Een zoon die Hem lief was. Door ds. A.W.F. Waardenburg.

Kerstmis is ’n duel in de liefde Gods. “AIzo lief had God de wereld!” “Als Hij dan nog een zoon had, die Hem lief was, zo heeft Hij ook die ten laatste tot hen gezonden.” (Mar­k. 12:06).

Hier stond de Eeuwige voor een keuze. Liet Hij de Zoon, de enige, gaan, dan was Die verloren in een wereld vol zonde, te midden van een mensheid vol boosheid. Spaarde Hij de Zoon, dan was de mensheid verloren zonder het geldige offer voor de schuld. Uit dit dilemma trad de Vader te voor­schijn als offeraar. Hij deed wat Hij eertijds van Abraham verlangd had. Hij bracht de geliefde Zoon ten of­fer. Wij, zondaren, wogen het zwaarst op de schaal van Gods overwegingen. Als we peinzen over deze dingen, ko­men we in een wereld van gedachten, waarin het ons duizelt. Waarom toch dit alles?

Maar het lieflijke Kerstfeest leent zich niet voor diepe, min of meer filosofische mijmeringen en overpeinzin­gen, we staan aanbiddend en gelukkig bij het lieflijke feit. Hier ligt, zichtbaar en tastbaar, dat wonderkindeke. God in het vlees. Er is geen vermoeiing des geestes nodig. Eerder een uitrusten van al het gepeins over de nood en de vraagstukken van ’n vergiftigde mens­heid door het slangengif uit de wereld der duisternis.

En toch kan een zich vermeien in de aanblik van dit allerliefste baby’tje op de schoot van de godgewijde, maagd, ons geen Kerstvrede geven. We moeten iets anders hebben dan de vlakke pret in de christenmaatschappij op 24 tot 26 December, die er “gewijde” uren, “vrolijke” uren en zelfs “zwoele” uren van weet te maken, als gold het eigenlijk een volksfeest. Zo lieflijk en eenvoudig als het Kerst­feest ook moge zijn met zijn geboren kindeke, is en blijft het toch van een eeuwige geheimzinnigheid.

Het kindeke, dat hier ligt, is het einde van een reeks. De gelijkenis van de boze landlieden is de eenvoudige in­kleding van een geweldige zaak in de geschiedenis der mensheid. In ’t derde duizendtal jaren na de Schepping heeft de Eeuwige de ene bode na de andere tot de mensheid gezonden, vertegenwoordigd door Israël en als deze boden, zonder uitzondering, mishandeld en afgewezen waren, sloot God deze reeks af door ten laatste en als voornaamste de zoon, die Hem lief was, te zenden.

Zo is dit Kerstkindeke een gezondene. Hij is “de Knecht van Jehova”, volgens Jesaja. Hij is de climax, het culminatiepunt. Maar waarvan? Van Gods pogingen de mensen tot rede te bren­gen.

De dienstknechten, door God gezonden, waren de profeten. Zij hadden de opdracht op te treden als critici. Zij kritiseerden de goddeloosheid van hart en van wandel, die onder hen woonden, die op aarde een hoge roeping behoorden te vervullen, namelijk: het volk Gods te zijn. Maar wie is er nu van kritiek gediend? Israël al even weinig als ieder ander mens. Bijgevolg werden de profeten, de één voor, de ander na, gedood. Men luisterde liever naar de vleitaal der valse profeten, die stre­lend en aaiend het kwaad goedpraatten, dan naar de scherpe, verpletterende boodschappen der ware Godsgezanten.

Op Kerstmis ligt de grootste aller profeten op de schoot van zijn jonge moeder, weliswaar nog zeer onschuldig en lieftallig en daarom in die gestalte zeer populair. Maar Hij is het einde van de reeks. Dit lieve kindje, door talloze dichters bezongen en penselen geschilderd, zal groot worden om te profeteren. En Zijn profetisch woord zal de felste kritiek op ’s mensen hart en wandel zijn, die nog ooit werd geleverd en ooit zal geleverd worden. Daarom zijt gij, o Christenkindeken, zo zeer popu­lair, omdat ge nog niet spreekt, maar met mollige vuistjes glimlachend hamert op de borst van uw moeder, zonder nog het hart pijn te doen, dat er onder klopt en met dat hart alle harten. Als dertig­jarige profeet zult gij in populariteit steeds af­nemen, naarmate ge feller profeteert, totdat men uw lippen doet zwijgen in de dood aan een vloek­hout.

Maar, al zal de boze mens u niet liefhebben als U hem waarheid verkondigt, de Vader ziet op U als op de Zoon, die Hem lief was, eer hij naar de aarde gezonden werd en die Hem nu ook in Zijn profetendienst steeds zeer lief is, omdat hij alle gerechtigheid vervult en in alles, bij dag en bij nacht, een levend offer aan de Vader is. Ja, juist in de Kerstnacht zwelt het Vaderhart van liefde als het op U ziet, zoals U daar ligt, ont­daan van alle eeuwige heerlijkheid des hemels. Het is maar schijn, dat U voor Hem verloren bent in uw dienstknechtgestalte. U voert uw missie, Zijn missie uit. U gaat de kop van de slang verpletteren in het dompige, moerassige land, waar U on­dank gaat oogsten voor dit machtige offer. U gaat de slapende gewetens wekken van hen, die wel voor de Vader verloren zullen zijn zonder Uw tussenkomst. U gaat de mensen weer leren bidden: Uw Naam worde geheiligd. Uw konink­rijk kome. Uw wil geschiede! U gaat hen de geheimenis van die Naam, dat koninkrijk en die wil verklaren en hierna gaat U Uw leden strekken op het brandofferaltaar om er te sterven als laatste en blijvende offer voor de zonde. U gaat hen leren met U der zonde af te sterven om Gode te leven. Alle invloed van elke profeet verbleekt en wordt gering bij de invloed, die U gaat oefenen op elk mensenkind, dat naar U hoort en U volgt. U brengt de hemel naar de aarde en de aarde naar de hemel en geneest de wonden van een ge­teisterde mensenwereld. Daarom was U, bent U zult U zijn de Zoon, die Hem lief is. Laat ons die Zoon eerbiedig kussen en Hem hul­digen met een toegewijde, dankbare ziel.

 

De kerstboomdief.

“Ik kon niet tot God terugkeren met gestolen waar”, verklaarde de man, die onverwachte rijkdom vond in een gestolen zakboekje.

Het “Kerstmannetje” werd de kerstboomdief in de plaatselijke gevangenis genoemd.

Ze noemden hem niet zo, omdat hij gewoonlijk naar de gevangenis kwam om gaven uit te delen, neen, hij kwam er vaak genoeg, maar gewoonlijk wegens landloperij, dronken­schap of enige andere inbreuk tegen de wet. De mensen van de gevangenis hadden hem de naam van “het Kerstmannetje” gegeven, toen hij eens op een sneeuwachtige Decemberdag gesnapt was geworden bij een poging om een gestolen kerstboom te verkopen.

Maar op een keer kwam hij naar de gevangenis voor iets heel anders. Ditmaal was hij niet gearresteerd. Tot ver­bazing van allen was hij nuchter en de sergeant van de wacht dacht, dat hij niet normaal was, want hij liep het bureau binnen, legde daar een dameshandtas met geld en juwelen neer en zei: “Hier breng ik terug, wat ik een week geleden uit een auto heb gestolen.”

Volgens de aantekeningen van de politie omtrent de inhoud van de tas ontbrak er niets. De heren van de wet waren hoogst verbaasd. Het kerstmannetje zou misschien hebben kunnen aarzelen om de juwelen van de hand te doen, uit vrees voor ontdekking, maar hij zou zeker het geld hebben kunnen gebruiken, zonder zichzelf bloot te geven. Er was hoegenaamd geen aanwijzing, wie wel de dief zou kunnen zijn en toch bracht deze man uit zichzelf de handtas terug, beleed zijn schuld openlijk en stelde zichzelf ter beschik­king van de wet. De eigenares van de tas zei, dat slechts één ding niet aanwezig was. Ze had dat niet opgegeven, omdat het slechts een stuiver had gekost. Het was een exemplaar van het Evangelie van Lukas. Nadat ze gevraagd had met de gevangene te mogen spreken, vroeg ze hem, hoe hij er toch wel toe gekomen was om het gestolen eigen­dom terug te brengen.

De bekentenis van “het Kerstmannetje” is in het kort als volgt: “Toen ik in mijn kamer kwam en de inhoud van de tas nakeek, dacht ik een goede vangst te hebben gedaan. Ik stak het geld in mijn zak en nam de juwelen mee naar een vriend om ze te verkopen, maar daar hij mij niet wilde geven wat ze volgens mij waard waren, nam ik ze weer mee naar mijn kamer. Toen keek ik dat kleine boekje eens in en begon het te lezen. Ik las het bijna geheel door, maar toen ik probeerde te gaan slapen, bleef ik maar steeds den­ken aan het verhaal van die jongeling, die alles van zijn vader nam wat hij maar kon en het in een vreemd land verbraste. Ik stond op en probeerde die geschiedenis terug te vinden, maar had het gehele boek bijna doorgelezen, alvorens het terug te vinden. Toen ik het weer las, begon ik te denken, dat ikzelf die jongeling was; zo begon ik te bidden en weet U, het was de eerste keer, dat ik bad, sedert ik thuis een kleine jongen was. Zo ziet U, Mevrouw, hoe het gegaan is. Ik kon niet tot God terugkeren, met gestolen waar. Ik had wel een week nodig om er mee in het reine te komen. Vannacht bad ik weer en het eersté waaraan ik dacht was, om de Heer te beloven, dat ik zou teruggeven wat ik had gestolen en proberen niet meer te stelen, als Hij mij slechts wilde vergeven. En hier ben ik nu”.

 (Uit de “Bible Society Record”)

 

 

Bladvullingen

Dan voor de honden.

Nadat de Turken de ouders van een klein Armeens meisje voor haar ogen hadden gemarteld en gedood, wendden zij zich tot het kind en zeiden: “Wil je je geloof afzweren en leven?” Zij antwoordde: “Ik wil het niet”. “Dan voor de honden.’ Zij werd in een hok geworpen, met wilde en uitge­hongerde honden en daar achtergelaten. De volgende morgen kwamen zij en keken in het hok. Zij zagen het kleine meisje dat op haar knietjes lag te bidden en naast haar de grootste en wildste van al de honden, die woedend beet naar iedere hond, die het waagde dichter bij te komen. Zo beschermde hij het kind. De mannen liepen bevreesd weg, terwijl ze uit­riepen: “Er is een God hier, er is een God hier.”

 

Engeland nog steeds Zendingsland

Ofschoon algemeen bekend is, dat het Engeland van na de oorlog geestelijk lang niet meer is, wat het voordien was en niet alleen economische en politieke toestanden, maar ook het kerkelijk leven zware klappen gekregen heeft, is het een zeer verheugend feit, dat het Brits en Buitenlands Bijbel­genootschap dit jaar een record bedrag aan giften zag bin­nenstromen, n.l. ruim een half miljoen pond sterling. Blijkbaar is het toch eigenlijk zo, dat niet de kern, maar de omtrek van het Koninkrijk Gods is afgebrokkeld en de lauwen en koelen hebben afgeschud wat voor hen niet van veel waarde was.

 

De komst van het koninkrijk.

Eer haar smart overkwam, zo is zij van een jongsken verlost. (Jes. 66:07).

Als het Woord vlees wordt in Bethlehem, is het Koninkrijk der Hemelen aan Israël zeer nabij gekomen. Zacharias, vervuld met de Heilige Geest, profeteert dat God al Zijn beloften gaat vervullen, die Hij door de profe­ten gesproken had. Er zou een tijdperk aanbreken, dat het Joodse volk verlost zou zijn van de handen van zijn vijanden en God zou dienen zonder vrees. De Hemel was gereed om grote dingen aan Israël te doen. Het volk mocht het jubelend zeggen: “Een kind is ons ge­boren en een zoon is ons gegeven en de heerschappij is op zijn schouder.” Een heerlijke tijd zou voor Israël aan­breken, indien het de ure van zijn be­zoeking had verstaan. Een bekeerd en wedergeboren volk zou aan de spits der natiën zijn gekomen en een groot zen­dingsvolk zou het evangelie van het Koninkrijk brengen tot aan de einden der aarde.

Wie echter deel wilde hebben aan dit Koninkrijk, moest onvoorwaardelijk ge­hoorzamen aan de Heer van dit Ko­ninkrijk. Slechts een volkomen overgave aan Jezus, een willen verlaten van alles wat begerenswaard was voor vlees en zinnen, zou de poort van dit rijk openen.

Israël heeft echter het jongske zonder smart gebaard. De Hemel was wel klaar, maar het volk niet. Noch bij de oversten, noch bij de schare was ver­breking des harten. De Here God heeft hun harten willen toebereiden door de grote opwekkingsprediker Johannes de Doper, maar men heeft deze door middel van de wereldlijke macht uit de weg geruimd, men heeft alles aan hem gedaan, wat men ook aan de Zoon des mensen gedaan heeft. (Matt. 17:11-12; Joh. 04:01 en Joh. 04:03). De leidslieden waren wel begerig om, zoals ook zovelen in onze dagen, de toekomende toorn te ontvlieden, maar zij wilden de kosten er niet voor be­talen. Zij namen de eer van elkander, maar de eer, die van God alleen is, zochten zij niet. In een versteend mo­notheïsme (een-godendom) verwierpen zij Jezus-Jehova. Zij hebben het le­vende woord van de profeten gedood door hun geijkte uitleggingen en Schriftverklaringen. Zij hebben het Koninkrijk Gods willen binden aan systemen en aardse organisaties. De Farizeeën in het bijzonder hebben zich, zoals later hun volge­lingen in de Kerk van Jezus Christus, een gezag aangematigd, waarvoor op grond van de wet geen enkele aanspraak kon worden gemaakt.

Als Jezus geboren wordt ontbreekt aan Israël de barensnood. Daarom kunnen zij ook niet in Jezus geloven. God ziet alleen op de arme en verslagene van geest en die voor Zijn woord beeft. Indien de gemeente des Heren in gemeenschap met haar Heer leeft, zo zal zij ook die barensnood kennen, die de Hemelse landman behoeft als een toebereide aarde. Samuël. Mozes, Daniël, kenden deze nood, als zij schreiden vanwege de zonden van het volk. Indien wij deze smart bezitten, zullen wij te zijner tijd deel mogen hebben aan de openbaring van het Godsrijk. Dan zien we de zonden van een afval­lige kerk ook als onze zonden, dan belijden wij, dat ook wij meegevoerd zijn door wereldzin en onverschilligheid.

Israël, dat geen smart kende, moet nu de eeuwen door lijden onder het gericht Gods. Het heeft de toekomende toorn niet kunnen ontvlieden. “Is er een smart, als onze smart?”, klaagt nu het volk. Maar het drijft hen niet naar God. Men verkeert in droefheid, niet vanwege afval en zonde, maar om de harde dienstbaarheid, omdat het wereldgebeuren tot wanhoopsdaden voert. De Jood heeft het kruis en het kruis dragen gehaat en daarom heeft God Jeruzalem prijsgegeven tot de tijd van het einde. En op zijn eindeloze zwerf­tocht zal hij telkenmale met de Gekruisigde in aanraking gebracht worden en Dezen telkenmale weer verwerpen.

De hemel was gereed. Israël was niet gereed. Brengt de Kerk van het nieuwe verbond het er beter af? Deze zingt wel:

“Hoe zal ik U ontvan­gen, hoe wilt Gij zijn ontmoet?”

Maar heeft zij barensnood? Gaan de volgelingen van Jezus van Nazareth door de enge poort en bewandelen zij het smalle pad?

Het Koninkrijk der Hemelen is ook nu zeer nabij­gekomen. De volkerenwereld haast zich naar de slag van Armageddon. Israël kan na 2500 jaar wel haast spreken van een nationaal tehuis. En als dit volk weer een eigen bodem bezit, dan is hun wedergeboorte niet ver af, want God heeft het land aan Abraham beloofd, en aan zijn zaad tot in eeuwigheid en dat zaad is Christus (Gal. 03:16 en Gen. 13:15).

Alles werkt mee om het einde te verhaasten. De wereld ziet het en vreest. Maar vele christenen zien het niet. Zij vergaderen en confereren, zij maken plannen alsof zij nog over tientellen jaren de beschikking hebben. En het is treu­rig, maar waar, dat de meeste kerken geen bidstonden houden, en dat de kringen, die ze wel houden, moeten klagen, dat voor het gebed zo weinig animo is. Waar grote nood is, daar heeft altijd de Kerk des Heren de kracht gezocht in het gemeenschappe­lijk gebed. En het is een teken van grote teruggang, dat er zo weinig ge­lovigen hieraan behoefte hebben. Het uur van gebed van de gemeente is de ther­mometer van een levende gemeenschap met de Heer.

Allerwegen klaagt men over verstar­ring van het geestelijk leven. Men beluistert jaar in, jaar uit, de ernstigste boodschappen, maar men wordt niet meer ontroerd. Men weet alles al en heeft de komst van het Koninkrijk reeds zo vaak zien belichten, men heeft er al zo vaak om gebeden. Als de Heer vertoefde, vielen zij allen in slaap, wij­zen zowel als dwazen. Waar is de spanning en de opwekking onder hen, die zichzelf vol vuur een­maal Maranatha-christenen noemden? Het is, wij zeggen het met droefheid, een dogmatisch begrip geworden. Het is bij velen slechts een vermeend bezit. De onverschilligheid voor het Rijk Gods is huiveringwekkend. Men wil en kan niet meer verder zien dan de be­langen van eigen kerk en kring. Men leeft soms in de overtuiging, dat de Heilige Geest alleen maar bijeen vergadert in de beslotenheid van eigen kerk of vergadering. We zien dit treurige, dat kinderen van één Koninkrijk als vreemden langs elkander heen leven, omdat tot verschillende organisaties behoren, die hen beletten plaatselijk één front te vormen. Indien men vóór de komst van het Koninkrijk een eenheid zal vormen, dan zal dit, naar onze overtuiging niet zijn op grond van het geschreven Woord Gods, maar op grond van de liefde tot Jezus, de Koning van dat Koninkrijk. Men zal het wel nooit eens worden over alle moge­lijke leergeschillen, maar het is mogelijk om met elkander te bidden, vanwege de gemeenschappelijke nood en van­wege het gemeenschappelijke doel: de komst van het Koninkrijk. Boven ons volk hangt de dreigende wolk van een komende oorlog. De tekenén, die de komst van het Koninkrijk voorafgaan zijn veel grootser, veel dui­delijker en feller, dan ooit tevoren, Maar de roep om de Bruidegom is ver­zwakt. Het “Maranatha dat eens in ons land een opwekking beloofde. Wekt nu noch slechts, vage herinneringen op aan een voorbije tijd. Als Jezus komt, zal Hij dan noch geloof vinden op de aarde? Bij u, bij mij! De Hemel is klaar. Zijn wij klaar?

Er breekt een tijd aan dat God zelf mannen zal uitzenden, (moge Hij het spoedig doen) die zullen uitroepen: “De Bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet!” Deze gezanten zullen staan in de kracht Gods en door de Geest gedreven zijn. Voor velen zal het dan echter te laat zijn. Zij zullen zich niet meer kunnen losmaken uit hun wereldzin en geestelijke futloosheid. Zij zouden wel willen ingaan in de Hemelse bruiloftsmaal, maar hun zonden, hun kwade gewoonten hun hartstochten en hun begeerten hebben hen tot gebondenen van Satan gemaakt. Als de Heer komt, zal Hij naar de vruchten vragen. Alle rank in Hem, die geen vrucht draagt, zal Hij in het vuur werpen. Het is niet voldoende om te zeggen, “Zalig is hij, die brood eet in het Koninkrijk Gods”, maar in­dien iemand niet haat zijn eigen leven, die kan Mijn discipel niet zijn. Hebt gij reeds deze kosten verrekend? Wilt gij kruisdrager worden? Wilt gij naar de Geest wandelen of naar het vlees? De tijd is kort. Moge het profetisch getuigenis indringen in uw woningen, in uw samenkomsten en tot uw verlichte Kerstboom. Want wij hebben geen tweede kans. Indien wij ons niet bekeren, dan zal het ons vergaan als” de achttien, waarop de toren van Siloam neerstortte. De geest der eeuw, die ook in de kerk is, die ook in ons eigen hart is, zal ons dan ten verderve voeren. Laten wij veel bidden, laten wij bidden om een opwekking. De Here behoede ons er voor om kerkje te spelen. Zijn woord is te zwaar en de tijden zijn daarvoor te ernstig. Dan zal aan ons vervuld worden het woord van de profeet: “Want Sion heeft weeën gekregen en zij heeft haar zonen gebaard. (Jes. 66:08).

 

Wat Gods Woord zegt:

Als Ik hen zal hebben teruggebracht uit de vol­ken en hen vergaderd zal hebben uit de landen hunner vijanden, en Ik aan hen geheiligd zal zijn voor de ogen van vele heidenen, dan zullen zij weten, dat Ik, de Here, hun God ben, dewijl Ik ze gevankelijk heb doen wegvoeren onder de heidenen, maar heb ze weder verzameld in hun land (Ez. 39:28-29).

En Ik zal de gevangenis van Mijn volk Israël wenden, en zij zullen de verwoeste steden her­bouwen en bewonen, en wijngaarden planten, en de wijn van die wijngaard drinken, en zij zullen hoven maken en daar van vrucht eten, en Ik zal ze in hun land planten en zij zullen niet meer worden uitgerukt uit hun land, dat Ik aan hen gegeven heb, zegt de Here, uw God (Amos 09:14-15).

Jeruzalem zal door de heidenen vertrapt worden totdat de tijden der heidenen zullen vervuld zijn (Luc. 21:24).

 

Wat de theologen van deze teksten zeggen:

Uit deze voorzeggingen van Ezechiël kunnen we niet afleiden, dat deze profeet verwachtingen voor het aardse Jeruzalem had ook na de komst van de Messias (J. van Es).

De vervulling is niet met de Chiliasten in letterlijke zin te verwachten.

Het Kanaän, waarheen ze zullen optrekken, is boven(!). (Dr. J. Ridderbos).

Betekent dit, dat er een einde zal komen aan de vertreding van Jeruzalem door de niet-Joodse vol­ken en de Joden zelf weer Jeruzalem zullen bezitten? Wij wagen het niet, op deze vraag beves­tigend te antwoorden (J. van Es).

Ziet, uw huis wordt u woest gelaten, want Ik zeg u: Gij zult Mij van nu aan niet meer zien, voor­dat gij zegt: “Gezegend is Hij, Die komt in de naam des Heren!”

Dat Jeruzalem weer herbouwd en een Joodse stad zal worden, zegt Jezus niet (Dr. S. Greydanus). Dit betekent niet, dat het Joodse volk zich dan zal hebben bekeerd (Dr. H. N. Ridderbos).

 

Gods antwoord in de Geschiedenis

De algemene vergadering der Verenigde Naties heeft Zaterdag 29 November 1947 haar tweede plenaire zitting beëindigd met de aanneming van het verdelingsplan voor Palestina. Voor het eerst na vele, vele eeuwen zullen de Joden weer hun eigen land bezitten als een onafhankelijk volk. Zij worden weer in hun land geplant en zullen niet meer worden uitgerukt (Amos 09:14-15). Nog is Jeruzalem niet hun stad, doch ook dit zal komen en dan zullen de tijden der heidenen vervuld zijn. Dan zal de volheid der heide­nen ingaan en zal Israël zich bekeren en zalig worden (Zach. 12:10-Zach. 13:02 en Rom. 11:25-32). Doch vóór dit gebeurt, zal Israël vriendschap sluiten met de antichristelijke wereldmacht (Dan. 11:32-34). Als we ons niet bedriegen zien we ook hiervan de voortekenen. Engeland wil de verantwoorde­lijkheid niet langer dragen. Amerikaanse kringen wijzen op het gevaar van een heilige oorlog in Palestina. Men verwacht een aanbod van Moskou om de orde te doen handhaven door Russische troepen. ‘De vertegenwoordiger van het Joods Agentschap te Parijs, Mosje Sneh, heeft te Tel Aviv een beroep op de Palestijnse Joden gedaan om vriendschappelijke betrekkingen met Rusland aan te knopen. De ontwikkeling der dingen gaat zeer snel. Laat ons waken, opdat we de tekenen der tijden mogen verstaan en bereid zijn als Christus komt om Zijn gemeente tot Zich te nemen!

 

Bladvulling

De vergissing van een moeder

Een Oostenrijkse gevangenis-aalmoezenier. L. Arthofer, vertelt het volgende geval. Er was een zekere Dr. Erna G, “die in haar boeken het idee verkondigde dat men de kinderen moest opvoe­den, volgens het recept van Rousseau, volstrekt godsdienstloos. Zij schreef in één van haar boeken openhartig, hoe ze haar kind zonder God opvoed­de tot een vrij mens, hoe het zonder God en zon­der kerk een gelukkig vrij mens werd. Het was tien jaar later geworden, Arthofer ont­moette in de gevangenis een jonge man, die zijn moeder om geld geworgd had. Hij probeerde hem tot berouw te brengen: “het was toch je moeder.” “Een moeder? Ik heb geen moeder gehad. Dat mens waarvan U spreekt, heeft mij voor mijn ziel niets gegeven. Zij heeft me alleen te vreten ge­geven.” Het was de zoon van Dr. Erna G. zelf.

 

Het wonder der incarnatie. door: P. Klaver

“en u zult Hem Emmanuel noemen: het­welk is, overgezet zijnde. God met ons.” (Matt. 01:23).

 “En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond. (Joh. 01:14)

De geboorte van onze Heiland is het grootste wonder dat ooit heeft plaats gegrepen. En toch waren het maar enkelen, die kennis droegen van dit wonder, namelijk de herders en de wijzen uit het oosten. De grote wereld was er on­kundig van. Toen Jezus werd geboren werd een geheel nieuw tijdperk ingeluid. Na een lange tijd van grote dui­sternis begon het licht te schijnen, de volle dag der verlos­sing brak aan. “De Opgang uit de Hoogte heeft ons be­zocht”. (Luc. 01:78). Dat heerlijke Licht zou het verleden verlichten en de toekomst in het heldere daglicht stellen. Daardoor zouden wij de weg des levens leren kennen. De wereld kon dit wonderbare heilsfeit niet zien, maar aan de eenvoudigen, de armen zou het geopenbaard worden. De boodschap was op die heerlijke Kerstmorgen, “en gij zult Zijnen naam heten, Emmanuel: God met ons”. Dit is het wonder der incarnatie. God met ons. De mens heeft altijd begeert een uiterlijk teken van de Goddelijke visitatie en nu was het gegeven in de geboorte van Gods Zoon. God gaf dit teken en toch: de mens heeft het niet verstaan en begre­pen. Want lezen wij niet wat eens Filippus aan Jezus vroeg. “Heere! toon ons de Vader, en het is ons genoeg”. Jezus zeide tot hem: “Ben Ik zo lange tijd met ulieden en hebt gij Mij niet gekend Filippus? Die Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien” (Joh. 14:08-09). God met ons. Christus geboren uit de maagd Maria, was de vervulling van al de Oude Testamentische beloften. De eerste belofte was gegeven dadelijk nadat de mens in zonde was geval­len. (Gen. 03:15) is een wonderbare belofte en geeft ons 2 vaste en heerlijke waarheden wat betreft de incarnatie.

1.Een Verlosser werd beloofd door een wonderlijke ge­boorte. Hij zou zaad der vrouw zijn. Alle andere ge­boorten zijn altijd gerekend uit het manlijk zaad. God heeft dit vervuld in de stal van Bethlehem. Zie (Matt. 01:16).

2.Satan zou wel de verzenen verbrijzelen, maar Christus zou toch de overwinnaar zijn. Hij was verzocht in krank­heid, maar uiteindelijk zou Hij toch de heerlijke over­winning behalen, waardoor wij ook overwinnaar kun­nen zijn. De eerste manifestatie is een van lijden, maar de tweede zal zijn van kracht, wanneer Satan onder Zijne voeten verpletterd zal worden. (Rom. 16:20).

Twee grote waarheden vinden we in Gods Woord: lijden en heerlijkheid. De een volgt de andere, zodat Gods wonder­bare beloften gegeven in (Gen. 03:15) vervuld kan worden. In de volheid des tijds is Christus gekomen en de engelen hebben Zijn naam verkondigd, Jezus – God met ons. Ons verstand kan het niet verklaren en begrijpen, daarom zegt ook Paulus: “En buiten alle twijfel, de verborgenheid der Godzaligheid is groot; God is geopenbaard in het vlees.” (1 Tim. 03:16).

Duidelijk vinden wij in Gods Woord het doel van deze in­carnatie. God met ons. God wonende in de mens. Het N.T. geeft dit doel aan onder deze woorden: “Want de Zoon des mensen is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen, en Zijnen ziel te geven tot een rantsoen voor velen.” (Mark. 10:45).

God kwam neder in Christus om ons mensen te dienen en ons terug te brengen wederom in Zijne tegenwoordigheid door het, offeren van Zijnen Zoon. Heerlijke voorrechten zijn ons geschonken door de incarnatie. Door het geloof woont Christus-God nu, in elke ware gelovige en dat Goddelijk leven stroomt nu door ons. Nu bezitten wij leven van Zijn leven. Nu niet meer God ver van ons, maar God met ons, ja God in ons, door de inwoning van Jezus in onze harten. Voorwaar Kerstfeest is heerlijk, als we dat telkens weer opnieuw mogen bedenken. God met ons klinkt ook nu weer in onze harten. En mochten wij het soms vergeten zijn, in de vele bekommernissen des levens, dan horen wij het opnieuw op dit Kerst­feest. God heeft ons niet alleen gelaten. “Emmanuel” God met ons.”         

P. K.

 

Oecumenische flitsen

Weet u dat de Roomse kerk plannen maakt om iedere week in Amerika 100.000.000 traktaten uit te delen?

Ds. Y. K. Vellenga, Geref. predikant te Meppel, ver­telt in het “Geref. Kerkblad voor Drenthe en Over­ijssel” hoe hij in een Amerikaans kerkelijk blad “The Expositor”, onder het opschrift: “5000 dollar voor de beste preken” de volgende aankondiging vond: “Door de Geestelijke Mobilisatie Organisatie is voor het gehele land een preek-wedstrijd georganiseerd, te houden op 12 Oktober, Columbus-dag. Het ligt in de bedoeling dat op die Zondagmorgen 25000 predikanten zullen preken over “De gevaren ‘voor de vrij­heid”. De vóór die datum ingezonden geschreven preken komen in aanmerking voor prijzen tot een totaal bedrag van 25000 dollar.

Alle predikanten van iedere kerkengroep worden uitgenodigd om deel te nemen aan het program van de Geest. Mob. Org. Zend uw geschreven preek ter beoordeling naar Spir. Mobiliz. Inc. 411 West Eifth Street. Los Angeles 12, Calif.”

Het is wel echt Amerikaans: een wedstrijd in het preken. Of de winnaar inderdaad de man is door wien Gods Geest het krachtigst werkte zal wel niet ter sprake komen. Ware profeten zijn nimmer geïnspireerd door een hoge geldelijke beloning!

 

Wat de wereldoorlog kostte

De onderzoeker James M. Brady van een Ameri­kaanse Universiteit heeft getracht de kosten van de tweede wereldoorlog te schatten. In aanmerking ne­mende de waarde van oorlogswerktuigen en de schade aan eigendommen, komt hij tot het getal van $ 1.384.000.000.000.- doch dit getal tracht niet de waarde te omvatten van de verloren levens en de smart en de zonde die veroorzaakt zijn. Minister Marshall, in de oorlog stafchef aan het Amerikaanse leger schat het aantal gesneuvelde sol­daten op 15 miljoen. In de eerste wereldoorlog was het aantal militaire doden 8.676.000 (zonder vermisten).

 

Goddeloze Calvinisten

Ds. H. Bremer heeft een bezoek gebracht aan het klooster van “De altijd durende aanbidding” een Benedictijnerklooster te Oosterhout. Hier werd een be­keerling gedoopt en Ds. Bremer vertelt in het “Alge­meen Doopsgezind Weekblad” hiervan ondermeer het vol­gende:

 “Het deed me diepe pijn toen ik luisterend bij de Doop van de bekeerling hoorde, hoe hij plechtig het oude geloof verdoemde en moest zeggen: “Ik verafschuw de ketterse boosheid en verfoei de schandelijke sekte der goddeloze Calvinisten.”

Ondanks alle schijnbare welwillendheid blijft Rome met diepe afkeer vervult van alles wat zich los­maakte van de alleen zaligmakende moederkerk.

 

De weg der liefde.

Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was, die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk Zijn niet als een roof heeft geacht, maar zichzelf ontledigd heeft en de gestalte van een dienstknecht heeft aange­nomen en de mensen gelijk geworden is. (Filip. 02:05-07).

De mens klemt zich als een drenkeling vast aan zijn levens­vreugde, zijn idealen, zijn jeugd, zijn gezondheid, zijn vrien­den en gezin.

Hij gevoelt, dat als hij dit alles los moet laten, zijn leven grauw van ellende wordt.                 

Doch telkens weer breekt iets van deze glazen rijkdom en de harde werkelijkheid van armoede, ouderdom, ziekte en dood maakt hem steeds armer en soms komt de dood als een vriend.

De mens leeft in een tranendal, heeft men gezegd en zijn smarten zijn soms ondragelijk. De angst wroet in het schoonst geluk en be­derft het voor men er van genoten heeft. Uit de heerlijkheid van de hemel neerdalen op aarde en mens worden betekende voor Chris­tus het omruilen van wondere rust en heer­lijkheid en het omringd zijn door waarheid, harmonie en engelen­zang voor onrust, ar­moede en de leugen, haat en duistere dis­harmonie dezer wereld. Het was een ontlediging van eigen majes­teit, een loslaten van de meest volmaakte ge­meenschap om als een eenzame, miskende hier rond te dolen. Hij werd ons gelijk. Mens-zijn is ons soms reeds moeilijk, hoewel in ons leeft dezelfde liefdeloosheid en onwaarachtigheid, die we in anderen verfoeien.

We stoten ons tot bloedens toe in deze wereld aan wat ook in onszelf woelt. Doch wat moet dit geweest zijn voor Christus, die teder en rein en volmaakt heilig was. Een heilige tussen boosdoeners.

Geboren uit de moederschoot van Maria. Reeds, in deze woorden ligt verborgen de volkomen ontlediging van alle wijsheid en majesteit. Als een onnozel, hulpeloos kind kwam Hij in ’t leven, afhankelijk van moederzorg en moedermelk. Waarom deze vernedering?

Dit kan alleen begrepen worden door hem, die verstaat, dat ware liefde aan zichzelf niet denkt en eigenbelang niet rekent.

Doch deze liefde is zo onbekend onder ons, dat we haar grootheid niet kunnen begrijpen. God geopenbaard in het vlees, dat is pure liefde. Om U en mij te redden, om mensen vrede te geven en blijd­schap en hemelvreugde. Deze weg der liefde was lang, zeer lang.

Het was een weg van steeds dieper vernedering, van ge­hoorzaamheid tot de dood, ja, de dood des kruises. Bethlehem en Golgotha, ze zijn het begin en het einde van een liefdesweg, gegaan met veel tranen en gebeden, al worste­lend, met één doel voor ogen: de verlossing van de mens. Wij noemen liefde wat menigmaal niet anders is dan gevoel, zoetheid en strelende warmte. Liefde is hard als staal. Fel als het vuur. Liefde vindt een weg waar ’t verstand machteloos is. Liefde leidt altijd tot de daad. De daad van het offer. En nu zegt Paulus in ons vers – want anders gaan we weer in lichtbewogenheid mediteren over liefde: laat die gezindheid bij U zijn, welke ook in Christus

Jezus was.

Dat klinkt als spot, als dwaas idealisme. Hoe zullen wij ooit ra­ken aan zo’n liefde?

En toch… Gods Woord legt de norm voor ons leven zo duizelingwekkend hoog, niet opdat we ons met een schouder­ophalen zouden afwen­den.

Dit weten we, dat we uit onszelf, ingemet­seld in eigen belangen, geketend aan het eigen ik, dat egoïstisch mon­ster, nooit iets hiervan zullen volbrengen. Doch Christus werk is volmaakt Hij spreekt over ’n rank, die in de wijnstok blijft en zo vruchten draagt. Hij leert dus hoe we in gemeenschap met Hem van, dag tot dag naar Zijn beeld veranderd worden. Doch slechts in dagelijkse gemeen­schap met Hem. De liefde Gods is uit­gestort in onze harten. Dit is de overwinning Gods in een mensen­leven.

Nooit sterft de ware liefde aan haar offer. Christus leeft. Want voorbij Goede Vrijdag ligt Pasen en Hemel vaart. Zo zal ook voor al degenen, die deze weg met Hem bewandelen, de dag komen, dat ze verlost van ’t eigen ik, God zullen dienen in een volmaakt, over­geven en elkander volmaakt zullen liefhebben. Kerstmis is het begin van een zeer lange weg. De weg tot verlossing der mensheid.

Christus’ zelfvernedering was niet vergeefs. Reeds nu zijn er miljoenen voor wie het waarheid werd: vrede op aarde voor mensen des welbehagens. Miljoenen, die aarzelend, gebrekkig. Hem volgen op deze liefdesweg. Straks zal een ontelbare schare Hem prijzen, omdat Hij Zich vernederd heef’, tot de smadelijkste dood. Dan zal er geen dood meer zijn, geen teleurstelling, geen ziekte, geen zonde, geen liefdeloosheid, doch slechts blijd­schap, vrede en volmaakte zaligheid tot in de onmetelijke diepte der eeuwigheid.

H. v. d. B.

 

Door ’t duister van de nacht spoot ’s hemels lichtfontein

en eng’len daalden neer en zongen ’t blij refrein

 “Op aarde vree, in mensen welbehagen”

De herders stonden stil in ’t milde lichtgewaad

met ogen wijd, en blij het ernstige gelaat:

Nu zou het Godsrijk dagen!

 

Doch langzaam keerden de eng’len naar hun hemels oord,

de laatste klank brak af bij ’t sluiten van de poort;

weer viel de nacht op grauw verlaten velden.

Roofdieren keerden driest na hun verwarde vlucht

en schuchter sprak een man, van eigen stem beducht:

“Laat ons nu zien Gods zegen.”

 

Toen zochten ze in de nacht, zoals hun God beval,

in duist’re velden naar een schaars-verlichte stal;

zij vonden ’t Kind en knielden in geloven.

Daar werd hun hart verblijd, zij prezen ’t godd’lijk woord

en droegen het getrouw gelijk een fakkel voort;

Wilt nu Gods goedheid loven!

 

O God, nog zien wij uit in duist’re wereldnacht

naar ’t ons voorzegde uur, waarop Uw schepping wacht.

als volk na volk verheugd U zal aanbidden:

dan wordt Uw vrede door geen wreedheid meer verstoord,

dan dalen eng’len door Uw licht-doorstroomde poort

en Gij woont in ons midden!

H. van de Brink.

 

Hij was veracht en wij hebben Hem niet geacht. (Jes. 53:03)

Tabernakelzending, 20 December 1947 167 Rue Belliard, Parijs 18°

Beste Dirk en Marie. Hartelijk dank voor jullie brief, waarin jullie mij je plannen voor de Kerstdag mededeelt. Het menu voor je Kerst­diner belooft heel wat en ik denk dat Dirks patroon, die jullie hebt uitge­nodigd, dat wel zal weten te waarderen. En daarna gaan jullie nog met hem de stad in voor een theatervoorstelling. Nu, ik moet zeggen, dat jullie het maar fijn uitgeknobbeld hebt. En de promo­tie, waar Dirk op hoopt, zal zeker niet uitblijven.

Weten jullie aan wie je mij denken doet? Aan die hotelhouder uit Bethlehem. Hoewel jullie niet veel aan die dingen doen, denk ik toch dat je je die man nog wel herinnert. Hij had een hotel in dat kleine stadje. Dat zat op dat ogenblik overvol, want er was een volkstelling die enigszins omslachtig georganiseerd was. Je moest n.l. je biljet gaan invullen in de plaats waar je voorvaders vandaan waren. Bethlehem had dus op dat ogenblik meer dan het driedubbele van zijn bevolking. En daar komt ’s avonds een armoedig stel­letje aan de deur van het hotel, een werkman met zijn jonge vrouw. De hotelier vond, dat zijn hotel al stampvol was en zei botweg, dat hij geen plaats voor ze had. Het jonge vrouwtje was doodvermoeid en het was onmogelijk niet te zien, dat zij in de laatste dagen van een zwangerschap was en dat haar uren naderden. Ja, zeggen jullie, maar als dat hotel nu toch vol was? Nu, ik denk dat die hotelier toch zelf wel een bed zal hebben gehad en dat. als hij voor een halve stuiver hart gehad had, hij dat aan die jonge vrouw zou hebben afgestaan in haar positie. Maar weet je, er zat niets aan; aan zo’n schamel stelletje was niets te verdienen. Nu, laten zij dan maar naar de stal gaan, dat is goed genoeg. Misschien den­ken jullie dat die man heel verstandig gedaan heeft. Als je een hotel hebt, dan is dat om geld te verdienen, om vooruit te komen in de wereld en niet om lief­dadigheid te beoefenen. Maar luister nu verder, Maria en Jozef konden natuurlijk in de stal niet blijven na de geboorte van hun kindje. Wij weten niet precies waar zij later zijn ondergebracht, maar zij bleven niet in de stal van die ongastvrije herbergier. Ongeveer een week later is heel Bethlehem in opschudding. Daar komt een rijke stoet de stad binnen; wijzen uit het Oosten met hun gevolg. En je hoeft maar een blik te slaan op hun kleding en op de opgetuig­de kamelen om te weten, dat het welgestelde lieden zijn. Zij zoeken de jonggeboren Koning der Joden. Later hoort de herbergier dat zij prachtige geschen­ken hebben meegebracht; goud, wierook en mirre. Dat vertegenwoordigt een kapitaal. Die rijkaards zijn het hotel van hem voorbijgegaan. Zijn vrouw zal tegen hem gezegd hebben: “Nou, jij mist ook iedere goede gelegenheid. Als wij die mensen hier hadden ontvangen, dan zou die rijke stoet hier zijn afgestapt en je zoudt eens gezien hebben wat er dan voor ons voor winst geweest zou zijn.” En de herbergier kon daar niet heel veel op zeggen. Het speet hem als haren op zijn hoofd dat hij voor dit jonggeboren kind geen plaats gehad had.

Aan die geschiedenis denk ik telkens wanneer ik mij jullie brief herinner. Jullie enige gedachte is om vooruit te komen in de wereld. Daarom moet je je patroon vleien en met hem, die bekend staat als vloeker en drinker, je Kerstavond doorbren­gen. Voor Jezus is bij jullie geen plaats want wat brengt dat in het laadje? Mensen die Christelijk willen zijn grijpen in de wereld overal aantast, den­ken jullie, en dus: in de Kerstnacht geen plaats voor Jezus.  

Maar wat ik je bidden mag, pas op! Daar zal een dag komen dat anderen, die wel plaats Voor Hem hadden, al Zijn rijkdommen zullen genieten. Wie Hem heeft aangenomen, zoals Hij sterft op Golgotha, van God en mensen verlaten, als zijn Hei­land en Here, die heeft misschien minder vooruit­zichten wat deze wereld betreft (hoewel dat nog te bezien staat!), maar eenmaal zal hij van de verheerlijkten Heiland alle eeuwige rijkdommen ontvangen die een mens verlangen kan, vrede, blijdschap, eeuwig leven. O, er zullen er zijn die zich dan de haren uit het hoofd zullen rukken bij de gedachte aan hun onvergeeflijke dwaasheid. Zij hebben gedacht, dat er meer zat in een aards succes dan in eeuwige vrede bij God. Maar dan zal het te laat zijn. De Heer zal dan zeggen: “Hij was veracht en zij hebben Hem niet geacht”. Als jullie werkelijk rijk wilt worden voor tijd en voor eeuwigheid, maakt dan plaats voor het Kind dat God ons in de Kerstnacht gegeven heeft. Maakt plaats voor Hem, ook al staat dat je patroon of je vrienden niet aan. Ontvangt Hem in je hart, dat ook eigenlijk een stal is en laat Hij het reini­gen, laat Hij het heiligen. Als je dat doet, zul je een beter Kerstfeest vieren dan dat, waar jullie plannen voor hadt gemaakt. God zegene jullie beiden.

Hij was veracht en wij hebben hem niet geacht

Je oude tante Hanna die het wel ‘met je meent.

 

De gast. door Peter Nijland

Zo Ge op mijn deur de klopper sloegt

en Gij mij, Heer, om herberg vroegt,

geen hartslag bleef ik ongewis

Gij zoudt de Gast zijn aan mijn dis.

 

Aan ’t hoofd zoudt Gij gezeten zijn.

ik bood U zout en brood en wijn:

mijn mond zou zwijgen, want ik weet

de scherpe Kruisdood die Gij leedt.

 

En als Gij at zou ik misschien

de tekenen in Uw handen zien

en -sluiten de ogen lange tijd

en huiveren van ootmoedigheid.

 

En daarna – ’t was de avondstond –

duidde ik U, Heer, ontroerd Uw spond’

en zou dan van U henengaan

en wenend bij de tafel staan.

 

Waak zou ik luisteren in de nacht

en zou dan van U henengaan

des morgens zou ik U zoeke’ en ziet

Gij waart er niet, Gij waart er niet.

 

Maar gans het huis zou zijn vervuld

van U Die mij U had onthuld;

mijn ziel zou juichen als een feest:

mijn Heer – God – is mijn Gast geweest!

 

Wijs mij de weg naar de hel! Door Lester Sumrall

Gedurende een zomer was het mijn bijzonder voorrecht op een samenkomst in een kamp in Pennsylvania samen te werken met Mrs. Jenné Shepperd, die uit warme liefde “Ma” genoemd wordt door allen, die haar kennen. Gedurende vierenvijftig jaar heeft “Ma” Shepperd dap­per gevochten in de rijen van het Leger des Heils.

Het is opwindend om haar te horen vertellen, hoe zij begroet werd met vliegende kool, over­rijpe tomaten en blikken bussen, als zij het evangelie bracht in de achterbuurten van Lon­den, in felle tegenstelling hiermee schilderde zij levendig de bulderende kanonnen, het stromend bloed en de dood-verspreidende kartetsen toen zij de soldaten verpleegde in de frontlinies, gedurende de laatste wereldoorlog. Eens vertelde “Ma” ons van een dienst, die, zij hield in één der grote Amerikaanse steden, waar zó Gods Geest werkte, dat velen zaten te wenen, terwijl zij sprak. Toen de uitnodiging aan de onbekeerden werd gebracht, gaven vele mannen en vrouwen hieraan gehoor en knielden bij het ouderwetse altaar neer om te bidden.

De samenkomst liep ten einde. De dienst was glorierijk geëindigd en nieuwe namen waren ingeschreven in het boek des levens, toen een man met een donker litteken op zijn gezicht, opstond achter in de zaal. Hij liep brutaal naar de oude evangeliste toe en zei: “Ik hoorde u vertellen over de weg naar de hemel, wijs mij nu de weg eens naar de hel” Ma Shepperd antwoordde: “Man, meen je wat je zegt?”

 “Ja”, snauwde hij, “wijs mij de weg naar de hel!”

Met een plechtig, oordelend gebaar, wees zij naar de deur van de zaal. De man liep door de open deur en werd ogen­blikkelijk gegrepen door een auto. Zijn lichaam werd verpletterd voor de wagen tot stilstand kon worden gebracht. Het leven ontvlood de ongelukkigen zondaar voor hij de gelegenheid had vergiffenis te vragen voor zijn krankzin­nige en godslasterlijke woorden. Jezus Christus vraagt ieder mens te kiezen tussen de twee wegen, die naar de eeuwigheid leiden. De éne is de brede weg, die leidt naar het verderf, de andere is de smalle weg, die ten leven leidt.

Het woord van God roept allen een “Halt!” toe. “Vandaag is de dag der zaligheid.” Geen mens weet, wat de volgende dag hem brengen zal. Uw keuze van dit ogenblik kan de eind­beslissing zijn voor alle eeuwigheid. Zoek God terwijl Hij te vinden is!

 

Mariaverering

Maria neemt onder de vrouwen van alle eeuwen een zeer bijzondere en begenadigde plaats in. Zij was het door wie God Zijn Zoon in deze wereld liet geboren worden. Zij bleef echter “de dienstmaagd des Heren” die niet in het minst zich mocht inmengen in het genadewerk dat Christus op deze wereld voor de gelovigen aller eeuwen heeft vol­bracht, toen Hij in één offerande volkomen heeft geheiligd allen die op Hem vertrouwen.

Telkens wanneer Maria zich op enigerlei wijze heeft trachten te mengen in het werk van Christus heeft Hij haar terugge­wezen. Zo bijv. toen zij op de bruiloft te Kana als middelares Jezus trachtte te bewegen tot een wonder. Ook als zij Hem zocht en tracht te bewegen Zijn werk te onderbreken wijst Jezus er op dat eenieder, die Gods wil doet zijn broeder en zuster en moeder is. Toch heeft dit de Roomse Kerk niet kunnen tegenhouden op de heilloze weg naar steeds rijkere Mariaverering, Deze kwam wel zeer scherp tot uiting op het Maria-congres dat onlangs in Maastricht is gehouden. Wie door de radio wel eens heeft geluisterd weet hoe veel meer de naam van Maria wordt genoemd dan die van onzen Heiland.

Hoe sterk de Roomsen Maria als middelares vereren moge blijken uit het volgende citaat dat we knippen uit “Sorsura Corda” het Parochieblad van Haarlem:

 “Gelijk de eerste Adam in het werk van verderf een deelgenote had in de eerste Eva, lag het in het Godsplan aan de tweede Adam, Christus, een deel­genote te geven in het werk van ’s mensen herstel, de nieuwe Eva Maria. Daarmede is het nauw ver­band tussen de Verlosser en Zijn Moeder vanzelf ge­geven. Vandaar vraagt de leer over Christus een aanvulling in de leer over Maria. Maria heeft niet alleen medegewerkt aan de mens­wording van Gods Zoon, de grondslag der verlos­sende verdienste van Christus, maar Zij werkt ook mede aan de toepassing daarvan op ieder mens. Der­halve is Maria onze Middelares en onze Moeder, en komt Haar een geheel eigen en van alle overige heili­gen verschillende verering toe.”

Maria was een zondares uit zichzelf gelijk ieder mens. Slechts door de vergevende genade Gods is zij gereinigd. Van een onbevlekte ontvangenis weet de Schrift niets. Ook het aan­roepen van Maria is nergens door de Schrift geleerd en is volkomen ijdel.

Ds. A. M. Boeijinga schrijft in het Kerkblad van de Classis Haarlem hierover zeer juist:

 “We hebben Maria, hoezeer ook wij haar nagedach­tenis eren, niet nodig. Zijzelf, in zichzelf een verloren zondares, kon ook slechts door Christus zalig worden. Waarbij ik nog de simpele opmerking voeg, dat ik altijd meelij heb met al die mensen die Maria aanroepen. Met welke titels men haar ook vergulde, Rome heeft haar toch nimmer tot God gemaakt, d.w.z. zij heeft geen goddelijke eigenschappen, is b.v. niet alomtegen­woordig. Dit betekent, dat zij van de vele miljoenen beden die elke dag over de hele wereld tot haar wor­den opgezonden, er niet één hoort”.

 

Een vals eenheidsstreven

Waarschuwende stemmen uit Amerika

Een kenmerkend teken van onze tijd, een waarschuwings­signaal, dat we aan het einde onzer bedeling zijn gekomen, is het eenheidstreven onder de volken en de kerken. Deze beweging onder de verschillende religies en deze schudding onder de naties is bedoeld om uit de politieke en geestelijke impasse te geraken, waarin we na twee wereldoorlogen ge­komen zijn. Op dit ogenblik zijn de staatkundige leiders gewikkeld in een strijd op leven en dood. Hen rest geen andere keus, dan onder te gaan in een waanzinnige ver­warring of tot een onderling vergelijk te komen. Men beseft heel goed, dat men genaderd is aan de grens van een totale vernietiging van de mensheid en dat men verplicht is om met elkander de moeilijkheden op te lessen. Men meent het middel gevonden te hebben in een centrale wereldregering, die met krachtige hand de onwillige zal weten te beteugelen. Een onderling samentreffen der volkeren en een samen­gaan van zelfs de meest tegenstrijdige wereldsystemen als kapitalisme en communisme is noodzakelijk om zelfmoord der volkeren te voorkomen. Maar wanneer deze nieuwe wereldbond haar beslag zal hebben gekregen, zal het voor de eenvoudige en gelovige Bijbellezer duidelijk zijn, dat dan de macht op aarde geconcentreerd is in de persoon van de Antichrist, die als leider van dit nieuwe wereldparlement zal fungeren.

Parallel met deze staatkundige eenheidsdrang beweegt zich het eenheidsstreven van vele kerken. Wij weten, dat de grote massa in Amerika en Europa zich los heeft gemaakt van de kerk. Voor haar zijn kapitalisme, kerk en onderdruk­king vaak gelijkwaardige begrippen. De kerken trachten nu «de laatste jaren het verloren terrein weer te herwinnen. Haar geestelijke leidslieden zien, terecht, in de verscheuringen en onderlinge verdeeldheid de oorzaak van de krachteloosheid der kerken. Door een massaal christelijk front als dam op te werpen, tracht zij de vloedgolf te keren van communisme, materialisme en atheïsme. De Wereldraad van Kerken tracht in een brede orga­nisatie tot dat doel een internationaal front te vormen. Deze groots-opgezette beweging tracht praktisch te verwezenlijken, wat onze Heer zegt in het Hogepriesterlijke gebed: Dat zij allen één zijn. Het betreurenswaardige echter is dat zij niet alleen diegenen samenbundelt, die hun eenheid vinden in de gemeenschap met de Godmens Christus, maar dat zij ook in zich opgenomen heeft de modernist, de unitariër, de rationalist en de humanist. Het is de strijd van de vromen Josafat met het goddeloze huis van Achab en het nakroost van Ezau, tegen een gemeenschappelijke vijand. Het betreurenswaardige is, dat zij de oplossing der problemen niet zoekt in een gemeen­schappelijke wederkeer tot haar Hoofd, de Here Jezus Christus, in een bidden om een vernieuwing van de kracht des Geestes naar het model van de Pinksterdag, maar dat zij betrouwt op een samen­gaan van zonen der mensen met de kinderen Gods. Ook in ons land zien we, hoe men door dit mas­sale eenheidsfront de verloren macht tracht te herwinnen, of zich bij deze super-organisatie aan­sluit om voor vol aangezien te worden of om populair te willen zijn bij de ontkerstende massa van ons volk.

In Amerika, de bakermat van deze Wereldraad, gaan echter reeds vele stemmen op ter waarschuwing tegen dit onheilig streven. Ter oriëntatie van onze lezers enige stemmen uit Amerika:

One World or none

 “Een groep geleerden, die direct betrokken is in de uitvinding van de atoombom, schrijft in “One World”or None” (Een wereld of geen), dat er geen gelijkwaardige verdedigingswapens tegen de atoom­krachten bestaan. Het monopolie, dat Amerika tot nog toe van de atoomenergie heeft zal van korten duur zijn. Daarom is men unaniem van mening, dat het nationalisme der vol­keren plaats zal moeten maken voor een universeel wereldgezag. Alleen een wereldparlement zal de leiding der vol­keren kunnen overnemen.

Daarom zal volgens de “London Times” men in 1950 be­ginnen met de lijsten samen te stellen voor de afgevaardig­den van een wereldregering. Op ieder miljoen mensen zal er een vertegenwoordiger zijn voor déze super-organisatie. In andere landen zal men soortgelijke verkiezingen houden. Dit plan wordt gesteund door vele Engelse en Amerikaanse Parlementsleden.

Met koortsachtige haast bereidt zich de wereld toe voor de laatste slotacte. Ieder Bijbellezer weet, dat buiten Hem, die eenmaal van zei, tot zee regeren zal, geen oplossing bestaat. De wereld is rijp voor het rijk van de Antichrist. Men zal het beest aanbidden en zeggen, als men meent iedere oorlog gewonnen te hebben: “Wie zal krijg voeren tegen hetzelve?”

De organisatie van een Super-kerk

Gevaarlijker echter dan dit toekomstige wereldparlement, dat de vrede op aarde zal verzekeren buiten God en Zijn Chris­tus, is het eenheidsstreven van het religieuze Babylon. In de Pentecostal Evangel. lezen we: “Nadat hij de een­heidsbeweging in het Zuiden van Brits-Indië tot stand heeft gebracht, houdt Dr. E. Stanley Jones, massameetings in Amerika, teneinde ook aldaar Protestantse kerken te verenigen in een super-organisatie. Kenmerkend is wel, dat de moderne leiders er allen voor zijn. Eenmaal zal deze valse eenheid van religieuze afvallige krachten zich verbinden met de Antichrist. Dit Kerkelijk Babylon zal hoereren met de koningin der aarde”.

Wereldraad van Kerken

In een ander Amerikaans blad “Getrouw aan God, aan Christus, aan de Bijbel en het historisch Protestants getui­genis.” ontlenen we nu nog de volgende bijzonderheden en mededelingen.

In de nachtelijke donkerheid van onze dagen, nu Jezus als Heer met een kus begroet, maar als Gods Zoon met een afwijzend gebaar verraden en opnieuw gekruisigd wordt, en nu de naam Una Sancta, ontleend aan het Johannes’ Evan­gelie (Joh. 17:21), gegeven wordt aan een moderne wereld­organisatie, die er uitziet als een ecclesiastisch Babylon, doen we wel ons bij het licht van Gods Woord, te bezin­nen op de fundamentele waarheden, die hier en thans in het-geding zijn.”

Nadat het blad wijst op Hem, in Wien en door Wien alle eenheid mogelijk is, vervolgt het:

…Wie- de ware Godheid van Christus loochent, de verzoening door Christus als een onwaardige bloedtheologie ver­achte de persoonlijkheid van de Heilige Geest verwerpt en zich boven Gods Woord plaatst, die staat buiten de cirkel der gelovigen en heeft niet het recht zich tot de gemeente van Christus te rekenen.”

Jeugdconferentie te Oslo

De “Christian Century” het weekblad der Modernisten schrijft: “Degenen, die Jezus Christus met God gelijk stelden en degenen, wier opvatting van Jezus bestempeld werd als “praktisch humanisme” vonden zich van elkander gescheiden door een wijde kloof. Een Noor hield halsstarrig vol dat hij niet inzag, waarom getracht werd een brug te leggen tussen degenen, die de “Christelijke” opvattingen van Jezus hadden en diegenen, die deze opvatting niet hadden. Maar de theologische wrijving deed haar aanwezigheid niet zozeer blijken onder de gedelegeerden van het vasteland van Europa als wel onder die van de zendingsvelden, welke hun onderricht ontvangen hadden van conservatieve zendelingen. Ik herinner mij de bekommerde wijze waarop een zwart meisje uit Afrika blijk gaf van de schok, die zij ontving door de ongelovige verwerping van de zijde van sommige gede­legeerden van het haar geschonken geloof.” Tot zover het bericht van modernistische zijde.

Aangesloten Kerken in Nederland

Volgens de officiële uitgave van het Voorlopig Comité van die Raad volgen hier een zevental kerkgenootschappen en organisaties. Ze zijn: De Algemene Doopsgezinde Broeder­schap, de Evangelisch Lutherse Kerk, de Nederlands Her­vormde Kerk, de Oudkatholieke Kerk van Nederland, de Remonstrantse Broederschap, het Hersteld Evangelische- Luthers Kerkgenootschap en het Leger des Heils.

Volgens berichten in de Amerikaanse pers hebben ook de “Vrije Evangelische gemeenten” en de “Unie van Baptisten gemeenten” de uitnodiging aangenomen.

Het Woord van een Verleider ter waarschuwing

 “Tenzij God in een zekere mate vlees geworden is in het leven van iedere mens, kan Hij niet ten volle vleesgeworden zijn in Jezus van Nazareth.”

 “Volmaakt in godheid en volmaakt in mensheid – waarlijk God en waarlijk mens – voor de eeuwen uit de Vader geworden, in deze laatste dagen geboren uit de maagd Maria. Het is alsof de kerkvaders besloten hun zekerheden te bevestigen ten koste van iedere vernedering van de (menselijke) rede Voor het logisch verstand klinkt dit als gedistilleerde onzin.”

Dr. Henry P. van Dusen, Hoofd van de Studie­commissie van de Wereldraad en lid van het Comité.

 

Een klein kindje zal ze leiden door Johannes H. Ekering.

Toen Nico vernam, dat zijn vrouw een klein­tje verwachtte, was hij de koning te rijk. Hij sprak lang met z’n vrouwtje over het soort opvoeding, die hij het kind geven wilde. De jongen moest wat degelijks worden in de we­reld. Het beste zou niet goed genoeg voor hem zijn.

 “En dan,” zei hij eindelijk. “geen gezeur over godsdienst, hoor! Met die nonsens hebben we afgerekend. Niemand mag er het kind mee lastig vallen.”

Het werd een meisje, dat ze Tieneke noem­den. Nico leefde voor niets en niemand anders meer. Naar mate Tieneke opgroeide, werd de band tussen Vader en kind steeds sterker. Tieneke was een heerlijke babbelaarster. Haar mondje stond nooit stil. Voor Nico was het muziek. Toen zijn dochtertje naar de grote school ging, was hij bijna jaloers op “de juf­frouw”!

 “Paps”, zei Tieneke, toen hij haar bij de schooldeur stond op te wachten, “we hadden een lesje en toen vroeg de juffrouw wat Kerst­feest was. En dat wist ik niet. Weet jij het?”

 “Hm, Kerstfeest, dat is een feest midden in de winter. Dan komen de mensen bij elkaar om eens wat lekkers te eten, en sommigen hebben dan een dennenboompje vol zilveren slingers en lichtjes. Dat noemen ze een Kerst­boom.”

 “Krijgen wij er ook één Paps?” “Nee kindje, daar doen wij niet aan!” Een paar dagen later komt Tieneke de huis­kamer binnen, waar haar Vader de courant zit te lezen.

 “Moet je horen, Paps! Nou weet ik wat van Kerstfeest, wat jij niet weet!” “Wat dan?”

 “Kerstfeest is de verjaardag van de Here Jezus!”

 “Hoe kom je daaraan, kind?”

 “Ellie d’r mammie heeft het me verteld, toen we samen uit school kwamen!”

 “Zo! Weer wat nieuws! En, wie is de Here Jezus?”

Het kind keek peinzend voor zich uit. “Ja,” kwam het eindelijk, “dat weet ik eigenlijk niet!”

Nico had zich wel de tong af willen bijten. Waarom had hij dat nu ook gevraagd? Nu zou ze niet rusten, voor ze er meer van wist! Hij had haar zelf aan de gang gemaakt, dwaas die hij was! Twee dagen later.

 “Paps, nu weet ik het! De Here Jezus is de Zoon van God!”

 “Och kind, dat is onzin, dat is helemaal niet waar!”

 “Tieneke zag haar Vader verwijtend aan. “Hoe kan je dat nou zeggen? Het staat toch in de Bijbel, en alles, wat in de Bijbel staat, is waar! Ellie d’r mammie heeft het zelf tegen Ellie gezegd!”

Zou hij het kind maar niet verbieden, met Ellie om te gaan? Maar – het was haar liefste vriendinnetje en dat zou een groot verdriet voor zijn meisje zijn! En ja, ze zagen elkaar toch elke dag op school ook. Wel vervelend anders.

 “Ik weet nu een heleboel van de Here Jezus, Pappie! Hij was zo lief en goed voor iedereen. Hij maakte mensen beter, als ze ziek waren. En toen waren er lelijke mensen, die Hem hebben doodgemaakt. Stel je voor, Pappie, ze hebben Hem vastgespijkerd, tot Hij dood was. Maar toen Hij begraven was, is Hij weer levend geworden! Ik vond het eerst zo vreselijk akelig toen Ellie d’r moeder het vertelde. Maar o! nu moet je horen! Als je stout bent, dan is de lieve Heer erg bedroefd. Maar Ellie d’r mammie zegt: “Je moet het eerlijk zeggen, als je stout geweest bent. Dan wil de lieve Heer het je vergeven. En dan is er later in de Hemel een heel erg prachtig feest. En dan mag je daar komen. De Here Jezus is er dan zelf ook, en dan kan je Hem zien ‘ En dan blijft Hij altijd bij je!”

Nico luisterde zonder Tieneke in de rede te vallen. Ook nu zei hij niets. Maar één van de woorden van het kind had zich in zijn hart vastgehaakt. “Je moet het eerlijk zeggen, als je stout geweest bent!”

Hij deed altijd maar, of al zijn daden goed en eerlijk waren. Maar hij wist wel beter. Als hij aan zijn klanten leverpastei van eergisteren verkocht en vertelde, dat ze van vandaag was kon dat er soms bij door? Als hij ijskoud het geld opstreek, dat een verstrooide huismoeder hem te veel gaf, hoe noem je dat dan? “Eerlijk zeggen!” Nu, zo erg was het ook weer niet! “Eerlijk zeggen!” Nu ja, diefstal, dan! Nico werd de volgende dagen hoe langer hoe onrustiger. Wilde hij eerst altijd over wat anders beginnen, als Tiene­ke over die dingen” sprak, nu had hij haar eigenlijk wel uit willen horen, maar hij schaamde er zich voor tegenover de kleine meid. Eindelijk hield hij het niet langer uit. “Als je het nu eens niet eerlijk zegt, als je stout geweest bent, wat gebeurt er dan?”

 “Ik weet het niet. Maar als je het graag weten wilt, zal ik het wel aan Ellie d’r mammie vragen, hoor!” ’s Middags wist ze het al. “Zo akelig. Paps! Dan mag je niet binnen op het feest, dan ben je ergens in het donker, en dan mag je nooit, nooit de lieve Heer zien!” “Dan ben je ergens in het donker!” Dat had Nico in zijn jonge jaren ook wel gehoord. Maar hij had er maar wat om gelachen. Ditmaal werd het hem bang om het hart. Als het nu toch eens waar was?

 “Paps, mag ik met Kerstfeest mee met Ellie naar haar Kerst­boom? D’r moeder heeft het me gevraagd!”  “Nee kindje, nee! Dat wil Pappie niet!” ‘ “Maar, als jij nu toch geen Kerstfeest viert, “Nee, als Pappie nee zegt, is het uit!” Wat een hatelijke vent was hij toch! Gunde hij dat schaap nu dat feestje niet? Hij kon er toch niet toe komen, toe te geven.

 “Pappie, Ellie zegt een tekst op, bij hun Kerstboom. We hebben hem samen geleerd. Zal ik hem eens voor je op­zeggen?”

Vol verwachting zagen de kinderogen hem aan. “Toe dan maar!”

 “Gij zult Zijn naam noemen: Jezus, want Hij zal zijn volk redden van hun zonden. Want er is geen andere naam, die onder de mensen gegeven is, waardoor wij gered kun­nen worden!” “Och kind, dat is klets!”

Waarom zei hij dat nu weer? Wist hij niet, heel diep vanbinnen, dat het géén klets was, maar een heerlijke waar­heid? Jezus was gestorven, opdat onze zonden zouden kun­nen vergeven worden. Maar hij wou niet, dat het waar was. 23 December gaat Nico naar het station, om zijn broer af te halen. Zijn geest is in beslag genomen door die dingen, die hij aldoor maar tracht terug te dringen. Als hij het stationsplein op loopt, verzuimt hij uit te kijken. In een seconde is het gebeurd. De zware vrachtauto heeft zijn beide benen en Zijn onderbuik verbrijzeld. Bleek en bloedend wordt hij door de eerste Hulp Dienst weggehaald en naar het Gasthuis gebracht.

Na een paar uur komt hij bij en wordt zich zijn toestand bewust. O God, hij gaat sterven! Het angstzweet breekt hem uit. Hij vergeet er zijn pijnen door, de pijn van zijn hart is veel erger. Wat moet hij doen? Wat kan hij doen? Wat zei het kind ook weer? “Eerlijk zeggen, als je stout geweest bent!”

 “O, Here, ik heb nooit van U willen horen! Ik ben slecht geweest! O God, genade! Als er voor zo één als ik nog genade is!”

Daar brengt de zuster zijn jonge vrouw en zijn Tieneke bij zijn bed. Het kind kijkt als versteend naar dat wasbleke, angstige gezicht. Nico grijpt het kleine handje.

 “De tekst!” fluisterde hij. En als Tieneke niet terstond be­grijpt: “De tekst! Ellie’s tekst, opzeggen  “

Dan klinkt het heldere kinderstemmetje door de zaal: “Gij zult zijn naam noemen: Jezus, want Hij zal Zijn volk redden van hunne zonden, Want er is geen andere naam, die onder de mensen gegeven is, waardoor wij gered kunnen worden!”

In een zucht herhaalt Nico: “Jezus!” Een blijde trek komt op zijn stervend gelaat.

 “Pappie, ben je met Kerstfeest thuis? Ja toch?” “De verpleegster slaat de armen om Tieneke. Ze wordt on­weerstaanbaar aangetrokken door dat lieve gezichtje. Nico slaat een laatste maal de ogen op. “Ja, thuis.  Boven!”

 “Lieveling, je vadertje gaat Kerstfeest vieren bij de Here Jezus zelf!” zegt de zuster, en zachtjes leidt ze de moeder en het kindje weg.

 

“Stille nacht”

Op Kerstavond 1818 kwam Franz Gruber, de organist van de kerk in het plaatsje Oberndorf in Beieren tot een onaan­gename ontdekking. Het orgel was defect! Reeds gedurende enige dagen vóór Kerstmis was Oberndorf ingesneeuwd. Gruber, die wist dat er in het dorp niemand te vinden was, in staat om het orgel te repareren, was bevreesd dat men op Kerstmis zonder muziek zou zijn, en zonder muziek kon hij zich Kerstmis slecht voorstellen. Hij begaf zich snel naar de kapelaan, Joseph Mohr en vertelde hem de geschiedenis. Hij vroeg Mohr een nieuw Kerstlied te willen schrijven, dat gemakkelijk zou kunnen worden gezongen, zonder begeleiding van het orgel. Toen Mohr later in zijn Bijbel het Kerstverhaal zat te lezen, “U is heden de Heiland geboren, in de stad van David” welden de woorden als een hemelse lofzang op in zijn ziel. Tot laat in de nacht zat hij daarover na te den­ken. Nadat de volle betekenis ervan zijn ziel had doordron­gen, schreef hij een lied van deze verwonderlijke geschiedenis. Gruber haalde de volgende dag vroeg de pas geschreven woorden en componeerde er een melodie op. De mensen verzamelden zich intussen in de kerk. Er was een man, die wat op de gitaar kon spelen en hem werd gevraagd het nieuwe lied te willen begeleiden.

De diensten in Oberndorf beviel het lied al dadelijk bijzonder goed en zo kwam het dat Joseph Mohr en Franz Gruber een van de mooiste en meest geliefde Kerstliederen aan de wereld schonken.

Spoedig daarna brachten Tiroolse zangers het lied naar Amerika. Jarenlang werd het gezongen “onder de titel, van: “Het lied van de hemel”. Het werd in Amerika vlugger en meer bekend dan in Europa en heden wordt “Stille Nacht” In bijna iedere taal van de wereld gezongen. O, moge de ware betekenis van Kerstmis. U allen in deze tijd aangrijpen, indien U, even als Joseph Mohr, deze glorie­rijke woorden overdenkt: “U is heden de Heiland geboren, namelijk Christus, de Here, in de stad van David” (Luc. 02:11)

Deze Heiland is voor U, voor U die verdwaald bent, voor U die belast bent met vele zorgen, voor U die de ver­geving van zonden van node heb