Selecteer een pagina

Levend Geloof – 238

  1. 06-07 nr. 238

Kennen wij het wezen van God? Door Gert Jan Doornink

“Nadat God eertijds vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, heeft Hij nu in het laatst der dagen tot ons gesproken in de Zoon, die Hij gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen, door wie Hij ook de wereld geschapen heeft. Deze, de afstraling Zijner heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen, die alle dingen draagt door het woord zijner kracht, heeft, na de reiniging der zonden tot stand gebracht te hebben, Zich gezet aan de rechterhand van de majesteit in de hoge, zoveel machtiger geworden dan de engelen als Hij uitnemender naam boven hen als erfdeel ontvangen heeft” (Heb. 01:01-04).

Het wezen van God en het wezen van de mens

Als we spreken over ‘het wezen’ of ‘het wezen­lijke’ van iemand, bedoelen we daarmee zijn aard, zijn karakter, oftewel hoe hij werkelijk is. Voor een kind van God, dat in de weg van geloof en gehoorzaamheid Jezus volgt, gaat het om het feit dat hij het karakter of wezen van God ten volle leert kennen, om daardoor meer en meer ook zelf dat karakter tot openbaring te brengen. Wij zijn geroepen om deelgenoten te zijn van Gods wezen. En dat is alleen mogelijk als we leven in volkomen gemeenschap met Hem. Nu is deze gemeenschap uiteraard reeds ontstaan toen we Jezus hebben aangenomen als onze Verlos­ser en Bevrijder. Feitelijk zijn we toen ook deelgenoten geworden van Gods wezen. Maar we we­ten dat deze gemeenschap volkomen moet doorwer­ken, dat wil zeggen tot openbaring behoort te komen, zodat het nieuwe leven van Christus in ons steeds meer geopenbaard wordt. Wij behoren ons daarom steeds weer te realiseren hoe wij het wezen van God beter leren kennen, om dat doel te bereiken. In de eerste verzen van de He­breeënbrief krijgen wij daarvoor ongetwijfeld een sleutel aangereikt.

Het eerste waar wij goed van doordrongen moeten zijn, als wij spreken over het beter leren ken­nen van het wezen van God, is dat God belang stelt in ons wezen! In feite is dit normaal, al realiseren wij ons dit veel te weinig. We zijn immers geschapen naar Zijn beeld en behoren tot Zijn geslacht! God heeft zijn karakter, zijn structuur’ in de mens gelegd. Satan heeft wel­iswaar het wezen van God in de mens beschadigd en aangetast, maar de boodschap van het evange­lie is dat God die beschadiging wil herstellen, zodat het beeld van God in de mens weer zicht­baar wordt.

Hoe herstelt God ons leven?

God wil het oorspronkelijke leven in de mens (Zijn leven) herstellen, door het Woord wat ge­sproken wordt. Zoals de schepping tot stand kwam door het Woord (God sprak en het was er), komt ook de herschepping tot stand door het Woord. Het Woord van God heeft scheppende kracht. Hebreeën 4 vers 12 en 13 (Heb. 04:12-13) zegt: “Want het woord Gods is levend en krachtig en scher­per dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zó diep, dat het vaneenscheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift over­leggingen en gedachten des harten; en geen schepsel is voor Hem verborgen, want alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen van Hem, voor wie wij rekenschap hebben af te leggen”.

Alle dingen van ons leven zijn voor God geopen­baard. We kunnen voor Hem niets verborgen hou­den. Je kunt voor mensen, ook al leef je nog zo intiem met hen, dingen verbergen. Voor God is dat een onmogelijke zaak. God doorziet ons tot in de diepste vezel van ons leven. Als we dit weten – en Gods Woord zegt ons dat het zo is – kunnen we daar op tweeërlei wijze op reageren. Het kan ons angst aanjagen of het kan ons blij maken! Hoe reageert u daarop?

Als het goed is behoort het ons blij te maken. Immers angst is niet uit God, angst behoort bij het rijk der duisternis. En God wil juist de angst bij ons wegnemen; hij wil ons blij en ge­lukkig maken èn houden! God heeft de mens lief – intens lief -, de mens is immers de kroon van zijn schepping.

De mens werd geschapen doordat God sprak. En ook toen de mens gefaald had, bleef God de mens toespreken. Tijdens het oude verbond gebeurde dat ‘in de profeten’ Let er op dat de schrijver van de brief aan de Hebreeën zegt: “IN de pro­feten”. Dat gaat veel dieper dan: tot of door de profeten. God maakte zich als het ware één met de profeten. Dr. A. Saphir schrijft in zijn boek: “Een Hebreeër over de brief aan de He­breeën”: “De uitdrukking ‘in de profeten’ spreekt van Gods wondere afdalen tot ons. God was het, die Zijn gedachten inkleedde naar de persoonlijkheid van de profeet, en Zijn Woord aanpaste aan het bijzondere karakter van de tijd en de bode. Zodat in de profetische boeken de woorden des Heren en die van de profeet vaak elkaar opvolgen en afwisselen”.

Men kan zich afvragen of dat niet te ver gaat: God daalde af. . . God paste zich aan. . . Ik denk dat dergelijke vragen bij ons opkomen, doordat we in de loop der jaren vaak een totaal verkeerd Godsbeeld hebben opgebouwd. Velen leven nog met de gedachte van de ‘afstandelijke God’. We spre­ken dan van de kleine, nietige mens ten opzichte van de grote, almachtige God. David gaf echter in zijn tijd reeds een duidelijk antwoord op de vraag: “Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en het mensenkind, dat Gij naar hem omziet?” Hij zei: “Toch hebt Gij hem bijna goddelijk ge­maakt, en hem met heerlijkheid en luister ge­kroond” Psalm 8 vers 5 en 6 (Ps. 08:05-06).

Tijdens het oude verbond was echter het werke­lijke Godsbeeld over het algemeen nog ‘bedekt’, dat wil zeggen niet ten volle geopenbaard. Daar­om kunnen we ook nooit vanuit een oudtestamentisch denken het wezen van God ten volle leren kennen, want daardoor ontstaat een vertekend Godsbeeld. Pas door de komst van Jezus, kwam het werkelijke beeld van God weer ten volle tot openbaring, zoals Hebreeën formuleert: “Nadat Gods eertijds vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, heeft Hij nu in het laatst der dagen tot ons gesproken in de Zoon…”

God sprak in Zijn zoon: Jezus Christus

Op duidelijke wijze vertelt de Hebreeënbrief dan wie de Zoon is en wat Hij voor ons betekent.

Hij is de afstraling van Gods heerlijkheid, b. Hij is de afdruk van Gods wezen.

Hij draagt alle dingen door het woord zijner kracht. (De woorden van Jezus zijn Geest en leven).

Hij heeft de reiniging der zonden tot stand gebracht.

Hij is gesteld tot erfgenaam van alle dingen (en wij mogen delen in zijn erfenis).

Hij is gezet aan de rechterhand van de ma­jesteit in de hoge.

Toen Jezus op aarde was openbaarde Hij zich door het Woord wat Hij sprak en de dingen die Hij deed. “De scharen stonden versteld over zijn leer, want Hij leerde hen als gezaghebbende en niet als hun Schriftgeleerden” Matteüs 7 vers 28 en 29  (Matt. 7:28-29). “Hij is rondgegaan, weldoende en genezende al­len, die door de duivel overweldigd waren” Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38).

Hoe leren wij nu Jezus ten volle kennen (en hoe worden we dus één met het wezen van God)? Uit het Woord en door gehoorzaamheid aan dat Woord dezelfde dingen te doen die Hij ook deed. Jezus sprak: “Wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en grotere nog dan deze” Johannes 14 vers 12 (Joh. 14:12).

We leren het wezen van God niet kennen door ons bezig te houden met dwaze en onverstandige strijdvragen, waarvoor Gods Woord ons ook waar­schuwt. We leren het wezen van God ook niet kennen, door zonder inzicht door de Heilige Geest, te proberen Gods Woord te verstaan. “De letter doodt, maar de Geest maakt levend”, zegt Paulus. Een natuurlijke, aardsgerichte eindtijd- visie brengt ons geestelijk niet verder.

En – zoals we reeds schreven – we kunnen ook niet vanuit het oude verbond alleen het wezen van God leren kennen. Dan krijgen we een scheve voorstelling van zaken, want in het oude verbond openbaarde God zich op ‘beperkte wijze’. Als we een nieuwe auto kopen, gaan we ook niet het in­structieboekje van de oude auto raadplegen. Daar hebben we veel uit geleerd, en veel zullen we ook terugvinden in het nieuwe boekje, maar het gaat uiteindelijk om dat nieuwe.

Als nieuwtestamentische christenen mogen we we­ten dat God zich pas ten volle in zijn Zoon openbaarde. Hij was in elk opzicht de afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van Gods we­zen. Paulus zegt van Hem hoe Hij is nedergedaald (om de reiniging der zonden tot stand te bren­gen, maar óók hoe Hij is opgevaren (Hij zit nu aan de rechterhand van de Vader) om alles tot volheid te brengen, Efeze 4 vers 10 (Ef. 04:10) Dit tweeledige doel van de Zoon van God leert ons pas werkelijk doordringen tot het wezen van God! God is bezig om alles tot volheid te brengen. Hoe bewerkt Hij dat? Door ons te vervullen met Zijn Geest!

Gods Geest maakt ons deelgenoot van Zijn wezen

We leven na hemelvaart en Pinksteren. Dat bete­kent dat Gods Geest is uitgestort en beschikbaar is voor al zijn kinderen. Ieder kind van God be­hoort daarom ook gedoopt- en vervuld te zijn met de Heilige Geest. Door de Geest geeft God ons zijn instructies en bewerkt Hij dat Zijn wezen en ons wezen volkomen één gaan worden. En door die eenheid openbaren wij meer en meer het we­zen van God.

Door Gods Geest leren wij ook. ‘geestelijk zien’, wat wij in deze tijd zo nodig hebben. En wat de waarachtige kinderen God ook meer en meer gaan leren. Geestelijk zien betekent ook de geloofs­weg bewandelen. Hebreeën 2 vers 8 en 9 (Heb. 02:08-09) zegt: “Thans zien wij nog niet, dat hem alle dingen onderworpen zijn, maar wij zien Jezus. . . met heerlijkheid en eer gekroond”. Dit is het geheim van kinderen Gods die het wezen van God tot openbaring brengen: zij worden niet beïnvloed door wat zij met hun natuurlijke ogen zien, dat is het vernietigende werk wat satan nog in deze wereld doet. Dat is een voorbijgaande en aflo­pende zaak. Door het wezen van God tot openba­ring te brengen door woord en daad werken zij er aan mee dat nog zoveel mogelijk mensen bevrijd worden uit de macht van satan en het nieuwe le­ven van Christus leren kennen.

Een waarachtig christen in deze eindtijd ziet niet alleen op Jezus die aan het kruis van Golgotha is gegaan om satan te overwinnen, maar hij ziet óók op Jezus die met heerlijkheid en eer gekroond is, omdat hij geroepen is zelf die heerlijkheid tot openbaring te brengen. . .

Behoort u ook reeds tot hen die zó het verlangen hebben Gods wezen te leren kennen?

 

Reacties van lezers door Gert Jan Doornink

Bruikbaar voor België

Zuster E. C. V. te Hasselt, (België), schrijft: “Het blad “Levend Geloof” is erg fijn om te lezen. Wij ge­bruiken het graag in ver­band met ons evangelisatie­werk. Het is erg bruikbaar voor België, omdat zo wei­nig mensen de Bijbel kennen door het Rooms Katholicisme. Een nieuw lid van onze vol­le evangelie gemeente las het blad van ons en vroeg nu of we haar wilden opge­ven voor een eigen abonne­ment. Hierbij ingesloten een paar gedichtjes, die ik in het blad van onze gemeen­te maandelijks schrijf. Het zou fijn zijn als u er iets van kon publiceren” (Wat we bij deze doen; zie het ge­dicht ‘Toekomstverwachting” -red. ).

Geestelijke rijkdom

Broeder E. V. te Sint Amands, (België), schrijft: “Proficiat voor uw maand­blad “Levend Geloof”. Wat een geestelijke rijkdom wordt ons daarin meegedeeld! Daarom willen wij een ge- schenkabonnement aanbieden, onszelf abonneren en alle brochures bestellen”.

Wat een rijkdom!

Zuster H. S. te Soesterberg, schrijft: “Wat een rijkdom is het om met God te mogen leven en elke dag met Zijn Woord bezig te mogen zijn, onder andere door middel van “Levend Geloof”. Ik vind het een geweldig fijn blad waar ik steeds uit mag leren en bemoedigd mag wor­den. Ook van de “Levend Ge­loof “-brochures verwacht ik alleen het goede en positie­ve. Wilt u mij van alle bro­chures die tot nu toe ver­schenen zijn, één exemplaar toesturen?”

Duidelijke taal

Zuster M. H. M. te Amster­dam, schrijft: “Hiermee ver­zoek ik u om toezending van de brochure “Het boek Ruth als profetie”. Het is elke keer weer een feest uw blad “Levend Geloof” te mogen ontvangen. De wijze waarop, en de taal waarin de artike­len worden geschreven, moe­ten voor een ieder die het leest duidelijke taal zijn. Gods zegene dit heerlijke werk en u allen die er aan werken”.  

 

Toekomst verwachting (gedicht) door Else Cypers

Het is heerlijk, een kind van God te wezen,

gered en verlost en bevrijd te zijn.

God is je Helper, je hebt niemand te vrezen,

zelfs niet de satan, zo vol van venijn.

 

Het is heerlijk, een kind te zijn van je Vader,

en bij Hem volkomen thuis te zijn.

Want je komt Hem en Hij jou steeds nader,

Zijn Huis is veilig en ’t is jouw domein!

 

Het is heerlijk om samen alles te delen,

het hemelse brood en de hemelse wijn.

Hij geeft het om niet en Hij geeft het aan velen,

“Het Mijne is ’t uwe en ’t uwe is Mijn”.

 

Om het Huis van je Vader is land gelegen,

het is je beloofd, ’t is het Koninkrijk Gods.

Je mag er in wandelen, je hebt het gekregen,

het is van je Heer, dat is Jezus de Rots!

In het Huis mag je wonen, in ‘ t land je bewegen,

Hij gaat met je mee, Hij gaat je vooruit.

Je groeit bij Hem op en dat is je tot zegen,

dan wordt je volwassen en je hoort bij Zijn Bruid!

 

Het is heerlijk om samen gemeente te wezen,

te werken, te strijden, te groeien, te zijn. . .

De Bruid van de toekomst, geheel genezen,

volkomen en stralend, onberisp’lijk en rein!

 

Hoofd en Gemeente, ze zijn niet te scheiden,

Jezus en wij, we horen tesaam.

En samen zullen wij ook Zijn komst verbeiden,

intussen verheerlijken Zijn Grote Naam!

 

De groei naar de volwassenheid door Jan W. Companjen

 

“Toen het Hem, die mij van de schoot van mijn moeder afgezonderd en door zijn genade geroepen heeft, behaagd had, zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik Hem onder de heidenen verkondigen zou, ben ik geen ogenblik te rade gegaan met vlees en bloed, ook ben ik niet naar Jeruzalem gereisd, tot hen, die reeds voor mij apostelen waren. Ik ben naar Arabië vertrokken en vandaar naar Damascus teruggekeerd” Galaten 1 vers 15 tot en met 17 (Gal. 01:15-17).

Een geroepene

Paulus, die voor de poorten van Damascus werd geroe­pen om als apostel het evangelie van Christus te gaan verkondigen onder de niet-joden, dus aan de volkeren der wereld, deelt in dit Schriftgedeelte mee dat hij ondanks alles toch reeds van zijn moeders schoot af een geroepene was.

In zijn eerste ijver voor God was hij een trouw aanhanger van de joodse leer, die geënt was op de leer der vaderen, de wet en de profeten. In vers 13 en 14 van Galaten 1 (Gal. 01:13-14) zegt hij daar zelf van dat hij de gemeente van God bovenmate vervolgd had en getracht had uit te roeien. In het jodendom had hij het verder gebracht dan vele van zijn tijdgenoten onder zijn volk, als hartstochtelijk ijveraar voor de voorva­derlijke overleveringen.

Op grond van die leer was Israël, en daar behoorde Paulus dus ook bij, een verbondsvolk. Voor het volk Israël zijn er voor deze voorstelling van het verbond twee momenten belangrijk, te weten

  1. Gods belofte aan Abraham en
  2. het verbond bij de Sinaï.

Tussen deze polen speelt zich het geloof van Israël af als een geroepen volk Gods. Bij rampspoed en vervolging wordt het vertroost met een herinnering aan de beloften des Vaders.

Zo profeteerde Jeremia van een toekomst, waarin een nieuw verbond zou worden op gericht, een verbond niet op stenen tafelen geschreven, zoals bij Mozes, maar in het mensenhart en door geen overtreding meer te schenden lees Jeremia 31 vers 31 tot en met 34 (Jer. 31:31-34). In Hebreeën 10:16 (Heb. 10:16) lezen wij dat dit verbond in Christus werd vervuld. Hij is de Middelaar van een beter verbond. Op het oude verbond rust een bedekking 2 Korinthe 3 vers 12 tot en met 18 (2 Kor. 03:12-18) omdat men geen inzicht had in de hemelse gewesten. In het nieuwe verbond is die bedekking weggenomen. Er ontstond een nieuw volk van God, bestaande uit joden en heidenen. Op grond van genoemde passages berust dan ook de benaming ‘oud’ en ‘nieuw’ verbond; ‘oud’ en ‘nieuw’ testament. Het nieuwe testament is de laatste wilsbeschikking. Het oude verbond had een hogepriester die belast was met de dienst van verzoening tussen het met schuld beladen volk en God. Het nieuwe volk van God is door de dood van Jezus, door zijn bloed, van schuld verlost. Door Hem hebben wij als nieuwtestamentische gemeente toegang tot God de Vader.

Een nieuwe verhouding

Dit geweldige feit, dat wij gekocht en betaald zijn, heeft geweldige gevolgen. Dat zien wij op bijzondere wijze bij de roeping van Paulus! Paulus zag de hemel open gaan en werd tot omkeer gebracht. Hij zag opeens klaar en duidelijk dat het niet om de schaduw (de wet, de eredienst en de besnijdenis) ging, maar om de openbaring van Christus IN ons. Dat is de wil Gods, Hij wil zijn Zoon in ons openbaren. Dat bracht en brengt een volkomen nieuwe verhouding tussen God en de mensheid tot stand. Wij zijn vrij gekocht uit de macht van satan en zijn Gods eigendom geworden.

Door één Geest zijn wij tot één lichaam, één volk van God gedoopt. Die Geest schrijft ons Gods geboden in het hart en in het verstand. En door die Geest mogen en kunnen wij opwassen tot Gods heerlijkheid. In Hebreeën 8 vers 8 tot en met 13 (Heb. 08:08-13 zien wij onze opdracht voor nu dan ook duidelijk uitgedrukt. God zoekt een volk dat op die wijze met Hem op weg is. Daarbij hoort een boodschap die afstand doet van uiterlijkheden of van inspiraties van mensen die ons van Christus afvoeren en er anderzijds op is gericht dat Christus een volkomen werkelijkheid in ons wordt.

Toen Paulus dit verstond ging niet alleen de hemel maar de gehele onzienlijke wereld voor hem open. Vanuit dat nieuwe ging hij leven en prediken zoals de Geest hem daartoe leidde. Hij ging daarbij niet te rade bij vlees en bloed, die zijn geestelijke opdracht wellicht niet zouden verstaan, maar hij ging zijn opdracht uitvoeren en werd apostel der heidenen. Zo werd Paulus als rechtstreekse gave Gods, aan ons gegeven. Paulus heeft zijn opdracht goed begrepen en, wat meer is, ook uitgevoerd. Hij gaf ons, als navolger van Christus, een klaar en duidelijk inzicht in het nieuwe verbond dat gegrondvest is in het bloed van Christus.

Zonen Gods

Ja, zijn liefde zocht ons en zijn bloed dat kocht ons. Door die genade werden en worden wij zonen Gods. Stap voor stap veroveren wij het beloofde land. Wij zien de weg Gods steeds duidelijker worden. Wat beloofd is wordt door onze hemelse Vader waar gemaakt. Voor dit laatste is het nodig dat wij onze opdrachten ook steeds duidelijker gaan uitvoeren. Er zijn nog veel heilige huisjes en misverstanden die opgeruimd moeten worden. Zie in dit verband ook naar de geschiedenis van Paulus. Ook hij meende op de goede weg te zijn met zijn joodse godsdienst.

Onze kerkelijke godsdienst, zoals die vooral in het rechtzinnige deel beleden wordt, is op veel punten op één oudtestamentische, dat wil zeggen joodse, lijn gekomen. Wet en besnijdenis, (uitgedrukt in de kinderdoop) en overleveringen van onze voorvaderen die in wetten vastgelegd zijn en soms eeuwen oud zijn, geven er inhoud aan; maar het sprankelende leven Gods dat elke dag nieuw is, ontbreekt.

Jezus zegt: Ik ben het ware manna, het brood Gods dat uit de hemel nederdaalt.

Niet één keer, maar dagelijks geeft Hij ons zijn voedsel. Hij zelf is het brood dat eeuwig leven geeft. Dat is het oer verlangen van ieder mens en Jezus heeft dit mogelijk gemaakt. Ieder mens kan dit leven deelachtig worden. Wanneer de mens zichzelf wil handhaven, ook door middel van vroom gedrag, waardoor hij of zij nooit het eigendom van Christus wordt, maar blijft steken (net als Paulus voor zijn bekering) in de woestijn van het leven, wordt hij nimmer een nieuwe schepping.

Nieuw leven

Dat nieuwe leven waarbij alles nieuw en anders is geworden, is een leven in gemeenschap met Hem die ons Hoofd is. Dat leven wordt zelfs door de dood niet teniet gedaan. Een belijdenis van dit eeuwige leven met Hem wordt zichtbaar gemaakt bij de viering van het Heilig Avondmaal. Dan belijden wij immers ook voor en met elkaar dat de gemeenschap met Jezus het ware brood is. Hij is het brood des levens, voor Paulus, maar ook voor u en mij. Buiten Hem is er geen leven, met Hem zijn we opgetrokken, opgestaan tot een nieuw leven. Een volk van God, dat tot zijn dienst bereid is, maar ook toebereid wordt en gaat inzien dat het de wil van God is (daarom zal het ook gebeuren) dat Jezus Christus ook in ons leven, in ons vlees, geopenbaard wordt. Het besef dat wij vrij gekocht zijn uit de macht van satan wordt steeds meer verstaan en begrepen. Wij behoren Hem toe en satan heeft geen enkel recht meer op ons. Alles wordt en is mogelijk voor hem of haar die in Jezus’ kracht en toekomst gelooft.

En zie het zal geschieden te dien dage dat het heil voor de verlosten des Heren groot is. “De woestijn en het dorre land (zie om u heen)  zullen zich

verblijden, de steppe (droge grasvlakte) zal juichen en bloeien als een narcis. Zij zal welig bloeien en juichen. De heerlijkheid van de Libanon is haar gegeven, de luister van de Karmel en van Saron. Zij zullen aanschouwen de heerlijkheid des Heren, de luister van onze God” Jesaja 35 vers 1 en 2  (Jes. 35:01-02). “Sterk dan de slappe handen en verstevig de knikkende knieën (door het eten van hemels manna) en maak een recht spoor met uw voeten, opdat hetgeen kreupel is niet uit het lid gerake maar veeleer geneze” Jesaja 35 vers 3 en Hebreeën 12 vers 12 (Jes. 35:03; Heb. 12:12) . Laten wij samen optrekken en gevangenen loslating verkondigen. Een mooi beeld vinden wij daarvan bij Abraham, de vader der gelovigen. Toen Abraham nog niet zo lang in het land Kanaän woonde, werd zijn neef Lot , die met hem was uitgetrokken uit het land der dienstbaarheid, gevangen genomen door een vijandige koning en gevankelijk weggevoerd. Wij zouden misschien zeggen, jammer voor neef Lot , had hij maar niet zo zijn eigen weg moeten gaan en gaan wonen in zo’n verdorven stad als Sodom. Zo sprak Abraham niet. Hij vergaderde een groep strijdbare helden, mannen die in zijn huis geboren waren, en ging op pad. Hij bevrijdde Lot met al de zijnen en tevens allen die met hem waren. Abraham bracht Lot terug op de plaats waar hij thuis hoorde.

Melchisedek – Jezus

Toen Abraham met de gevangenen terugkeerde werd er feest gevierd. Er werd Avondmaal gevierd met brood en wijn en de Schepper van hemel en aarde werd groot gemaakt. Bij die gebeurtenis wordt de functie van hogepriester voor het eerst vermeld Genesis 14 vers 18 tot en met 24 (Gen. 14:18-24) . Melchisedek brengt daar een offer aan Abraham na het verslaan van de vijanden van Lot. Melchisedek zegende Abraham en bracht hem brood en wijn. Voorts gaf hij hem van alles de tienden. Melchisedek is hierbij een duidelijke voorafbeelding van onze Koning en Hogepriester, Jezus Christus. Hier zien wij reeds een duidelijke heenwijzing naar Christus, met als bijzondere aanduiding dat het oude verbond met de wet van Mozes niet voldoende was om tot volmaaktheid te kunnen komen. Wij mogen met Paulus opwassen tot een volwassen geloof. Een geloof dat wij zelf, persoonlijk, de kerk, de tempel Gods zijn. En dat Hij ons wil gebruiken als levende stenen tot de bouw van een eeuwige tempel, waarin Hij zelf woont en werkt.

 

Juni – Juli nummer

Dit is een gecombineerd nummer voor de maanden juni en juli. Evenals vorige jaren verschijnt “Levend Geloof” namelijk in de zomer, mede in verband met de vakanties, altijd één keer met een gecombineerd nummer. De laatste jaren was dat altijd het juli-augustusnummer, dit jaar dus een juni-julinummer. Het eerstvolgende nummer verschijnt in augustus a. s. en dan uiteraard weer iedere maand. De redactie van “Levend Geloof” wenst u verder een fijne zomer (vakantie) tijd toe en vanzelfsprekend bovenal Gods onmisbare zegen!

 

De zon stukje bij gedicht door Judith Jacobs

“De hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel ver­kondigt het werk zijner handen; de dag doet sprake toestromen aan de dag, en de nacht predikt kennis aan de nacht.

Het is geen sprake en het zijn geen woorden, hun stem wordt niet vernomen: toch gaat hun prediking uit over de ganse aarde en hun taal tot aan het einde der wereld. Hij heeft daarin een tent opgeslagen voor de zon, die als een bruidegom die uit zijn bruidsvertrek treedt, ju­belend als een held om het pad te lopen. Van het ene einde des hemels is haar opgang en haar omloop tot het andere einde; niets blijft verborgen voor haar gloed” (Psalm 19:1-7).

 

De zon (gedicht) door Judith Jacobs

Dat is pas goud: de zon die schijnt,

En aan de hemel staat te stralen,

Die ’t werk van God – maar ook Zijn eer –

Aan ons, de mensen, wil verhalen.

 

Gelijk een krachtig’ held is hij,

Gereed zijn omloop te beginnen,

Een bruidegom, die ’t pad betreedt,

De aarde gloedvol wil verwarmen.

 

Zo schrijdt hij ongehinderd voort:

Een levensbron, vol lichtend stromen

Waaruit God’s majesteit en macht

Stilzwijgend tot ons is gekomen.

 

De zon, dat is: ’t symbool van Hem,

De wond’re Schepper aller dingen;

Zijn taal die spreekt van eeuw’ge trouw

Waarmee Hij ons steeds wil omringen.

 

Als het nieuwe leven baan breekt! Door Christ van den Bergh

Getuigenis van Christ van den Bergh

Mijn vrouw Jeanne en ik komen uit zogenaamde degelijke katholieke gezinnen en gingen daardoor trouw elke week naar de kerk. Onze twee kinderen, Robert (14) en Monique (11), lieten we ook katholiek dopen, want dat hoorde zo en vooral op een dorp kon je er moeilijk omheen. In die tijd kwamen er grote veranderingen in de kerk, wat er toe bijdroeg dat het voor ons niet erg geloofwaardig meer was en we gingen dan ook steeds minder.

Moeilijke periode

Toen Monique amper drie maanden oud was, begon voor ons een erg moeilijke periode. Eerst verongelukte een broer van Jeanne, nog maar 29 jaar oud, en kort daarna stierf mijn vader op 57 jarige leeftijd. Dat waren harde klappen die Jeanne moeilijk verwerken kon. Ze sloot zich voor iedereen af en na een totale geestelijke instorting moest ze in het ziekenhuis worden op genomen. Na zeven weken kwam ze thuis, twintig kilo afgezwakt en zó geknakt en gebroken door een verkeerde therapie, dat ze amper nog kon lopen. We hadden toen negen maanden lang gezinshulp nodig, voor ze ons gezinnetje aankon, maar geestelijk bleef ze erg zwak en onstabiel.

Het gevolg was dat we een steeds minder goed functionerend contact hadden met elkaar, dus zocht ik mijn toevlucht bij de tv, werd onverschillig en stelde me harder op, maar onderschatte de situatie flink, zoals later zou blijken. Toen mijn moeder dan ook vorig jaar stierf, na eerst elf weken tussen leven en dood te hebben gezweefd, wat een enorme spanning meebracht, was een zware zenuwinzinking van Jeanne daar een gevolg van. Geestelijke hulp vanuit de kerk werd helemaal niet geboden, en God leefde voor mij allang niet meer, dacht ik, dus daar hoefde ik ook niets van te verwachten. We namen dus wéér contact op met een psychiater, die evenwel reële geestelijke hulp minder hoog in het vaandel had staan dan zijn rekeningen. En hij zette ons na twee bezoekjes nog op een wachtlijst ook. We zagen geen uitweg meer voor onze problemen die levensgroot geworden waren.

Positieve verandering

Toen gebeurde het dat mijn zus Rina bij ons op bezoek was en sprak over genezing, vrede en blijdschap door Jezus. Ik vond toen dat ze met haar hoofd in de wolken liep en waarschuwde haar: “Als je uit die roes ontwaakt, kan de realiteit wel eens hard aankomen!” Maar de nieuwsgierigheid van Jeanne was gewekt en ze ging die zondag daarop met Rina mee, naar één of andere groep geloofsfanaten dacht ik. Toen ze thuis kwam zag ze er blijmoediger uit dan ik de laatste tijd van haar gewend was. De volgende zondagen ging ze er weer naar toe. Ik begon een zekere positieve verandering in haar te bemerken, en toen ze op een avond zei dat ze de psychiater voorgoed had afgebeld, besloot ik op haar verzoek om een keer met haar mee te gaan (naar een volle evangelie samenkomst in Breda).

Mijn eerste indruk was dat de dienst op zich nogal kaal van uiterlijk vertoon was, want we waren al dat symbolische gedoe van de kerk gewend en van de preek van licht en duister snapte ik ook niet veel, maar er was wel een blije sfeer. Na afloop nodigden de oudsten ons uit voor een voorbede; ik wist niet wat dat was, maar nieuwsgierig ging ik mee naar een. aparte kamer. Daar kwam ik toch wel een beetje onder de indruk van dat oprecht uitgesproken gébed, want zó ’n persoonlijke bemoediging hadden we nog nooit van iemand mee gekregen. Ik proefde iets waar ik meer van wilde weten en wist op dat moment dat ik terug zou komen.

Die zondag daarop is onvergetelijk geworden; het was alsof het Woord dat gebracht werd rechtstreeks aan mij gericht was en drong echt in mij door. Voor het eerst ging mijn hart open voor het evangelie en het was alsof een geheel nieuwe wereld zich aan mij openbaarde. Vanaf toen is Jezus voor mij ook weer levend geworden.

Jezus is ons houvast

We hebben ons toen al gauw spontaan bekeerd en hoewel het sinds die tijd nog wel eens vallen en opstaan is, weten we nu zéker dat we in Jezus Christus ons houvast hebben gekregen en in Zijn liefde en door Zijn kracht, de Weg, de Waarheid en het Leven gevonden hebben. Sindsdien is Jeanne niet meer bij een dokter geweest en zijn de pillendoosjes niet meer bijgevuld en gaan er bij mij de scherpe kanten ook al wat af. Dit alles door de liefde en de kracht van de Heer. Het is voor ons ook van grote waarde dat we zo liefdevol in een gemeente zijn opgenomen, waar naastenliefde en daadwerkelijke hulp zo groot zijn, dat we ook daardoor ervaren dat God werkelijk leeft in en dóór Zijn gemeente.

We hebben nu samen een nieuwe wending aan onze levenskoers gegeven en getuigden daarvan in de natuurlijke en geestelijke wereld, door ons op zondag 29 mei j. l. , in gehoorzaamheid aan Gods Woord, te laten dopen in Jezus Christus. Ons oude leven werd begraven door deze onderdompeling en we zijn een nieuw leven begonnen als kinderen Gods. Gesterkt door de Heilige Geest, waarin we al enige tijd gedoopt zijn, willen we, door liefde werkende, met onze kinderen, de weg van Jezus Christus gaan, die Hij ons zo duidelijk heeft aangewezen. Sindsdien zijn ons al veel zegeningen ten deel gevallen. We weten nu zeker dat we al onze problemen met Hem zullen overwinnen. Vanaf nu gaan we pas écht leven!

Ja, Jezus hielp ons gisteren, vandaag doet Hij het weer. En hoelang zal dit duren?

Voor altijd; Prijs de Heer!

Christ en Jeanne van den Bergh,

 

Mededelingen door de redactie

Bankrekening

Behalve ons bekende gironummer heeft “Levend Geloof” thans ook een bankrekening nummer t. w. (Amrobank, Zwolle). Beide rekeningen ten name van Adm. “Levend Geloof”, Wapenveld, kunnen gebruikt worden voor betaling van nota’s, abonnementsgelden en overmaking van giften voor onze geloofsarbeid.

Betaling abonnementsgeld 1983

Dit is een laatste oproep aan hen die hun abonnementsgeld over dit jaar nog niet hebben betaald. Het zou jammer zijn als we u af moesten schrijven als abonnee. Maakt u het meteen even in orde? (

Om misverstanden te voorkomen: het overgrote deel van onze abonnees heeft het abonnementsgeld reeds betaald!

Brochures

Onze brochures belichten op duidelijke wijze verschillende facetten van de volle evangelie boodschap. Zorg dat u voldoende exemplaren bij u hebt tijdens uw vakantie, om zelf te lezen of. . . om door te geven!

 

Gedachten over het boek Job door Nico Goverts -9-

Is Job hoogmoedig?

“Toen antwoordde de Here Job uit een storm”. Zo begint Job 38. Wat betekent dit? Er zijn commentatoren die hierbij op­merken: Job moet gevoelen dat hij niets is. Zijn trots moet gebroken worden. Hij moet zich diep, diep vernederen. En welk een schouwspel: in den hoge bliksemt het vuur Gods, en dondert zijn stem, en op de aarde ligt in het stof gebogen dezelfde wiens laatste woorden waren: als een vorst zal ik met opgeheven hoofd tot de Heere naderen.

Als we dit citaat van dr. K. Dijk lezen, dan moeten we daarbij wel enkele kanttekeningen plaatsen. Allereerst ten aanzien van Jobs laatste woorden: “Van al mijn schreden zal ik Hem rekenschap geven, als een vorst Hem naderen” (Job 31:37). De vertaling geeft hier tweemaal Hem met een hoofdletter, maar naar onze overtuiging zou daar een klei­ne letter moeten staan. Immers, als we deze uitspraak in haar verband bezien, dan blijkt dat Job in vers 35 de ver­zuchting slaakt: “Ach, dat toch iemand naar mij luisterde! Ziehier mijn ondertekening – de Almachtige antwoorde mij – ook het stuk, dat mijn tegenpartij heeft geschreven. Voor­waar, ik zal het op mijn schouder nemen, het mij als een diadeem ombinden”.

Markant is juist in dit gedeelte dat Job hier spreekt over zijn tegenpartij. De man van mijn rechtsgeding, staat er letterlijk; een andere weergave zegt: mijn bestrijder. En deze heeft een stuk geschreven, een boek, naar de eigen­lijke betekenis van het woord; het is een aanklacht; zoals er sprake is van een boek des levens, zo horen we hier over het boek van de aanklager. Dit boek, deze rol, wil Job op zijn schouder nemen, als een diadeem of krans ombinden, om zo als een vorst zijn tegenstander te naderen. “Het getal van mijn schreden zal ik hem melden”, zo verklaart hij in vers 37a; dit is nog radicaler dan zoals het NBG weergeeft; niet slechts in het algemeen: “al mijn schreden”, maar uiterst exact: “het getal mijner schreden”. Het getal is ook de som: het getal van iemands schreden, dat is de som van zijn wegen, dat is hetgeen die mens in zijn geest be­reikt heeft, de afstand die hij heeft afgelegd.

De bestemming van de ware mens

Hier is geen reden om Job te beschuldigen van hoogmoed; veeleer openbaart hij hier de bestemming van de ware mens: als een vorst zal de verloste mens zijn tegenpartij nade­ren. Zoals de weduwe uit de gelijkenis van Jezus, die sprak: “Verschaf mij recht tegenover mijn tegenpartij”.

En nu komt de Heere in de openbaring van zijn vreselijke majesteit, nu komt hij in zijn machtige donder om Job neer te werpen en hem klein te maken voor zijn aangezicht, zo verklaart Dijk. De vraag is nu of deze interpretatie juist is. Basis voor deze uitleg is de Statenvertaling, waar we lezen “Daarna antwoordde de Heere Job uit een onweder”.

Het valt ons op dat de grondtekst luidt: En de Here ant­woordde Job uit de storm (met bepaald lidwoord): niet een storm, maar de storm. Bedoeld is kennelijk de storm of het onweder waar Job zich in bevindt. Het is de storm die woedt in de geestelijke wereld, rondom Job.

Hetzelfde woord vernemen we in verband met de hemelvaart van Elia: “Zo geschiedde het, toen de Here Elia in een storm ten hemel liet stijgen” 2 Koningen 2 vers 1 (2 Kon. 02:01). Dit is niet toevallig: het overzetten van de mens Gods, zijn over­plaatsing, gaat steevast met storm gepaard.

Door de storm naar de troon

Wanneer profeten een parousie van God aankondigen, een theofanie, zoals men dat pleegt te noemen, een godsverschijning, dan zien zij telkenmale daarbij de storm optreden. Die storm maakt hen alert: er staat iets te gebeuren. Nahum heeft het gezien: “De Here, door wervelwind en onweder is zijn weg”; dat wil zeggen: daar trekt Hij door­heen, daar doorheen brengt Hij de mens, zijn mens te voor­schijn, want zo getuigt Nahum in hetzelfde verband, Hij kent degenen die zich bij of in Hem bergen.

Dan is daar die mens die zich bergt in de Here, zijn God en die samen met zijn Meester door de storm heen trekt, erdoor heen getrokken wordt en zo een overplaatsing, een overplanting ervaart: overgezet in het troongebied van zijn Koning. Welzalig allen die zich bergen in Hem, die zich bergen in zijn Naam, voor hen is er een doorgang door de storm.

Als Ezechiël gedachten Gods gaat ontvangen, en de hemel zich voor hem opent, dan is meteen het eerste dat hij waarneemt: “Ik zag, zie, een stormwind kwam van het noor­den”. Wat hij schouwt, is een storm en een glans, en ten­slotte ontwaart hij de troon.

Zo kunnen we doorgaan: uit de mond van Zacharia horen we: de Here zal optrekken in zuiderstormen, of in stormen van Teman (Zach. 09:14) en direct daarop volgt: de Here zal hen be­schutten. En wanneer Asaf het komen Gods bezingt, dan vermeldt hij: rondom Hem stormt het geweldig Psalm 50 vers 3 (Ps. 050:003). Daar­om behoeft het ons niet te verbazen dat er een storm is rondom Job. Dat is dezelfde storm als waar de profeten over spreken en vandaar uit verstaan we nu wat er op til is: Job staat op het punt overgezet te worden in de wereld van God, in het rijksgebied van de geest. En dat gaat niet zonder slag of stoot. Het is als bij het opstijgen van een vliegtuig. Men merkt de verschillen in luchtdruk.

Wat een bemoediging: te midden van de storm, ook al gaat die niet van God uit, komt het antwoord van de Here. Zoals Jezus zijn naam bekend maakte aan zijn leerlingen, toen ze zich midden in het gebruis van wind en water bevonden: Vrees niet, Ik ben.

In de storm was de Here niet; Elia was degene die dit ge­heimenis mocht gaan verstaan. In die perikoop wordt trou­wens een ander woord voor ‘storm’ gebruikt, het woord ‘ruach’, dat wind en geest kan betekenen. Maar de storm kan niet verhinderen dat God komt met zijn antwoord en daarin gaat Job zijn bestemming vinden.

De openbaring van Gods strategie

Als we nu het antwoord van God in ogenschouw nemen, dan ontdekken we dat het opgebouwd is binnen een raamwoord: “Wie is het toch, die het raadsbesluit verduistert met woorden zonder verstand?” Zo begint Job 38 vers 2 en deze vraag keert in Job 42 vers 3 (Job 38:02; Job 42:03) met een kleine variant (versluiert in plaats van verduistert) terug.

Hier vinden we meteen aangegeven wat binnen dit raam be­handelt wordt, namelijk het raadsbesluit, of de raad van God, dat is zijn strategie in schepping en geschiedenis. Om dat te verstaan is verstand nodig, kennis staat er let­terlijk.

Drie hoofdthema’s komen nu achtereenvolgens aan de orde: allereerst de grondstructuur van de schepping, als tweede dag en nacht alsmede de jaargetijden, en tenslotte de ‘dierenwereld’.

Om te beginnen gaat God zijn knecht inleiden in de verbor­genheden van het scheppingswerk. Gord toch als een man uw lendenen: hierin klinkt de oproep om een nieuwe fase bin­nen te gaan. Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, overlegde ik als een kind; nu ik een man ben geworden, heb ik afgelegd wat kinderlijk was.

Ik zal u vragen, onderricht gij Mij, zo horen we God spre­ken, en dr. Dijk merkt in dit verband op: Als ge u dit aangrijpende schouwspel even indenkt, ziet ge God op de gerichtstroon, en Job voor Hem als beklaagde. Nu geloof ik dat we hierin een ander beeld mogen zien: God is een Vader voor zijn kinderen, en aangeklaagd is Job al meer dan ge­noeg .

God is blij met Job

We zien hier de Vader, die zijn kind bij de hand neemt, dit onwetende kind, dat gevochten heeft tegen een over­macht van duisternis, dat geroepen heeft om licht, dat vanuit zijn onkunde wel eens uitspraken deed waarvan het de draagwijdte niet kon overzien, stoutmoedig soms, maar vanuit de oprechte worsteling om het geloof in de waarach­tigheid van zijn God vast te houden. De Vader gaat vragen stellen aan dit kind, vragen zoals alleen een vader stel­len kan, geen der vrienden was daartoe in staat, vragen over een wereld waar dit kind geen besef van heeft, vragen niet om . . te verwijten, niet sarcastisch, zoals men soms meent, want sarcasme kent God niet tegenover de mens, vra­gen niet om de grond in te boren maar om op te heffen, niet om de mond te snoeren maar om de ogen te openen, ty­pisch vaderlijke vragen omdat het vaderhart voelt: de tijd is gekomen dat mijn kind een man moet worden.

Daarom tweemaal die uitnodiging, als appèl, als stimulans: Gord nu als een man je lendenen (aan het begin van hoofd­stuk 40 komt deze zinsnede terug). We kunnen zeggen: God is blij met Job, hij is tenminste een mens die vragen stelt. De vrouw van Job en de vrienden hadden geen vragen; voor hen was de zaak zonneklaar. God heeft meer behagen in de mens die vraagt dan in de waanwijsheid van hen die al­les menen te weten. Ja, Hij zelf heeft de mensen leren vragen om het antwoord te kunnen zijn, zoals Miskotte zo treffend opmerkt.

Gods raad is enkel licht

Nu gaat het gebeuren: het kind wordt man aan de hand van vader. De Vader gaat met zijn zoon spreken over zijn raad: wie is het toch die mijn raadsplan verduistert? Mooi is wat dr. Dijk in dit verband constateert: in deze vraag ligt opgesloten dat die raad in zichzelf licht is. Wat verduisterd kan worden, moet in zichzelf helder zijn. Zijn raad, en dat is de majestueuze prediking, waarmede de Heere begint, is enkel licht. Zijn bestel en besluit, waarnaar Hij de wereld regeert, en dat Hij in natuur en genade ver­werkelijkt, is vol glans. Zijn eeuwig plan, dat de baarmoe­der is van alle gebeuren, ook van het eeuwig lot der men­sen, is klaar als de zon. Geen enkele gedachte Gods is duister.

God maakt het niet donker, want Hij is enkel licht. Gans geen duisternis is in Hem, en omdat Hij louter licht is, moeten ook zijn gedachten enkel licht zijn, en is zijn raad zonder enige schaduw.

Daarom is dat de kernvraag: wie is dan toch degene die de raad des Heren verduistert? Dat is niet God; dat is evenmin Job: voor hem is de zaak verduisterd, maar hij is niet de­gene die de zaak verduistert. Er is een tegenstander in het spel, die de mens gevangen wil houden in de kerker der on­wetendheid.

Het gorden van de lendenen duidt op het zich gereed maken voor een moeilijke taak, voor de strijd of voor een wed­loop. Dit is voor Job nu inderdaad aan de orde; zijn geest gaat op reis naar een onbekend land.

God neemt Job mee in het onzienlijke

God ontvouwt het scheppingswerk in vier facetten: aarde, zee, zon en onderwereld. Maar het opvallende is: hier wordt meer gegeven dan een aantal natuurtaferelen. Telkens schijnt de geestelijke wereld er doorheen. Job wordt door God meegenomen zoals een architect zijn zoon meeneemt en hem uitlegt: zo en zo heb ik dat huis gebouwd.

Het gaat over het grondvesten van de aarde, er wordt ge­sproken over pilaren en hoeksteen, en dan kunnen we ons daar niet van af maken door te zeggen: een verouderd wereldbeeld, maar dan herkennen we hier principes van een geestelijke werkelijkheid, beelden van het onzienlijke, beelden van de herschepping.

Veelbetekenend is de reactie die het plaatsen van pilaren en hoeksteen oproept in de hemelse gewesten: de morgenster­ren juichen tezamen en alle zonen Gods jubelen (vers 7). Zo zal het opnieuw in de toekomst zijn: wanneer in de gemeente de hoeksteen gelegd wordt, Christus in u; wanneer aldus de

Christus gestalte aanneemt in het volk Gods; wanneer de pi­laren, de tempelzuilen, worden opgericht, dan zullen op­nieuw de engelen hun jubel fortissimo aanheffen en zo zul­len zij de hemelse gewesten vullen met lof. Zoals de pries­ters en levieten musiceerden en zongen toen het fundament van de nieuwe tempel gelegd werd, in Ezra 3.

De macht van de zee wordt ingeperkt

Vervolgens komt de zee aan de orde. Het ontstaan van de zee wordt beschreven als een geboorte. Bruisend kwam zij uit de moederschoot, wolken werden haar kleed en ze kreeg duisternis als windselen. De moederschoot is de tehom, de oer vloed, waarvan Genesis vertelt: duisternis lag op de vloed, waarvan ten tijde van Noach vermeld wordt: de bron­nen van de grote vloed braken open; ook wel afgrond ge­noemd .

De zee nu blijkt een macht te zijn, die moet worden inge­perkt met grendels en deuren. God sprak: Tot hiertoe zult gij komen en niet verder. Voor het oog van Job ontrolt zich zo het beeld van de wetteloze, religieuze machten, die al­leen ingedamd kunnen worden door hem die woorden Gods spreekt. God zegt als het ware: Let nu goed op hoe Ik zo iets aanpak, want zo zul jij het ook moeten doen. Want straks zien we Jezus, die als mens de zee aanspreekt: Tot hiertoe en niet verder; die als mens zijn voet zet op de vloed en wandelt op het water.

Zo wordt Job door God onderwezen in de principes volgens welke de geestelijke wereld functioneert, de grondgedachten die hij zal moeten hanteren om zelf in dat gebied zijn plaats te kunnen innemen.

De geestelijke betekenis van het morgenrood

Na de aarde en de zee horen we over de opgang der zon, het morgenrood. Een markant beeld tekent ons vers 13: het mor­genrood pakt de aarde bij de zomen, zoals iemand een tafel­kleed opneemt, en schudt de goddelozen uit als kruimels. Zo wacht de schepping op het openbaar worden van het morgen­rood. Dan wordt de aarde uitgeschud als een kleed en de machten der duisternis worden verwijderd. Dan verstaan we het woord van Jesaja: van de zoom der aarde horen wij psalmen Jesaja 24 vers 16 (Jes. 24:16); daar treedt immers het morgenrood op als overwinnaar.

Maar wat is nu de vraag die God in dit verband stelt? Hebt gij ooit in uw dagen de morgen ontboden, het morgenrood zijn plaats toegekend (of doen kennen)? Een merkwaardige zaak: de morgen ontbieden. Wie doet dat ooit? Wie behalve God?

En toch, in de psalmen van David horen we iets wat uiterst frappant klinkt in dit verband: “Waak op, harp en citer, ik wil het morgenrood wekken” Psalm 108 vers 3 (Ps. 108:003 en ook in Psalm 57). Iemand wekken en iemand ontbieden ligt heel dicht bij el­kaar. Door zijn lofzang roept David de dageraad te voor­schijn .

Is dit ook niet een beeld voor de gemeente? Zij mag de da­geraad ontbieden, de nieuwe dag doen aanlichten, en zij zal zelf het morgenrood zijn, zoals van de bruid in het Hoog­lied wordt verklaard: “Wie is zij, die opgaat als de dage­raad (hier staat hetzelfde woord dat in Job en in de ge­noemde psalmteksten vertaald is met morgenrood)? Hooglied 6 vers 10 (Hoogl. 06:10) Bij diverse antieke volkeren: Grieken, Romeinen, Feniciërs en Indiërs, werd het morgenrood als godheid vereerd; het maakte op hen een diepe indruk. De mens is gefascineerd door de passage van duisternis naar licht.

De opstanding van de schepping

God gaat Job nu inzicht geven in deze passage, en Hij gaat hem de rite van de passage leren: mijn zoon, er komt een tijd dat je zult ontbieden, in jouw dagen, zoals je vader ontbood.

In de hemelse gewesten heeft het morgenrood een unieke be­tekenis en een onschatbare waarde. Na het duister der we­reldnacht blinkt de luister van Gods geslacht.

In vers 14 wordt dan beschreven wat er met de aarde ge­beurt, als de dageraad daarover opgaat: Zij verandert zich als leem, waarin een zegel wordt gedrukt, de dingen staan daar als in een kleed. Dat wil zeggen: de aarde toont een reliëf zoals klei waarin zegelafdrukken zijn gemaakt; kleu­ren en schaduwen worden zichtbaar. Om haar staat het af als een kleed, zegt dan een andere vertaling van vers 14b.

Zo wordt uitgebeeld hoe de aarde weer opleeft na de nacht; het is de opstanding van de schepping, die zuchtte onder het juk van de vergankelijkheid, onder de druk van de doodsnacht.

Gods overwinning op het dodenrijk

Dan komt het vierde facet: “Zijt gij doorgedrongen tot de bronnen (oorsprongen) van de zee, en hebt gij door de ge­heimenissen van de waterdiepte gewandeld?” (vs. 16). Een an­dere weergave zegt: de gronden van de oer vloed, want dit woord ‘waterdiepte’ is het reeds eerder aangeduide begrip ’tehom’, bekend uit schepping, zondvloed en exodus.

“Zijn de poorten des doods voor u onthuld, en hebt gij de poorten der diepe duisternis (van de doodsschaduw) aan­schouwd?” (vs. 17).

Met deze vragen zitten we helemaal op het terrein van de onzienlijke wereld. De poorten des doods, dat is een bui­tengewoon interessante uitdrukking, want daar zal later Jezus iets over zeggen juist in verband met de gemeente: de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen.

Opvallend is dat Job in zijn grootste lied op de wijsheid reeds in deze richting had gezinspeeld: “De wijsheid, zij is onttrokken aan het oog van al wat leeft. Het verderf en de dood zeggen: Met onze oren hebben wij haar gerucht vernomen” Job 28 vers 21 en 22 (Job 28:21-22). Aan de grenzen van de menselijke exis­tentie gaat iets oplichten van het geheimenis der wijsheid Gods. En uiteindelijk zal de Wijsheid haar overwinning proclameren, ook en juist in het dodenrijk.

De poorten van een stad zijn een strategische plaats: daar vergaderen de oudsten der stad, daar worden de plannen ge­smeed. De poorten van de dood: daar maakt de dood zijn planning, daar bespreekt het dodenrijk zijn strategie, met als doelwit: Job.

Maar de Vader neemt hem bij de hand en toont hem de poor­ten, het beleidscentrum van de Hades.

(wordt vervolgd).

 

Geschenkabonnementen

Maak eens iemand blij met een geschenkabonnement op “Levend Geloof”. Geschenkabonnementen kunnen elk moment ingaan en komen na één jaar automatisch te vervallen, tenzij opnieuw opgegeven. Ook voor geschenkabonnementen is de prijs voor Nederland en België f 15,— per jaar. Overige landen f 25,—