Selecteer een pagina

Levend Geloof – 253

1984 november nr. 253

Is onze koers bepaald? Door Gert Jan Doornink

Het parool voor de eindtijd

Het is in deze eindtijd van het allergrootste belang dat wij onze koers bepaald hebben. Nog te veel kinderen Gods worden heen en weer geslingerd door allerlei ‘wind van leer’ en ongetwijfeld is de voornaamste reden daarvan; gebrek aan geestelijke groei. Wie niet geestelijk groeit blijft op een bepaald punt in zijn geestelijke ontwikkeling steken en is daardoor ook geen volwaardig vertegenwoordiger van Gods Koninkrijk. En dat terwijl Petrus zegt dat wij een uitverkoren geslacht zijn, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die ons uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht! 1 Petrus 2 vers 9

(1 Petr. 02:09).

De opdracht van Jezus, om door woord en daad een getuige van Hem te zijn, kunnen we alleen ten uitvoer brengen als we op de juiste wijze op Hem zijn af gestemd. Daarom is het parool voor de waarachtige gemeente van Jezus Christus in deze eindtijd: koers bepalen! Maar dan wel op de wijze zoals God die heeft aangegeven in zijn Woord!

Na de rij geloofsgetuigen die in Hebreeën 11 genoemd worden, vervolgt Hebreeën 12 vers 1 (Heb. 12:01) met de woorden: “Daarom dan, laten ook wij, nu wij zulk een grote wolk van getuigen rondom ons hebben, afleggen alle last en de zonde, die ons zo licht in de weg staat, en met volharding de wedloop lopen die vóór ons ligt”. En dan geeft Hebreeën 12 vers 2 (Heb. 12:02) aan hoe dit gerealiseerd kan worden:

“Laat ons oog daarbij (alleen) gericht zijn op Jezus, de Leidsman en voleinder des geloofs”. Dit is het kompas waarop wij moeten varen! Dan blijft (of komt) ons ‘levensschip’ in de juiste koers. Satan wil ons altijd op ‘natuurlijke’ wijze bezighouden, dat wil zeggen: hij laat ons zien op de omstandigheden, op negatieve dingen, op alles waarin hij de hand heeft. Maar een kind van God is op ‘bovennatuurlijke’ wijze opnieuw geboren door de Heilige Geest. En door geestelijk te groeien met het uiteindelijke doel het volwassen stadium in Christus te bereiken, leert hij hoe langer hoe meer de dingen te zoeken en te bedenken die ‘oven’ zijn Kolossenzen 3 vers 1 en 2 (Kol. 03:01-02). Hij komt ‘los’ van deze wereld en al is hij nog in een lichaam van vlees en bloed in deze wereld, de overste daarvan (satan) krijgt steeds minder vat op hem.

Toen Jezus op aarde was weerstond Hij ten alle tijde de aanvallen uit het rijk der duisternis. Satan had niets aan Hem! Zo zullen ook de volgelingen van Jezus eindtijd dit gaan beleven. De ontwikkeling daarvan is reeds in volle gang. En dat geeft geweldige blijdschap! De zonen Gods gaan gestalte aannemen. U en ik zullen als triomfators met Jezus, de satan onder onze voeten vertreden. Dit is geen grootspraak, geen utopie, ook geen doelstelling die niet te verwezenlijken valt, maar ligt volkomen verankerd in het plan van God tot herstel van zijn schepping. De gemeente zal volwaardig worden. Elke onmondigheid gaat verdwijnen en Gods heerlijkheid zal zich weer manifesteren. Daaraan behoeft, niemand te twijfelen, want Gods plannen falen niet. Het ‘goede werk’ dat Hij in ons begon, breekt Hij niet plotseling af. Dat zou geheel in strijd zijn met zijn wil, die Paulus in Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02) omschrijft met de woorden: ‘het goede, welgevallige en volkomene’.

Waar wij echter wel rekening mee moeten houden is het feit dat de wil van God niet buiten onze wil omgaat. Onze vrije wil behoort op positieve wijze ingeschakeld te zijn en dit gebeurt alleen als wij de geloofsweg volhardend bewandelen.

Zonder geloof is het onmogelijk God welgevallig te zijn Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06). De Hebreeënbrief noemt Jezus de leidsman en voleinder des geloofs. Hoe leidt Hij ons? Door de Heilige Geest, die dagelijks behoort te functioneren in ons leven. Zonder de Heilige Geest raken we op dwaalwegen en zullen nooit het einddoel bereiken. Want Jezus is ook de voleinder van ons geloof. Hij wil ons ‘vol doen eindigen’, met andere woorden: Hij wil zijn werk in ons geheel voltooien. Wij zullen worden zonder vlek en zonder rimpel, heilig en onbesmet! Efeze 5 vers 27 (Ef. 05:27). Wat een perspectief, maar ook wat een doel om naar toe te werken!

Hoe wij het einddoel bereiken

Want welk oprecht kind van God wil dat einddoel niet bereiken? Daarom laten wij ons niet afremmen door de vijand! Daarom zeggen wij ‘neen’ tegen alle aardsgerichte leringen! Daarom leggen wij elke gebondenheid af of laten ons ervan bevrijden. Daarom hebben wij onze koers bepaald! Wij willen Jezus volgen op de wijze zoals Hij die in zijn Woord heeft geopenbaard. Wij weten dat “niemand, die de hand aan de ploeg slaat en ziet naar hetgeen achter hem ligt, geschikt is voor het Koninkrijk Gods” Lucas 9 vers 62 (Luc. 09:62). Wij willen vooruit zien, omhoog zien, zien op Jezus, niet incidenteel maar voortdurend! De wijzer van ons kompas is hemelwaarts gericht.

Zo worden wij meer en meer gelijkvormig aan het beeld van Jezus. En daarvoor heeft Hij ons bestemd en geroepen Romeinen 8 vers 29 en 30 (Rom. 08:29-30). Hij is de eerstgeborene onder

Vele broederen en wil dat ook vele anderen zullen delen in zijn heerlijkheid. “God onze Heiland, wil, dat alle mensen behouden zullen worden en tot erkentenis der waarheid komen” 1 Timoteüs 2 vers 3 en 4 (1 Tim. 02:03-04). Naarmate wij Hem gelijkvormig worden zal dezelfde gezindheid van de Geest die in Jezus, in Paulus en vele anderen was, ook in ons ten volle tot openbaring gaan komen. Want evenals zij, willen ook wij ons volledig inzetten voor de zaak van Gods Koninkrijk. Een inzet die begint en gecontinueerd wordt door het bepalen van de juiste koers!

 

Reacties van leners door redactie

-Zuster J. H. te Rijnsburg, schrijft: “Hierbij zou ik mij willen abonneren op het maandblad “Levend Geloof” . Na de proefnum­mers die ik van u mocht ontvangen, kan ik het blad niet meer missen en zie naar het volgend nummer met verlangen uit” .

-H. M. H. B. te Veenendaal schrijft: “De bro­chure “De volledige mens” van Klaas Goverts heeft mij zeer geboeid en opgebouwd. Ik wil graag op uw aanbod ingaan en verzoek u hierbij enkele proefnummers van het maandblad “Levend Ge­loof” toe te zenden” .

-Zuster M. M.- S. te Aalst (België)) gaf 10 geschenkabonnementen op en schreef: “Ik bid dat onze grote God deze gezinnen zal zegenen door het lezen van uw geestverrijkend blad” .

-Broeder K. L. te Capalaba (Australië”)”) schrijft: “Tijdens ons be­zoek aan Holland hebben wij kennis gemaakt met uw blad “Levend Geloof” . Het heeft een buitengewone im­pressie gemaakt en is ge­makkelijk te lezen. Ook de brochures van Klaas Go­verts heb ik gelezen en in het bijzonder de brochure “De volledige mens” is zeer verhelderend. Speciaal nu de tijd van af val in volle gang is, is uw blad water op dorre bodem”.

 

Navolgers van Christus door Jan W. Companjen 

“Komt achter Mij en Ik zal u vissers van mensen maken Matteüs 4 vers 19 (Matt. 04:19) of “Volgt Mij na, en Ik zal u vissers der mensen maken” (oude vertaling).

Hoe evangeliseren wij

Zeer veel mensen voelen zich gelukkig nog geroepen om te gaan evangeliseren. U zult wel begrijpen dat ik daar die groep mensen mee bedoel die zich gered weten. Hun thema is dan ook vaak: ‘gered om te redden’. De gehele zogenaamde evangeli­sche richting is in deze groepering gelovigen te vin­den. Hoewel wij het werk van deze broeders en zus­ters geenszins willen kleine­ren zult u het toch met mij eens zijn dat de resultaten (zelfs van grote kampanjes) zeer gering zijn. Wat is daar de reden van?

Het geheim van het slagen of niet slagen ligt mijns inziens in het feit hóe wij evangeliseren. Naar aan­leiding van de geschiedenis over de wonderbare vis­vangst gaan wij hierover eens nadenken.

In Lucas 5 vers 1 tot en met 11 (Luc. 05:01-11) lezen wij dat Jezus de schare leerde vanuit een schip. Zijn toehoorders wa­ren zo talrijk dat Hij, toen zij op Hem aandrongen, in het schip stapte van Simon Petrus. Hij ging met Simon in zee. Bij deze gelegen­heid sprak Hij alleen en deed geen tekenen of won­deren. Hij leerde de schare opdat zij zijn bood­schap zouden leren ken­nen. Toen Hij opgehouden was met spreken zei Hij tegen Simon: Ga naar diep water en zet uw netten uit om te vissen

Ik ben er van overtuigd dat die opdracht aan Petrus aan­sloot op de boodschap die Hij zo juist gebracht had. Petrus sputterde nog wel even tegen en antwoordde: Meester (!) de gehele nacht door hebben wij hard ge­werkt en niets gevangen, maar op uw woord – omdat U het zegt – zal ik de net­ten uitzetten. Hier springen drie punten naar voren, na­melijk : ten eerste ‘de gehele nacht’, ten tweede ‘hard gewerkt’ en ten derde ‘niets gevangen’. Beroerder en negatiever kon het niet.

Ik denk wel dat zeer veel evangelisten weten waarover het hier gaat. Ook zij heb­ben vaak hetzelfde ervaren. Veel duisternis, hard zwoe­gen en toch niets vangen. Als wij het wat ruimer gaan zien denken wij onder ande­re aan de donkere middel­eeuwen, geestelijk was er toen ook veel duisternis. Met de doorbraak van Luther kwam de Bijbel weer onder het stof vandaan en kon de boodschap weer op­klinken .

Als Babel gelijk

‘Door het geloof alleen’ was toen de kern van de bood­schap die veel duisternis verdreef. Toch bleef er nog veel duisternis over. Het licht brak niet volkomen door, men bleef op zeer veel dingen steken. Het oude zuurdesem werd niet volkomen opgeruimd en het grootste deel van bijvoor­beeld Europa, bleef Rooms Katholiek met al zijn dwa­lingen en leringen van men­sen. Momenteel neemt de duisternis weer zeer sterk toe op het kerkelijke erf en wordt in allerlei kerke­lijke kringen de paus zelfs als hoofd van de kerk aan­vaard. Dat is duisternis, broeders en zusters, want in het wezen van de Rooms Katholieke kerk is er niets veranderd. De Maria- en heiligenverering is een vast gebeuren in hun godsdienstoefeningen, ter­wijl de avondmaalviering en de eucharistieviering mij­lenver uit elkaar liggen. Het is alles aan Babel ge­lijk : één grote spraakver­warring. Trouwens het ge­hele kerkelijke instituut is als Babel gelijk geworden, omdat zij het volk Gods uit Kanaän heeft weggevoerd. Het volk Gods zit in ge­vangenschap en is onder­geschikt aan de wetten van het instituut, die niet doorbroken mogen worden.

In dezelfde nacht toen Je­zus in gebed was, is Pe­trus gaan vissen. Hij ving niets. Het was hard werken met als resultaat: ‘de dood in de pot’. Petrus is ech­ter een vrij man geworden.

Hij deed wat Jezus hem op­droeg. Hij ging tegen de traditie in en zette het net aan de andere zijde over boord. Dat moet een sensatie zijn geweest. Petrus, een ervaren visser, die precies wist hoe het moest, krijgt daar van een leek zo maar de opdracht om overdag te gaan vissen. Maar, Meester, weet U dan niet dat dat nachtwerk is. Dit is toch tegen elke regel in       

Een verkeerde denkwijze

Het is bij het vangen van vis net als bij het vangen van mensen, beide vang je niet bij daglicht. Het moet donker zijn, de mens moet angstig en onzeker zijn en’ niet weten wat hem over­komt, dan is hij te vangen. Deze denkwijze is tot op de dag van vandaag in ere ge­bleven. Daarom moet de mens in zware kringen het bij wijze van spreken hele­maal niet meer weten. Hij moet uit angst voor zijn zondeschuld en uit angst voor een rechtvaardig God tot geloof gedreven worden. Door uiterlijke dingen, be­staande uitzondagsheiliging, het dragen van bepaalde kleding of haardracht, het op een bepaalde manier samenkomen en zingen, enz., tracht men tot een bepaalde dienst aan God te komen. Paulus zegt echter: Kom tot geloof in Jezus Christus en geloof in Jezus Christus en leer te onderscheiden waar het op aan komt.

Ook in evangelische kringen wordt de angst vaak ge­bruikt om tot bekeringen te komen. Bijvoorbeeld met uitspraken als: Men kan elk ogenblik door de dood ge­troffen worden en wat dan? Elk ogenblik kan Jezus Christus terugkomen om de zijnen te halen, bent u daarbij, zo niet, wat dan? Zie bijvoorbeeld eens naar de film ‘De komende Koning’. Het is alles een grote angst- overbrenging om zo de mens te bewegen tot overgave te komen. Ik doe maar een en­kele greep, er zijn natuur­lijk veel meer voorbeelden aan te halen.

Jezus zegt echter: Wil je werkelijk vis vangen, ja ge­zonde vissen vangen, kom dan overdag als overwinnaar en verkondig een leer van gezag. Ga naar diep water, daar zit­ten de knapen en daar zitten er veel. Doe wat Ik je zeg en je zult ze vangen. ‘Voorwaarts Christenstrij­ders, druk uws Konings spoor’. Ik zal je vissers van mensen maken. Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u!

Een mens komt pas werke­lijk tot bekering als hij de dingen van het Koninkrijk

Gods gaat verstaan. De uit­legging van de gelijkenis van de zaaier besluit dan ook met de conclusie dat de in goede aarde gezaaide hij is die het woord van het koninkrijk hort en verstaat. Die dragen dan ook vrucht: honderd-, zestig- of dertigvoudig . Trouwens dit is toch ook wel een duidelijke zaak. In­dien men de krachten van dit Koninkrijk ervaren heeft, zal men ook getuige kunnen zijn van de dingen die bij dit Koninkrijk horen, want Het Koninkrijk Gods bestaat niet in eten en drinken, maar in rechtvaardigheid, vrede en blijdschap door de Heilige Geest. Wie door die Geest een dienstknecht is van Jezus Christus, is welgevallig bij God en in ach­ting bij de mensen Romeinen 14 vers 17 en 18 (Rom. 14:17-18). Het is als het doorgeven van leven dat men eerst zelf ontvangen heeft. Bijvoorbeeld de energie uit een accu komt pas in werking als hij eerst zelf geladen is. Of bij het doorgeven van leven bij man en vrouw moeten bei­den eerst volwassen zijn (competent zijn) om leven door te geven.

Zo is het ook bedoeld in ons tekstwoord. Zet de net­ten uit op gezag van de Naam van Jezus en doe het zoals Hij het zegt. Het roer moet om, de netten naar de andere zijde, dat wil zeg­gen tegen de traditie in. En toen Petrus en de zijnen dat deden, haalden zij een grote menigte vissen binnen en hun netten dreigden te scheuren. En zij wenkten hun makkers in het andere schip, dat zij hen zouden komen helpen. En deze kwa­men (!) en zij vulden beide schepen tot zinken toe.

Toen Petrus dit zag, viel hij neer aan de knieën van Je­zus. Vol verbazing over die geweldige vangst ging Pe­trus zich erg klein voelen en ook al de anderen waren zeer onder de indruk. Pe­trus zei onder andere: Ga uit van mij Heer, want ik ben een zondig mens. Maar Jezus zei: wees niet be­vreesd, van nu aan zult gij mensen vangen. En zij trok­ken de schepen op het land en lieten alles achter en volgden Hem. De les had hun volkomen overtuigd. Zij zagen het Koninkrijk Gods open gaan. De hemel ging voor hen open en zij volg­den Hem.

De nieuwe gezindheid

Het Koninkrijk Gods is geen woordenspel maar een reali­teit van beleving. Het is als het ware een deel van ons innerlijk. En met dat inner­lijk kunnen wij gemeenschap met God hebben. De roe­ping van iedere voorganger is dan ook dat hij helpt bij de opbouw van de innerlijke mens. Het gaat niet om bra­ve broeders en zusters en goede kerkgangers of be­zoekers van de samenkomst. Het gaat om de opwekking van onze innerlijke mens, om de kracht Gods die in ons is. Christus in ons de hoop der heerlijkheid. Dat licht in je opnemen totdat het uit gaat stralen zonder problemen of opjagerij. Dat is opwassen tot alle volheid Gods.

Wij mogen ons gelukkig prijzen dat wij dit weer zien. Dat het niet gaat om uiterlijkheden of om na­tuurlijke dingen. Ook niet of wij precies zo bijeenko­men als de apostelen in hun tijd bijeenkwamen. Het gaat om de gemeenschap met on­ze zender: Jezus Christus. Door wie wordt u gezon­den? Jezus zonderde zich af om gemeenschap met zijn Vader te hebben. Wie geeft het Geestelijk leven aan u door? Sta open voor alles wat Hij u schenken wil en Hij zal u alles geven wat u nodig hebt naar geest, ziel en lichaam.

Heiligt u aldus tegen de morgen. Wij zijn apart ge­zet, uit onze aardse baan geworpen, om onze levende en waarachtige God te die­nen. Dan hebben wij een nieuwe gezindheid 1 Korinthe 1 vers 30 en 31 (1 Kor. 01:30-31) en wordt Hij in ons verheerlijkt. Zo komen de zonen Gods tot openbaring.

 

Van de redactie door de redactie

We zijn bijzonder blij met de vele extra giften welke wij in de afgelopen maanden voor de “Levend Geloof”-arbeid ontvingen! God is goed en zeer te prijzen! Graag hadden we iedereen met een persoonlijk schrijven willen bedanken, maar daarvoor ontbreekt ons helaas de tijd. We willen daarom vanaf deze plaats iedere gever en geefster hartelijk bedanken ! Hoewel de giro- en bankafschriften geldig zijn voor uw boekhouding, kunt u ook een kwitantie ontvangen. Willen degenen die dit wensen ons dit even kenbaar maken? Naast enkele gemeenten die ons toezegden een collecte voor ons werk te houden, zijn we ook bijzonder dankbaar dat het aantal ‘sponsors’ groeiende is. Sponsors zijn zij die regelmatig (bijvoorbeeld één keer per maand) een bijdrage overmaken voor onze arbeid.

We merken nog al eens dat men zich niet bewust is hoeveel kosten het meebrengt een blad als “Levend Geloof” uit te geven. Velen zijn eerder geneigd te geven voor meer praktische arbeid zoals werk onder drugsverslaafden, arbeid achter het ijzeren gordijn, etc. Toch is het werk van “Levend Geloof” ook een belangrijk stuk zendingsarbeid. De Heer bevestigt dat trouwens telkens weer. Feitelijk behoort de boodschap, zoals wij die brengen via “Levend Geloof”, de basis te zijn van iedere arbeid in dienst van Gods Koninkrijk. Wie het volle evangelie niet als uitgangspunt neemt, kan misschien wel actief zijn, maar het gaat er tenslotte om dat we in alles nauwkeurig afgestemd zijn op de Heilige Geest die ons wil leiden in alle waarheid. Alleen de boodschap zoals Jezus die bracht en later de apostelen, behoort het fundament te zijn waarop verder gebouwd kan worden en waardoor uiteindelijk de gemeente Gods heerlijkheid ten volle zal gaan openbaren. Aan die opdracht wil “Levend Geloof” getrouw blijven en we zijn blij dat vele van onze lezers en lezeressen dit ook zo zien! 

 

Wat Mozes ons te zeggen heeft door Klaas Goverts

 

Mozes de man van de wet?

Velen zien Mozes alleen maar als de man van de wet., Dan moeten we echter meteen be­denken dat wet in het Hebreeuws onderwijzing bete­kent. De mens Mozes heeft ons ook vandaag nog veel te zeggen. Het Oude Testament is immers niet afgeschaft, al­leen het oude verbond heeft zijn tijd gehad. Maar die twee dienen we wel van el­kaar te onderscheiden. We zouden het Nieuwe Testament niet eens kunnen verstaan zonder het Oude, want alle evangelische grondbegrippen hebben hun wortels in het Hebreeuws, in de Hebreeuwse gedachtewereld.

Mozes, zijn naam betekent in het Egyptisch: zoon van… Voorlopig is hij een zoon van Farao’s dochter, maar wiens zoon hij werkelijk is, dat zal moeten blijken; dat moet nog openbaar worden. In het Hebreeuws wil zijn naam zeggen: hij die uit het wa­ter trekt, en dat is profe­tisch want straks zal hij inderdaad een heel volk uit het water trekken, uit het water van de benauwdheid, uit het water van Egypte, en door het water van de Rietzee heen. Eerst wordt hij echter zelf uit het water getrokken, om te zijner tijd anderen uit de diepte te kunnen rukken. Zo is Mo­zes de gestalte van de bevrijder, beeld van de Mes­sias, Jezus, in wie alle da­den van bevrijding samenkomen .

Wat ware grootheid is

In Exodus 2 vers 11 (Ex. 02:11) horen we: “In die tijd, toen Mo­zes groot geworden was, ging hij uit tot zijn broeders en lette op hun dwang­arbeid”. Letterlijk staat er: In die dagen geschiedde het, Mozes was groot geworden. Deze zin vormt het opschrift boven het gedeelte dat nu volgt: Exodus 2 vers 11 tot en met 22 (Ex. 02:11-22). Dat hele stuk handelt over de grootheid van de mens Mozes.

Die grootheid wordt aan de orde gesteld in twee perikopen: vers 11 tot 14 en vers 15 tot 22. Daarna haakt vers 23 weer in op vers 11, want daar heet het in de NBG- vertaling: “In die lange tijd stierf de koning van Egypte”, maar letterlijk staat er: In die vele dagen geschiedde het. De uitdrukking ‘de vele dagen’ grijpt duidelijk terug op ‘die dagen’, en in beide gevallen klinkt het: en het geschiedde. Zo wordt de in­deling van de gebeurtenissen gemarkeerd.

Nu komen we tot de kern­vraag: waaruit blijkt de grootheid van Mozes? De tekst antwoordt: hij ging uit tot zijn broeders. Wat is wa­re grootheid? Dat een mens uitgaat, uit zijn eigen we­reld, uit zijn eigen besloten situatie, en de wereld van zijn broeders binnentreedt. Want daartoe is de mens ge­steld. Niet om er te zijn voor zichzelf, maar om mens te zijn voor de ander.

De keuze van Mozes

Tweemaal horen we hoe Mo­zes uitgaat, in het elfde en in het dertiende vers. Dat is de basis voor iedere uit­tocht, van alle exodus, dat er een mens is die bereid is om uit te gaan, uit te gaan naar broeders. Mozes ont­dekt, wordt zich ervan be­wust, wie zijn broeders zijn; hij komt tot het besef dat zijn broeders zich niet bevinden aan het hof van Egypte, maar aan de kant van de verdrukten.

Het elfde vers gaat dan verder: “hij lette op hun dwangarbeid”, nauwkeurig vertaald: hij zag hun las­ten. Het sleutelwoord is hier: zien. Mozes begint te zien. Het woord ‘broeders’ wordt herhaald in de tekst en het woord ‘zien’ even­eens: hij zag hun lasten, hij zag een Egyptisch man slaan, hij zag geen man (hij zag dat er niemand was).

Niemand kan groot zijn zon­der zijn broeders. Niet zijn positie aan het hof of zijn carrière maakt hem groot, daar wordt met geen woord over gerept; enkel het zien van de broeders bepaalt de grootheid van de mens Mo­zes.

Nu gaat hij nog een stap verder: het zien leidt bij hem tot de daad. Het zien is al een keuze, hij vereen­zelvigt zich met hen, aan hun kant wil hij staan, aan de kant van de geslagen mens.

Elke dienst aan God begint met zien; het zien van de broeders, het zien van de vergeten mens en vertrapten, het zien met de ogen, met het mededogen van God.

Alleen, er is nog een pro­bleem, en dat komt tot uiting in de herhaling van het werkwoord ‘slaan’; de Egyptenaar slaat en Mozes slaat. Mozes, laat zich in zijn reactie bepalen door zijn te­genstander. Hij bestrijdt Egypte met een Egyptische methode. Op deze wijze zal een mens echter nooit iets bereiken. Zo plaatst men zich op hetzelfde niveau als zijn vijand. Zo wordt men besmet door dezelfde geest.

Een doodlopende weg

De tweede episode, in de verzen 13 tot en met 15, uitlopende op de vlucht van Mozes, laat duidelijk zien dat deze weg doodloopt. “Toen hij op een andere (letterlijk: een tweede) dag uit ging, zie, daar waren twee He­breeuwse mannen aan het vechten”. Nu is er geen sprake meer van broeders. Hier ontdekken we dat het probleem dieper ligt: ook on­der de verdrukten zelf blijkt de Egyptische mentaliteit te heersen. De vraag van Mo­zes is dan ook maar al te zeer op zijn plaats: “Waarom slaat gij uw naaste?” Op­nieuw klinkt daar het woord ‘slaan’, dat bepalend was voor de voorgaande episode; maar nu wordt het genoemd in verband met een naaste, dat wil eigenlijk zeggen: een volksgenoot of lotgenoot; beiden behoren im­mers tot hetzelfde volk, beiden ondergaan hetzelfde lot.

De vraag van Mozes was terecht; alleen was hij op dat moment niet de man die deze vraag kon stellen. De ander accepteert het dan ook niet dat hij ter verantwoording wordt geroepen. Hij reageert met twee te­genvragen: Wie heeft u aangesteld, en denkt gij soms mij te doden? Hij vraagt naar de volmacht, en naar de aard van Mozes’ optreden; wie heeft jou ge­machtigd, en hoe ga jij te werk?

Op die twee vragen moet Mozes op dat moment het antwoord schuldig blijven; omdat hij op die beide pun­ten zwak staat, kan hij voorlopig niets betekenen voor zijn volksgenoten: zo kan hij de bevrijder niet zijn. Hij is immers zelf niet vrij van het Egyptische denken en van de Egyptische manier van doen.

Mozes wordt bevreesd; dat is een begrijpelijke reactie voor iemand die op eigen gezag handelt en die zelf nog onder een claim van Egypte ver­keert. Zijn pogingen om Is­raël te bevrijden zijn goed bedoeld maar zijn fundering deugt niet. Hij kan misschien gelden als een expert op het gebied van diplomatie, als een kenner van Egyptische zaken, maar het wezen van het Egyptische systeem heeft hij nog niet doorgrond, en 16 daarom is hij ook niet in staat om het probleem bij de wortel aan te pakken.

Hij kent het wezen van Egypte nog niet en dat hangt ten diepste samen met het feit dat hij het wezen van God nog niet kent. Daarom moet Mozes wachten tot hij het antwoord heeft op die twee vragen. In Exodus 3 zal God zelf die twee punten gaan beant­woorden; dan zal God zelf hem bekend maken wat zijn machtiging is en hoe zijn werkwijze zal zijn.

Hier stuiten we op een heel wezenlijk geestelijk principe: het principe van de onbeant­woorde vragen. Elk mens komt op bepaalde momenten in zijn bestaan voor vragen te staan die hij met al zijn kennis en inzicht en erva­ring niet kan beantwoorden; vragen die alleen God zelf beantwoorden kan. Dan kan men tot alle góden roepen die men maar bedenken kan, maar dan is het als met de Baal profeten ten tijde van Elia: zij profeteerden tot het uur van het avondoffer, maar geen stem, geen ant­woorder , geen opmerken 1 Koningen 18 vers 29 letterlijke vertaling (1 Kon. 18:29).

Het fundament van de uittocht

In Exodus 3 wordt de basis gelegd in het leven van de mens Mozes, opdat hij de bevrijder zal kunnen wor­den. Dit hoofdstuk is funda­menteel voor het hele uit- tocht-gebeuren. Zonder Exodus 3 geen uittocht. Wat gaat hier plaats vinden?

Hier onthult God aan zijn toekomstige knecht het we­zen van Egypte, en dat kunnen we in één woord sa­menvatten: heerschappij. De uitwerking van deze machtsuitoefening wordt door God getypeerd met de woorden: ellende, gejammer, smarten (vers 7).

Zo wordt het systeem van de Farao’s ontmaskerd, aan het licht gebracht, in zijn ware aard ten toon gesteld. Gods aandacht is niet gericht op de productie, op de steden die tot stand komen, op de piramides die gebouwd zijn, maar op de gevolgen voor de mens. God zoekt: wat is er van het mens-zijn over­gebleven? Wat hebben ze met mijn mensenkinderen ge­daan?

Maar hoe gaat God nu het wezen van Egypte onthul­len? Dat doet Hij op een zeer speciale manier, op een unieke wijze, volgens een benadering die Hem alleen eigen is, dat is zijn bijzon­dere onnavolgbare aanpak, dat wil zeggen niet na te volgen door welke god dan ook. Want de mens is wel bestemd om navolger Gods te worden. God onthult de ware aard van Egypte, door zijn eigen Naam te openba­ren. Dat is Gods werkwijze. Want wanneer God zijn Naam bekend maakt, dan valt daarmee op hetzelfde moment elk Egyptisch uitgangspunt door de mand. Want God is totaal anders. God en de Farao staan diametraal te­genover elkaar.

Hier komen we op een uiterst gewichtig punt van geestelijke strategie: hoe o ver wint God Egypte? Het antwoord luidt: door de te­genovergestelde geest. Egypte handelt vanuit het principe van heerschappij, en wat stelt God daartegen­over? Aanwezigheid.

Ontferming tegenover heerschappij

Dit moest Mozes leren: hij had geprobeerd Egypte te verslaan, maar vanuit de­zelfde geest die Egypte be­heerste. Nu maakt God hem duidelijk: Egypte kan alleen verslagen worden vanuit een tegenovergestelde geest. Een aantal punten in het gesprek tussen God en Mo­zes geven dit glashelder aan. Zo spreekt de Here in het zevende vers: “Ge­zien, ja gezien heb Ik de ellende van mijn volk, hun geschrei over hun drijvers heb Ik gehoord, ja hun smarten heb Ik gekend (of bekend)”.

Hier hoort Mozes een stem die in de Egyptische we­reld totaal onbekend is: de stem van de ontferming.

Wat gaat God doen? Hij gaat allereerst zijn ontferming op Mozes overdragen. Mozes moet gaan zien zoals God ziet, gaan horen zoals God hoort, gaan kennen zoals God kent. Alleen vandaar uit wordt bevrijding gebo­ren. Dan spreekt die stem verder in het achtste vers: “Daarom ben Ik nederge­daald”. God doet deze zaak niet af vanuit de hoogte, Hij daalt neer, dat wil zeg­gen Hij gaat naast de mens staan, Hij wordt naaste voor de zijnen, Hij wordt lotge­noot voor zijn mensenvolk. Alleen zo kan een mens zijn broeder helpen: door naast hem te gaan staan. Tegenover heerschappij stelt God: ontferming. Als Mozes dan vraagt: Wie ben ik? (vers 11: “Wie ben ik, dat ik naar Farao zou gaan en dat ik de zonen Israëls zou doen uit gaan naar Egypte?”), dan is het ant­woord van de stem die tot hem spreekt: “Ik ben im­mers met u”.

God openbaart Zijn naam

Het middelpunt van het ge­sprek tussen God en zijn knecht wordt gevormd door de Naamsopenbaring in vers 14: “Ik ben die Ik ben”. Maar vanuit dit brandpunt gaan stralen naar achteren, naar Exodus 3 vers 12 (Ex. 03:12), en naar voren, naar Exodus 4 vers 12 (Ex. 04:12). Binnen die omlijsting wordt de Naam geplaatst. In dat kader zullen we dan ook de bete­kenis van deze Naam moe­ten peilen.

Nu is de uitspraak ‘Ik ben die Ik ben’, vanuit het Hebreeuws in wezen een futurum, dus op de toekomst georiënteerd. De beste weergave is derhalve: Ik zal zijn die Ik zijn zal. Maar dan niet als een abstracte waarheid; niet als een algemene gedachte; God spreekt nooit algemene waarheden uit, God is kon- kreet, Hij speelt in op concrete situaties, Hij open­baart zich niet in theorieën, maar in verhalen, in de ver­halen van mensen.

We dienen daarom deze Naam te verstaan vanuit de omlijsting, het verhaal waar­in hij verankerd is. In hoofdstuk 3 vers 12 zegt God: Ik zal er zijn, met jou, namelijk wanneer? Als jij gaat naar de Farao om mijn bevrijdingswerk daar te doen. Dat is heel concreet. En in hoofdstuk 4 vers 12 wordt het nog verder toegespitst: Ik zal er zijn met jouw mond, want daar immers had Mozes de grootste moeite mee; en dan tenslotte in Exodus 4 vers 15 (Ex. 04:15), als Aaron erbij be­trokken wordt: Ik zal er zijn, met jouw mond en met zijn mond.

Zo krijgen we zicht op de Naam, waarvan de inhoud, de diepte is: Ik zal er zijn, namelijk voor jou, als dege­ne die Ik zijn zal. Hier wordt geen theoretische verklaring afgelegd over ‘het zijn van God’, maar hier spreekt God uit dat Hij er zal zijn voor de mens. Het gaat hier niet over ‘het bestaan van God’, maar over zijn Aanwezig­heid.

Wanneer Mozes namelijk in (Exodus 3 vers 13 (Ex. 03:13) aan God vraagt: “Maar wanneer ik tot de zonen Israëls kom en hun zeg: De God uwer vaderen heeft mij tot u ge­zonden, en zij mij vragen: hoe is zijn naam – wat moet ik hun dan antwoorden?”, dan vraagt hij niet hoe God heet, maar hoe God is. Het is immers ondenkbaar dat het volk vergeten zou zijn hoe de God der vaderen ook al weer heette. Als men in het Hebreeuws wil informeren hoe iemand heet, gebruikt men trou­wens een andere formule; men zegt dan: wie of welke is zijn naam, of wie is hij, of zeg mij uw naam. Mozes echter formuleert hier: hoe of letterlijk: wat is uw naam? En als men het op die manier onder woorden brengt, bedoelt men te vra­gen naar wat zich in de naam uitspreekt of verbergt; dan vraagt men niet naar een aantal letters, maar naar een geheimenis. Derhalve: in wezen vraagt Mozes naar het geheim van de godsnaam.

God laat zich niet manipuleren

Nu was de algemene gedach­te in het oude oosten, ook in Egypte: als we de naam van een godheid kennen, dan kunnen we die god be­zweren, oproepen. Lijnrecht daartegenover verklaart God: mijn naam is: Ik zal er zijn, met andere woorden: je hoeft Mij in geen enkel geval te bezweren, je hoeft Mij niet langs magische weg op te roepen, want Ikzelf neem het initiatief: Ik spreek van mijn kant al uit dat Ik er zal zijn.

Wat een bevrijding, wat een totaal andere wereld dan Egypte: deze God zegt: op Mij kun je aan; wanneer het gaat om de bevrijding van mijn mensenvolk, dan hoef je Mij er niet met veel moeite bij te slepen, dan zal Ik er met heel mijn hart en heel spontaan bij zijn. De ande­re kant is (en dat is het tweede deel van die kern- uitspraak: Ik zal zijn die Ik zijn zal): je kunt Mij ook niet bezweren. Je hoeft het niet te doen, maar het kan ook niet. Ik onttrek Mij aan elke vorm van magie, Ik laat Me op geen enkele wij­ze manipuleren.

Deze God neemt initiatieven; Hij rukt de mens uit die benauwde spiraal van steeds maar weer iets te moeten bedenken om invloed op de godheid te kunnen uitoefenen. Deze God staat voor zijn zaak.

God wil zich ontfermen

Er is nog iets wat uiterst merkwaardig is: als Mozes vraagt naar de naam van deze God, dan antwoordt Hij met een werkwoord. Dat is veelzeggend: Gods Naam is een werkwoord. Dat wil zeggen: zijn Naam wordt openbaar in zijn daden.

Anders gezegd: zijn Naam wordt openbaar in verha­len; verhalen van mensen. Verhalen van ontferming, verhalen van aanwezigheid. Juist daarom is het zoge­naamde Oude Testament zo essentieel voor het ver­staan van Gods werkwijze. Het brengt ons tot het hart van de openbaring, tot de grondstructuur van Gods handelen: God neemt mensen op in zijn verhaal; Hij zegt: Kom maar, dan zal Ik over jou ook een verhaal schrijven, een verhaal van ontferming.

Waar God zijn verhaal schrijft in het bestaan van mensen, daar wordt zijn Naam gekend. Daar eindigt de heerschappij van Egypte.

 

 

 

Fijngevoeligheid (gedicht) door Piet Snaphaan

Het zijn juist vaak die kleine dingen.

Die in houd geven, waar ’t juist moet,

Een vriendelijk woord, een schouderklopje,

Een woord van God doet altijd goed.

 

Zij zijn het steeds, die kleine dingen,

Die nooit te hoog gegrepen zijn,

Doch wel met liefde zijn doordrongen,

Tot zegen voor je naaste zijn.

 

Al zijn ze klein, toch zijn het dingen,

Waar ’t steeds op aankomt, ook in strijd,

Gods liefde doet ons overwinnen,

Ontdek ’t door fijngevoeligheid.

 

Christus of Belial? door Wilkin van de Kamp

 

Contrasten

Paulus stelt in 2 Koningen 6 vers 15 (2 Kor. 06:15) de retorische vraag: ‘‘Welke overeenstem­ming is er tussen Christus en Belial?” De Korinthiërs wisten wel dat deze twee verschilden als dag en nacht. Maar toch moest Pau­lus hen waarschuwen om geen gemeenschap te hebben met de duisternis opdat ze hun heiligheid zouden volmaken in de vreze Gods, 2 Korinthe 7 vers 1 (2 Kor. 07:01).

God wil immers een gemeente zonder vlek of rimpel voor zich stellen. En ofschoon het licht en de duisternis – Christus en Belial – de twee grootste contrasten zijn in het Koninkrijk der hemelen, kan Paulus er niet vaak genoeg voor waarschu­wen. De uitspraak van Pau­lus: “immers, de satan doet zich voor als een engel des lichts” 2 Korinthe 11 vers 14 (2 Kor. 11:14), ge­tuigt ook van het feit dat het in de geestelijke wereld niet altijd even zwart-wit is gesteld. Zo eenvoudig is dat niet. Er is geestelijke wijsheid en inzicht voor no­dig om scheiding te maken tussen licht en duisternis. En hoe meer we – door Christus – God leren ken­nen, des te beter kunnen we de duisternis ontmaske­ren en zal het licht zich ten volle openbaren.

Belial

Als er geen enkele over­eenkomst is tussen Christus en Belial, kunnen we concluderen dat deze laatste een radicale tegenstander is van Christus en de ge­meente. Er zijn in de loop der tijd heel wat verta­lingen van dit Hebreeuwse woord op papier gezet. Zo wordt deze Hebreeuwse sa­menstelling veelal vertaald als ‘niet nuttig’ (beli = niet, jaal = nut), oftewel ‘niets­waardig’. Ibn Ezra, een Joodse exegeet, ziet echter in het tweede deel van de samenstelling een vorm van het Hebreeuwse woord voor ‘opgaan’, en vertaalt Belial als ‘hij, die niet opkomt’ of ‘moge hij geen opkomst heb­ben’.

De Griekse vertalers van het Oude Testament verkla­ren Belial als degene die zonder wet is, die zich aan Gods wet onttrekt en die er tegen in opstand komt. In het Oude Testament wordt de uitdrukking ‘Belialskinderen’ regelmatig gebruikt. Zo lezen we bijvoorbeeld in 1 Samuel 1 vers 16 Statenvertaling

(1 Sam. 01:16) dat Eli de bid­dende Hanna per vergissing uitmaakt voor een beschonkene, en dat zij antwoordt: “Acht toch uwe dienstmaagd niet voor een dochter Belials”. Nee, niet Hanna “doch de zonen van Eli waren kin­deren Belials, zij kenden de Here niet” (1 Samuel 2 vers 12, Statenvertaling(1 Sam. 02:12). Het NBG noemt hen ‘nietswaardige lieden’.

Pas later is de samenstelling Belial een eigen leven gaan leiden en een persoonsnaam van de duivel geworden.

Net als ‘satan’ oorspronke­lijk ’tegenstander’ of ‘bela­ger’ betekende en later de eigennaam van de duivel is geworden, zo is ook Belial de verpersoonlijking van de verderver, de wetteloze duivel. Hij is een ‘deugniet’ en een ‘nietsnut’.

Nulliteiten

In 2 Korinthe 6 vers 16 (2 Kor. 06:16) – een vers verder – stelt Paulus eigenlijk dezelfde retorische vraag: “Welke gemeenschappelijke grond­slag heeft de tempel Gods (de gemeente) met afgoden (als Belial)?” Paulus wil duidelijkheid scheppen en wij willen hem hierin na­volgen. Ook wij willen niets gemeen hebben met “góden die het in wezen niet zijn” Galaten 4 vers 8 (Gal. 04:08).

Het Hebreeuwse woord voor afgoden (elilim) betekent letterlijk ‘nietsen’, of ‘nul­liteiten’, ‘góden van niets’, wat als spot tegenover het woord ‘elohim’ – dat is God – wordt geplaatst.

Voor God zijn de afgoden, de boze machten, niet meer dan een stofje in het gees­telijk heelal: “… de wind neemt hen allen op, een tocht vaagt hen weg” Jesaja 57 vers 13 (Jes. 57:13). Zó denkt God over de ‘góden van niets’! De duivel en zijn trawanten betekenen niets voor Hem. Voor God heeft Belial, de duivel, werkelijk geen op­komst . Ook al gaat hij nog zo te keer. In Psalm 115 spreekt de schrijver duidelijk uit dat de góden – net als de afgodsbeelden – niets kunnen: “Zij hebben een mond, maar spreken niet, zij hebben ogen, maar zien niet, zij hebben oren, maar horen niet, zij hebben een neus, maar ruiken niet, hun handen – maar zij tasten niet, hun voeten – maar zij gaan niet, zij geven geen geluid met hun keel”.

In het verhaal van Elia op de Karmel (1 Koningen 18) wordt ook het bewijs geleverd dat de afgod Baal niets betekent in de ogen van God en Elia. Elia spot er zelfs mee door te zeggen: “Roept luider, want hij is immers een god. Hij is zeker in ge­peins, of hij heeft zich af­gezonderd, of hij is op reis; misschien slaapt hij en moet wakker worden”.

Als God zo over de duivel denkt, mag de gemeente van Jezus zich eveneens zo op­stellen.

Zij is immers een koninklijk priesterschap en een heilige natie 1 Petrus 2 vers 4 (1 Petr. 02:04). En al gaat de duivel nog te keer als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden, aan de gemeente zal hij niets hebben. Zij staat op de belofte dat de poorten der hel haar niet zullen overweldigen Matteüs 16 vers 18 (Matt. 16:18). Ondanks de soms zware strijd belijdt de ge­meente : Belial zal geen op­komst hebben. Hierin ligt haar kracht, omdat God achter deze woorden staat.

Geen opkomst

Is dit vooruit lopen op de ontwikkeling van Gods plan? Nee, wij mogen ons nu al vasthouden aan de beloften die God ons in zijn Woord aanreikt. De gemeente van Christus mag belijden dat er een tijd komt van volko­men vrijheid, volkomen waarheid en volkomen ont­plooiing van de geestelijke mens en dat God alles zal zijn in allen. Daar werkt de gemeente nu al aan door haar hart volkomen toe te sluiten voor ongeestelijke en onzuivere leringen en gedachten. Want voor Belial is geen ruimte in het hart, van een koningskind. Om met Deuteronomium 15 vers 9 (Deut. 15:09) te spreken: “Wacht u, dat in uw hart geen Belialswoord zij”. Met alle ge­weld zal de duivel wél pro­beren opkomst te hebben in de gemeente en in har­ten van mensen. Laat hij er toch geen ruimte vinden, maar de Geest van God, die altijd sterker is.

Het is voor een mens ech­ter levensgevaarlijk als hij satan als ‘lucht’ verklaart, zonder in de kracht van God te staan en zonder dat hij zijn plaats in de hemelse ge­westen heeft ingenomen. Want dan kunnen ‘beken Belials’  Psalm 18 vers 5 Statenvertaling (Ps. 018:005) als een woeste stroomversnelling je ver­schrikken en – nog veel er­ger – je meesleuren tot er geestelijk niets van je over blijft.

Maar kies je voor het Ko­ninkrijk van God, en ga je je ontwikkelen in het klimaat van Gods Geest, dan wordt het: “De mannen die u be­strijden (duivelse machten), worden als niets en komen om; gij zult hen zoeken, maar niet vinden, de mannen die u bestookten; zij worden als niets, ja vernietigd, de mannen die tegen u oorlog voeren” Jesaja 41 vers 11 en 12 (Jes. 41:11-12).

Regentenspiegel

Het is heerlijk dat Gods Woord zegt, dat wij met Christus als koningen zullen heersen  2 Timoteüs 2 vers 12 (2 Tim. 02:12). God bereidt zich niet een volk van ‘nietsnutten’ en ‘deugnieten’, maar een volk dat Hem is toegewijd en tot alle goed werk volkomen toege­rust 2 Timoteüs 3 vers 17 (2 Tim. 03:17).

Psalm 101 laat ons zien hoe we ons als koningen gedra­gen moeten. Luther noemde deze psalm een regenten­spiegel. Deze naam typeert de inhoud ervan, voortreffe­lijk. Daarin wordt immers een ideaal beeld beschreven van hoe een koning zich ge­dragen moet. We zouden deze psalm ook de ’troonre­de’ van de koning kunnen noemen, want oorspronkelijk werd deze ten gehore ge­bracht bij de beklimming en vernieuwing van het ko­ningschap .

Heeft het oudtestamentische volk dit persoonlijk getuigenis van koning David in de liederenbundel opgenomen en gezongen, des te meer reden heeft de nieuwtestamentische ge­meente om dit lied te proclameren in de geestelijke wereld. Want Jezus heeft het koningschap vernieuwd en nodigt ons uit de troon te beklimmen en samen met Hem te heersen over de boze geesten in de lucht. De belijdenis van de ge­meente luidt dan: “Ik wil acht geven op een onberis­pelijke wandel… Ik wandel in oprechtheid mijns harten in mijn huis… Een ver­keerd hart wijke verre van mij, de boze wil ik niet kennen”.

Dat is nog eens een belij­denis: De boze wil ik niet kennen! Een rechtvaardige koning past er voor om ge­meenschap met de duister­nis te hebben. In vers 3 staat zelfs: “Ik zal geen Belialsstuk voor mijne ogen stellen” (Statenvertaling). We houden niet voor ogen wat ontsprongen is uit het rijk der duisternis. We hoeven ons daar niet mee be­zig te houden, of er kennis van te nemen. We worden er echt niet een ervaring rijker door. Integendeel.

Belial vernield

We willen vol zijn van de ge­dachten Gods. We willen door Jezus’ leven en werken God kennen zoals Hij werke­lijk is. Alleen dan blijft het een gezonde, frisse en boei­ende relatie. “Vrienden, om­dat God ons zulke geweldige beloften heeft gedaan, moe­ten we ons afkeren van alles wat ons lichamelijk en gees­telijk bevuilt. We moeten onszelf reinigen, door een gezond ontzag voor God te hebben en ons volledig aan Hem te geven” 2 Korinthe 7 vers 1 Het levende woord (2 Kor. 07:01).

Ga leven en werken voor de enige God, verheerlijk God door gemeenschap met Hem te zoeken. Wees een vreug­debode in een tijd van ver­warring en verdraaiing van het evangelie van Christus. En houd de belofte vast: “Zie op de bergen de voe­ten van de vreugdebode, die vrede verkondigt: vier uw feesten Juda; Belial zal niet meer tegen u woeden, hij ligt vernield”, Nahum 1 vers 15, Canisius vertaling (Nahum 05:15).

 

 

 

Marcus 16 (gedicht) door Piet Snaphaan

Vanwaar die haken in Gods Woord,

Nog steeds die twijfels aller tijden,

De ware opdracht steeds te mijden,

Terwijl men zegt: ‘van kaft tot kaft’,

En toch Gods Woord berooft van kracht.

 

De Heer sprak: Zal Ik ’t geloof nog vinden?,

Hij wacht reeds af, doch sluimert niet,

Op zonen Gods reeds in ’t verschiet,

Zijn plan gaat door, wat staat geschreven,

Dat houdt geen macht, geen haak zelfs tegen!

 

Geestelijk licht op de eindtijd door Wim te Dorsthorst – 7b –

De hemelse werkelijkheid

Johannes is bij de opening van het zevende zegel in het centrum van de hemel, het hemelse heiligdom. Hebreeën 12 vers 22 tot en met 24 (Heb. 12:22-24) beschrijft deze plaats aldus: “De berg Sion, de stad van de levende God, het hemels Jeruzalem, waar de tienduizendtallen van engelen zijn, waar de geestelijke en plechtige vergadering van de eerstgeborenen is, die ingeschreven zijn in de hemelen, waar God is, de Rechter over allen en waar de geesten der rechtvaardigen zijn, die de voleinding bereikt hebben en waar Jezus is de Middelaar van een nieuw verbond en het bloed der besprenging” . Hij kijkt toe en ziet hoe Jezus Christus, het Lam Gods, Hij die waardig bevonden is Openbaring 5 vers 9 tot en met 14 (Openb. 05:09-14) , het zevende zegel opent.

Vanuit deze heilige legerplaats, waar Johannes deze dingen aanschouwt, worden in de eindtijd alle gebeurtenissen gecoördineerd. Het is niet het rijk der duisternis, welke de loop der gebeurtenissen bepaald. In Openbaring 14 vers 1 (Openb. 14:01) wordt ook over deze berg Sion gesproken.

Er zijn enkele punten die van belang zijn voor een helder inzicht in wat zich hier afspeelt en waar we de aandacht op willen vestigen. Johannes is in de geest, hij is opgeklommen en binnen gegaan door de geopende deur in de hemel en in visioenen ziet hij de werkelijke dingen voor de toekomst Openbaring 1 vers 1 en 2; Openbaring 4 vers 1 en 2 (Openb. 01:01-02; Openb. 04:01-02). Als hij deze dingen dan opschrijft, moet hij weer beelden gebruiken, die Mozes al maakte van de hemelse werkelijkheid. Wij weten dat de tabernakel of tempel niet de werkelijkheid was, maar de schaduw van de gemeente van Jezus Christus. Er is in de hemel, in de onzienlijke wereld, niet ergens een stad met een tempel met altaren en dergelijke. Wat Johannes hier dus ziet, heeft alles te maken met de Gemeente. Jezus spreekt over de gruwel der verwoesting, voorzegt door de profeet Daniël, dat de dagelijkse offerdienst gestaakt zou worden Matteüs 24 vers 15; Daniel 9 vers 27; Daniel 11 vers 31;

Daniel 12 vers 11 (Matt. 24:15; Dan. 09:27; Dan. 11:31; Dan. 12:11). Uit het verband in Daniël 11 blijkt dat deze dingen geschieden voor de eindtijd echt aanvangt Daniel 11 vers 35 (Dan. 11:35) . Alleen in het hemels heiligdom functioneert dan nog de offerdienst, daarom ziet Johannes ook altaren. In de gemeente functioneert het bloed van Jezus Christus tot vergeving en reiniging van zonden. “En het bloed van Jezus, Gods Zoon, reinigt ons van alle zonde”

1 Johannes 1 vers 7b (1 Joh. 01:07b). “Indien wij onze zonden belijden: Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid” (vers 9). Dit functioneert in de gemeente juist volop. In de gemeente van Jezus Christus wordt de belijdenis van erfzonde en zondaar blijven tot de dood, niet meer gehoord. In de gemeente wordt geproclameerd: “Wij dan gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede met God door onze Here Jezus Christus” Romeinen 5 vers 1 (Rom. 05:01).

De volmaakte aanbidding

Dit is de grondslag van de gebeden der heiligen, waar we hier ook bij bepaald worden. Openbaring 8 vers 3 en 4 (Openb. 08:03-04): “En er kwam een andere engel, die met een gouden wierookvat bij het altaar ging staan, en hem werd veel reukwerk geschonken om het te geven met de gebeden van alle heiligen, op het gouden altaar voor de troon. En de rook van het reukwerk, met de gebeden der heiligen, stijgt uit de hand van de engel voor Gods aangezicht op”. Er is in het hemelse heiligdom geen voorhangsel meer. De toegang tot de troon der genade is door Jezus Christus voor altijd geopend. Ook wordt er gesproken over de gebeden van alle heiligen. Het gaat hier dus om hen, die in Christus ontslapen zijn en de voleinding bereikt hebben Hebreeën 12 vers 23b (Heb. 12:23b) , die dus ook gedoopt zijn met de Heilige Geest, en de gelovigen die nog leven op aarde, maar hun burgerschap hebben in de hemel, in Sion, door de Heilige Geest. Zij aanbidden het Lam, die als Middelaar op de troon is Openbaring 5 vers 12 en 13 (Openb. 05:12-13) en God de Vader, voor wie ze gekocht zijn (vers 9). Het is niet meer een bidden van: Here, och Here wilt u… Maar de gemeente leert bidden in Geest en in Waarheid. Jezus zegt dit tegen de Samaritaanse vrouw: “Maar de ure komt en is nu, dat de waarachtige aanbidders de Vader aanbidden zullen in geest en in waarheid; want de Vader zoekt zulke aanbidders; God is Geest en wie Hem aanbidden moeten aanbidden in geest en in waarheid” Johannes 4 vers 23 en 24 (Joh. 04:23-24). Dus niet in het aardse Jeruzalem en ook niet op de berg Gerizim, maar staande voor de troon in het hemels heiligdom.

De kracht van het volmaakte gebed

Naarmate iemand groeit, wordt zijn gebed anders. In het gebed verkondigt iemand zijn geloof, zijn positie, zijn verwachting, zijn gezag, dat wordt gehoord in de hemelen. De heilige engelen nemen dit over en brengen dit voor de troon van God. Pas als het volk gaat bidden in Geest en in Waarheid, gaat er in de geestelijke wereld een enorme zeggingskracht vanuit. Dit wordt dan een proclamatie in de geestelijke wereld.

Vooral ook de aanbidding in tongentaal is voor God en Jezus Christus als een welriekend reukwerk. Hierdoor worden immers geheimenissen Gods, woorden Gods, uitgesproken door de mond van mensen 1 Korinthe 14 vers 2 (1 Kor. 14:02), en de heilige engelen sluiten hierbij aan en verkondigen dit in de hemelen. Zij verstaan deze ‘waarheidstaal’ en zijn ook verblijd want ook zij moeten de veelkleurigheid Gods uit de Gemeente horen opklinken. Petrus zegt dat ze ook begeren een blik te slaan in de geheimenissen Gods 1 Petrus 1 vers 12b (1 Petr. 01:12b).

God luistert naar onze gebeden en is een verhoorder der gebeden Zacharia 10 vers 6; Psalm 4 vers 4; Lucas 18 vers 7 en 8 (Zach. 10:06; Ps. 004:004; Luc. 18:07-08). Als zo’n volmaakt gebed uitgeroepen wordt, dan grijpt dit diep in en brengt weer iets in beweging. En dat is dan niet alleen tijdens het bidden, maar het hele spreken wordt geest en waarheid. De gemeente gaat de grootheid en heiligheid en waardigheid van God en het Lam bezingen.

Wat vooral ook door zal klinken in de gebeden, en wat ook bepalend is voor de late regen, is de gezindheid van Christus. De gezindheid die zich openbaart in de vrucht van de Heilige Geest: liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing, nederigheid, vergevingsgezindheid, enz. Galaten 5 vers 22 (Gal. 05:22). In zo’n gezindheid kan de kracht zich ook openbaren. Het heil komt zo naderbij en de machten der duisternis sidderen. Ook de smeekbede om de late regen klinkt zo voor de troon en een nieuwe fase in het heilsplan komt in beweging.

Voor het eerst zien we hier dat mensen de gebeurtenissen in de hemel mee gaan bepalen. Het is door deze volmaakte aanbidding dat er een einde komt aan de stilte in de hemel. Vers 5 zegt dan: “En de engel nam het wierookvat en vulde dat met het vuur van het altaar en wierp ‘het vuur’ op de aarde; en er kwamen donderslagen en stemmen en bliksemstralen en aardbeving”. (wordt vervolgd) .

 

U kunt ons helpen

bij de uitvoering van onze taak: de compromisloze ver­kondiging van het volle evangelie….

             door voor onze arbeid te bidden! Jacobus zegt: “Het gebed van een rechtvaardige vermag veel, doordat er kracht aan verleend wordt”.

             door het nemen van een extra abonnement, zodat u één nummer hebt om ‘mee te werken’ en even­tueel één nummer zelf kunt bewaren.

             door – zo mogelijk regelmatig – een extra bijdrage voor onze geloofsarbeid over te maken. Paulus zegt: “God heeft de blijmoedige gever lief”.

             door het winnen van nieuwe abonnees. In een per­soonlijk gesprek met anderen spreken over ons blad is de beste methode om nieuwe lezers te winnen.

             door de afname van brochures, om zelf te lezen en te bestuderen of om te geven of te verkopen aan anderen.

             door het opgeven van geschenkabonnementen. Velen hebben reeds ontdekt dat het geven van een geschenkabonnement op effectieve wijze anderen in contact brengt met het volle evangelie.

             door te bedenken dat het niet gaat om “Levend Geloof” als zodanig. Wij zijn geen doel, maar mid­del, één van de vele, die de Heer gebruiken wil om Zijn Koninkrijk te openbaren. Het gaat erom dat we ons gezamenlijk bewust zijn dat we staan in dienst van de Meester!     

 

 

Levend Geloof – 253

1984 september nr. 251

Er is maar een evangelie door Gert Jan Doornink

“En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken dan zal het einde gekomen zijn” Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14).

De grote opdracht voor de gemeente

Matteüs 24 is een veel geciteerd hoofdstuk uit de bijbel. Vooral schrijvers over de eindtijd nemen dit hoofdstuk vaak zeer uitvoerig onder de loep. Opvallend daarbij is dat de uitspraak van Jezus over de prediking van het evangelie van het Koninkrijk vaak weinig of geen aandacht krijgt. Terwijl dit juist de grote en aller belangrijkste opdracht is van de eindtijdgemeente. Want temidden van alle duisternis, destructie en verwarring blijft God zijn grote liefde jegens de mens de kroon   der schepping – betonen. God wil niet “dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen” 2 Petrus 3 vers 9 (2 Petr. 03:09).

Onze God is een goede God en zoals Hij eens zijn Volmaakte goedheid tot openbaring bracht in zijn Zoon, die is rondgegaan, weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren” Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38), zo doet Hij thans via de gemeente. Maar deze gemeente is  dan ook geroepen hetzelfde evangelie openbaar te maken wat Jezus deed: het evangelie van het Koninkrijk; het volle evangelie.

Een andere evangelieverkondiging is nooit Gods bedoeling geweest. Er is maar één werkelijk, Gode welgevallig evangelie: het evangelie, dat de mens die er op ingaat, werkelijk verlost uit satans macht en hem overplaatst in Gods Koninkrijk.

Het brengen van dit evangelie brengt als consequentie mee dat verdrukking en vervolging ons niet bespaard zullen blijven, want de duivel haat de verkondiging en beleving van dit evangelie. Daarbij zullen we er rekening mee moeten houden dat deze verdrukking niet alleen komt vanuit de wereld en het naam-christendom, maar ook via christenen die het volle evangelie afwijzen. Immers zolang we het echte evangelie afwijzen zitten we nog in verkeerd vaarwater en heeft satan een vinger in de pap.

Het evangelie zonder compromis

Jezus was altijd bezig op radicale en compromisloze wijze het evangelie te verkondigen. Voor Hem bestond er geen halfslachtigheid of vaagheid. Hij wist hoe geraffineerd en listig satan de mensen gebonden probeerde te houden. Maar in gehoorzaamheid aan de opdracht van de Vader was Hij ten alle tijde bezig satan te ontmaskeren en te overwinnen.

Het evangelie van het Koninkrijk is een geestelijk evangelie, daarom kan het nooit op één lijn gesteld worden met veel hedendaags evangelie, wat horizontalistisch is of allerlei theorieën naar voren brengt van wat er op deze aarde kan gaan gebeuren. Jezus sprak: “Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld” Johannes 18 vers 36 (Joh. 18:36). Het volle evangelie maakt ons juist los van deze wereld. Het bindt ons aan de Vader, dat wil zeggen maakt ons één met Hem. Johannes schrijft: “Onze gemeenschap is met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus” 1 Johannes 1 vers 3b (1 Joh. 01:03b).

Het bewerkt dat we de dingen gaan zoeken, die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods en dat we de dingen bedenken die boven zijn, niet die op de aarde zijn” Kolossenzen 3 vers 1 (Kol. 03:01). Het maakt ons bewust dat we hemelburgers zijn die, vanuit onze plaats in de hemelse gewesten, leren strijden en overwinnen.

Het is een heerlijke zaak betrokken te zijn bij de verkondiging van dit evangelie. Daarbij wordt niet van ons gevraagd of wij een speciale bediening of ambt hebben, maar ieder kind van God, dat door Gods Woord en Geest de ogen voor dit evangelie geopend zijn, is geroepen dit evangelie door woord en daad openbaar te maken. Wie trouwens eenmaal dit evangelie heeft leren kennen zal ook niet anders meer kunnen en willen. God heeft zo’n grote liefde jegens ons gehad dat Hij zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar voor ons allen overgegeven heeft, en heeft ons met en in Hem alle dingen geschonken Romeinen 8 vers 32 (Rom. 08:32).

Deze liefde zal bij een waarachtig kind van God nooit onbeantwoord blijven. Hij heeft zijn liefde in onze harten uitgestort door de Heilige Geest Romeinen 5 vers 5 (Rom. 05:05). Daarom zullen wij als eindtijdchristen niet zwijgen, maar het volle heil proclameren, dwars tegen alle tegenstand in. God zal ons er voor bewaren dat de vijand ons er toe zal brengen een ander evangelie te verkondigen, want er maar één evangelie! Aan dat evangelie willen wij trouw blijven! En al worden wij dan door allen gehaat om zijns naams wil, het is als een rotsvaste zekerheid gegrift in onze harten dat wie volhardt tot het einde behouden zal worden!

 

De mens Gods wordt voltooid door Jan W. Companjen

 

Lezen: Jesaja 11 vers 1 tot en met 10 (Jes. 11:01-10). Vanaf Jesaja 11 vers 9 (Jes. 11:09) staat daar: “Men zal geen kwaad doen noch ver­derf stichten op gans mijn heilige berg, want de aarde zal vol zijn van de kennis des Heren, zoals de wateren de bodem van de zee bedek­ken. En het zal te dien da­ge geschieden, dat de vol­ken de wortel van Isaï’ zul­len zoeken, die zal staan als een banier der natiën, en zijn rustplaats zal heerlijk zijn”.

De groei naar de volwassenheid

Opwassen tot het zoonschap houdt in dat wij de manne­lijke volwassenheid zullen bereiken. Dat wij geestelijk volwassen zullen worden is een geweldig perspectief. In 1 Korinthiërs 13 (het hooglied van de liefde) staat: “Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, dacht ik als een kind en re­deneerde ik als een kind; eenmaal man geworden legde ik mijn kinderlijke manier van doen af.

Wat we nu nog zien zijn de vage beelden in een spiegel, maar dan (als we volwassen zijn) staan we oog in oog. Nu is mijn kennis beperkt, maar dan zal ik kennen zo­als God mij kent”.

Paulus doelt hier op de gro­te gave van het nieuwe ver­bond in Jezus Christus, dat wij God leren kennen zoals Hij in werkelijkheid is en dat wij de Zoon Gods gelijk­vormig zullen worden.

Het Woord Gods zal ook in het lichaam van Christus, de gemeente, vlees worden. Dat wil zeggen dat wij als gemeente van Christus tot één Geest zullen gaan samengroeien met de Vader en de Zoon opdat wij één zijn zoals de Vader en de Zoon reeds een samen ge­smolten eenheid is. Deze eenheid van God en Jezus is het voorbeeld voor de eenheid van de gemeente en die eenheid komt voort en wordt mogelijk gemaakt door de doop in de Heilige Geest. Christus in ons, de hoop der heerlijkheid is daarbij ons devies. Gods Geest moet en zal aldus gestalte krijgen in ons vlees en le­ven. Alles wat daarvoor no­dig is, is volbracht op het kruis van Golgotha. De ak­ker is de wereld, daarop speelt zich alles af. Die ak­ker, de wereld dus, is ge­kocht en betaald met het leven van Jezus Christus. Hij heeft ons gekocht voor God met zijn bloed uit elke stam, taal, volk en natie Openbaring 5 vers 9 (Openb. 05:09).

Vermeerdering van de geestelijke kennis

Het opwassen tot het zoon­schap houdt in dat onze Geestelijke kennis vermeerderd wordt. Er zijn zo in de loop der jaren nogal wat leerstukken ontstaan die zeer belemmerend werken op het goed verstaan van Gods Woord en daardoor de groei van de kennis Gods in de weg staan. Het is de duivel gelukt om dusdanige barricades op te bouwen dat het zuivere uitzicht vol­komen verloren is gegaan.

Eén daarvan is het leerstuk van de drie-eenheid. Het geloven in een eenheid die bestaat uit God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest. Wie Jezus wil gaan volgen en zich wil gaan uitstrekken naar zijn beeld, zal bij het leerstuk van de drie-eenheid al spoedig merken dat dit leerstuk een geweldig ob­stakel is naar de ‘volheid Gods’. Uit dit dogma komt toch immers naar voren dat Jezus toch eigenlijk God zelf is/was, en geen mens van vlees en bloed zoals u en ik. Hij wordt boven het algemeen menselijke gesteld en zijn inspirerend voorbeeld, wat Gods Geest in een mens van vlees en bloed vermag, gaat volkomen verloren. Hij was God, handelde Goddelijk, maar wij, wij zijn maar mensen. Mensen van vlees en bloed, weliswaar ge­doopt met de Heilige Geest, maar toch… ergens zon­daars en mensen met een mankement die niet geheel de weg Gods kunnen gaan.

Nu, geliefde broeders en zusters, ik kan u verzeke­ren dat, als u zo denkt, uw denken nog kinderlijk is en/of door de duivel gebeten bent. (Drie-eenheid)De slang, die hielenbijter, is er de oorzaak van dat uw gang op het geestelijke pad nog niet vast en zeker is.

God is Geest en Hij open­baarde zich in Christus. Hij schiep na de eerste Adam een nieuwe Adam en zijn Woord, dat gesproken was voor het gehele menselijke geslacht, werd vlees, werd zichtbaar in deze wereld. Hij werd aldus de eerstgeborene van een nieuw menselijk ge­slacht waarmee God de Va­der van al het Geestelijke leven, contact kon onder­houden. Dé Heilige Geest is de Geest van God en die Geest van kracht, liefde, volheid en oneindige goed­heid, die alles wat door de duivel overweldigd is, weer wil herstellen, wil wonen in mensen, waarvan Jezus Christus de eerste was. Zo­als reeds eerder gezegd kunnen wij dit het beste vergelijken met het menselij­ke lichaam, dat ook een drie-eenheid is, namelijk geest, ziel en lichaam. Die drie zijn ook één en niet te scheiden.

Jezus koos bewust voor de weg Gods

Jezus, in wie het Woord Gods als eerste gestalte kreeg, was een mens zoals u en ik. Hij had een eigen vrije wil. Hij kon wel en ook niet naar Golgotha gaan. Hij wist dat God zijn Vader was en koos bewust voor de weg Gods. Hij kocht ons aldus vrij uit de macht van satan. Hij be­dacht de dingen die boven zijn. Hij was de eerste met een volkomen geestelijk le­ven die kon zeggen: Ik doe geen ding of de Vader heeft het mij gezegd, ge­leerd. Zijn kennis was vol­komen. Hij wist dat Gods Geest alles in Hem was en daarom kon Hij zeggen: Voor de wereld er was, was Ik. Zoals Ik, Jezus, ben zo heeft God, de Vader van de ganse schepping, zich de mens vanaf de schep­ping gedacht.

Wij zijn, door geloof in Hem, mede opgenomen in dat grote plan Gods en met Christus mede gezet in de hemelse gewesten om daar het plan Gods te gaan uit­voeren. Daarvoor is ken­nis, Goddelijke kennis no­dig. Door de eeuwen heen is er steeds een strijd ge­weest tussen de mens die de zintuigen (hetgeen je zag, voelde, hoorde, enz.) lieten meewerken bij hun inzicht betreffende de ‘wa­re kennis’ en hen die het werk van de zintuigen op een laag pitje hielden. Menigmaal is in de geschie­denis gebleken dat bepaal­de kennis radicaal omver werd gegooid. Onder andere vond dit plaats door de steeds verdere ontwikkeling van de techniek. Na alle onderzoek kwam men uitein­delijk tot de Bijbelse conclusie dat ons kennen als mens, ten dele is. Ware kennis, zowel in het Geeste­lijke als in het natuurlijke, is slechts mogelijk door communicatie met God de Vader en Schepper van al­les waarover wij als mens, als kroon der schepping, gesteld zijn. Zijn Geest zal ons leiden naar het juiste inzicht en daardoor tot de ware kennis, namelijk Gods plan met deze wereld.

In 2 Korinthe 2 vers 6 tot en met 16 (2 Kor. 02:06-16) lezen wij een duide­lijke uiteenzetting betreffen­de deze Goddelijke wijsheid. Het geweldige plan Gods, waarbij het gehele volk Gods dat door Christus gered is, betrokken is. Paulus zegt daarvan in het genoemde Schriftgedeelte dat het een wijsheid is bedoeld voor in­gewijden. Het is niet een wijsheid van deze wereld of van de machtigen van deze wereld, want aan hun macht komt een einde. Nee, wat wij verkondigen is Goddelij­ke wijsheid die zal dienen tot glorie van de ganse schepping. Zouden de anti- goddelijke machten die de kruisiging van Jezus uitein­delijk hebben bewerkstel­ligd, van dit plan op de hoogte zijn geweest, dan hadden zij Christus niet la­ten kruisigen. Zij hebben zich namelijk aldus zelf van hun macht beroofd.

God zelf wijst ons de weg

Het is daarom dan ook zo’n harde noodzaak dat wij in deze eindtijd door God zelf geleerd worden. Wij zullen er voor moeten komen open te staan dat Hij ons ook heden, vandaag, iets te zeggen heeft op de weg naar het herstel van alle dingen. Daarvoor is het openbaar worden van de zonen Gods noodzakelijk en dat de gaven van de Geest weer goed gaan functioneren. Ook is het belangrijk dat wij door profeten en leraars weer op het juiste pad, de hoge weg, worden gezet.

Voor een ieder die geloof heeft en met ons belijdt dat de toekomst, ook van deze wereld, des Heren is, gaan de deuren open, gaat de hemel open en wordt de boekrol geopend. Een rol tot de eindtijd bewaard voor hen die daartoe zijn opgeklommen.

In dat Messiaanse vrederijk zal men geen kwaad doen, noch verderf stichten, want de aarde zal vol wor­den van de kennis des He­ren. En het zal te dien dage geschieden dat de volken de wortel van Isaï (Jezus Christus) zullen zoeken. Dan zal Jezus in het middel­punt staan, als een banier van de natiën en zijn rustplaats zal heerlijk zijn.

Jezus komt alle eer toe, Hem het hoogste eerbetoon. Hij vervult Gods raads­besluit.

De mens Gods wordt in ons voltooid!

 

 

 

Het nieuwe Jeruzalem (gedicht) Piet Snaphaan

Een Stad onwankelbaar gebouwd.

Met kostbare talenten,

Als Gods stad werd zij eens ontvouwd,

Johannes had haar reeds aanschouwd,

Als Stad met fundamenten.

 

Een Stad van ruimte, levend Licht,

Versierd met edele soorten,

Jeruzalem door God gesticht,

Zij krijgt gestalte, komt in ’t zicht,

Als stad met open poorten.

 

Jeruzalem gij Stad in wien,

Geen zon zich hoeft te tonen,

Waar ook geen tempel is te zien,

God is haar Licht, en bovendien,

Is zij als Stad volkomen.

 

O, heil’ge Stad, die vol zal zijn,

Van heerlijkheid en luister,

Met hemelburgers, groot en klein,

Die door het bloed gereinigd zijn,

Ontkomen aan het duister.

 

De profeet Zacharia door Klaas Goverts – 6 –

Het gesprek wordt hersteld

Het thema van Zacharia 3 zouden we als volgt kunnen formuleren: het herstel van het gesprek. “Vervolgens deed Hij de hogepriester Jozua zien, staande voor de Engel des Heren, terwijl de satan aan zijn rechterhand stond om hem aan te klagen” Zacharia 3 vers 2 (Zach. 03:02). De gestalte die hier in het middelpunt staat, is de hogepriester; hij vertegenwoordigt het priesterschap. Zijn naam is veelbetekenend: Jozua wil zeggen: de Here bevrijdt. Dit is God op het hart geschreven; zo is zijn wezen: Hij doet niets liever dan bevrijden, in de ruimte zetten, zoals de oorspronkelijke zin van het woord is. Maar in welke ruimte zet God de mens? In de ruimte van het gesprek. Mens zijn is aangesproken zijn. Mens zijn is antwoord geven, nog dieper, nog intenser: antwoord worden aan God. God wil dat we onszelf leren zien: jij bent antwoord, waar Hij op wacht.

Er is nog een gedachte die door de naam Jozua wordt opgeroepen: de herinnering aan de oeroude daden van bevrijding ten tijde van de intocht in Kanaän wordt erdoor wakker gemaakt. Eenmaal was daar een Jozua die het volk voorging en die ruimte maakte in het land. Derhalve, wanneer hier opnieuw de naam Jozua klinkt, dan gaat er een heimwee leven, een diep verlangen, een hunkering naar die daden Gods van het begin, Jozua, die zoete naam met zijn verborgen schatten: zou die naam nog eens opnieuw door de hemelen gaan ruisen, zou die naam nog weer de geestelijke wereld in beweging kunnen zetten, zou de Here nog weer eens als in de dagen van de oertijd, als in de dagen van het begin, als in de morgenstond van de geschiedenis, een God van bevrijding kunnen worden?

De heenwijzing naar de volkomen mens

Jozua, naam die oertijd en eindtijd verbindt, want tegelijk is deze naam een heenwijzing naar de naam Jezus, de volkomen mens, de laatste Adam, dat wil zeggen de laatste Mens, of wel de mens van het eindstadium, de mens in wie alle bevrijdende daden van God hun concentratiepunt, hun realisering, hun eindvervulling vinden.

Zo staat daar deze Jozua, gestalte van priesterschap en bevrijding. Een priester is een oprichter, want het Hebreeuwse woord ‘cohen’ hangt samen met een werkwoord dat op richten betekent. Een heel diep verband, want daarin ontdekken we dat een priester in wezen betrokken is bij de wederoprichting van alle dingen. Zoals God oprichter is, wederoprichter, zo zal de ware mens daarin deelgenoot zijn; een priester is iemand die het gevallene opricht, het neergebogene opheft, het verdrukte doet opstaan, opdat het weer mens zal zijn.

De aangetaste identiteit

Zo zien we deze Jozua daar staan, maar er is iets met hem aan de hand, het beeld wordt verduisterd, zijn gestalte is niet helder, zijn identiteit is aangetast, zijn oog omfloerst. Er staat een aanklager aan zijn rechterhand; niet Jozua is degene die spreekt, maar die aanklager heeft het woord. Zo is er geen gesprek, datgene waar de hele geschiedenis op gebouwd is, het gesprek tussen God en mens, dat is geblokkeerd. We komen hier tot het hart van de zaak, het hart van de wereldhistorie: als er geen priesterschap is, staat de geschiedenis stil. Dan is er geen heling van de tijd. Zo priester, zo volk: dat wil ook zeggen: als de priester verstomt, als de priester faalt, geremd is, met beschaamd gelaat staat, dan is er geen hoop voor het volk, geen hoop voor de schepping, geen uitkomst voor de geschiedenis, dan is de historie niets anders dan een langzaam doodbloeden van de tijd, een sterven van volkeren.

Herkennen we hierin niet het beeld van de gemeente door vele eeuwen heen, in het verleden en nu nog? De aanklager staat aan haar rechterhand. In naam van God zijn heel vaak geen daden van bevrijding verricht, maar integendeel, juist daden van knechting. Zo lezen we bijvoorbeeld: ‘Geregeld doken er karavanen met witte vlaggen uit de woestijn op. De kamelen zwaar bepakt met ivoor en gom, en gevolgd door troepen aan elkaar gebonden negers. Een neger kostte een halve schepel tarwe en bracht in Portugal in onze waarde twee a drie duizend gulden op. De Portugezen vonden dat het fortuin hun zo langzamerhand wel toekwam. In een reisverslag staat ronduit: Eindelijk behaagde het God, de Beloner van alle goede daden, voor de menigvuldige in zijn dienst geleden tegenspoeden, hun roem voor hun moeiten en vergoeding voor de onkosten te geven, want aan mannen, vrouwen en kinderen werden tezamen 165 stuks gevangen’.

Zo werd het priesterschap verdonkerd; de bevrijding bleef uit. Aanklacht na aanklacht stapelde zich op. Wat gemeente moest heten, werkte niet mee met de Bevrijder, doch maakte gemene zaak met de slavendrijver. Zo staat de gemeente daar, met vuile klederen, een gestalte, belast en besmet, niet meer in staat tot gesprek, want de aanklager heeft gelijk.

Wie kan het gesprek herstellen

Is er dan nog een wending mogelijk? Kan priesterschap hersteld worden? Alleen als God een brandhout uit het vuur rukt. Het vuur woedt, het vuur spaart niets en niemand, het vuur kent geen mededogen; zo is de grimmigheid van de boze. De priesters hadden hun positie verspeeld en ballingschap was het resultaat, als een vuur had Babel het heiligdom en de dienst des Heren verteerd, de dienaren ontluisterd. De wegen naar Sion treuren, haar priesters zuchten, zo horen we in Klaagliederen.

Alleen God kan de aanklacht tot zwijgen brengen en het gesprek herstellen. “De Here echter zeide tot de satan: De Here bestrafte u, satan, ja, de Here, die Jeruzalem verkiest, bestraffe u” Zacharia 3 vers 2 (Zach. 03:02). Heel sterk komt in de wijze van formuleren naar voren: de vrijspraak gaat van God zelf uit. De Here, dat is zijn exodus- naam, Hij is de God van de vrijspraak, de God die er immer weer op uit is, het gesprek weer op gang te brengen. Door vrijspraak wordt het gesprek weer geopend. Het woord ‘bestraffen’ betekent eigenlijk: schelden. God scheldt de satan, dat is de hinderaar, de dwarsligger.

Dan gaat er iets veranderen. Dan is het niet meer: de satan aan mijn rechterhand, maar: de Here is aan mijn rechterhand, en daarom wankel ik niet Psalm 16 vers 8 (Ps. 016:008). Eerst zou de mens wankelen en vallen, hij kon niet staande blijven in het gericht, maar nu wankelt hij niet langer, hij kan staan te midden van de gerichten. Zo werd Jezus de eerste mens die stand hield in het gericht, zodat van Hem gezegd kon worden: “Want Hij (de Vader) is aan mijn rechterhand, opdat ik niet wankelen zou” Handelingen 2 vers 25 (Hand. 02:25), waar Petrus de genoemde psalm citeert en toepast op Jezus) .

De verwrongenheid gaat verdwijnen

Jozua was met vuile klederen bekleed, terwijl hij voor de Engel stond. Toen nam deze het woord en zeide tot hen die voor Hem stonden: Doet hem de vuile klederen uit” Zacharia 3 vers 3 en 4a (Zach. 03:03-04a). Er staan dienstengelen gereed en zij worden ingeschakeld om Jozua te ontdoen van de oude klederen. Dan komt het woord tot hem: “Zie, Ik neem uw ongerechtigheid van u weg, Ik trek u feestkleren aan” Zacharia 3 vers 4b (Zach. 03:04b). Het begrip ‘ongerechtigheid’ heeft als grondbetekenis: verwrongenheid. Zonde maakt het wezen van de mens verwrongen. Hij kan zichzelf niet meer zijn. Letterlijk staat er: Ik doe uw verwrongenheid van boven u overtrekken. Zoals een nevel boven het hoofd van een mens wegtrekt. De verwrongenheid moet plaats maken voor feestdracht. Het hier gebezigde woord voor feestkleren komt slechts tweemaal in Tenakh voor en duidt, vanuit het Arabisch afgeleid, op geschonken erekledij.

Nu is het frappant dat we in vers 5 lezen: “Ik nu zeide” . We bemerken dat de profeet hier zelf een aandeel krijgt in het restaureren van het priesterschap. Hij raakt betrokken in het gesprek. Hij geeft aan wat er nodig is om Jozua in zijn ambt te herstellen. God wil niet dat de mens maar gelaten alles over zich heen laat komen, maar dat hij bewust en met inschakeling van zijn denkvermogen meedoet. Van Zacharia als profetisch mens wordt verwacht dat hij gedachten aandraagt die in het herstelplan van God passen. God zoekt de mens die met Hem meedenkt, met Hem meeleeft, met Hem meevoelt. Die mens zal meer en meer gaan aanvoelen wat er nodig is voor de realisering van Gods bedoelingen.

“Ik nu zeide: Laat ze een reine tulband op zijn hoofd zetten” Zacharia 3 vers 5a (Zach. 03:05a). Met de tulband wordt aangeduid een doek die meermalen om het hoofd gewikkeld wordt, het teken van de hogepriesterlijke waardigheid. Toen Jozua daar stond voor God, was hij derhalve ook zijn waardigheid kwijt. Wat Zacharia hier naar voren brengt, is dus van de hoogste importantie; hij beseft dat er één ding urgent is: het herstel van de waardigheid. “Toen zetten zij een reine tulband op zijn hoofd en trokken hem een staatsiegewaad aan, terwijl de Engel des Heren erbij stond” Zacharia 3 vers 5b (Zach. 03:05b). Letterlijk staat er: ze bekleedden hem met gewaden. Speciaal wordt erbij vermeld dat de engel of bode des Heren tijdens deze plechtigheid stond, dat houdt dus in dat hij van zijn zetel opgestaan was. Staan duidt op een strijdbare houding. Het is een strategisch moment. Wanneer het priesterschap hersteld wordt, staan de engelen op. We bespeuren hier een geestelijke wet: wanneer de priesters weer tot waardigheid komen, heeft dat zijn uitwerking in de geestelijke wereld; de engelen verheffen zich dan om tot actie over te gaan.

De bewaring des Heren

“Hierop vermaande de Engel des Heren Jozua: Zo zegt de Here der heerscharen: Indien gij in mijn wegen wandelt en de door Mij opgedragen taak waarneemt, dan zult gij zowel mijn huis richten als mijn voorhoven bewaken, en Ik zal u doen verkeren onder hen die hier staan” Zacharia 3 vers 6 en 7 (Zach. 03:06-07) . Nauwkeurig vertaald staat er niet: hij vermaande Jozua, maar hij betuigde Jozua.

Vervolgens is er sprake van twee voorwaarden en drie beloften. De voorwaarden zijn: in mijn wegen gaan, en de opgedragen taak waarnemen, letterlijk staat er een uitdrukking die met name in Numeri nogal een rol speelt: mijn bewaring bewaren. Dit mogen we niet zomaar slordig vertalen; dan gaat de kracht eruit. Van Abraham zegt God in Genesis 26: “hij heeft bewaard mijn bewaringen” . In Leviticus 8 klinkt de oproep tot Aaron en zijn zonen: “bewaart de bewaring des Heren” Leviticus 8 vers 35 (Lev. 08:35) . Dat gaat dieper dan wat het NBG noteert: “gij zult het u door de Here gegeven voorschrift in acht nemen” . Het gaat hier om de bewaring des Heren. Dat wil zeggen: het gaat erom, wat God bewaart. Hij is principieel degene die bewaart. Wat bewaart Hij? Hij is de bewaarder Israëls, Hij bewaart de mens, de schepping die Hij gemaakt heeft. Nu ontvangt de mens de opdracht, te bewaren de bewaring Gods, anders gezegd: hij moet bewaren wat God bewaart. Hij is dus geroepen om navolger van God te zijn. Juist tegen de achtergrond van de ballingschap, waar immers zovele kostbare waarden verloren gingen, krijgt deze opdracht die Jozua ontvangt, zijn bijzondere reliëf.

Zo ook nu, in onze dagen: God plaatst ook ons als priesters voor de taak, te bewaren wat Hij bewaart. De gemeente heeft de roeping, te bewaren; wat zal zij bewaren? Het waarachtige mens zijn, de waarde van het bestaan, zo aangevochten in deze tijd waarin de mens gelijk gesteld wordt met een machine, een onpersoonlijk voorwerp. De gemeente zal bewaren de waarde van God, in een tijd waarin zovelen het kwade aan Hem toeschrijven. De gemeente zal bewaren de waarde van de schepping, in een tijd waarin zovelen zeggen: alles, hoe schoon ook, zal eenmaal vergaan; in een tijd waarin velen de aarde afschrijven als ‘wijlen de planeet aarde’ (the late planet earth) . De gemeente zal bewaren alles wat haar Meester bewaart.

De mannen van het wonderteken

Dan zijn er drie beloften: ten eerste, gij zult mijn huis richten, ten tweede, ge zult mijn voorhoven bewaren (weer dat woord ‘bewaren’), en ten derde, Ik zal u doen verkeren, letterlijk: Ik zal u toegangen geven tussen hen die hier staan. Dus hem wordt toegezegd de entree in de geestelijke wereld, de toegangen tussen de hemelse heerscharen zullen voor hem openliggen.

“Hoor toch, Jozua, hogepriester, gij en uw gezellen die voor u zitten – zij zijn immers mannen die ten wonderteken dienen – ”            Zacharia 3 vers 8a (Zach. 03:08a). Nu wordt hij aangesproken met zijn gezellen, er staat eigenlijk: uw genoten, dat wil zeggen uw deelgenoten, uw lotgenoten, uw reisgenoten of volksgenoten. Een mens is nooit alleen; hij is er altijd samen met zijn genoten, hij staat altijd in een gesprek. De mannen die hier met Jozua verbonden optreden, zijn de priesters. Zij zijn mannen van het wonderteken, dat houdt in dat zij zelf door hun aanwezigheid een teken vormen, een teken dat naar Gods toekomst wijst, teken van een nieuwe tijd, keerpunt in de geschiedenis.

De genezer van de eenzaamheid

“Voorwaar, zie. Ik zal mijn knecht, de Spruit doen komen” Zacharia 3 vers 8b (Zach. 03:08b).

We hebben hier te maken met een naam van de Messias; ook Jeremia sprak reeds over de Spruit: “Zie, dagen komen, is de uitspraak des Heren, dat Ik zal doen opstaan voor David een rechtvaardige (eigenlijk waarachtige) Spruit” Jeremia 23 vers 5 (Jer. 23:05). Trouwens we kunnen nog verder teruggaan: Jesaja heeft al een dergelijke gedachte doorgegeven: “Te dien dage zal wat de Here doet uitspruiten (letterlijk: de Spruit des Heren) tot sieraad en tot heerlijkheid zijn” Jesaja 4 vers 2 (Jes. 04:02). Een uitermate verkwikkend woord, juist tegen de achtergrond van de doorstane ballingschap. Na de dorheid en doodsheid, de jaren van onvruchtbare aarde, van vruchteloze moeite, van zinloosheid, eindelijk weer een sprietje boven de grond. Wat een vreugde na een lange barre winter, als er op de wijde kale vlakte weer iets groens opschiet.

Wanneer Jesaja het herstel van de ballingschap wil typeren, gebruikt hij maar liefst negen keer de woorden spruit of uitspruiten. Zo bijvoorbeeld in dat prachtige slotvers van Jesaja 61, dat letterlijk vertaald aldus luidt: Want zoals de aarde haar spruit doet uitgaan, en zoals een hof zijn zaaisel doet uitspruiten, zo zal de Here Here waarachtigheid en lof doen uitspruiten ten overstaan van alle volken.

Wat is die Spruit? Een mens, een knecht van God; een mens in gesprek met de hemel en in gesprek met de aarde. Zacharia ziet hem komen. Zo zal Jezus straks zijn; hij wordt de mens die volledig staat in het gesprek met zijn Vader, en die daarom het gesprek met de aarde aankan. Zo is Hij knecht, Hij dient de hemel en de aarde. Zo geneest Hij de eenzaamheid van de geschiedenis.     (wordt vervolgd) .

 

In de voetstappen van Jezus door G. J. R. Doornink

 

“Want hiertoe zijt gij geroe­pen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden”

1 Petrus 2 vers 21 (1 Petr. 02:21).

Als gemeente van de eindtijd zijn wij geroepen de volheid van Jezus te openbaren. Soms lijkt het wel dat we hiervan nog ver verwijderd zijn, als we zien op de ver­deeldheid , krachteloosheid en liefdeloosheid, die zich in de gemeente vaak nog openbaart, in plaats van de overwinning van Jezus.

Toch mogen we er zeker van zijn dat God die in ons een goed werk is begonnen dit ook zal voortzetten! Alle op­rechte kinderen Gods die het verlangen hebben meer en meer de heerlijkheid van God door hun leven heen tot openbaring te brengen, zullen ervaren dat God dit door zijn Geest ook be­werkt. Wie de weg met Je­zus in geloof en gehoor­zaamheid bewandelt, gaat ook steeds meer het beeld van Jezus openbaren. Hij laat zich niet afremmen door welke tegenwerkende macht uit het rijk der duis­ternis ook, maar heeft slechts één doel voor ogen: Gods wil te doen. En Gods wil is “het goede, welge­vallige en volkomene” Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02). Gods Geest is de grote inspiratiebron in zijn leven. En daardoor is het mogelijk ten volle Jezus als voorbeeld te volgen, daardoor is het iedere dag opnieuw mogelijk in zijn voetstappen te treden.

Vijf redenen om Jezus te volgen

Wij willen nu vijf redenen bespreken waarom wij in de voetstappen van Jezus behoren te treden.

– Omdat God liefde is.

God zond het allerliefste wat Hij bezat, zijn eniggeboren Zoon, naar deze wereld. Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16) zegt: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verlo­ren ga, maar eeuwig leven hebbe”. Toen Jezus op aarde was openbaarde Hij in ieder opzicht wat Goddelijke liefde was. Hij vergaf de zondaren hun zonde, Hij genas de zieken en bevrijdde de gebondenen. Hij toonde wat er leefde in het vaderhart van God. Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 01:03) zegt dan ook van Hem dat Hij de afstraling van Gods heerlijk­heid was en de afdruk van zijn wezen. Niet alleen in het doen van wonderen en tekenen bewees Hij Gods liefde jegens de mensen, maar het kwam door heel zijn leven tot openbaring. Petrus schrijft dat als Hij gescholden werd, niet te­rugschold en als Hij leed niet dreigde, maar het overgaf aan Hem, die rechtvaar­dig oordeelt 1 Petrus 2 vers 23 (1 Petr. 02:23).

Nu Jezus niet meer lichame­lijk op aarde is, heeft de gemeente tot taak deze God­delijke liefde te openbaren. Wij zijn nu het lichaam van Christus. Wij mogen dezelf­de dingen doen die Hij deed, maar ook zullen we er rekening mee moeten houden, dat ook wij veel onrecht zullen moeten ver­duren. Maar een waarachtig kind van God weet dat niets en niemand hem kan scheiden van de liefde Gods geopenbaard in Jezus Christus. Hij brengt niet alleen de gaven maar ook de vrucht van de Geest tot openbaring, want zóu dat niet het geval zijn, dan zou de wereld niets kunnen bemerken van het feit dat God een God van liefde is. Daarom willen wij treden in de voetstappen van Jezus!

– Omdat Christus een volkomen Verlosser is.

Jezus is de Verlosser naar lichaam, ziel en geest. Pe­trus schrijft van Hem dat Hij onze zonden in zijn li­chaam op het hout ge­bracht heeft, opdat wij aan de zonden afgestorven, voor de gerechtigheid zou­den leven; en door zijn striemen zijt gij genezen” 1 Petrus 2 vers 24 (1 Petr. 02:24). Dit werd reeds door de profeet Jesaja geprofeteerd en later ook door Matthéüs aan ge­haald als Jezus zieken ge­neest en boze geesten uit­drijft Matteüs 8 vers 16 en 17

(Matt. 08:16-17).

De gemeente van Jezus Christus zal daarom ook op dit punt nooit water in de wijn mogen doen, zoals he­laas hier en daar is gebeurd. We kunnen ons daarbij niet verschuilen achter fouten en fanatieke handelingen die door sommigen gemaakt zijn in het verleden. De gene­zing en bevrijding behoort altijd een wezenlijk onder­deel van de prediking van het evangelie te blijven.

Ook in dit opzicht mogen wij het nooit anders doen dan Jezus deed.

– Omdat Hij ons voorbeeld is .

Petrus zegt dat Hij ons een voorbeeld heeft nagelaten. Dat spreekt helemaal voor zichzelf. Hij deed voor, zo­als wij het ook behoren te doen. Zoals een onderwij­zer op school de kinderen voorbeelden geeft, die zij moeten navolgen, zo is Je­zus ons grote geestelijke voorbeeld. Van Hem zegt Hand. 10:38 dat Hij is rondgegaan, weldoen­de (goeddoende) en gene­zende allen, die door de duivel overweldigd waren; want God was met Hem”.

Zo zal God ook met ons zijn als we dit levende voor­beeld volgen. Zoals satan aan Jezus niets had, zal hij ook aan ons niets hebben, als we door het voorbeeld van Jezus te volgen, wan­delen in zijn voetstappen.

– Omdat wij door geloof moeten leven.

Paulus schrijft in 2 Korinthe 5 vers 17 (2 Kor. 05:17) dat wie in Christus is een nieuwe schepping is, en dat het oude voorbij is. Het nieuwe leven van Jezus is in ons. We leven nu door het ge­loof, zoals we ook door het geloof een kind van God zijn geworden. In Galaten 2 beschrijft Paulus dat op zo’n duidelijke wijze: “Ik leef, dat is niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God”.

Wij behoren ons veel meer te realiseren dat wij door het geloof moeten leven. Niet op de omstandigheden zien, niet vertrouwen op de zintuigen, geestelijk gesproken uiteraard, maar alleen zien en vertrouwen op Gods beloften geopen­baard in Jezus Christus. 1 Johannes 5 vers 4 (1 Joh. 05:04) zegt: “Dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons geloof”. In de voetstappen van Jezus gaan is alleen maar moge­lijk als we de geloofsweg willen bewandelen.

– Omdat wij er toe geroepen zijn

Met dit facet begint onze aanvangstekst. Feitelijk is deze reden de meest belang­rijke. In het natuurlijke le­ven is het een vanzelfspre­kende zaak dat wanneer ie­mand door een autoriteit geroepen wordt om bijvoor­beeld bij hem te komen voor een bespreking of opdracht, hij ook daaraan gevolg geeft. Hoeveel te meer zullen wij gevolg moeten geven als God ons roept om in de voetstappen van Jezus te treden!

Daarom mag geen enkel kind van God deze oproep van Petrus naast zich neerleg­gen en voor kennisgeving aannemen. Wij zijn geroepen om in de voetstappen van Jezus te treden. Hij heeft voor ons geleden, Hij heeft de volle prijs voor on­ze verlossing betaald. Hij heeft ons een voorbeeld nagelaten, opdat…

Het gaat in deze eindtijd om de waarachtige navolging van Jezus. Ieder compromis, iedere halfslachtigheid is uit de boze. Wie deelgenoot wil zijn van Gods grote her­stelplan met zijn schepping behoort zich volledig te la­ten inschakelen. God zoekt in deze tijd naar oprechte arbeiders. Het enige wat waardevol is in deze materialistische en occulte wereld is ingeschakeld zijn in dit grote plan van God.

Daarbij mogen we bedenken dat God niet iets van ons vraagt wat wij niet zouden kunnen verwezenlijken. Als Hij iets van ons vraagt geeft Hij ons ook de moge­lijkheden en de middelen om het te kunnen doen. Dat geldt ook ten opzichte van het gaan in de voet­stappen van Jezus. Hij heeft ons zijn Woord gege­ven en niet te vergeten de Heilige Geest. Zij bepalen de weg die wij hebben te gaan.

En deze weg, dit treden in de voetstappen van Jezus, is een geestelijke aangele­genheid, maar waarvan de resultaten op aarde zicht­baar worden. Onze plaats is met Jezus in de hemelse gewesten. Van daaruit opereren wij als vertegenwoordigers van Gods Ko­ninkrijk .

Wie in eigen kracht of door eigen inspanning in de voetstappen van Jezus wil treden zal al spoedig falen. Maar wie zich door Gods Woord en Geest laat leiden, zal ontdekken dat er niets heerlijkers denk­baar is dan Jezus als voorbeeld te volgen en in zijn voetstappen te gaan. Want hij is daardoor voor anderen een levende wegwijzer naar het Konink­rijk van God.

 

Geestelijk licht op de eindtijd door Wim te Dorsthorst – 6 –

De vervulling van Daniël 2

Bij de opening van het zevende zegel gebeurt er niet plotseling iets, maar alles wat in de vorige zegels op gang is gekomen, zal ten tijde van het zevende zegel voltooid worden. Het zal tot volheid komen. Het zevende zegel wordt onderverdeeld in de zeven bazuinen, de drie weeën en de zeven schalen. Deze periode wordt beschreven in Openbaring 8 tot en met 19. Al de profeten spreken er van. Ook Jezus heeft vaak over deze dingen gesproken. In het bijzonder in Matthéüs 24 en 25, wat daar genoemd wordt: ‘Rede over de laatste dingen’ (zie ook Markus 13 en Lucas 21).

Twee zaken komen nu tot volheid. In de eerste plaats de gemeente van Jezus Christus, het geheimenis Gods Openbaring 10 vers 5 tot en met 7 (Openb. 10:05-07) , wat dan uitloopt op het koningschap. In Openbaring 11 vers 15 (Openb. 11:15) wordt de zevende bazuin geblazen en met gejubel in de hemel wordt met luide stem geproclameerd: “Het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Heer en aan zijn Gezalfde en Hij zal als koning heersen tot in alle eeuwigheden” . Hier zien we de vervulling van de profetie in Daniël 2 waar gesproken wordt over de steen, die zonder toedoen van mensenhanden losraakt, het beeld (Babel) verbrijzeld, en wordt tot een grote berg, die de gehele aarde vulde Daniel 2 vers 34 en 35 (Dan. 02:34-35) . De God des hemels richt een eeuwig Koninkrijk op, dat in eeuwigheid niet onder zal gaan, en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal overgaan Daniel 2 vers 44 en 45 (Dan. 02:44-45) . Het is een Koninkrijk gegrondvest op waarheid en recht Jesaja 9 vers 6 (Jes. 09:06).

Het tweede dat tot volheid komt is ‘Babel’. Ook Babel komt tot volheid, tot vrucht dragen. Die vrucht is ook een koningschap, namelijk de antichrist met zijn gemeente: de zonen des verderfs. Ook dit vindt in het verborgene plaats, tenminste voor de ongeestelijke mensheid. Paulus spreekt ook over “het geheimenis der wetteloosheid, wat reeds in werking is” 2 Thess. 2 vers 7

(2 Thess. 02:07). Hij zegt over de antichrist in 2 Thessalonicenzen 2 vers 4

(2 Thess. 02:04): “De zoon des verderfs, de tegenstander, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een God is”.

Dit is het koningschap wat Babel voortbrengt, gegrondvest op de vader der leugen, de duivel. Het is het beeld uit Daniël 2, groot en indrukwekkend, vol van geweldenarij. Maar het fundament is een vermenging van waarheid en leugen – wat in wezen niet te vermengen is – wat we in het paradijs al zien in de boom van kennis van goed en kwaad Genesis 2 vers 9b (Gen. 02:09b). Het heeft wel altijd een schijn van godsvrucht gehad, maar in de dag des Heren zal blijken, dat het waardeloos is en in diepste wezen altijd antichristelijk is geweest, met als volle vrucht de antichrist.

Het zal ondergaan als het beeld in Daniël 2, wat getroffen wordt door de steen – beeld van Jezus Christus en de gemeente en later de herstelde volkeren – en het zal zijn als kaf op de dorsvloer in de zomer en de wind voerde ze mee, zodat er geen spoor meer van te vinden was Daniel 2 vers 34 en 35 (Dan. 02:34-35) . Ook in Openb. 18:20-24 lezen we van de totale ondergang van deze grote stad. En weer is er dan gejuich in de hemel en wordt er iets geproclameerd met een luide stem: “halleluja! Het heil en de heerlijkheid en de macht van onze God, want waarachtig en rechtvaardig zijn zijn oordelen, want Hij heeft de grote hoer geoordeeld, die de aarde met haar hoererij verdierf en Hij heeft het bloed zijner knechten van haar hand geëist” Openbaring 19 vers 1 en 2 (Openb. 19:01-02).

Dit is het kerngebeuren in de hele eindtijd: het openbaar komen van de waarheid, de waardigheid en rechtvaardigheid van God in een volk wat Hem toebehoort. Dat is dus de gemeente van Jezus Christus: “Een volk Gode ten eigendom. U eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen”. “Een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie” 1 Petrus 2 vers 9 en 10 (1 Petr. 02:09-10) . Daarnaast het openbaar worden van de zoon en de zonen des verderfs in de gemeente van de antichrist, met als fundament: leugen en verwarring, dus Babylon. Hierin is geen enkele waardigheid, maar volkomen wetteloosheid en duisternis. Het is een volk wat het merkteken van het beest draagt Openbaring 13 vers 17 (Openb. 13:17) .

Het half uur stilte in de hemel

“En toen Hij het zevende zegel opende, kwam er een stilte in de hemel, ongeveer een half uur lang” Openbaring 8 vers 1 (Openb. 08:01). Ten tijde van de stilte gaat de gemeente tot volle wasdom komen. Het is niet een tijd waarin niets gebeurt, maar tarwe en onkruid groeien naast elkaar op. Niemand ziet het, want het vindt plaats in de hemel, in het verborgene. De vrucht begint zich te zetten en dan zal ook het onkruid duidelijk afsteken tegen de steeds helder wordende hemel van de zonen Gods. Jezus tekent dit geheel in Matteus 13 vers 24 tot en met 30 (Matt. 13:24-30).

In Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11) lezen wij: “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd”. De heiliging van het volk van God gaat door. De Heilige Geest werkt met steeds meer kracht via de geestesgaven. Werkingen van boze geesten worden door de Heilige Geest meer en meer geopenbaard en bij degenen die zich laten bevrijden “komt er een einde aan het verbrijzelen van de macht van het heilige volk” Daniel 12 vers 7b (Dan. 12:07b). De blik in de hemelse gewesten wordt helderder en de enkel goedheid en waardigheid van God wordt steeds dieper verstaan. Van de andere kant trekt de duivel al zijn troepen samen om het volk van God te benauwen en de ontwikkeling van het zoonschap te blokkeren.

De vroege en de late regen

De gemeente die op dit niveau bezig is – dus in de hemelse gewesten – gaat bidden om de late of spade regen. Veel wordt in deze tijd gebeden om opwekkingen: Heer geef ons een Elia! Geef ons een Johannes de Doper! Heel goed bedoeld en voortkomend uit een bewogenheid voor de nood in de wereld, maar met Jezus Christus en de gemeente hebben we zoveel meer dan een Elia of Johannes de Doper. God laat de profeet Zacharia opschrijven: “Vraagt van de Here regen ten tijde van de late – regen. De Here maakt de bliksemschichten, een stortregen zal Hij hun geven, voor ieder gewas op het veld” Zacharia 10 vers 1 (Zach. 10:01) . Opvallend is dat Zacharia hier ook gelijk een groepering noemt, die we in het christendom kunnen typeren met de verontrusten. Ze zoeken het overal, ze letten op alles wat er gebeurt in de wereld, maar ze vinden geen troost. Er is geen herder die hen leidt en vertroost met de woorden Gods. In Zacharia 10 vers 2 (Zach. 10:02) volgt dan ook onmiddellijk: “Want de serafim (huisgoden) spreken ijdelheid, de waarzeggers schouwen leugen, bedrieglijke dromen spreken zij, nietswaardige troost bieden zij. Daarom trekken zij voort als een kudde die in nood is, omdat zij geen herder heeft”.

Deze mensen worden niet afgeschreven, maar ze zullen straks van de zonen Gods het evangelie van verlossing en herstel horen. Jezus was ook vol van ontferming over de schare die zo voortgejaagd werd. Markus 6 vers 34 (Mark. 06:34) zegt: “En toen Hij uit het schip ging, zag Hij een grote schare en werd met ontferming over hen bewogen, omdat zij waren als schapen, die geen herder hebben, en Hij begon hen vele dingen te leren” . En zo kwam Hij in het leven van deze mensen als de leraar ter gerechtigheid, waarvan de profeet Joël reeds profeteerde.

Het begrip van de vroege en de late regen is in Israël wel bekend. Wij komen het nog al eens tegen vooral in het oude testament. Het heeft dan een diep geestelijke betekenis.

Regen is onontbeerlijk voor leven, ontwikkeling en vrucht dragen. Jezus spreekt dan ook over ‘het levende water’ dat zal gaan stromen uit het binnenste van een gelovige, die vervuld is met de Heilige Geest Johannes 7 vers 38 en 39 (Joh. 07:38-39) .

De profeet Joël geeft zo prachtig de geestelijke betekenis weer. Hij zegt: “En gij kinderen van Sion, juicht en verheugt u in de Here, uw God, want Hij geeft u de leraar ter gerechtigheid; ja regenstromen laat Hij voor u nederdalen, vroege en late regen, zoals voorheen” Joël 2 vers 23 (Joël 02:23). Die regenstromen hebben dus te maken met onderwijzing. “Hij geeft u de leraar ter gerechtigheid; ja regenstromen…” Voor wie? Voor de kinderen Sion, die zich verheugen en juichen! Joël profeteert ook hier weer “over de voor ons bestemde genade” en niet zoals vele ongeestelijke christenen zeggen dat de woestijnen, de zandvlakten weer gedrenkt zullen worden met water en zullen veranderen in oases. (Dit komt nog wel eens bij het herstel van de aarde, maar dat is hier niet aan de orde) . God gebruikt dit beeld altijd in dezelfde betekenis. Dat is interessant om daar op te letten. God legt niet alleen de woorden in de mond van de profeet, maar zorgt ook dat een bepaald beeld altijd dezelfde betekenis houdt.

Regen houdt altijd verband met de onderwijzing of de openbaring van Gods woord en heerlijkheid. Deuteronomium 32 vers 1 en 2 (Deut. 32:01-02) zegt dan ook: “Neigt uw oor, gij hemelen, dan wil ik spreken en de aarde hore naar de woorden van mijn mond. Mijn leer druipe als regen, mijn rede druppelt als dauw, als regenbuien op het jonge groen en als regenstromen op het kruit”. Zie ook Deuteronomium 11 vers 10 tot en met 12; Spreuken 16 vers 15; 1 Koningen 8 vers 36 (Deut. 11:10-12; Spr.16:15; 1 Kon. 08:36).

In Joël 1 vers 10 tot en met 12 (Joël 01:10-12) ontbreekt duidelijk de regen en is er dientengevolge kaalheid en dorheid in het leven van de mensen. “Voorwaar, de blijdschap is beschaamd van de mensenkinderen weggevlucht” (12b).

In de landen van het Midden-Oosten valt in oktober en begin november de vroege regen. De grond die hard geworden is, wordt dan week gemaakt, zodat het bewerkt kan worden en het koren gezaaid. Psalm 65 vers 11 (Ps. 065:011) zegt: “Gij drenkt zijn voren. Gij verzadigt zijn kluiten, door regenstromen maakt Gij het week”. Dan volgen de winterregens, waardoor de grond tot diep toe met water verzadigt wordt Hooglied 2 vers 11 (Hoogl. 02:11). In de lente wordt het snel weer warmer en droger en er zou geen oogst komen als de late regen niet zou vallen. Als dit uitblijft, dan verschrompelt het gewas en kan de vrucht zich niet ontwikkelen. Daarom behoort omstreeks april, als de vrucht zich gezet heeft, de late of spade regen te vallen, waardoor het koren dat zich in de aar gezet heeft, tot volle rijpheid komt, waarna de oogst volgt.

Het is nodig dit beeld geestelijk te verstaan. Door de doop in de Heilige Geest krijgt een gelovige deel aan de vroege regen. Zo vaak iemand tot geloof komt en gedoopt wordt in de Heilige Geest valt dus de vroege regen in dat leven. Het is niet zo dat er een bepaalde tijd is, dat de vroege regen valt en dan niet meer. Nee, dat gaat altijd door, zolang mensen tot geloof komen. Door de doop in de Heilige Geest wordt de harde grond weer week gemaakt, zodat het goede zaad, dat is de leer van Jezus Christus over het Koninkrijk der hemelen, kan ontkiemen, opwassen en tot vrucht dragen kan komen. De Heilige Geest leert en onderwijst, zoals Jezus Christus zijn discipelen onderwees. Hij was de leraar ter gerechtigheid. De Vader getuigde van de Zoon en zei: “Hoor naar Hem”.

En Jezus zegt van de leraar ter gerechtigheid die wij ontvangen: “De Geest der waarheid zal u de weg wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen” Johannes 16 vers 13 en 14 (Joh. 16:13-14) . En zoals de eerste regen valt in ieders leven, zo behoort ook die late regen te vallen in ieders leven. Dat is dus ook individueel. De volle vrucht, die nu tot stand moet komen is het volle zoonschap. Bij het vallen van de vroege regen geldt Joël 2 vers 19 (Joël 02:19): “Zie, Ik zal u koren, most en olie zenden, zodat gij daarmee verzadigd wordt”. En bij het vallen van de late regen geldt vers 24: “De dorsvloeren zullen vol koren zijn en de perskuipen van most en olie overstromen” .

Voor het volk van God is de tijd van geestelijke hongersnood voorgoed voorbij. Wat gezaaid is, heeft vrucht voortgebracht en er is een overvloedige oogst zodat we uitdelers kunnen zijn van de menigerlei genade Gods! 1 Petrus 4 vers 10 (1 Petr. 04:10). Deuteronomium 28 vers 12 (Deut. 28:12) zegt dan ook: “De Here zal zijn rijke schatkamer, de hemel voor u openen om op zijn tijd de regen voor uw land te geven en al het werk uwer handen te zegenen, zodat gij aan vele volken zult uitlenen zonder zelf te leen te ontvangen” . Wij zullen uitdelen aan de volken als wij het zelf hebben! De profeet Zacharia zei: “Vraag de Here regen ten tijde van de late regen” . Door de Heilige Geest zal verstaan worden: dit is de tijd, en de bede is:’ ‘Heer, geef ons de late regen!’

De mens Gods komt tot openbaring

De late regen zal als een extra krachtige uitstorting – doorwerking – van de Heilige Geest ervaren worden, waardoor in de gemeente de volle vrucht te voorschijn zal komen. Het proces van heiliging en reiniging zal met grote kracht van de Heilige Geest (niet met geweld) voortgang vinden. Alle banden zullen verbroken moeten worden. De heerlijkheid van God kan niet doorbreken als er gebondenheden zijn. Er zal een duidelijk evenwicht moeten zijn tussen vrijheid en openbaring van heerlijkheid en kracht.

In de gemeente zullen mannen en vrouwen Gods openbaar worden. Paulus spreekt in 2 Timoteüs 3 vers 17 (2 Tim. 03:17) over “volmaakte mensen Gods, tot alle goed werk volkomen toegerust”. Het is het begin van de nieuwe dag, een nieuwe fase in het heilsplan van God. De nacht loopt ten einde. Nu is het niet zo dat de nacht zomaar ineens overgaat in de dag. Daar is dan eerst de dageraad.

De dageraad luidt het definitieve einde van de nacht in en het begin van de nieuwe dag Jesaja 52 vers 8 (Jes. 52:08).

Hosea brengt het vallen van de late regen en het aanbreken van de nieuwe dag ook met elkaar in verband. Hij zegt in Hosea 6 vers 3 (Hos. 06:03): “Ja wij willen de Here kennen, ernaar jagen Hem te kennen. Zo zeker als de dageraad is zijn opgang. Dan komt Hij tot ons als de late regen, als de late regen die het land besproeit”. Het is de tijd van het ochtendgloren, waarin de morgenster schittert. Jezus Christus is de blinkende morgenster Openbaring 22 vers 16 (Openb. 22:16) en Petrus zegt: “totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw harten” . Het oude is voorbij. Het nieuwe breekt baan. Er moet inderdaad iets doorbroken worden. Het is een fase van geboren worden. David bezingt in Psalm 110 de dageraad en hij zegt in Psalm 110 vers 3 (Ps. 110:003): “Uw volk is een en al gewilligheid ten dage van uw heerban; in heilige feestdos rijst uit de schoot van de dageraad de dauw uwer jonge mannen voor u op” .

In deze fase bevinden wij ons bij de opening van het zevende zegel. Het is inderdaad een fase waar we door moeten trekken de dag tegemoet.   (wordt vervolgd).

 

Bidden (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Bidden is – als je de Heer nog amper kent –

zoals een kind, hulpeloos en klein,

enkel een vragen… met een refrein…

omdat je wéét, dat je bij God veilig bent.

 

Bidden is – als je zijn Rijk bent ingegaan –

ontdekken dat je met de Vader spreekt,

Die naar je luistert, geeft waar ontbreekt,

Die je leert mét Hem vast in ’t leven te staan!

 

Bidden is – als je zélf zijn heling ervaart –

strijden voor and’ren, volhardend gebed,

waar je je leven voor vrienden inzet

door de kracht Gods, die zijn volk redt en bewaart.