De komst van het Koninkrijk

Uw Koninkrijk kome

Er zijn waarschijnlijk geen woorden van de Here onder de Christenheid meer tot gemeen­goed geworden, dan die, welke zich concentreren om de bede: “Uw Koninkrijk kome”. Dit uitge­sproken verlangen naar de machtsopenbaring van onzen God heeft alle eeuwen door weerklank gevonden in de harten van hen, die leefden bij Zijn Woord. Het is de enige oplossing van onze wereldnood en de bevrijding uit de macht van de duister­nis, waaronder de ganse schepping zucht. In deze bede ligt tevens de afwijzing van de bekoringen, van deze tegenwoordige wereld en de heenwijzing naar de constante vreugde van de toekomstige eeuw. Want wij bidden niet om macht, om geld, om eer, of om enige invloed in dit leven, maar om de vervulling van onze nooddruft, om ons dagelijks brood. En indien wij zoekers zijn naar het Koninkrijk Gods en zijn gerechtigheid, dan mogen we vertrouwen dat onze Hemelse Vader ook dit laatste zal schenken, ondanks voedselschaarste en rantsoenenvermindering. Dit Koninkrijk is ons beter vaderland en we bidden meer om Zijn komst, naarmate de horizon van de staatkundige toestand verduistert. Het is een teken van afval, dat velen; deze door de Here zelf gegeven oplossing niet aanvaarden. Men kan en wil het eenvoudig niet geloven, dat wij in onze chaotische tijd de vervulling aanschouwen van de bede: “Uw Koninkrijk kome. In hoogmoed en grootsheid des harten: staat men bij de puinhopen van een voorbije tijd en zegt: “De tichelstenen zijn gevallen, maar met uitgehouwen stenen zullen wij wederom bouwen.” (Jes. 09:09).

Er zijn waarschijnlijk in onze tijd geen woorden van de Here meer onwaarachtig overgenomen dan deze vraag om het Koninkrijk Gods. Het is uitgehold tot een ledige formule. Het is een gedachteloos slot geworden in de bijeenkomsten van een afvallig volk. Wij horen deze bede door de radio in de gemechaniseerde liturgieën der wereldkerken. Men bidt: “Uw Koninkrijk kome”, maar men slaat intussen de pinnen van het leven dieper in aardse bodem. Men streeft naar politieke oplossingen, men zoekt heil bij de grootmachten dezer wereld, maar de komst van het Koninkrijk van onzen Heer is niet urgent.

Mijn lezer, bent u geïnteresseerd bij dit rijk. Aanvaard in uw gedachten dan de mogelijkheid, dat deze bede tijdens uw leven, binnen een zeer kort tijdsbestek, verhoord zal worden. Dit betekent voor vandaag het gericht Gods, de stormwind des Heren. En deze zal gaan over de we­reld. Israël en kerk. Dit gebed om het Koninkrijk heeft haar lichtzijde in een heerlijke opname in een punt des tijds, in de ontkoming van de toorn van God, en zij heeft haar keerzijde in de ontla­ding der onweerswolken boven een onboetvaardig naamchristendom, dat als een bliksemafleider het gericht tot zich trekt.

Realiseer het, als gij aldus bidt: “Uw Koninkrijk kome”. Dit betekent het weg vagen van de tegen­woordige wereld met zijn lusten en wellusten, de afbraak van wat u zo zorgvuldig hebt opgebouwd, waar u aan hangt met uw hart. Het maakt een einde aan uw studie, uw zaak, het zal uw gezin misschien uiteenscheuren. Het is de dag van duis­ternis en donkerheid voor uw geld, uw positie, uw eerzucht, uw hoogmoed. De dorsvloer wordt gezuiverd. De tempel wordt gereinigd van haar stel­sels en systemen, haar scheidingsmuren worden omgetrokken, de eindeloze twist over afge­leide waarheden houden op.

Want wij hebben, niettegenstaande onze tal­loze kerken en meningen, één Heer, één geloof, één rijk.

Onderzoek dan uw gebed, of het waarachtig is, want de Koning zal het wegen op de weegschalen der gerechtigheid. Hij vraagt of u meent wat u bidt. Uw valse rust zal tot wanhoop werden, of u zult de vervulling van uw bede zien in de eeuwige gemeenschap met Jezus Christus in dit rijk van het licht. De Here staat gereed om het gebed te ver­horen van wijzen en dwazen. Wanneer? In een verre toekomst of in de vierde nachtwake? Nog zijn er onder ons, die niet geloven willen, niet zien, dat Hij nabij is, voor de deur. Zij zijn als de schoonzonen van Lot, die de boodschap der enge­len niet serieus namen en de profetie van het ge­richt een misplaatste grap noemden.

De komst van het Koninkrijk ligt niet in de wazige verten van de toekomst, wanneer de zand­loper van de tijd leeg is. Maar het kan nu zijn, in de tweede of derde nachtwake. Nimmer bindt zij zich aan een vernuftig ineengezet Maranatha-systeem. De Here komt in de ure, die niemand weet, die altijd onverwacht is, omdat men haar steeds verschoven heeft naar het einde van een bepaalde termijn.

Gij bidt: “Uw Koninkrijk kome. Bedoelt u hiermee: nu, vandaag?

Indien niet, dan is Uw bede een leugen. Wij huiveren, indien de Here de som van onze onwaar­achtige gebeden eens in een ogenblik zou vervul­len.

Indien dit Koninkrijk nabij is, indien het moge­lijk is, dat het in 1947 of 1948 komt, dan moesten wij ons leven daar helemaal aan ondergeschikt maken. Dan stond onze kerk, onze organisatie, onze vergadering ook in dit licht. Dan zouden onze geschillen verminderen en wij zouden elkan­der verdragen, omdat wij allen in een punt des tijds opgenomen zullen worden. Dat ondeelbare ogenblik zal geen voorkeur schenken aan de meest zuivere kerk: Zij zullen komen van het Noorden en van het Zuiden, van het Oosten en Westen en met ons aanzitten in het Koninkrijk Gods.

Geve de Here, dat daarom nu reeds die band gevonden moge worden, die Zijn kinderen ver­bindt. Want Zijner in het ondeelbare Koninkrijk, hier en voor eeuwig.

J.E.v.d.B.

 

Over geveinsdheid in het z.g. gebed indien daarin niet om iets bepaalds gevraagd wordt door Dr. John R. Rice

In alle kerken van het land zijn de predikanten gewend zondags het gebruikelijke morgengebed uit te spreken en men zou er haast toe komen te zeggen, dat zulks dikwijls niet dan een sleur ge­worden is. Bovendien is het gewoonlijk helemaal geen gebed, maar een wel doordracht, vrome toespraak of dikwijls slechts een droog preekje. Het bevat lof, aanbidding, dankzegging en godge­leerdheid en is, naar ik vrees, meestal meer tot de mensen, dan tot God gericht. Ik veronderstel, dat het doel ervan is, het scheppen van een eerbiedige sfeer en de mensen te troosten en te stichten. Dat doel is echter maar zeer zelden wat het zijn moet, n.l. om iets van God te verkrijgen! Er werd niet in gevraagd en er wordt niet in ontvangen. Het is niet werkelijk bidden.

Beste dominee, toets uw openbaar gebed eens naar deze maatstaf: Werd het beantwoord? Werd er een antwoord in verwacht of geëist? De meeste predikers geloven wel, naar ik hoop, dat God op de gebeden antwoordt, maar toch hoorde ik nooit een predikant zeggen: “Ik heb zojuist een heerlijk en bepaald antwoord op mijn “mor­gengebed” van verleden zondag ontvangen.” Neen, het gemiddelde zondagmorgengebed heeft niet de bedoeling dat er op zal worden geantwoord’. Het vraagt niet om iets. ’t Is geen werkelijk gebed. Het is meestal slechts een vormelijk ge­deelte van een ambtelijke dienst. Slechts zelden bevat de toespraak bestanddelen van echt gebed. Hiermee bedoel ik niet goedkope kritiek uit te oefenen op mijn waarde ambtsbroeders. Maar toch, hoe verdrietig moet God zijn over het ver­keerde in onze gebedsleer en over het feit, dat we zo vaak nalaten in ons gebed iets bepaalds aan God te vragen!

In opwekkingsdiensten is het mij altijd een vreugde als er vele predikers van het Evangelie tegenwoordig zijn. Het zijn de beste mensen van de wereld en ik heb hun liefde en sympathie, hulp en gebed meer nodig dan van welke andere groep mensen ter wereld ook. Maar als een gevolg van een lange en treurige ervaring, ben ik langzamer­hand gewoon geworden om zelf het gebed te lei­den wanneer we gedurende een opwekkingssamen­komst in een ernstige crisis komen en er een ern­stige behoefte ontstaat, dat God Zich openbaart, hoe vele malen, nadat we aan het einde gekomen waren van een ernstige opwekkingssamenkomst en -zondaars hun handen vouwden om de gelovi­gen te vragen voor hen te bidden, daar ze zich aan Christus geven wilden en hun redding van Hem verwachtten, hoe vele malen, zeg ik, heb ik niet een van de voorgangers gevraagd om voor te gaan in het gebed en dat er dan geen gebed kwam, maar in plaats daarvan een preek of een vermaning! Ik heb Dr. Blank gevraagd om te bidden, opdat deze ernstige en overtuigde zondaren zouden geloven in Christus en gered worden. In plaats daarvan heeft hij zich tot God gewend en over alles gesproken, God dankend voor Jezus Christus, voor het Evangelie en de Bijbel, God dankend voor ons vrije vaderland, dankend voor ons woord en voor Christelijke kameraadschap en heeft dan zijn z.g. gebed beëindigd, zonder ook maar eenmaal ernstig God te vragen om deze zondaren die in de verzameling voor hun zaten, te redden, zondaren die reeds overtuigd waren en er naar haakten gered te worden! Ik overdrijf niet als ik zeg dat datzelfde smartelijke gebeuren maar steeds weer plaats vond.

In het algemeen wordt er tijdens de openbare gebeden weinig echt gebeden. Men looft God soms, vermaant dikwijls het gehoor, men spreekt dikwijls in prachtige en welsprekende woorden, maar meestal worden de harten niet geraakt en wordt er niet aan gedacht iets bepaalds aan God te vragen. Zo is het, volgens mij, in het algemeen het geval bij bidden in het openbaar. Natuurlijk kan ik mij geen oordeel aanmatigen over persoon­lijk bidden, behalve dan over mijn eigen. Al te dikwijls bevind ik dat ik in mijn eigen stille ge­beden een neiging vertoon om onbepaald te zijn en een vorm te volgen of gebruikelijke woorden te bezigen, in plaats van God te smeken om be­paalde dingen. Ik denk dat men in ’t algemeen in persoonlijke gebeden minder geneigd is om te pronken tegenover mensen en vermoedelijk hebben persoonlijke gebeden meer neiging tot ernst. Natuurlijk wil ik niet beweren dat het verkeerd is om zijn toehoorders te vermanen. Ik denk integendeel dat zulks vaak zegenrijk door God gebruikt zal worden. Ook zeg ik niet dat loven in ’t open­baar verkeerd is. Ik weet dat loven in ’t openbaar vele malen wordt bevolen en nodig is om God te verheerlijken. Maar men moet al deze dingen niet met bidden verwarren, en ze mogen dan ook geen bidden worden genoemd. Bidden is vragen. Indien het geen vragen is, is het ook geen bidden in de betekenis die de Bijbel er aan geeft.

O, geliefde lezer, ik verzoek u, in Jezus naam, om, wanneer u tot bidden komt, iets aan God te vragen! Breng uw wensen en behoeften tot God, doe bepaalde vragen en verwacht bepaalde zegeningen daarop! God is rijk aan zegeningen, ver­langt die uit te delen en Hij wacht slechts op ons vragen, opdat Hij zal kunnen geven.

 

Woorden van Finney

Breng meer tijd iedere dag en iedere nacht door in gebed en de directe gemeenschap met God. Dit zal U een kracht tot redding maken. Geen grote geleerdheid of studie kan goed maken het verlies aan gemeenschap. Indien wij nalaten de gemeenschap met God te onderhouden zijn we krachteloos als andere mensen”.

 

Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt. door J. Schreuder (21)

Laat me nu nog enkele uitspraken mogen aanhalen uit zijn correspondentie, om een vollediger beeld van zijn wezen en denken te krijgen.

Hem was gevraagd naar zijn mening over “pretjes” als dansen, kaartspel, schouwburgbezoek enz. Hij zegt daar­over: “Ik vind, dat men tegenover de wereld nooit het plezier in zulke dingen als zonde mag stellen. Die uitdrukking is altijd te sterk en gaat alleen maar op bij hen, die al dieper geraakt zijn en dus iets beters daarbij verlooche­nen, Bovendien hangt het er helemaal van af of een bepaald spel of gebruik in een milieu al of niet als abnormaal wordt beschouwd. Er zijn streken, waar dansen tot de algemene volksgewoonten behoort.

Bevindt men zich in dienstverband, dan ligt alles weer anders. Dan moet men gehoorzaam zijn en niet de baas willen spelen. Ga in je beroep dus gerust daar heen, waar je gestuurd wordt.”

Zijn tekst is hier (1 Kor. 07:31): “Laten zij, die in de wereld verkeren, leven alsof ze er niet in opgingen” (vert. Moffat). Dit antwoord, doet denken aan hetzelfde woord op dezelfde vraag, als Naäman afscheid neemt van Eliza en hij met de moeilijkheid zit met het bezoeken van de tempel van Rimmon (2 Kon. 05:18-19).

Meedoen als men speelt of danst? Hij vertelt uit zijn jeugd, dat hij veel plezier had In dammers, schaken en der­gelijke spelen. Kaartspel heeft me nooit goed gedaan; ik zou het U niet zonder meer willen afraden: om geen aanstoot te geven zult u zo nu en dan misschien moeten toegeven.” Dansen heeft hij nooit kunnen doen, daarvoor was hij te verlegen en hij vond dat nauwe contact onprettig. Laat men maar weten, dat je niet danst, dan laat men je wel met rust – als je tenminste niet zuur kijkt ondertussen.

 “Ook zijn er mensen, die alles meteen raar ongepast noemen, b.v. het prettige samenzijn en het daarbij zingen en muziek maken. Wie zou die velen willen veroordelen, die in moeilijke levensomstandigheden verkeren en zo nu en dan de vrolijkheid zoeken, zoals dat ook bij het volk Israëls ging? Ligt daar niet iets beschavend en opbeurends in? Kan daarbij ook niet het hart en het gemoed van de mens tot zijn recht komen. Denk je al die vreugden eens weg, hoe saai zou dan het menselijk leven worden.”

Er zijn natuurlijk mensen, die het bederven, maar moet men om hen alles veroordelen. Denk ook aan de arbeiders met hun vreugdeloos bestaan vaak; het is beter zich er om te bekommeren, dat ze een voldoende rusttijd krijgen, dan zich te verontwaardigen over de aard van hun ontspanningen.

Ergens anders spreekt hij over de Zondagsviering.

Er zijn dingen, die de Zondag bederven en die men daar­om moet nalaten. Hiertoe behoren ook de zang- en muziek­uitvoeringen en al die bijeenkomsten, waar men elkaar voor de gezelligheid ontmoet. Dit alles heeft zeker recht van be­staan, maar hij wil zulke feestelijkheden doen plaats heb­ben op de “Aposteldagen”, die toen in Würtemberg nog ge­vierd werden. Het waren semiofficiële feestdagen, te ver­gelijken met Hemelvaartsdag bij ons.

Over werken op Zondag zegt hij: “Het hangt er maar van af of zulk werk gedaan kan worden zonder de Zondag gevoelens van hen, die het werk doen en hen, die het werk zien doen, te storen. Is dat het geval, dan zeg ik er liever niets van, ook al bevalt het mij persoonlijk niet.”

Blumhardt wil de evangelische vrijheid van Jezus’ woord niet door wettische meningen krachteloos maken. Zijn argeloosheid èn zijn zien op Jezus’ woord en daad lossen ook dit probleem voor hem op.

Een dienstmeisje (ze was in dienst bij een banketbakker) vroeg hem eens of ze op Goede Vrijdag tulband mocht be­zorgen, zoals haar bevolen werd. Blumhardt zegt haar dan, na ernstig overwegen; “Je bent je meester dienst schuldig. Wees maar trouw en gehoorzaam: en als je dan op die mooie buitenwegen loopt met tulband op je hoofd, kun je fijn aan de Heiland denken, Die voor je gekruisigd is en voor jou een doornenkroon droeg en een kruis. Dan heb je een rijke zegen op je Goede Vrijdag.”

(Wordt vervolgd).

 

Een gedeelte uit een brief.

… ze is net als ik zo verknocht aan “Kracht van Om­hoog” dat ze het heel erg zou vinden, een paar nummers te moeten overslaan. Ik lees het ook altijd helemaal, wat me niet met veel bladen gebeurt. Maar dit is me van a tot z. uit het hart gegrepen. Zegene de Here ook verder uw mooie arbeid”

 

“Ter ure, dat hij niet weet”

De Here zal spoedig tot Zijn tempel komen.

Denkt u, dat, wanneer Hij terugkomt, Hij een conferentie van eerste ministers bij elkander zal roepen om een proce­dure op te stellen, of om plannen te beramen, waardoor een uiteindelijke wereldvrede zal verzekerd worden.

Hoe lang had de Zee van Galilea nodig om rustig te worden, nadat Hij gesproken had? De storm luisterde naar de cadens van zijn stem. De orkaan hoorde het woord, dat van Zijn lippen kwam. De onstuimige wind vernam het ritme van Zijn bevel – en toen gebeurde wat. Ging de wind langzamerhand liggen, werden de krachten der natuur Hem gehoorzaam na uren van hevige strijd? In de ene minuut stormde het, de volgende minuut was het doodstil! En tus­sen de storm en de stilte sprak Hij!

Plotseling! Zonder waarschuwing – zo zal Zijn komst zijn. In een ogenblik. Plotseling! De ene eeuw zal voorbij­gegaan zijn en de andere zal aangevangen zijn. Ofschoon de aarde niet klaar was, was de Hemel gereed.

Bent u klaar? De tijd om voorbereidingen te treffen zal ontbreken. Plotseling, te middernacht, klonken de stemmen: “Zie, de Bruidegom komt!” Dan is er geen tijd om die in de lampen te doen. Geen tijd, om die voorbereidingen te treffen, die gedaan moesten zijn gedurende al die voorbije jaren.

Als Hij komt, zal Hij plotseling komen.

  1. S. Price