Selecteer een pagina

Levend Geloof – 416

Levend geloof 2002.01-02 nr. 416

Persoonlijk door Gert Jan Doornink

Dit eerste nummer van de nieuwe jaargang hebben wij weer met vreugde in ons hart samengesteld. We geloven dat het veel zegen en geloofsopbouw zal verspreiden. Natuurlijk zijn we ons bewust dat zo’n uitdrukking gemakkelijk cliché kan worden, maar uit de reacties van het afgelopen jaar is ons gebleken hoe blij en dankbaar velen zijn dat Levend Geloof bestaat en, temidden van alle verwarring en afval, een krachtig en duidelijk geluid laat horen. Daarbij worden we gemotiveerd door de woorden die ook Paulus eens gebruikte, namelijk dat de liefde van Christus ons daartoe dringt…

En als we het woordje ‘we’ gebruiken bedoelen we daarmee allen die in Levend Geloof schrijven. Weliswaar dragen wij als coördinator de eindverantwoordelijk­heid, maar ons blad zou niet zijn wat het nu is, zonder onze medewerkers, die allemaal, en dat mag wel eens gezegd worden, hun werk ‘pro Deo’ doen. Pro Deo in de dubbele betekenis van het woord. De uitdrukking, die in eerste instantie gebruikt wordt met betrekking tot de rechtsbijstand voor onvermogenden, betekent namelijk ‘om niet, gratis’. Maar het betekent oorspronkelijk ook ‘voor God’!

Juist door de inbreng van de verschillende schrijvers krijgt het blad een veelzijdig karakter, waarbij de basis natuurlijk blijft het evangelie van het Koninkrijk Gods, zoals Jezus en de eerste apostelen dat brachten, uiteraard geactualiseerd naar de tijd waarin wij leven.

Daarbij valt het natuurlijk niet te voorkomen dat er soms op onderdelen nog verschillend gedacht wordt. Maar daarbij moet bedacht worden dat wij (zowel de schrijvers als de lezers) nog ‘in ontwikkeling’ zijn. Bovendien kan het juist verrijkend voor ons geloofsleven zijn als we vanuit verschillende invalshoeken het evangelie onder de loupe nemen. Voorop staat dat we de ‘gelijkvormigheid aan het beeld van Jezus’ als doelstelling in ons leven kennen. En met dit grote doel voor ogen hopen we daar ook in dit nieuwe jaar weer veel over te publiceren.

 

Kunnen wij nog wonderen verwachten? door Gert-Jan Doornink

“Wij weten nu, dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn.
Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen; en die Hij tevoren bestemd heeft, deze heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, deze heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, deze heeft Hij ook verheerlijkt.
Wat zullen wij dan van deze dingen zeggen? Als God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn? Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken?” Romeinen 8 vers 28 tot en met 32 (Rom. 08:28-32).
De vraag of wij nog wonderen kunnen verwachten zal velen overbodig in de oren klinken, want -zo is de redenering- kinderen Gods mogen toch te allen tijde wonderen verwachten? God is immers een God van wonderen? Nu zullen wij de laatste zijn omdat tegen te spreken want wij, en met ons vele anderen, hebben talrijke wonderen meegemaakt en geloven met heel ons hart dat God een God van wonderen is.
Toch blijkt vaak dat er van een gezond en evenwichtig inzicht over dit onderwerp geen sprake is en er teleurstellingen en vragen zijn over het wegblijven van wonderen die men verwacht.
Er bestaan heel wat misvattingen ten aanzien van het begrip ‘wonderen’. Velen denken bijvoorbeeld bij wonderen alleen aan plotselinge genezingen en bevrijdingen die in iemands leven plaatsvinden. Een gelukkig komen deze ook in onze dagen vele malen voor. De tekst “Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid” Hebreeën 13 vers 8 (Heb. 13:8) heeft vandaag nog dezelfde rechtsgeldigheid als in het verleden en zal dit ook in de toekomst blijven.
Maar het uitsluitend gefixeerd zijn op het verwachten van wonderen heeft vaak een averechts effect. Gevolg: er wordt valse hoop gewekt en teleurstelling. In sommige gevallen is zelfs verbittering het gevolg. En dat is natuurlijk nooit Gods bedoeling.
Wat een wonder is
Het woord ‘wonder’ wordt in de Grote Van Dale omschreven als iets buitengewoons, iets waarover men zich verwondert, iets dat men niet verklaren kan. Het wordt ook omschreven als een manifestatie van bijzondere kracht, afwijkend of zelfs in strijd met het gewone.
Een wonder is een gebeurtenis, tegen de natuur van de dingen in, die aan de directe tussenkomst van God of aan goddelijke machten wordt toegeschreven.
Van wonder is ook afgeleid het woord ‘verwondering’. We kunnen soms verrukt of verwondert zijn over kleine dingen die in ons leven gebeuren. Dingen die ons blij maken, die ons weer moed geven om verder te gaan. En als we leven in gemeenschap met de Heer, zien we ook vaak in de kleine, gewone dingen van elke dag de hand van de Heer.
Gebedsverhoringen in kleine dingen, die we vaak geen wonderen noemen, maar het in feite wel zijn, geven ons geloofsleven stabiliteit. Soms veranderen bepaalde situaties in ons leven, die wij graag anders zouden willen niet, maar we krijgen wel aangereikt hóe we dan dienen te handelen en ervaren hoe ons leven daarbij toch verder kan functioneren. Alsof dat geen wonder zou zijn!

Het betekent ook dat als we zo leren leven, we niet zo gauw van ons stuk zijn gebracht als er tegenwind opsteekt, als er onverwachte dingen gebeuren, als we niet direct antwoord krijgen op alle vragen. We hebben ons immers de zekerheid van Paulus eigen gemaakt, als hij de prachtige stelling poneert, dat voor hen die geloven alle dingen meewerken ten goede.
Wonderen -grote en kleine- verwachten we van de Heer die wij dienen, en als ze uitblijven laten we dan niet in paniek of verwarring geraken of geneigd zijn God daarvan de schuld te geven. Daar is echter geen enkele reden voor. Hij doet immers alle dingen meewerken ten goede?
Wat verwacht God van ons?
Maar laten we eens beginnen met de rollen om te draaien, dus niet: wat verwachten wij van God, maar wat verwacht God van óns! Paulus omschrijft dat in Romeinen 8 op duidelijke wijze.
Hij zegt in de eerste plaats dat wij ‘geroepenen’ zijn. Dat is volgens zijn voornemen. Ieder mens is immers geschapen naar Zijn beeld, God heeft daarom ook alle mensen lief… Niet een klein beetje zodat ze later met de hakken over de sloot, op het nippertje in de hemel of op een of andere bijzondere plaats terecht komen.
Ik vind het daarom ook zo jammer dat sommige mensen pas op hun sterfbed Jezus aannemen. Dan zijn ze weliswaar behouden. Maar God wil dat we tijdens ons léven Hem zullen aannemen en volgen. Hij wil ons van een zondaar maken tot een kind van God. En indien wij onze zonden belijden is Hij getrouw en rechtvaardig om ze ons te vergeven.
Sommigen belijden: ‘Je bent en je blijft zondaar tot de dood’. Maar dat is een gedachte waarvan de duivel wil dat we daarin geloven. Wie de zonde doet, dient de duivel, schrijft Johannes. En het is natuurlijk nooit Gods wil dat we in dienst van de vorst der duisternis staan.
Dat is een vals beeld en niet in overeenstemming met de werkelijkheid zoals Paulus hier zo prachtig omschrijft. Hij zegt dat wij bestemd zijn tot gelijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon. Kunt u het vatten? Ik niet, maar het is wel de werkelijkheid zoals God die voor ons in petto is. Nu als dat geen wonder is, dan weet ik het niet!
Maar denkt u op dit moment, en misschien terecht wel een beetje kritisch, je zegt wel dat het werkelijkheid is, maar het is nog geen werkelijkheid! Inderdaad, maar daarvoor vraagt de Heer van ons geloof. En wat geloof is wordt in Hebreeën 11 vers 1 (Heb. 11:1) op duidelijke wijze omschreven. Het is “de zekerheid van de dingen, die men hoopt, en het bewijs van de dingen, die men niet ziet”.
De sleutel van het geloof
Satan, Gods grote tegenstander, heeft er een ontzettende hekel aan als we geloof gaan openbaren. U kent waarschijnlijk wel de uitdrukking; ‘Geloven doe je in de kerk, hier moet je het zeker weten’. Wat een geraffineerde misleiding klinkt er in zo’n opmerking door. Alsof geloof niet een zeker weten is!
God vraagt van u en mij geloof, vertrouwen, toewijding, overgave, of hoe je het verder ook omschrijven wilt.
Laten we ons ook realiseren dat God nooit iets onmogelijks van ons vraagt. Als Hij iets van ons vraagt dan geeft Hij ons ook de mogelijkheden om het waar te kunnen maken.
Natuurlijk hebben we niet allemaal evenveel geloof. Daarom hebben we ook elkaar nodig. Als broeders en zusters, als leden van de gemeente van Christus, behoren we elkaar te ondersteunen, te stimuleren, te activeren, voor elkaar te bidden, voor elkaar op de bres te staan.
Maar primair dragen we dus een eigen verantwoordelijkheid. Een verantwoordelijkheid waarbij God ons helpt daaraan de juiste invulling te geven.
Als Paulus schrijft dat we bestemd zijn tot gelijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon, geldt dat voor alle fasen van ons bestaan. Het behoort door te werken in elk onderdeel van ons leven. Hij is ons grote voorbeeld om na te volgen. En dat voorbeeld laat ons ook zien dat we te maken krijgen met een leven van ups en downs, vóórdat we, zoals het Leger des Heils zo mooi omschrijft, bevordert worden tot heerlijkheid. (Ik zou trouwens liever willen spreken van ‘bevorderd worden tot grotere heerlijkheid’, want in Christus zijn we al verheerlijkt, schrijft Paulus).
Het eerste wat we ons dienen te realiseren, als we Jezus als voorbeeld volgen, is dat Zijn leven niet gemakkelijk was. Hij werd vervolgd, bespot, tegengewerkt, vooral door de religieuze wereld van die tijd.
En dat geldt uiteraard ook voor Zijn eerste discipelen, want uit hun leven kunnen we leren dat ze veel moesten leren en afleren, maar uiteindelijk ook zelf voorbeelden werden. Denk aan Paulus, die later kon zeggen: Wees mijn navolgers, zoals ook ik Christus navolg. Dat geldt dus ook voor ons!
Het geheim van Gods Geest
Hoe kwam het nu dat Jezus en de apostelen standhielden? Dat kwam omdat ze er niet alleen voor stonden. Als God iets van ons vraagt, geeft Hij ons ook de mogelijkheden om het te kunnen realiseren, merkten we al op. Wat deed God namelijk? Hij gaf hun Zijn Geest!
Voordat Jezus Zijn werk begon werd Hij gedoopt met de Geest. De duivel was hierover woedend en in een geraffineerde poging Hem ten val te brengen (wat de Bijbel omschrijft als de verzoeking in de woestijn) kwam Jezus als de grote Overwinnaar tevoorschijn. Nu denkt u misschien: ja, dat was Jezus, Hij had een bijzondere positie van God ontvangen, maar dan zien we over het hoofd dat Jezus mens was, zoals u en ik.
Na de verzoeking in de woestijn, nadat Hij bij wijze van spreken de vuurproef had doorstaan, begon Hij aan Zijn eigenlijke taak en lezen we van Hem dat Hij in de kracht des Geestes begon rond te trekken en het evangelie van het Koninkrijk verkondigde.
Hetzelfde lezen we later van de apostelen. Ook zij moesten eerst te Jeruzalem blijven wachten en mochten niet eerder uitgaan totdat zij aangedaan waren met kracht van omhoog.
Ook wij kunnen met minder niet toe. We hebben Gods Geest nodig. Paulus noemt de Geest de ‘eerste gave’ Romeinen 8 vers 23 (Rom. 08:23). Zoals we om auto te kunnen rijden eerst een rijbewijs nodig hebben, zo hebben we ook eerst de Geest nodig. Dan ervaren we ook hoe die Geest ‘onze zwakheid’ te hulp komt Romeinen 8 vers 26 (Rom. 08:26). Door die Geest die in ons is kunnen we weerstand bieden tegen het rijk der duisternis, leren we verkeerde geesten waarmee we te maken krijgen onderscheiden, leren we lief te hebben, volhardend te zijn, kunnen we mensen die ons iets misdaan hebben vergeven, geven we het niet op als de omstandigheden tegen zijn, kortom teveel om op te noemen.
Wij kunnen dus niet functioneren naar de bedoeling van God, zonder vervuld te zijn met Zijn Geest! En zonder de doorgaande werking van de Geest in ons kunnen we dus ook niet gelijkvormig worden aan het beeld van Christus.
Betrokken bij Gods plan
Nu even iets heel anders, maar wat in het kader van ons onderwerp toch heel belangrijk is. Er is wel eens opgemerkt: als God dan werkelijk de almachtige, de liefdevolle, de goede God is, waarom bestaat de duivel dan nog, waarom is het rijk der duisternis er nog? En daaraan vastgekoppeld natuurlijk de vraag: waarom is er dan nog zoveel ellende in deze wereld? Waarom die haat tussen Joden en Arabieren? Tussen Protestanten en Katholieken in Noord-Ierland? Waarom terroristische aanslagen?, om maar enkele voorbeelden te noemen.
In het plan van God ligt opgesloten dat het Gods wil is dat we ingeschakeld worden in Zijn plan. God handelt niet buiten de mens -de hoogste vorm van Zijn scheppingswerk- om. We zijn immers geroepenen. Onze herkomst is niet alleen goddelijk, maar ook onze toekomst. Onze bestemming is immers gelijkvormig te worden aan het beeld van Christus. Hij is de eerstgeborene onder vele broederen. Met andere woorden: Hij gaat voorop en is ons grote voorbeeld om na te volgen.
God wil niet de ellende in deze wereld, God wil niet dat de duivel rondgaat als een briesende leeuw, zoekende wie hij zou kunnen verslinden. Wij kunnen daarom ook God nooit de schuld geven van al het negatieve dat er in de wereld is. Maar Hij zegt tot ons: Doe er wat aan, laat je niet manipuleren door verkeerde geesten, maar inspireren door Mijn Geest. God wil ons inschakelen in Zijn herstelwerk, Hij vraagt ons mee te bouwen aan Zijn Koninkrijk. Paulus zegt daarom ook dat we Gods medearbeiders zijn 1 Korinthe 3 vers 9 (1 Kor. 03:09).
Dat Koninkrijk komt er, onherroepelijk, zegt God als het ware, daaraan hoeft niemand te twijfelen. Maar Ik wil jullie inschakelen dat te realiseren!
Dat is vaak niet een sensationele, spectaculaire aangelegenheid. Soms blijven de grote wonderen (of althans wat wij voor grote wonderen aanzien) uit.
Maar God geeft er ons iets veel meer waardevol voor terug: Hij maakt ons tot stabiele, standvastige christenen, die niet bij het minste of geringste zuchtje tegenwind uit balans raken. Hij doet immers alle dingen meewerken ten goede!
Het juiste Godsbeeld
Nog een opmerking in dit verband. Het feit dat vele mensen God de schuld geven van de ellende in de wereld, of wat ik onlangs nog weer las, zien als een straf van God, komt doordat men vaak een verkeerde voorstelling van God heeft. Zolang we een verkeerd Godsbeeld hebben en dus zowel het kwade als het goede aan God toeschrijven, zullen we nooit een zuiver inzicht krijgen in Gods bedoeling met Zijn schepping.
God is een goede God. God toonde in Jezus dat Hij was, is en blijft de goede God die het beste met de mensen voor heeft Johannes 10 vers 10 (Joh. 10:10).
Er kan ons veel overkomen. Plotselinge dingen die we niet verwachten, vervelende dingen, tegenslagen, maar een waarachtig gelovige raakt er niet door van slag. Hij weet immers dat God alle dingen (let wel: niet ‘sommige’ maar ‘alle’!) doet meewerken… ten goede!
Daarom maakt Paulus even verder op ook de opmerking: “Als Gods vóór ons is, wie zal tegen ons zijn?” Wel, als er één recht van spreken had was hij het wel. Daar hoeven we verder geen voorbeelden van aan te halen.
Christen zijn in deze tijd
Ik ben zo blij dat ik in déze tijd christen mag zijn? U ook? En niet omdat ik in een vrij land leef dat grote welvaart kent. Als je werkelijk God dient ervaar je dat de aanvallen en verleidingen uit het rijk der duisternis hier even groot zijn als in andere landen van deze wereld en misschien door alle welvaart nog wel groter. We kunnen wel ‘ach en wee’ roepen over het zinloos geweld dat er is, over het verval van normen en waarden, over dat Nederland en België voorop lopen in de zonde, enz. Dat is allemaal waar.
Maar weet u waarom ik werkelijk blij ben? Waarom ik een innerlijke blijdschap heb die ik me door niemand laat afnemen. Omdat ik mag behoren tot de werkelijke gemeente van Christus. Omdat ik als individueel lid van die gemeente mag toegroeien naar het beeld van Christus.
Maar u mag dat ook! Laat u door niets en niemand afremmen. Zorg dat u er volledig bij betrokken bent! God is een goede God, Hij heeft u oneindig lief. Hoe zal Hij die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft ons met Hem niet álle dingen schenken!
Medebouwers.
Dat maakt het ons ook mogelijk onze taak als medearbeiders Gods waar te kunnen maken. Soms zijn het naar kleine, onopvallende dingen die we in Zijn dienst mogen doen, maar om een oud lied te citeren: “Al wat gedaan werd uit liefde voor Jezus, dat houdt zijn waarde en zal blijven bestaan”.
En weet u wat zo heerlijk is? Heel onbewust gaat de innerlijke groei in ons leven door. Meer en meer worden we geheel omgevormd naar het beeld van Jezus en gaan we ons als zonen Gods openbaren. En dat is het enige waar de wereld op wacht! Daarom kunnen we de vraag of wij nog wonderen kunnen verwachten met een volmondig ‘ja’ beantwoorden. Dat grootste aller wonderen gaat zich in uw en mijn leven voltrekken. Want Hij die in ons een goed werk is begonnen zal het voortzetten tot de grote dag van Christus Jezus! Op die grote dag als Hij ten volle verheerlijkt zal zijn in u en in mij en in allen die Hem werkelijk liefhebben en volgen!

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

In zekere zin is God een woningzoekende. Zijn eerste ‘adres’ was Jezus, het hoofdgebouw, daarna ook in degenen die dezelfde gezindheid bezitten. Zo gaat Hij verder en in die zin is elk mens een leegstaand huis, althans, wanneer de ziel niet volgepropt is met allerlei aardsgerichte ideeën of gemeubileerd met de cultuurschatten van deze wereld. Nog erger is wanneer een pand is gekraakt door vreemde indringers die misbruik maken van het huisraad van je ziel, of de boel vervuilen. Dan is ‘Home sweet home’ een vloek.
Wanneer je je woning openzet voor de Rechtmatige, dan wordt je interieur stapje voor stapje vernieuwd, tenminste, mits je dat zelf wilt: Een plaats voor een rustig gesprek onder vier liefdevolle ogen; een plek om voedsel te bereiden voor elkaar, dat je samen eet en deelt; een werkplek; een plek om uit te rusten. Ook samen de kleuren uitzoeken van je innerlijk behang; samen een logeerkamer inrichten voor anderen. En natuurlijk lichtpunten maken voor als het donker wordt… En vooral een behaaglijke warmtebron voor als het koud wordt…
De beelden zijn duidelijk en je kunt in deze beeldspraak steeds verder gaan, maar het gevaar bestaat dan dat de werkelijkheid er door overschaduwd wordt. Dat zou jammer zijn, want het gaat om de innerlijke werkelijkheid in Christus en de bedoeling is dat werkelijkheid en beeld samenvallen zodat ook jouw leven een hartverwarmende plek wordt waar iemand zich thuis voelt, een plek waar God woont: Jouw plek is Zijn plek.
Al die vrijstaande huizen (‘huis’ = ‘verberging’) vormen een woonplaats, een stad met parken en pleinen, een leefgemeenschap met allemaal vaste woon en verblijfplaatsen. In de ‘verberging’ van God zijn vele woningen: Iedereen die aansluiting zoekt bij het eerste huis heeft in Hem een warm plekje en zelf heb je ook medemensen in je hart gesloten. Hierin lijk je op Hem, tenslotte ben je een gelijkenis.
Soms kunnen volslagen ‘vreemdelingen’ of ‘vluchtelingen’ je vrienden worden, omdat ze een thuis hebben gevonden. In de wereld stellen die huisjes niet zo veel voor, hebben weinig aanzien of luister, maar wanneer de Vader en de zoon in de geest met je samenwonen is dit een kostelijke verborgenheid. Hier komt een mens tot rust. En God noemt zulke mensen zelfs “Mijn rustplaats”, een ontroerende gedachte.
Helaas is het ook maar al te waar dat vele gelovigen weinig of geen rust hebben, laat staan verspreiden. Ze moeten altijd zoveel… In hun huis staat een ‘aanjager’ altijd op volle toeren te draaien. Het kan ook zijn dat hun interieur vol staat met allerhande glitter- en glamourartikelen uit de relishops, en bij sommigen denderen de wanden van de religieuze ecstasy. In zo’n herrie kun je toch nooit iemand aan je deur horen kloppen die jou wil vragen ‘of Vader thuis is’?
God is zo bescheiden als de zoon die uit hem is en dat is tevens het kenmerk van de anderen die uit Hem zijn gegenereerd. Ook de heilige geest heeft alle karaktereigenschappen van hem en die geest zoekt aansluiting bij de ootmoedigen, de ‘stillen in den lande’, bij de zachtaardige zielen die wars zijn van geschreeuw en geweld, ze willen niet imponeren. Ze gaan, net als hun Vader, onopvallend hun gang. Ze wandelen ‘stillekens’ achter hun voorganger Jezus aan, in het verborgene.
In het licht van het voorgaande is ‘zending’ eigenlijk niets anders dan onderdak zoeken voor God in andere mensen; een plaats zoeken waar wordt liefgehad, waar naar je wordt uitgekeken, waar iemand je tegemoet komt lopen om je met open armen te ontvangen. Een plek waar jouw, soms ellendige, verhaal veilig is, waar je zelf veilig bent.
En wanneer je die veiligheid beleeft tot in het merg van je ziel, dan word jij ook een warme schuilplaats, een asiel (= ‘vrijplaats’) voor medemensen en ben je een weldaad voor hun ziel. Langzamerhand word je ‘vol van genade’ en dat is de waarheid over God, die zo graag bij mensen woont. De uitdrukking “Geborgen in Zijn hand” betekent dan dat je in Zijn geest een plek hebt in de genegenheid die een ander voor je koestert. Wat heerlijk om, dank zij het evangelie, onderdak te kunnen bieden aan de geestelijke zwervers en daklozen en een thuis te geven aan degenen die van zichzelf vervreemd zijn en niet meer weten waar ze het moeten zoeken.
Soms vindt een ziel onderdak in slechts een paar woorden. Ik wil een voorbeeld geven dat mijzelf altijd goed doet. Het zijn de woorden “U kent me”. Wanneer er van alles afknapt bij je handen, of je bent verdrietig en teleurgesteld over alles en iedereen, over jezelf soms, dan kun je je moede hoofd ter ruste leggen in deze troostvolle gedachte, die de ‘wieg’ is van jouw leven met hem: Iemand die jou echt kent, bij wie jij je gezicht niet verliest maar juist terugkrijgt. Iemand die jouw diepste naam weet en je daarbij noemt. Iemand die met jou Zijn leven wil delen, die al je zwakheden kent en je niks verwijt, die jouw verwachtingen mede koestert en Zijn diepste dromen met je deelt en jij de jouwe met Hem, omdat je Hem zo lief bent, omdat Hij jou zo lief is, omdat Hij je zo graag mag zien.
En wat is er mooier dan twee geliefden?

 

Stappen voorbij het kruis Deel 7 – Het vonnis van Jezus over de zonde
door Wim te Dorsthorst

Voor ik verder ga wil ik nogmaals stellen dat God geen zinloze stappen of handelingen vraagt van de mens, om hem in één of ander godsdienstig systeem onder te brengen. Het gaat God er om de mens te bevrijden van de meest diepe belemmering om naar Gods wil te kunnen leven in een nieuw leven!
Hij wil uit het oude een nieuwe mens te voorschijn roepen; “een nieuwe schepping, naar de wil van God geschapen in waarachtige gerechtigheid en heiligheid” Efeze 4 vers 24 (Ef. 04:24).
Zijn uiteindelijke doel is om de mens in Christus deelgenoot te laten zijn van Zijn eeuwige heerlijkheid 1 Petrus 5 vers 10a (1 Petr. 05:10a) Het enige wat God vraagt is in gehoorzaamheid de weg te gaan die Hij hier voor wijst.
Naar Gods beeld geschapen
Zo heeft God de mens als een schitterende afbeelding van Zichzelf gemaakt Genesis 1 vers 27 (Gen. 01:27). De geest, de levensadem die God inblies, met alle zedelijke en morele wetten waardoor de mens een levende ziel werd Genesis 2 vers 7 (Gen. 02:07), is het levenscentrum van waaruit het leven behoort te stromen. Zo bedoelde God dat. (Zie ook deel 6 bij ‘De boom des levens’). Door de ziel zou dit leven zich openbaren in wil, verstand, gevoel in een scala van emoties, karakter, persoonlijkheid, enz. En door het lichaam, door de leden noemt de Bijbel dat, werkt het uit en krijgt het gestalte in de zichtbare wereld.
Als je er over nadenkt kun je alleen maar stil worden van verbazing over de schitterende creatie van God.
Door de zondeval is dit ideaal beeld wreed verstoord en werd de geest afgesneden van God en kwam in de dood Efeze 2 vers 1 (Ef. 02:01). Dat heeft het totaalbeeld van de mens (geest, ziel en lichaam) onvoorstelbaar veranderd.
De gevallen mens is gaan leven door de ziel en de vleselijke begeerten. De lichamelijke zintuigen en ledematen spelen daarbij een hoofdrol. Het leven is bepaald gaan worden door wat zintuiglijk waargenomen wordt; wat voor ogen is, wat hoorbaar en tastbaar is, wat gevoeld wordt en wat met het verstand begrepen kan worden, wat men allemaal begeert en door de wil tracht te verwezenlijken.
Kortom, de mens is vleselijk gezind geworden en Gods Woord spreekt dan van leven in het lichaam der zonde of het lichaam des vleses. Daar heb ik in deel 6 al iets over geschreven.
De oude toestand
De apostel geeft in Romeinen 8 vers 7 (Rom. 08:07) aan dat het voor de mens in deze toestand onmogelijk is naar Gods wil te leven. Hij zegt: “Daarom dat de gezindheid van het vlees vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich niet aan de wet Gods; trouwens, het kan dat ook niet”.
In Galaten 5 vers 19 en 20 (Gal. 05:19-200 geeft Paulus een opsomming van deze werkingen van het vlees: “hoererij, onreinheid, losbandigheid, afgoderij, toverij, veten, twist, afgunst, uitbarstingen van toorn, zelfzucht, tweedracht, partijschappen, nijd, dronkenschap, brasserijen en dergelijke”. En zo staan er nog op verschillende andere plaatsen vleselijke zaken genoemd. Zie o.a. wat de Heer Jezus zelf zegt in Markus 7 vers 21 tot en met 23 (Mark. 07:21-23).
Duidelijk is in ieder geval: het lichaam is niet meer een levend offer voor God, om Hem te eren en te dienen, maar is dienstbaar geworden aan de ongerechtigheid en draagt vrucht voor de dood.
In Romeinen 7 schrijft Paulus in welke erbarmelijke toestand de mens terecht gekomen is door de zonde en de onmogelijkheid om naar de wet en de wil van God te leven, door de zwakheid van het vlees. ‘Want’, schrijft hij in Romeinen 7 vers 5 (Rom. 07:05): “toen wij in het vlees waren, werkten de zondige hartstochten, die door de wet geprikkeld worden, in onze leden, om voor de dood vrucht te dragen”.
De zondige hartstochten worden door de wet, door het gebod, geprikkeld in de leden, in het lichaam, en het resultaat is vrucht dragen voor de dood.
Het is duidelijk dat dit bij uitstek het terrein is waar de duivel en z’n boze geestenwereld uitermate actief in is. We zien dagelijks om ons heen hoe dit werkt in de toenemende, schaamteloze wetteloosheid.
In de verzen 18 en 19 drukt hij nogmaals de onmacht uit om in het lichaam der zonde zijnde, het goede te doen. Hij zegt: “Want ik weet, dat in mij, dat wil zeggen in mijn vlees, geen goed woont. Immers, het wensen is wel bij mij aanwezig, maar het goede uitwerken, kan ik niet. Want niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dat doe ik”. Dat is de gezindheid van het vlees in al z’n zwakheid en onmogelijkheid.
De mens is gespleten geworden zoals de apostel dat hier zegt; wat hij wenst kan hij niet volbrengen en wat hij niet wenst moet hij doen, en hij is zo een slaaf van de zonde.
Om zich een goed beeld te vormen van wat Paulus duidelijk wil maken is het wenselijk het gedeelte Romeinen 7 vers 5 tot en met 26 (Rom. 07:05-26) eens aandachtig door te lezen. (Ik wil hier heel duidelijk stellen dat Paulus hier de situatie beschrijft van vóór de wedergeboorte: bekering, doop in water en het ontvangen van de heilige Geest. Heel duidelijk staat dit aan het begin van zijn betoog in Romeinen 7 vers 5 en 6 (Rom. 07:05-06) waar hij zegt: “Want toen wij in het vlees waren,… maar thans zijn wij van de wet ontslagen, dood voor haar, die ons gevangen hield, zodat wij dienen in de nieuwe staat des Geestes en niet in de oude staat der letter”.)
De wonderlijke verlossing
De uitroep van de apostel tenslotte is dan ook: “Ik, ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?” (vs. 24). ‘Het lichaam der zonde’, noemt hij het in Romeinen 6 vers 6 (Rom. 06:06). (De Leidse vertaling heeft: ‘dit lichaam waarin de dood huist’). Hij heeft het hier duidelijk over ons zichtbare, tastbare lichaam!
Paulus bedoelt hier niet: ging ik maar zo gauw mogelijk dood, nee, hij begrijpt en wil dat overbrengen, dat er iets heel ingrijpends moet gebeuren om uit deze ellendige toestand te komen. Hij spreekt van verlossing! Er moet verlossing zijn van die verschrikkelijke overheersende vleselijke gezindheid, van die wet in z’n leden, die strijd voert tegen de wet van het verstand en de mens tot krijgsgevangene maakt van de wet der zonde, die in het lichaam is gaan heersen Romeinen 7 vers 21 tot en met 23 (Rom. 07:21-23)

Maar dan is daar het verlossende antwoord, wat ik met hoofdletters zal schrijven: Gode zij dank door Jezus Christus, onze Here! Romeinen 7 vers 25 (Rom. 07:25).
Als een juichkreet komt het er uit bij de apostel: Gode zij dank, er is verlossing! Ik hoop dat een ieder die dit leest met de apostel mee kan juichen!
Maar hoe doet God dat?
Is die verlossing het gevolg van de schuldvergeving? Ja, dat is er een onderdeel van, maar het is veel en veel meer dan dat! En wat heeft dat dan met de doop te maken? Alles! Zoals we zullen gaan zien. Paulus eindigt zijn betoog namelijk niet in Romeinen 7 vers 26 (Rom. 07:26), maar hij gaat gewoon door. In de Bijbel is er een verdeling gemaakt en begint hoofdstuk acht en maar al te vaak worden die hoofdstukken dan als iets aparts gelezen, maar je moet dat gewoon door lezen om het juiste verband in het betoog van de apostel te volgen. Hij heeft beschreven hoe de toestand is voor de verlossing, waarin alles onder de zonde en de veroordeling was en dan volgen de verlossende woorden: “Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen, die in Christus Jezus zijn.
Want de wet van de Geest des levens heeft u in Christus Jezus vrijgemaakt, van de wet der zonde en des doods. Want wat de wet niet vermocht, omdat zij zwak was door het vlees; God heeft, door zijn eigen Zoon te zenden in een vlees, aan dat der zonde gelijk, en wel om de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees, opdat de eis der wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, doch naar de Geest” Romeinen 8 vers 1 tot en met 4 (Rom. 08:01-04).
Zoals de apostel in hoofdstuk zeven een hele gedachtewereld ontvouwde over de oude schepping in Adam, onder de wet, zo ontvouwt hij vervolgens in hoofdstuk acht een schitterende gedachtewereld over de nieuwe schepping in Jezus Christus, die begint met: “Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen, die in Christus Jezus zijn”!
Wij zullen ons nu beperken bij de verlossing van het lichaam der zonde, waar we van uit Romeinen 6 vers 6 mee bezig zijn. Met deze woorden van de apostel staan we bij de openbaring van één van de grootste geheimenissen in Gods eeuwige raad. Dan kunnen we ook begrijpen dat er gezegd wordt: “Dat God ons immers in Jezus Christus uitverkoren heeft vóór de grondlegging der wereld, opdat (om die reden) wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht” Efeze 1 vers 4 (Ef. 01:04).
Hoe zou het anders mogelijk zijn geweest, als God niet voorzien had?
Het toont ons de onuitsprekelijke liefde en de genade, maar vooral ook de wijsheid van onze grote goede God.
Wat betekent dit allemaal?
Eerst schrijft de apostel over de onmogelijkheid om naar de wet Gods te leven door de wet der zonde die in de leden is (in het lichaam dus), en nu schrijft hij dat de eis der wet vervuld wordt in ons, die niet naar het vlees wandelen doch naar de Geest. Een radicalere omslag is niet denkbaar!
Eerst naar het vlees, nu naar en door de Geest. Wij hebben gezien hoe er door de zondeval van Adam er een totale verandering intrad ten kwade, maar in Jezus Christus vindt er eveneens zo’n totale verandering plaats, maar nu ten goede! Eerst onder de wet van zonde en dood, nu onder de wet van de Geest des levens in Jezus Christus. Bij het dan volgende in de verzen 3 en 4 is ieder woord belangrijk! Wat heeft God in Zijn grote liefde namelijk gedaan? “God heeft Zijn eigen Zoon, de Waarachtige, de Heilige, de Rechtvaardige, waarvan de engelen zongen bij Zijn geboorte: “Hij is Christus de Here”, volkomen gaaf en onbesmet…, gezonden in een vlees, in een lichaam dus, aan dat der zonde gelijk”. (De Willibrord- vertaling heeft: “God bewerkt het door Zijn Zoon te zenden in de gestalte van het vlees der zonde (in het lichaam der zonde) en ter wille van de zonde. Hij heeft in het vlees zelf de zonde gevonnist, opdat de eis van de wet…”).
In een lichaam dus zoals wij dat hebben, aangetast door de zonde! In een sterfelijk lichaam dus, terwijl Hijzelf geen zonde gekend heeft. God heeft Hem voor ons tot zonde gemaakt! 2 Korinthe 5 vers 21 (2 Kor. 05:21). God heeft Hem de zonde en de hele erbarmelijke toestand van de mensheid toegerekend; Hij nam onze plaats in! Hij heeft onze zonden niet als een pakketje op de rug genomen aan het kruis, nee, hij was daar mee bekleed op aarde in het lichaam der zonde, van Zijn geboorte tot de dood op het kruis.
Wij zingen in een lied: ‘Van de stal tot het kruis droeg U de pijn’ Wat waar is dat! De vert. Brouwer zegt: “Door Zijn eigen Zoon te zenden in de gedaante van door de zonde overheerst vlees, en dat ter wille van de zonde”. Ter wille van onze zonden dus!
Als Paulus in Filippenzen 2 vers 6 tot en met 8 (Filip. 02:06-08) zegt: “Die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, maar Zichzelf ontledigd heeft, (de Heer Jezus heeft dit immers vrijwillig gedaan!) en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is. En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises”, dan zijn dat woorden met een enorme diepe waarde. Hij is inderdaad aan de in zonden gevallen mensen gelijk geworden, en is in zijn uiterlijk als een mens bevonden! Wie zal ooit kunnen peilen hoe groot Zijn liefde voor ons is! Hij is voor ons een vloek geworden, en Hij droeg onze zonden in een lichaam, als ons door de zonde getekend lichaam.
De zonde gevonnist
En dan lazen we in Romeinen 8 vers 3a (Rom. 08:03a): ‘Dat dat was om de zonde of ter wille van de zonde, en dat God zo de zonde in het vlees veroordeeld heeft’. Hier wordt niet gesproken over ‘zonden’, als overtredingen dus, maar over ‘zonde’, dat is die hele rampzalige toestand waarin de mens is terecht gekomen en die Paulus in hoofdstuk zeven beschrijft als zijnde in het lichaam der zonde.
God heeft over dat lichaam zijn veroordeling uitgesproken. Dat wil zeggen dat dat lichaam in de dood moet worden gebracht; daar is geen redding meer voor!
De Heer Jezus had hetzelfde lichaam als de mensen, hebben we gezien en God heeft dat dus niet alleen veroordeeld, maar dat vonnis is ook aan Hem voltrokken op het kruis. En waar wij allen om de veroordeling hadden moeten sterven, is Hij als één voor allen gestorven! 2 Korinthe 5 vers 15a (2 Kor. 05:15a). Daar kom ik volgende keer nog nader op terug.
Ik denk dat Paulus bij het schrijven en overpeinzen van deze woorden gedacht heeft aan wat hij in Romeinen 11 vers 33 tot en met 36 (Rom. 11:33-36) schrijft: “O diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn beschikkingen en hoe onnaspeurlijk Zijn wegen! Want: wie heeft de zin des Heren gekend? Of wie is Hem tot raadsman geweest? Of wie heeft Hem eerst iets gegeven, waarvoor hij vergoeding ontvangen moet? Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen: Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen”.

 

Omgaan met veranderingen door Peter Annotee

“En wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene” Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02).
Toen de bewoners van een Italiaanse stad in de veertiende eeuw door hun vijanden in het nauw gedreven werden, huurden zij een generaal om hen te verdedigen. De generaal trok er op uit met zijn leger en versloeg alle vijanden van de stad volledig. Toen het nieuws van zijn overwinningen de bestuurders van de stad bereikte, beraadslaagden zij over de vraag welke beloning zij de generaal moesten geven.
De eerste conclusie was dat al het goud dat de stad bezat niet voldoende zou zijn voor een passende beloning. Daarop stelde iemand voor de generaal de heerschappij over de stad aan te bieden. Maar ook dat werd onvoldoende geacht om zijn verdiensten voor de stad te vergoeden. Toen stond iemand op en zei: “Laten wij hem doden en tot de beschermheilige van onze stad maken. Dan richten wij voor hem een standbeeld op en zal hij voor eeuwig, onveranderlijk, de meest geëerde man van onze stad zijn”. En aldus geschiedde…
Versteende symbolen
Talloos zijn de standbeelden waarmee de wereld zijn weldoeners beloont. Maar meer dan grafmonumenten zijn het niet, versteende symbolen die voorgoed tot stilstand zijn gebracht. Dat is de prijs voor de vastlegging: sterven. Hoe griezelig en uitzonderlijk het bovenstaande verhaal ook mag lijken; de uiteindelijke beloning die de wereld te bieden heeft is de dood, eeuwig en onveranderlijk.
Tegelijkertijd willen de meeste mensen met hun tijd meegaan. Ze willen liever in geen enkel opzicht achterblijven. Ze zijn bereid ver te gaan om bij te blijven. Ze varen op de stroom van veranderingen mee om hun bezit en status te behouden of te vergroten. Daarom verzetten ze zich ook tegen veranderingen die hun positie op enigerlei wijze bedreigt.
Vreemd genoeg komen binnen de ‘volle evangelie beweging’ dezelfde reacties op veranderingen voor. Het antwoord op geestelijke veranderingen valt vaak uiteen in meegaan of verzet. Heel veel mensen willen niet achterblijven en worden meegenomen door nieuwe ontwikkelingen zonder daar, met de Heer erbij, over na te denken. Anderzijds komt ook de reflex van de afwijzing voor, omdat het ‘nieuwe’ gezien wordt als een bedreiging voor de waarheid die al bekend is.
De derde weg
Willen we niet gelijkvormig worden aan de wereld maar ons laten hervormen door de vernieuwing van ons denken, dan zullen we allereerst moeten naar een andere manier, dan meegaan of verzet, om op veranderingen te reageren. Dan zouden we er voor moeten kiezen om nieuwe bewegingen, leringen en methodes niet meteen te omhelzen of te verwerpen, maar ze te toetsen.
Lengte meten is alleen mogelijk als je over een liniaal beschikt. Om nieuwe leringen te toetsen moet je zelf beschikken over een leer. Die leer zal alleen wel moeten leven. Een leer die vast staat beweegt niet meer en is een dode letter geworden. Een geestelijke stroming beoordelen kan alleen als je zelf geestelijk stroomt; als je zelf bereid bent om je geloof te laten veranderen door God. Het kan overigens heel goed om tegen te stromen. Je moet tenslotte zeker niet in alles meegaan.
Uiteindelijk wil God ons leren om in de maalstroom van veranderingen in alle rust en bedachtzaamheid het goede, welgevallig en volkomenen te zoeken. We moeten dan, onherroepelijk, in beweging blijven. Altijd op weg naar meer. Altijd bereid ook, om op verzoek van de Geest, oude dingen op te geven en nieuwe aan te nemen.
In Gods tegenwoordigheid
Dat betekent niet dat er geen waarheid zou zijn boven de waan van de dag. Die waarheid is er, in God. Het betekent wel dat we die waarheid telkens weer bij Hem gaan zoeken in plaats van bij onszelf. Wat wij van Hem hebben aangenomen, zal in ons langzaam maar zeker een stenen standbeeld worden. Daarom moeten we ons elke dag weer laten hervormen. Als we begrijpen dat je de waarheid niet kunt hebben maar alleen vinden bij God, zullen we altijd overleven.
We zullen dan gaan ontdekken wat Hij bedoelt als Hij zegt dat er “niets nieuws onder de zon” is. Namelijk dat het goede in al die ‘nieuwe’ stromingen meestal niet meer is dan een bevestiging van wat Hij al veel eerder gezegd heeft. Dat is Zijn manier om ons telkens weer terug te brengen bij Hem.
Zolang we elke keer weer terugstromen naar de tegenwoordigheid van God, zijn we erin geslaagd goed om te gaan met alle veranderingen om ons heen. Ongetwijfeld zullen we ons vaak vergissen. We zullen laten liggen wat we goed kunnen gebruiken en oppakken wat ons afbreekt. Maar we zullen nooit de weg kwijt raken zolang we de herleving van de waarheid zoeken bij God. Wat voor ons dan iets nieuws en misschien een grote verandering lijkt, is voor Hem onderdeel van dat ene plan, dat ene Koninkrijk der hemelen. Waar wij delen zien die steeds anders zijn, ziet Hij een geheel, oneindig groot en veelzijdig, en toch maar op een doel gericht.
Toen God Abraham in een visioen beloofde dat zijn nakomelingschap talrijker dan de sterren der zee zou zijn, kon Abraham niets anders doen dan God op Zijn woord geloven. Hij deed het, ondanks het feit dat, terwijl hij zo ongeveer alles in zijn natuurlijke en zijn geestelijke leven voortdurend had moeten veranderen, hij nog niets zichtbaars ontvangen had. Maar hij leeft in de tegenwoordigheid van God en wij, zijn nakomelingschap, met hem.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert-Jan Doornink

Als christenen leven we in twee werel­den: op aarde en in de hemel. Vooral dit laatste wordt door velen over het hoofd gezien en is juist het belang­rijkste facet van ons christen-zijn. Onze plaats is met Christus in de hemelse gewesten. Vanuit deze plaats weten wij dat alles wat er op aarde gebeurt, zijn oorsprong vindt in de geestelijke wereld. Daar vindt de strijd plaats tussen goed en kwaad, dat wil zeggen tussen God en Satan. Gelukkig weten wij dat deze strijd in principe al is beslist en Satan de ver­liezer is. Alleen zijn eindafgang moet nog plaatsvinden. En zolang dit niet is gebeurd zijn wij geroepen waak­zaam te zijn en de woorden van Petrus ter harte te nemen als hij schrijft: “Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden. Wederstaat hem, vast in het geloof…” 1 Petrus 5 vers 8 en 9 (1 Petr. 05:08-09).

Het verschil tussen Koran en Bijbel

Zullen de drie godsdiensten: Jodendom, Christendom en Islam ooit samensmelten tot één grote wereldgodsdienst? De laatste tijd gaan steeds meer stemmen op die dat suggereren. Er zijn immers zoveel overeenkomsten en de oor­sprong is toch dezelfde? Tijdens een excursie op onze vacantie in Turkije vertelde de gids, toen we een mos­kee bezochten, dat er 35% overeenkomst is tussen de Koran en de Bijbel. Talrijk zijn de argumenten die gebruikt worden om aan te geven dat het toch voor een belang­rijk deel allemaal hetzelfde is. Waarom zou het christelijk geloof exclusief zijn?

Oppervlakkig bezien lijkt er veel voor te zeggen om tot een eenheid te komen en in deze tijd van geestelij­ke vervlakking haken allerlei theolo­gen en semitheologen daarop dan ook handig in. Maar er is meer aan de hand! Zolang wij niet op de juiste wijze geestelijk inzicht hebben in deze materie blijft twijfel om de hoek kijken. Daarom is het goed om bijvoorbeeld het grote verschil tus­sen de Bijbel en de Koran eens onder de loupe te nemen. Nu kan dat natuurlijk vanuit onze eigen visie vanwege ons geloof in

Christus, maar het is interressant om eens te luisteren naar een objec­tieve beoordeling, zoals we die aan­troffen in een artikel in HP/De Tijd.

Vergelijking .

Joost Niemöller, de schrijver van het artikel probeert daarin beide boeken te lezen en te vergelijken, niet als gelovige of als wetenschapper, maar gewoon als boek. Hij merkt onder andere het volgende op; “De bijbel heeft een begin en een eind. Er valt niet snel een zelfbewustere en dus ook beroemdere openingsregel te bedenken: “In het begin schiep God de hemel en de aarde”. Dan lees je door en door en door, een heleboel bladzijden, en eindig je met de Apocalyps, waar het einde der tijden wordt geprofeteerd, met als slotre­gel: “De genade van de Heer Jezus zij met allen”. Echt een einde. Een Sluitregel. Dat klopt dus.

De koran heeft helemaal geen begin en geen eind. Het boek is weliswaar ingedeeld in 114 hoofdstukken, die soera’s genoemd worden en die in nummering keurig van 1 naar 114 lopen, maar in de tekst zelf vind je geen enkele aanwijzing voor een chronologische, of anderszins vertel­de geschiedenis. Ook de titel boven iedere soera, zoals ‘Het berouw’ of ‘De spin’ blijken in de meeste geval­len alleen maar zijdelings een samenhang met de inhoud te bevat­ten, zodat zelfs niet van een themati­sche ordening kan worden gespro­ken. Het valt dus niet als een boek te lezen. Ik heb dat toch maar gedaan. Maar ik had de koran net zo goed op een willekeurige plek open kunnen laten vallen, iets lezen tot je er genoeg van hebt en dan op een wil­lekeurige plek verder. Dat levert het gevaar op dat je hele stukken over­slaat. Ook gaat het snel vervelen. Anders dan bij de bijbel staat de tekst als onderwerp zelf centraal in de koran. De tekst is een nadrukke­lijk aanwezig ding, en dat is niet zomaar, want de tekst is het bestaan van God. En dus wordt er ook het een en ander gezegd over de aard en de structuur van de tekst. Zo staat er: “God heeft nedergezonden / de schoonste bekendmaking / een Schrift / waarvan de handelingen op elkaar lijken”. De tekst is dus door God zelf gemaakt. Dat tref je, met uitzondering van de wetten van Mozes, in de bijbel niet aan, al lees je daar, helemaal aan het eind, wel dat niemand iets aan de tekst mag wijzigen, want dan zal die op grootse wijze gestraft worden door God. Dus een goddelijke status wordt de bijbeltekst wel toegedicht in althans een deel van de bijbel­tekst”.

Verwijzingen naar de Bijbel

Joost Niemöller schrijft verder dat “het tweede dat iedereen opvalt die de koran leest, dat het overgrote deel daarvan bestaat uit verwijzingen naar de bijbel. Die verwijzingen zijn vaak zo cryptisch dat je er wel van uit moet gaan dat de bijbel ten tijde van het ontstaan van de koran -zo ongeveer in de zevende eeuw na Christus- een algemeen bekend boek was. Dit betekent dat voor iemand die de bijbel niet kent – en dat mag vandaag de dag van de meeste moslims verwacht worden – grote delen van de koran volslagen onbegrijpelijk zijn! Ik vind dat een verbijsterende gedachte. Al die jon­gens op koranscholen met verwoed schuddende hoofden tekst in hun hoofd stampend. Maar het wordt ze niet vergund te begrijpen. Hier en daar wijkt de koran af van het origineel, de bijbel dus. Overbekend is dat de figuur Jezus Christus wel voorkomt in de koran, maar dan slechts als zoon van Maria, een van de profeten”. Uitvoerig gaat Niemöller in zijn arti­kel in op het verhaal van Kaïn en Abel waarbij hij opmerkt dat “in zekere zin de onderhandeling tussen God en Kaïn veroorzaakt dat de eer­ste min of meer vermenselijkt. Wat trouwens ook al in de affaire met Eva gebeurde. Door de mens is God onderhandelaar geworden in de bij­bel. Dramatisch gezien een interes­sante wending.

In de koran verlaagt God zich niet tot onderhandeling met mensen. Wel onderhandelt hij op hoger niveau, zoals met de engel Iblis, die weigert om zich op de grond te wer­pen voor de lemen creatie van god, de mens”.

Verder merkt de schrijver nog op dat de bijbel, in tegenstelling met de koran, één boek is. “Het zijn boeken met verschillende auteurs”.

Jezus de enige weg

Uiteraard missen we als christenen in het artikel enkele belangrijke facetten van wat de Bijbel zo waarde­vol maakt, zonder het boek als zoda­nig te gaan verabsoluteren. De cen­trale gedachte, zoals die als een rode draad door het gehele boek heen­loopt, is Gods liefde geopenbaard in Jezus Christus. En Jezus is de enige weg tot God om vrede met Hem te ontvangen… en te beleven. Ook mogen we ons realiseren dat de Bijbel geschreven is door gewone mensen, mensen zoals u en ik. Geen van hen had nog de volmaakte status bereikt. Dit maakt het boek echter juist zo waardevol. Het laat ons zien hoe de mensen leefden met God… in gehoorzaamheid en geloof of in ongehoorzaamheid en onge­loof. De vele voorbeelden hiervan laten ons zien hoe belangrijk het is de juiste keuzes in ons leven te maken.

Wat betekent dit nog meer voor de tijd waarin wij leven? Dat wij probe­ren anderen voor Christus te win­nen! Daarbij is de enige motivatie: de liefde van Christus die ons dringt. We winnen geen anderen voor Hem met twistgesprekken of door altijd ons gelijk te willen halen. Wie in gesprekken met Moslims de Koran af gaat kraken en de Bijbel op een voetstuk plaatst, om een voor­beeld te noemen, zal nooit iemand kunnen overtuigen.

Het werkelijke geheim

Want wat is het werkelijke geheim van een getuige van Christus? De heilige Geest! Zonder Geestvervulling zal een christen nooit kunnen functioneren in over­eenstemming met Gods bedoeling en zullen we ook nooit de inhoud van de Bijbel op de juiste wijze kun­nen verstaan, want de letter doodt (zowel van de Koran, de Bijbel of welk ander ‘heilig boek’ ook) maar de Geest maakt levend. Gods Geest wil ons niet alleen leiden in alle waarheid, maar ook hoe wij met tact en wijsheid met onze medemens dienen om te gaan. Dit groei- en veranderingsproces naar de volkomen­heid in Christus zal in de komende tijd het belangrijkste kenmerk van een waarachtig christen zijn. En het heerlijke is dat het vrucht draagt! Iedereen buiten de werkelijke gemeente van Christus (of het nu mensen van een andere godsdienst of naam-christenen zijn) zal alleen door de openbaring van het nieuwe leven in Christus in en door ons, het verlangen kunnen krijgen dat leven ook te willen bezitten.

De oorlog tegen het terrorisme

De oorlog tegen het terrorisme is sinds 11 september 2001 in volle gang. Maar is het niet overdreven om te spreken van een ‘oorlog’ en dan ook nog van een wereldoorlog, zoals de Franse filosoof Jean Baudrillard meent? In een essay in het weekbald ‘De groene Amsterdammer’, onder de titel ‘de vierde wereldoorlog’ merkt hij onder andere op dat net virussen het ter­rorisme overal schuilt: “Het is wereldwijd verbreid, als de schaduw die elk systeem van overheersing begeleidt, steeds bereid zich als een dubbelagent te ontpoppen. Er zijn geen demarcatielijnen meer waar­achter we het kunnen waarnemen, want die lopen dwars door het hart van datzelfde systeem. De zichtbare scheidslijn (en de haat) die de wereld van de uitgebuite en onderontwikkelde mensen afzondert van de westere wereld, sluit naad­loos aan op de innerlijke scheidslijn van het systeem. Het systeem is bestand tegen zichtbare aanvallen. Maar tegen die andere vorm van geweld, viraal van aard, die bijna automatische omkering van zijn eigen macht, kan het niets begin­nen. En het terrorisme is de schok­golf van die ongeziene omkering.

Globalisering

Het gaat dus niet om een botsing van beschavingen of religies, het gaat om veel meer dan de Islam of de Verenigde Saten waarop men het confict momenteel tracht toe te spit­sen om de illusie van een zichtbare confrontatie en zijn gewelddadige oplossing op te roepen. Het gaat maar liefst om een fundamentele tegenstelling, waarbij de vijandbeel­den van Amerika (dat misschien epi­centrum is, maar allerminst de hele globalisering belichaamt) en van de Islam (die op zijn beurt allerminst het terrorisme belichaamt) niet kun­nen verhullen dat de zegevierende globalisering met zichzelf in conflict is geraakt. In die zin is hier sprake van een wereldoorlog. Niet de Derde, maar de Vierde; de enige echte wereldoorlog omdat globalise­ring zelf de inzet is. De Eerste en Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog hebben elk bij­gedragen aan de groei van een een­vormige wereldorde. Nu blijkt die bijna voltooide wereldorde in strijd gewikkeld met tegenkrachten die overal in de wereld werkzaam zijn, in actuele conflicten. Alle cellen raken met elkaar in strijd, alles wat afwijkt ontpopt zich als een antili­chaam. De tweestrijd is zo ongrijpbaar dat we nu en dan de suggestie van een klassieke oorlog nodig hebben, spec­taculair geënsceneerd zoals de Golfoorlog en vandaag Afghanistan. Maar de Vierde Wereldoorlog vindt elders plaats. Zijn ondergraaft elke wereldorde, elke hegemonische aan­spraak – als de Islam de wereld beheerste, zou het terrorisme zich tegen de Islam richten. De wereld zelf komt in opstand tegen de globa­lisering”.

De werkelijke tweedeling

In de tweedeling die Jean Baudrillard hier beschrijft, blijft de werkelijke tweedeling, waarvan in de Bijbel gesproken wordt, buiten beschouwing. In de Bijbel gaat het niet over politieke systemen of glo­balisering, maar over individuele mensen. Jezus zei: “Wie niet vóór Mij is, is tégen Mij…”. In Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11) vinden we een duidelijke omschrijving van deze tweedeling en de gevolgen daarvan: Enerzijds: “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler”. En anderzijds: “Wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd”.

Er zijn twee categorieën mensen, waarvan de scheidslijn dwars door alle volken en landen heenloopt. Mensen die zich óf laten inspireren door het Rijk van de duisternis, óf door het Rijk van het licht. Waarachtige christenen laten zich inspireren door het Rijk van het licht. Hun inspiratiebron is de Geest van de levende God. Zij behoren tot het onwankelbare Koninkrijk dat eeuwig standhoudt. Daarom wordt vrees, voor alles wat er in de komen­de tijd nog gebeuren gaat (terreurac­ties, oorlog, etc.) uitgebannen door plaats te maken voor geloof in God en Zijn beloften. En wie op Hem zijn gelooft bouwt, zal nooit beschaamd uitkomen!

 

Zoals in het begin werkt het ook nu door Cees Maliepaard

“In het begin schiep God de hemel en de aarde. De aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op de vloed, en de Geest Gods zweefde op de wateren” Genesis 1 vers 1 en 2 (Gen. 01:01-02).
Een woest begin
Bij de aanvang van de schepping was de aardbol niet meer dan een ruwe klomp, die geheel bedekt was met water. God begon eraan op ongeveer dezelfde manier als waarop een beeldhouwer aan het maken van een beeld begint. Het sierlijkste beeld wordt onder de handen van een kunstenaar gevormd uit een ruwe klomp steen. Onder het bewerken krijgt zo’n kunstige creatie steeds meer de vorm die het eindproduct te zien zal gaan geven.
De Here God was op dezelfde manier bezig gedurende de periode van de schepping. Allengs meer kwam het door Hem beoogde doel tevoorschijn. Van lieverlede kreeg de aarde het aanzicht dat de Schepper voor ogen stond. Het laatst kwam daar de kroon bovenop: de mens als de allerhoogste scheppingsvorm.
Een glorieus vervolg
Nadat de mens een verkeerde keus had gemaakt en zichzelf daardoor in een gedegenereerde toestand gemanoeuvreerd had, werd het noodplan van de Vader actueel. Er zou voorzien worden in verlossing door een lid van hetzelfde mensengeslacht. Daartoe zou de Vader door zijn geest bewerken dat er een menselijke Zoon ter wereld kwam, die als de tweede Adam wel aan Gods verwachtingen zou gaan voldoen. Volkomen zelfs.
Jezus ging als de Christus de confrontatie met de boze aan… en Hij overwon hem op alle fronten. Hij openbaarde het beeld van de Vader in zijn leven, doordat Hij letterlijk in alles diens gedachten tot de zijne maakte. Vandaar dat Jezus zeggen kon: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien”.
En wie ons gezien heeft?
Wie met ons te maken heeft, zal kunnen waarnemen van wie wij onze karaktertrekken hebben. Als we in relatie met Jezus staan, zullen we ongetwijfeld op Hem lijken. Maar als we connecties met de tegenstander in de hemel hebben (meestal zonder dat we ons dat bewust zijn), zal ook dat in onze gedragingen terug te vinden zijn.
Het ligt er dan maar helemaal aan met welke sector van de hemel der duisternis we af en toe verbonden zijn. Als dat vrome geesten zijn, vertonen we vrome trekjes; als er onreine machten in het spel zijn, zullen we minstens in ons denken een verontreinigd patroon te zien geven. Op zulke momenten zullen we niet kunnen zeggen, dat wie ons gezien heeft, onze Vader heeft aanschouwd, (eerder dat hij onze aanrander heeft waargenomen). Maar naar gelang we meer in relatie met Jezus staan, zullen we de karaktertrekken van Gods eerste Zoon vertonen… totdat we kunnen zeggen: Wie ons gezien heeft, die heeft de Zoon gezien. We zijn immers allemaal door dezelfde Geest gedrenkt!
Eenheid in verscheidenheid
Wat is het heerlijk dat we ons in alle vrijheid naar het beeld en in de gezindheid van Jezus mogen ontwikkelen. Tijdens dit ontwikkelingsproces komen alle onzuiverheden aan het licht. Dat is ook nodig, want pas als iets zichtbaar is geworden, kan een mens zich ervan ontdoen. De ruwe klomp wordt (al gaande) van lieverlede een prachtig beeld, corresponderende op het lichaam van Christus. Daar ingevoegd, zitten we op onze van Godswege toegedachte plaatsen.
Zal een beeldhouwer ooit zeggen dat de klomp steen te ruw is om de gaafheid van het te houwen beeld weer te kunnen geven? Zo zal ook de Heer niet wanhopen aan de mogelijkheden die we hebben om vanuit de toestand van onze ruwe bolster, meer en meer zijn gezindheid weer te kunnen geven. Het is bezig waar te worden in ons leven. Niets zal de uitvoering van Gods plan tegen kunnen houden. Het woeste in ons komt tot rust en wat ledig was is bezig tot volheid te komen.

 

Flitsen uit de brief aan de Filippenzen Deel III – Als de motivatie verschillend is… door Cees Maliepaard
“Sommigen prediken de Christus wel uit nijd en twist, maar anderen doen het met goede bedoeling” Filippenzen 1 vers 12 tot en met 20 (Filip. 01:12-20).
Foute boel?
Deze woorden van Paulus zullen de eeuwen door menigeen de wenkbrauwen hebben doen fronsen. ‘Paulus, wat maak je me nu!’ lijkt mij daarbij de achterliggende gedachte. Het evangelie verkondigen met een hart dat door verkeerde overwegingen beïnvloed wordt, vormt toch onmiskenbaar een innerlijke tegenstrijdigheid, dan ga je immers in tegen het grondprincipe van de boodschap van Jezus!
Om geen misverstanden te wekken: dat is ook zo. Als er nijd en wrok in iemands hart is, zal dat niet te rijmen zijn met de liefdevolle intentie van de Zoon van Gods liefde. Zo’n mens zal niet vanuit de goddelijke liefdeswet kunnen functioneren. Ik denk dat Paulus dit niet anders gezien zal hebben.
Paulus heeft zich van het begin van zijn Discipelschap af, geheel ingezet voor de zaak van Christus Jezus. Ook voor velen in de wereld was het intussen duidelijk geworden dat hij ter wille van Hem gevangen gezet was. Met name het (gerechts)hof had dat blijkbaar uit Paulus’ getuigenis begrepen. Alles wat hij meegemaakt had, was ten slotte dienstig voor een goed getuigenis van wat zijn leven in samenhang met het plan van God betekende. Hij tilde er niet zwaar aan of hij zich nu vrij in de natuurlijke wereld bewegen kon of niet – voor hem was slechts van werkelijk belang wat gunstig was voor de ontwikkeling van Christus’ lichaam.
Wanneer geestelijke leiders door verkeerde beweegredenen geleid worden, is het niet aannemelijk dat zulks in Christus’ lichaam een harmonisch samengaan zal bevorderen. Paulus werd geconfronteerd met evangeliepredikers die door na-ijver gedreven, een verwerpelijk competitiegedrag vertoonden. Ze brachten het goede nieuws van Gods Koninkrijk met inzet van alles wat in hen was.
Dat was echter niet omdat ze blaakten van liefde voor de Heer en voor het werk dat Hij hun opgedragen had – was het maar waar! Zij deden dat uit jaloezie vanwege het aanzien dat de apostel zich door zijn belangeloze toewijding verworven had. Een zo hoog mogelijke score van anderen, zou de laatst toegevoegde apostel wel eens van z’n troon kunnen stoten, waardoor zij die plaats zich dan wellicht zouden kunnen toe-eigenen.
Het gaat hier dus niet over dwaalleraars, over mensen die met de boodschap manipuleren, maar over lieden die best goede geestelijke zaken verkondigen. Alleen werden ze in hun optreden geleid door eigenbelang.
Met goede bedoelingen
Paulus verblijdt zich erover dat degenen die hem de (apostel)kroon van het hoofd willen stoten, in elk geval toch anderen met het goede nieuws benaderen. Dat is dan in elk geval mooi meegenomen! Maar uiteraard zullen zulke figuren innerlijk verdeeld zijn, aangezien hun handelwijze regelrecht tegen de zuivere werking van Gods Geest ingaat. Liefde is immers onbaatzuchtig – met natuurlijke liefde is dat al zo, laat staan met goddelijke!
Als het de Here God enkel om zijn belangen ging, had hij heel deze bedenkelijk aanmodderende maatschappij (die alle ellende bovendien nog aan Hém pleegt toe te schrijven) allang en voorgoed de bons gegeven. Maar onze God gaat altijd door: Hij heeft zijn wereld echt niet afgeschreven. Het is tenslotte zijn wereld, niet die van de wankelende wereldgeesten.
De dienaren die Hem uit zuivere motieven dienen – en die zijn er gelukkig alle eeuwen door geweest – zijn niet automatisch degenen die opvallend aan de weg plegen te timmeren. Ze timmeren wel, maar niet met als doel de aandacht van de mensen op zichzelf te vestigen. Wie in het centrum van de menselijke belangstelling wil staan, zal uiteraard op de één of andere manier zichzelf dienen te promoten. Als iemand aan anderen opvalt, is de kans groot dat hij of zij navolgers krijgt.
Het gevaar bestaat zelfs dat sommigen zo’n aansprekend mens min of meer gaan adoreren. En idoolvorming is een fenomeen dat de werking van de Geest van de Christus in de gemeenten tegenstaat. Want dan staat niet langer de Christus centraal in het denken van wie God toebehoort, maar een christelijke werker… die ofwel zichzelf een troon heeft toegeëigend, ofwel door anderen daar ten onrechte op geplaatst is.
Het louter hebben van goede bedoelingen is trouwens ook nog geen garantie dat alles overeenkomstig Gods plan verloopt. Een alternatieve genezer die zijn bezigheden in het occulte circuit belangeloos verricht, zal het ongetwijfeld goed bedoelen. Toch is hij (wellicht in alle naïviteit) een handlanger van kwade machten. De doelstellingen van de mens kunnen wel zuiver zijn, maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat hij Gods bedoeling daarmee onderkent.
En het gaat tenslotte niet om wat mensen juist en aantrekkelijk vinden, doch om wat de Here God welbehaaglijk is: het volkomen goede, dat vanuit zijn scheppend denken ontsproten is. Wie daar oog voor gekregen heeft en van daaruit ook bezig zal zijn, is ontegenzeglijk op de goede weg. Zo iemand bevindt zich zeker in goed gezelschap, namelijk in dat van onze Heer Jezus Christus zelf. In relatie met Hem zijn we heel goed in staat ons overeenkomstig het plan van God te ontwikkelen en ook heilzaam bezig te zijn voor anderen die de Heer op onze weg brengt.
Met een blij hart…
‘Wat doet het er toe of Christus nu met een bijoogmerk of in oprechtheid verkondigd wordt…’ merkt Paulus op, ‘als Hij maar bekendgemaakt wordt zal ik mij daarin te allen tijde verblijden’. Er kan ook bij een verkeerde instelling van hart, wanneer de brenger van de goede boodschap bijvoorbeeld door jaloezie gedreven wordt, toch wel een goed resultaat verwacht worden bij het brengen van het woord van God. Want het wóórd zal z’n werk kunnen doen.
Aan een positief resultaat in het brengen van het evangelie aan de wereld, behoeft een verkeerde bijwerking geen afbreuk te doen. Daarom is Paulus ook blij met de prediking van mensen die zich op verkeerde gronden tegen hem keren. Want het gaat er hem niet om dat hij in aanzien is, maar dat de wereld met de boodschap bereikt wordt.
Vanzelfsprekend betekent dat niet, dat het voor de betrokken persoon niet uitmaakt of het in z’n innerlijk een puinhoop is of niet. Wanneer de betreffende dienaar des woords in een onzuivere toestand van jaloezie of wrok volhardt, zullen de ten aanzien van Gods plan negatief bezig zijnde machten der duisternis, hem allengs meer van Gods gedachten losweken. Dan zal een egocentrisch denken gaandeweg Gods liefdeswerkingen verder naar de achtergrond dringen, totdat een algehele verharding naar (sommige) huisgenoten Gods de relatie met de Heer grondig zal vertroebelen.
Het dient niemand van ons hierbij om het eigen gelijk te gaan, maar altijd om de volvoering van datgene waarin Jezus ons liefdevol voorgaat. En hoe náár de houding van bepaalde geestelijke broers of zussen ook wezen kan, niet hún handelwijze zal onze blijdschap in de Heer bepalen, maar datgene wat we van Hem in onze innerlijke mens van dag tot dag bevroeden zullen. Dan kun je verdriet hebben om wat zonen Gods hun medehuisgenoten aandoen, en tegelijkertijd zal de eeuwige vreugde van het Koninkrijk der hemelen altijd aanwezig zijn in ons geestelijk hart.
Het gaat er ons om (net zoals Paulus dit omschrijft) dat de Christus wordt grootgemaakt in ons leven. Als dat werkelijk ons streven is, zullen minder prettige bejegeningen van anderen ons niet zo gauw meer uit ons evenwicht kunnen brengen. Want al veroordelen mensen ons – soms met de bijbel in de hand – er is er één die ons nooit af zal vallen: onze Heer Jezus. Hij handelt ook in deze naar wat Hij de Vader ziet doen. En die is, vol van genade, bezig ons mogelijkheden te geven waardoor we aan zijn eeuwig plan kunnen beantwoorden.
Samen met alle anderen die zich richten naar de aanwijzingen die God door zijn Geest aan ons geeft, zullen we mee gestalte geven aan het wonderschone lichaam van Christus. Voorwaar een grondige reden om onder alle omstandigheden onze weg te vervolgen in de blijdschap van de Heer.

 

Durven wij elkaar te bevragen? door Ada Karst

“Bevraag elkaar!” Zo luidde de titel van een door Ds. Van der Veer geschreven artikel in Visie (2001.11.17)- Een artikel met een waardevolle inhoud waar ik graag hij wil aanslui­ten. Alvorens dat te doen, eerst enkele citaten uit het artikel zodat duidelijk wordt waarover het gaat.

“Ik kwam in de afgelopen weken een gedeelte uit de bijbel tegen dat mij deed denken aan de vraag ‘Waar sta ik?’

Het staat in Hebreeën 12 vers 22 (Heb. 12:22). Daar wordt tegen de gelovigen gezegd dat zij zijn genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, tot het hemelse Jeruzalem. Lees je het ver­band, dan zult u ontdekken dat de schrijver de lezers wijst op de gewel­dige positie die zij in geestelijk opzicht mogen innemen. Zij beho­ren door het geloof in Jezus Christus nü al in dit leven tot het hemelse Jeruzalem, de stad van God,… Feitelijk is de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap wat slap.

‘Naderen’ geeft het idee dat je ergens wel vlakbij bent, maar je bent er nog niet. En dat is het nu net niet. In de Statenvertaling en in Het Boek leest u:

‘U bént gekomen!’ Gewezen wordt op de positie waarin de gelovigen verkeren. In dit gedeelte worden gelovigen niet naar hun positie gevraagd maar op hun positie gewe­zen. U bént gekomen tot het hemel­se Jeruzalem. U bént gekomen tot Jezus.

‘Waar staat u?’

De mensen mogen mij dat best vra­gen. Een roep om helderheid. Toch moeten we voorzichtig zijn. Is alles even helder en even duidelijk? Bestaan er meer keuzes dan die tus­sen A en B?

En helemaal belangrijk is het dat we van elkaar éérst weten waar wij gees­telijk staan.

Bevraag elkaar!! Duidelijkheid is goed. “

We zijn blij met deze woorden. [1]. Want is dit niet een duidelijk, helder- en vooral gelovig spreken? We proe­ven in deze woorden de vernieuwing van denken overeenkomstig de oproep daartoe in Romeinen 12 vers 1 en 2 (Rom. 12:01-02). Immers, als we staan in het Woord/Jezus én in God/Geest, wor­den we steeds geraakt door het lezen van de Bijbel in de totaliteit van Oude- en Nieuwe Testament. Ook zijn er dan antwoorden op vragen als ‘waarom ging de een dóór op het spreken van God tóen of in het spre­ken van Jezus nü, en waarom liet tóen of laat nü de ander het afwe­ten?’

Het is boeiend, geloofsopbouwend ^ en herstellend om, in de Werkelijkheid van Woord en Geest staande, zó de Bijbel te lezen.

Leven in de Wérkelijkheid

Al gaande in onze geloofsontwikke­ling hebben we gemerkt dat het gaan van A (= ‘genaderd tot…’) naar B (= ‘ wij zijn gekomen!’) een groot oponthoud ondervindt doordat lei­ders de gelovigen de létterlijke uitleg (en dat is geen uitleg) voorhouden. “Het staat er, düs …”. Door zó om te gaan met de Bijbel blijft de Wérkelijkheid (= onze posi­tie in Christus) van de totale Schrift bedekt (2 Korinthe 3) en dat verklaart het heen en weer geslingerd worden als een golf der zee. Hoe heerlijk is Jezus ons voorgegaan in een ander omgaan met de Schriften. Als Hij, zoals beschreven is in Matteüs 4 vers 5 tot en met 7 (Matt. 04:05-07), wordt aangesproken door de leugenaar aller tijden met de woorden: “Er staat geschreven…”. Is Zijn antwoord daarop: “Er staat ook geschreven…

Met andere woorden, ten behoeve van ons: Let daarop! Eigenlijk is dus het hanteren van de letter een geestelijke leugen. Al gaat er een roep van leven van uit, het is slechts het verzamelen van stro.

En daarin is geen leven voor Eerstgeborenen! We oogsten niet het stro van gedachteloos, geestloos napraten van de Bijbel. We oogsten de opbrengst van het volmaakte Zaad Gods. Daardoor leven we in de werkelijkheid van de Dag van Christus, hier en nu en eeuwig!

Vuur en vuur

De Dag van Christus is gekomen…mét vuur! Mét het Vuur van heilige Geest is óók, gelijk opgaande daarmee, het vuur van onheilige geest gekomen Matteüs 3 vers 11 en 12 (Matt. 03:11-12). ‘Vuur’ en ‘vuur’ gaan wel gelijk op, maar hebben niets gemeen. Daarom waarschuwt Paulus ons ook om toe te zien hóe we bouwen op het fundament Jezus Christus waarop een ander, de vol­gende generatie, moet kunnen vóórt- bouwen.

Bouwen met goud, zilver, kostbaar gesteente, hout, hooi of stro? De Dag doet blijken of het werk al dan niet verbrandt 1 Korinthe 3 vers 10 tot en met 23

(1 Kor. 03:10-23). Jeremia had al hierover gesproken Jeremia 23 vers 28 en 29 (Jer. 23:28-29) toen hij zei: “De profeet die een droom heeft vertelle een droom, en die mijn Woord heeft, spreke Mijn Woord naar waar­heid: wat heeft het stro met het koren gemeen? luidt het woord des Heren. Is niet Mijn Woord zó: als een vuur, luidt het Woord des Heren, of als een hamer die een steenrots vermor­zelt”!

Waar in deze teksten “Mijn Woord” staat, weten we dat dat voor ons “Jezus” is. Want, na de tijd van het spreken van God in de profeten, heeft Hij tot óns gesproken in de Zoon. Het is de Zoon die gesproken heeft:

“De ouden zeggen… maar Ik zeg u…”!

En zo begon Hij met andere bewoor­dingen tot ons te spreken.

Nieuwe bewoordingen Leven in de wérkelijkheid van de Dag van Christus, doet vanzelf met nieuwe bewoordingen daarover spre­ken.

Woorden als: eindtijd – profetieën – Israël – wederkomst, ja alles staat in het Licht.

Eindtijd?

Is het niet beter om over eindtijd- prediking te spreken? En is dat niet de geloofsoverdracht der ‘ouden’, van hen die op goede (geloofs-)leef- tijd gekomen zijnde, nu hun bagage mogen uitpakken en ‘weggeven’? Dan kan de volgende generatie weer vóórt-bouwen.

Profetieën?

Zijn niet alle profetieën, ook die over Israël, vervuld (dit is: ingevuld) door Jezus, Zoon van God, ten behoeve van alle volkeren? En heeft dat voor ons die wonen in het Lichaam de Gemeente, tempel van de heilige Geest, niet een heerlijk samen-weten en samen-spreken door Woord en Geest (God en Jezus) mét ónze geest bewerkt? Geen pro­fetie kan deze Werkelijkheid te boven gaan! Is dat niet ‘sterk’! En zullen we dan niet alleen ‘het stérke Woord’ spreken?

Israël?

Naar de belofte aan Israël gegeven heeft dit volk ( wat een eer voor zo’n klein, zwak volkje!) de Christus vóórtgebracht. Niet meer en niet minder.

Israël had de roeping om voor hun geslacht de raad Gods te dienen. De Gemeente van het Nieuwe Verbond dient de Raad Gods zoals dat in Jezus is uitgewerkt. En we trekken lering uit de lessen van het Oude Verbond, opdat ons niet geestelijk overkomt wat hen natuurlijk is over­komen Handelingen 13 vers 17 tot en met 41 (Hand. 13:17-41). Wéér (de geschiedenissen herhalen zich) is de wan in Zijn hand en Hij zal Zijn dorsvloer (Gemeente) geheel zuiveren Matteüs 3 vers 12 (Matt. 03:12)! Daardoor zijn we een volk in het ver­borgene.

Wederkomst?

Is Hij niet gekomen in het lichaam, in onze geest, én in het Lichaam, de Gemeente?

Overtuiging én werkelijkheid zijn voor de Gemeente niet langer twee afzonderlijke zaken. Deze twee geloofszaken kloppen met elkaar. We hoeven niets meer kloppend te maken.

‘Waar staan we’ en ‘waar gaan we voor’?

We hoeven ‘alleen maar’ te bestaan op de momenten dat Hij komt om telkens weer met Zijn aanwijzing onze geloofsgedachten in beweging te brengen.

Dat houdt ons jong en nieuw!

 

Wat God in deze tijd zoekt door Jildert de Boer

Van wat er in de eerste tijd van de gemeente van Christus gebeurde valt voor ons, die 2000 later leven, nog veel te leren. Niet alleen uit het hoek Handelingen maar ook door de brie­ven die bewaard zijn gebleven (van Johannes, Judas, Petrus en vooral van Paulus) weten wij veel wat wat er zich toen afspeelde en welke correc­ties er nodig waren om tot verdere geestelijke groei te komen. In dit arti­kel gaat het over Barnabas, ook een werker in Gods Koninkrijk van het eerste uur, maar al bleef zijn bedie­ning dan als het ware in de schaduw van Paulus; we kunnen nog heel wat van hem opsteken (-red.).

Een uitermate boeiende figuur, die Barnabas, als je over hem leest in de Bijbel! Barnabas was een Leviet uit Cyprus afkomstig Handelingen 4 vers 36 (Hand. 04:36). Hij was radicaal in financieel opzicht, want hij verkocht zijn akker en legde het geld aan de voeten der apostelen Handelingen 4 vers 37 (Hand. 04:37). Echt een man die zich compromisloos had verkocht aan het evangelie, dat hij zo liefhad gekre­gen. Voor dat goede doel trok hij ruimhartig zijn portemonnee. Hij zat niet op zijn centen, maar hij had het persoonlijk op zijn hart gekregen zijn bezit te verkopen en het geld aan de broederschap te schenken. Zijn gegrepenheid van het evangelie uitte zich in vrijgevigheid, zowel materieel als in geestelijk opzicht.

Innerlijke ontferming

Barnabas trok zich het geestelijk lot van anderen met grote bewogenheid en ontferming aan. Toen Paulus nog door de andere discipelen werd geschuwd, was het uitgerekend Barnabas, die het voor Paulus opnam en voor hem in de bres sprong. Hij was degene die zich over de aanvankelijk buitengesloten Paulus ontfermde, hem introduceer­de in de broederkring en een goed getuigenis over hem aflegde Handelingen 9 vers 26 en 27 (Hand. 09:26-27).

Heerlijke, onbevangen mensenlief­de! Hij ging niet met enige menselij­ke berekening te werk, niet in gelde­lijk opzicht en niet in persoonlijk opzicht, want hij trok zich het lot van Paulus aan. Hij coachte hem en loodste hem de broederkring bin­nen, waar Paulus zich reeds tever­geefs had trachten bij te voegen. Dankzij de tussenkomst van Barnabas kon Paulus voortaan blij­ven ingaan en uitgaan te Jeruzalem en vrijmoedig optreden in de naam des Heren Handelingen 9 vers 28 en 29 (Hand. 09:28-29). In de gemeente te Jeruzalem had Barnabas vertrouwen gekregen van­wege zijn godvruchtige leven. Toen er in Antiochië onder de hand des Heren ook opwekking onder de Grieken kwam, vaardigde de gemeente te Jeruzalem, die dit ter ore was gekomen, Barnabas af Handelingen 11 vers 20 tot en met 22 (Hand. 11:20-22). Hij stimuleerde daar het werk dat God via anderen gedaan had. Barnabas merkte daar de genade van God op en moedigde hen aan trouw te blijven naar het voornemen van hun hart Handelingen 11 vers 23 (Hand. 11:23). Hij was een goed man, vol van de heilige Geest en van geloof! Handelingen 11 vers 24 (Hand. 11:24).

Goed en waarachtig

Barnabas krijgt de kwalificatie “goed”! Deze goedheid was door de heilige Geest als een vrucht gerijpt in zijn leven! Een goed mens brengt uit de goede schat van zijn hart het goede voort Lucas 6 vers 45 (Luc. 06:45). Hij ging op zoek naar Paulus, die als bijbelleraar bij uitstek de christenen in Antiochië op een solide, gedegen wijze verder kon bouwen Handelingen 11 vers 25 en 26 (Hand. 11:25-26).

Aan de oudsten van Jeruzalem werd, via de hand van Barnabas en Paulus,

door de discipelen te Antiochië naar Elders draagkracht de noodlijdende gemeente aldaar ondersteund Handelingen 11 vers 29 en 30 (Hand. 11:29-30).

In Antiochië behoorden Paulus en Barnabas tot de vijf met name genoemde profeten en leraars. Daaraan worden later Judas en Silas toegevoegd Handelingen 15 vers 22 tot en met 32 (Hand. 15:22-32). In Handelingen 15 vers 35 (Hand. 15:35) lezen we typerend over een teamwerk: “En Paulus en Barnabas bleven te Antiochië en leerden en verkondig­den met vele anderen het woord des Heren”. Een gezindheid om te werken met mededienaars kwam openbaar, niet dat solistische optreden dat we veelal

oud-testamentische profeten en bepaalde hedendaagse predikers kunnen waarnemen. Barnabas had er geen enkele behoefte aan om de grote leider uit te hangen, die nog eerder dan Paulus in Christus was en die per slot van rekening degene was, die Paulus van dienst was om in de broederschap te worden opge­nomen.

In de tussentijd hadden Barnabas en Paulus de roep van de heilige Geest reeds verstaan om in de weg van vasten en bidden onder oplegging van handen te worden uitgezonden naar Cyprus en Klein-Azië. Johannes Marcus ging op de eerste reis mee als helper Handelingen 12 vers 25 en Handelingen 13 vers 5 (Hand. 12:25 en Hand. 13:05). Deze scheidde echter in Pamfylië van hen en trok terug naar Jeruzalem Handelingen 13 vers 13 (Hand. 13:13). Hij was nog geen doorzetter, die het lijden tij­dens de zendingsreizen aankon. Mogelijk verlangde hij terug naar zijn moeder Handelingen 12 vers 12 (Hand. 12:12). In elk geval was er nog geen sprake van volharding bij hem. Overal brachten Barnabas en Paulus het woord eerst in de synagoge der Joden en nadien wenden ze zich tot de heidenen Handelingen 13 vers 46 en 47 (Hand. 13:46-47). Paulus was vooral de woordvoerder en Barnabas bleef meer op de ach­tergrond Handelingen 14 vers 12 (Hand. 14:12). Het was Barnabas niet te min om de tweede viool te spelen. De les die wij hieruit kunnen leren is dat wij onszelf kun­nen toetsen of wij tevreden zijn met de plaats die de Here ons geeft in het geheel van het lichaam.

In conflict met Paulus

In Handelingen 15 vers 36 tot en met 40 (Hand. 15:36-40) lezen we dan over de volgende zendingreis die Paulus met Barnabas wilde ondernemen. Omdat Barnabas opnieuw Johannes, genaamd Marcus, mee wilde nemen, werd deze de inzet van een conflict tussen Paulus en Barnabas. Ik versta het zo: het was niet zo erg dat Paulus een oordeel of mening daaromtrent had, maar dat hij van oordeel bleef, dat men niet iemand bij zich moest hebben, die hen na Pamfylië verlaten had en zich niet met hen tot het werk had begeven. Met andere woorden: hij vreesde dat de onervaren Johannes Marcus opnieuw een blok aan hun been zou worden en hij achtte hem een paar jaar later niet capabel dit nu wel aan te kunnen. Barnabas liet echter Johannes Marcus niet vallen. Paulus was vast­houdend in zijn mening omtrent de helper, die eerder met hen op pad was geweest. Helaas ontstond er niet een “heilzaam overleg” tussen Barnabas en Paulus vgl. Zacharia 6 vers 13 (Zach. 06:13). Dan lezen we het trieste wat dit tot gevolg had: “en er ontstond een verbittering, zodat zij uiteen­gingen…” Handelingen 15 vers 39 (Hand. 15:39). Paulus handhaafde immers zijn stellige mening betreffende de in zijn ogen slappe houding van Johannes Marcus. Barnabas nam mogelijk zijn neef Kolossenzen 4 vers 10 (Kol. 04:10) in bescherming en wilde hem graag na een zekere periode een tweede kans geven. Barnabas stelde zich begripvol en mild op, om Johannes Marcus opnieuw mee te nemen. Paulus was recht door zee, onver­schrokken met wat hij als de waar­heid over Johannes Marcus zag. Dit leidde tot een betreurenswaardige scheiding, zoals we tegenwoordig nog regelmatig in het werk van God zien. Satan is uit op een spijtzwam tussen de werkers in Gods wijn­gaard. De geest van bitterheid splitst broeders en hoe vaak zien we niet dat er een onverzoenlijke houding blijft? Men meent namelijk dat men gelijk had en de ander ongelijk. Wie wil er de minste zijn? Wie vindt ook dat de ander maar eerst eens contact moet opne­men? Waar kan de Heer een zacht, buigzaam en ootmoedig hart vinden tot verbroedering? Ontstaat deze verbittering en verzu­ring in de relatie ook niet vaak in huwelijken? Hoe nodig is het op onze qui-vive te blijven voor een wig van verbittering die satan tussen broeders of bijvoorbeeld ook tussen echtgenoten tracht te drijven. Verbittering is en blijft vleselijk! Een kenmerk is de vasthoudendheid waarmee de eigen beoordeling wordt staande gehouden en het eigen inzicht wordt verdedigd. Dit kan onder meer ontstaan in een huwe­lijk, in het werk in de gemeente, in een botsing van karakter tussen de werkers, in een verschil van inzicht omtrent de leer. Het resultaat is een uiteengaan met verbittering. Tegen het volk Israël in de woestijn zei de heilige Geest: “Heden indien gij zijn stem hoort, verhardt uw harten niet, zoals bij de verbittering” Hebreeën 3 vers 7 en 8 (Heb. 03:07-08).

Heilzaam overleg?!

Als er een ‘heilzaam overleg’ tussen Barnabas en Paulus plaats had kun­nen vinden, dan was er mogelijk ook uitgekomen dat ze de taken zouden verdelen zonder dat er van enige verbittering sprake was, al zouden ze dan elk in een ander gebied gaan werken, ieder met een tweede broe­der. Nu echter probeerde Paulus aan het langste eind te trekken en nam Barnabas genoegen met het kortste eind.

Het goede dat God eruit tevoorschijn deed komen, was dat er nu voortaan inderdaad twee apostolische teams uitgingen: Barnabas met Marcus en Paulus met Silas en later Timotheüs Handelingen 15 vers 39 en 40 en Handelingen 16 vers 1 tot en met 3 (Hand. 15:39-40 en Hand. 16:01-03). Maar de Heer had zo graag gewild dat de geest van verbittering geen kans had gekregen de hechte broe­derband te vertroebelen vanwege het eigen, vermeende gelijk. Paulus zag die slapjanus van een Marcus niet meer zitten in het werk van de Heer. Misschien dat Barnabas de familie­band met Marcus enigszins liet meespreken.

Marcus’ dienstbetoon

Wie van de twee apostelen had het tenslotte bij het rechte eind? Dat kunnen we zien als we de verdere ontwikkeling van Marcus nagaan. Over Barnabas lezen we nog slechts enkele keren in het Nieuwe Testament 1 Korinthe 9 vers 6 en Galaten 2 vers 1 tot en met 13 (1 Kor. 09:06 en Gal. 02:01-13). In Galaten 2 vers 13 (Gal. 02:13) merkte Paulus scherp op dat zelfs (!) Barnabas zich mee liet slepen door de huichelarij van de Joden. Hier was het Paulus die het juiste zicht had en rechtuit de waarheid liet spreken. Blijkbaar heeft Barnabas deze correctie goed geno­men. Hij had geleerd om buigzaam en voegzaam te worden. We vinden immers niet dat Barnabas tegen Paulus iets zei als: “Paulus, ik wil eerst dat akkevietje rond Marcus eens met je uitpraten”. Van Paulus’ bediening onder de hei­denen weten we veel en zijn onder­wijs kennen we uit zijn brieven. In drie van Paulus’ brieven komen we Johannes, genaamd Marcus, opnieuw in positieve (!) zin tegen. Daaruit kunnen we impliciet leren dat Paulus eertijds ongelijk had door van oordeel te blijven dat Johannes Marcus niet meer mee moest. Kennelijk is het toch weer goed geworden tussen Paulus en Barnabas. Nergens in het Nieuwe Testament lezen we echter expliciet dat Paulus Barnabas om vergeving vroeg voor zijn aanvankelijke, stren­ge opstelling inzake Marcus, die tot een verbittering leidde.

Barnabas de bemoediger

Over de verdere bediening van Barnabas melden de Schriften ons niets, zij het dat er later een apocrie­fe brief pseudo, onder zijn naam, werd opgesteld. Ondanks dit verbor­gen leven mogen we aannemen dat Barnabas een goed man bleef, vol van de heilige Geest en van geloof Handelingen 11 vers 24 (Hand. 11:24). Hij was niet alleen zo goed zo eerst het lot van Paulus aan te trekken, toen deze nog geschuwd

werd door de andere discipelen, maar ook nam hij de zorg voor Marcus in goedheid waar, vol van geloof dat door de bijstand van de heilige Geest ook van Johannes Marcus een nuttige dienstknecht gemaakt zou kunnen worden. We mogen aannemen dat Barnabas Marcus verder (bege)leidde in zijn persoonlijke weg en opleidde tot een bediening in het Koninkrijk van God. Oorspronkelijk heette Barnabas Jozef. Van de apostelen had hij de bijnaam Barnabas gekre­gen, wat betekent ‘zoon der vertroos­ting’ Handelingen 4 vers 36 (Hand. 04:36). Barnabas kon bij uitstek anderen vertroosten. Hij had van de Here de genadegave van bemoediging gekregen en daarom verstond hij het zo’n geduld, zo’n lange adem, met Marcus te hebben. De Heer is ook onder ons op zoek naar mensen, die niet slechts getroost willen worden door de Here en de broeders, maar zelf ook zonen der vertroosting kunnen zijn tot ver­kwikking en heil van het leven en de dienst van anderen. Het is prachtig als er zonen opstaan, die tot ver­troosting willen worden en dit op de weg van Jezus leren.

De vorming van Marcus

Wij zien uit de Schriften wat er van Marcus is geworden mede door de goede dienst van Barnabas. Ook Petrus zal een groot aandeel hebben gehad in de vorming van Marcus 1 Petrus 5 vers 13 (1 Petr. 5:13). In Kolossenzen 4 vers 10 en 11 (Kol. 04:10-11) noemt Paulus Marcus de neef van Barnabas en zegt dan: “over hem hebt gij de opdracht gekregen; ontvangt hem indien hij bij u mocht komen”.

Bovendien merkt Paulus op dat Marcus samen met Aristarchus en Jezus, genaamd Justus, hem tot troost zijn geweest. Wij hoeven niet te vragen van wie Marcus dit troos­ten geleerd heeft. Van dezelfde Geest die ook in Barnabas was! Inmiddels zijn we dan zo’n 16 jaar verder in het leven van Marcus.

In Filippenzen 1 vers 24 (Filip. 01:24) vermeldt Paulus als eerste Marcus onder zijn medearbei­ders! Paulus moest wel erkennen dat er iets goeds van Marcus was terechtgekomen! Mede dankzij het veelal verborgen werk van Barnabas, de zoon der vertroosting! Het aller­duidelijkst is wel wat Paulus onge­veer 20 jaar later aangeeft in 2 Timoteüs 4 vers 10 en 11 (2 Tim. 04:10-11): “Haal Marcus af en breng hem mede, want hij is mij van veel nut voor de dienst”! In de tussentijd had Marcus vele lessen van zijn oom Barnabas geleerd en had hij zich kunnen ontwikkelen tot een zeer nuttige dienstknecht! Onwillekeurig denken we van hem hetzelfde als wat Paulus van Onesimus zei: “die vroeger onbruikbaar voor u was, maar nu zeer bruikbaar is, zowel voor u als voor mij” Filippenzen 1 vers 11 (Filip. 01:11).

Zonen der vertroosting

Het is heerlijk als God in de eindtijd hedendaagse ‘Paulussen’ en ‘Petrussen’ doet opstaan! God zoekt echter ook in onze tijd zonen, die als ‘Barnabassen’ vertroostend en bemoedigend kunnen rondgaan, opdat helpers, andere ‘Marcussen’, nuttig en bruikbaar gemaakt kunnen worden tot hun inzet voor het Koninkrijk van God. Zij leren het uit het Marcusevangelie, om “terstond” de wil van God te doen. God wil goede mannen en vrouwen recruteren, vol van de heilige Geest en van geloof! We denken aan de gemeentebouw, aan de arbeid naar buiten en aan de zonen der vertroos­ting die straks samen met Jezus de zuchtende schepping zullen herstel­len Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19).

Deze vertroosters zullen samen met hun God tot grote troost zijn in het afwissen van de tranen der volken, als Hij alle dingen nieuw maakt Openbaring 21 vers 2 tot en met 5 (Openb. 21:02-05). Het geboomte deslevens, de troostbomen, of zonen Gods zal rijkelijk vruchtdragen en de bladeren (geestelijke gaven) van het geboomte zijn tot genezing der volkeren Openbaring 22 vers 2 (Openb. 22:02) Wat een heerlijke roeping, om er nu al aan te beginnen en het straks volkomen met de Here te mogen voltooiing!

 

Stenen en keien door Truus van Kaam

Stenen, gebakken in een oven, zijn hard en vuurbestendig gemaakt. Keien worden in de natuur gevormd en gehard.

In Jesaja 50 vers 7 (Jes. 50:07) lezen we: “Maar de Here Here helpt mij, daarom word ik niet te schande, daarom maakte ik mijn gelaat als een keisteen, want ik wist dat ik niet beschaamd zou worden; Hij is nabij, die mij recht verschaft!”

Bij de acties van de vijand mogen we leren onbewogen te blijven en ons innerlijk leven te beschermen, zodat hij daarop afketst. In Psalm 147 vers 13 (Ps. 147:013) staat: “Hij maakt de grendels van uw poorten sterk”. Dit vraagt oefening.

Al doende komt er gaandeweg meer ruimte in ons gedachtenleven en wordt ons op velerlei terrein recht verschaft.

We worden dan krachtig in de Heer en in de sterkte van Zijn macht!

 

Gedachten over het woord ‘parousia’ door Duurt Sikkens

Het woord ‘Parousia’, dat in de meeste Bijbelvertalingen is weergegeven met ‘wederkomst’, heeft al eeuwenlang aanleiding gegeven tot allerlei speculatieve theorieën. Sommige daarvan hebben zo’n hoog science-fictiongehalte dat de onwerkelijkheid de geloofwaardigheid verduistert. Boek na boek is erover geschreven en de ene uitleg is nog fantastischer dan de andere uitleg en het zou me niks verbazen als er een ‘wederkomst-scenario’ zou klaarliggen voor de filmindustrie.
“The Lord is coming soon!’ heeft al heel wat ontgoochelde mensen opgeleverd. Ondertussen gaat het geroep van de profetieën-mengers hardnekkig door, al of niet gerelateerd aan een ‘speciale visie’ op een volk ten oosten van de Middellandse Zee (Sions-fiction?).
‘k Wil graag -beknopt- een paar gedachten uiten die mij op een helder spoor hebben gezet ten aanzien van deze dingen:

  1. Origineel betekent het woord parousia. Het ‘présense’ het aanwezig zijn van een koning te midden van zijn onderdanen) en dat betekent ook komst. Vergelijk het eens met een kindje dat aanwezig is In de baarmoeder. En tegelijkertijd ook komende is. Een ander beeld: Jezus zit aan Gods rechterhand en is tegelijk komende in. Haakje openen niet op) wolken van de hemel. Of zoals in kiem haakje openen woord) In de grond. De ontvankelijke menselijke geest is gezaaid en zich tegelijkertijd ontwikkeld. Het zaad komt op en groeit zonder dat hij zelf weet hoe zegt Jezus.
  2. Velen verlangen naar een betere wereld, maar daar hoef je niet voor te bidden (Jezus: “Niet voor de wereld bid Ik”’) De vernieuwing van de aardbodem is een voortschrijdend denkproces dat begint in de hemel, bij de Vader en de Zoon en in de geest van de mens door de Heilige Geest.
  3. Jezus was de eerste heiland en degenen die dit geloven kunnen daarin in alle stilte het Lam
  4. De misleidingen (Grieks: “grondig bedreigen”) op dit terrein zijn in kerkelijke en evangelische kringen vele en daarom is het onderscheiden van geesten in deze chaos brood en broodnodig.
  5. Het woord ‘parousia’ wordt door Paulus ook gehanteerd met betrekking tot de zogenaamde ‘anti-christus’ , de grote tegenkandidaat). De zonen die dat denken oplevert zijn imponerende, geestelijke krachtfiguren vgl. Genesis 6 vers 1 tot en met 4 (Gen. 06:01-04) ‘gewelddadige jagers tegenover het aangezicht van God’. Veel verbaal geweld, uiterlijk vertoon, optredens: krachten en tekenen zijn niet van de lucht. En als je daarin niet meegaat, niet meedoet, omdat je tot de ‘stillen in den lande” behoort? Als je nu eens niet neerknielt voor deze huivering­wekkende god die beweert “alle macht” te hebben? Dan kun je Sadrach, Mesach en Abednego een hand geven. Straks stikt het van de pseudo lera­ren, -profeten en -Christussen die zo graag macht willen uitoefenen. Ze willen zo graag ‘opstijgen’, terwijl de zoon des mensen is ‘neergedaald’. Wie dit vatten kan, pakke het op.

Waar God zich thuis voelt
En dan, daartegenover, de bescheiden zoon van God en zijn onopvallende volgelingen. De zachtmoedigen en barmhartigen in wier mens-zijn de eigenschappen van Vader aanwezig zijn en worden.
In zo’n woning voelt God zich thuis. In hen worden zijn woorden ook vlees, in stilte en vertrouwen. Ze schijnen zo kwetsbaar als lammetjes, maar in hen ontplooit zich de Geest van de Heilige.
Zo is de christus komende “in hemelse wolken”, in mensen die het geheim waard blijken te zijn: “Het koninkrijk van God is binnen in jullie want het heeft de Vader behaagd jullie het koninkrijk te geven”.
Over deze prachtige dingen is nog veel te denken en met elkaar te praten, maar je gedachtewereld heeft alles te maken met het beeld dat je hebt van Jezus die de gelijkenis Gods is. Dan zul je oren hebben om de Geest van hem te horen. Deze Geest is ook barmhartig en doet de mens recht, doet hem goed. Hij is zo zacht als de avondwind in de hof.
Niet in een sterke wervelwind die bergen verscheurt, niet in aardbevingen, niet in een groot vuur is de Aanwezige, maar in het suizen van een zachte stilte. In die stilte van de Goddelijke natuur is Zijn stem te verstaan, de stem van een geliefde die zoveel om je heeft gegeven; en nog geeft. Omdat je Hem zo na aan het hart ligt, omdat Hij steeds nader komt, omdat Hij jouw naaste is. Op zulke mensen is het verwachten gericht van de uitgemergelde schepping.
Dacht u niet?

 

De heiligen van deze tijd door Gert Jan Doornink

De KRO is op zoek naar ‘nieuwe heiligen’ konden we onlangs lezen. De mediadirectuer Ton Verlind zegt “op zoek te zijn naar mensen met een voorbeeldfunctie. Mensen die een inspirerende bijdrage leveren aan de samenleving. Dat kan in principe iedereen zijn, beroemd of niet. Prins Claus zou een goede heilige zijn. Ondanks z’n ziekte, heeft hij het lef in het openbaar te verschijnen. Maar zo zijn er natuurlijk wel meer voorbeelden te noemen”. Het is de bedoeling dat er eind dit jaar een kalender komt met daarop alle nieuwe heiligen. Ook is de KRO van plan een tv-serie te maken die is geïnspireerd op deze nieuwe hei­ligen.

De ‘nieuwe heiligen’ moeten wel voldoen aan bepaalde christelijke normen. Welke dat zijn wordt niet vermeld, al zou men dat wel kun­nen weten, want in de Bijbel wordt alleen over heiligen gesproken als men behoort tot de gemeente van Jezus Christus. Als men dus een werkelijke levensverandering heeft meegemaakt die ons maakt tot ingezetene van het Koninkrijk Gods. Denk maar aan de brieven die Paulus geschereven heeft aan de verschillende gemeenten. En waarin hij de gelovigen aanspreekt met ‘heiligen’.

Het woord ‘heilige’ is in in onze dagen gedevalueerd tot een woord waarbij men allang niet meer aan de oorspronkelijke betekenis ervan denkt. Ook het feit dat de Paus sommige figuren die van bijzondere betekenis voor de kerk zijn geweest, ‘heilig verklaard’ is natuurlijk iets dat met werkelijke heiligheid niets te maken heeft. In Gods ogen is iedereen even belangrijk!

Maar wat uiteraard wel van ons gevraagd wordt is dat door ons léven tot openbaring komt dat we heilig zijn!

Op allerlei plaatsen in de Bijbel kunnen we daarover lezen en worden er op geattendeerd, bij­voorbeeld als in Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11) gezegd wordt: “Wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd…”

 

Oproep om goed gekleed te gaan door Roel Schipper
Kleren spelen in het leven van ieder mens een belangrijke rol. Ieder normaal denkend mens wil graag goed gekleed door ’t leven gaan. Maar hoe staat het met onze ‘geestelijke kleding’? Is het ook dan ons verlangen om goed gekleed te zijn? In dit artikel belicht Roel Schipper (mede-oudste van de volle evangelie gemeente ‘De Opgang’ te Groningen) enkele facetten van dit onderwerp (-red.). “Zalig hij, die waakt en zijn klederen bewaart opdat hij niet naakt wandele…” Openbaring 16 vers 15b (Openb. 16:15b).

Kleren maken de man
Kleding is in het leven van de mens een belangrijk gegeven. Kleding behoort samen met voedsel tot de primaire levensbehoeften. Gebrek aan voedsel en kleding schendt de mens in zijn recht om te bestaan. Dat is niet alleen iets van deze tijd, dat was vroeger ook al zo, zie bijv. Deuteronomium 24 vers 10 tot en met 14 Deut. 24:10-14).
In de Bijbel heeft kleding een duidelijke meerwaarde. Kleding heeft daarin niet alleen de functie om tegen hitte of kou te beschermen of om het uiterlijk te verfraaien, kleding laat ook zien wie iemand is, wat zijn positie is. Kleding duidt in de Bijbel ook aan in welke situatie iemand verkeert: een gevangene draagt gevangeniskleding Jeremia 52 vers 33 (Jer. 52:33), een melaatse moet in gescheurde klederen lopen Leviticus 13 vers 45 (Lev. 13:45). Wanneer Jakob hoort van de dood van zijn geliefde zoon Jozef, draagt hij lange tijd een rouwgewaad. Jesaja profeteert dat de treurenden van Sion voortaan een lofgewaad zullen dragen.
Kleding schept dus duidelijkheid over wie wát is en in welke omstandigheid hij zich bevindt. We kunnen stellen dat men voor een deel zijn identiteit ontleent aan kleding, of anders gezegd: kleding weerspiegelt iemands identiteit.
Kledij spreekt bovendien een taal. In de wereld van de haute couture speelt het begrip sexy een belangrijke rol. (Jonge) mensen moeten tegenwoordig vooral sexappeal hebben. Er moet zinnelijke aantrekkingskracht van hen uitgaan. Daar is in principe niets mis mee, want alles wat God geschapen heeft is goed en niets daarvan is laakbaar. Maar in onze ontaarde, oversekste maatschappij proberen de onreine geesten hun slag te slaan. Zij proberen de mens te verleiden om zich vervolgens aan hem te verzadigen wanneer deze tot zondige daden komt.
Bekleed je met Christus!
In de Bijbelse symboliek is de betekenis van de kleding bijzonder groot. Dit geldt zeker voor de gééstelijke werkelijkheid. Daar is het gezegde van toepassing: toon mij je gewaad en ik zal zeggen wie je bent. Gods woord roept de gelovige op zich te bekleden met Christus Galaten 3 vers 27 (Gal. 03:27). Als gerechtvaardigd en geheiligd kind van God worden de heilige engelen door de Heer uitgezonden om de mens te dienen op diens weg naar zijn eindbestemming: de geestelijke volwassenheid. Zij treden vol ontzag nader om de kroon van Gods schepping terzijde te staan, zodat deze kan zegevieren over elke boze geest.
Als Prediker de gelovigen oproept: laten uw klederen te allen tijde wit zijn Prediker 9 vers 8a (Pred. 09:08a) zijn hier twee dingen op te merken:
1 – Heb altijd een reine levenswandel. Hou je verre van zonde en onreinheid.
2 – Wees te allen tijde overwinnaar.
David heeft dit goed begrepen. Zijn levenswandel is niet altijd zuiver en rein. Hij gaat nog al eens de fout in. Het gevolg is dan dat hij verliezer is in de strijd tegen zijn vijanden. Dan zit hij letterlijk en figuurlijk in zak en as en draagt vervolgens een rouwgewaad. Er is dan geen sprake van een overwinningsleven, integendeel: dan loopt hij met gebogen hoofd.
In zijn binnenste weet hij echter dat hij met zijn God kan zegevieren in élke situatie, hoe moeilijk of dreigend die ook is. Vandaar zijn retorische vraag: waarom ga ik in het zwart vanwege des vijands onderdrukking? Hij weet het antwoord maar al te goed. Het is een verdrietige zaak dat zijn vijanden over hem heersen en de spot met hem drijven (en met zijn God) vanwege zijn uitglijders. Hij belijdt oprecht zijn misstappen en verwisselt vervolgens zijn zwarte plunje voor het witte kleed.
Het dragen van witte kleding heeft dus alles te maken met overwinning. Daarom worden wij herhaaldelijk aangespoord om in vreugde en blijdschap te leven. We zijn er immers toe bestemd om te allen tijde te overwinnen. Vandaar dat we vrijmoedig kunnen zingen: ik vermag álle dingen door Hem die mij kracht geeft. De opgestane Heer zegt in Openbaring 3 vers 5 (Openb. 03:05): Wie overwint, zal aldus bekleed worden met witte klederen.
We gaan in het wit!
De vraag kan gesteld worden: hoe zien wij er uit in de geestelijke wereld; zijn onze klederen wit, of zijn ze bezoedeld vanwege zonden? Zijn we overwinnaars en blijven we ernaar streven om dat steeds te zijn? Deze opstelling is belangrijk omdat de heilige engelen graag te hulp snellen, opdat wij onze eeuwige bestemming zullen bereiken. Zij jubelen als ze ons kunnen helpen om Gods plan te realiseren.
Mede door hun ondersteuning en dankzij de krachtige bijstand van de heilige Geest is het voor elk kind van God mogelijk een triomferend leven te hebben. Paulus zegt zelfs dat we méér dan overwinnaars kunnen zijn. In de oorspronkelijke tekst staat het woord hyperoverwinnaars, zoals we bijvoorbeeld ook spreken van hypernerveus, hypergevoelig en hypermodern.
Het witte kleed der gerechtigheid hebben we van de Heer ontvangen toen we Hem aannamen als onze Verlosser en Zaligmaker. Onze schuld werd weggedaan. Voortaan mogen we in reinheid en nieuwheid des levens met Hem wandelen. Het is echter geen vanzelfsprekende zaak dat ons geestelijk kleed wit blijft. Van de gemeente te Sardes zegt de Heer dat er enkele personen zijn die hun klederen niet hebben bezoedeld Openbaring 3 vers 4 (Openb. 03:04). Van hen wordt getuigd dat zij bewáárd hebben wat ze gehoord en ontvangen hadden. Hun klederen hebben ze niet laten bezoedelen maar die steeds gewassen en wit gemaakt vgl. Openbaring 7 vers 14c (Openb. 07:14c).
God bekleedt de mens
Het is opmerkelijk dat God de mens na de zondeval meteen gaat bekleden. Hij voorziet in een voorlopige bedekking. De waarachtige omkleding kan immers pas plaats hebben wanneer het Lam Gods de zonde der wereld weggedragen heeft. Matteüs en Marcus geven als saillant detail in hun verslaggeving van de kruisiging van Jezus dat de soldaten grote belangstelling tonen voor zijn klederen. Slechts enkelen kunnen er in de zichtbare wereld hun voordeel mee doen. Bovendien moet het lot nog beslissen. In de ónzichtbare wereld echter is er nu voor elk kind van God de gelegenheid zich met Christus te bekleden. We mogen Hem aandoen als een kleed. Dit kleed (deze wapenrusting) dienen we nooit af te leggen.
In Nehemia 4 vers 23 (Neh. 04:23) staat: “En ik, mijn broeders, mijn knechten en de mannen van de wacht die mij volgden, wij kwamen nooit uit de kleren. Ieder hield zijn werpspies in zijn rechterhand”. Dit kleed der gerechtigheid zullen we nooit afleggen, want daarmee zou onze innerlijke mens ontkleed zijn. In Bijbelse bewoordingen zijn we dan naakt.
De opgestane Meester prijst hem zalig die waakt en zijn klederen bewaart. Hij bedoelt: wees op je hoede! Laat je niet verleiden tot daden waardoor je klederen bezoedeld raken. Hij waarschuwt, dat het mogelijk is dat een mens schade lijdt aan zijn ziel. Een verdeeld hart (enerzijds je leven in dienst stellen van de Heer, maar anderzijds ook uitgebreide aandacht besteden aan allerlei aardse zaken), maakt een mens onbruikbaar voor het Koninkrijk Gods. In dat Koninkrijk kun je namelijk geen twee heren dienen. Jezus maakt duidelijk dat wij onze aandacht niet kunnen verdelen. Deze ‘heren’ staan namelijk tegenover elkaar. Een slaaf kan zich niet met evenveel toewijding inzetten voor de uiteenlopende belangen van verschillende meesters.
De Heer dwingt niemand om zich warm te lopen voor Zijn zaak. Hij laat ieder in zijn waarde om in vrijheid te handelen. Toch zal men merken dat het kleed van de inwendige mens bij verkeerde keuzes aangetast wordt. De geestelijke rovers zullen toeslaan, want ze hebben het vooral gemunt op het waardevolle kleed.
Opnieuw bekleed worden
In een gelijkenis vertelt Jezus hoe de verloren zoon bij zijn thuiskomst opnieuw wordt bekleed. Kennelijk heeft deze zijn gewaad verpatst, op een knoeierige manier verruild, of in elk geval laten verslonzen. Het eerste wat zijn vader doet, is hem bekleden met ‘het beste kleed’.
Het woord ‘beste’ betekent in de grondtekst:
1. eerste (in waarde of rang) (zie bijv. Matteüs 22 vers 38 (Matt. 22:38).
2. eerste (in de betekenis van ‘vroegere’).
In deze laatste betekenis kan het woord hier ook bedoeld zijn. Het ‘eerste’ kleed duidt dan op de plaats die de zoon in het gezin innam voor zijn vertrek. Het is verbazingwekkend hoe de vader in grote vreugde zijn zoon tot ere brengt. Lees eens in dit verband Esther 6 vers 6 tot en met 12 (Est. 06:06-12). Wellicht krijgt de zoon het beste kleed uit zijn vaders eigen hangkast! vgl. Esther 6 vers 8 (Est. 06:08).
Jezus zegt: “Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed” Matteüs 25 vers 36 (Matt. 25:36). Ze hadden dus gedaan wat de vader had gedaan in bovengenoemde gelijkenis: het verlorene tot ere gebracht. Daarom dienen wij, namens de Heer, de berooide en bestolen medemens van (geestelijke) kleding te voorzien. Wat een heerlijke roeping en wat een geweldige opdracht!
Om dit te kunnen uitwerken dienen onze eigen klederen te allen tijde wit te zijn. In Openbaring 22 vers 14 (Openb. 22:14) prijst de Heer hen zalig die hun klederen wassen, opdat ze recht mogen hebben op het geboomte des levens. De Heer legt hier een duidelijk verband tussen het gereinigde, witte kleed en de autoriteit met betrekking tot het geboomte (enkelvoud!) des levens.
Voor ‘recht hebben op’ staat er in het Grieks het woord ‘exousia’ (= bevoegdheid, autoriteit). Die bevoegdheid, dat gezag functioneert namelijk alleen wanneer de gelovige rein en zuiver met zijn Heer leeft en zich voortdurend voedt met de vruchten van de Boom des levens.
Als het kleed bezoedeld is wordt de autoriteit van het kind van God om te handelen in naam van zijn Meester ondermijnd en uitgehold. Dan wordt hij als Simson beroofd van zijn kracht. Een dagelijkse toewijding is derhalve noodzakelijk en reiniging van elke bezoedeling onontbeerlijk.

Het geboomte des levens -de ’troost- bomen’ of zonen Gods- zal rijkelijk vrucht dragen en de bladeren (gees­telijke gaven) van het geboomte zijn tot genezing der volkeren Openbaring 22 vers 2 (Openb. 22:02). Wat een heerlijke roeping, om er nu al aan te beginnen en het straks volkomen met de Here te mogen voltooien!  

 

 

Korte gedachte door Gert Jan Doornink

Wat is geluk? – Volgens de World Data Base Of Happiness’ zijn de Nederlanders de op één na gelukkigste mensen van deze wereld. Alleen de Zwitsers voelen zich nog gelukkiger. Welke maatstaven bij dit onderzoek zijn gehanteerd is ons niet bekend, maar de vraag is natuurlijk: wat is geluk?

‘Geluk’ en ‘gelukkig zijn’ kan op allerlei wijze worden omschreven zoals: een behaaglijk gevoel, voorspoed die iemand zonder eigen toe­doen te beurt valt, het vervuld worden van wensen en verlangens. Geluk is een facet van het leven dat een positieve invloed heeft op andere onderdelen van het leven. Het is dus onmisbaar en geeft stabi­liteit aan het leven.

Zonder overdrijving kunnen we zeggen dat er een categorie mensen is die werkelijk gelukkig zijn. Werkelijke christenen zijn gelukkige men­sen. Hun geluk heeft, door de levensverandering die ze hebben mee­gemaakt, een diepere dimensie gekregen. Natuurlijk hebben ook zij soms, net als iedereen, te maken met aanvechtingen, moeilijke omstandigheden, etc. Het grote verschil is echter dat zij geleerd heb­ben dat het werkelijke geluk geen basis vindt in gevoelens, omstan­digheden of wat dan ook, maar vast gefundeerd is in het geloof in Christus. Hij is de Zaligmaker, dus Degene die werkelijk gelukkig maakt!

 

De les door Froukje Huis

De notenbalk – la portee, de g-sleutel – la clef de sol, de middelvinger – le majeur, de toonladder – la gamme.

Moeizaam probeer ik de franse woorden in me op te nemen. Nee, ’t is niet een late poging om goed frans te leren, maar een voorberei­ding op een muziekles aan een franssprekende broeder uit het asielzoekerscentrum. Kortgeleden was hij met enkele andere Zaïrezen in onze gemeente om lofliederen tot eer van God voor ons te zingen. En het ging van gan­ser harte ondanks hun moeilijke omstandigheden.

Maar noten lezen konden ze niet en dat wil deze broeder graag leren. En zo zijn we elke zaterdagochtend een uurtje bezig met het notenschrift.

Franse conversatie is al moeilijk, maar iemand iets in het frans uitleg­gen valt helemaal niet mee. Lukt het niet dan nemen we ons kopje koffie en proberen we het later nog een keer.

Hij waardeert niet alleen de koffie, maar ook de koekjes die ik presen­teer.

Op zekere ochtend vergeet ik de koek terwijl de trommel vlak voor mijn neus op tafel staat. Geen nood, even later grijpt hij zelfde koek­trommel, neemt er wat uit, sluit de trommel en zet hem weer op tafel, een teken dat hij zich thuis voelt bij ons.

Ik ben wel even verbaasd, maar nog meer als de Heer plotseling zegt: “Kijk, zo heb Ik het nu bedoeld!” Ik begrijp meteen wat Hij me duidelijk wil maken. Op de bijbelstudie heb­ben we Psalm 23 behandeld en voor­al de tekst: “Hij richt voor mij een dis aan…” uitvoerig besproken. Want niet alleen David mocht van deze dis eten, maar ook voor ons zet God elke dag een tafel vol geestelijke zegeningen klaar. En we mogen er van eten tot verzadiging toe. De Vader zegt immers zelf: “Al het Mijne is het Uwe!” Maar wat doen wij er mee? Vragen en afwachten of we wat krijgen? “Heer, wilt U ons rust geven? Wijsheid en inzicht? Of: “Heer, wat fijn dat ik nemen mag wat ik nodig heb. Help me Heer om de goede keus te doen opdat ik vandaag tot elk goed werk volkomen toegerust zal zijn” 2 Timoteüs 3 vers 7 (2 Tim. 03:07)-

Zullen we een voorbeeld nemen aan onze Zaïrese broeder?