2003.09-10 nr. 426

2003.09-10 Levend geloof nr. 426

Persoonlijk door Gert Jan Doornink

Aan ieder artikel dat in ons blad verschijnt gaat een ‘geestelijke geboorte’ vooraf. Dat wil zeggen: het idee om over een bepaald onderwerp te schrijven ont­staat in de gedachten van de schrijver en daarna komt na kortere of langere tijd de inhoud tot rijping om uiteindelijk het levenslicht te aanschouwen. Omdat iedereen die in ons blad schrijft Geest vervuld is durven we rustig te stellen dat de onderwerpen door Gods Geest worden aangereikt. Natuurlijk gaan dan ook de ‘eigen gedachten’ een rol spelen. God schakelt onze denkwereld niet uit, maar juist in! Maar dat is juist het heerlijke. God brengt de creatieve talenten die in ons zijn tot ontwikkeling en zo ontstaat uit deze ‘samenwerking’ een nieuw artikel. Ook in dit nummer zijn zo de verschillende artikelen weer ont­staan. Onafhankelijk van elkaar wordt over diverse onderwerpen geschreven. Daarbij proberen we ons steeds weer te verplaatsen in de gedachtewereld van onze lezers en lezeressen, met de visie voor ogen: Hoe komt het over? Is het voor iedereen begrijpelijk? Kan het geloofsopbouwend werken?

Uiteraard zijn we ons ook bewust van de verschillen in geloofsontwikkeling bij onze lezers, dat wil zeggen: iemand die pas bekeerd is heeft ander voedsel nodig dan iemand die al kortere of langere tijd ‘op de weg’ is. In de Bijbel wordt in dit opzicht gesproken over ‘melkvoeding’ en ‘vaste spijs’. Maar bij alles is ons uitgangspunt het evangelie zoals Jezus en de eerste apostelen dat brachten: het evangelie van het Koninkrijk Gods, het evangelie dat ons doet functioneren vanuit dat Koninkrijk, het Koninkrijk dat niet van deze wereld is, maar een geestelijk Koninkrijk. Het volle geheim hiervan ontdekken is een heer­lijke, maar ook een noodzakelijke aangelegenheid! Het gaat immers om het beste; wie met minder genoegen neemt, benadeelt zichzelf. De levende Heer die wij dienen wil ons zo graag alles toevertrouwen wat in Hem is. We zijn als kostbare parels in Zijn hand! Wat een heerlijkheid dat meer en meer te gaan beseffen en beleven. Grote dankbaarheid vervult daarbij ons hart en doet de juichkreet ontstaan: Grote God, wat bent u goed en wonderbaar! Uw naam zij tot in alle eeuwigheid geprezen!

 

Bij de voorplaat: door redactie

Paulus was een vruchtbaar prediker van het evangelie van het Koninkrijk Gods. In het boek Handelingen kun­nen we er op uitvoerige wijze over lezen.

Deze keer een afbeelding uit zijn bediening toen hij in Rome twee jaar lang een woning had gehuurd “en allen ontving, die tot hem kwamen, predikende het Koninkrijk Gods, en onderricht gevende aangaande de Here Jezus Christus met alle vrijmoe­digheid, zonder enige belemmering” Handelingen 28 vers 30 en 31 (Hand. 28:30-31).

 

Blijdschap door Gert Jan Doornink

. . . is een kenmerkende eigenschap van iedere oprechte christen die op allerlei wijze tot uiting komt, zoals zich prettig voelen, opge­ruimd zijn, een positieve levensin­stelling hebben. Het vindt zijn basis in ons geloof in Christus, want “Hij is onze blijdschap” 1 Thessalonicenzen 2 vers 20 (1 Thess. 02:20).

. . . kan men onderverdelen in ‘innerlijke blijdschap’ en ‘uiterlijke blijdschap’, daarbij is het belangrijk dat de uiterlijke blijdschap zijn basis vindt in de innerlijke blijd­schap. Dan blijft de echte blijd­schap onder alle omstandigheden aanwezig omdat zij vast gefun­deerd blijft in de zekerheid dat God alle dingen doet meewerken ten goede.

. . . die alleen uiterlijk is en niet gefundeerd is in innerlijke blijd­schap houdt geen stand als we staan in de realiteit van het leven. Dan kunnen we wel zingen en getuigen hoe blij we zijn, in de samenkomsten in de handen klap­pen en met de handen omhoog staan, maar als het niet ‘uit het hart’ komt heeft het geen werkelij­ke geestelijke waarde.

. . . is een belangrijk positief ele­ment in de geestelijke strijd waar­mee we te maken hebben, want de vijand haat echte blijdschap die uit het hart komt. Hij heeft liever dat we somber en neerslachtig zijn, dat is het domein waarbij hij kan opereren.

. . . is van grote betekenis bij ons getuige van Jezus zijn in deze wereld. Immers als anderen bemerken dat onze blijdschap echt is, zullen zij zich tot ons aangetrok­ken voelen en zo kan het verlan­gen in hen worden opgewekt om ook de bron van deze blijdschap te leren kennen.

 

Deelgenoten van de overwinning door Gert Jan Doornink

“Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking of benauwdheid, of vervolging of honger, of naaktheid, of gevaar, of het zwaard?. . . Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die ons heeft liefgehad” Romeinen 8 vers 35 tot en met 37 (Rom.  08:35-37)

Het woord ‘overwinning’ klinkt ons als christenen als muziek in de oren. Wie wil er nu niet graag overwin­naar zijn? We spreken erover en getuigen ervan. En vele liederen die wij zingen gaan over de overwinning die ons deel is geworden.

Onze overwinning is gebaseerd op de overwinning van Jezus, de Zoon van God. Hij overwon aan het kruis alle machten uit het rijk der duister­nis. En Zijn dood betekende uitein­delijk ook de overwinning over de dood, want Hij stond na drie dagen op uit de dood. Ook het dodenrijk kreeg geen vat op Hem, Hij was de grote Triomfator.

Daarom is Hij ook in ons leven de grote Overwinnaar die wij als Voorbeeld volgen. Zoals Hij dat was vanaf het ontstaan van de eerste christengemeente. We lezen dan ook al in de brieven van de apostelen over die overwinning, zoals zij die destijds beleefden en doorgaven aan de gelovigen van die tijd.

Toch zal iedere christen moeten erkennen dat de overwinning zoals God die bedoelt, nog lang niet altijd realiteit is in ons leven. Het is daar­om goed eens onder ogen te zien wat misschien de oorzaken kunnen zijn, want laten we dit goed in het vizier houden dat het wel Gods ver­langen is dat we Zijn overwinning dagelijks gaan beleven, zodat we ons ook in dit opzicht als echte christe­nen gaan openbaren.

Achtereenvolgens willen wij een drietal punten van commentaar voorzien, zodat wij er ons van bewust zijn of worden waarom het werkelijk gaat. Het zijn: a) Enkele aspecten die mede bepa­lend zijn om als overwinnaar te kun­nen functioneren.

b.) De betekenis van het ‘meer dan overwinnaar zijn’.

c.) De visie over de overwinnende eindtijdgemeente.

Overwinnaar zijn

Een nederlaag-christen wordt niet automatisch een overwinnend chris­ten als hij niet bereid is om regels in acht te nemen die noodzakelijk zijn om overwinnaar te kunnen zijn. Wij denken daarbij aan het geloofs- principe dat altijd een belangrijke rol behoort te spelen in ons leven. Zonder geloof is het immers onmo­gelijk God welgevallig te zijn? God die zo’n groot geloof in ons heeft, zouden we toch wel zeer teleurstel­len als uit niets zou blijken dat wij dat geloof niet beantwoorden met ook en te allen tijde te geloven in Hem.

Ons geloof is geen automatisme, het moet ‘in werking gesteld worden’. Wij hebben niet alleen de bevoegd­heid om te geloven maar ook de plicht. Dat ligt niet als een soort wet op ons, bijvoorbeeld: je moet gelo­ven, anders zwaait er wat. Zo is onze goede God niet, maar we benadelen onszelf als we niet geloven, als we niet vertrouwen op de levende God waarvan wij toch zeggen dat wij die vertrouwen en dienen. Bovendien geven we de vijand, die altijd op de loer ligt, de kans om te infiltreren met twijfel en ongeloof. Dan gaan we onszelf schaakmat zet­ten, we schakelen als het ware de mogelijkheden die God in Zijn grote liefde biedt, uit en er gebeurt niets. Dan helpt het niet als we zeggen: waarom doet God niets, waarom ver­hoort Hij niet mijn gebed? Dat kan Hij niet, we hebben Hem immers zelf ‘uitgeschakeld’.

Hij dwingt niet dat wij Hem vertrou­wen, Hij vraagt het heel eenvoudig aan ons.

Ook hier geldt weer dat onze vrije wil medebepalend is of God ons geloof kan beantwoorden door het in vervulling doen gaan van Zijn belof­ten. Natuurlijk vergeeft Hij ons als we incidenteel falen, Hij blijft de altijd goede God. Daarom schrijft Paulus ook aan de gemeente te Rome: “Indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw, want zichzelf verloo­chenen kan Hij niet”. Dat ligt niet in Zijn aard, dat hoort niet bij Zijn karakter. Wat een zekerheid! En zal alleen reeds deze bemoediging ons niet stimuleren altijd op Hem te blij­ven vertrouwen ook als de omstan­digheden waarvoor wij verandering vragen, soms zich niet direct wijzigen?

‘Ja maar geloven is vaak zo moeilijk’, zal iemand opmerken. Laten we afrekenen met deze negatieve gedachte. God is er altijd voor ons, Hij heeft niet bepaalde uren vastge­steld waarbij Hij ‘geopend’ is. Vier en twintig uur per dag kunnen we tot Hem gaan. En bedenken we bovendien wel dat Zijn Geest in ons werkt om ongeloof en twijfel te weerstaan en te overwinnen? Geen enkele christen kan daarom zonder de vervulling met de heilige Geest, Zijn Geest die elke vijandelijke geest wil uitschakelen. Dat behoren we ons bewust te zijn.

Bij dit alles behoren we ook te bedenken dat God bezig is ons op te voeden tot volhardende christenen, die Hem altijd blijven vertrouwen. Christenen die in het beginstadium van hun geloofsleven blijven steken en geen geestelijke groei kennen, zullen ook nooit het stadium van voortdurend overwinnaar zijn bereiken. Natuurlijk wijst God hen niet af, maar zij beroven zich van heel veel heerlijks dat God heeft wegge­legd voor degenen die Hem onder alle omstandigheden blijven vertrouwen. Het is net als in een liefdesre­latie. Hoe meer twee mensen die elkaar liefhebben elkaar toevertrou­wen, hoe inniger de band wordt. Zo is het verlangen van God ook dat wij een intieme liefdesrelatie onderhou­den met Hem zodat Hij ons veel kan toevertrouwen. Dan wordt het beleven van Zijn overwinning geen theo­rie meer maar is uitgegroeid tot een dagelijkse realiteit.

 

Meer dan overwinnaar. . .

Dit brengt ons bij een tweede opmerking die wij maakten, name­lijk de betekenis van het ‘meer dan overwinnaar zijn’. Hoe kan dat nu?, zal iemand opmerken. Als je over­winnaar bent, bén je dat toch? Wat bedoelt Paulus met het méér dan overwinnaar zijn? Is dat niet een overdreven opmerking van de apos­tel? Was Paulus in een soort euforistische stemming die hem het oog voor de werkelijkheid deed verlie­zen? Of had Paulus een bedoeling met deze opmerking?

Wij denken dat het laatste het geval is. Paulus wil zeggen dat je je richt op de overwinning is een goede zaak, dat is vanzelfsprekend. Christenen behoren als overwin­naars door het leven te gaan. . . Maar daar gaat het niet uitsluitend om! Er is meer! Overwinning is een doel, maar geen einddoel. Het gaat ten­slotte om de volkomen eenwording met onze Heer en Heiland, Jezus Christus. Wij willen toch graag een ‘leesbare brief’ van Christus zijn? Zo was dat bij de apostel ook het geval. Daarom was het niet overdreven toen hij schreef: “Wees mijn navol­gers, zoals ook ik Christus navolg. . . ” Iemand die zich alleen maar richt op de overwinning kan daardoor zo gefixeerd raken, dat hij het werkelij­ke doel wat God met ons leven voor heeft uit het oog verliest. Dan ont­staat er een soort druk-op-de-knop geloof, bijvoorbeeld wij bidden om genezing van een bepaalde ziekte bij onszelf of bij anderen en als de genezing dan direct of helemaal uit­blijft zijn we daarover ten zeerste verwonderd en zeggen: hoe kan dat nu, ik heb er toch voor gebeden, ik heb er toch geloof voor? Waarom blijft de genezing uit? Heb ik geen geloof genoeg? Dat laatste kan in sommige gevallen het geval zijn, maar veelal spelen andere motieven een rol. God weet heus wel dat we graag genezing willen, maar Hij vindt het allerbelangrijkste dat we te allen tijde in Zijn rust en vrede blij­ven. In Zijn gemeenschap leven en blijven leven, daar gaat het uiteinde­lijk om. Dan gaat het er niet om of wij, van onze gedachten uit, altijd gebedsverhoring ontvangen want we wéten immers dat God alle dingen doet meewerken ten goede! Daar schrijft Paulus trouwens ook over in hetzelfde gedeelte, waarin hij schrijft over het ‘meer dan overwinnaar zijn’. Paulus wil zeggen het gaat pri­mair om dit gegeven: God heeft altijd het goede met ons voor! Wij zijn immers voor eeuwig met Hem verbonden. En niets en niemand zal in staat zijn ons uit de gemeenschap met Hem weg te halen. Dat laat Hij doodeenvoudig niet toe!

Overwinnaar zijn? Prachtig, en een geweldige doelstelling in ons leven! Maar ‘méér dan overwinnaar zijn’ gaat daar nog ver boven uit. Dat legt een station verder en Gods verlan­gen is dat we ook dat station zullen bereiken zodat we gaan ontdekken waarom het werkelijk gaat!

De overwinnende gemeente

Dat brengt ons ook bij het derde punt: visie hebben voor de overwin­nende eindtijdgemeente. Te behoren bij een gemeente waar het evangelie zoals Jezus en de eerste apostelen dat brachten is een vanzelfsprekend­heid. Als we maar bedenken dat alles wat we op het ogenblijk mee­maken nog niet de einddoelstelling is, zoals God die in gedachten heeft. We leven nog steeds in een over­gangstijd, en geen enkele gemeente kan daarom zeggen: wij zijn de ware gemeente, en dus is de ander fout, al wordt dat laatste er meestal niet bij gezegd. Alles is nog in ontwikke­ling. De gelovigen die streven naar ‘een gemeente zonder vlek en rim­pel, zodat zij heilig is en onbesmet’ zijn nog verdeeld over allerlei gemeenten. Sommigen hebben zich verzoend met de gedachte: dat zal altijd wel zo blijven, er wordt immers in de Bijbel ook gesproken over de veelkleurigheid Gods? Als we elkaar maar kunnen accepteren dan zijn we al weer een stap verder. En allerlei fusies tussen kerken en gemeenten zijn dan ook aan de orde van de dag.

Maar we zijn er vast van overtuigd dat dit geen eindstation is: de werke­lijke gemeente gaat er komen, dat wil zeggen: zichtbaar worden. Bij het tot stand komen ervan zal ver­drukking ongetwijfeld een grote rol gaan spelen. Hoe dit allemaal zich precies gaat voltrekken weten wij niet. Daarover is naar mijn mening op dit moment het volle licht nog niet gevallen. We zijn dan ook voor­zichtig met de vastlegging van aller­lei gebeurtenissen in allerlei sche­ma’s, zoals sommigen wel menen te moeten doen. In het verleden zijn daarbij teveel fouten gemaakt. Denk alleen al aan de talrijke sekten die in de 19e en 20e eeuw zijn ontstaan waarvan veelal de leiders, die zich soms uitgaven voor profeten, meen­den de juiste visie over de eindtijd te hebben. Daarbij denken wij niet alleen aan de Jehova’s getuigen en de Adventisten, met hun talrijke afsplitsingen, maar ook de Pinkster- en Volle Evangeliebeweging is daar­van niet gevrijwaard gebleven.

Met een variant op een uitspraak van Petrus zouden we daarom willen zeggen: Wees nuchter en waakzaam en laat u niet misleiden door ver­keerde geesten, maar blijf afgestemd op wat Gods Geest in uw hart open­baart. Toets alles en behoud het goede. Wees een oprecht christen en probeer Gods overwinning te bele­ven in het gewone leven van elke dag. En de God des vredes die in ons hart woont zal ons van dag tot dag leiden en ons uiteindelijk deelgenoot maken van Zijn volle overwinning en heerlijkheid! Hem zij daarvoor alle lof, dank en aanbidding!

 

Onder de boom door Duurt Sikkens. Vaders stem.

D’r staat ergens in een pastorale brief dat Jezus “de gehoorzaamheid heeft geleerd uit hetgeen hij heeft geleden” Hebreeën 5 vers 8 (Heb. 05:08). Als je dit verkeerd interpreteert speelt het een dictatoriaal ingestel­de opvoeder mooi in de kaart: regelma­tig een flink pak slaag is nooit weg en zware verbale druk uitoefenen is goed. . . Dat zal ze leren, want wie niet horen wil moet maar voelen!

Uiteraard is dit een misinterpretatie en het levert alleen maar slachtoffers op. Van opvoeding is immers geen spra­ke, want in zo’n situatie gaat een mens ten onder. Lijden betekent ‘ondergaan’, met de klemtoon op de eerste letter­greep, hoewel. . . je zult de vele naamlo­zen noemen die ten onder zijn gegaan omdat het tot de dood leidde. Maar wat zou dan worden bedoeld met het bovengenoemde citaat? Voor zover ik het nu begrijp zie ik het zo: Jezus heeft leren luisteren naar- en gehoorzamen aan de stem van zijn Vader. En die stem is niet hard en gebiedend, maar zacht en overtuigend, zonder kracht en geweld. Die stem leren verstaan is een proces. Het is leren van een gezindheid. Later zegt Jezus zelf dat Hij spreekt “zoals Hij gehoord heeft”. Als een kind heeft onze voorganger leren luisteren zodat hij gehoor kon geven aan zijn Vader. Toen hij volleerd was had hij “het einde bereikt” (vs. 9). Eigenlijk staat er zoveel als “toen hij voltooid was”. Hij heeft zich laten opvoeden.

Vanwaar nu dat ‘lijden’? Als er een is die een hekel heeft aan een goede opvoe­ding is het onze tegenstander wel. Hij heeft een afkeer van God die Zijn kinderen wil opvoeden. Op alle mogelijke manieren zal hij dit prachtige proces proberen te dwarsbomen en tegen te werken. Hij poogt te beletten dat een kind van God in alle rust en vrede tot ontplooiing komt.

Daartoe bedient hij zich van vele mid­delen die hem ten dienste staan. Alle vormen van lijden in hemel en op aarde, en met name het lijden in de ziel van de mens, zijn van hem afkom­stig en hij richt zijn aandacht ’t liefst op de nakomelingen van God.

Deze tegenstander, de duivel, kon je dan ook altijd vinden in de buurt van Jezus tijdens Zijn leven op aarde. Waar hij kon trachtte hij Jezus de voet dwars te zetten. En om in allerlei situaties het hoofd helder te houden door te luisteren naar de Opvoeder, dat waait je niet aan. Dat valt echt niet mee, vooral niet in je gedachtewereld.

Die tegenwerking is hier het genoemde ‘lijden’. Dan is het soms een heel gezoek naar ‘de dingen van de Vader’ om over­eind te blijven en je kunt het soms wel uitschreeuwen van verdriet en ellende (vs. 7) omdat je dan haast geen uitweg meer ziet.

En tóch. . . tóch is die zachte stem van een liefdevolle Vader, die jou ziet worstelen, de stem van Zijn liefdevolle Geest die jou deelgenoot maakt van de gedachtewereld van Vader, de wereld waarin jouw geest verkeert. In die stilheid vertrouwt Hij jou zijn geheimen toe, de kostbaarheden van het koninkrijk van de Zoon en van Zijn liefde. Wat zeg ik? Je bent zélf een van Zijn kostbaarheden, ook al heb je diepe won­den opgelopen, of zitje weggedoken onder een sluier van verdriet. De ogen waarmee Hij naar je kijkt, zonder ver­wijt, zonder hardheid maar met een en al mededogen, zullen jou tóch weer tot leven brengen. Voorzichtig en behoed­zaam kun je aan het licht komen en weer “tot aanzijn worden geroepen” Spreuken 8 vers 22 (Spr. 08:22). En dan komt, mét de bevestiging van Hem dat Hij jou zo liefheeft, jouw unieke identiteit weer tevoorschijn.

Je wordt tevoorschijn bemind en zo wordt je opgevoed: Kind van Mij. Aan Zijn kinderen kun je zien wie Hij is. En dat verborgen gebeuren is Zijn opvoedingsgeheim: mensen ’maken’ die, ondanks het ellendige lijden, het werke­lijke leven diep in zich hebben en bewa­ren. Dan blijkt, in alle stilte, dat ‘het dwaze van God sterker is dan de men­sen zelf zijn’.

Laten we daarom het koninkrijk van Gods liefde in elkaar bevestigen. Dit is het enige wat jou gelukkig kan maken en houden en jou ook ongeschonden bewaart in deze tijden van verdruk­king: Hou Hem vast die jou vasthoudt; geloof Hem die ook in jou gelooft, want Hij houdt zo van je!

 

Leven in Christus, een groot voorrecht door Cees Maliepaard.

Flitsen uit de brief aan de Filippenzen.

“Verblijdt u in de Heer te allen tijde! Wederom zal ik zeggen: verblijdt u! Uw vriendelijkheid zij alle mensen bekend. De Heer is nabij. Weest in geen ding bezorgd, maar laten bij alles uw wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God. En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw gedachten behoeden in Christus Jezus” Filippenzen 4 vers 4 tot en met 7 (Filip. 04:04-07).

Altijd blij ‘in de Heer’

Is een christen die z’n door de Heer aangewezen plaats heeft ingenomen, een onder alle omstandigheden blij en gelukkig mens? Maakt het per definitie niets uit wat er allemaal in een mensenleven voorvalt; zijn we zo verankerd in de blijde zekerheden van Gods Koninkrijk, dat op aarde niets in staat kan zijn ons uit het hemelse ritme te halen? Als we ons hebben aangewend, letterlijk onder alles een verzaligde glimlach op ons gezicht te laten verschijnen, denk ik dat dit eerder door een onwerkelijke beleving van het evangelie van Christus Jezus zal komen, dan dat zoiets wat van doen heeft met een zich te allen tijde ‘in de Heer’ ver­blijden. Vanzelfsprekend wordt ons hiermee niet gezegd, dat we met alles wat er in ons leven plaatsvindt blij moeten zijn.

Toch doet Paulus in deze brief de oproep ‘altijd blij’ te zijn. Vreemd eigenlijk. Is het niet irreëel, te ver­wachten dat christenen onder alle omstandigheden blije en gelukkige mensen zullen wezen? Geen wel­denkend geestelijk mens, maar net zo goed geen enkel goedgericht natuurlijk mens, zal beweren dat het goed is aan alles plezier te beleven. Als sommige goede zaken (nog) niet zo uit de verf komen, is er over het algemeen weinig reden tot verheu­ging. Laat staan als de verf aan het afbladderen is, door wat voor oor­zaak dan ook. Wie zich met welbeha­gen daarin zal kunnen vinden, zal een zeer bedenkelijke vorm van blijdschap hebben.

Het is onmogelijk verheugd te zijn over tegenslagen, oorlogen, terroris­tische aanslagen of zelfmoordacties. En net zomin zal dat kunnen over de vergeldende gewelddadigheden van sommige wettige regeringen. Je kunt ook met geen mogelijkheid ple­zier beleven aan criminele activitei­ten, allerlei vormen van ontsporing en zondige stellingname tegen Gods goede plan met mens en schepping. Al evenmin als je bemerkt hoe rege­ringsleiders (zelfs sommigen van hen die in God zeggen te geloven) volstrekt onbetrouwbaar blijken te zijn in de inlossing van tijdens ver­kiezingscampagnes met grote stelligheid gedane beloften. Of als je bemerkt dat ze de ene leugen op de andere stapelen.

Zo is er natuurlijk nog veel meer aan te voeren tegen de stelling dat een christen over alles vrolijk zal dienen te wezen. Wat te denken van ziekten en ongevallen, al of niet met dodelijke afloop. . . en dan blij zijn?

Dat is behalve onnatuurlijk, ook ongeestelijk! Maar we mogen wel leren alles in relatie met de Heer te beleven en onze blijdschap daarover zelfs in de dofste ellende vast te hou­den. Dan zullen we ook bemerken dat we daar niet alleen onze blijmoe­digheid, maar ook onze kracht, bemoediging, vertroosting en waar­digheid in kunnen bestendigen.

Vriendelijk, bescheiden en mild

‘Uw vriendelijkheid zij alle mensen bekend’, schrijft Paulus ook. Welnu, blij en vriendelijk zijn is dus de boodschap! Kent u van die mensen, die altijd blij en doorlopend vriende­lijk zijn? Daar kun je de kriebels van krijgen. Of kromme tenen. Maar waarom eigenlijk, is het dan niet goed om verheugd en beminnelijk te wezen? Er staat in Paulus’ brief aan de Filippenzen toch dat dit moet – dus wat is dan het probleem? Wel, de moeilijkheid is dat geen mens blij en vriendelijk onder dwang kan zijn. Echt blij word je door de weten­schap en de ervaring dat de Heer nabij is. Hoe moeilijk het ook wezen kan, HIJ is er met zijn nimmer afla­tende, liefdevolle zorg. We kunnen alles waar we mee zitten bij Hem kwijt, want Hij heeft altijd een horend oor. Hoe dat komt? Doordat Hij een voor ons warm kloppend hart heeft. In sommige vertalingen wordt in plaats van ‘uw vriendelijk­heid’ die alle mensen bekend zou moeten wezen, ‘uw bescheidenheid’ opgevoerd. Eigenlijk is het een logisch gegeven dat de mens Gods bescheiden is, want de wetenschap dat een goed resultaat slechts verkre­gen wordt doordat de Heer ons en anderen terzijde staat, brengt een mens vanzelf wel de nodige beschei­denheid bij. Als je een ander de hel­pende hand mag bieden – mis­schien wel meer dan eens – kun je dat alleen maar doordat de Heer je de mogelijkheden daarvoor biedt. Je hiervan bewust te zijn, houd je niet klein, maar wel op je plaats. Het voorkomt dat je van verwaandheid naast je geestelijke schoenen gaat lopen. Wat je ook allemaal mag doen of wat je ook voor bekwaamheden mag bezitten, je hebt het alles ont­vangen door de gunstbewijzen van de Heer. En die zijn er nogal wat. Tel je zegeningen maar eens een voor een. . . dan heb je wel even werk! Weer andere kenners van de grond­tekst houden het niet op vriendelijk­heid of bescheidenheid, maar op mildheid. Het is een verrijking van onze persoonlijkheid, wanneer we instaat zijn anderen (en onszelf!) mild te behandelen. Een christen die het beeld van God draagt, valt op door vriendelijkheid, bescheidenheid en mildheid. ‘Gods vriendelijk aangezicht geeft vrolijkheid en licht aan alle oprechte harten’ zongen we vroeger in de berijmde psalmen.

Door een dergelijke beminnelijkheid zullen ook wij gekenmerkt worden. De Here God heeft het ook niet nodig zichzelf te promoten of op enige manier reclame voor zichzelf te maken; Hij is altijd gewoon dege­ne die Hij is. . . en dat is ruim vol­doende. Zo zullen wij al evenmin onszelf op de voorgrond plaatsen om onder de vergaderde gelovigen toch vooral maar op te vallen. Het past de mens die in de Christus is, bescheiden bezig te zijn. En des­tijds zongen we ook in een van de berijmde psalmen: ‘Want God, de Heer, zo goed, zo mild, is te allen tijd een zon en schild; Hij zal gena­de en ere geven. ’ Zo mogen ook wij bezig zijn: niet als leden van de hemelse rechterlijke macht, maar als een beschutting en koestering voor wie op onze weg komt.

Zet de zorgen aan de kant!

‘Weest in geen ding bezorgd’, schrijft Paulus aan de gemeente te Filippi. Dat is gemakkelijk gezegd door iemand als Paulus: hij heeft kind noch kraai in de wereld, dus over wie zal hij zich nu zorgen moe­ten maken! Oké: misschien over de gemeenten waar hij zich verant­woordelijk voor voelt en over zich­zelf natuurlijk. Er zijn gevaren te over gedurende zijn hele leven, en vele ervan zijn levensbedreigend. Ik heb, de jaren van de Tweede Wereldoorlog even buiten beschou­wing latend, zulke toestanden in mijn leven niet gekend. En toch heb ik me vaak zorgen gemaakt: niet om mezelf, maar om anderen. Als er” een reële dreiging aanwezig is, valt het niet zo gemakkelijk in geen ding bezorgd te zijn. Of moet een chris­ten alle dreiging luchthartig wegwui­ven? Is dat wat Paulus hier bedoelt: elke christen een luchthart treurniet, die weliswaar niet aan Russische roulette doet, maar wellicht wel aan een soort voorzienigheidroulette?

Bijvoorbeeld door te pas en te onpas teksten te citeren als ‘met mijn God spring ik over een muur’ en onder­tussen gewoon door te gaan met het terzijde schuiven van Gods goede raadgevingen. Dat zou een misvat­ting van de bovenste plank wezen. Het is wel: hoe verkeerd ik ook bezig ben, als ik me berouwvol tot God wend, helpt Hij mij over de muur te springen. Dat is zelfs zo al zou ik de bewuste muur zelf opgetrokken heb­ben, want Jezus Christus laat zijn bloed nog steeds werkzaam zijn voor een ieder die een beroep op Hem doet. Maar het is niet: ik modder maar wat aan en ik houd totaal geen rekening met wat God zegt. En God is nu eenmaal trouw aan zijn woord – dus Hij laat me tóch wel over de muur springen – ook als ik de hin­dernis niet alleen zelf opgetrokken heb, maar die ook nog in stand houd door domweg niet te luisteren. Je kunt dan wel denken: ik leef onbe­zorgd en blij; en dat klinkt aardig positief binnen de lijnen van Gods plan. . . maar wie zó bezig is, is in plaats van onbezorgd, eerder zorge­loos. En dat is iets anders. Zo iemand is onverantwoordelijk aan de gang, onder de schijn van een onbe­perkt godsvertrouwen.

Wat ik zelf niet kan, daarin mag ik op God vertrouwen. Zonder meer! Maar datgene waar ik zelf toe in staat ben, laat de Heer me ook graag zelf uitvoeren. Bidden en smeken mag onbelemmerd plaatsvinden bij God, maar verder komen kan alleen vanuit de intentie Hem als Vader God en Christus Jezus als meester te erkennen. Dat is de enige manier om blijvend deel te hebben aan Gods vrede en in balans te komen met God, met Jezus, met de mensen om je heen en met jezelf. Dan heb je een leven dat niet meer scheefge­trokken wordt, doch dat onder alles recht op de rails staat. Er ontwikkelt zich nu een gedachtepatroon dat Gods goedheid voor allen weerspie­gelt. Geen mens zou van zichzelf op dit lumineuze idee gekomen zijn!

Genodigden aan de maaltijd

De Statenvertaling heeft voor gedachten: zinnen. Ook die worden naar hemels model gevormd. Maar dat is interessant! Bij ons dus geen aards zingenot meer? Komen we dan niet terug bij ‘af’, bij standpun­ten die onder behoudende christe­nen in de jaren vijftig en zestig opgeld deden? Alleen dan seksueel contact tussen man en vrouw als dat dient tot verwekking van nageslacht? Alsjeblieft zeg! Er zal onder ons geen verkeerd gericht zingenot wezen. Geen zondige verlangens naar een ander dan de eigen partner. Ook al is Bathseba nog zo aantrekke­lijk, en al zien we heus wel dat ze mooi is en bovendien leuk, char­mant, hartelijk, intelligent en wel­licht ook nog heel gelovig. . . we bege­ren haar niet. Wij niet: de nieuwtes­tamentische Davids. Onze begeerten zullen zuiver zijn, slechts naar de partner die je voor het leven trouw hebt beloofd. Heel ons gedachtele­ven zal in Christus geheiligd zijn. En wel op élk levensterrein. Zodat je in de hemel en op de aarde bij alles wat je doet of bedenkt duidelijk waarneembaar in de Christus bent ingevoegd.

Als er ergens nog wat rammelt, als er nog wat onzuiver is, mag je daar­mee naar de Heer gaan. Kom je dan voor zijn rechterstoel? Welnee, dan nodigt Hij je aan zijn maaltijd.

Christus Jezus roept nu eenmaal geen zich volmaakt achtende men­sen aan het feestmaal. Want die komen toch niet; daar heeft Hij erva­ring mee! Hij vraagt naar hen die hulp behoeven, en Hij verleent gees­telijke ontwikkelingshulp. Dat doet de Heer heel effectief. Niet zoals hat soms in de wereld gebeurt, waar men zich wel beperkt tot het einde­loos geld in een bodemloze put pompen. Christus Jezus geeft ons de mogelijkheid, met behoud van de eigen identiteit Gods beeltenis te dragen. Ongeacht onze achtergrond zijn we welkom aan het konings­maal.

We vormen samen het ene brood. Jezus maakt daar ook deel van uit, want Hij is het levende brood. En dat goddelijke leven zit ook in het brood dat we wereldwijd in de Christus wezen mogen. En uitgere­kend HIJ wil maaltijd met ons hou­den, de Heer. Hij verlangt ernaar samen met ons aan te zitten aan het feestmaal, met ons te tafelen in zijn Koninkrijk. Anders gezegd: bezig te zijn met Gods gedachten. Dat druk­ken brood en wijn vooral uit: volle­dig verzoend zijn met God door Christus Jezus. Echt mens zijn dus, naar Gods plan.

Wat een rijkdom!

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

Woorden als ‘spiritualiteit, spiritueel en spiritus’ zijn in onze dagen popu­lair. Talrijke bladen en programma’s voor radio en televisie beroepen zich er op dat ze spiritueel zijn. Daarbij wordt dan de indruk gewekt dat wie niet spiritueel kan denken en spreken er niet helemaal bij hoort. . . maar als men als christen vraagt wat men er precies mee bedoelt, krijgt men aller­lei vage antwoorden en denkbeelden voorgeschoteld over de begrippen geest en geestelijk.

Nu heeft spiritualiteit alles te maken met ons geestelijk bestaan en onze geestelijke levensvisie. (Het Latijnse woord ‘spiritus’ betekent adem, leven, maar ook levenwekkende kracht. Spiritus Sanctus = Heilige Geest). Zolang men geen werkelijke levens­verandering heeft meegemaakt en een nieuwe schepping in Christus is kan men ook geen juiste visie hebben op alles wat er in deze wereld gebeurt en waarbij men dagelijks betrokken is. Dan ontstaat er verwarring omdat men geïnspireerd wordt door een ver­menging van verkeerde geesten en de enig goede geest: de Geest van God en dat gaat nu eenmaal niet samen. In deze rubriek proberen wij uitsluitend in het licht van Gods Geest de gebeurtenissen die ons bezighouden van commentaar te voorzien.

Het ontdekken van de echte manier van leven

Waar zijn we in Nederland eigenlijk mee bezig? Zo eindigde onlangs de rubriek ‘Op het scherp van de snede’ van Prof. Dr. B. Smalhout die weke­lijks in De Telegraaf verschijnt. Hij vraagt zich verder af: “Is er nog enige op ethiek gebaseerde toewij­ding of zijn het verdienen van steeds meer geld, het verrichten van steeds minder arbeid, het verkrijgen van steeds meer vrije tijd de enige interesses die wij nog hebben? Of is er wellicht toch nog een andere manier van leven?”

Bob Smalhout is onmiskenbaar iemand die niet alleen vlot kan schrijven maar ook scherp analyse­ren. Hij durft man en paard te noe­men en al zullen sommigen hem misschien wat conservatief vinden in zijn opvattingen, wat hij schrijft is altijd het overdenken waard. Het genoemde artikel onder de titel “Een manier van leven” begint met een terugblik: “Het was in het najaar van 1944. Nederland was toen al ruim vier jaar bezet door de Duitsers. De terreur nam met de dag toe. Er was een tekort aan alles, maar vooral aan levensmiddelen. En zo begonnen de bewoners van de grote steden op de fiets naar het platteland te trekken om daar bij de boeren voedsel te kopen of te ruilen voor andere schaarse artikelen zoals textiel. Die expedities werden later hongertocht ’ ten genoemd.

De meeste fietsen hadden toen mas­sieve houten banden, want luchtban­den waren er in 1944 ook al niet meer. Maar het platteland zag er nog net zo uit als in de oude leesboekjes van de beroemde onderwijzers Hoogeveen, Ligthart en Scheepstra. Uit die schoolboekjes leerden toen de meeste kinderen lezen. . . ”

Grote veranderingen

Vervolgens laat Smalhout de grote tegenstelling zien hoe het vandaag de dag op het platteland toegaat. Tienduizenden boerenbedrijven zijn verdwenen en wat er over is zijn veelal fabrieken: “Had een kleine boer 60 jaar geleden aan tien handgemolken koeien nog volop werk, tegenwoordig doet een boer met behulp van een melkmachine 7 tot 10 keer zoveel. Zo ontstond in een snel tempo de beruchte bio-industrie met stallen die honderden koeien, duizenden varkens en tienduizen­den kippen bevatten. Computers begeleiden de levenscyclus van de dieren, stellen het optimale voedingsschema samen, controleren gewicht, groei of melkproductie, ter­wijl de boer vaak een manager met een kantoor geworden is.

Tienduizenden boerderijen zijn geen boerderij meer en ze ruiken ook niet meer naar hooi en mest. Ze zijn een (tweede) woonhuis voor stedelingen geworden”.

Momenteel beginnen verschillende boeren met een nevenberoep, naast het oorspronkelijke, bijvoorbeeld met een camping of men verkoopt producten aan huis, of gaat emigre­ren, want de meesten willen toch graag boer blijven.

Smalhout: “Een echte boer heeft het gevoel dat hij een taak in de wereld heeft die hij kost wat kost moet vol­brengen. Zeg maar een roeping. Het beheer van een boerenbedrijf is niet alleen broodwinning. Het is een manier van leven. Zoals ook het beroep van arts in principe een soortgelijke toewijding eist en per­manente inzetbaarheid, al denkt de jonge generatie daar vaak anders over. Die toewijding staat op een hoger plan dan alleen maar het ver­dienen van geld.

We moeten ook niet vergeten dat het vooral onze boeren waren die Nederland vorm en structuur heb­ben gegeven. Immers, meer dan tweederde van de Nederlandse grond is in hun handen. Toch dra­gen ze, ondanks al hun werk, slechts 5 procent bij aan het zogenaamde Nationale Bruto Product. Dat is dan voor vele moderne politici het argu­ment om als het even kan de agrarische sector de nek om te draaien, zodat al die grond gebruikt kan wor­den voor woningbouw, industrie en recreatie.

De hedendaagse mens is door het moderne efficiency- en management-denken zó ver van de natuur af geraakt, dat vele schoolkinderen denken dat melk in een fabriek wordt gemaakt en doperwten in blik­jes groeien. . . ”

De werkelijke verandering

Men kan zich natuurlijk afvragen of Smalhout niet teveel op de nostalgi­sche toer is gegaan met het heden zo scherp te vergelijken met het ver­leden. Ten dele is dit natuurlijk waar, al kan niet ontkent worden dat men op het ogenblijk ontsporingen ziet op allerlei terreinen van het leven. Men is als het ware doorgesla­gen met alle negatieve gevolgen van dien. Maar bepaalde ontwikkelingen vallen echter niet tegen te houden en mogen toch eerder gezien wor­den als een zegen dan als een vloek. En we weten waarover we praten. Zelf ben ik opgegroeid in het boe­renleven, mijn ouders hadden een boerderij, een gemengd bedrijf. Ik herinner me nog de vooruitgang die er was toen we aan het eind van de vijftiger jaren als een van de eersten uit onze omgeving een melkmachi­ne aanschaften. Zo raakte de agrari­sche sector hoe langer hoe meer gemoderniseerd. Een ontwikkeling die niet was tegen te houden.

Zelf zijn we, zoals de meeste van onze lezers weten, niet in het boe­ren vak gebleven, maar namen, enke­le jaren na onze bekering, de beslissing om evangelieprediker te worden, eerst parttime, later fullti­me. Daar hebben we tot op de dag van vandaag nog geen minuut spijt van gehad. We leerden een nieuwe manier van leven kennen en dat geldt uiteraard voor iedereen die een echte christen wordt.

Het geweldige is dat je dan temid­den van alle omstandigheden kunt leven, je bent immers een nieuwe schepping in Christus geworden! Dan bestaat er ook geen angst voor de toekomst, we zijn immers bur­gers van een nieuw rijk geworden dat eeuwig standhoudt. Daarom wil­len we ook niet teveel terugkijken op het verleden en deze gaan romanti­seren. We zijn geroepen vooruit te zien. Jezus zei (door een voorbeeld aan te halen van een ploegende boer!): “Niemand die de hand aan de ploeg slaat en ziet naar hetgeen ach­ter hem ligt, is geschikt voor het Koninkrijk Gods”. Laten we daarom “met volharding de wedloop lopen, die vóór ons ligt en ons oog daarbij alleen gericht houden op Jezus, de Leidsman en Voleinder van ons geloof”! Dat is niet alleen een manier maar de échte manier van leven!

Geweld tegen christenen in vele landen

Er wordt nog al eens gedacht dat er sinds de val het communisme van werkelijke christenvervolging geen sprake meer is. Misschien in enkele landen en incidentele gevallen, maar niet meer op grote schaal. Wie ech­ter het boek “Geweld tegen christe­nen, anno 2001” in handen krijgt zal ongetwijfeld tot een geheel ande­re conclusie komen.

Het boek (paperback) van 290 blad­zijden is samengesteld door dr. J. G. Orban en uitgegeven door de stich­ting Kerk in Nood, de oorspronkelij­ke katholieke stichting Oostpriesterhulp. Van meer dan 60 (!) landen worden op gedocumen­teerde wijze aangegeven hoe de laat­ste tijd christenen in meer of minde­re mate werden vervolgd en van wer­kelijke godsdienstvrijheid geen spra­ke is.

Ook wordt in het boek op duidelijke wijze aandacht geschonken aan de verhouding tussen christenen en moslims. Orban schrijft: “In ver­band met de positie van de Islam in de wereld, de verhouding tussen christenen en moslims, maar vooral ook in verband met het moslimfun­damentalisme, verwijs ik naar een kort artikel van Hans Jansen in HP/De Tijd. Hij maakt duidelijk onderscheid tussen de Islam, het moslimfundamentalisme en het gebruik dan wel misbruik van de Islam voor politieke doeleinden.

Naar mijn idee bagatelliseert hij ech­ter de gevaren van het moslimfunda­mentalisme door te (blijven) herin­neren aan de christenen in de tijd van de kruistochten. Zulke herhaal­de verwijzingen naar duizend jaar geleden beginnen de schijn te wek­ken van een soort ‘rechtvaardiging’. Indien men de berichten over geweld tegen christenen onder ogen krijgt, kan men constateren dat de relatie tussen christenen en moslims nog steeds onder zware druk staat”.

Het moslimfundamentalisme

Orban schenkt in zijn boek ook aan­dacht aan n september 2001, de dag toen Amerika getroffen werd door de terreuraanvallen op het World Trade Centrum en het Pentagon en duizenden slachtoffers vielen: “De aanvallen zijn in verband gebracht met het moslimfundamentalisme. Het gevaar bestaat dat ten gevolge van deze onmenselijke daden een generalisatie ontstaat: Islam staat gelijk aan terreur, aan fundamenta­lisme. Het is noodzakelijk om goed te beseffen dat deze generalisatie even gevaarlijk is als het moslimfun­damentalisme zelf, of welke vorm van fundamentalisme ook.

Verschillende bronnen wijzen erop dat ‘meerdere extremistische groepe­ringen die in Afrika en Azië de christenen zeer bloedig vervolgen, banden hebben met Bin Ladens net­werk, Al-Qaeda genaamd. De groe­pering omvat cellen in Algerije, Nigeria, Indonesië, Filipijnen, en in mindere mate in Maleisië, Bangladesh, Pakistan en Afghanistan. Vastere contacten Reeft Bin Ladens netwerk met de radicale islamitische regering van Sudan, dat tot de ergste christenvervolgers behoort. Sinds 1998 zijn ongeveer twee miljoen mensen het slachtoffer’ geworden van de islamiseringspolitiek, vooral christenen en aanhan­gers van natuurreligies”.

Laten we dankbaar zijn dat we in een vrij land leven en ons geloof in de levende Heer die wij dienen niet onder stoelen of banken behoeven te steken. Maar laten we ook beseffen dat dit voor vele in deze wereld levende christenen niet het geval is. De geschiedenis leert ons dat deze vrijheid ook veranderen kan in ver­volging en onderdrukking. Zonder angst te hebben voor de toekomst mogen we echter voor ogen houden dat Jezus heeft gezegd: “Zalig zijt gij, wanneer men u smaadt en ver­volgt en liegende allerlei kwaad van u spreekt om Mijnentwil. Verblijdt u en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij de profeten vóór u vervolgd”.

 

Wat is het juk van de Heer? Door Roel Schipper

 Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven; neemt mijn juk op u en leert van Mij, want Ik hen zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vin­den voor uw zielen; want mijn juk is zacht en mijn last is licht” Matteüs 11 vers 28 tot en met 30 (Matt. 11:28-30).

De mug uitzuigen

Jezus reageert in bovengenoemde teksten op hetgeen Mattheüs ver­woordt in Matteüs 23 vers 4 (Matt. 23:04): “Zij (Farizeeën en Schriftgeleerden) bin­den zware lasten bijeen en leg­gen die op de schouders der men­sen, maar zelf willen zij ze met hun vinger niet verroeren”. Deze geeste­lijke leidslieden meenden dat God een welbehagen had in het nauwge­zet naleven van vele geboden en ver­ordeningen. Ze wezen echter de kennis aangaande de geestelijke wereld, waarvoor Jezus van Nazareth hun de ogen wilde openen, af. Ze namen alles van de wet en de profe­ten in natuurlijke zin, hoewel de wet toch geestelijk is Romeinen 7 vers 14 (Rom. 07:14).

Daardoor bleef de diepe betekenis ervan voor hen verborgen. Zij waren slechts bezig met ‘de letter der wet’. De Farizeeën hadden veel mondelin­ge overleveringen aan de geschreven wet toegevoegd. Op de eerste plaats was het dragen van last niet toege­staan. Zo mocht men zelfs geen naald bij zich dragen, niet schrij­ven, of een lamp uitdoen. Ten twee­de was het niet veroorloofd om medische handelingen te verrichten op de sabbat, behalve als er acuut moest worden ingegrepen om de dood af te wenden. Sommige Farizeeën gingen zo ver in het uit­pluizen van het verbod op de sabbat­dag te werken, dat ze in belachelijke details traden. Was het geoorloofd een op die dag gelegd ei te eten, aan­gezien de kip door te werken de wet had geschonden? Het was verboden om een beest te slachten,, maar mocht men een vlo doodmaken?

Jezus neemt stelling

Jezus geeft uitdrukking aan zijn innerlijke pijn en boosheid door een ‘wee u’ over deze blinde leidslieden uit te spreken. Zij hadden het Koninkrijk der hemelen toegesloten en de sleutels weggenomen. Wie toch binnen wilde gaan, werd door hen tegengehouden. Het waren her­ders zonder erbarmen; zij weidden niet de schapen, maar zichzelf Ezechiël 34 vers 8 (Ez. 34:08). Zij waren gespitst op de traditie, de voorvaderlijke overle­vering, en ter wille van de overleve­ring der ouden werd het woord van God door hen van kracht beroofd. ‘Inleiding tot den Bijbel’ – Obbink en Brouwer: ‘Door voortdurend de over­leveringen aan te horen, maakten de jongeren zich die eigen. Schriftelijke optekening was verboden, ten eerste wegens de geheime leer; ten tweede om Gods wil niet door heidenen te laten ontwijden. Eerst in de tweede eeuw na Christus begon men de tra­ditie schriftelijk vast te leggen. Van deze overleveringen is in het Nieuwe Testament herhaaldelijk sprake. Vele Schriftgeleerden waren ook in het bezit van geheime, magische formu­les, die alleen fluisterend aan de meest vertrouwde leerlingen werden medegedeeld. Hierop wordt gezin­speeld in Matteüs 10 vers 27 (Matt. 10:27), waar­schijnlijk met betrekking tot de Messiaswaardigheid van Jezus, waarover de discipelen aanvankelijk niet mochten spreken. ’

Jezus is met innerlijke ontferming bewogen als Hij de scharen gade­slaat. Hij ziet hoe de mensen voort­gejaagd en afgemat zijn door de geestelijke leiders, die zich maar al te graag laten voorstaan op hun ken­nis en positie. ‘Bijbels Vertelboek’: ‘Een leerling moest de Schriftgeleerde hoger achten dan zijn eigen vader. Hij had er geen eigen mening op na te houden, maar alleen prompt te onthouden wat de Schriftgeleerden zeiden. ’ Het moet dan ook ontroerend zijn voor Jezus, te zien hoe de scharen zich om Hem ver­dringen in hun nood, en te constate­ren hoe ze buiten zichzelf of letter­lijk in extase zijn van blijdschap over de dingen die ze zien en horen. Dat er geestelijk een grote wantoestand is, blijkt uit de woorden die Petrus later spreekt op het apostelconvent te Jeruzalem: “Nu dan, wat stelt gij God op de proef door een juk op de hals der discipelen te leggen dat noch onze vaderen, noch wij hebben kunnen dragen?” Het dienen van de levende God is verworden tot een stipt naleven van rituelen en voorge­schreven plechtigheden. Zo wordt het leven van de wetgetrouwe Israëliet moeilijk, zelfs onmogelijk gemaakt vanwege de veelheid der voorgeschreven uitwendige plichten. Deze brengen hem geen innerlijke rust, maar leggen juist de grondslag voor een éigen gerechtigheid. Korte Verklaring: ‘Volgens de oud synagogale verlossingsleer heeft ieder mens een rekening bij God van verdien­sten en zonden. Als het aantal der zonden dat der goede werken slechts met één overtreft, is de mens verlo­ren. Niemand kan echter met zeker­heid weten hoe zijn rekening er uit ziet! Daarom is het allen geraden zoveel mogelijk wetvervullingen te “boeken”. ’

Een zacht juk voor ons

Jesaja, die ± 760 voor Christus leef­de, ziet voor zijn geestesoog hoe zijn volk verlost wordt van een zwaar drukkend juk. Hij merkt op hoe de roede van de drijver wordt verbro­ken. Hij ziet hoe het volk zich ver­blijdt en jubelt het uit: ‘Gij hebt zijn vreugde groot gemaakt’. Wat bedoelt de Heer nu als Hij zegt: “neemt mijn juk op u en: mijn juk is zacht en mijn last is licht?” Komt de Heer dan ook met een juk? In het oor­spronkelijke staat het woord zugos en dat komt van het grondwoord door ‘een juk verbinden’. De Heer wil Zich met ons verbinden door middel van een juk, zoals twee trek­dieren middels een juk voor ploeg of wagen gespannen worden. Hij roept zijn discipelen op, samen met Hem aan de wil van God te gaan beant­woorden. Hij zegt immers bij zijn doop tegen Johannes: laat Mij thans geworden, want aldus betaamt het ons alle gerechtigheid te vervullen. Alle gerechtigheid vervullen, wil zeg­gen: de gehele wil van God doen. De Heer was de eerste die de wil van de Vader volledig kende en Zich eraan onderwierp. Hij gaf het voorbeeld. De Heiland roept ons nu op zijn voorbeeld te volgen. Deze opdracht, deze taak noemt Hij Mijn juk. Let erop dat de Héér dit juk niet oplegt. Er staat: neemt mijn juk op u en dat is eerder een advies dan een gebod. Het opvolgen ervan is enkel uit vrije wil. Het gaan van deze weg, het uit­werken van Gods wil, staat ieder vrij. De Heiland roept de vermoeide, belaste en voortgejaagde religieuze mens op, op te houden met het gezwoeg om voor God acceptabel te zijn. Hij spoort aan om bij Hem op adem te komen en te stoppen met elke vorm van religiositeit. Wie in Hem gelooft, hoeft voor zijn gerech­tigheid niets meer te doen. Hij kan God er alleen voor danken. Het juk van de Heer dat de christen op zich neemt, is het zich tot taak stellen om alles wat de Vader in Christus aan­biedt, gelovig te aanvaarden en in zijn leven gestalte te geven.

Wat is Gods wil voor de mens?

Maar, zal iemand vragen, wat is dan Gods wil voor mij? Kort samengevat: God wil dat ieder mens tot zijn uit­eindelijke bestemming komt. Dat wil zeggen dat hij gedoopt en ver­vuld wordt met zijn Geest, zodat hij tot alle goed werk volkomen toege­rust wordt 2 Timoteüs 3 vers 17 (2 Tim. 03:17). Dat bete­kent in de grond van de zaak: kiezen voor een geestelijke ontwikkeling en een gaan van heerlijkheid tot heer­lijkheid. Want de wil van de Vader is, dat de mens enkel heil en heer­lijkheid deelachtig zal worden. Alles wat tot dit doel leidt, heeft Hij in zijn Zoon bereid. In Hem zijn alle schatten van wijsheid en kennis ver­borgen Kolossenzen 2 vers 3 (Kol. 02:03). Alleen zó en niet anders heeft de Vader een onmete­lijk heil voor ieder mens weggelegd. Wie dit heil bij Jezus zoekt, zal het vinden; wie bij de Heiland aanklopt, voor hem zal de deur geopend wor­den die toegang geeft tot de geeste­lijke rijkdommen. Ze moeten alleen nog in bezit genomen worden.

In de gelijkenis van de verloren zoon zegt de oudere broer tegen zijn vader: ‘maar mij hebt gij nooit een geitenbokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. ’ Waarop de vader antwoordt: ‘Kind, gij zijt altijd bij mij en al het mijne is het uwe. ’ De mopperende zoon had zich jarenlang tekort gedaan. Hij had nooit iets genomen van de overvloed waarover hij de beschikking had. Zo ook wij. De hemelse Vader biedt ons in Christus zijn rijkdommen aan. Ze zijn in Hem verborgen en liggen voor ons gereed. Het punt is echter: nemen we de aangeboden schatten in ontvangst? Geven we gehoor aan zijn roepstem om zijn juk op ons te nemen? Zijn last is licht en zijn juk is zacht, doordat Hij met ons de weg bewandelt die leidt naar een onvoorstelbare, eeuwige heerlijkheid. Laat ons dan de weg met de Heer in gehoorzaamheid gaan. Het betaamt immers ook óns alle gerechtigheid te vervullen.

 

De openbaring door de Geest door Wim te Dorsthorst

Als de heilige Geest op de Pinkster­dag de schepping binnen komt, wor­den ongekende heerlijke veranderin­gen in gang gezet. Je ziet het als het ware voor ogen gebeuren, als je het boek Handelingen leest. Een hele nieuwe fase in de heilsgeschiedenis breekt zich baan door het werk van de heilige Geest. Mensen die de Geest ontvangen verheerlijken God, spreken in nieuwe tongen en profe­teren. Door de handen van de apos­telen gebeurden wonderen en teke­nen, soms zelfs buitengewone krachten, zodat ook zweetdoeken of gordeldoeken van het lichaam van Paulus aan de zieken gebracht wer­den en hun kwalen van hen weken en de boze geesten uitvoeren Handelingen 19 vers 11 en 12 (Hand. 19:11-12). Zo werd de heilige Geest hoorbaar en zichtbaar door de woor­den die gesproken werden en de tekenen en krachten door de handen van de apostelen.

Openbaring

Maar bij het onvoorstelbaar vele wat de heilige Geest werkt is er één werkzaamheid die voor het volk van God, de gemeente van Jezus Christus, onmisbaar is en dat is: ‘Openbaring. Zonder de openba­ring van de heilige Geest is er geen kennis en inzicht mogelijk van het bovennatuurlijke; de heilige Geest is de schakel tussen hemel en aarde. Om Gods bedoelingen geestelijk te verstaan zal men altijd weer los moeten komen van het aardse, van wat voor ogen is, en binnengaan in Gods heiligdommen zoals de Psalmist Asaf deed. Hij schrijft: “Totdat ik in Gods heiligdommen inging” Psalm 73 vers 17a (Ps. 073:917a). Andere vertalingen hebben: “Totdat ik doordrong in Gods heilsgeheimen”, of: “Totdat ik in Gods raadsbesluiten drong”. Dat is nu wat de heilige Geest doet, Hij brengt ons binnen in Gods heilsge­heimen en raadsbesluiten.

Als de Heer de heilige Geest belooft dan zegt Hij: “Wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid” (Joh 16:13a). Dat is een geweldige belofte van een voortdurende en voortgaan­de ‘Openbaring van de waar­heid.

Het profetische woord

Als de profeten spraken dan was dat door de heilige Geest, en daarin openbaarden ze de wil van God voor Zijn volk, terwijl het tevens een schat aan openbaringen bevatte voor de toekomst.

De apostel Petrus schrijft van de pro­feten: “Dit moet gij vooral weten, dat geen profetie der Schrift een eigen­machtige uitlegging toelaat; want nooit is profetie voortgekomen uit de wil van een mens, maar, door de heilige Geest gedreven, hebben mensen van godswege gesproken” 2 Petrus 1 vers 20 en 21 (2 Petr. 01:20-21).

Dit zijn belangrijke woorden van Petrus, die ons er bij bepalen dat deze mensen naar de wil van God, door de H. Geest geïnspireerd wer­den. 

Geen eigenmachtige uitlegging zegt de apostel, maar wat is dan de juiste uitlegging? Het grote geheim is dat de woorden van de profeten alleen maar op de juiste wijze begrepen en uitgelegd kunnen worden

a): Als men gelooft dat het door Gods Geest gesproken waarheid is,

  1. b) Als het door diezelfde heilige Geest ‘geopenbaard wordt.

Het is opnieuw de apostel Petrus die daarvan schrijft in 1 Petrus 1 vers 10 tot en met 12 (1 Petr. 01:10-12). Hij schrijft: “Naar deze zalig­heid hebben gezocht en gevorst de profeten, die van de voor u bestem­de genade geprofeteerd hebben, ter­wijl zij naspeurden, op welke of hoedanige tijd de Geest van Christus in hen doelde, toen Hij vooraf getuige­nis gaf van al het lijden, dat over Christus zou komen, en van al de heerlijkheid daarna. Hun werd geopenbaard, dat zij niet zich­zelf, maar u dienden met die din­gen, welke u thans verkondigd zijn bij monde van hen, die door de Heilige Geest, die van de hemel gezonden is, u het evangelie hebben gebracht, in welke dingen zelfs engelen begeren een blik te slaan”.

Petrus legt hierin uit, dat wanneer de profeten spraken naar de wil van God, gedreven door de heilige Geest, dat ze dan niet op de eerste plaats spraken voor het Joodse volk van die tijd, maar zegt hij, ze spraken “van de voor u bestemde genade”! Ze dienden dus in werkelijkheid, naar de wil van God, de gemeente van Jezus Christus. Als deze duidelijke woorden van Petrus toch maar eens meer begrepen werden door de christenen! Alles wat de profeten spraken had betrekking op de gemeente van Jezus Christus en is niet meer van toepassing op een natuurlijk volk Israël.

Openbaring van het Woord

De gemeente van Jezus Christus staat centraal in Gods heil handelen en heeft God in Zijn spreken door de profeten altijd voor ogen gestaan. Hij sprak door de profeten in de schaduw bedeling, over de werkelijk­heid in Jezus Christus voor de gemeente van nu. Vandaar de uit­spraak van Petrus dat de profeten niet het Joodse volk dienden, maar de gemeente en dat ze spraken over de genade die voor de gemeente van Jezus Christus bestemd was.

En hoe kon Petrus dat nu met zo’n stelligheid verkondigen?

  1. a) Hij geloofde en eerbiedigde het profeti­sche woord als een schijnende lamp, terwijl hij het nog niet verstond,
  2. b) Het was hem door de heilige Geest, Die van de hemel gezonden is, geopenbaard! (vs. 12).

Dit nu is één van de zeer belangrijke werkingen van de heilige Geest in iedere waarachtig wedergeboren gelovige, die dus de heilige Geest ontvangen heeft. ‘De Geest openbaart de juiste geestelijke betekenis van wat in de Bijbel gelezen wordt’. De Heer Jezus noemt de heilige Geest de Geest der waarheid en Hij zegt: “Vader uw Woord is de waarheid” Johannes 17 vers 17 (Joh. 17:17). De heilige Geest zal, als Geest der waarheid, de gelovige lei­den in de volle waarheid van Gods woord, zegt de Heer Jezus. De waar­heid van God is de totale openbaring van God voor de mens zoals vastge­legd in de Bijbel. Deze waarheid dient onderwezen te worden zoals de Heer en de apostelen ook onder­richt gaven. Het gaat hierbij echter niet om één of andere dogmatische, theologische leer, maar om ‘openbaring van goddelijk leven vanuit het Woord en ‘openbaring van   alle geheimenissen van het Koninkrijk Gods. Niet een ‘leer’ staat centraal, maar God, Jezus en de mens staan centraal! Zelf zegt de Heer: “Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed” johannes 10 vers 10b (Joh. 10:10b).

Absoluut belangrijk is hierbij dat men, evenals de Heer Jezus en de apostelen, gelooft dat de Bijbel het geopenbaarde woord van God is. Wat je als ‘niet waar’ afwijst, zie je niet meer, versta je niet meer, geloof je niet meer, en de Geest der waar­heid kan het dan onmogelijk aan je hart verklaren. Dat zal wel duidelijk zijn, denk ik.

Het is mijn overtuiging dat we met geloof en een open hart de Geest der waarheid moeten toelaten om ons de weg te kunnen wijzen naar de volle waarheid van Gods Woord

In Christus geen bedekking

Deze ‘openbaring van het Woord van God is één van de gewel­dige werkingen van de heilige Geest die iedere gelovige broodnodig heeft. Ineens breekt er een geestelijk begrijpen door van het geschreven Woord van God. Velen hebben het uitgesproken na de heilige Geest ontvangen te hebben: ‘Ik heb een nieuwe Bijbel gekregen’!

De Joodse geleerden beriepen zich erop dat zij in de wet en de profeten de ‘openbaring van God had­den, maar ze verstonden er niets van. De Heer zegt tegen hen: “Gij onderzoekt de Schriften, want gij meent daarin eeuwig leven te heb­ben, en deze zijn het, welke van Mij getuigen, en toch wilt gij niet tot Mij komen om leven te hebben” Johannes 5 vers 39 en 40 (Joh. 05:39-40).

Dit niet begrijpen geldt zowel voor Joden als niet Joden. Vanuit mense­lijke wijsheid is het bovennatuurlijke uit God niet te verstaan. We zien maar al te vaak hoe in religie en theologie dit bewaarheid wordt. De apostel schrijft: “Want tot heden toe blijft dezelfde bedekking over de voorlezing van het oude verbond zonder weggenomen te worden, omdat zij slechts in Christus ver­dwijnt. Ja, tot heden toe ligt, telkens wanneer Mozes voorgelezen wordt, een bedekking over hun hart, maar telkens wanneer iemand zich tot de Here bekeerd heeft, wordt de bedek­king weggenomen” 2 Korinthe 3 vers 14 tot en met 16 (2 Kor. 3:14-16). Op de Pinksterdag zien we de ver­sluiering en bedekking verscheurd worden bij de apostelen en de men­sen die gehoor gaven aan de oproep van Petrus: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen” Handelingen 2 vers 38 (Hand. 02:38). Deze mensen waren naar Gods weg binnen gegaan in Christus en bevrijdt van de bedek­king.

Leren en te binnen brengen

Wij zien hoe bij Petrus direct een openbarend begrip doorbreekt en dat zijn prediking bijna geheel geci­teerd wordt uit het Oude Testament. Ineens ziet Petrus de profeten-woorden in het juiste geestelijke perspec­tief.

Ook van Paulus lezen we dat hij ter­stond na de vervulling met de heili­ge Geest in de synagogen verkondig­de dat Jezus de Zoon van God was. ‘De Jezus’ waarom hij eerst de gelo­vigen vervolgd en gedood had Handelingen 9 vers 20 en 21 (Hand. 09:20-21).

Alles wat de Heer Jezus geleerd had aan de apostelen kwam ineens in het juiste geestelijke perspectief te staan. De heilige Geest openbaarde hun niet alleen de juiste betekenis van de woorden van de Heer, maar bracht hen ook te binnen wat de Heer tijdens Zijn rondwandeling allemaal aan hen geleerd had Johannes 2 vers 22 en Johannes 14 vers 25 en 26 (Joh. 02:22; Joh. 14:25-26).

Deze geweldige mogelijkheid is er nu voor iedere gelovige die de heili­ge Geest ontvangen heeft, die dus ‘in Christus’ is; het ‘verstaan van Gods Woord, de Bijbel. Niet in een langdurig leerproces, maar de openbaring van de Geest werkt direct zoals we zagen bij de aposte­len.

Niet iedereen is daardoor leraar, want dat is een bediening die de Heer geeft in de gemeente om de gelovigen toe te rusten Efeze 4 vers 10 tot en met 13 (Ef. 4:10-13). Dat blijft dus nodig!

Wel geloof ik dat voor iedere gelovi­ge een bepaalde mate van ‘verstaan van het Bijbelse Woord aan­wezig kan zijn.

Verborgenheden

Een andere belangrijke vorm van ‘openbaring’ is dat de heilige Geest openbaart wat nog verborgen is van Gods eeuwige raadsbesluiten. In Johannes 16 vers 13 (Joh. 16:13) zegt de Heer immers ook nog: “. . . en de ‘toekomst zal Hij u verkondigen”. De Willibrord-vertaling heeft: “En u de komende dingen aankondigen”. De apostel Paulus heeft het in 1 Korinthe 2 vers 7 (1 Kor. 02:07) over ‘geheimenissen en ‘verborgenheden. Hij zegt: “Maar wat wij spre­ken, als een geheimenis, is de ver­borgen wijsheid Gods, die God reeds van eeuwigheid voorbeschikt heeft tot onze heerlijkheid”. Uit vers acht blijkt dan dat Jezus Christus, de Here der heerlijkheid, de bron is voor onze heerlijkheid die God reeds van eeuwigheid voorbeschikt heeft voor de gemeente. En wat dat alle­maal betekent, is zo verheven dat de apostel zegt: “Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgeko­men, al wat God heeft bereid voor degenen, die Hem liefhebben” 1 Korinthe 2 vers 9

(1 Kor. 02:09).

Paulus maakt duidelijk in dit gedeel­te dat geen mens en geen engel (dus ook de duivel niet!) ooit heeft gewe­ten van deze verborgen wijsheid Gods. Het was verborgen in het hart van God en nog niet naar buiten getreden. En dan zegt de apostel in vers tien: “Want ons heeft God het geopenbaard door de Heilige Geest”.

De heilige Geest Die alle dingen doorzoekt, zelfs de diepten Gods, weet wat in Gods hart is en op de juiste tijd zal alles wat in God is stap voor stap verder worden ‘geopenbaard’door de Geest, totdat de volle waarheid bij Zijn kinderen openbaar is.

Ondoorgrondelijke dingen

God laat de Profeet Jeremia opschrij­ven: “Roep tot Mij en Ik zal u ant­woorden en u grote, ondoorgronde­lijke dingen verkondigen, waarvan gij niet weet” Jeremia 33 vers 3 (Jer. 33:03).

Dit is een grootse belofte voor de gemeente van Jezus Christus, voor degenen die vanuit verlangen roe­pen. God zal antwoorden met grote ondoorgrondelijke dingen die nu nog verborgen zijn. Het diepste van wat in Gods hart is zal door de heili­ge Geest alleen aan Zijn vertrouwe­lingen ‘geopenbaard’ worden. Aan de profeet Daniël bijvoorbeeld worden dingen geopenbaard die ver­borgen en verzegeld blijven tot de eindtijd Daniël 12 vers 9 (Dan. 12:09). In Daniël 12 vers 4 (Dan. 12:04) zegt God: “Maar gij, Daniël, houd de woorden verborgen, en verzegel het boek tot de eindtijd; velen zullen onderzoek doen, en de kennis zal vermeerde­ren”. En aan wie van ‘de velen’ die onderzoek doen zal het in de eindtijd geopenbaard worden? “Zij die zich zullen laten reinigen en zui­veren en louteren”; die noemt God ‘de verstandigen’, en die zul­len het verstaan, is de belofte Daniel 12 vers 10 (Dan. 12:10).

Het boek Openbaring is zoals de naam al zegt, één grote ‘geopenbaard’ over alles wat geschieden zal vanaf het moment dat de Heer Jezus is opgevaren naar de troon van David, de troon van God, 1 Kronieken 29 vers 23; Handelingen

2 vers 32 tot en met 35 (1 Kron. 29:23; Hand. 02:32-35) en de verzegel­de boekrol van de Vader ontvangen heeft Openbaring 5 vers 1 tot en met 10 (Openb. 5:1-10). En Johannes moet alles opschrijven wat hij ziet en hoort, maar wat de zeven donder­slagen gesproken hebben, dat mag Johannes niet opschrijven, dat moet hij verzegelen. Dit staat beschreven in Openbaring 10 vers 4 (Openb. 10:04). Uit de ver­zen zes en zeven valt af te leiden dat alles wat nog verzegeld en geheim is, betrekking heeft op de voleinding van Jezus Christus met Zijn gemeente. Deze voleinding zal zijn bij de laatste, de zevende bazuin, waarover ook gesproken wordt in 1 Kronieken 15 vers 52; 1 Thessalonicenzen 4 vers 16 (1 Kor. 15:52 en 1 Thess. 04:16).

Dan zullen al de verborgenheden en de geheimenissen hun voleinding gevonden hebben omdat dan het grote geheimenis Gods, waarvan Gods knechten, de profeten gespro­ken hebben, nl. de gemeente van Jezus Christus, voleindigd zijn Openbaring 10 vers 7 (Openb. 10:07).

In de gesprekken bij het avondmaal spreekt de Heer Jezus met Zijn dis­cipelen over het werk van de heilige Geest. Heel duidelijk komt naar voren dat de heilige Geest niet gemist kan worden bij het verstaan ’ van Gods Woord en dat Hij openba­rend aanwezig zal zijn in Gods volk. De Heer zegt hiervan: “Nog veel heb Ik u te zeggen, maar gij kunt het thans niet dragen; doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waar­heid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheer­lijken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen. Al wat de Vader heeft, is het mijne; daarom zeide Ik: Hij neemt uit het mijne en zal het u verkondigen”  vers 12 tot en met 15 Johannes 16(Joh. 16:12-15)-

De Heer heeft de boekrol van de Vader ontvangen, Openbaring 5 en de heilige Geest werkt niet buiten de Heer Jezus om, maar al wat Hij hoort van de Heer zal Hij spreken en de toekomst zal Hij aan het volk verkondigen. Jezus zegt: “Hij zal het uit het Mijne nemen en het u ver­kondigen. Daarom zegt de Heer tot zeven maal toe: “Hoor, wat de Geest tot de gemeenten zegt”.

Dit belangrijke werk van de heilige Geest in Gods volk zal doorgaan tot aan de voleinding bij het klinken van de zevende bazuin. Grote ondoorgrondelijke dingen zullen ons nog verkondigd worden waarvan wij nu nog niet (of nog niet alles) weten. “Niet door kracht noch door geweld, maar door Mijn Geest! Zegt de Here der heerscharen”.

 

Het Koninkrijk dat gekomen is! Door Ada Karst

“Uw Koninkrijk kome” – “Uw Koninkrijk is gekomen”.

Wat een heerlijke ontwikkeling valt er uit deze twee zinnen af te lezen! Het eerste is immers een vraag, een verzoek, een bede, een belofte. En het tweede is de constatering dat de vraag beantwoord is, dat de belofte vervuld is.

Geestelijk gezien is het een normale ontwikkeling dat ‘dat wat komen zal’ op een bepaald moment ‘gekomen is’.

Eerst werden alle beloften, ook deze, in de verte gezien en geloofd door de gelovigen van het Oude Verbond. Maar Jézus komt met nadere woor­den. Zijn spreken op aarde begon met: “Het Koninkrijk van God is nabij gekomen”. Dat klinkt als de dageraad van een nieuwe Dag! Al sprekend in Zijn ontmoeting met mensen hóren we de ontwikkeling naar de nieuwe Dag. In bijvoorbeeld het gesprek dat Jezus volgens Markus 12 vers 28 tot en met 34 (Mark. 12:28-34) met een Schriftgeleerde had, horen we deze zeggen: “Hem lief te hebben uit geheel het hart en uit geheel het verstand en uit geheel de kracht, en de naaste lief te hebben als zichzelf is méér dan alle brandoffers en slacht­offers. En Jezus, ziende dat hij ver­standig geantwoord had, zei tot hem: Gij zijt niet ver van het Koninkrijk Gods”.

Nabij, niet ver van. . . Maar wannéér dan!?

“En op de vraag der Farizeeën wan­néér het Koninkrijk Gods komen zou, antwoordde Hij hun en zei: Het Koninkrijk Gods komt niet zó, dat het te berekenen is; ook zal men niet zeggen: zie, hier is het of daar! Want zie, het Koninkrijk Gods is bij u” Lucas 17 vers 20 en 21 (Luc. 17:20-21).

Niet te berekenen? De Statenvertaling zegt het zo: “Niet met uiterlijk gelaat”. Want het is, met de woorden van de Statenvertaling, binnen u! Dus valt er geen uiterlijk aanzien van te ver­wachten. Daar is ook geen enkele behoefte aan, vanwege de heerlijk­heid van de innerlijke geloofsontwik­keling.

 

Voortschrijdend inzicht

Het proces van de geloofsontwikke­ling in mensenlevens is te zien als een proces van voortschrijdend inzicht. Het begon al met de profe­ten van het Oude Verbond. Levend in hun tijd geloofden en verwachtten zij “de voor óns bestemde genade”, zoals Petrus dat noemt 1 Petrus 1 vers 3 tot en met 12 (1 Petr. 1:3-12). Zij spraken, als ‘zieners’, over het proces zoals dat door en in Christus voortgang zou hebben. En zij spraken ook, ziende wat er zich rondom het spreken Gods afspeelde, over leringen van mensen die het zicht op het Koninkrijk Gods zou benemen. Hetgeen zij van Godswege spraken deed veel stof opwaaien. En dat moest ook. Hoe zou anders het onvergankelijke gezien kunnen worden.

Jézus, Hij was de eerste die wat de profeten vóór Hem gesproken hadden, in het nieuwe Daglicht stelde. Wat een verrijking van alles wat geschreven staat in wet en profeten! In Hem is het inzicht gekomen en genade en waarheid. Zijn spreken deed óók weer ‘stof’ opwaaien bij de mensenmassa. Maar het gaf ook stof tot nadenken. Bij Zijn discipelen bij­voorbeeld. 40 dagen lang ontvingen ze, na Zijn opstanding, rechtstreeks onderwijs van Hem over het Koninkrijk van God. En Hij gaf hen de opdracht om op Hem te wachten. Want, anders dan Zijn komst op aarde in de gestalte van vlees en bloed, beloofde Jezus bij Zijn heen­gaan naar de Vader, mét Zijn Vader terug te komen in Géést. En dat is gebeurd! Het is de wederkomst van Woord en Geest in de harten van gelovigen tóen en nü. En het voort­schrijdend inzicht wordt vérder gedragen. Petrus, Paulus en de andere apostelen hebben op hun beurt verder gedragen wat zij had­den verstaan van het evangelie van Jezus. Ook hebben ze gesproken over wat voor hén nog toekomst was. Zij spraken deels nog met toe­komstige bewoordingen over ‘weder­komst’ en ‘de dag van Christus’. Zij zagen al van tevoren wat vanwege voortschrijdend inzicht gestalte zou krijgen in onze levens nu.

Wat zouden we kunnen toevoegen aan Jezus’ volkomen volbrachte werk voor allen. Het Koninkrijk van God laat zich dan ook niet door mensenhanden een gewenste kant op duwen. Het laat zich ook niet in mensenwoorden beperken. Het laat zich niet in de voren dwingen die door menselijke rituelen van bevrijding en verlossing zijn geploegd. Woord en Geest werken zélf, zoals zij dat willen!

“Want van u is het Koninkrijk”! Een ander Koninkrijk dan dat wat gekomen is, is niet meer te verwach­ten: Woord en Geest, sprekend lerend in mensenharten.

 

De hoge weg

“Zijt Gij het die komen zou, of hebben wij een ander te verwachten?”.

Dit liet Johannes de Doper, toen hij in de gevangenis zat, vragen aan Jezus. En Jezus antwoordde en zei: “Gaat heen en boodschapt Johannes wat gij hoort en ziet: blinden wor­den ziende en lammen wandelen, melaatsen worden gereinigd en doven horen en doden worden opge­wekt en armen ontvangen het evangelie” Matteüs 11 vers 2 tot en met 6 (Matt. 11:02-06).

Want de weg van het geloofsleven is de weg van voortschrijdend inzicht. En dan is het zaak om alle letterlijke betekenissen achter ons te laten. Om niet aan een ‘uiterlijk gelaat’ van gemeente-zijn en geloofsleven te bouwen.

En de genoemde tekenen? Ze krij­gen gestalte in het innerlijke geloofsleven van de mens. Als van­zelf. Als gevolg van de gezonde pre­diking. Gezonde prediking houdt rekening met veranderde heilsomstandigheden. Het is een feit dat Jezus is gekomen. Dat te geloven doet een mens veranderen. Maar het is een nog groter heilsfeit dat Jezus mét Zijn Vader niet in de gestalte van vlees en bloed maar in het ver­bórgene, in Géést is teruggekomen. Dat is meer dan veranderen, dat is vernieuwen.

In veranderde omstandigheden komt men tot een nieuwe aanpak van de anders zo normale dingen.

Zo gaat dat in het alledaagse, natuurlijke leven. Dat geldt evenzo voor het geloofsleven, het geestelijke leven. Vanuit de heilsomstandigheden die door geloof en inzicht weer zijn verbéterd, mogen we overgaan tot een nieuwe aanpak van de Bijbelwoorden. De woorden van de oud­testamentische zieners zijn geko­men; zij zijn geschied! Ze hebben hun uiteindelijke invulling door on in Christus ontvangen. Wat een opbrengst! Dat is méér dan het gewone. Bijbellezen is dan ook een heerlijke zaak geworden.

Zo kunnen we in Jesaja 35 lezen: “Hij zal komen. . . ”

Dit klinkt nog als een belofte. Maar meteen mogen we hierbij de ontwik­keling van deze woorden zien. Want alle dingen zijn geschied en nieuw gemaakt. Vanuit de werkelijkheid die we in geloof en vanwege voort­schrijdend inzicht ervaren, mogen we zeggen: Hij is gekomen. Voor de oudtestamentische gelovigen in de gestalte van vlees en bloed. Maar voor de nieuwtestamentische gelovi­gen in Woord en Geest. Geheel over­eenkomstig de belofte:

“Wij (de Vader en de Zoon) zullen tot hem komen én bij hem wonen” Johannes 14 vers 23 (Joh. 14:23). En nu is Zijn komst er telkens weer. Telkens weer brengt Hij ons Zijn Woord te binnen om onze geloofsgedachten te verméérderen.

“. . . en Hij zal u verlossen. ” Verlossen? Vernieuwen! En: geroe­pen om Zijn vernieuwend spreken te verstaan.

“Hij, de Geest der Waarheid, zal u de Weg wijzen tot de volle Waarheid; want Hij zal niet uit Zichzelf spre­ken maar al wat Hij hoort zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheerlij­ken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen. Al wat de Vader heeft, is het mijne; daarom zeide Ik: Hij neemt uit het mijne en zal het u verkondigen” Johannes 16 vers 13 tot en met 15 (Joh. 16:13-15). Voor het geloofsleven betekent het dat we rustig wandelen op de hoge, in ons hart en verstand gebaande weg.

“Daar zal een gebaande weg zijn die de heilige weg genaamd wordt; geen onreine zal die betreden; maar hij zal geheel voor hen zijn”.

Een ‘gebaande’ weg omdat de strui­kelblokken zijn weggenomen op de geloofsweg die ‘naar de Géést’ is. Een ‘heilige’ weg omdat de geloofs­grond van het hart is verhoogd.

Geen ‘onreine’, dit is: geen ‘ónwe­tende’, want de onmondigheid is overgegaan in geestelijk volwassen omgaan met de Schriften en met elkaar. Zo kan dat.

“Reizigers noch dwazen zullen erop dolen. ”

Reizigers? Nee, we zijn geen reizi­gers in die zin dat we nog geen bestemming hebben gevonden. We behoren het Licht (Jezus Christus) toe! Hij heeft de Gemeente doen opstaan in haar bestemming om het gééstelijke te hóren en dat zélf van­uit de Schriften te verstaan!

Dwazen?

“Er worden goddelozen (Geestloos pratenden) gevonden onder mijn volk”, is de ontdekking van Jeremia: “Men loert, zoals vogelvangers buk­ken; zij zetten een strik, ménsen vangen zij” Jeremia 5 vers 26 (Jer. 05:26). Op deze manier zijn er veel koninkrijken opgebouwd én afgebroken. Immers:

“Zónder toedoen van mensenhan­den raakte een Steen los, die het beeld trof aan de voeten van ijzer en leem en deze verbrijzelde; toen wer­den tegelijkertijd het ijzer, het leem, het koper, het zilver en het goud ver­brijzeld en zij werden gelijk kaf op een dorsvloer in de zomer, en de wind voerde ze mee, zodat er geen spoor meer van te vinden was; maar de Steen die het beeld getroffen had werd tot een grote berg die de gehele aarde vulde. Het zal al die koninkrij­ken verbrijzelen en daaraan een einde maken, maar zelf zal het bestaan in eeuwigheid” (Dan. 02:34-35; Dan. 02:44)-

“Daar zal geen leeuw zijn en geen ver­scheurend dier zal daarop komen; zij worden daar niet gevonden. ” Jezus heeft het volbracht!

“Indien Ik door de Geest Gods de boze geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen”, spreekt Hij volgens Matteüs 12 vers 28 (Matt. 12:28). Jezus zélf heeft, als Woord Gods dóór de Geest niet alleen de boze geesten, maar ook alle leringen van mensen óver boze geesten verwij­derd! Door de heerlijkheid van het rijke, volle spreken van Jezus in Woord en Geest zijn de gedachten aangaande het Koninkrijk Góds over ons gekomen.

Niets béters dan dat!

Het antwoord van Jezus op de vraag van Johannes de Doper ‘of er nog een ander te verwachten is’, besluit Hij met de woorden:

“En zalig is wie aan Mij geen aan­stoot neemt”.

Vollers op aarde?

Zullen zij die wéten volk van Christus te zijn, tijdig wéét hebben van vernieuwing?

Toch niet wéér: wij gelovigen, en zij de niet-gelovigen van de wereld? Die tussenmuur die scheiding maakte, bestaande uit wetten en inzettingen, is afgebroken. Het Koninkrijk van God is wérkelijk gekomen. En de Geest waait waarheen Hij wil! En wat bemerken we dat ook in wat bui­ten de gevestigde orde van gemeen- te-zijn, nadenkend aan de orde wordt gesteld.

Laten we geen ‘vollers op aarde’ zijn, die bezig zijn met de mensen te leren voldoen aan wat er staat geschreven, of aan wat ‘vollers’ zeggen.

Laten we de lessen van het Oude Verbond leren, van het volk Gods dat moeite had om vanuit de voor hen gevestigde traditie, de Vernieuwing van Christus te zien. Binnen iedere generatie gelovigen doet het zich weer voor.

“Wat zullen wij dan zeggen? Dit, zij die geen gerechtigheid najaagden hebben gerechtigheid ver- krégen, namelijk gerechtigheid die uit geloof is; doch Israël hoewel het een wet ter gerechtigheid najaagde, is aan de wet niet toegekomen.

Waarom niet? Omdat het hierbij niet uitging van geloof maar van verméénde werken. Zij hebben zich gestoten aan de Steen des aanstoots, gelijk geschreven staat: Zie, Ik leg in Sion een steen des aanstoots en een rots der ergernis, en wie op Hem zijn geloof bouwt zal niet beschaamd uitkomen.

Ik ben gevonden door wie Mij niet zochten. Ik ben openbaar geworden aan wie naar Mij niet vroegen” uit Rom. 09 tot en met Romeinen 10 Rom. 9:30 t/m Rom. 10).

Wat een overvloed aan genade en waarheid!

De vernieuwing van Christus is zó uit de Bijbelwoorden af te lezen. Daar kunnen we eindeloos mee ver­der gaan. Het is het proces dat de drie discipelen van tevoren al gezien hebben toen zij door Hem “op ‘een hóge berg’ werden geleid.

En Zijn gedaante veranderde voor hun ogen. En Zijn klederen werden schitterend, hel wit, zoals geen voller op aarde ze kan maken. En hun ver­scheen Elia met Mozes en zij waren in gesprek met Jezus” Markus 9 vers 2 tot en met 4 (Mark. 09:02-94). Wet en profeten (Mozes en Elia) ont­moeten hun Vernieuwer! En de Vernieuwer wendt zich tot ‘wet en profeten’ om die te vervullen.

Ontmoeting van oud én nieuw, van traditie én verdere vernieuwing. Het hoort bij elkaar. Het kan niet zonder elkaar. In alle generaties!

Dat doet altijd ‘stof’ opwaaien. En dat moet ook, om goed zicht te hou­den op het Koninkrijk dat gekomen is: het Koninkrijk van Gerechtigheid, Vrede en Blijdschap dóór de Heilige Geest.

 

Ontsteek het licht waar het nodig is door Cees Maliepaard

“Niemand steekt een lamp aan en zet die in de kelder of onder een korenmaat, maar op de standaard, opdat wie binnentreden het licht zien” Lucas 11 vers 33 (Luc. 11:33).

Hoe zou je zoiets tegenwoordig zeg­gen? Misschien zó: Niemand doet het licht aan in de kelder of op de zolder als hij in de kamer wezen moet. Want daar zou je immers niets aan hebben! Wie achter een bureau zit, steekt het buitenlicht toch niet aan? Die ontsteekt een bureaulamp, want daar heb je wat aan als je aan het werk gaat. Zelfs wanneer er schijnwerpers op zolder worden geplaatst, voor mijn part een fel zoeklicht waarmee men in de oorlog ’s nachts zich op grote hoog­te bevindende vliegtuigen opspoort, zou je daar niets aan hebben. Wel aan een simpel 40-watts lampje op je werkplek. Dat zal iedereen duide­lijk zijn. Maar zo is het ook met het innerlijk van de mens.

Het oog als lamp

De in onze leidtekst geciteerde uit­spraak van Jezus houdt iets anders in dan het gezegde: de ogen zijn de spiegels van de ziel. Jezus gebruikt het kennelijk overdrachtelijk, maar het spreekwoord doelt op de natuur­lijke weerspiegeling in de ogen van de mens. En dat laatste kan soms heel bedrieglijk wezen. Je kunt wel­iswaar vaak veel uit iemands oogop­slag halen, maar het kan ook heel goed dat je daardoor op een dwaal­spoor wordt gebracht. Iemand met heldere ogen hoeft nog geen zuivere, reine ziel te hebben. Een mens naar Gods welbehagen zijn, heeft echt niets te maken met een scherp natuurlijk gezichtsvermogen. De

ogen van een blinde zijn uitdruk­kingsloos – hij ziet nu eenmaal niets. Maar z’n geestesoog kan heel , gevoelig wezen, ook voor Gods licht. Hij kan een zuivere ziel hebben met oog voor wat God aan de mens voor mogelijkheden geeft.

Zo zal een ander een arendsblik kunnen hebben; hij zal op grote afstand veel kunnen onderscheiden. Zo iemand heeft vaak een paar prachtige, heldere kijkers, maar z’n geestelijke blik zou wel eens bijzon­der troebel kunnen zijn. De ogen blijken in zulke gevallen helemaal geen spiegels van de ziel te wezen. Heldere natuurlijke ogen scheppen de mogelijkheid zuiver natuurlijk werk te leveren, maar openen geen enkel perspectief voor goed bezig zijn in de geestelijke wereld. Wanneer iemand moeite heeft met oogcontact en steeds de neiging heeft de blik af te wenden, wordt er vaak gedacht: die is niet recht door zee, die heeft wat te verbergen. Maar is dat altijd zo? Het kan zo zijn. Het kan een identificatie van leugenach­tigheid wezen of een aanwijzing van list en bedrog, maar dat hoeft niet per se het geval het geval te zijn. Wellicht komt iemand uit een ande­re cultuur, uit de wereld van de Oosterse godsdiensten bijvoorbeeld. Bij zo’n mens zal het er van jongs af aan ingepompt kunnen zijn, dat het onbeschaafd is een mens van buiten de naaste familie- of vriendenkring recht in de ogen te kijken. Zelfs al is men intussen allang geen aanhan­ger van de oorspronkelijke religie meer, kan zo’n ingeroeste gewoonte lang standhouden. . . héél lang soms. En wat ook mogelijk is: iemand kan gewoon verlegen wezen. Die durft daardoor z’n medemensen niet recht in de ogen te kijken, want als hij het wel doet gaat hij blozen of kan hij niet uit z’n woorden komen. En dus heeft hij het zich aangewend de blik maar van de mensen af te keren. Dat voorkomt ook een hele­boel toespelingen die de onzeker­heid alleen maar zouden verergeren.

Het doel waarnaar we streven

Onze levenswandel zal in het licht van de Heer zijn; we behoeven ons niet te verbergen en onze ogen niet neer te slaan. Christus Jezus stelt ons instaat afstand te nemen van gevoelens van minderwaardigheid. Eventueel na bevrijding van de ons verwerpende machten der duister­nis. Wie een goed geestelijk inzicht heeft, en z’n leven daardoor laat bepalen, kan de meeste zaken wel onderscheiden, want hij heeft vol­doende licht op z’n levenspad. Maar de narigheid is dat (ook na bevrij­ding) dwaallichten soms worden aangezien voor het licht dat van de troon van God komt. Dat kun je tegenkomen in allerlei leringen, zowel bij traditionele als bij eigen­tijdse stromingen. In veel kringen worden de eigen opvattingen voor de hoogste wijsheid aangezien en die van andersdenkenden als zeer oms­treden of zelfs verwerpelijk.

Er is een tijd geweest dat we het als­maar over de volmaaktheid hadden. Dat leek wel het onmiddellijk te behalen doel te zijn. Maar naarmate de tijd verstreek, werd men hoe lan­ger hoe meer ontmoedigd. Totdat we nuchter leerden vaststellen dat de volmaaktheid heus wel ons deel zal worden, maar dat het wenselijk is eerst naar de nu te behalen doelen te streven. En dat gaf me een rust en ontspanning! Je kwam weer hele­maal in de luwte.

Uit zulke voorvallen zal een welden­kend mens lering trekken; zo’n fout maak je voor geen tweede keer. Of toch? Sommigen onder ons wekken de indruk de verwachting te hebben dat het volle zoonschap vlak voor de deur staat. Nog even voluit er tegen­aan gaan met elkaar en we ‘zitten voor eeuwig gebeiteld als Gods volle zonen. Nu is dat laatste wel reëel, we zullen voor altijd goed zitten op onze plaatsen in de hemel. Maar ook hier is er sprake van een geleidelijke ontwikkeling; dat zullen we nooit uit het oog mogen verliezen.

Een baby is een volwaardig mens, maar niet onmiddellijk volwassen.

Dat duurt nog wel even. Ieder in Gods Geest gedoopt kind van God is ontegenzeggelijk een goddelijke zoon. Hij of zij heeft echter nog geen deel aan het volle zoon­schap. Daar komt men natuurlijk wel aan toe voordat de Heer in het midden van de gemeenten (op de wolken) terugkomt. Als dat feest  plaatsvindt, is het volle zoonschap inmiddels een feit geworden. De vol­maaktheid trouwens ook, want aan een volgroeide zoon van God zal niets meer mankeren.

Door God hoog geplaatst

Zolang dat nog niet zo is, zullen we erop toe dienen te zien dat ons oog zuiver is. Wat is ons leidmotief: de kerkelijke traditie of wellicht de volle-evangelietraditie? Gaan we uit wat in allerlei kerken en kringen normaal gevonden wordt, in die hele wirwar van opvattingen, overtuigin­gen en veronderstellingen? Waarin sommigen het vanzelfsprekend vin­den dat de zondag als een oudtesta­mentische sabbat gehouden wordt, waarin anderen het heil nog steeds via het natuurlijke volk Israël ver­wachten en weer anderen niet moei­lijk doen over in functie zijnde voor­gangers die een relatie met iemand van hetzelfde geslacht hebben.

Maar ook als we ons tot de volle- evangeliegemeenten beperken, kun­nen we in verwarring komen. Want ook hier zijn de verschillen niet beperkt tot wat gehakketak in de marge. Soms worden zomaar men­senlevens aan een enkele Bijbeltekst opgehangen. Uitspraken van men­sen die enkele duizenden jaren gele­den reeds overleden zijn, bepalen dan nog steeds hoe we vandaag de dag ons leven hebben in te richten. En dat ofschoon de bijbelschrijvers sommige van die richtlijnen ons als raadgevingen achterlieten. Iets der­gelijks vind je terug in de moslim­wereld, waar soera’s uit de koran wel misbruikt worden voor de onder­drukking van vrouwen. De mens wordt op deze manier ondergeschikt gemaakt aan het geschreven woord. Hetzelfde kan ook met Bijbelteksten worden gedaan. De joden deden dat bijvoorbeeld met het sabbatsgebod, op grond waarvan niemand op de sabbat genezen mocht worden. Zo ondervond ook Jezus hierdoor wel tegenwerking bij genezingen op de oudtestamentische rustdag. Hij reageerde daarop met de woorden: ‘De mens is er niet ter wille van de sabbat, maar de sabbat is er ter wille van de mens. ’ Op grond van een dergelijk denken, waarin de mens hoog aangeschreven staat, kun je ook stellen: De mens is er niet ter wille van het geschreven woord, maar het geschreven woord is er ter wille van de mens. De bijbel is een boek vol letters, een boek dat ook van zichzelf getuigt dat de letter doodt, maar dat de Geest leven geeft.

Het licht op de kandelaar zetten

Wie profijt van het licht wil hebben, zal het bovenop de kandelaar moe­ten zetten. Aldus Jezus. Maar zo kun je ook stellen: wie het woord van God naar Gods bedoeling gebruiken wil, zal het bij het licht van Gods Geest dienen te hanteren. En dat is nu eenmaal de Geest van liefde, ontferming, goedertierenheid en trouw. Het is de Geest van de Vader, de Geest waarop je te allen tijde bouwen kunt. Als je oog dus zuiver is, als je onderscheidt waarop het aankomt. . . en daar naar leeft, zie je scherp wat Gods bedoeling is met jouw leven. Dat is niet gevat in wetten of voorschriften, in verordeningen of geboden, maar dat komt tot stand in een levende relatie met Jezus en met de Vader der lichten.

Er zijn in het christendom altijd nog mensen die je weer slaaf willen maken. Ze hebben het dan over ‘sla­ven van de Heer zijn’. Als je daarop ingaat, zeg je als het ware tegen de Vader: ik ben niet waard uw zoon genaamd te worden; mag ik alstu­blieft uw slaaf zijn? Dat zei de verlo­ren zoon ook tegen z’n vader. Maar dan zegt de Vader: kom aan mijn hart. . . en daarna aan de gedekte tafel. Je mag naast Me zitten, gehuld in nieuwe kleding. Het natuurlijke, verfomfaaide slavenkleed mag je verwisselen voor een nieuw geeste­lijk kloffie. Want jij bent mijn ere­gast: geen slaaf, maar een geliefde zoon.

De Vader zegt als het ware: je bent toch een broer van Jezus? Nou, dan hoor je bij de familie, dan ben je van mijn geslacht. Ik lees het trouwens in je ogen; je hebt dezelfde oogop­slag als mijn eerstgeboren Zoon, als Jezus. Je hoort bij Hem en dus ook bij Mij. Laat mijn licht maar schij­nen. . . in jou en door jou heen naar anderen. Want, zegt God: Ik ben enkel licht. In jou!

 

Drie uitgangs­punten van aanvaarden door Yvonne Sulman

1 – Leven vanuit de goddelijke liefde

Als wij niet leven uit de goddelij­ke liefde, dan zijn we nergens. De goddelijke liefde is de basis van ons leven en zonder basis kan er niet gebouwd worden. Zonder bouw is er geen groei, zonder groei geen leven.

2 – Luisteren en doen

Luisteren is leren, doen is het geleerde uitoefenen in de prak­tijk. Theorie zonder praktijk blijft statisch en is weinig zinvol. Praktijk zonder theorie biedt weinig innovatie. Leren en doen, dat is de weg tot behoud.

3 – Zachtmoedig en nederig Zijn zoals Jezus, zachtmoedig en nederig. Niet opgeblazen, hoog­hartig of trots. Maar zoals Jezus: dienend, behulpzaam, vriendelijk.

 

Gods huis, Zijn tempel: dat zijn wij! Door Jildert de Boer

 

Gaan wij naar de kerk?

Ook in onze kringen hoor je steeds vaker de uitdrukking: “wij gaan naar de kerk” en “in onze kerk”. Vroeger hoorde je veel meer: “wij gaan naar de samenkomst”, “in onze samen­komst” en “in de gemeente”. Hoe komt dat? Is dit gewoon een ander woordgebruik, maakt het allemaal niet zoveel uit, of is het mogelijk dat er een ander begrip van zaken ach­ter zit? Gebruikt men de uitdruk­king “wij gaan naar de kerk” om zich voor buitenstaanders verstaan­baarder te maken? Zou het hanteren van het woord “samenkomst ”een niet-christen of iemand van een tra­ditionele kerk misschien eerder op de gedachte kunnen brengen van “dat is vast weer een of andere groep of sekte”. Willen wij ons voor even­tuele smaad indekken door de woordkeus “naar de samenkomst” te vermijden, of is het zelfs wijsheid om ons aan te passen en dit liever “kerkgang” te noemen? Is deze ver­schillende benaming eenvoudig uit­wisselbaar of zit er toch meer ach­ter? Zit ik nu te muggenziften, of gaat het eventueel om een zich ver­schuivend inzicht en mogelijk een ontbreken van een goed nieuwtesta­mentisch begrip op wat de gemeente werkelijk is? Wij willen graag ons licht op dit onderwerp laten schijnen vanuit het evangelie van het Koninkrijk der hemelen.

Hoewel we toegeven dat het woord “kerk” officieel betekent “dat wat van de Heer is”, denken we in de volks­mond bij het gebruik van deze term duidelijk eerst aan het kerkgebouw en vervolgens meestal aal de tradi­tionele, gevestigde kerken.

We willen ook niet wettisch zijn, als we bedenken dat de Engelse taal slechts het woord “church” kent, dat zowel door kerk als door gemeente kan worden vertaald. Toch heeft in ons beléven het woord “gemeente” dat zo duidelijk verweven is met de “gemeenschap” van gelovigen onze voorkeur. In het Grieks is gemeente “ekklesia”, dat “de eruit geroepenen” betekent. Wij zijn immers door God geroepen uit de duistere wereld van de zonde tot Zijn wonderbare licht! Wij zijn verlost van de macht van satan en overgezet in het Koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde, in wie wij de vergeving van zonden heb­ben!

De Bijbel spreekt over onze eigen “bijeenkomsten” niet verzuimen, gelijk sommigen dat gewoon zijn Hebreeën 10 vers 25 (Heb. 10:25), of letterlijk onze “toevergadering” in de zin van onze ver­eniging met Hem (vergelijk 2 Thess. 2:1). Wij verzamelen ons immers rondom Hem, want waar twee of drie vergaderd zijn, daar is Hij in het midden. Wij zoeken de gemeenschap met Hem, onze Heer, en met elkaar! Paulus spreekt over de “samenkomsten” van de gemeen­te bijv. 1 Korinthe 11 vers 17; 1 Korinthe 14 vers 26 (1 Kor. 11:17 en 1 Kor. 14:26). Het woord “gemeente” doelt niet op de plaats of het gebouw van samen­komen, maar op de gelovige christe­nen zelf, die in dit geestelijk organisme hun plaats innemen. De gemeente is geen organisatie, al is het soms wenselijk een aantal aardse zaken te regelen, maar het is een functionerend organisme vol leven­de cellen met een hemelse roeping Hebreeën 3 vers 1 (Heb. 03:01) en een hemels doel: dat de leden van dit lichaam geestelijk vol­wassen worden! De kwestie kan nooit zijn dat we mooie uiterlijk zichtbare kerken najagen, die niet dienstbaar zijn aan het geestelijk belang van de geloofsgroei en de geestelijke ontwikkeling van de gelo­vigen

Naar organische gemeenschap

Ook staan de begrippen “gemeente” en “organisme” haaks op de geest van individualisme, die onze tijd zo bijzonder kenmerkt en waardoor ieder doet wat goed is in eigen ogen. In de gemeente beoefenen we juist de gemeenschap en zal het afgelo­pen zijn met de individualistische geest van “als de Heer mij maar zegent” en “als ik mij maar lekker voel tijdens de zang en lofprijs”. De gemeente is een collectief, waar de leden erop uit zijn met elkaar Gods wil te zoeken en samen te doen wat goed is in Gods ogen. Kortom: van­uit hemels perspectief bekeken gaan wandelen in het dagelijkse leven! In 1 Korinthe 12 vers 13 (1 Kor. 12:13) wordt ons voor­gehouden dat we “door één Geest tot één lichaam zijn gedoopt” en als we dit geestelijk verstaan dan is het uit met alle individualisme en solisme. Dan zijn we met elkander bezig harte-relaties te ontwikkelen en elkaar te leren kennen naar de geest. Daarin klopt immers het hart van gemeente-zijn! Het samen in heilige Geest mogen ontwikkelen van god­delijk leven binnenin onszelf en dit tevoorschijn te laten en te zien komen is de geestelijke kern van gemeente-zijn en dit kan nooit ver­vangen worden door uiterlijk “ergens een (kerk)klok te hebben horen luiden” (in letterlijke of in figuurlijke zin). Elkaar (leren) ken­nen naar het hart en het samen uit­oefenen van gemeenschap, gepaard gaande met een diepere reiniging van alles wat daar niet bij hoort, is een weg. Op die wijze kan men elkaar helpen bij het nemen van een volgende stap in het groeiproces van ieder persoonlijk in het organisme, om samen in elk opzicht (=in alle dingen) toe te groeien naar Hem, die het hoofd is: Christus! Maatstaf is: de maat van de wasdom van de volheid van Christus Efeze 4 vers 13 tot en met 15 (Ef. 04:13-15).

Het gebouw van samenkomst

Dat de gemeente een zichtbare plaats nodig heeft om haar samen­komsten te houden is een prakti­sche, nuttige zaak, maar om mee te bouwen aan de woonstad van God in de geestelijke wereld gaat het om een hart en een lichaam dat als tem­pel van God is toegewijd en niet om kathedralen die lijden aan “steen­kanker” met vele jaren durende, kostbare restauraties, of dat (aardse) schitterende “kristallen kathedralen” ook maar enige meerwaarde zouden hebben in het Koninkrijk van God. Architectonisch of esthetisch mogen dergelijke gebouwen dan hun waar­de hebben in de wereld en voor het toerisme, maar men wordt er qua geestelijke groei geen cent wijzer van.

Principieel maakt het voor ons gees­telijk dan ook geen verschil of we als gemeente samenkomen in een huis­kamer, een zaal, een aula van een school, een buurthuis, een kerkge­bouw of wat dan ook. De vleselijke christen houdt uiteraard van entou­rage in de natuurlijke, zichtbare wereld, die voor de geestelijke mens echter van volstrekt ondergeschikt belang is. Deze heeft voluit gekozen voor de hoge weg van het Koninkrijk der hemelen met zijn fascinerende denkwereld van Gods plannen en mogelijkheden, waar geen aards genoegen, vertier of comfort tegenop kan. Hij is bezig zich te verheffen in de geestelijke wereld, waar Christus is, om Zijn leven ook op aarde in het praktische alledaagse leven gestalte te laten krijgen met een nederige houding in de natuurlijke wereld. Praktisch kiezen sommigen gemeenten bewust voor een eigen gebouw, dat vele voordelen heeft, maar ook nadelen zoals het intensie­ve onderhoud. Andere gemeenten kiezen niet minder bewust om geen eigen gebouw te onderhouden, maar er één te huren, mogelijk daarmee geld uit te sparen voor het onder­steunen van zendelingen, maar met het nadeel dat elke samenkomst de energie van de nodige zaaldienst van te voren en na afloop vergt.

Elke gemeente gunnen we hier de eigen vrijheid van keuze en we respecteren deze!

Wegkomen uit een voorstelling!

Vaak beluisteren we om ons heen een oudtestamentische benadering van zaken, waarin men van taberna­kel en tempel een lijn doortrekt naar het kerkgebouw. Men hoort dan: “wij gaan op naar Gods huis” en er wordt gebeden: “wij zijn weer in Uw huis samengekomen”. U merkt het: alsof er in het Nieuwe Verbond nog een wezenlijk verschil zou zijn tus­sen een kerkgebouw, hal, zaal(tje) of huiskamer. Een kerkgebouw mag dan praktische waarde hebben, in geestelijke zin heeft het niets voor op een eenvoudiger lokaal van samenkomen. Een kerk is niet gewijder, plechtiger of heiliger!

Velen zijn hier een stuk Roomse zuurdesem nog niet kwijt en hebben op dit punt vernieuwing van denken nodig. Nogmaals: uit praktische overwegingen kan een gebouw zijn diensten bewijzen, maar aan de innerlijke waarde van de samen­komsten van de gelovigen verhoogt dat niets, omdat het daarbij nu een­maal gaat om de werking van Woord en Geest. De gemeente heeft niets met een gewijd, aards gebouw te maken, maar wordt gevormd door de gelovigen zelf. Onomwonden  stelt de Hebreeënschrijver: “Zijn huis zijn wij, indien wij de vrijmoe­digheid en de hoop waarin wij roe­men tot het einde toe onverwrikt vasthouden” Hebreeën 3 vers 6 (Heb. 03:06). Wij worden aangespoord: “laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis” 1 Petrus 2 vers 5 (1 Petr. 02:05). In het Oude Verbond wer­den de stenen in letterlijke zin “pas­klaar” gemaakt bij de tempelbouw (uiteraard ligt daar voor ons nog steeds een geestelijke les in, zoals we zullen zien!) 1 Koningen 5 vers 17 en 18 en 1 Koningen 6 vers 7 (1 Kon. 05:17-18 en 1 Kon. 06:07).

Een geestelijk huis!

De gemeente is Gods bouwwerk op het fundament Christus 1 Korinthe 3 vers 9 tot en met 11 (1 Kor. 03:09-11). De heidenen die uitgesloten waren van het burgerrecht van Israël, zijn nu medeburgers der hei­ligen en huisgenoten van God, gebouwd op het fundament van apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus Zelf de hoeksteen is. In Hem wast elk bouwwerk,, goed ineensluitend (!) op tot een tempel, heilig in de Here, in wie gij ook mede(!)gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest Efeze 2 vers 12 en Efeze 2 vers 19 tot en met 22 (Ef. 02:12; Ef. 02:19-22). Deze verzen hebben niets te maken met uiterlijke, zicht­bare kerkgebouwen. Hier is geen plaats- of ruimtegebondenheid! Gods woning is een gééstelijk huis! De Allerhoogste woont niet in wat met handen gemaakt is Handelingen 7 vers 48 (Hand. 07:48). Er wordt in het Nieuwe Verbond geen enkele aandacht gevraagd voor speciale plaatsen of Godshuizen, waar men God behoort te aanbid­den. De Vader zoekt waarachtige aanbidders, die Hem aanbidden in geest en in waarheid Johannes 4 vers 20 tot en met 24 (Joh. 04:20-24). Deze verklaring van Jezus aan de Samaritaanse vrouw raakt de kern: in het Nieuwe Verbond gaat het om de geestelijke werkelijkheid. Het gaat geheel om het innerlijk, om de hart gesteldheid op welke plaats of tijd dan ook. Dat de gemeente, als huis (gezin) van de levende God 1 Timoteüs 3 vers 15

(1 Tim. 03:15), ook een zichtbare plaats nodig heeft om samen te komen is een puur praktische aangelegenheid, die op zichzelf genomen geen gees­telijke betekenis heeft.

Herbouw van een zichtbare, aardse, stenen tempel in Jeruzalem?

Joden en Moslims maken ruzie om “heilig huisjes”. De Al-Aksa moskee en de Omarmoskee in het oude Jeruzalem staan volgens velen de herbouw van een Joodse tempel in de weg. De geruchten dat de stenen voor deze tempel allang ergens klaar liggen, zijn al jaren in omloop.

Deze gedachtegang van een her­bouw van een natuurlijke tempel stoelt op een uitleg van profetie in een natuurlijke en aardsgerichte eindtijdvisie. Wij hebben door Gods genade inzicht geleerd, om deze din­gen geestelijk te verstaan. Hoewel we de mogelijkheid van de herbouw van een Joodse tempel niet bij voor­baat willen uitsluiten, zal deze -als hij gebouwd mocht worden- in het licht van het Nieuwe Verbond voor christenen van nul en generlei waar­de zijn. Een zichtbare tempel is in het Nieuwe Verbond zonder geeste­lijke betekenis Hebreeén 9 vers 1 en Hebreeën 9 vers 23 en 24 (Heb. 09:01; Heb. 09:23-24), want Jezus, die niet tot de stam Levi van de priesters behoorde, is in het hemelse heiligdom de ware Hogepriester. De bovengenoemde eindtijdvisies gaan er over het alge­meen van uit dat het Levitische priesterschap wordt hersteld en dat er in deze te herbouwen aardse, ste­nen tempel te Jeruzalem dus weer schaduwoffers van dieren worden gebracht. Voor een christen die heeft geleerd geestelijk te kijken vanuit het Koninkrijk der hemelen is dit ondenkbaar. Het herstel van een der­gelijk oudtestamentisch priester­schap beschouwt hij als het terug­ projecteren van het Nieuwe Verbond naar het Oude Verbond, waarvan de Schrift juist zegt dat dit verjaard is en niet ver van de verdwijning Hebreeën 8 vers 13 (Heb. 08:13). In wezen is het een mis­kenning van het scheuren van het voorhangsel in de tempel toen Jezus stierf en van de ultieme waarde van het bloed van Christus als er weer oudtestamentische offers zouden worden gebracht. Dan is men bezig met nutteloze rituelen.

Tevens is er nu sprake van een koninklijk priesterschap 1 Petrus 2 vers 9

(1 Petr. 02:09), waarin de christenen uit de volken ten volle delen.

Wij weten wel dat men zegt dat de antichrist in deze (te herbouwen) tempel zal zitten en daarvoor beroept men zich op 2 Thessalonicenzen 2 vers 4 (2 Thess. 02:04) “de tegenstander. . . die zich in de tempel Gods zet. . . ”. Ook  11 vers 1 en 2 Openbaring(Openb. 11:01-02) wordt regelmatig aangehaald om het existeren van een zichtbare, aardse, stenen tempel in de eindtijd aan te tonen. Daar staat: “. . . Sta op en meet de tempel Gods en het altaar en wie daarin aanbid­den. Maar laat de voorhof, die buiten de tempel is erbuiten, en meet die niet, want hij is aan de heidenen prijsgegeven. . . ”. Openbaring 3 vers 12 (Openb. 03:12) zegt: “Wie overwint hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel mijns Gods” en dit moet duidelijk geestelijk ver­staan worden. Veelvuldig noemt men ook de tempel van Ezechiël (40-47) en schuift deze slechts naar de toekomst van het duizendjarig rijk. Deze beschrijft echter een gees­telijke realiteit, die nu in de gemeen­te van het Nieuwe Verbond werk­zaam is. Denk bijvoorbeeld aan het bekende hoofdstuk 47 over de tempelbeek, waarbij het zinnebeeldig gaat om het geestelijk herstel en de geestelijke ontwikkelingsprocessen die nu aan de gang zijn.

Als wij het begrip “tempel Gods” in het Nieuwe Verbond screenen, dan doelt dit op de gemeente uit Jood en heiden, het geestelijke huis met de levende stenen of op het individuele lichaam van elke christen Efeze 2 vers 21 en 22; 2 Korinthe 6 vers 16; 1 Petrus 2 vers 5; 1 Timoteüs 3 vers 15; 1 Korinthe  3 vers 16 en 17; 1 Korinthe 6 vers 19 en 20; Hebreeën 3 vers 6 (Ef. 2:21-22; 2 Kor. 6:16; 1 Petr. 2:5; 1 Tim. 3:15; 1 Kor. 3:16-17; 1 Kor. 6:19-20; Heb. 3:6). Het is zonneklaar dat het begrip “tempel” in 2 Thessalonicenzen 2 vers 4 Openbaring 11 vers 1 en 2 (2 Thess. 02:04 en Openb. 11:01-02) dan ook over de gemeente gaan. De antichrist en de machten der duisternis willen zich zetten in de tempel, dat is het lichaam van de mens, dat bestemd is voor Gods Geest én zij vallen de tempel Gods -dat is de gemeente- aan en zullen het Babylonische voorhofchristendom in kunnen nemen Openbaring 1 vers 1 en 2 (Openb. 01:01-02). Deze afval is volop aan de gang. Wat denkt u van ker­ken en gemeenten die praktiserende homoseksuele paren in hun midden inzegenen? Dat is het zegenen van de zonde en dit is maar één voor­beeld hoe je de antichristelijke geest in huis kunt halen: in je eigen indi­viduele tempel, of in de gemeente, die bedoeld is als een heilige, geeste­lijke tempel van God, maar die ook prijsgegeven kan worden aan de machten der duisternis.

Laten wij zorgen uit een aardsgericht, oppervlakkig en verwarrend “voorhofchristendom” weg te trek­ken, om “tempelchristenen” zijn of anders worden, die niet slechts gedoopt zijn in de Geest, maar ook wandelen door de Geest en door de Geest het spoor houden op de weg van heiliging in de navolging van Jezus, onze Voorloper.

Levende stenen vol van de Geest

Het is duidelijk dat wij als discipelen van het Koninkrijk der hemelen niets meer te maken hebben met aardse tempels of speciale Godshuizen. Wij hebben deel gekre­gen aan een nieuw verbond!

Wij komen in dat Nieuwe Verbond niet samen in het huis van God, maar Gods huis dat zijn wijzelf! Wij vormen in Christus “Vaders huisge­zin”, waar Zijn gedragsregels gelden 1 Timoteüs 3 vers 15 (1 Tim. 03:15). Jezus is onze oudste broer en het hemelse Jeruzalem is onze moeder Romeinen 8 vers 29 en Galaten 4 vers 20 (Rom. 08:29; Gal. 04:20). Als broeders en zusters hebben wij gemeenschap met de Vader door de Zoon en met elkaar. Zo zijn wij het levende “gesteente” waarmee God bouwen gaat!

Wat een genade dat wij tempels van de heilige Geest kunnen zijn en dat de Geest van God in ons wil wonen! 1 Korinthe 3 vers 16; 1 Korinthe 6 vers 19 en 20; 2 Korinthe 6 vers 16 (1 Kor. 03:16; 1 Kor. 06:19-20; 2 Kor. 06:16). Zonder meer vraagt dit eerst om een grondige schoonmaak en reiniging van onze tempels (lichamen) van alles wat met zonden te maken heeft en dat gaat verder dan alleen te wijzen op het roken met: “op de tempel van de heilige Geest staat geen schoorsteen”!

Overigens wel iets om ook aan te denken. De inwoning en de vervul­ling met de heilige Geest is de heer­lijkheid van het Nieuwe Verbond. Hebt u deze heerlijkheid al gesmaakt? Dan bent u onder het beslag van Gods Geest ongetwijfeld bezig met een heilige levenswandel!

Oudtestamentische Godshuizen

Uit de oudtestamentische modellen valt veel te leren. Het huis van God was toen de tabernakel en later de tempel. Hoe kwamen die beide tot stand? Zei God soms: “bouw maar eens een huis voor Mij, doe je best en maak er maar wat van”? Welnee! God gaf zeer nauwkeurige instruc­ties, evenals eerder al bij de ark, die Noach in opdracht van God bouwde. Het moest allemaal heel precies! (De nauwgezette tabernakelvoorschriften kunnen op het eerste gezicht droge stukken in de Bijbel lijken, maar in het licht van Hebreeën 8 t/m 10 verstaan we de enorme geestelijke waarde!). Alles gaf een schaduw en afdruk van het hemelse Hebreeën 8 vers 5 (Heb. 08:05). God sprak: “En zij zullen Mij een heiligdom maken en Ik zal in hun midden wonen. Gij zult het maken overeen­komstig alles wat Ik u toon, het model van de tabernakel en het model van al zijn gerei”Exodus 25 vers 8 en 9; Exodus 25 vers 40 (Ex. 25:08-09; Ex. 25:40). Bij de tempel was het niet anders: “Alles staat in een geschrift, ontvangen uit de hand des Heren, waarin Hij mij (David) onderrichtte aangaande de gehele uitvoering van het ontwerp” 1 Kronieken 28 vers 19

(1 Kron. 28:19). Salomo moest exact naar Gods plan bouwen! De voor­waarde voor de bevestiging van het koningschap was het volharden in het onderhouden en onderzoeken van alle geboden van de Here en Hem te dienen met een volkomen toegewijd hart en een bereid­willig gemoed 1 Kronieken 28 vers 7 tot en met 9 (1 Kron. 28:07-09). Met grote nadruk gold de conditie “Indien. . . ” 1 Koningen 2 vers 4; 1 Koningen 6 vers 12; 1 Kroniken 22 vers 13

(1 Kon. 2:4; 1 Kon. 6:12; 1 Kron. 22:13), maar het volbrengen ervan was tegelijkertijd geheel Gods gave 1 Kronieken 29 vers 12; 1 Kronieken 29 vers 18 en 19 (1 Kron. 29:12; 1 Kron. 29:18-19).

Gehoorzaamheid is nodig

Paulus benadrukt eveneens beide kanten: “gelijk gij te allen tijde gehoorzaam zijt geweest, blijft uw behoudenis bewerken met vreze en beven” en daarbij “want God is het die zowel het willen als het werken in u werkt” Filippenzen 2 vers 12 en 13 (Filip. 2:12-13). Het heerlij­ke is nu dat God degenen die Hem gehoorzaam zijn, de heilige Geest heeft gegeven Handelinge 5 vers 32 (Hand. 05:32). Met Gods Geest binnenin ons is gehoorzamen geen zware last, maar een grote lust, waar je zin in hebt! Daartoe zijn de brieven in het Nieuwe Testament doorspekt met allerlei opdrachten en vermaningen. Het komt op uiterst nauwgezet bouwen aan, zodat wij in geest en waarheid Zijn huis zijn, indien wij de vrijmoedigheid en de hoop, waarin wij roemen, tot het einde toe onverwrikt vasthou­den Hebreeën 3 vers 6 (Heb. 03:06). Standvastige volharding wordt gevraagd!

Geen steen te zien, maar de heerlijk­heid Gods openbaart zich!

De bouwlieden van Salomo behieuwen de grote, kostbare stenen en maakten ze pasklaar voor de bouw van het huis 1 Koningen 5 vers 17 en 18 (1 Kon. 05:17-18). Evenzo moeten wij door de Heer grondig afgebikt worden, zodat de “harde, taaie speciekorsten” worden verwijderd. Dan kunnen we ons (voegzaam) laten gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis 1 Petrus 2 vers 5 (1 Petr. 02:05). Van Salomo ’s tempel staat uiteindelijk: “er was geen steen te zien” 1 Koningen 6 vers 18 (1 Kon. 06:18), want alles werd overtrokken met cederhout en goud: de heerlijkheid Gods! Voor ons geldt hetzelfde: “zo kennen wij dan van nu aan neimand naar het vlees”, maar naar de nieuwe schepping in Christus 2 Korinthe 5 vers 16 en 17 (2 Kor. 05:16-17). Wij zij dan tot het inzicht gekomen, dat één voor allen gestorven is. Dus zijn zij allen gestorven. En voor allen is Hij gestorven, opdat zij die leven, niet meer (voor) zichzelf zou­den leven, maar voor Hem, die voor hen gestorven is en opgewekt 2 Korinthe 5 vers 15 (2 Kor. 05:15). Wij willen als met Hem gestorven mensen als “steen” geen blikvanger meer zijn, die zelf zo sterk op de voorgrond treedt, maar veel meer leren Christus en de ande­re broeders en zusters in het vizier te houden. Zodoende kunnen we onszelf meer en meer wegcijferen in een gezonde zelfverloochening, zelfs als God ons naast een “steen” (gelovi­ge) metselt, die van nature niet zo bij ons past of ons niet ligt. Dat geeft groeikansen, waarbij onze vernieuw­de persoonlijkheid in Christus meer en meer uit de verf mag komen: In alles altijd en overal, hoe de machten ook tekeer gaan, of hoe mensen en omstandigheden ook zijn.

Sympathie en antipathie kunnen verdwijnen door niemand naar het vlees te kennen en de ander zijn overtredingen niet toe te rekenen, maar Christus’ wezenstrekken in die ander in groeiende mate tevoor­schijn te zien komen! De heilige Geest vult Zijn tempel en zal zowel in mij als in die anderen de heerlijk­heid van God -Zijn natuur- tot open­baring brengen. Anders gezegd: Jezus wil vele zonen tot heerlijkheid brengen Hebreeën 2 vers 10 (Heb. 02:10) via een proces dat door lijden heen gaat.

De weg van gehoorzaamheid tot zoonsleven: de gevelsteen!

Gehoorzaamheid gaat nooit zonder lijden in de verzoekingen en zonder gehoorzaamheid is deze geestelijke,

hemelse opbouw onmogelijk. Door de gehoorzaamheid aan God krijgt ons leven niet slechts vorm, maar inhoud! De behoefte aan uiterlijk vertoon en zich uiterlijk goed voor te doen zal van lieverlee wegebben en het verlangen om God te aanbidden in geest en waarheid ontstaat en komt echt tot leven. Heel ons wezen richt zich erop goddelijk leven te verkrijgen in onszelf Johannes 6 vers 53 (Joh. 06:53). De mensen om ons heen hebben er behoefte aan het leven van Christus in ons te proeven. Bij het bouwen aan de geestelijke tempel hebben wij veel nuttig “steigerwerk” (kennis en inzicht) nodig, maar het draait ten­slotte om het leven dat zich in de geestelijke tempel ontwikkelt. Gods bouwwerk zijn wij! 1 Korinthe 3 vers 9 (1 Kor. 03:09). God bouwt een heerlijk huis! Hij wil Zijn plan met ons, met Zijn gemeente -de tempel Gods- voltooi­en, zodat het einddoel van het volle zoonschap bereikt wordt. Onderaan ligt daar Jezus als hoeksteen en fun­dament en op Hem is het hele gees­telijke huis gegrondvest. Bovenaan komt het werk van God gereed in ons en de tijd nadert dat de volheid van Christus ook in de zonen Gods (=de zonen van olie- Zacharia 4 vers 14 en Openbaring 11 vers 4 (Zach. 04:14; Openb. 11:04) zichtbaar zal worden! In beeldspraak wordt dit geuit met: het naar voren brengen van de gevel­steen onder het gejubel: heil, heil zij hem! Zacharia 4 vers 7 (Zach. 04:07). In andere vertalin­gen wordt de gevelsteen aangeduid met: de topsteen, de sluitsteen of de kroonsteen op het werk van God! Geprezen zij de Heer, die ons voert naar dit machtige doel! We willen afsluiten met een prachtig koor:

Zijn lof vult de tempel

Zijn vrede mijn hart

Zijn kracht en Zijn glorie

Hebben elk probleem ontward

De Naam aller namen

Bracht mij vrijheid van zin

Nu vult lofprijs mijn tempel

En Zijn Geest woont binnenin!

 

Herkenbaar door anders te zijn door Froukje Huis

Vrijdagochtend half tien. “Zullen we eerst de boodschappen doen?”, vraagt Dick. Ik kijk eens naar buiten, ’t is prachtig weer. De meeste men­sen zullen vandaag wel vroeg in de winkel zijn. Maar klaar is klaar. Goed we gaan. Terwijl Dick de auto buiten zet, zoek ik de tassen bij elkaar.

Gelukkig staan er nog winkelwagen­tjes buiten en al gauw worden we opgenomen in de stroom mensen. “Zorg jij voor het brood? Dan ga ik naar de koekafdeling”. Dick neemt de wagen mee en gaat in de rij staan voor het brood, dat nog gesneden moet worden.

Al gauw heb ik mijn koek gevonden en ga ik op zoek naar de wagen die Dick even opzij heeft gezet. Er staan er heel wat, alle met de grote ‘koop- hier’ tas die de firma met dezelfde naam gratis heeft uitgereikt na de grote verbouwing. Maar. . . waar is onze wagen? Zoekend kijk ik rond maar hij is er niet. Met mijn handen vol koek loop ik verder de winkel in. Ik tuur in alle zijpaden, wagentjes genoeg maar niet het onze.

Eindelijk aan het eind van de winkel bij de vleesafdeling zie ik er iemand mee lopen. Hij zet het neer en gaat naar de vleesafdeling. Ik trek hem aan zijn jasje: “Meneer u hebt mijn wagentje meegenomen!”.

Verbaasd kijkt de man op: “Uw wagentje?” En dan ziet hij het. Geen wit-blauwe ‘koop-hier’ tas hangt aan onze wagen maar een ouderwetse bruine ‘big shopper’.

“O, neemt u mij niet kwalijk”, ver­ontschuldigt hij zich.

“Helemaal niet hoor!”

En dan schieten we allebei in de lach. De man gaat terug naar het brood, want daar zal zijn wagentje wel staan en ik worstel me tegen de stroom in naar Dick die al op de uit­kijk staat.

Misschien denkt u, wat een alle­daags verhaal, wat moet ik daarmee? Maar God wil juist in die alledaags­heid tot ons spreken. Ik kon zo doel­bewust door de winkel stappen omdat het wagentje door die bruine tas anders was dan alle anderen. Het was duidelijk te herkennen.

Willen wij niet allemaal duidelijk ‘herkend’ worden als volgeling van Jezus? Onze opdracht is immers een licht in de duisternis te zijn, zodat»„ we zichtbaar zullen zijn in de wereld om ons heen.

Paulus schrijft het heel duidelijk in zijn brief aan de gemeente te Efeze: “Gij geheel anders, gij hebt Christus leren kennen”.

We willen herkend worden opdat de ziel in nood in ons een lichtpuntje ziet; iemand aan wie hij zijn zorg kan toevertrouwen; iemand die bereid is te luisteren en te helpen. Het kan betekenen: tegen de stroom in roeien, onbegrip ervaren, bespot worden, maar ook dankbaarheid en liefde terugontvangen.

Het is een verantwoordelijke taak en om ons daarbij te helpen heeft God ons de gemeente gegeven, zodat we elkaar kunnen bemoedigen en ondersteunen om in Jezus’ spoor verder te gaan. Laat het een lichtend spoor zijn want de nood is groot!

Doet u mee?