Selecteer een pagina

Levend Geloof – 351

Levend geloof 1993.09

De kwaliteit van ons leven door Gert Jan Doornink

Hoe is het gesteld met de geestelijke kwaliteit van ons leven? Is het beeld van Christus in ons al zichtbaar? En openbaren we ons reeds als zonen Gods? Want dat is het waarop de wereld wacht. Paulus zegt: “Want met reikhalzend verlangen wacht de schep­ping op het openbaar worden der zonen Gods” (Rom. 08:19).

Nu is het niet zo dat iedereen, buiten de gemeente van Christus, rondloopt met de gedachte: ik wou dat de echte christenen zich nu maar eens gingen openbaren. Dikwijls is er een intense haat tegen alles wat met geloof en godsdienst te maken heeft. We hoeven ons niet af te vragen wie daarvan de inspirator is. Maar het verlangen naar het openbaar worden van de zonen Gods uit zich vaak onbewust in allerlei dingen die in eerste instantie met geloof en godsdienst niets te maken hebben. Ik denk aan het zich inzetten voor een beter milieu en de bescherming van de natuur, het een halt willen toeroepen aan de toenemende kriminaliteit, enz. Duidelijk is dat diep in het hart van vele mensen de gedachte leeft: we maken er een potje van; het kan zo niet doorgaan; er moet iets gebeuren.

Wat onze bestemming is

Nu is het opvallend dat in hetzelfde gedeelte van Romeinen 8 waarin gesproken wordt over het openbaar worden van de zonen Gods, óók gesproken wordt over onze bestemming tot “gelijkvormigheid aan het beeld van Gods Zoon” (Rom. 08:29b). De konklusie mag duidelijk zijn: Het openbaar worden van de zonen Gods, met als uiteindelijk gevolg het herstel van Gods schepping, hangt mede af van het feit of wij gelijkvormig worden aan het beeld van Jezus.

Het heeft dus niets te maken met één of ander plotseling ingrijpen van God, waardoor van het ene op het andere moment alles verandert. God werkt volgens een plan en dat plan is een ontwikkeling met een opgaande lijn. En bij die ontwikkeling, deze weg naar voltooiing, is de gemeente van Jezus Christus ten volle betrokken.

We zullen er daarom ook alles aan moeten doen dat we op een gezonde wijze geestelijk ontwikkelen, zodat we ons meer en meer als zonen Gods gaan openbaren.

Hoe gaat dat nu in zijn werk? Hoe kunnen we zoveel mogelijk ingeschakeld zijn in het plan van God? Wat bevordert de geestelijke groei? Kortom: hoe bevorderen we de geestelijke kwaliteit van ons leven?

Allemaal vragen waar we aktief mee bezig dienen te zijn. Want het gaat er natuurlijk niet om dat we als christenen theoretische kennis opbouwen waar we verder niets mee doen, maar dat we een praktische beleving hebben van alles wat we gaan verstaan aangaande Gods koninkrijk. Het is niet de leer óf het leven, maar de leer én het leven.

Wij hebben geestelijke kennis nodig

Het eerste wat we nodig hebben is: geestelijke kennis! Wat was op een gegeven moment in de geschiedenis van het volk Israël een groot manko? Gebrek aan kennis! Lees Hosea 4 er maar op na. Drie dingen ontbraken: er was geen trouw, geen liefde en geen kennis Gods in het land (Hos. 04:01) met zeer grote negatieve gevolgen (Hos. 04:02-03). In de eerste plaats hadden de geestelijke leidslieden van het volk gefaald; priester en profeet worden genoemd, maar ook het volk was er (daardoor uiteraard) bij betrokken. Hosea komt in vers 6 zelfs tot de konklusie dat het volk (Gods volk) verloren gaat door gebrek aan kennis!

Hetzelfde geldt voor onze dagen. Als het waarachtige volk van God het zonder geestelijke kennis meent te kunnen stellen, gaat het ‘verloren’, kan God Zijn doel met ons niet bereiken, open­baren wij ons niet als zonen Gods. En waaruit komt ‘geestelijke kennis’ voort? Uit het Woord en door de Geest. Daarbij is het vooral belangrijk dat we Gods woord op geestelijke wijze leren verstaan, want de letter doodt, maar de Geest maakt levend!

De openbaring van het zoonschap

Als je (Rom. 08:18-30) doorleest, zou je de verkeerde konklusie kunnen trekken, dat hier weliswaar gesproken wordt over de openbaring van het zoonschap, maar dan pas na de ‘verlossing van het lichaam’ (Rom. 08:23). Paulus plaatst hier echter de ‘verwachting van het zoonschap’ in het kader van de ‘over­gangstijd’ waarin wij leven. Nu nog hebben we te maken met ‘lijden’ (veroorzaakt door de aanvallen uit het rijk der duisternis; de duivel is immers nog de overste van deze wereld), maar Paulus zegt: dat weegt niet op tegenover de heerlijkheid die over ons geopenbaard wordt (Rom. 08:18).

Dus toch allemaal voor later? En is het dus toch waar wat de Catechismus leert: je bent en blijft een zondaar? Neen, want wat is het grote verschil? Vers 23 maakt het ons duidelijk: Wij hebben de Geest als eerste gave ontvangen!

Dat is het grote verschil met allen die niet behoren tot het waarach­tige volk van God! Zij hebben de Geest van God niet. Zij worden beheerst door verkeerde geesten. Die zijn ook produktief en geven ook kennis, maar het is verkeerde kennis, okkulte kennis. Het berooft en onthoudt de mens van het waarachtige Goddelijke leven dat heerlijkheid geeft en vrede, blijdschap, innerlijke rust en zekerheid. Dat leven dat ons meer en meer bestand doet zijn tegen de aanvallen uit het rijk der duisternis.

Gebrek aan geestelijke kennis en gebrek aan onderscheiding des Geestes zijn belangrijke oorzaken waardoor kinderen Gods afgeremd worden in hun geestelijke ontwikkeling en zich dus ook niet als zonen Gods openbaren en dus ook geen invulling geven aan Gods bestemming voor ons: “het gelijkvormig worden aan het beeld van Gods Zoon” (Rom. 08:29).

Weet u wat Paulus daar nog achteraan schrijft? “… opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen”. Met andere woorden: zoals Hij was, worden ook wij opgeroepen te zijn! Zo Vader, zo Zoon. En zo Zoon, zo wij als broeders en zusters. Paulus had het heel goed begrepen. Op een gegeven moment verwoordde hij het met de woorden: “Wees mijn navolgers, gelijk ook ik Christus navolg…” (o.a. 1 Kor. 11:01). Als Paulus zich niet als een waarachtige zoon van God had geopenbaard, zou hij dit onmogelijk hebben durven schrijven. Nu schreef hij het echter in alle vrijmoedigheid. Was Paulus daardoor hoogmoedig? Beschouwde hij zich als een soort superchristen? Helemaal niet. Paulus had zijn geestelijke plaats met Christus ingenomen in de hemelse gewesten. Gods Geest was in hem. Hij kon daardoor te allen tijde de verkeerde geesten weerstaan en riep anderen op dat ook te doen. Aan de gemeente te Filippi schreef hij: “Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was” (Filip. 02:05).

Openbaren wij de gezindheid van Christus?

Naast geestelijke kennis is het dus nodig de gezindheid van Christus te openbaren. We zouden het ook zo kunnen for­muleren: de gezindheid van Christus openbaren is een gevolg van de geestelijke kennis die we bezitten.

Paulus legt in de Filippenzenbrief uitdrukkelijk uit dat Jezus als mens het Goddelijke leven openbaarde. Niet zoals wel eens gedacht en gezegd wordt: Ja, Jezus, die was Gods Zoon en had een streepje voor. Voor Hem was het dus erg gemakkelijk. Dat is niet zo, zegt Paulus: “Hij heeft Zichzelf ontledigd, en heeft de gestalte van een dienstknecht aangenomen, en is aan de mensen gelijk geworden” (Filip. 02:07-08).

Juist daardoor is Jezus ons voorbeeld. We kunnen ons er daarom ook nooit van afmaken met de gedachte: de gezindheid van Jezus openbaar maken is onmogelijk, dat gaat niet… Dan maken we God tot een leugenaar, want Hij vraagt nooit iets van ons wat wij niet zouden kunnen verwezenlijken.

De gezindheid van Jezus openbaar maken betekent ons richten op alles wat Hij openbaarde toen Hij op aarde was. Hij predikte het evangelie van het Koninkrijk en bracht het in praktijk. En dit evangelie, wat duidelijk scheiding brengt tussen licht en duister­nis, is derhalve ook de basis van ons denken, spreken en han­delen.

Dat betekent een radikaal afwijzend standpunt innemen tegenover de werken der duisternis, maar tóch liefdevol zijn tegenover hen die deze werken bedrijven. Net als Jezus: Hij at met tollenaars en zondaars, niet om hun werken goed te praten, maar juist vanuit Zijn Goddelijke gezindheid, Zijn bewogenheid en liefde tegenover allen die nog gebonden waren door satan, hen tonen dat ook zij verlost konden worden uit de macht van satan.

Bij God gaat kwaliteit boven kwantiteit

Zodra deze geestelijke groei en ontwikkeling op gang komt en doorgaat, bemerken wij wat een vreugdevol leven het is de Heer te dienen! Dan weegt het lijden van de tegenwoordige tijd niet op, tegenover de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden (de volle heerlijkheid) en de heerlijkheid die nu reeds in ons is. Wij hebben immers Gods Geest in ons. En ’t heerlijke is -zoals Paulus zegt in vers 26- dat die Geest onze zwakheid te hulp komt! Als wij het soms niet meer zien zitten: God ziet het wèl zitten! Hij wil ons maken tot ‘kwaliteitschristenen’. Christenen vol liefde en bewogenheid, maar de deuren gesloten houdende voor alles wat vanuit de verkeerde hoek ons wil belagen.

Laten we dit goed vasthouden: Bij God gaat kwaliteit altijd boven kwantiteit. Omdat Hij weet: kwaliteit overwint! Gideon overwon de vijand niet toen hij 33.000 man ter beschik­king had, maar toen er 300 mensen met kwaliteit waren over­gebleven.

David overwon de reus Goliath alleen omdat hij geestelijke kwaliteit bezat.

Jezus was in Gethsémané uiteindelijk helemaal alleen. Zijn discipelen waren zelfs in slaap gevallen. Maar toch was hij de grote Triomfator, omdat hij bleef vertrouwen op de Vader. Jezus’ leven werd gekenmerkt door kwaliteit.

Hoe openbaren wij geestelijke kwaliteit? Door het verlangen kenbaar te maken: ‘Heer, ik wil één zijn met U. Daarvoor wil ik mij volledig inzetten en daardoor kan ik als zoon van U funktioneren in deze wereld’.

Daartoe zijn wij geroepen, want we zijn bestemd tot gelijkvor­migheid aan het beeld van Gods Zoon. Als we die weg gaan en blijven gaan, eren en verheerlijken Hem en is ons leven vol van Zijn kwaliteit!      

 

Zijn als Jezus (gedicht) door Anjo Luhukay-Kampman

Houden van je medemens,

net als de Heer dat deed

Klaar staan voor de ander,

zoals ook Jezus deed.

We vinden dit nog moeilijk,

vergeten het ook vele keren.

Toch hoeven we enkel Hem te volgen,

zullen we het proberen ?

 

Strijden met die ander,

net als de Heer dat deed.

En samen overwinnen,

zoals ook Jezus deed.

Al lijkt het soms nog moeilijk,

wij staan aan de goede kant.

Samen zijn we sterker,

God houdt ons bij de hand.

 

Ik wil leven met de Vader,

net als de Heer dat deed.

‘k Wil enkel het goede doen,

zoals ook Jezus deed.

Hij is nog steeds ons voorbeeld,

kijk hoe Hij is, hoor naar Zijn stem,

dan zullen jij en ik

worden, gelijk aan Hem!

 

Waarheid door Duurt Sikkens

“… benevens de boom der kennis van goed en kwaad” (Gen. 02:19).

Er zijn er nogal wat die hun hoofd bijkans breken over de vraag wat waarheid is, of die proberen de samenhang der dingen te ontdekken. Wel, de waarheid is dat de goede en slechte dingen van oorsprong geen enkele verbinding hadden. Een mengsel levert altijd iets slechts op. Of je nu helder water met chloor vermengt of andersom. In beide gevallen is het smerig en ondrinkbaar. De kombinatie goed en kwaad bestaat niet. Dat is een leugen. De schijn van goedheid moet het kwade maskeren.

In het paradijs van God staat die boom er nog steeds. Hij lijkt goed maar is puur vergiftig. Evenals de satan, Gods tegenstander, zich uitgeeft voor een goede engel, zo zijn ook zijn volgelingen. De bek vol over vrijheid en liefde en zo maar ondertussen vreten ze je op en misleiden mensen door het doen van bovennatuurlijke wonderen. Simon de tovenaar had als bijnaam onder het volk: ‘de kracht Gods’. ¿Als God’? (Gen. 03:05).

Jezus is in het paradijs Gods de boom des levens en Hij plant zich voort tot het een heel bos wordt, ‘het geboomte des levens’, zijn volgelingen.

Die andere boom is de anti-christ. Hij weet veel van ’t boven­natuurlijke, zegt dat hij God is, de vleesgeworden leugen. Maar God kent hem niet.

 

De tabernakel in de hemel Door Hessel Hoefnagel

 

Zoals we in de Bijbel kunnen lezen is onze Here Jezus na Zijn opstanding naar de hemel gegaan, omdat we ons niet kunnen voorstellen, dat de Heer daar werke­loos zit te wachten, totdat wij Hem een keer gezelschap komen houden is het goed een antwoord te hebben op de vraag: ¿wat doet de Here Jezus in de hemel?

Schaduw en werkelijkheid

Onze Bijbel is een boek van schaduw en werkelijkheid. ‘Schaduw is een afbeelding van het ware (Heb. 09:23-24). Voor ons christenen, die in het einde der tijd leven, is het noodzakelijk te weten wat schaduw is en wat werkelijkheid, zodat we de juiste konklusies kunnen trekken, om ons volledig le kunnen richten op het volkomene. Er heerst echter wat schaduw en werkelijkheid betreft, zelfs onder Geestvervulde kinderen van God, nogal eens misverstand en verschil van mening. Met ‘de haven in het zicht’ is het echter temeer nodig te weten hoe de ‘vaargeul’ loopt, zodat we de juiste koers houden en veilig aankomen.

Om een duidelijk antwoord te krijgen op bovenstaande vraag is het allereerst nodig om de in­houdelijke waarde van een aantal bijbelse begrippen te kennen. In (Heb. 08:01-02) staat, dat de Heer Jezus een ‘hogepriester’ is, die ‘gezeten’ is aan de ‘rechterzijde’ van de ’troon der majesteit’ in de ‘hemelen’ en dat Hij daar de ‘dienst’ verricht in de ’tabernakel’, die de Here heeft ‘opgericht’.

Allemaal uitdrukkingen, die we zowel in het schaduwbeeld a. de werkelijkheid moeten kunnen schatten op de juiste waarde. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is het bijbelse gegeven, dat de zicht­bare dingen tijdelijk zijn, dus be­doeld om te verdwijnen en de on­zichtbare dingen eeuwig, dus be­doeld om te blijven (2 Kor. 04:18).

Dit betreft niet alleen de taber­nakel of latere tempel temidden van het eerste volk Israël, maar ook dit volk zelf, evenals alle aan dit volk gegeven ceremoniën, wetten en alles wat onderdeel uitmaakt van een éérste verbond, dat niet anders was dan een af­beelding en schaduw van het hemelse en blijvende (Heb. 04:14 t/m Heb. 10:18).

Gods opdracht aan Mozes

Bij de uittocht van het schaduw- volk Israël uit Egypte kreeg Mozes in een godsspraak de opdracht een tabernakel te bouwen als centrum van de eredienst, zoals de Here die wilde temidden van het volk dat Hij zich daartoe had verkoren. Daarbij kreeg hij de uitdrukkelijke opdracht om alles te maken naar het vóórbeeld, zoals het hem was getoond op de berg (Heb. 8:5). De vraag is: welk voorbeeld wordt hier bedoeld? Moeten we dit voorbeeld op de berg als schaduw zien of als werkelijkheid?

Bij deze vraagstelling gaan mijn gedachten terug naar (Gen. 01:26-27, waar sprake is van de eerste mens, die als ‘levende ziel’ een beeld was van God, mimi ook een beeld van de laatste mens, die uit de eerste zou voortkomen en een ‘levendmakende geest’ zou zijn (1 Kor. 15:45). Ook met betrekking tot de eerste en de laatste mens geldt namelijk de vraag: wat is schaduw en wat is werkelijkheid?

Jezus’ dienst in het heiligdom

Volgens het gestelde in Hebreeën 8 is er kennelijk een ‘heiligdom’ in de hemel, waarvan Jezus Christus de ‘hogepriester’ is, die in die ’tabernakel’ dienst verricht. Over de dienst in dit heiligdom schreef ook de apostel Petrus als over een heilig en koninklijk ‘priesterschap’. Ook schreef hij over ‘levende stenen’, die dit geestelijk heiligdom of huis vormen. Tegelijk zouden deze geroepen zijn en de taak hebben om geestelijke offers te brengen, waaraan God een welgevallen heeft. Dus nog meer uitdrukkin­gen, die zowel in de schaduw als in de werkelijkheid geplaatst kunnen worden.

Het gaat dus kennelijk om mensen. Mensen, welke tegelijk aangeduid worden met ‘stenen’ als onderdeel van een tempel en als een samenstel van ‘priesters’, die in dat zelfde heiligdom ‘offers’ brengen. Ook worden deze zei fik- mensen aangeduid als een ‘volk.

Gode ten eigendom, een heilige natie, geroepen om een getuigenis voor God in deze wereld te zijn. (1 Petr. 02:01-10)

Samengevat kunnen we zeggen: God bedoelde van oorsprong af een mensheid, waarin Hijzelf als de Eeuwige en Onzichtbare God gestalte zou hebben en uiteindelijk alles in allen zou zijn. (1 Kor. 15:28) Deze mensheid is dus in werkelijkheid het heiligdom, waarin God wil wonen.

Om dit eeuwige en werkelijke heiligdom tot stand te brengen, ondanks het gegeven van de zonde en de heerschappij van de Dood, gaf Jezus Christus Zijn

zondeloze leven. Hij ging daarvoor in geloof en verbonden met de Geest van zijn Vader het schijnbaar onoverwinnelijke rijk van de Dood binnen en kwam er

als overwinnaar weer uit.

Hij beroofde de Dood van diens alles omvattende macht en bewerkte daardoor onvergankelijk (= eeuwig) leven, zoals God het vanaf het begin bedoelde

(2 Tim. 01:10).

De eerste en de tweede mens

De Bijbel spreekt over de eerste mens en over de tweede of laatste mens. De eerste mens is uit de aarde, de tweede mens is uit de hemel. (1 Kor. 15:47). Van deze eerste mens geldt, dat ‘vlees en bloed het Koninkrijk Gods niet kunnen beërven en het verganke­lijke beërft de onvergankelijkheid niet’ (1 Kor. 15:50).

Het goddelijk principe, dat de ‘oudste’ dienstbaar zal zijn aan de ‘jongste’ blijft onveranderlijk staan, evenals het principe van de vele eersten, die de laatsten zullen zijn en andersom (Luc. 13:30).

Toch zijn er nog zeer velen, die deze goddelijke uitgangspunten nog niet kennen en nog volop bezig zijn met het éérste en tijdelijke, terwijl het ‘laatste’ reeds bezig is zich te manifesteren.

Ook menen vele gelovigen hun aardse geliefden in het ‘hier­namaals’ weer in een bijzondere relatie te ontmoeten, terwijl er toch duidelijk gesteld wordt, dat ‘vlees en bloed’ het Koninkrijk Gods niet kan beërven noch dat het vergankelijke het onver­gankelijke kan verkrijgen.

Integendeel: het vergankelijke en tijdelijke moet het onverganke­lijke en eeuwige ‘aandoen’.

Anders gezegd: de eerste mens moet zich bekeren van zijn/haar aardse wandel onder de claim van zonde en Dood en door geloof, geduld en volharding bezig zijn met de ‘dingen, die van boven zijn’ (1 Kor. 15:50 en Kol. 3).

De ontwikkeling van de innerlijke mens

Voor ware christenen is het nood­zakelijk, dat ze zich voortdurend richten op de juiste ontwikkeling van hun innerlijke mens, die eeuwig leven heeft en bezig is het ‘beeld van de Zoon’ gelijkvormig te worden. Deze innerlijke mens wordt gevormd door het proces van wedergeboorte en vernieu­wing door de heilige Geest (Titus 03:05).

Wij moeten noodzakelijk gaan begrijpen wat schaduw en wat werkelijkheid is, zodat we ons bewust in dezelfde hemel, waarin onze Heer aktief is, kunnen doen gelden als medewerkers van Jezus Christus tot het bewerken van het grote doel van God. Daartoe zal de Heer ons aandoen met alles wat daarvoor nodig is, mits wij de vrijmoedigheid, de hoop en onze zekerheid tot het einde toe onverwrikt vasthouden (Heb. 03:06 en Heb. 03:14).

Al voor de schepping van alle dingen in hemel en op aarde had onze God Zijn ‘voorbeeld’ aan­gaande de mens als centrum van Zijn schepping klaar. Dit voorbeeld toonde Hij aan Zijn knecht Mozes, die het als aardse afbeel­ding getrouw nabouwde. Met behulp van deze afbeelding zal in Jezus Christus de werkelijkheid in de nieuwe schepping zichtbaar worden op de nieuwe aarde.

(maravillosa Gods voorbeeld aan Mozes)

De ware tabernakel

Om dit te realiseren, roept de Heer ons allen op om ons voor Zijn doel beschikbaar te stellen. Tot eer van Zijn naam, maar ook tot onze heerlijkheid. Laten wij ons als ‘levende stenen’ beschikbar stellen voor de bouw van dit geestelijke huis als woning voor God. Dit is de ware tabernakel in de hemel, die zichtbaar zal worden op aarde.

De ‘kostbare Hoeksteen’ voor dit huis is reeds gelegd. Tegelijk is deze ook de ‘Hogepriester’ van dn zelfde huis. Tegelijk is Hij ook Degene, die gezeten is aan de ‘rechterhand van God’, terwijl Hij afwacht, totdat al Zijn vijanden (door Zijn (koninklijk priesterschap’) gemaakt zijn tot een ‘voetbank voor Zijn voeten’ (Heb. 10:12-13). Dan zal Hij zich met Zijn heiligen manifesteren als de Heer der He­ren en de Koning der koningen, om samen met hen (ook u en ik?) als een ’tempel’ voor God te zijn temidden van een totale en be­schadigde mensheid. Deze zal dan genezen, gereinigd en geheiligd worden om uiteindelijk zelf weer te zijn het ‘huis’ en het ‘volk’ van God, waarin Deze alles in allen zal zijn

(1 Kor. 15:28).

Laten wij getrouw zijn voor Hem Hij is het ook voor ons. Laten we ons beschikbaar stellen voor Hein Hij is onze hulde waard. Amen.

 

Een bevrijdende opgave: vergeven. Door Margreet Gast

Verdraagt elkander, en vergeeft elkander, indien de een tegen de ander een grief heeft; gelijk de Here u vergeven heeft, doet ook gij evenzo (Kol. 03:13)

Een van de allermoeilijkste, maar ook meest essentiele onderdelen van het christendom is vergeven.

Het raakt het hart van het evangelie. Als de kinderen Gods gehoorzaam zijn aan de opgave de ander, die die hen onrecht aandeed, vergeving te schenken, zullen ze een ongekende bevrijding ervaren en hun ziel zal genezen zijn van de  pijn. Maar, als zij niet vergeven, zal hun innerlijk overgeleverd zijn aan foltering, een woekerplant van bitterheid zal zijn wortels diep uitslaan in hun hart, en ze zullen zelf geen vergeving van God kunnen ontvangen (Matt. 18:34-35 en Matt. 06:14-15).

Vergeven = vergeten?

Er zijn christenen, die onder vergeven het volgende verstaan: ‘er niet meer over praten, net doen of er niets gebeurd is en vriendelijk blijven tegenover elkaar’. Hierbij wordt vergeven min of meer gelijk gesteld aan ‘vergeten’. En daarbij blijft men beschaafd en christelijk met elkaar omgaan.

Wie denkt, dat dit vergeven is, zal inderdaad vergeven niet moeilijk vinden. Maar vergeven is niet gelijk aan vergeten. Wie op deze manier omgaat met alle onrecht, hem aangedaan, komt uiteindelijk klem te zitten. Want zo vallen er steeds meer gaten in het eigen verleden. Heel wat gebeurtenissen – de nare- zijn weg. Het levensver­haal van de mens is niet meer kompleet. Hij raakt innerlijk verminkt.

Daar komt nog bij dat dan de dingen ook nooit worden recht­gezet. Er wordt immers niet meer over gesproken! Nee, deze manier van vergeven laat eerder een spoor van onrecht achter, dan van recht.

Vergeven = niet boos zijn?

Er zijn christenen, die menen dat vergeven is: ‘de gevoelens van boosheid en bitterheid niet toelaten’. Zij drukken hun gevoelens, die opkwamen bij het onrecht, weg. Want kwaad worden mag niet, dat is zonde! Zij zullen best nog eens praten over de pijnlijke gebeurtenis(sen) en wellicht zelfs er een grapje over maken. Of achteraf zeggen dat het allemaal niet zo erg was…

Maar vergeven is meer dan ‘niet boos worden’. Zij kweken op deze manier een muur van ongevoelig­heid en onverschilligheid om zich heen. Ze zullen zich gedragen volgens de christelijke regels, ook tegenover de mensen die hen onrecht aandeden. En hoe steviger die muur is, hoe meer verbaasd zij zullen zijn over de uitspraak dat vergeven zo moeilijk is. Vergeven doe je toch gewoon!

Maar deze mensen worden innerlijk gespleten. Het gedrag dat men vertoont, komt niet overeen met wat er werkelijk aan gevoelens en gedachten in hen leeft. De onverschilligheid zal hen belemmeren in het aangaan van relaties. Ze leven in de leugen en kennen hun diepste innerlijk niet.

Zijn we er, als oprechte christenen, misschien aan gewend geraakt, om ‘gewoon vriendelijk’ met elkaar om te gaan, terwijl onder het oppervlak het vuur van de wrok smeult? Spreken we niet eens meer uit, niet eens tegen onszelf en ook niet meer tegen God, dat we gewond zijn van binnen? Misschien omdat we denken dat we de zaak hebben afgehandeld, vergeven hebben, geen pijn meer hebben…, terwijl we niet eens weten wat vergeving, genezing en bevrijding is?

Vergeven naar Gods bedoeling

Echt vergeven, naar de bedoeling van onze Heer, is zo diep, zo veel omvattend. Echt vergeven

-begint en eindigt bij Jezus.

-wordt vanzelfsprekend door het besef zelf schuldenaars te zijn tegenover de ene, de levende God.

-is geworteld in de geweldige genade van de vergeving door Jezus Christus aan ons.

-is geïnspireerd en mogelijk door het zeker weten van Gods liefde voor ons en de ander.

-ziet de nood van de dader en maakt barmhartig.

-speekt de ander, de dader- van schuld.

-vertrouwt de wrake, de vergelding volkomen toe aan God, die rechtvaardig zal  oordelen, ook over de dader.

‘-verheugt zich erover, dat de dader dezelfde genade en vergeving zal mogen ontvangen als jijzelf.

-verbreekt de gebondenheid door wrok en maakt echt vrij.

-is voorwaarde om te kunnen genezen van de pijn.

-herstelt het gevoelsleven.

-geeft je je verleden terug, zonder gaten.

-herstelt de relatie met degene die jou het onrecht aandeed.

De kinderen Gods die deze weg van Jezus -van vergeving- gaan, zullen getuigen: “Gij omringt mij met jubelzangen van bevrijding” (Ps. 032:007c).

 

 

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Na een korte onderbreking -zoals ieder jaar verscheen “Levend Geloof’ over de maanden juli en augustus met één nummer- is hierbij het septembernummer van ons blad, wat we weer met blijdschap en toewijding hebben samengesteld. Ook deze maand is de inhoud weer zo gevarieerd mogelijk, zodat verschillende facetten van het evangelie belicht worden en er weer heel wat stof is om over na te denken.

Naast de verschillende geloofsopbouwende artikelen, treft u zo nu en dan ook meer informatieve artikelen aan, zoals in ons vorig nummer de bijdrage van Evert van de Kamp over ‘Begraven of cremeren’. Wij ontvin­gen verschillende reakties naar aanleiding van dit artikel. Een zuster uit Naarden -die tevens een nieuwe abonnee opgaf- schreef dat het artikel haar veel goed had gedaan. Ook een broeder uit Winschoten was bijzonder aangesproken door dit artikel. Hij vond het zeer zinvol dat dit onderwerp in “Levend Geloof’ ter sprake is gekomen omdat de meeste mensen niets weten van de schriftuurlijke achtergrond. Deze broeder wees op het onterechte gebruik van het woord ‘uitvaart’, dat ook buiten de Katholieke kerk steeds meer in zwang komt.

Tenslotte nog iets over onze ‘financiële zomeraktie’. We zijn bijzonder blij en dankbaar dat zovelen hebben gereageerd door een bijdrage over te maken! Ook vanaf deze plaats heel veel dank! Het heeft ons buiten­gewoon bemoedigd en laat zien dat velen de inhoud van ons blad weten te waarderen. We gaan dan ook -samen met onze medewerkers- vol goede moed verder, waarbij wij hopen dat ook het aantal abonnees verder blijft toenemen. Heeft u al eens geprobeerd een nieuwe abonnee te winnen? ledereen die zich deze maand opgeeft ontvangt alle dit jaar nog te verschijnen nummers (oktober, november en december) gratis!

 

 

Leer ons bidden door Cees Maliepaard. (4)

 

Uw koninkrijk kome” (Matt. 06:10a).

Waar men om vraagt, pleegt men over het algemeen nog niet te hebben. Het is daarom voor de hand liggend, dat men deze bede in de toekomst projekteert. Maar de vorige keer hebben we gezien dat de heiliging van Gods naam eigenlijk slechts dan terecht verwacht kan worden, als we die zelf al hoog in ons vaandel geschreven hebben. We kunnen niet verwachten dat anderen door ons tot het heiligen van Gods naam gebracht worden, als we niet zelf uit die heiliging leven. Zo ook heeft het alleen dan zin om de komst van Gods koninkrijk te bidden als je zelf al in het klimaat ervan leeft. Anders besef je ook niet waar je eigenlijk om bidt.

Een koninkrijk van priesters

Om te weten hoe het Koninkrijk van God funktioneert, zouden we kunnen zien hoe God dit onder het oudtestamentische schaduw- verbond formuleert. Hij zegt tot het ganse huis van Jakob: “Gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk” (Ex. 19:06). Dat zou overigens niet automatisch gebeuren, maar pas door aandachtig naar God te luisteren en zijn verbond te bewaren.

Dat het natuurlijke Israël, ten tijde van het oude verbond, niet als een koninkrijk van priesters funktioneerde, kwam vooral doordat het hardnekkig weigerde een heilig volk te zijn. Het luisterde meestal niet eens naar hun God, laat staan dat het aandachtig luisterde. En als mensen niet op het woord van

hun God achtslaan, komt gega­randeerd de tegenstander uit de hemelse gewesten zijn aan Gods plan tegengestelde gedachten in hun denken dumpen. Van een koninklijk priesterschap komt dan al helemaal niets terecht.

Daarom is het ook in onze tijd nodig aandachtig met de woorden Gods bezig te zijn. Ieder zal dat persoonlijk doen, maar ook samen als gemeente, teneinde instaat te zijn Gods denken te doorgronden en samen een koninklijk priesterschap te vormen. Wanneer er in de plaat­selijke gemeente, of in met regelmaat gehouden inter­gemeentelijke kontakten, geen plaats is voor het aandachtig bezig zijn met Gods gedachten, zijn we met elkaar verkeerd bezig. Ook in het nieuwtestamentische denken (misschien wel juist daarin) zal Satan in het denken van de mens ingangspoorten zoeken. Daarom dienen we te beseffen dat we nooit een koninkrijk van priesters kunnen vormen zonder openlijk kleur te bekennen voor God en zijn plan.

Wanneer wij aandachtig kennisnemen van Gods gedachten van herstel voor de mens en daar ten diepste mee bezig zijn, zal dat uitlopen op de totstandkoming van een koninklijk priesterschap, zoals dat funktioneert in het Koninkrijk van God. Bidden om de komst van Gods Koninkrijk

heeft slechts dén zin als wc ook daadwerkelijk met dit Godsrijk bezig zijn, zowel in ons persoon lijk leven als in het gemeentel ijk samenzijn. Zei niet Jezus reeds “Het Koninkrijk Gods komt niet zó dat het te berekenen is; ook zal men niet zeggen: Zie, hier is het of daar!

Want zie, het Koninkrijk Gods is bij u” (Luc. 17:20-21).’

Bidden of ontvangen?

Als we op gezag van Jezus geloven dat het Koninkrijk Gods onder ons is, waarom dan nog langer de Vader om dit konink­rijk gebeden? Het is dan toch veeleer een kwestie van gelovig aanvaarden en dankbaar beamen dat God het gegeven heeft? In (Luc. 12:32) zegt Jezus: “Wees niet bezorgd, gij klein kuddeke, want het heeft uw Vadei behaagd u het koninkrijk te geven”. Ofschoon deze zin in de voltooid verleden tijd gesteld is, staat hier niet met zoveel woorden dat de Vader ons het koninkrijk reeds in zijn totaliteit gegeven heeft. Was dat wel zo, dan zou Jezus ronduit gezegd hebben: Uw Vader heeft u het koninkrijk beschikt. Zo geformuleerd was het zonder meer een voldongen feit geweest. Maar Jezus zei: “Hel heeft uw Vader behaagd…” Het voor altijd vaststaande gegeven hierin is, dat de Vader er plezier in heeft ons zijn koninkrijk toe te vertrouwen. Het in Gods Koninkrijk alles onder kontrôle hebben, is een nu nog niet afgesloten hoofdstuk.

Het koninkrijk van God is bovendien niet als een komfortabele stoel waarin je (diep weggezakt) gemakkelijk in slaap kunt sukkelen. Het is eerder een gegeven dat je in beweging brengt, waar je je echt in ont­plooien kunt en waarin je werke­lijk deel kunt hebben aan het zo door God bedoelde leven.

Als we om de komst van Gods Koninkrijk bidden, denken we aan de volledige doorwerking van de principes die de Vader in dat rijk gelegd heeft. En met dat voor ogen, is het dus alleszins zinvol de Vader om de (volledige) komst van zijn koninkrijk te vragen. Jezus heeft ons ook niet geleerd te bidden: Vader, geef ons alstublieft uw koninkrijk…; Hij bad voor ons: Uw koninkrijk kome”. In het midden latend aan wie de Vader zijn rijk geven zou.

Dat wij, in de Christus ingevoegd zijnde, samen met Jezus op de troon zullen zitten, is geen gevolg van onze verdienste, maar zuiver van Gods voorkeur daarvoor. Voor zover er ook sprake is van verdienste van de kant van de mens, kan die uitsluitend bij Jezus gevonden worden. Daarom heeft de Vader het koninkrijk aan Jezus beschikt; en Hij, Jezus, beschikt het mede aan zijn discipelen (Luc. 22:29).

Biddend ontvangen

Als zijn hedendaagse discipelen, mogen we aan Jezus’ tafel eten en drinken. Dat wil zeggen dat we het voorrecht hebben, de woorden Gods samen met Jezus en de zijnen, te verwerken in ons denken, en vanuit die vernieuwde gedachten in Gods Koninkrijk bezig te zijn. Want de zin van verandering in denken is in levensvernieuwing gelegen en vindt zijn klimax in het openbaar worden van de zonen Gods. Als Gods Koninkrijk over ons gekomen is, blijkt dat uit het voor het gezag van Christus Jezus wijken van de machten der duisternis (Matt. 12:28).

Door de inwonende heilige Geest geeft de Vader ons nieuwe, van vóór die tijd ongekende mogelijk heden. Als we om Gods Konink rijk bidden, mogen we ons tegelijkertijd uitstrekken naar de doorwerking van dat rijk in onze levens, zodat de vrede Gods onder ons werkelijk eindeloos zal zijn (Jes. 09:06).

Als we hemels leven kennen, doordat we deelhebben aan de heerlijkheid van Christus, houdt dat in dat goddelijke vrede ons hele hart vervult. Dat zal dan ook in alle facetten van ons leven duidelijk wezen, in ons bezig zijn in de natuurlijke wereld evengoed als in onze wandel in de hemel.

Ik kan nooit in de hemelse gewesten de vrede Gods smaken en Hem daar verheerlijken vanuit een Hem toegewijd hart, en tevens op aarde in onmin leven met andere mensen die Hem rechtens toebehoren. In het Koninkrijk Gods zal ik alleen dan kunnen funktioneren als ik God dien met een onverdeeld hart. Dan zal ik er op gericht zijn, zijn wil in de hemel te volbrengen, maar in precies dezelfde mate (dus volledig!) ook op de planeet die aarde heet. Maar daarover de volgende keer meer aan de hand van Matthéüs 6 vers 10b (Matt. 06:10b).

 

 

De Here, onze gerechtigheid door Wim te Dorsthorst

Bijbelstudie door Wim te Dorsthorst (4)

Er wordt in de wereld, maar ook in de kerken, veel gesproken over  en vrijheid. Denk maar aan de bevrijdingstheologie in Zuid Amerika. De wereld geeft enorme bedragen uit om deze vrijheid te bevechten, want iedereen verlangt naar vrede.

En dan komt God zegt: “Hoort dit, alle gij volken, neemt ter ore, alle

Bewoners der wereld, zowel geringen als aanzienlijken, rijken en armen

Tezamen. Niemand kan ooit een broeder loskopen, noch God zijn, hoog is immers de prijs voor hun leven, en voor altoos ontoerijkend dat hij voor immer zou voortleven, de groeve niet zou (Ps. 049:002-003 en Ps. 049:008-010).

God zorgt voor de losprijs

Niemand, zegt God. Hij alleen kan werkelijk bevrijden, werkelijk verlossen en werkelijk genezen. Wat zou een mens kunnen geven als losprijs? Hij God zelf- zal voor de losprijs zorgen. En God doet dat niet omdat het zou moeten, maar vanuit Zijn innerlijke barmhartigheid (Luc. 01:78) Als God het gezwoeg en het leed ziet van de mens, zegt Hij: “Mijn hart keert zich om in Mij, ten volle wordt Mijn erbarming opgewekt (Hos. 11:08b). Daarom zegt Jezus: “Alzo lief heeft God de wereld gehad dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft” (Joh. 03:16).

Jesaja zegt over die eniggeboren Zoon van God, die genoemd wordt: ‘De Here, onze gerechtigheid’: “Maar om onze overtredingen werd Hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden” (Jes. 53:05 en

1 Petr. 02:24). De profeet Jesaja ziet niet alleen het kruis, maar ook de striemen, de geseling. Jezus wist dat Hij, om de mens, werkelijk te bevrijden en te genezen, dit ook zou moeten ondergaan.

De bijzonder wrede geseling van Jezus

De evangeliën vermelden dit feit heel nadrukkelijk. Jezus is gegeseld, bespot, bespuwd, gesmaad en vernederd, voor Hij werd gekruisigd, precies zoals door de profeten was voorzegd. Johannes schrijft: “Toen nam dan Pilatus Jezus en liet Hem geselen. En de soldaten vlochten een kroon van doornen, zetten die op zijn hoofd en deden Hem een purperen kleed om en zij traden op Hem toe en zeiden: Gegroet, Koning der Joden! En zij gaven Hem slagen in het gelaat” (Joh. 19:01-03).

Volgens de geschiedschrijving was de Romeinse geseling bijzonder wreed en niet te vergelijken met de veertig-min-één-slagen van de Joden (zie bijv. Hand. 05:40 en 2 Kor. 11:24). Na de geseling was de rug als een omgeploegde akker en het slachtoffer meer dood dan levend. De Psalmist had het reeds gezegd; “Ploegers ploegden op mijn rug, zij trokken hun voren lang” (Ps. 109:003). En (Ps. 038:004a) zegt: “Niets is meer gezond aan mijn vlees vanwege uw gramschap”. In (Jes. 52:14) lezen wij: “Zoals velen zich over u ontzet hebben, zozeer misvormd,’niet meer menselijk was zijn verschijning, en niet meer als die der mensenkinderen zijn gestalte”. “Maar het behaagde de Here hem te verbrijzelen, Hij maakte Hem ziek” (Jes. 53:10). En Jezus, uit grenzeloze liefde voor ons en gehoorzaamheid aan Zijn Vader, gaf zijn rug aan wie hem sloegen, hij gaf zijn wangen aan wie hem de baard uittrokken en hij verborg zijn gelaat niet voor smadelijk speeksel (Jes. 50:06).

Eist God genoegdoening voor zichzelf?

Hoe moeten we dit nu verstaan? Is God dan toch een God van wraak die genoegdoening eist voor zichzelf? Jesaja zegt het toch: “Maar het behaagde de Here hem te verbrijzelen, Hij maakte hem ziek”. Neen en duizendmaal neen! Het behaagde onze goede, liefdevolle God, omdat de mensheid, die Hij zo liefheeft, zou bevrijden en redden van de eeuwige ondergang. Daarom heeft hij Zijn eigen Zoon gegeven om u en mij te redden.

Maar was vergeving en kruisdood alleen dan niet voldoende? Neen, want de mens is door de zonde ziek, leert ons de Schrift en ook dit moet uit de schepping worden weggedaan.

De mens is dodelijk ziek door de zonde

De mens individueel en de mensheid in zijn totaal, is ziek, dodelijk ziek. Velen willen dit niet erkennen, maar daarom is het nog wel waar. Jesaja beschrijft hoe ziek Gods volk is, dat steeds verder van hem vervreemd is en in ongehoorzaamheid hem de rug toekeert. Hij zegt: “Wee het zondige volk, de natie, beladen met ongerechtigheid, het gebroed van boos­doeners, de verdorven kinderen. Zij hebben de Here verlaten, de heilige Isiai ’s versmaad, zich achterwaarts gewend. Waar wilt gij nog meer geslagen worden, dat gij voortgaat met af te wijken? Het gehele hoofd is ziek, het gehele hart vol krankheid; van de voetzool af tot de schedel is er niets gaaf; wonden, striemen en verse kwetsuren, die niet uitgedrukt zijn noch verbonden noch met olie verzacht” (Jes. 01:04-06).

Ook de profeet Jeremia spreekt ervan als hij zegt: “Want zo zegt de Here: Dodelijk is uw breuk, ongeneeslijk uw wond; niemand is er die het voor u opneemt; voor een gezwel zijn er nog geneesmiddelen, voor u is er geen genezing” (Jer. 30:11-12). En eveneens zegt Jeremia in (Klaagl. 02:03c): “Want groot als de zee is uw breuk; wie kan haar genezing schenken?” Dit is niet alleen voor het Joodse volk, maar is van toepassing op alle mensen, want allen hebben gezondigd!

De profeten spraken van de innerlijke mens

Dit ziek zijn, wat hier door de profeten geschetst wordt, is niet in de eerste plaats een zichtbare lichamelijke toestand. Veronderstel dat heel Israël zo zou hebben rondgelopen en dat nu de hele wereld zo zou rondlopen: “Van de voetzool af tot de schedel is er niets meer gaaf’. De profeet Jeremia, die de goddeloosheid van het volk als geen ander aan de kaak heeft gesteld, gaat naar God toe om Hem hierover te spreken. Hij zegt: “Het recht hebt Gij aan uw zijde, Here, als ik met U zou twisten; toch wil ik over rechtszaken met U spreken: Waarom is de weg der goddelozen voorspoedig, en zijn zonder zorg allen die zich trouweloos gedragen?” (Jer. 12:01). Jeremia ziet dat ziek-zijn niet zo, integendeel, hij konstateert dat, wat het uiterlijk betreft, de goddelozen er goed uitzien en voorspoedig zijn.

De Psalmist Asaf worstelt ook met de tegenstrijdigheid dat de goddelozen juist voorspoed hebben en zegt: “Want ik was afgunstig op de hoogmoedigen, toen ik de voorspoed der goddelozen zag. Want moeiten hebben zij niet, gaaf en welgedaan is hun lichaam” (Ps. 073:003-004). De Petrus Canisiusvertaling zegt: “Gezond en vol kracht is hun lijf’. Dit lijkt dan in volkomen tegenspraak met wat Jesaja zegt. Wat Jesaja en andere profeten echter doen is de ziekelijke toestand van de innerlijke mens omschrijven als gevolg van overtredingen en van ongerechtigheid. Van ontrouw, afgoderij, okkultisme en spiritisme, van verachting van ouders en overheden, van misleiding, overspel en allerlei vormen van onreinheid, moord en doodslag, enz.

Van voetzool tot schedel

Vervloekt is een ieder die zoiets doet, zegt Gods woord (zie bijv. Deut. 27:11-26). Het is de vloek van de wet zoals beschreven in (Deut. 29:15-68). Wat Jesaja en andere profeten in enkele verzen neerschrijven, heeft Mozes in 54 verzen gedaan. Maar beiden schrijven over de totaliteit van de aantasting, namelijk: “Van de voetzool af tot de schedel toe” (Jes. 01:06 en Deut. 28:35).

Ja maar, het is toch de duivel, zal iemand zeggen. Ja de duivel verleidt, misleidt en prest, hij is het die de gehele wereld verleidt (Openb. 12:09). Hij is de dief, de leugenaar, de slachter en de verdelger, zegt Jezus (Joh. 10:10a). Dat is allemaal waar en op het kruis is de duivel ontwapend en als overste van deze wereld al reeds buitengeworpen (Kol. 02:13-15 en Joh. 12:31).

Maar het gaat om de mens! De mens heeft gezondigd, de mens is ziek, de mens liet zich verleiden door de duivel. De zonde heeft een ongeneselijke hreuk gemaakt met God. Om onze overtredingen… is het! Zonde is niet iets abstrakts, maar iedere zonde maakt ziek en geeft breuk en kwetsuren. Iedere mens die zondigt is in meerdere of mindere mate in dit beeld te vangen van wat Jesaja hier schetst. Wil er genezing zijn naar geest, ziel en lichaam, dan moet niet alleen de oorzaak, de zonde, maar ook de breuk, de ziekte, de vloek, weggedaan worden.

De vloek van de wet was op Jezus

En dan kijken we naar Jezus als Pilatus Hem, na de wrede geseling en bespotting, naar buiten leidt en zegt: “Zie de mens”. Zoals ieder woord, gesproken in dit rechtsgeding, heeft ook dit woord een bijzondere waarde. “Zie de mens”. Zie de mens, dodelijk ziek, niets meer gaaf van de voetzool af tot de schedel toe. Wonden, striemen en verse kwetsuren. Hij, Jezus Christus, de Zoon van Gods liefde, heeft onze zonden in Zijn lichaam op het hout gebracht.

Petrus schrijft over striemen en genezing in hetzelfde verband als (Jes. 53:05): “De straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem (in Zijn lichaam) en door Zijn striemen is ons genezing geworden” (1 Petr. 02:24). (Kol. 01:22) spreekt ook van “in zijn vleselijk lichaam”. In Zijn innerlijk was hij even heilig en rechtvaardig als God, Zijn Vader. Hij is hier de afbeelding van wat de mens in zijn innerlijk is door de zonde. De hele vloek van de wet was op Hem in zijn doorploegde lichaam. “Niets meer gaaf van de voetzool af tot de schedel toe” (Gal. 03:13).

God doet óns niet naar onze zonden, maar hij liet aller ongerechtigheid op Hem neerkomen en rekende óns de overtredingen niet toe (Jes. 53:06 en Ps. 103:010). Alles is op Hem, het Lam Gods, neergekomen. Hij is hier beladen met alle zonden en ongerechtigheid, met alle ziekte en smaad, met de ongeneeslijke breuk van de hele mensheid, met de hele vloek van de wet.

God doet recht aan de mensheid

Om onze overtredingen is de plaag op Hem geweest (Jes. 53:08b). “Om ons heeft Hij zijn leven uitgegoten in de dood en is onder de overtreders geteld omdat Hij onze zonden in Zijn lichaam droeg” (Jes. 53:12). Nogmaals, zonde is niet iets abstrakts, maar maakt ziek en is verwoestend. “Hij werd mishandeld, maar hij liet zich verdrukken en deed zijn mond niet open” (Jes. 53:07), want God doet zo recht aan de mensheid die Hij zo liefheeft.

“Zie de mens!”. “Niet meer menselijk was Zijn verschijning”. De Willibrordvertaling zegt: “Zijn verschijning was onmenselijk geschonden en Zijn uiterlijk had niets meer van een mensenkind”. Zie hier het beeld van de zondige, van God gescheiden mens. De mens door God zeer goed geschapen, ja, bijna goddelijk gemaakt, staat hier onmenselijk geschon­den (Ps. 8:6). De mens, met de opdracht als koning te heersen over alle werken van Gods handen, staat hier met een doornenkroon op zijn hoofd. Symbool van de vruchteloosheid en verdorvenheid door de zonde (zie Gen. 3:17).

En als koningsmantel is Hem, als spot, een rode soldatenmantel omgehan­gen. De rode kleur symboliseert de aarde; vlees en bloed. Inplaats van de koninklijke scepter is Hem een riet in de hand gegeven (Matt. 27:29). Symbool van de broosheid en zwakheid. De gevallen mensheid wordt wel vergeleken met een geknakt riet (Jes. 41:3 en Matt. 12:20).

“Zie de mens!”. “Maar ik ben een worm en geen man, een smaad voor de mensen en veracht door het volk. Allen die mij zien, bespotten mij, zij steken de lip uit, zij schudden het hoofd” (Ps. 022:007-008).

Zo heeft Hij niet alleen de smaad, de hoon en de spot van het volk Israël gedragen, maar van de hele wereld” (Micha 06:16c en Mark. 15:18-19). “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe” (Joh. 03:16). Dédrom behaagde het God Hem ziek te maken en hem te verbrijzelen (Jes. 53:10a). Hij alleen kon zo alles in Zijn lichaam, dat God zelf Hem bereid had (Heb. 10:05), voor altijd en eeuwig wegdragen.

De eenzame geestelijke strijd van Jezus

Zo is Jezus aan het kruis geslagen, in die totaal verzwakte toestand, en heeft Hij daar gehangen in de lucht tussen hemel en aarde. Hij voerde daar een geweldige geestelijke strijd met de overste van de macht der lucht, de duivel en zijn hele rijk (Ef. 02:02 en Ef. 06:12). (Ps. 069:005) zegt: “Talrijker dan de haren van mijn hoofd zijn zij die mij zonder oorzaak haten; machtig zijn zij die mij willen verdelgen, mijn valse vijanden”.

De satan en zijn rijk willen hem verdelgen en tenonder brengen, evenals alle mensen. Hij heeft het in de lofzang nog gezongen, met zijn dis­cipelen, hoe de duisternis Hem omringen zou: “Alle volken omringden mij, ja zij omsingelden mij; zij omringden mij als bijen. Maar ook heeft Hij over zijn triomf gezongen: “Zij werden als een doornenvuur uit­geblust, in de naam des Heren heb Ik ze neergehouwen” (Ps. 118:010-012). (Ps. 022:013-014) zegt: “Vele stieren hebben mij omringd, buffels van Basan hebben mij omsingeld; zij sperren hun muil tegen mij open, een verscheurende, brullende leeuw”.

In dit alles is Jezus volkomen alleen. Hij is de van God gevloekte in onze plaats. Alleen zal hij de pers treden. Hij roept het uit: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” (Ps. 022:002a en Matt. 27:46). Maar ook van mensen is Hij verlaten. “Mijn vrienden en bekenden staan alzijdig van mijn plaag, zelfs mijn verwanten staan van verre” (Ps. 022:012 en vgl. Luc. 23:49 en Mark. 15:40-41 en Matt. 27:55-56). Wat een onbeschrijflijke, onpeilbare eenzaamheid spreekt hieruit.

Door Zijn striemen is ons genezing geworden

Maar Hij is niet bezweken voor het geweld van de vijanden. Hij heeft ze inderdaad neergehouwen en als een doornenvuur uitgeblust. “Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd” (Kol. 02:15). Hij was de ‘heilige en rechtvaardige Gods’ en is dat gebleven. Toen Hij uitriep “Het is volbracht”, was de vloek van de mens en schepping afgenomen en had God alle dingen weer met Zichzelf verzoend door het bloed Zijns kruises (Kol. 01:20) en was er werkelijk bevrijding bewerkt.

En door Zijn striemen is de mens genezing geworden van die ongenees­lijke breuk. Dit is de grondslag waardoor de mens eenmaal, onberispelijk naar geest, ziel en lichaam, voor God zal staan. De overste van deze wereld is voor altijd en eeuwig buiten geworpen (Joh. 12:31). Er is rechtgedaan in de goede schepping Gods door ‘de Here, onze gerech­tigheid’.

“In het Nieuwe Testament wordt niet verteld van mensen, die praatten over God, zij deelden God mee aan anderen. Zij spraken heel zelden over de redding in een volgend leven, daarvoor waren ze te vast over­tuigd, in dit leven gered te zijn. Ze waren zeker van de hemel, omdat ze in de hemel leefden, omdat ze de hemel kenden uit ervaring”

(E. Stanley Jones).

 

Waar zijn de Daniëls? (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Heer, ik wil U om mensen vragen,

in verre landen en dichtbij,

die zich als Daniël gedragen:

zo vol gerechtigheid was hij!

 

Hij was een beeld van U, Heer Jezus,

Hij eerde God en deed Zijn wil.

Bleef positief en was niet bang, dus:

’t vuur had geen macht, de leeuw bleef stil!

 

Heer, leer ons bidden voor een koning

die wreed en onbarmhartig is;

Heer, leer ons delen van Uw honing

en melk, daar waar dat nodig is.

 

Leer ons mensen te benaderen

met takt en liefde, tot Uw eer;

en bidden voor hen, die vergaderen,

opdat Uw Rijk gezien wordt, Heer!

 

Wij zijn in U een sterke schare,

maar – laten het geen woorden zijn…

U bracht de stormen tot bedaren

en maakte van het water wijn!

 

Zicht door Cees Maliepaard

Op 112 meter hoogte, boven het oorspronkelijk gedeelte van de Euromast, heb je een aardig uitzicht op het Rotterdamse stadsgebied, het kloppend hart van Rijnmond. Je ziet dan beduidend meer, dan wanneer je op dezelfde plaats op de begane grond staat. Maar als je in de spacetower stapt en deze in de hoogste stand gekomen is, overzie je bij helder weer een groot gedeelte van het Rijnmondse. Geen wonder, want je zit dan wel op bijna 200 meter!

Toch maakt het in één opzicht niet zoveel uit op welk niveau je staat, namelijk wanneer je zicht op de zon wilt hebben. Of je daar nu een paar honderd meter hoger voor staat of niet: de zon schijnt er niet flauwer of feller door. Zij schijnt bovendien over goeden en kwaden; alleen zullen de goeden de zon ook in hun hart toelaten. Maar dat is dan de Zon uit de geestelijke wereld: de hemelse Vader, die ieder mens verwarmen en verlichten wil.

In die Zon mogen we ons allemaal koesteren en bij dat licht onze weg vervolgen. Om -net als Jezus- te worden als de Vader, vol van ontferming en mededogen, en bezig te zijn met het koesteren van wat die koestering nodig heeft. En met het toebrengen naar anderen van het licht van Gods waarheid in denken en doen.

God is enkel goed, en Hij werkt die goedheid samen met ons uit, opdat een elk die wil, komen kan om zicht te hebben op het Goddelijke plan, groot en wijs. En daar ook daadwerkelijk deel aan te hebben.