Selecteer een pagina

Levend Geloof – 267

Levend geloof 1986.02

De gaven van God door Gert Jan Doornink

“God gaf gaven aan de mensen” Efeze 4 vers 8 (Ef. 04:08).

Gods goedheid is groot, onvoorstelbaar groot! Hetzelfde kunnen wij van Zijn liefde zeggen en van de talrijke andere eigenschappen die in Zijn wezen aanwezig zijn. “God bewijst Zijn liefde jegens ons, doordat Christus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is”, zegt Paulus in Romeinen 5 vers 8 (Rom. 05:08). Op velerlei wijze en in allerlei omstandigheden toont God dat Hij de mens – Zijn hoogste vorm van schepping – onvoorstelbaar liefheeft. Er is een groot verdriet in Zijn hart ais de mens zich van Hem afkeert en zich begeeft binnen de invloedsfeer van het rijk der duisternis. Het is juist Zijn vurig verlangen dat niemand verloren zal gaan, maar dat allen tot bekering en erkentenis der waarheid zullen komen 1 Timoteüs 2 vers 4 (1 Tim. 02:04). Daarom zond Hij Zijn eniggeboren Zoon naar deze wereld en kon Paulus, eens een instrument in handen van satan, het later uitjubelen: “Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave!” 2 Korinthe 9 vers 15 (2 Kor. 09:15).

In Christus toonde God Zijn volle heerlijkheid. In Hem woont de ganse volheid der godheid lichamelijk, en het geweldige is, dat wij die volheid hebben verkregen in Hem Kolossenzen 2 vers 9 (Kol. 02:09). Dit behoren wij ons goed te realiseren, want nog te gemakkelijk laten wij ons verleiden, om te denken dat wij als het ware maar ‘een stukje’ van Christus bezitten. De volheid van God, die op een volkomen wijze in Jezus was, zou nooit ons deel kunnen worden. Dat zou ons alleen maar hoogmoedig maken en ons naast onze schoenen doen lopen. Hoe niet Bijbels en tegengesteld aan Gods bedoeling is een dergelijke gedachte. Was het niet Jezus zelf die sprak: “Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is”?

Welk doel heeft God voor ogen?

God zelf heeft maar één doel voor ogen en dat is dat het volmaakte beeld van Hem in de mens terug zal keren!

Daarom gaf Hij gaven aan de mensen. En de hoogste en meest volmaakte gave was Zijn Zoon. “Iedere gave, die goed en elk geschenk, dat volmaakt is daalt van boven neder, van de Vader der lichter, bij wie geen verandering is of zweem van ommekeer Jakobus 1 vers 17 (Jak. 01:17) Kan er van Jezus iets anders gezegd worden dan dat Hij goed en volmaakt was? God wil dat dit ook weer van ons gezegd kan worden. Hij wil zo graag dat wij ‘promoveren’, dat wij carrière maken’, dat wij geestelijk groeien zodat wij dit doel (Gods doel met ons) bereiken. Dan zal er uiteindelijk ook van ons hetzelfde gezegd kunnen worden, zoals de heer tegen de slaaf sprak, in de gelijkenis van de talenten: wel “gedaan, gij goede en getrouwe slaaf, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u stellen; ga in tot het feest van uw heer” Matteus 25 vers 11 (Matt. 25:21).

Maar hoe komt het ooit zover in ons leven’ Terwijl de volheid van God die in Jezus was, ook in ons is, is d soms nog weinig van te bespeuren. Wat heerlijk dat ook nu weer blijkt dat God een liefdevolle en goede God is. Hij heeft immers in alles voorzien. Let wel: Hij gaf gaven aan de mensen! Terwijl de eerste, grootste en volkomen gave van God – Jezus Christus – in ons, gaf Hij andere gaven, opdat wij Jezus door ons leven heen tot openbaring kunnen brengen. Daar is bijvoorbeeld de gave van de Heilige Geest, die voor het eerst op de Pinksterdag werd uitgestort, en nadien beschikbaar is voor ieder kind van God. Het is deze gave die kracht, leiding en overwinning geeft aan ons leven. Zonder deze Gaven zou het nieuwe leven van Christus in ons niet tot ontplooiing kunnen komen. Het is deze gave, waarover Jezus reeds sprak toen hij nog lichamelijk op aarde was, die tot op de dag van vandaag disponibel is!

Waarom geloof noodzakelijk is

Deze gave kan door ieder kind van God in het geloof aanvaard worden, zodat hij kan functioneren in overeenstemming met de wil van God. Trouwens ook het geloof zelf is een gave van God, zoals Paulus zegt in Efeze 2 vers 8 (Ef. 02:08). De Heer verlangt van ons dat we een dagelijks geloofsleven tot openbaring brengen. En Hij helpt ons daarbij, want Hij heeft ons allen een mate van geloof geschonken Romeinen 12 vers 3 (Rom. 12:03). En naarmate dit geloof ‘groeit’ en tot wasdom komt, wordt ook het beeld van Christus weer zichtbaar in ons leven. En Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06) lezen wij dat het zonder geloof onmogelijk is God welgevallig te zijn en dat wie tot God komt, moet geloven dat hij bestaat en een beloner is voor wie hem ernstig zoeken.

Als wij Hem werkelijk ernstig zoeken, dat wil zeggen met een oprecht hart willen dienen, zullen wij er ook alles aan doen dat de talenten die de Heer in ons gelegd heeft, in dienst van Gods Koninkrijk worden gesteld. Feitelijk zijn deze talenten (bekwaamheden) ook gaven van God die ons zijn toevertrouwd. Daar moeten we mee werken, dat is duidelijk Gods opdracht, zoals blijkt uit de gelijkenis van de talenten in Matteüs 25 (die wij reeds eerder in dit artikel aanhaalden). Deze talenten zijn voor ieder kind van God verschillend, maar ook daaruit blijkt weer Gods grote liefde en wijsheid, want juist daardoor wordt de heerlijkheid van God in al zijn facetten in de gemeente meer en meer zichtbaar. Paulus schrijft dat, naarmate wij groeien in Hem, dit tot openbaring gaat komen. Want aan Hem ontleent het gehele lichaam als een welsluitend geheel en bijeengehouden door de dienst van al zijn geledingen naar de kracht, die elk lid op zijn wijze oefent, deze naar de kracht, die elk lid op zijn wijze oefent, deze groei van het lichaam, om onszelf op te bouwen in de liefde” Efeze 4 vers 16 (Ef. 04:16).

God gaf gaven aan de mensen… ook aan u en mij! Hij vertrouwde Zichzelf aan ons toe. Heel Zijn wezen stelde Hij ter beschikking. Laten we dit vertrouwen niet beschaamd maken, maar de gaven die Hij ons schonk, gebruiken tot eer en glorie van Zijn Naam opdat Zijn volle heerlijkheid tot openbaring gaat komen in ons en de gemeente’ En daardoor werken wij ook ten volle mee aan een verder herstel en vernieuwing van Gods schepping’

 

Geborgenheid (gedicht) door Piet Snaphaan

De mens zoekt naar geborgenheid

Steeds weer langs vele wegen

Als kind reeds naar genegenheid

Naar liefde, warmte, tederheid

Bescherming voor zijn leven.

 

Men zoekt een thuis, wil zekerheid

Verlangt dit onomwonden

Wie het niet vindt, voelt zich mislukt

Waart zich alleen, gaat steeds gebukt

En ziet zichzelf geschonden.

 

Geborgenheid, ’t is een begrip

Voor allen die ’t reeds vonden

De Heiland kwam voor u en mij

Doch ook de zwaksten nodigt Hij

Zelfs die zich weet geschonden.

 

Geborgenheid, ’t is zondermeer

Voor ieder mens te vinden

Wie ’t zoekt, zoekt ’t boven bij de Heer

Geborgen zijn, is tot Gods eer

Hij schenkt ’t al Zijn beminden

Piet Snaphaan

 

Welke liefde bedoelt God? door Wim te Dorsthorst

Liefde of de liefde

Wie kent niet het prachtige hoofdstuk 13 van de eerste brief aan de Korinthiërs over de liefde? De Leidse vertaling en de Willibrord-vertaling spreken over “het Hooglied van de lief­de”.

Paulus heeft het als een verbindingsschakel gezet tussen hoofdstuk 12, waarin hij spreekt over de gaven van de Heilige Geest en hoe die in het lichaam – de gemeente van Jezus Christus – worden toebedeeld door de Heilige Geest, en hoofdstuk 14, waarin hij beschrijft hoe de gaven, in goddelijke ordening, behoren te functioneren tijdens de samenkomst.

Hoofdstuk 13 verbindt het tijdelijke en het eeuwige met elkaar in de liefde. Profetieën, tongen, ken­nis, het zal afgedaan heb­ben als het volmaakte, het eeuwige gekomen is; maar Paulus beëindigt hoofdstuk 13 met de woorden: “Zo blijven dan: geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de meeste van deze is de liefde” (vers 13). “De lief­de vergaat nimmermeer” (vers 7c). De liefde is eeuwig.

Ondanks dat Paulus hoofd­stuk 14 begint met: “Jaagt de liefde na en streeft naar de gaven des Geestes”, zijn er veel christe­nen die de werking van de Heilige Geest – in deze tijd – in de gaven looche­nen of af willen zwakken en zeggen: Paulus zegt het zelf in het laatste vers van hoofdstuk 12: “Streef dan naar de hoogste gave” en dat is dan “de liefde”.

De liefde staat niet op zichzelf

De liefde is echter helemaal geen gave, het is een vrucht van de Heilige Geest die groeit in ons le­ven naarmate wij in ge­meenschap leven met onze Heer Jezus Christus 1 Korinthe 1 vers 9 en Galaten 5 vers 22 (1 Kor. 01:09; Gal. 05:22).

Het is geen ‘bekwaamheid’ maar ‘het wezen’. Paulus zegt ook niet: aan de één ‘profetie’ en aan de ander ‘liefde’, maar iedere gave behoort in de liefde te werken. Wat ook heel dui­delijk naar voren komt in 1 Korinthe 13 vers 1 en 2 (1 Kor. 13:01-02): “Al ware het”, zegt Paulus, dat ik alles zou hebben, alles zou kunnen, alles uit zou delen, “maar ik had de liefde niet, ik ware niets”. Als de gaven niet werken in de liefde dan is het koud, dan geeft het geen waarachtig leven, dan is het surrogaat en van geen enkele waarde. De Petrus Canisiusvertaling heeft bo­ven hoofdstuk 13 gezet: “De voortreffelijkheid der liefde boven de geestes­gaven”.

Daar zit dan de denkwereld achter dat men de liefde los kan maken van een geheel en als het ware op een standaard kan zetten om het te bewonderen als een zelfstandig iets. Men praat daar dan heel dier­baar over en iedereen die daar niet in meedenkt, is dan liefdeloos. Maar de liefde is niet los te maken van een geheel waarin zij werkt en mee verbonden is. De liefde kan zich al­leen manifesteren in ver­binding met uitingen of werkingen.

Om welke liefde gaat het?

De apostel Johannes schrijft: “God is liefde” 1 Johannes 4 vers 8 en 1 Johannes 4 vers 16  (1 Joh. 04:08 en 1 Joh. 04:16). Dat is een éénheid. God en de liefde zijn niet van elkaar te scheiden. Je zou dan God moeten scheiden van Zijn wezen. Evenmin kan men God scheiden van Zijn werken in de’ gaven van de Heilige Geest. Al het handelen van God komt voort vanuit Zijn diepste wezen: ‘de liefde’. Dat God genadig is, gaarne verge­vend , lankmoedig, barm­hartig, vol ontferming, ne­derig, zachtmoedig… is een gevolg van Zijn diep­ste wezen wat ‘liefde’ is.

In het Oude Verbond werd de liefde van God ook nooit losgemaakt van Zijn handelen. Zo lezen wij in Deuteronomium 4 vers 37 (Deut. 04:37)  (als voorbeeld): “Omdat Hij uw vaderen heeft liefgehad en hun nakroost heeft uitverkoren, heeft Hijzelf u met grote kracht uit Egypte geleid”.

Zo wordt er ook wel eens gezegd: Wel de Heer, maar niet de leer. Dat is ook net zo’n onmogelijkheid. Jezus vormde een éénheid met Zijn leer. Hij was de leer. En als Hij zegt: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven”, dan zijn dit niet drie losstaande ele­menten , maar dan is dat helemaal verweven met el­kaar. Die weg is de waar­heid en die waarheid is het leven en dat is Jezus Christus, het vleesgewor­den Woord.

Zo is het ook met God en Zijn liefde. 1 Korinthiërs 13 gaat niet over ‘liefde’ of over, wat men er zo ­vaak van maken wil: ‘als men elkaar maar liefheeft’, maar het gaat over ‘de liefde’, zoals we ook spre­ken over ‘het evangelie’, ‘de waarheid’, ‘het geloof’, enz. Het gaat om de god­delijke liefde, de agapé. Het klassieke Grieks kende het woord ‘Fileo’ voor lief­de, wat betekent: broeder­liefde, mensvriendelijk, hartelijk liefhebben. Dit woord was niet toereikend voor de liefde waar Jezus veel over sprak en open­baarde. De schrijvers van het Nieuwe Testament heb­ben heel consequent – on­der leiding van de Heilige Geest – het woord ‘agapé’ ingevoegd. Het betekent: ‘Goddelijke liefde’ of ‘de liefde van Christus’. Jezus heeft als eerste deze liefde in de wereld gebracht. “Niemand heeft ooit God gezien, de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen” Johannes 1 vers 18 (Joh. 01:18).

Jezus openbaarde de andere liefde

Het wezen van God is in het leven van Jezus Chris­tus volledige geopenbaard, volledig ontwikkeld en uit­gegroeid, zo zelfs dat Je­zus kon zeggen: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Va­der gezien!” Johannes 14 vers 9b (Joh. 14:09b) en “Ik en de Vader zijn één” Johannes 10 vers 30 (Joh. 10:30).

De Bijbel leert ons dat Je­zus het beeld is van de onzichtbare God Kolossenzen 1 vers 15 en 2 Korinthe 4 vers 4c ook wel vertaald met ‘evenbeeld’. (Kol. 01:15; 2 Kor. 04:04c). Hij is de afstraling van de heerlijkheid Gods Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 01:03, oftewel ‘uitstraling). Hij is de afdruk van het wezen Gods Hebreeën 1 vers 3 let­terlijk: ‘van zijn innerlijk’ (Heb. 01:03). Jezus is het evenbeeld en de uitstraling en de afdruk van het innerlijk van God. De ganse volheid van God, de volle waar­heid aangaande God, is ten volle geopenbaard in Zijn Zoon Jezus Christus. Hij heeft als eerste mens, God ten diepste leren door gron­den en leren kennen door de Heilige Geest. De Heili­ge Geest, die de diepten Gods doorzoekt, heeft dit ten volle in en aan Hem geopenbaard 1 Korinthe 2 vers 10 (1 Kor. 02:10). Zo heeft Jezus een nieuw soort liefde gebracht in deze wereld. Ook in dit opzicht geldt, dat Jezus geopenbaard heeft wat van de grondlegging der we­reld af verborgen gebleven is Matteüs 13 vers 35 (Matt. 13:35). Die liefde was er wel en Jezus zegt dan ook: “Gij hebt Mij liefgehad voor de grondlegging der wereld” Johannes 17 vers 24 (Joh. 17:24), maar het was verborgen. En Hij is de eerste van de nieuwe schepping en de eerste van vele broeders Romeinen 8 vers 29 en 30 (Rom. 08:29-30).

Door de zondeval kon de liefde Gods niet functioneren en niet tot openbaring komen in de schepping. De duivel is niet in de waarheid en de liefde ge­bleven en heeft de mens daaruit ook weggetrokken. Maar in de volheid des tijds is Jezus gekomen en heeft het geopenbaard.

In de liefde is geen haat tegen de mens

Jezus maakt openbaar dat de liefde van God geheel anders staat tegenover de mens, dan de duivel altijd aan de mens gepredikt heeft. Met recht noemt Je­zus hem: de leugenaar, de vader der leugen en de moordenaar Johannes 8 vers 44 (Joh. 08:44).

God heeft de zondige mens niet afgeschreven, ook haat hij de mens niet die in zonde gevallen is, maar ook de zondige mens is voor God altijd nog mens en Zijn liefde blijft onver­kort naar hem uitgaan. Hij ziet altijd – al is het nog zo bedekt – zijn eigen we­zen in die mens. (Ik be­doel hier niet hen die vrij­willig kiezen voor de duis­ternis vanuit een volkomen kennen). Als Jezus in gelijkenissen spreekt over verloren mensen, dan blijkt dat bijvoorbeeld het verloren schaap, schaap blijft; dat de verloren penning, die in het stof ligt, penning blijft; dat de zoon, verloren tussen de varkens, zoon blijft. Maar ook dat de Vader, Vader blijft! Paulus zou later schrijven: “Hij blijft ge­trouw, want Zichzelf ver­loochenen kan Hij niet” 2 Timoteüs 2 vers 3 (2 Tim. 02:13).

Dat wil niet zeggen dat God een compromis sluit met de zonde, nee God haat het kwaad en de zon­de en daarom moet de mens daar ook van ge­scheiden worden. De dui­vel heeft het zo voor ge­steld in het denken, dat God de mensen is gaan ha­ten, maar hij is het juist die ons haat. Daarom klinkt de proclamatie van Jezus Christus, in Johannes 3 vers 16 en 17 (Joh. 03:16-17), ook zo bevrijdend als Hij zegt: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon ge­geven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe. Want God heeft Zijn Zoon niet in de wereld gezonden, opdat Hij de wereld (de mensen) zou veroordelen, maar opdat de wereld door Hem behouden worde”.

Zó groot is de liefde van God, dat Hij zijn enigge­boren Zoon, waarvan Hij­zelf getuigt: “Deze is Mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb Matteüs 3 vers 17 (Matt. 03:17), gegeven heeft om de mens, die in de zonde leeft, te behou­den. Later schrijft Johannes in zijn eerste brief: “Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad heb­ben, maar dat Hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon gezonden heeft als een verzoening voor onze zonden” 1 Johannes 4 vers 10 (1 Joh. 04:10). De liefde van God is in staat om alle barrières op te ruimen en alles te her­stellen. Het is een gewel­dige, positief gerichte, verlossende, herstellende en genezende kracht.

Hebt uw vijanden lief

Jezus Christus heeft van­uit deze liefde aangetoond dat de onderlinge menselijke verhoudingen door het rijk der duisternis misvormd zijn. Hij sprak over, en praktiseerde vanuit de liefde Gods to­taal nieuwe verhoudingen en gedragingen. In Lucas 6 vers 27 tot en met 38 (Luc. 06:27-38) lezen we daar een prachtig voorbeeld van. Hij begint te zeggen: “Hebt uw vijan­den lief en doet wel dege­nen die u haten” Lucas 6 vers 27 (Luc. 06:27). Dit is precies wat God ook doet. God wacht niet tot iedereen een brave bekeer­de zondaar is, neen, in Zijn liefde draagt Hij de oplossing aan en is het Zijn wil dat allen tot bekering komen en behouden worden 2 Petrus 3 vers 9 (2 Petr. 03:09).

Door de zonde waren wij vijanden van God en volgens Bijbelse begrippen haten wij God, maar door de dood van zijn Zoon aan het kruis is de vijandschap weggedaan Efeze 2 vers 17 (Ef. 02:17) en heeft Hij ons welgedaan om ons te redden van ónze vijanden en uit de hand van allen, die óns haten Lucas 1 vers 71 (Luc. 01:71). Door de inner­lijke barmhartigheid van onze God, zegt Zacharias in Lucas 1 vers 78 (Luc. 01:78). En de Statenvertaling zegt: “Door de innerlijke bewegingen der barmhartigheid onzes Gods”, dat wil zeggen de diepste roerselen in Gods hart en dat is Zijn liefde tot het verlorene.

Jaagt naar deze liefde

De niet wedergeboren mens kan niet tot deze liefde komen, kan dit niet bevat­ten en zal dan ook altijd een aardse invulling geven. De wedergeboren mens – dus bekeerd, gedoopt in water en gedoopt in de Heilige Geest – heeft echter deze liefde binnen zijn be­reik. Paulus zegt immers in Romeinen 5 vers 5 (Rom. 05:05) dat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door de Heili­ge Geest.

Het is dan – evenals alles van de goddelijke natuur – in beginsel in ons aanwe­zig, maar het moet nog ontwikkelen, uitgroeien en tot vrucht dragen komen. Dit proces vindt plaats als we in gemeenschap leven met Jezus Christus en in Hem blijven, als de rank aan de wijnstok. Jezus sprak: “Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken. Wie in Mij blijft, gelijk Ik in Hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij niets doen” Johannes 15 vers 5 (Joh. 15:05).

Het gevolg is, dat de ware mens die naar Gods beeld geschapen is, tevoorschijn komt en uitgroeit tot Gods gelijkenis. Dat kan alleen maar in die hechte gemeen­schap, zoals Jezus dat ook had met de Vader, door de Heilige Geest.

De Heilige Geest – de Geest van het zoonschap – heeft het in de mens Jezus tot stand zien komen en nu neemt Hij het uit Jezus en werkt het in ons uit, wan­neer wij in Hem blijven, zoals Hij in de Vader bleef. Dit leert ons Jezus met de woorden: “Gelijk de Vader Mij heeft liefgehad, heb ook Ik u liefgehad; blijft in mijn liefde. Indien gij mijn geboden bewaart, zult gij in mijn liefde blij­ven, gelijk Ik de geboden mijns Vaders bewaard heb en blijf in zijn liefde. Dit heb Ik tot u gesproken, opdat mijn blijdschap in u zij en uw blijdschap ver­vuld worde. Dit is mijn ge­bod , dat gij elkander lief- hebt, gelijk Ik u heb lief­gehad” Johannes 15 vers 9 tot en met 12 (Joh. 15:09-12).

Zevenmaal wordt hier ge­sproken over liefde en lief­hebben en het gaat hier allemaal over de goddelijke liefde: ‘Agapé’.

Het oude en het nieuwe gebod

Het is altijd de bedoeling van God geweest dat de mens volledig deel zou heb­ben aan Zijn natuur, aan Zijn wezen en in Jezus Christus wordt dit gereali­seerd. Wij hebben gezien: God is liefde! Jezus Chris­tus is als de Vader (“Ik en de Vader zijn één”), dus Jezus Christus is liefde. Wij zullen Hem gelijk wezen.

Met verbazing zal men Je­zus aanschouwen in allen die tot dit geloof geko­men zijn, 2 Thessalonicenzen 1 vers 10 (2 Thess. 01:10), dus wij zijn ook liefde.

Daar mogen wij naar jagen en dat bereiken we door in Hem te blijven en het te beoefenen. Ieder aspect van Gods wezen, van de vrucht van de Heilige Geest Galaten 5 vers 22 (Gal. 05:22), komt tot volheid in ons door het actief te beoefenen, want het sluit aan bij ons menszijn naar Zijn beeld.

Daarom legt de Bijbel ook veel nadruk op het feit dat ook wij lief moeten hebben met ‘die goddelijke liefde’. We zagen het al in Johannes 15 vers 12 (Joh. 15:12), maar ook in Johannes 13 vers 34 en 35 (Joh. 13:34-35) zegt Jezus heel nadrukkelijk dat het gaat om die goddelijke liefde, de agapé, die zich onder­scheidt van de menselijke liefde, de Fileo. Het zal aan die liefde te zien zijn dat wij discipelen van Hem zijn. “Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt, gelijk Ik u liefge­had heb, dat gij ook elkander liefhebt. Hieraan zullen allen weten, dat gij discipelen van Mij zijt, in­dien gij liefde hebt onder elkander”.

Het oude gebod was: “Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf”. Dat is voor het Oude Verbond, dat is voor de natuurlijke mens en voor de christen op oudtestamentische grond­slag, maar Jezus zegt: “Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander lief hebt, gelijk Ik u liefgehad hebt dat gij ook elkander liefhebt”. Het oude gebod is elkander lief te hebben met de men­selijke liefde en dat blijft van kracht. Maar voor de wedergeboren mens geldt het nieuwe gebod elkander lief te hebben met de lief­de die uit God is. En die liefde – die niet een gave is, maar een vrucht – om­schrijft Paulus in 1 Korintiërs 13 met deze woorden:

De liefde is lankmoedig, de liefde is goedertieren, zij is niet afgunstig. De liefde praalt niet, zij is niet opgeblazen, zij kwetst niemands gevoel, zij zoekt zichzelf niet, zij wordt niet verbitterd, zij rekent het kwade niet toe, zij is niet blijde over ongerechtigheid, maar zij is blijde met de waarheid.

Alles bedekt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles verdraagt zij.

Zo is God en Zijn liefde. Zo is Jezus Christus en zo zullen wij zijn. En dat vergaat nimmermeer.

 

Intermezzo door Gerry Velema

Al zo lang op de weg…

Oh, ze kenden de Heer al zo lang. Jaren en jaren al. Ja, ze hadden geweldige dingen meegemaakt met de Heer, alleen… zo heel lang geleden. Trouw iedere zondag naar de dienst, ’t klonk zo bekend, ze hoorden het al jaren. Af en toe lichtte er iets in ze op. Iets nieuws, wat ze verdiepte of aanspoorde om door te gaan.

Maar toen kwamen er stormen op hen af, en echt geen kleine problemen. Natuurlijk gingen ze er voor bidden, ze kenden de Heer immers.

Maar wat duurde de strijd toch lang, ze werden er moedeloos van. In de dienst zag je ze soms letterlijk zuchten.

Maar binnen diezelfde gemeente sprankelde ook het nieuwe leven. Fijne getuigenissen van mensen die de Heer nog maar net hadden leren kennen. Wat deed de Heer toch veel onder hen. Ze getuigden van diep herstel en bevrijding in hun leven, en vol vuur zongen en beleden de nieuwelingen: “Ik jubel over Uw grootheid, dat U gebeden verhoort!”

Maar het was geen aansporing meer voor hen. Mopperend kwamen ze uit de dienst thuis.

“Ik begrijp het niet meer, hoor”, zuchtte de zuster, “wij zijn al jaren bij het volle evangelie, we hebben ons altijd voor het evangelie en voor de Heer ingezet en wij ontvangen niets… , terwijl mensen die soms zulke diepe dalen achter zich hebben liggen en malle sprongen hebben gemaakt, zó door de Heer verhoord worden. Weet je wat ik me soms wel es afvraag… hoe gek moet ik gaan doen, voor de Heer es aandacht aan mij gaat besteden.

Het kwam er wat komisch uit, maar haar man voelde precies aan wat ze bedoelde. Ook hij begreep de Heer niet meer.

Totdat op een helder moment het Woord onder hun aandacht kwam. Ze lazen de gelijkenis van de verloren zoon. En ineens sprak dat woord diep tot hun hart. Als een rhema. God zei ook tegen hun: “Kind, gij zijt altijd bij mij geweest en al het mijne is het uwe! “

Ze werden getroffen door de liefde van de Vader ook voor zijn oudste zoon. Het mopperen stopte, de lof en dank aan de Heer kwam terug. In de gemeente hervonden ze weer hun dienstbaarheid. En tot eer van de Heer verhoorde God al hun gebeden op Zijn tijd.

Heer, U leidde mij in de wildernis

in het dal van Achor,

en opnieuw sprak U tot mijn hart.

Daar zal ik zingen, voor u zingen als in de dagen van mijn jeugd, in het dal van Achor klinkt mijn lied!

 

Op weg naar de volle waarheid door Jan W. Companjen

“God heeft de wet door Mozes gegeven, maar genade en waarheid zijn door Jezus Christus gekomen. Niemand heeft ooit God gezien; de enig­geboren Zoon, die aan de boezem van de Vader is, die heeft Hem doen kennen” Johannes 1 vers 17 en 18 (Joh. 01:17-18). “En Jezus zeide: Ik ben de weg, de waarheid en het leven, niemand komt tot de Vader dan door Mij” Johannes 14 vers 6 (Joh. 14:06).

Het evangelie van Johannes is een bijzonder evan­gelie. Het dringt door tot de kern van de waarheid dat het Woord Gods, het leven Gods, een mens van vlees en bloed is geworden. Dat vleesgeworden Woord heeft onder ons gewoond en wij hebben in Hem ge­zien dat de Vader vol van genade en waarheid is. Het wezen van God werd vanaf dat moment zicht­baar in al zijn glorie, in een mens van vlees en bloed, zoals u en ik.

Een nieuw volk van God

Hij, Jezus, is de eerste Adam van een nieuw ge­slacht. Een nieuw volk van God, dat niet meer is on­der de wet, maar onder de genade zie Romeinen 6 vers 14 (Rom. 06:14). Die genade, het volkomen vrijgekocht zijn uit de macht van satan, speelt in ons Godsvertrouwen en ge­loof een grote rol. Wij zijn vrijgekocht uit de macht van satan door het bloed van het Lam Gods. Hij heeft ons gekocht en be­taald en dientengevolge heeft satan geen recht meer op ons. Wij zijn een volk Gods, toebereid aan één man, Christus. Hij is onze Losser en van Hem zullen wij ontvangen gena­de op genade.

Die genade is een keerpunt in ons leven geworden en verloste ons van zonde en schuld. Door die genade leven wij uit het geloof en door dat geloof ontvangen wij de gaven Gods, die weer in ons midden functioneren. En… wij leven in de verwachting dat die genade steeds overvloedi­ger wordt en dat wij meer en meer een volk zullen worden dat tot verlichting zal zijn van alle volken.

Helaas is het ook zo dat na de komst van Jezus er een splitsing is gekomen tussen de brede weg, vol met vraagtekens en ram­pen, en de smalle weg, die slechts over één persoon, Jezus Christus, loopt en die rechtstreeks naar de waarheid en het leven Gods voert. Het is niet verwonderlijk dat die éne weg, via Jezus, verstopt is geraakt. Op godsdienstig terrein heeft men op die weg naar Jezus toe, aller­lei obstakels neergelegd. Men is in de loop der jaren verstrikt geraakt, ja gevangen genomen door satan en zijn trawanten. Men ging uitmaken wie wel en wie niet op die weg mocht komen (uitverkiezing). Men ging zijwegen aanleggen waardoor het niet meer no­dig was Jezus Christus aan te nemen als Verlosser. Men bouwde een nieuw verbondsvolk op door mid­del van de kinderdoop.

Men hoorde erbij, men trad toe tot het volk van God door de wil van vader en/ of moeder, omdat die je als kind de kerk binnen­droeg.

Onze hemelse Vader heeft echter geen kleinkinderen. Hij heeft en erkent slechts kinderen die persoonlijk tot Hem komen, via de weg die Hij daartoe bereid heeft.

De weg naar het volle leven

In de Naam van onze Here Jezus Christus, roep ik u daarom toe: Laat u met God de Vader verzoenen via de weg die Hij daartoe zelf bereid heeft, namelijk Jezus Christus, Zijn Zoon. Hij heeft voor u de weg van genade geopend naar het volle leven.

Men discussieert wel eens over de benaming ’vol evangelie’ en komt dan al gauw tot de conclusie dat het evangelie wel ‘vol’ is, maar dat het niet door de mens ‘vol’ verkondigd wordt. We zitten hier met dit ‘vol’ zijn midden in de kern van het evangelie van Jezus Christus. Wij mensen hebben grenzen getrokken, wegen bepaald, verbonden, ja zelfs bloed- verbonden, gesloten, concilies en kerkvergaderin­gen uit geschreven en daar­bij beslist hoe wij vandaag moeten geloven en hande­len.

Ter verduidelijking een voorbeeld: De bekende evangelist Billy Graham sprak in Amsterdam een grote menigte mensen toe. Onder zijn toehoorders waren ook twee predikan­ten die naast elkaar zaten. De ene predikant zei tegen de ander: Wat een gewel­dige boodschap hè, recht op de man af. De andere prediker antwoordde daar­op: Ja, ja, maar… hij mag wel eens rekening houden met Dordt. Hij doelde daarbij op de Dordtse synode die in 1618 en 1619 plaatsvond.

Ik zou hier slechts bij wil­len opmerken: Indien wij ons op natuurlijk terrein hadden vastgepind op uit­spraken van 1618 dan had­den wij alleen nog maar handwerk en paard en wagen gehad. Daarbij komt dat Graham, die goede man, opgegroeid en beves­tigd in Amerika, nog nooit en te nimmer van Dordt zal hebben gehoord.

Het opwassen en tot ont­wikkeling komen van kind tot zoon van God wordt door al die uitspraken en theologisch vastgelegde gedachten geblokkeerd. Men is in de loop der ja­ren niet verder gekomen dan met de hakken over de sloot. Velen, ja zeer velen, gingen er geestelijk onderdoor. Zij bleven in de vraagtekens steken en kwamen nimmer tot de ze­kerheid van het geloof.

Zij hebben Jezus Christus als hun Verlosser nooit leren kennen omdat dat hun nooit geleerd is. Zij behoorden tot de één of andere kerk met een be­paald soort groepsdenken waarop men vertrouwde. De pastoor, de dominee, de professor in de god­geleerdheid, de paus, enz. maakte uit wat men in de groep geloofde. Men durf­de over deze uitermate belangrijke dingen niet zelf na te denken, omdat men dan (zoals een ouder­ling uit de Nederlands Hervormde kerk mij eens zei) tot de grootste pro­blemen komt.

De gemeente komt weer tot leven!

Gedurende en na de twee­de wereldoorlog werd de mens wakker geschud. Aan het domweg achter een mens aanlopen kwam een eind, men ging zelf denken en men ging zelf geloven. Langzaam maar zeker kwam het lichaam van Christus weer tot leven. (Het indi­vidualistisch gedrag en denken wordt door sommige voorgangers nog wel nega­tief beoordeeld, maar men zal daaraan moeten wennen, want God wil met de mens persoonlijk klaarkomen).

Het lichaam van Christus dat zo’n geweldige roeping had, lag eeuwenlang vast­gepend aan de aarde en werd door demonische machten eronder gehouden. De mens en zijn bezit ging in het oude centrum van de godsdienst (Europa) onder in een golf van geweld en tirannie. Satan ging in­derdaad rond als een brie­sende leeuw. Hele leger­scharen trokken onder de geest van hysterie op en voerden de opdracht van hun meester, satan, uit. De gevolgen zijn ons allen bekend.

En de godsdienstige mens? Hoe reageerde die op dit alles? Een groot gedeelte verklaarde God dood of wilde niets meer met ‘het geloof’ te maken hebben. Een ander gedeelte ging gewoon door en liet alles bij het oude onder het motto: Wij gaan opnieuw be­ginnen en wij gaan het or­ganisatorisch beter, meer gezamenlijk te doen. Denk aan de oprichting van de Wereldraad van kerken en andere samenwerkingsver­banden. Het deel dat over­bleef stak de hand in eigen boezem en kwam tot de ontdekking dat de mens er zonder de leiding van de Schepper niet komt. Ja dat het zelfs zo gesteld is dat God niets doen kan op deze aarde buiten Zijn lichaam, de gemeente van Jezus Christus om.

Bij de komst van Jezus heeft God de Vader zich ook gebonden aan die weg, die Jezus ons openbaarde. Nu, na 2000 jaar, gaan wij steeds beter de grote waarheid verstaan. Het is aan u en mij dat het eens eindelijk goed zal gaan in deze wereld. Want wat is het dat deze wereld over­wint? Dat is ons geloof. Ons geloof in Hem die met de zijnen overwinnaar wordt. Wat uit God gebo­ren is overwint de wereld zie 1 Johannes 5 vers 4 en 5 (1 Joh. 5:4-5). Jezus kwam en overwon en dat doet Hij nog eenmaal en dan met de zijnen die in­middels tot dat werk zijn toegerust.

De grote eindstrijd, omschreven in de Openbaring van Jezus Christus, zoals die aan Johannes gegeven is, zal dan plaatsvinden. Hat zal niet geschieden door kracht of geweld met door een derde we­reldoorlog, maar door de Geest Gods. Openbaring 12 vers 7 e.v. (Openb. 12:07) zegt daar­over onder andere: En er kwam oorlog in de he­mel (in de hemelse gewes­ten) Michael en zijn enge­len hadden oorlog te voe­ren tegen de draak en zijn engelen… en de draak kon niet stand houden en hun plaats werd in de he­mel niet meer gevonden (op die plaats komt eerst vrede). De grote draak werd op de aarde gewor­pen, de oude slang, die genaamd wordt duivel en satan, die de gehele we­reld verleidt. Hij werd op de aarde geworpen en zijn engelen met hem. En een luide stem in de hemel zei: Nu is het heil verschenen en de kracht en het ko­ningschap van onze God en de macht van Zijn Ge­zalfde; want de aanklager van onze broeders, die hen dag en nacht aanklaagde voor onze God (!) is neder geworpen”.

Dan is het gebeurd met de duivel, de mens is tot zijn doel gekomen, het schepsel Gods is geworden tot datgene waartoe God hem geschapen heeft. Zij, Jezus met zijn legermacht, hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis. En zij hebben hun eigen leven (hun ik’) niet liefgehad tot de dood. Over dat laatste moeten we nog eens goed nadenken.

De nieuwe mens heeft een nieuw ego

Indien wij gedoopt zijn met de Heilige Geest, heb­ben wij de Geest van Christus ontvangen. Dat wil zeggen dat wij uit één zijn. Uit één Geest gebo­ren en door één Geest ge­leid. Die leiding vindt plaats vanuit ons binnen­ste. Vandaar dat de Heer zegt: Geef Mij uw hart, geef Mij uw wezen, uw verstand en via dat proces zal Hij ons een nieuwe wet in het hart en verstand leggen.

Dat is een nieuwe mens met een nieuw ego, een nieuw eigen ik waarin Christus en de medemens een eerste plaats inneemt. Wij zijn dan met ons hele wezen in Hem, die de wijnstok is. Dan begrijpen wij ten volle wat het zeg­gen wil dat wij de ranken aan die stok zijn.

Indien wij zo op weg gaan, zo in verwachting gaan le­ven, dat het nu de tijd is dat het lichaam van Chris­tus zich hersteld en tot volmaaktheid komt, dan zullen wij ook samen gaan ervaren dat het zoonschap Gods uit ons geboren zal worden. Het vonnis is over de duivel geveld en wij mogen, onder leiding van onze grote Koning en Hogepriester, het vonnis voltrekken.

Aan allen die deze dingen nog vreemd in de oren klinken wil ik toeroepen: Ontwaakt, gij die slaapt en sta op uit de dood, je totaal onvruchtbaar geeste­lijk leven, en Christus zal over u lichten! Hij wil ons allen gebruiken als levende stenen tot opbouw van een Geestelijk Huis. Een kerk, een gemeente, een samenkomst waarin Hij kan wonen en werken. “Weet gij niet dat gij Gods tempel zijt?” Die tempel is heilig en onberispelijk. Zie 1 Korinthe 3 vers 16 en 17 en 1 Korinthe 6 vers 19 en 1 Korinthe 8 vers 10 (1 Kor. 03:16-17; 1 Kor. 06:19 en 1 Kor. 08:10).

Kom dan tot dat grote feest, tot de grote inhoud van uw leven. Ga staan in de wil des Heren en u zult ervaren dat God goed is en een waarmaker van zijn Woord. Zijn Woord zal ook in u vlees en bloed worden en Hij zal u maken tot een pilaar in de tempel van onze God. Halleluja!

 

Twee sleutels tot volharding door Liesbeth Seepma

‘En Jezus sprak een gelijkenis tot hen met het oog daarop, dat zij altijd moesten bidden en niet verslappen” Lucas 18 vers 1 (Luc. 18:01).

Dat is de inleiding van iets heel belangrijks dat de Here Jezus hier aan Zijn leerlingen wil leren.  Hij spreekt hier over één van de moeilijkste opgaven uit het leven van een kind van God, namelijk stug volhouden terwijl de omstandigheden daartoe nu niet bepaald uitnodigen, omdat je geen enkel resultaat ziet op je pogingen.

Heb jij dat ook wel eens meegemaakt, dat je bij­voorbeeld al erg lang bidt voor iets of iemand terwijl er ogenschijnlijk niets ge­beurt? Misschien is er een groot verlangen in je le­ven, maar er komt geen antwoord. Als je begint te bidden voor een bepaal­de zaak, ben je vol ent­housiasme, maar wat is het moeilijk om dat vol te houden wanneer er na een hele tijd nog steeds geen verhoring op je gebed komt!

Het blijkt uit de gelijkenis die Jezus hier vertelt, de gelijkenis van de onrechtvaardige rechter, dat Je­zus héél goed begrijpt dat volharding niet iets is wat je zomaar even komt aan­waaien. Volharding in je gebed, volharding in je hele leven met God is moei­lijk. Uit deze gelijkenis kun je echter erg veel le­ren! Er is een grote be­moediging in verborgen, een aanvuring van Jezus zelf om vol te houden.

Laten we samen eens gaan onderzoeken wat het begrip volharding inhoudt en wat volharding kan uitwerken in jouw en mijn leven. Laten we de personen die in deze gelijkenis een rol spelen eens onder de loep nemen. Dat zijn: de rechter, de weduwe, God, jij en ik.

De onrechtvaardige rechter

Van de rechter zegt Jezus het volgende: “Er was in een stad een rechter, die zich om God niet bekommerde en zich aan geen mens stoorde” Lucas 18 vers 2 (Luc. 18:02).  Wat een rechter zeg. Je zult maar van hem afhankelijk zijn.

Wat zijn normaliter de kenmerken van een rechter?

Hij verdiept zich in problemen en conflicten tussen mensen en geeft vervolgens een beoordeling die gebaseerd is op de wet. Ook houdt hij zich bezig met de oorzaken van het conflict en met de beweegredenen van mensen om tot een bepaalde daad te komen.

Maar wat zie je bij deze rechter? Hij bekommerde zich niet om God en stoorde zich aan geen mens. En van deze man is de rechteloze weduwe afhankelijk.

De weduwe

Een weduwe was in Israël iemand zonder veel rech­ten. Vaak leefde zij in armoede en zij kon zichzelf maar nauwelijks in leven houden. Het was immers in de maatschappij van die tijd vooral de man die meetelde. Nu, die man ontbrak in dit geval, dus deze vrouw was onbe­schermd; ze ondervond van niemand steun en ze moest zelf voor haar recht opkomen.

Maar wat een moedige vrouw is de weduwe! Want ze houdt vol, hoe erbarmelijk en uitzichtloos de omstandigheden ook zijn. Ze houdt vol en ze blijft de rechter aanspreken op zijn hoedanigheid, zijn verplichtingen die hij heeft als rechter. Nou, uiteindelijk geeft de rech­ter dan maar toe. Je moet niet vragen met wat voor beweegreden hij toegeeft.

In “Het Levende Woord” staat: “Maar tenslotte be­gon ze op zijn zenuwen te werken…  Ik heb schoon genoeg van dat mens! Ik zal zorgen dat ze haar recht krijgt. An­ders geeft ze me straks nog een klap in mijn gezicht. Niet erg verheffend, hè? God onze rechter in Lucas 18 vers 7 (Luc. 18:07) zegt Jezus: “zal God dan zijn uitverkorenen. Geen recht verschaffen die dag en nacht tot hem roepen en laat hij hem wachten. Ik zeg u dat hij hem spoedig recht zal verschaffen. Zo is God. Rechtvaardig, een hoorder van het gebed. God wordt In de Bijbel vele malen een rechtvaardig rechter genoemd.

Maar het mooiste vind ik wat Hij over Zichzelf zegt in Jesaja 45 vers 11 (Jes. 45:21): “En er is geen God behalve Ik; een rechtvaardige, verlossende God is er buiten Mij niet”. Nee, dat kan ook niet want onze God is degene die hemel en aarde in Zijn hand heeft. Elke kracht en elke macht zijn aan Hem onder­worpen. Alleen Hij bezit het vermogen om te ver­lossen en een rechtvaar­dig oordeel uit te spreken. Zelfs de grootste en meest invloedrijke tegenstander van God, de duivel, en het dodenrijk, zijn onder­worpen. In de rechtszaak waarin God de rechter is, heeft de duivel zich de rol van aanklager toegeëigend. Hij klaagt ons aan, dag en nacht, voortdurend schreeuwt hij in onze oren: “Je bent schuldig, schuldig, schuldig… je bent een zon­daar, en het loon wat de zonde geeft is de dood”. Inderdaad, dat staat in de Bijbel. Maar dit Bijbelvers, Romeinen 6 vers 23 (Rom. 06:23) loopt dóór, het is niet af!”… Maar de genade die God schenkt is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze Here”. Wat een verschil is er tussen de twee rech­ters in deze gelijkenis.

Jij en ik

Wat is nu onze rol in deze gelijkenis? Wat kunnen we daaruit toepassen op ons leven? In de eerste plaats valt het me op dat we door Jezus ‘uitverkorenen’ worden genoemd. God ziet ons in Zijn rechtszaak niet als cliënten of verdachten, maar als uitverkorenen. Dat is nog eens wat anders dan de manier waarop de onrechtvaardige rechter de weduwe benaderde, toen hij zei: Ik heb schoon genoeg van dat mens! In Gods rechtszaak nemen niet wij het initiatief, zoals de weduwe dat moest doen, maar God neemt het initiatief.

Alleen dat initiatief gaat hij nemen. Als wij daartoe aanleiding geven, dat wil zeggen, als wij dag en nacht tot hem roepen. Dag en nacht. Dat betekent voortdurend, ieder ogenblik. Het is nodig om volhardend ieder moment je aandacht op de rechtvaardige rechter te richten, want de aanklager probeert je immers ook dag en nacht aan te klagen. Hij is er als de kippen bij om je te beschuldigen en te ontmoedigen.

Zal Hij geloof vinden?

Jezus beëindigt deze gelij­kenis met het stellen van een heel ernstige vraag. En deze vraag is niet al­leen voor de discipelen bestemd, maar ook voor en mij. “Doch, als de des mensen komt, zal dan het geloof vinden aarde?” Lucas 18 vers 8 (Luc. 18:08).

Het is aan jou en mij om die vraag te beantwoorden. Wij vullen als het ware zelf in hoe de rechtszaak van ons leven gaat verlopen, zal Jezus geloof vinden als hij zich wil openbaren in ons leven, al is het geloof als een mosterdzaadje.

Als wij geloof hebben, dan kunnen wij namelijk ook volharden. Ons geloof zal ons in staat stellen om dag en nacht tot onze Recht­vaardige Rechter te roe­pen. Ons geloof zorgt er­voor dat wij niet verslap­pen. Heb je Hebreeën 11 en 12 wel eens gelezen? In Hebreeën 11 vers 1 (Heb. 11:01) wordt eerst beschreven wat het geloof inhoudt. Het is: “de zekerheid der dingen die men hoopt en het bewijs der dingen die men niet ziet”.

Vervolgens wordt een heel aantal mensen genoemd die dit geloof in praktijk brachten in hun leven. En in Hebreeën 12 vers 1 tot en met 3 (Heb. 12:01-03) wordt er een beroep ge­daan op ons: “Daarom dan, laten ook wij, jij en ik, nu wij zulk een grote wolk van getuigen rondom ons hebben (… ) met volharding de wedloop lopen die voor ons ligt. Laat ons oog daarbij alleen gericht zijn op Jezus, de Leidsman en Voleinder des geloofs (… ) opdat gij niet door matheid van ziel verslap”.

Geef je vrijmoedigheid niet prijs

Zoals in Hebreeën 11 en 12 wordt gesproken over het geloof, dat je in staat stelt om te volharden, zo wordt in Hebreeën 10 ge­sproken over de vrijmoedigheid om in te gaan in Gods heiligdom door het bloed van Jezus. Het is de zekerheid, dat ons hart is gezuiverd van besef van kwaad en dat ons lichaam, ons leven met de Heer, is gewassen met zuiver, levend water. En die vrijmoedigheid moeten we niet prijsgeven, want – en dat staat in Hebreeën 10 vers 36 (Heb. 10:36) “gij hebt volharding nodig om, de wil van God doende, te ver­krijgen hetgeen beloofd is”.

Ons geloof in Gods almacht en onze vrijmoedigheid (het zeker weten dat we vrij van schuld zijn) zijn in ons leven dus heel be­langrijk, want daardoor zullen we kunnen volhar­den. Het zijn twee sleutels tot volharding. En als we ze gebruiken, zullen jij en ik gaan ervaren wat het betekent om ‘in volharding de wedloop te lopen’, zonder daarbij last te hebben van ‘matheid van ziel’.

 

Het Bijbelse mensbeeld door Klaas Goverts (4)

Gedachten over het aangezicht (2)

Het aangezicht speelt ook een heel fundamentele rol in Exodus 33, met name in Exodus 33 vers 11, Exodus 33 vers 14, Exodus 33 vers 15 Exodus 33 vers 16, Exodus 33 vers 19, Exodus 33 vers 20, Exodus 33 vers 23 en Exodus 34 vers 6 (Ex. 33:11, Ex. 33:14, Ex. 33:15, Ex. 33:16, Ex. 33:19, Ex. 33:20, Ex. 33:23 en in Ex. 34:06.)

Eerst zien we dat de Here met Mozes sprak van aangezicht tot aangezicht, dat wil zeggen heel direct, zoals een man spreekt met zijn naaste. Vervolgens is daar dat diepgaande gesprek waarin Mozes vraagt: Maak mij Uw wegen bekend, opdat ik U ken. En Hij zei: “Moet Ik zelf meegaan om u gerust te stellen?” (Letterlijk: ging Mijn aangezicht mee, zou Ik u doen rusten?). “En hij zeide tot Hem: gaat Uw aangezicht niet mee, laat ons dan niet opgaan van hier”.

Vers 19: “Ik zal al het goede van Mij doen voorbijgaan aan uw aangezicht en Ik zal roepen de Naam des Heren voor uw aangezicht”.

Vers 20: “En Hij zei: gij zoudt mijn aangezicht niet kunnen zien, want de mens zal niet mijn aangezicht zien en leven”.

Vers 23: “Gij zult zien wat achter Mij is, maar mijn aangezicht zal niet gezien worden”.

“Zou Ik u doen rusten?” Rusten is in de Schrift meer dan gerustgesteld worden. Rusten is: op je plaats zijn,  op de plaats zijn, waar Gods naam is gevestigd. Gods aangezicht is het priesterlijke aangezicht, dat de rebellie geneest. Waar Gods aangezicht is, daar is genezing. Als Gods aangezicht niet meegaat, is het volk overgeleverd aan zijn eigen rebellie, waar het dan ook aan zal ondergaan.

“Gij zult mijn aangezicht niet kunnen zien”: Een mens kan niet alle ontferming zien die God bezit. God alleen ziet hoeveel ontferming er nodig is om het aangezicht van de aardbodem (vs. 16) te vernieuwen. God bespaart ons de aanblik van wat Hij zelf ziet en hoort. Wij zien niet alles, wij zien met Mozes alleen wat God achter de rug heeft, wat achter Hem is.

Gods aangezicht zien betekent zijn aangezicht meemaken, doorleven. Alleen God ziet hoeveel ontferming er nodig is. Degenen die bij God zijn, in zijn woning, zullen het nodige daarvan meemaken, maar niet alles.

“Er is een plaats bij Mij, daar zult gij staan op de rots, daar zult gij vast staan”. Wij zien met Mozes wat God achter de rug heeft. Wij kunnen daar alleen achter aan, wetende dat Hij de wereld draagt.

Als dan aan het slot van Exodus 24 vertelt wordt dat het aangezicht van Mozes straalt, dan staat dit stralen in verband met het gesprek dat God met Hem heeft. Dat stralen is niet een verblindende glans, imponerend en verpletterend, maar de glans van de bevrijding, de glans van de ontferming, zoals een kind straalt, argeloos, ontwapenend. Want Mozes wist het niet.

Genesis 4 is eveneens een kernverhaal over dit thema. Hier zien we dat het aangezicht van Kaïn valt. God zegt: “Waarom is uw aangezicht gevallen? Moogt gij het niet opheffen, indien gij goed handelt?” En in vers 14 lezen wij: “Zie, Gij hebt mij op deze dag verdreven van het aangezicht van de akker (‘adamah), en van voor uw aangezicht moet ik mij verbergen”. Vers 16: “En Kain ging uit van het aangezicht des Heren”. Een mens kan niet leven zonder het aangezicht van zijn broeder, dan is er ook geen aangezicht des Heren meer en geen aangezicht van de ‘adamah. En waar moet een ‘adam dan heen? Dan is er alleen nog hoop, als God hem een nieuwe broeder geeft.

Dit thema komt, breder uitgewerkt, terug in Genesis 32 en 33, waar Jakob vreest het aangezicht van Ezau te zien. Daarom zendt hij boden voor zijn aangezicht uit Genesis 32 vers 3 (Gen. 32:03) tot zijn broeder Ezau. “En hij zei tot zijn slaven: Trekt over voor mijn aangezicht” Genesis 32 vers 16 (Gen. 32:16). Evenzo Genesis 32 vers 17 (Gen. 32:17): “Van wie is dat vee daar voor uw aangezicht?”. En dan Genesis 32 vers 20 (Gen. 32:20): “Laat ik hem verzoenen (letterlijk: laat ik zijn aangezicht bedekken) met het geschenk, dat voor mijn aangezicht gaat en daarna zal ik zijn aangezicht zien, misschien zal hij mij goedgunstig zijn” (letterlijk: misschien zal hij mijn aangezicht opheffen). “En het geschenk trok voor zijn aangezicht over”.

Dan eindigt Genesis 32 met: “En Jakob riep de naam van de plaats: Pniël, want ik heb Elohim gezien, aangezicht. tot aangezicht en mijn ziel is onttrokken (gered)” (vs. 30). Genesis 33 vers 3 (Gen. 33:03) vervolgt: “En hij (Jakob) trok over voor hun aangezicht”. Dan komt de beslissende ontmoeting. Jakob zegt: “Ik heb uw aangezicht gezien, zoals het zien van het aangezicht van Elohim (God)” (vs. 10). Hier blijkt zo glashelder: het aangezicht zien van de broeder is noodzakelijk om waarachtig mens te kunnen zijn en om het land der belofte te kunnen betreden.

Gedachten over genezing

Het woord genezen hangt samen met: gotisch nasjan, dit is: thuisbrengen; ganisan, wat betekent: thuiskomen; verwant met: neomai (oorspronkelijk: nesomai, Grieks: terugkeren, oud-indisch: nésaté, wat betekent: hij gaat samen met. Ook verwant met: naió (oorspronkelijk: nasjó) wat wonen betekent;

Indogermaanse stam: nes, oftewel: naar huis terugkeren). Dus genezen betekent in feite: thuiskomen.

Een mens kan alleen genezen worden in de tegenwoordigheid van God. Het zijn in de tegenwoordigheid van de Vader is het eigenlijke leven. Maar al te vaak denkt men: ik ben in de presentie bij God en daarna begint het werkelijke leven, maar dit is een vertekend beeld.

3.Veel mensen spelen een rol: dan zitten we in de tweespalt van schijn en zijn. De ene mens leeft vanuit een beeld, zoals hij wil schijnen, de andere mens leeft vanuit zijn wezen, bepaald vanuit wat hij is. Die ene mens wil een indruk maken.

Hoe kan een mens wezensmens worden? Niet meer leven uit de momentopname van de gemaakte indruk, maar uit de duurzaamheid van het wezen.

4.Het ware gesprek moet men leren. Het is een toe wending tot de ander in waarachtigheid, dus toe wending tot het wezen. De ademruimte van het ware gesprek is de trouw. De ander bevestigen in zijn anders-zijn, de ander bedoelen als persoonlijke existentie. De wet tot genezing is vragen aan God: Vader, genees mij. Dan zegt God: Kom maar. Dan zal ik bij Hem komen en dan komt het erop aan dat ik me laat aanspreken door God. God spreekt genezend.

5.Vaak zit een mens in een pantser. Hij vindt het waagstuk van het gesprek te gevaarlijk. Het komt aan op de grondhouding. In wezen zijn er twee grondhoudingen: a. toewijding en b. terug buiging in jezelf.

6.Haat blijft naar zijn aard blind. Men kan slechts een deel van een wezen haten. Wie een geheel wezen ziet en moet afwijzen, is niet meer in het rijk van de haat, maar de inperking van het Gij-kunnen-zeggen. Alles staat of valt met de ik-gij-relatie. Elk gij kan weer een ding worden, een ‘het’.

7.Gods hele plan is gebaseerd op communicatie: In den beginne was het woord, dus het spreken, dat tot antwoord lokt. Mens zijn is antwoord geven, of dieper antwoord worden.

8.Spanning. Dan trekken er twee. Bijvoorbeeld je denkt: ik ben een rechtvaardige, maar aan de andere kant denk je: ik ben een waardeloze figuur. Dan heb je een spanningsveld. Of je wilt iemand anders zijn dan e bent Maar God bedoelt dat je je eigen leven gaat leiden, met het leven van een ander. (wordt vervolgd).

 

Zo is mijn God (gedicht) door Tea Keuper Dijk

“Kom weer terug”, zegt God tot u en mij,

“Verlaat, mijn kind, de oude slechte paden,

Ik heb geduld en leer je goede daden,

Die maken je weer rustig en zo blij”.

 

“Ik hou van jou, Ik heb je vrijgekocht,

Al waren ook je zonden als scharlaken,

Witter dan sneeuw zal ik jouw leven maken,

‘k Heb al zo lang naar jou, m’n kind, gezocht”.

 

“Ik bied je aan een leven, rein en vrij,

Wees niet meer bang, Ik wil jouw Vader zijn,

Vertrouw me, kind, geef mij jouw angst en pijn,

Je mag beginnen met een schone lei!”

 

“M’n handen heb Ik naar je uitgestrekt,

Kom, stort je in mijn zegenende armen,

Ik wil je met M’n liefde zo verwarmen,

Dat ’t nieuwe leven in jou wordt gewekt!”

 

“Ik maak iets moois, iets wonderlijks van jou,

Dat is altijd Mijn doel voor alle mensen,

Ik kan, als Schepper, mij niets beters wensen,

Omdat Ik van Mijn schepping zoveel hou’!”

Enkele Bijbelgedeelten, die bij dit gedichtje passen: Psalm 16 vers 11, Psalm 119 vers 101, Psalm 119 vers 105, Jesaja 1 vers 18, 1 Johannes 4 vers 17 en 18, Johannes 8 vers 31, Johannes 8 vers 36, Titus 2 vers 11 tot en met 14, Romeinen 10 vers 21 en Jesaja 43 vers 18 en 19. (Ps. 016:011; Ps. 119:101, Ps. 119:105; Jes. 01:18; 1 Joh. 04:17-18; Joh. 08:31; Joh. 08:36; Titus 2:11-14; Rom. 10:21; Jes. 43:18-19.

Tea Keuper-Dijk.