Selecteer een pagina

Levend Geloof – 394

1998.05-06 Levend geloof nr. 394

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

De scheiding der geesten is in onze dagen in volle gang. Daarbij kunnen we spreken van een ‘dubbele scheiding’, dat wil zeggen er is een scheiding tussen de waarachtige kinderen Gods die samen de gemeente van Christus vormen en allen die daartoe niet behoren en dus nog onder de claim liggen van de vorst der duisternis. Maar ook binnen de gemeente van Christus vindt een verdere scheiding plaats. Alles wat onecht is, wat surrogaat is, komt aan het licht en wordt ontmaskerd.

Waarachtige christenen, die ‘verbonden’ zijn met de heilige Geest, weten dit te onderkennen. Bij hun verdere groei naar geestelijke volwassenheid -het zóón- schap- hebben zij zich losgemaakt van alle verkeerde geesten en roepen een halt toe aan de infiltratiepogingen uit het rijk der duisternis. Dit is de geestelij­ke strijd die alleen maar succesvol verloopt als we strijden vanuit onze plaats in de hemelse gewesten. Dat is vaak niet gemakkelijk. Niet voor niets wordt in de Bijbel gesproken over de vuurgloed der beproeving waar iedere christen mee te maken krijgt en die ons niet mag bevreemden. Lees in dit verband ook het artikelen over de vuurdoop in dit nummer.

Bij de groei van ons geloofsleven tot stabiele, volwassen christenen is ook ‘gezonde voeding’ absoluut noodzakelijk. Levend Geloof wil daarbij een onder­steunende functie vervullen. Vanuit verschillende invalshoeken wordt ook in dit nummer het evangelie weer belicht en proberen we verkeerde leringen en gees­ten daarbij te ontmaskeren. We slaan ons daarbij niet op de borst met de gedachte ‘wij zien het altijd juist en ieder ander ziet het fout’. Maar wél willen wij datgene waarvoor de Heer ons, in Zijn grote liefde en genade, de ogen geo­pend heeft niet voor onszelf houden maar het delen met onze lezers en lezeres­sen. Daarbij hebben wij dezelfde motivatie als de christenen van de begintijd, namelijk dat de liefde van Christus ons dringt!

 

Bij de voorplaat door de redactie

De illustratie op de voorpagina van Gustave Doré is gebaseerd op Richteren 14 vers 6 en 7 (Richt. 14:06-07), het beken­de verhaal waarbij Simson een aan­vallende jonge leeuw overwint… De apostel Petrus vergelijkt in zijn eerste brief de duivel -onze tegen- partij- met een brullende leeuw, die rondgaat ‘zoekende wie hij zal verslinden’.

Zijn oproep luidt om nuchter en waakzaam te zijn en de duivel te weerstaan, vast in het geloof!

 

De allesomvattende liefde van God door Gert-Jan Doornink

In dit artikel komt het thema ‘liefde’ aan de orde. God is liefde en wij behoren liefde te openbaren. Zo zou je in één zin de inhoud kunnen omschrijven. Aan de openbaring van Gods liefde behoren we telkens weer grote aandacht te schenken. De kern van ons getuige van Christus zijn wordt gevormd door de liefde van God, die in ons hart is uitgestort door de Heilige Geest. Denk ook aan wat Paulus over de liefde schrijft in 1 Korinthe 13.

Een van de bekendste teksten uit de Bijbel is ongetwijfeld Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16): “Want alzo liefheeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggebo­ren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verlo­ren ga, maar eeuwig leven hebbe”. Hier wordt in een notendop de grote, allesomvattende liefde van God op duidelijke wijze verwoord. Niemand hoeft hieraan te twijfelen. God gaf het allerliefste wat Hij bezat, Zijn eniggeboren Zoon aan een ver­loren wereld. Een wereld die door de duivel geruïneerd was, maar God gaf de wereld niet prijs aan hem. Integendeel, vanaf het begin van Gods schepping werd duidelijk dat God het laatste woord had, heeft en houdt.

Waarom er lijden is

Nu wordt de schepping niet automa­tisch teruggebracht in Gods gemeen­schap, Gods liefde is niet vrijblij­vend, niet goedkoop, maar er werd een dure prijs voor betaald. Voor heel veel mensen, ook christenen soms, is dit moeilijk te begrijpen. God had toch bij wijze van spreken met het uitspreken van één woord, de macht van Satan, nadat de mens in zonde was gevallen, teniet kunnen doen? Dan was alles toch weer oké geweest en was de mensheid voor veel lijden, voor veel ellende, voor de dood, voor ziekte, voor al het nega­tiefs wat je maar bedenken kunt, gespaard gebleven? Maar juist omdat God liefde is en omdat de mens de hoogste vorm van Zijn scheppingswerk is, deed God dit niet. Dit klinkt paradoxaal en in eerste instantie onbegrijpelijk, maar als je wat doordenkt kun je begrijpen waarom God dat niet deed. Als er geen ellende, geen dood, geen lijden zou zijn, zouden wij ook nooit kun­nen begrijpen hóe groot, hóe alles­omvattend de liefde van God is. Immers niet het lijden heeft het laat­ste woord, maar de overwinning. Paulus zegt: “Want ik ben er zeker van dat het lijden van de tegenwoor­dige tijd niet opweegt tegenover de heerlijkheid die over ons geopen­baard zal worden” (Rom. 08:18). De heerlijkheid Gods die in ons is, is altijd vele malen groter dan welke ellende of narigheid ons ook mocht overkomen. Juist door alle tranen heen ervaren we Gods nabijheid. En hoe meer wij in Zijn nabijheid ver­toeven, hoe meer wij dus in Zijn gemeenschap leven, hoe hechter de band wordt die we met Hem heb­ben. Maar daarover straks meer.

Drie aspecten van de liefde

Even terug naar de meest bekende tekst over de liefde, (Joh. 03:16). En dan speciaal het accent op het laatste deel van deze tekst: “… opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe”. Hier worden drie aspecten genoemd waar we allemaal mee te maken hebben, namelijk: 1. geloven in Hem, 2. verloren gaan en 3. eeu­wig leven.

Het woord ‘geloven’ spreekt voor zichzelf. Door geloof spreken we ons vertrouwen uit in God, geven we te kennen dat we geloven in het vol­brachte werk van Jezus Christus. Daardoor gaan we niet verloren, maar ontvangen wij nieuw, eeuwig leven. Met het woord ‘verloren’ wordt bedoeld dat we dan ons doel niet bereiken. Als we iets verliezen, bijvoorbeeld onze portemonnee, kunnen we het geld wat er in zit niet meer gebruiken voor de bestemming die we ervoor in gedachten hadden. Het heeft dan zijn doel gemist. Als ons leven ‘verloren’ gaat, doordat we buiten de gemeenschap met God blijven leven, komen we ook nooit in “de eeuwig voortdurende heerlijkheid terecht die God voor de mens heeft bestemd en die al begint op de dag dat we tot geloof komen. Daarom geloven wij en wekken anderen op óók te geloven!

Geloof is geen wet

Geloof is dus een voorwaarde, let wel het is niet een soort wet die op de mensheid ligt. Maar al te vaak wordt het woord ‘geloof nog in verband gebracht met een soort ‘dwangmatig moeten’, maar de wet zoals die tij­dens het Oude Verbond bestond is juist door Christus vervuld. Daarom kun je beter spreken van een advies, een ‘goddelijk advies’. Het is alsof God zegt: ‘Als je Mijn liefde wilt ervaren -en Gods liefde is dus de hoogste vorm van Zijn openbaring­als Mijn liefde een deel van je leven zal zijn, geloof Mij dan, heb vertrou­wen in Mij’.

Als we zo in God en in Zijn Zoon geloven gaat het wettisch element uit ons geloofsleven meer en meer ver­dwijnen, om plaats te maken voor de werkelijke overgave en toewijding, die in alle rust en vertrouwen gaan functioneren.

Liefde is niet vrijblijvend

Wat is eigenlijk liefde? Als je de Grote Van Dale er op naslaat worden van de liefde een zevental omschrij­vingen gegeven. Als eerste wordt genoemd: ‘Warme genegenheid, gehechtheid aan een persoon of zaak’. Gehechtheid is een woord wat duidelijk aangeeft dat liefde dus nooit iets vrijblijvends is, het zit aan iets vast, het maakt voor 100% deel uit van datgene waar het omgaat, in dit geval God (God is liefde) en dus behoort het ook deel uit te maken van allen die in Hem geloven. In 1 Johannes 4 vers 7 en 8 (1 Joh. 04:07-08) wordt het zo omschreven: “Geliefden, laten wij elkander liefhebben, want de lief­de is uit God; en een ieder, die lief­heeft, is uit God geboren en kent God. Wie niet liefheeft, kent God niet, want God is liefde”. Liefde is niet los te maken van de andere eigenschappen van God, zoals heiligheid, goedheid, gerechtig­heid, enz. Je kunt niet zeggen: Ik heb God lief en openbaar Zijn liefde, maar met Zijn heiligheid en de openbaring van Zijn heiligheid neem ik het niet zo nauw. Nee, alle eigen­schappen van God zijn geïntegreerd in onze levens en behoren dus meer en meer tot openbaring te komen. Dat gaat niet via ons gevoels- of ziel- eleven in de eerste plaats, maar via onze geest en verstand. We worden opgeroepen de Heer onze God en onze naaste, lief te hebben, zoals we onszelf lief hebben, met geheel onze geest, ziel en verstand, dus met geheel ons wezen. De beleving van Gods liefde is de beleving van God en Jezus zelf. Het is dus de hoogste vorm van Gods openbaring in en door ons leven. Liefde wordt in Galaten 5 ook genoemd als vrucht van de geest. Let wel, Paulus spreekt in Galaten 5 niet over de ‘vruchten’ van de Geest, zoals het wel eens ten onrechte wordt geformuleerd, maar zoals we zoeven al opmerkten, je kunt het één niet losmaken van het ander. Het hoort bij elkaar.

Zonen van de liefde

Wat is nu de positieve uitwerking van Gods liefde zoals die in ons leven, als het goed is, meer en meer tot openbaring gaat komen? Want als zonen Gods gaan we in deze eindtijd ons meer en meer openbaren. Wij zijn om het zo maar eens te formule­ren: ‘liefdeszonen’, product van Gods liefde en zelfliefde producerend. Daardoor kunnen we vergeven, en zijn we inzetbaar in God plan. Maar we moeten het zelf dus willen en gaan doen. Liefde behoort te groeien. De Bijbel spreekt behalve over liefde, ook over volmaakte liefde (1 Joh. 04:09). De woorden ‘volmaakte liefde’ duiden er al op dat er ook in de openbaring van onze liefde, dus een ontwikkeling, een groei plaatsvindt. Ook hier geldt weer: zonder geestelij­ke groei, zullen we het einddoel des geloofs: de volkomenheid in Christus, niet bereiken. Dan blijft de uitspraak van Jezus: “Hebt uw vijan­den lief, zegent ze die u vervloeken, doet wel degenen die u haten” een onbereikbaar ideaal, iets waarvan we denken: Ja, het staat er wel, en Jezus heeft het wel zo uitgesproken, maar zover zal het bij nooit kunnen komen. Dat is dan de taal het onge­loof, de taal die de vijand graag wil horen, maar die meer en meer uit ons leven behoort te verdwijnen.

Niet zien op anderen

Ook gaan we niet zien op anderen, die misschien in het beginstadium van hun geloofsleven zijn blijven ste­ken. Dat kan zo gemakkelijk ons afleiden van het doel wat wij voor ogen hebben: de openbaring van het zoonschap en dus ook de openbaring van de volmaakte liefde. De volmaakte liefde drijft de vrees uit, schrijft Johannes. En is er iets heerlijkers denkbaar dan verlost te zijn van angst en vrees? Angst voor wat er misschien met onszelf of met onze kinderen kan gebeuren, angst voor de toekomst, als misschien de nu nog groeiende welvaartseconomie ineenstort en er wanorde en chaos ontstaat. Angst voor het ouder wor­den als we misschien hulpbehoevend zullen zijn en in een verpleeginrich­ting opgenomen worden. Het hoeft allemaal niet te gebeuren, maar als het wel het geval zou zijn, zijn we er toch niet bang voor, want de volmaakte liefde verdrijft de angst. De angst gaat er voor op de vlucht, want liefde is altijd sterker dan welke vorm van angst of negati- viteit ook en het lijden wat we mis­schien meemaken kan de heerlijk­heid Gods die in ons is, dus ook de liefde, niet te niet doen.

Ontvangen en geven

Wie liefde ontvangt gaat ook liefde geven! Dat is ook iets wat we meer en meer gaan ervaren in ons leven. Wie zich bewust is hoe oneindig groot Gods liefde voor ons is, gaat ook die liefde zelf meer en meer doorgeven aan de mensen die op onze weg geplaatst worden. Als wij iets doen voor onze medemens, doen we dat niet om iets terug te ontvan­gen. Dat behoedt ons voor teleurstel­lingen. We kennen dat wel: we doen iets speciaals voor iemand, en het wordt niet gewaardeerd. Stank voor dank, zegt het spreekwoord. Maar als we werkelijk liefhebben verwachten wij geen terugontvangen van de lief­de, maar we ontvangen het wel! Bij het geven van liefde krijg je altijd liefde terug. Maar je moet afwachten hoe dat gebeurt en op welke wijze. Liefde geven aan de ander komt bij de ander altijd prettig over. Het ver­blijdt de ander, het maakt de ander dankbaar èn… ook jezelf. Het reflec­teert terug.

Liefde mag echter geen verplichting voor de ander meebrengen of veroor­zaken, zo in de trant van: ‘Ik voel me verplicht om ook iets terug te doen’. Maar wat is het heerlijk en wat geeft het een goed gevoel als je méér doet dan de ander van je verwacht…

Openstaan voor correcties

Liefde staat ook open voor correcties, voor het willen leren van de ander. Want het gevaar is natuurlijk aanwe­zig -ook bij het lezen van dit artikel­dat we denken: ‘ja het is waar’ en er toch niets mee doen en we dus weer overgaan tot de orde van de dag. Inderdaad bestaat dit gevaar altijd, maar wie met een oprecht hart de Heer dient, zal altijd openstaan voor correcties en aanvullingen. Hij zal een open oor en een luisterend hart voor de raadgevingen van mede-broe­ders en zusters. We mogen van elkaar leren en delen in alles wat de ander bezighoudt. Een voorbeeld: Onlangs sprak ik in een gemeente en kreeg na afloop van de samenkomst een gesprek met de voorganger. Hij maakte me attent op een boek waardoor hij geweldig gezegend was. Ik dacht direct dat boek wil ik ook hebben, om ook te kunnen delen in de zegen die hij had ontvangen.

Allesomvattend

Nu hebben we het accent in dit arti­kel gelegd op de ‘liefde’ terwijl ande­re facetten van het nieuwe leven in Christus onderbelicht zijn gebleven. Toch mag ik eigenlijk niet spreken van onderbelichting, want bij liefde kan dat zeker niet het geval zijn. Waarom niet? Omdat de liefde ‘alles­omvattend’ is. Het heeft alle eigen­schappen in zich die ook in God en in Zijn Zoon zijn.

Er is echter nog één facet dat we ook zeker niet over het hoofd mogen zien. Paulus zegt namelijk dat de liefde van God in onze harten is uit­gestort door de heilige Geest (Rom. 05:05). In 1 Johannes 4 vers 13 (1 Joh. 04:13) wordt het zo geformuleerd: “Hieraan onderkennen wij, dat wij in Hem blijven (en dus ook in Zijn liefde) en Hij in ons, dat Hij ons van zijn Geest gegeven heeft”. Het is de Geest van God die in ons tenvolle de liefde tot volmaaktheid brengt in het beleven en uitleven ervan. Laat het daarom ons dagelijks gebed zijn: ‘Heer, maak mij ook deze dag vol van Uw Geest, zodat ik Uw liefde in elk facet van mijn leven ga openbaren’.

 

De vierschaar gespannen door Cees Maliepaard

 

“Ook over hen heeft Henoch (de zeven­de van Adam af) geprofeteerd, zeggende: Zie, de Heer is gekomen met Zijn heilige tienduizenden, om over allen de vierschaar te spannen en alle goddelozen te straffen voor al hun goddeloze werken die zij goddeloos bedreven heb­ben, en voor al de harde taal die de god­deloze zondaars tegen Hem gesproken hebben. Dit zijn de morrenden, mok­kende om hun lot, wandelende naar hun begeerten, maar hun mond spreekt hoogdravend als zij om des voordeels wil (de mensen) in hun gezicht vleien” (Judas 01:14-16).

Wie van de mensen zal de vierschaar spannen over anderen; zullen wij dat doen over de ontwortelden uit Judas 1 vers 12 (Judas 01:12)? Hebben wij van Godswege de bevoegdheid gekregen te oordelen over mensen die met al hun wortels uit de goede aarde geraakt zijn? Ik ben heel blij dat de HERE God het oordeel aan onze Here Jezus Christus gegeven heeft en in eerste instantie niet aan ons. Hij spreekt recht via Zijn heilige tienduizenden, door middel van goede engelen.

Wat is onze taak?

Behoort het tot onze taak, alleen van een afstandje toe te kijken hoe de engelen scheiding aanbrengen tus­sen mensen? Aan de ene kant bevin­den zij zich dan die Christus Jezus toebehoren en uit dien hoofde als bomen in de goede aarde geworteld zijn; aan de andere kant kom je mensen tegen die als ontwortelde bomen zijn of wellicht nooit in de goede aarde wortel geschoten heb­ben. Ik denk dat hierop maar één antwoord mogelijk zal wezen: nee! Ook al is het oordeel ons in het hui­dige tijdsgewricht duidelijk niet geschonken – dat wil allerminst zeg­gen dat we gedegradeerd zouden zijn tot passieve toeschouwers. Wie god­deloos bezig is, leeft desalniettemin in het heden der genade. Nou, daar mogen we iedere aardbewoner lief­devol mee confronteren. Want onze God heeft geen behagen in de dood van de zondaar, maar veeleer daarin: dat die zondaar zich zou bekeren van zijn weg en tot leven zou komen (Ez. 33:11). Is die taak niet verre te verkie­zen boven die van het op eigen hout­je voor rechter te gaan spelen?

De profetie van Henoch

Judas haalt de profetische woorden van Henoch over Gods hemelse vier­schaar aan. Kennelijk hecht Jezus’ broer gezaghebbende waarde aan dit apocriefe boek, want hij vermeldt dit citaat uit Henoch 1 vers 9 zonder enige correctie toe te passen. God spreekt het oordeel uit, mede bij monde van Zijn heilige engelen. Daar is ook niets mis mee, want het zijn immers Zijn getrouwe dienaren uit de hemelse gewesten. Ze dienen Hem al milleniums lang vanuit de diepte van hun hart. Zij zullen de mensen in een een­dracht met hun Meester beoordelen. Deze opdracht behoort stellig tot de mogelijkheden, want de mens is immers tijdelijk beneden de engelen gesteld. Zelfs Jezus was dat voor een tijd, omdat Hij de zonde der wereld op zich genomen had. De in Gods scheppingsordening lager inge­schaalde (maar getrouwe) engelen, bekleden derhalve op tijdelijke basis een hogere positie dan de onvolko­men geworden mens. Daarom behoeven we geen moeite te hebben met de boodschap van de in zijn tijd al met God wandelende Henoch.

Loon naar werken!

In het uiteindelijke oordeel (dat aan Jezus Christus voorbehouden is) zal een ieder zeker naar z’n werken beloond worden. Voor hen die Hem toebehoren zullen dat de werken van de Zoon des mensen zijn, want Hij heeft voor hen betaald en zij mogen zich in Zijn gestalte ontwikkelen. Voor wie ook ten langen leste de Zoon ongehoorzaam is, wacht hetzelfde lot als wat Satan ten deel zal vallen.

Alverzoening leert de Schrift ons niet, wel verzoening en herstel voor ieder mens die tot Jezus komen zal. Wie nimmer tot verandering van leven komt, ook niet in de opstan­ding ten oordeel (Joh. 05:29), zal ten­slotte met de machten der duisternis mee veroordeeld worden. In dat laat­ste oordeel zullen degenen die met Jezus in de Christus zijn met Hem in de troon verbonden zijn (Openb. 3:20-21). Het oordeel treft niet slechts de daders van het kwaad in de bedrijvende zin, maar ook de bedrijvers van het kwaad van verbale aard. Dan gaat het over de harde woorden die de goddelozen tegen de Here God gesproken hebben.

Een kenmerk van formaat!

Wat voor harde woorden zullen dat dan wel kunnen wezen? De eeuwige God zal toch wel te werk gaan vol­gens het principe: schelden doet geen zeer! Nou, kennelijk is dat niet zo. Harde woorden kun je natuurlijk rechtstreeks de Vader en de Zoon, toevoegen, maar ik denk niet dat dat hen écht raken zal, anders dan dat zij daar bedroefd over kunnen wor­den. Maar bezie het eens in het verband van Jezus’ woorden: Voor zover je dit aan één van de minste van m’n broeders gedaan hebt, heb je het aan Mij gedaan! (Matt. 25:40-45). Hoeveel harde, meedogenloze woor­den zijn er niet geuit aan het adres van medemensen, vaak ook nog geloofsgenoten met wie men zich op dezelfde weg bevindt. Broeders en zusters die inwendig diep bescha­digd zijn of bezig zijn een immens verdriet te verwerken, en dan op een gegeven moment te horen krijgen: Ben je daar nu nóg niet overheen? Sommigen die zich op de hoge weg wanen, lijken soms wel van natuur­lijke gevoelens gespeend te zijn – om dan maar helemaal niet te spreken over het ontbreken van de (geestelijke gezindheid van de Christus. En het al of niet deelhebben aan de gedachten die Jezus koesterde, is van doorslaggevende aard voor de beoordeling die ons deel zal wezen.

Wees duidelijk!

Wie zich in de gezindheid van de Christus aan het ontwikkelen is, zal zich gaandeweg leren distantiëren van een harde, onverzoenlijke hou­ding naar mensen die fouderen. Jezus is niet gekomen om de zon­daars te veroordelen, maar om ze te behouden voor het Koninkrijk van Zijn Vader.

Ook bij ons zal het leidmotief niet zijn: het aan de kaak stellen van de eventuele misstappen van de men­sen in de wereld of van onze broe­ders en zusters. We zijn écht niet door de Heer geroepen om onze medemensen aan de schandpaal te nagelen, alles behalve! Onze roeping is gelegen in het aankondigen van Gods grandioze heilsboodschap. Over de zonde (waardoor mensen Gods hun doel mis dreigen te lopen) en over allerhande foute toestanden die zonen-Gods-in-wording in hun leven kunnen continueren, zullen we evenwel duidelijk dienen te zijn. Dat betekent dat we nooit hard zullen zijn voor de ménsen waar we mee te maken hebben, maar wel scherp de werken van de boze machten in mensenlevens zullen onderkennen. En de engelen van Satan hoef je nu eenmaal niet met fluwelen hand­schoenen aan te pakken!

Niet weerspannig wezen…

Dat weerspannigheid tevoorschijn treedt uit verwerping en hysterie, is een gegeven waar velen al wel ver­trouwd mee zullen zijn. Maar men staat er veelal niet bij stil dat dat dik­wijls geprojecteerd is tegen een ach­tergrond die door verkeerde begeer­ten gevormd wordt: men is dan niet zo weg van de natuurlijke of geeste­lijke situatie waarin men verkeert. En zulke mensen gaan dan mokken

en morren om het hun niet welgeval­lige lot. Datgene wat je aan mogelijk­heden ontvangen hebt, lijkt wel ineen te krimpen tot microscopisch priegelwerk. En wat je meent te mis­sen, wordt door gevoelens van ver­werping tot buitenproportionele grootte opgeblazen. Verwerping streelt je, door vermeende miskenning, aangetaste ego… en als je dat niet tijdig onderkent, zal het stellig uitmonden in een het eigen hart roerend zelfmedelijden. Wie denkt dat zoiets een mens zacht maakt, komt al spoedig bedrogen uit. Want verwerping zoekt altijd een tegenhanger. En die vindt hij door­gaans in een weerbarstig zich boven de situatie en de anderen verheffen. Dit is dan zelfverheffing en die gebeurt vanzelfsprekend in het innerlijk van de mens. Wat een opstandig geknor, gemolc en gemor heeft dat wel niet tot gevolg!

Verheven door de Eeuwige

We kunnen, denk ik, het beste een voorbeeld nemen aan de uitspreker van de door Judas aangehaalde profe­tische boodschap: Henoch. Hij wan­delde immers met God. Hij besprak z’n problemen en de satanische druk die ook hij ervaren zal hebben, met de Here God zelf. Daardoor kreeg verwerping geen kans bij hem te infiltreren, al kwam weerspannig­heid al helemaal niet om de hoek kij­ken. Daarin is Henoch een getrouwe voorschaduwing van onze Meester geweest. Ook Jezus besprak alles met Vader boven. Hij deed niets wat Hij niet eerst de Vader had zien doen en daardoor was Hij ook te allen tijde zeker van de realisering van hemels heil bij een ieder waar Hij dat voor verwachtte. Wel, in Zijn spoor, in het bezig zijn met de uitwerking van Gods genaderijke gedachten, willen we dan ook verder!

 

Het opstandingslichaam door Duurt Sikkens

“Is er een natuurlijk lichaam, dan bestaat er ook een geestelijk lichaam”

(1 Kor. 15:44b).

Een mens heeft twee lichamen. Een zichtbaar, aards lichaam, dat iedereen zien kan, en een onzichtbaar, geestelijk lichaam. Wanneer je het leven van God in je ontvangt, doordat je in de opstanding van Jezus Christus gelooft, dan sta je zelf ook geestelijk op en begint je geestelijk lichaam ook opnieuw. Het opstaan is zichtbaar in de hemel. Het is te vergelijken met het lichaam van een rups dat verandert in dat van een vlinder. Dat is ook het uiteindelijke lichaam, de verschijningsvorm van de echte mens, de mens Gods. En al die opstandingslichamen, al die mensen die in Christus zijn opgestaan, vormen het lichaam van Christus, zijn gemeente, in het Koninkrijk van de Vader. Ze zijn levend gemaakt door Zijn Woord.

Dus een natuurlijk lichaam wordt niet gezaaid bij een teraardebestelling, maar de mens in wie het Woord van God gezaaid is wordt daarmee één en staat op. Wie dat gelooft is niet bang om te sterven want wanneer je je aardse lichaam dan aflegt héb je het hemelse, onstoffelijke lichaam. Op de berg der verheerlij­king zagen een paar volgelingen van Jezus deze verschijningsvorm van Hem. Dat is dus ook de realiteit voor degenen die Jezus geloven en samengegroeid zijn met zijn opstanding.

 

Adam, waar ben je? Kom tevoorschijn! Door Jan W. Companjen

“Daarom, heilige broeders, deelgeno­ten der hemelse roeping, richt uw oog op de apostel en hogepriester onzer belijdenis, Jezus, die getrouw is jegens Hem, die Hem heeft aangesteld” (Heb. 03:01-02).

“Want Jezus is trouw aan God, Die Hem als hogepriester heeft aange­steld, zoals ook Mozes trouw was aan zijn opdracht in het huis van God. Maar Jezus heeft een veel grote­re heerlijkheid dan Mozes, zoals een man die een mooi huis bouwt meer eer hijgt dan het huis. Mensen kun­nen huizen bouwen, maar God heeft alles gemaakt.

Nu deed Mozes zijn werk in het huis wel goed, maar hij was toch niet meer dan een knecht; zijn werk was vooral een verwijzing naar wat er later zou gebeuren. Maar Christus, Gods trouwe Zoon, heeft het volledige beheer over het huis van God. En dat huis zijn wij, de christenen, als wij tenminste tot het einde toe volhouden en met blijdschap op de Here blijven vertrouwen.

Omdat Christus zo groot is, zegt de Heilige Geest dat wij naar Hem moeten luisteren en dat wij ons hart niet voor Hem mogen toesluiten zoals het volk Israël deed” (Heb. 03:03-08; Het Boek).

Scheiding van kaf en koren

Wij leven in een tijd dat aan de ene kant een geweldige afval wordt waar­genomen, maar dat aan de andere kant een steeds dieper geestelijk leven zich gaat ontwikkelen. Dit zijn de meest duidelijke tekenen dat we in de eindtijd leven. Het échte leven -het leven in Christus- moet naar boven komen. De heerlijkheid Gods moet in Gods volk tot openbaring komen. Daarom gaat alles dat niet bij Christus hoort, maar zichzelf wel als zodanig aandient, te gronde. Het kaf wordt van het koren geschei­den. Wees niet bevreesd want dit alles moet geschieden. De ware aard moet en zal in de mens boven komen.

Ik heb de laatste maanden veel gele­zen over datgene wat er op het ker­kelijk en gemeentelijk gebied aan de hand is. (Onder andere het Reformatorisch Dagblad, het Nederlands Dagblad, Uitdaging, Christenen Vandaag en Het Zoeklicht). Wie veel leest, weet veel, zegt men wel eens, nu dat is waar. Onvoorstelbaar wat er allemaal behandeld wordt; teveel om op te noemen, maar het draait voor het overgrote deel om de kernzaken van het evangelie van Jezus Christus. Aan de bovenkant van het kerkelijke leven zorgt men zelf voor de groot­schalige afbraak. De fundamenten worden onder het bouwwerk van God uitgehaald, op dusdanige wijze dat elk geloof dat niet gefundeerd is op de hoeksteen, Jezus Christus, zal verzanden en verworden tot een puur natuurlijk geloof, steunend op traditie en overlevering, waar voor Jezus en de werking van de heilige Geest geen plaats meer is. Professor Kuitert schrijft in een boek (dus zwart op wit): ‘Jezus blijft waar Hij was, in het verleden, en alle innigheid(!) ten spijt: met iemand uit het verleden kun je geen verhouding opbouwen’. Dergelijke gezegden worden altijd wel door een medepro­fessor onderschreven, want volgens prof. Leene blijkt hieruit geenszins dat Kuitert Jezus niet kent… Het geloof is niet meer gebaseerd op de leer van Jezus Christus maar ‘het geloof is steeds meer in de greep gekomen van later opgebouwde theo­logie die tot op de dag van vandaag voortduurt en steeds verder van Jezus afdwaalt.

Prof. Den Heijer schrijft in een boek over de verzoening dat de kruisdood^ van Jezus (dus het hele gebeuren rond Golgotha) die voor anderen ‘heil en redding’ brengen, hem niet aanspreekt. Zijn bijdrage aan het gesprek tussen joden en christenen doet hem ook steeds meer beseffen dat Jezus gewoon mens is. Dus niet als eerstgeboren zoon voor een nieuw menselijk geslacht en voor dit doel door de Geest Gods verwekt is in de maagd Maria. Hij ziet het oude- en het nieuwe testament dan ook naast het oude staan. Ook hieruit blijkt dat deze professor de werking van Gods Geest, bij de geboorte van Jezus, en de daaruit voortkomende gemeente van Jezus Christus, door die Geest wordt gene- Dat er heil, vrede, rust, bevrij­ding én leven is dank zij de dood en opstanding van Jezus Christus wordt door professor Den Heijer als ‘onverdedigbaar’ neergezet. In verband hiermee nog een opmer­king vanuit de gesprekshoek joden­dom en christendom. Een medewer­ker stelt, dat de gesprekken tussen die twee steeds vruchtbaarder wer­den. Vele rabbi’s, (geestelijke leiders in Israël) waren het er over eens dat Jezus een groot profeet was. Men neemt momenteel zelfs aan, dat Hij is gestorven en opgestaan en zelfs ten hemel is gevaren. Al deze dingen waren de profeten in het Oude testament ook al overkomen. Maar voegt men er dan aan toe: Hij is niet de Messias. En, voegt de Nederlandse gespreksdeelnemer daar aan toe: ‘Daar konden ze wel eens gelijk in hebben…’ Langzaam maar zeker wordt het ker­kelijke- en het daaraan verwante evangelische christendom, dat brui­send en verwant aan het werk van hun Koning en Heer dient te zijn, opgeslokt door het oude. Het kruis is voor velen geen kruispunt meer, maar een doodlopende weg gewor­den.

Er is hoop!

En toch, lieve mensen, is er hoop! Al deze dingen moeten geschieden omdat de tijd van lauwheid en geza­pigheid voorbij is. De kerken, veelal uitgedrukt in zuilen van geloof, stor­ten in. Zij zijn geen schuilplaats meer omdat wij door de liefde Gods toegedreven worden tot Hem die daartoe door de God de Vader, de Schepper van alle dingen, geroepen is.

Maar moeten wij, voor Jezus levende christenen, niet de hand in eigen boezem steken en erkennen dat ons zout té zoutend was en ons licht té zwak? Zijn we er wel voldoende van doordrongen hoe groot onze roeping

is? Zijn we er voldoende van door­drongen dat het heden -nu- de tijd is dat we gaan opstaan? In Christus zijnde, zijn we een machtig volk, Hij is de Koning der koningen. Hij, God de Vader, heeft ons er toe bestemd zonen van Hem te worden. Adam, waar ben je? Kom tevoorschijn! Of zit u nog weggescholen achter het struikgewas of achter de geraniums? Waartoe is de mens geschapen? Dat is, met Hem de Schepper, onder lei­ding van Koning Jezus, onze Hogepriester, onze Leidsman, her­stellen, wederoprichten en terug­brengen in het land waarin wij horen: het Koninkrijk Gods. Over de schepping maakt iedereen zich druk. Je geloof is ’t grootst als je gelooft dat God, de Schepper, dat alles in zes dagen van vierentwintig uur geschapen heeft. Dan komt meteen de vraag: Hoe werden dan die eerste dagen geregeld toen zon en maan het dagelijks ritme nog niet aangaven? In feite is het redeloos gepraat waar het tenslotte niet om gaat. De dag des Heren duurt uitein­delijk nu ook al tweeduizend jaar.

Geschapen met een doel

Het gaat in de gehele Bijbel om de mens, om u en mij; die mens (adam) werd geschapen met een doel! De mens werd geschapen opdat hij, samen met zijn Schepper, de schepping beheren en onderhouden zou, inzetbaar zou zijn. Daar stond de mens niet alleen voor, nee, reeds vanaf het begin was er een samenwerkingsverband. Hemel en aarde waren één. De mens leefde in de zienlijke maar ook(!) in de onzienlijke wereld. De mens, Adam i, werd uit de aarde geschapen om een tempel van Gods Geest te zijn en alzo de heerschappij Gods op deze wereld te openbaren, tot uitvoer te brengen als zoon van God. Adam bleef niet alleen. Uit hem werd Eva genomen en God bracht de vrouw, die Hij uit Adam genomen had, tot Adam, waarop deze uitriep: Zij is echt een deel van mijn lichaam. Ik zal haar mannin noemen omdat zij genomen is uit de man. De schepping van de mens als volk Gods Zoon begon met één mens, uit die ene mens kwam Gods volk voort. En de Schepper die wist wat Hij schiep bleef de mens trouw, bleef Zijn schepping in stand houden ondanks het feit dat de mens ontrouw werd en zijn eigen weg koos.

Gods voorwaarde

De mens werd bijna goddelijk gemaakt. Slechts één voorwaarde stelde de Vader aan zijn kind, name­lijk: al wandelende met Mij, zul je, zullen jullie, leren wat goed en kwaad is, met andere woorden: doe alleen wat de Vader doet. Toch koos en kiest de mens nog steeds zijn eigen weg, terwijl in Christus een nieuw begin kan wor­den gemaakt. De ongehoorzame Adam werd als het ware door Adam -Jezus Christus- ingehaald. Met het zenden, verwekken door de heilige Geest, bij de mens Maria, werd een nieuw begin mogelijk gemaakt met slechts één voorwaarde: ‘gehoorzaamheid’. De eerste mens van dit nieuwe geslacht was weer een mens die leef­de in de zienlijke en in de onzienlij­ke wereld. Hij wandelde met zijn Schepper rond op deze aarde en deed geen ding of Hij had het de Vader zien doen. Zie ook Johannes 8 vers 28 en 29 (Joh. 08:28-29), waar onder andere staat dat Hij geen ding deed of sprak buiten datgene dat de Vader Hem geleerd had).

Nu komt de vraag op ons af of we nog steeds afstammelingen zijn van de eerste Adam met zijn gevolgen, of zijn we door wedergeboorte ingeënt in het lichaam van Christus die een levendmakende Geest is? Let eens op: zoals Eva uit de eerste Adam genomen werd, zo zijn wij als vrouw, bruid van Jezus voortgekomen uit Hem, die onze man is (door één Geest tot één lichaam geworden waarvan Hij het hoofd is). Niet alleen Jezus maar Zijn ganse lichaam zal delen in Zijn heerlijk­heid, indien wij ook in gehoorzaam­heid de weg gaan die God de Vader daartoe voor een ieder, die in Hem gelooft, heeft vastgesteld. Dat is, broeders en zusters, de weg gaan van gehoorzaamheid en eten van de Boom des Levens, Jezus Christus. Eén worden met Hem. Na de eerste preek van Petrus (Hand. 02:14-36), die veel korter is dan dit artikel, riepen zijn toehoor­ders uit: “Bekeert u, laat u behouden uit dit verdorven geslacht, laat u dopen in de naam van Jezus (leg u eigen ‘ik’-leven, dat gericht is op jezelf, af en sta op tot een nieuw leven met Hem), tot vergeving van uw zonden. En gij zult de Heilige Geest ontvangen”.

De scheiding is opgeheven

De Geest, die in het begin in Adam woonde, wordt aan de mens terug gegeven. Jezus verzoende onze schuld (geheel, prof Den Heijer!) en de scheiding tussen God de Vader en de schepping, de mens waarvan Hij zei: “een mens gelijk wij”, werd opgeheven. Alles was weer verzoend en kan hersteld worden door geloof in Hem die daarbij onze Leidsman wil en zal zijn.

Het zware gordijn in de tempel tus­sen het heilige en het heilige der hei­ligen, waar slechts één keer per jaar de hogepriester mocht binnengaan om bloed te sprenkelen op- en voor het verzoendeksel, scheurde van boven naar beneden. De weg naar de hemel -de onzienlijke wereld- ging en blijft open voor u en voor mij. Ons leven toevertrouwen aan Christus heeft grote gevolgen. Van een vleselijk, zielig mens wordt u een geestelijk mens, bestaande uit geest, ziel en lichaam. Een geest die levend gemaakt is en ons doet zeg­gen: ‘Abba, Vader’. Al Gods beloften zijn in Christus ‘ja en amen’. Wij kunnen dus weten dat wij Hem toebehoren. Hij heeft een stempel op ons gezet door ons Zijn heilige Geest in het hart te geven en daardoor zijn wij verzekerd bij Hem te horen (2 Kor. 01:22). Wij zijn anders, wij doen niet meer onze eigen zin, maar laten ons leiden door de Geest, tenminste als de Geest van Christus in ons woont. Indien die Geest niet in u woont, behoort u Hem niet toe zie Romeinen 8 vers 9 en 10 (Rom. 08:09-11).

Tijd om te kiezen

Geliefde broeders en zusters, er is een tijd aangebroken van kiezen. Kies dan héden wie u dienen wilt. De keus is echt niet moeilijk. Het is goed te wandelen in het licht met Jezus. Zijn juk is niet zwaar en Hij is gekomen opdat wij ‘leven en over­vloed’ zouden hebben. Jezus is enkel positief; geloof daarom ook in jezelf als Jezus in je woont. De negatieve wereld om je heen zal geen beslag meer op je leggen en je kunt, voor een ieder die dat wil en erom vraagt, tot zegen zijn.

Het is de heilige Geest die de mens tot beeld Gods maakt en Jezus, die de weg ging die de Vader Hem vroeg te gaan, werd gesteld boven alles en allen, opdat het wordt ‘Christus alles in allen’. Joden en vele andere goed­willende gelovigen lopen vast op uit- verkiezings- of verbondsgedachten ‘ buiten Christus om. Maar alleen Jezus is de weg. Éénheid in Hem is iets heel anders dan het met elkaar in alles eens zijn. Het Nieuwe Verbond is in Zijn bloed, daar spreekt het Avondmaal van. ‘Dat is Mijn bloed en jullie zijn Mijn leden’. Wees blij met elkaar omdat er in één lichaam zoveel delen zitten. Hebt, indien u het Avondmaal viert, gemeenschap met Jezus, maar ook met elkaar. Vier het met heel je hart als getuigenis voor Hem, maar ook voor elkaar. Laat het geen tussen­doortje zijn maar vier het met opge­heven hoofd, want we zijn gekocht en betaald met Zijn bloed.

Denk er wel aan dat de gehele Bijbel over de mens en Zijn Schepper gaat. Van Gods kant is alles in orde. Maar vanaf de kant van de mens moet er nog wel het één en ander gebeuren. Maar er wordt aan gewerkt. De afbraak van wat niet echt is of wat ballast is door leerstellingen en over­leveringen, is in volle gang. Hij komt, Hij komt, niet door kracht of geweld maar door Zijn Geest zal Hij niet alleen de ware bruidsgemeente vormen, maar jood en heiden over­tuigen dat Hij de Messias is.

Zing en juich tot eer van Jezus

Hij, de rots waarop wij staan

’t Is Zijn woord vol Geest en leven

dat ons krachtig voort doet gaan.

 

Opgewekt tot een nieuw leven

zijn we nu van Gods geslacht.

Wij verkrijgen door volharding

wat Hij ons heeft toegedacht.

 

God roept u om uit te trekken

uit het duister tot Zijn licht.

Koningen met Hem te worden

in het Rijk door Hem gesticht.

 

Daarom willen wij Hem eren,

juichen: U bent enkel goed,

U, de grote Heer der heren,

trouw in alles wat U doet.

 

Op weg naar het beloofde land door Jan H. Weerd

God roept Abram vanuit zijn geboor­teland, om naar een ander land te gaan. “Laat alles achter en ga op reis. Ik zal je de weg wijzen. Ik zal je tot een groot volk maken en je zult tot een zegen voor andere mensen zijn” (Gen. 12:01-02). Het zal je maar gebeu­ren dat God zo tot je spreekt. Er zou van alles door je heen gaan: Waar naar toe dan? Alles achter laten? Het is toch best hier? En hoe moet ik het mijn vrouw en kinderen, familie en kennissen vertellen? En… wat gaat dat allemaal kosten? Het kan niet anders dan, dat Abram een vertrouwelijke omgang met onze hemelse Vader moet hebben gehad. Abram moet gewend zijn geweest, om naar God te luisteren. Anders had hij nooit Gods stem echt ver­staan. Daarom durfde hij op reis te gaan. Abram vertrouwde erop, dat God hem zou leiden en helpen. Er gingen trouwens heel wat mensen met hem mee op reis, zoals zijn gezin, maar ook zijn knechten en familie. Eenmaal in het beloofde land aangekomen, bouwt Abram een offeraltaar, om God te danken. De ervaring, dat God doet wat Hij zegt, moet voor Abram een enorme bemoediging zijn geweest. God riep al op jonge leeftijd zijn Zoon, Jezus Christus. Ook Hij moest alles achter zich laten en op weg gaan (geestelijk gezien) naar het beloofde land, het Koninkrijk Gods. Zoals bij Abram, was ook bij Jezus overduidelijk een vertrouwelijke omgang met zijn hemelse Vader aanwezig. Daarom durfde Hij de reis aan. Hij vertrouwde erop, dat God Hem zou leiden en helpen. En niet tevergeefs! Al leek het er op, dat het niet zou gaan lukken. Maar zelfs de dood kon Hem niet tegenhouden! Op een keer zag Jezus vissers aan het werk. Hij riep ze en vroeg ze met Hem mee te gaan naar het beloofde land, het Koninkrijk van God. Ze lie­ten terstond alles achter en gingen met Hem mee. Wat een vertrouwen moet Jezus hebben uitgestraald! En ook Hij maakte waar, wat Hij had beloofd. Hij leidde ze naar het beloofde land. Al tijdens hun aardse leven hebben ze het klimaat van het Koninkrijk Gods kunnen ervaren.

Wat doen wij?

Ook wij worden door Jezus geroe­pen. Hij zegt: “Wie Mij volgt, hij zal het licht des levens hebben en zal niet in de duisternis wandelen”. Maar dringt zijn stem door tot ons hart? Hebben wij ook zo’n vertrou­welijke omgang met onze hemelse Vader? Luisteren we naar wat Hij zegt?

Hij wil ook ons helpen en leiden, op weg naar het Koninkrijk Gods. Hij vraagt ook van ons alles achter te laten en los te komen van de dingen, die ons aardse leven bepalen. Er zijn veel dingen, die onze aandacht opei­sen: onze bezittingen, ons geld, onze carrière, ons gezin, ons huis, enz. Natuurlijk zijn deze dingen belang­rijk, maar soms lijkt het net of ze onze aandacht afleiden. God roept wel, maar we horen het niet. De geschiedenis van Abram leert ons, dat God weet hoe wij leven. Hij weet wat er in ons hart leeft. Hij kent onze verlangens. Hij kent ook de ver­langens van Abram, zijn verlangen naar een erfgenaam, een nakome­ling. Daarom zei God: “Ik zal je naar het beloofde land leiden, want daar kan Ik het onmogelijke mogelijk maken. Daar gelden mijn wetten!” Ook voor Jezus werd in het beloofde land, het hemelse Koninkrijk het onmogelijke mogelijk. Hij overwon de dood!

 

Doorstaan wij de vuurdoop? door Duurt Sikkens

Dit alles mag voor ons een voorbeeld zijn. Soms lijkt het er misschien op, dat het niet gaat lukken, om het beloofde land binnen te gaan. Maar God laat ons niet alleen gaan. Zijn Zoon, Jezus Christus, is voor ons uit­gegaan en wijst ons de weg! Hij roept ons ook op, om Hem te volgen en zelf in zijn Naam ook anderen te roepen met Hem mee te gaan! “Wat zullen zij anders doen, die zich voor de doden laten dopen?” Dit citaat komt uit een brief van Paulus aan de gemeente in Korinthe (1 Kor. 15:29).

Waterdoop en Geestesdoop

Een onderdeel van het fundament van ons geloof luidt: “Een leer van dopen” (Heb. 06:02). Het woord ‘dopen’ is hier geen werkwoord maar een meervoudsvorm. De meest bekende is de doop in water. Jezus zei tegen zijn navolgers: “Maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen”. Wie zich laat dopen is een discipel van Jezus en legt in de onderdompeling in water getuigenis af van zijn of haar geloof in Zijn werk. Je geweten is zuiver, je zult niet in het dodenrijk vallen als je sterft want je bent opnieuw geboren, in de hemel, in het Koninkrijk van de Vader. De doop met de Geest van God komt meestal daarna. De Geest komt in de gelovige wonen en zo heb je deel aan het leven van God en Zijn Zoon. Je gelooft dit op Zijn woord en op deze manier begin je een hemels leven te leiden. De Geest in het Hoofd is ook in Zijn lichaam. Dit is een heel ontwikkelingsproces, totdat je volwassen bent geworden. Johannes de (water)doper zei van Jezus: “Hij zal je dopen met Geest”. Na Zijn hemelvaart doen Zijn volge­lingen dat door hun prediking en handoplegging. Dit is een intieme gebeurtenis die in de onzichtbare wereld plaats vindt. Zo krijgt een mens deel aan de ‘genen’ van de Vader en de Zoon, een wonderlijke en ontroerende gebeurtenis.

De vuurdoop

Dan is er nóg een doop, de vuur­doop. Welk vuur wordt hier bedoeld? Niet het rustige branden van de lich­ten van de kandelaar in de tempel, beeld van het licht en de warmte van de Geest in de gemeente. De ’tongen als van vuur’ die zich vertoonden en zich verdeelden en zich zetten op de gelovigen op de eerste Pinksterdag. Het vuur van de zogenaamde vuur­doop is vreemd vuur, dat alles ver­teert wat brandbaar is, en dat is nogal wat. Dit vuur gaat niet van God uit, noch van de Zoon, noch van hun volgelingen. Jakobus en Johannes dachten nog als de profeet Elia toen ze een Samaritaans dorp in vlammen wilden doen opgaan, maar Jezus bestrafte hen door onder ande­re te zeggen dat ze niet wisten ‘uit wat voor geest’ ze handelden. Zulk verterend vuur is een beeld van de activiteiten van de boze geesten in de hemelse gebieden waar onder andere deze wereld in ligt. Ze doen hun aanvallen op de gedachtenwereld van mensen, gelovig of ongelo­vig. De grondbeginselen van de schepping komen onder vuur te lig­gen en het is al ontstoken. Velen staan machteloos toe te kijken hoe de brand om zich heen slaat, aangewakkerd door allerlei winden. De principes van recht en gerechtig­heid, mijn en dijn, eerlijkheid en naastenliefde, worden een prooi der vlammen. Het is verschrikkelijk om dit aan te zien en de radeloze angst onder de volkeren op aarde neemt alleen maar toe. Ook al zei Johannes de Doper dat Jezus met vuur zou dopen, toch is dit niet het geval. Daar hoef je écht niet om te bidden. Dat vuur komt vanzelf wel op je af op het moment dat je de hoge weg gaat bewandelen en je je de gedachtenwe- reld van God eigen gaat maken. Immers de draak is de tegenstander van God en wie van God is krijgt de vlammenwerpers op zich gericht.

Weerbaar tegen het vuur

God heeft ook niet een speciale bedoeling met dat vuur, alsof Hij en Satan een pact hebben gesloten om de mens aldus geestelijk volwassen te maken. Nonsens. De leer van het Koninkrijk van God is erop gericht de mens weerbaar te maken tegen het vuur, zodat de gelovige mens ertegen bestand is en deze ellendige verzoekingen kan doorstaan. Dat valt niet mee. Dat is soms heel zwaar. Jezus moest daar ook doorheen en Hij zag er erg tegenop. Het vloog Hem wel eens naar de keel toen Hij zei: “Ik moet gedoopt worden met een (vuur) doop en hoe beklemt het Mij” (Luc. 12:50). En Marcus schrijft in hoofdstuk 10: “Kunnen jullie met de doop gedoopt worden waarmee Ik gedoopt wordt?” Toen de vlammen van de verzoeking om Hem heen sloegen en hij beklaagd werd door vrouwen zei Hij: “Als ze dit doen met het groene hout (dat is Hijzelf), wat zal met het dorre hout gebeuren?

Jezus onderging deze afschu­welijke vuurdoop op het brandoffer­altaar in de hemel. Waarom? Hij bracht dit offer om mensen (de gees­telijk doden) het eeuwige leven te kunnen geven. Dat is wat! Wat een liefde voor de mensheid. En wat een liefde van God zelf door zijn enige lam daarvoor op te offeren. Het leven van Jezus bleek uiteindelijk bestand tegen het demonische vuur. Hij werd met vuur gezouten en verloor zijn kracht niet. De merkwaardige tekst aan het begin van dit artikel komt zo in een heel ander licht te staan. De Mormonen vatten deze tekst letterlijk op. Zij laten zich ette­lijke malen in water onderdompelen terwille van reeds overleden mensen uit hun voorgeslacht om ze zodoen­de te behouden. Daar klopt dus niks van en je kunt tot en met Noach bezig zijn met genealogieën, oven­dien zou ik er met een variant op een uitspraak van Paulus aan toe wil­len voegen: “Gedoopt te zijn of niet gedoopt te zijn betekent niets, maar of men een nieuwe schepping is”. De bekeerde moordenaar aan het kruis was ook niet gedoopt. Dat vuur hoeft je dus niks te verwonderen. Het komt ongevraagd op je af, op zoek naar brandbaar materiaal. Het overkomt je omdat je het Lam volgt waar het ook heen gaat; omdat je Gods werken aan het doen bent die er altijd op gericht zijn om mensen te behouden. De grote dag waarin wij leven en waar de Zoon in ons bezig is te verschijnen (parousia), geeft als reactie in de hemel het vuur van de boze. Immers, Paulus schrijft in diezelfde brief (1 Kor. 03:13 e.v.): “Ieders werk zal aan het licht komen, want de dag zal het doen blijken, omdat hij met vuur verschijnt. En hoedanig ieders werk is dat zal het vuur uitma­ken”. Er is natuurlijk nog veel meer over te schrijven, maar er moet wat te denken overblijven voor wie dit leest. Het gaat me er om dat ons denken over de vuurdoop op een spoor wordt gezet.

Bewaard in Gods liefde

Ik weet wel dat, als je bent in de gezindheid van Jezus, Paulus, Petrus en vele anderen die voor de doden door het vuur zijn gegaan uit liefde voor hen, je als een gelouterd over­winnaar te voorschijn zult komen als puur goud. Van deze gelovigen wordt in Openbaring 15 vers 2 (Openb. 15:02) gezegd dat ze “op (niet aan) de zee van glas met vuur vermengd staan”. Ze zijn er met Gods hulp doorheen gekomen omdat ze hebben liefgehad tot het einde. Zo werden en worden ze bewaard in de liefde Gods, omdat ze weerstand hebben geboden aan vele verzoekingen en kracht ontvin­gen om in waarheid te wandelen. Laten we de raad van Jezus ernstig ter harte nemen wanneer Hij zegt: “Bidt dat je niet valt in verzoeking”. En mocht je er eens in vallen, er is altijd een weg terug naar Hem! Zelfs wanneer je Hem ontrouw zou wor­den en verraad plegen aan de Christus in je of in anderen, dan kun je nog terug. Dat kun je zien aan Petrus die uiteindelijk een rots in de branding bleek te zijn, omdat hij wist dat God goed is. Misschien ben je “van uur tot uur” in gevaar; sterf je elke dag; vecht je met wilde dieren”. De liefde voor Hem en voor ‘de doden’ zal jou overeind houden. Soms moet je heel wat doorstaan ter wille van mensen, van broers en zus­ters, ter wille van je Vader in de hemel. Ik eindig met een uitspraak van onze Voorganger: “In de wereld lijden jullie verdrukking, maar houd goede moed, Ik heb de wereld over­

wonnen!

 

Lente-Zomer (gedicht) Tea Keuper

‘k Zie de blaadjes aan de bomen,

aan de berk, de beuk en eik:

Alles is weer uitgekomen,

De natuur is schat, schat-rijk!

 

‘k Zie de bloemen óveral bloeien:

bont gekleurd en zacht getint.

Harmonie en schoonheid boeien,

geur, verspreid door zachte wind.

 

En het vee graast op de weiden,

jonge dieren dart’len rond,

Lente! Liefste der getijden,

leven wekkend, waar niets stond!

 

Zaaien, groeien, bloeien, dragen,

vruchten oogsten, overvloed!

God, wij hoeven niets te vragen:

WAT U SCHIEP IS ENKEL GOED!

Tea Keuper

 

De grote woestijn door Hans Bulthuis

 

De ontwikkeling van kinderen Gods tot volwassen zonen is één van de boeiendste aspecten van ons evange­lie. De ontdekking op zich dat het mogelijk en haalbaar is om op aarde het einddoel van het geloof te berei­ken was destijds al een heel ingrij­pende gebeurtenis. Het opende ongekende perspectieven voor ons christenzijn. Het was toch eeuwen­lang voor velen slechts een schrale troost om pas na het overlijden, in de hemel zijnde, de heerlijkheid van God te gaan ervaren. God bedoelt echter om nu al, in dit vlees levend, zijn volheid in zijn zonen te realise­ren. Het is een grote genade om daaraan deel te mogen hebben. Het is een heerlijk feest om je daarvoor in te zetten. Het is een ware levens­bevrediging om dat in eigen leven en gemeente te gaan beleven. De Bijbel leert ons over de totstand­koming van dit geheimenis dat er tijd nodig is. Het is niet zo dat van de ene op de andere dag de Christus in ons wordt geopenbaard. Zo schrijft bijvoorbeeld Paulus aan de gemeente te Efeze dat wij ’toegroei­en’ naar Hem. Het is een ontwikke­lingsproces, en dat vergt onder ande­re de nodige tijd. In beeldspraak uit­gedrukt: Gods volk trekt als een stoet pelgrims op naar de plaats van zijn bestemming. Gods volk is onderweg, het is op reis. Dit gebeuren is te ver­gelijken met de lange, veertig jaar durende woestijnreis van Israël om vanuit Egypte naar Kanaan te gaan. En wat duurde dat lang…!

Het Oude Testament verhaalt ons die fase uit Israëls geschiedenis; soms tot in de details. Later haalden de apostelen in hun brieven bepaalde gebeurtenissen aan tot lering of waarschuwing van de gemeente. Eén van de bekendste voorbeelden daarvan is 1 Korinthe 10 vers 1 tot en met 11 (1 Kor. 10:01-11).

Aangezien zowel de gemeente als de individuele christen geestelijk gesproken eveneens zo’n woestijnreis maakt, spreekt de bijbel duide­lijk over het belang van dergelijke verhalen uit de oude tijd voor ons. Alles wat namelijk tevoren geschre­ven is, werd tot óns onderricht geschreven, opdat wij in de weg der volharding en van de vertroosting der Schriften de hoop zouden vast­houden (Rom. 15:04).

Gevaren

Wanneer iets in het leven lang , duurt, komt het op volharding aan. De tijdsfactor speelt in vele proces­sen van ons bestaan een belangrijke rol. Een lange adem hebben is een zegen, opdat wij door volharding en geduld de beloften beërven. Ongeduld heeft christenen doen afhaken. Soms zijn ze zelfs verleid tot negatieve uitlatingen, zoals: “Waar blijft de belofte van zijn komst? Alles blijft maar bij het oude. Er gebeurt niets”. Petrus merkte dat reeds op

(2 Petr. 03:04). Hij schreef er echter bij dat dit niet aan God ligt. Hij talmt niet, maar is juist lank­moedig jegens ons. Hij wil in zijn grote liefde niet dat sommigen verloren gaan, maar dat allen tot bekering komen. Wat een geduld heeft Hij. Wat een tijd en gelegenheid geeft Hij ons om alles in ons leven op orde te brengen.

In het gedrag van Israël kwam onge­duld voor (bijv. Ex. 06:08 en Num. 21:04). Och, wie kent het zelf niet uit eigen ervaring? Is het een ongeduld vanuit een sterk verlangen en een grote liefde voor de realisering van Gods plan, dan komt het op een zeker moment wel weer tot rust. Meestal na bemoedigende en ver­troostende woorden van onze Heer. Maar indien ongeduld tot een nega­tief denken en gedrag leidt dat uit­loopt op eigenzinnigheid, of opstan­digheid tegen de Geest des Heren en verzet tegen de leiders van het volk, of tot onderling gekrakeel en onte­vreden gemopper, ontstaat er een groot gevaar.

De gevolgen kunnen rampzalig zijn. Er braken plagen uit onder het volk toen Israël in die fout ging. Verterend vuur, vurige slangen, opengesperde aarde, vijandige acties en onderlinge twisten maakten tallo­ze slachtoffers. De woestijntocht van het oude bondsvolk was vaak een barre ellende en zeker geen goed voorbeeld voor ons. De grootste tragiek was evenwel dat een hele generatie die uitgetrokken was, omkwam in het droge zand en nimmer het door God beloofde doel heeft weten te bereiken. Op twee na, Jozua en Kaleb. Dit alles heeft ons veel te zeggen. Het is ter waarschu­wing voor ons opgetekend, opdat wij geen lust tot het kwade zouden heb­ben en onderweg niet zouden omko­men.

In Hebreeen 3 en 4 wijst de schrijver er nog eens op, dat Gods volk des­tijds het beloofde niet verkreeg door ongehoorzaamheid en ongeloof. Er bleek onvoldoende beheersing en discipline te zijn. Hierdoor geraakte men achterop en viel men uiteinde­lijk af van de levende God.

In dit verband is het niet zomaar dat Paulus van zichzelf getuigt: “Ik tuch­tig mijn lichaam en houd het in bedwang, om niet, na anderen gepre­dikt te hebben, wellicht zelf afgewe­zen te worden” (1 Kor. 09:27). Hij ont­wikkelde wèl de zelfbeheersing als vrucht van de Geest. Hij kon later dan ook aan Timoteüs schrijven dat hij de goede strijd gestreden, zijn loop ten einde gebracht en zijn geloof behouden had. De Here zou hem voorts beveiligen tegen alle boos opzet en behouden in zijn hemels Koninkrijk brengen (2 Tim. 04:07 en 2 Tim. 04:18).

Het oordeel

Het is voor Gods kinderen onmoge­lijk dat er geen verleidingen komen (Luc. 17:01). Wij moeten door vele ver­drukkingen het Koninkrijk Gods bin­nengaan (Hand. 14:22). Wij dienen dus onze zielen te versterken met Gods woord en elkander aan te vuren tot liefde om bij het geloof te blijven. Dit blijkt in deze tijd noodza­kelijker dan ooit. Voor de barende vrouw staat immers de draak om haar zoon, het mannelijk wezen Gods, te verslinden. De satan gaat nog steeds onder Gods volk rond als een briesende leeuw, zoekende wie hij zou kunnen verscheuren. Dit is niet te voorkomen. Het vormt het vij­andige aandeel in het proces van oor­deel.

Oordelen is scheiding maken tussen goed en kwaad in ons leven en in de gemeente. Als Gods woord tot ons komt, wordt er telkens weer opnieuw een keuze van ons gevraagd. Wat doen we ermee, aanvaarden we het of niet? De boze geesten trachten het laatste te bewerkstelligen; onze Heer het eerste. Hoe dit afloopt, hangt van onszelf af.

Zo stond Israël steeds weer opnieuw voor de keus om tijdens de vele beproevingen gedurende de lange reis in de grote woestijn met geloof op God te zien, of door ongeduld en ontevredenheid negatief te reageren.

Aangezien het louteringsproces om tot heiliging en eenheid te komen bij het huis Gods, de gemeente van Christus, begint, is het zaak om heel goed op onze tellen te passen. Slechts indien wij het begin van onze verzekerdheid en de hoop waar­in wij roemen tot het einde onverwrikt vasthouden, zullen wij deel krijgen aan de volle geopenbaarde heerlijkheid van de Heer in ons leven. Wij kunnen het ons niet ver­oorloven daarin te verslappen, nala­tig of weerspannig te worden. Niets kunnen wij meer door de vingers zien, geen zonden, geen liefdeloos­heid, geen ontrouw en geen onenig­heid.

Het oordeel, de totale scheiding tus­sen licht en duisternis zal zich in deze tijd tot in de details van ons leven en onze gemeente dienen te voltrekken. Gods volk zal enkel licht in de Here moeten worden, om het laatste traject van de grote pelgrims­reis met goed gevolg te kunnen gaan afleggen.

Opstelling

Het is geenszins de bedoeling om allerlei mogelijke gevaren en ver­keerdheden te bespreken die ons bedreigen gedurende onze reis door de grote woestijn. Enerzijds zal de Heer Zelf, waar en zo dikwijls als maar enigszins mogelijk is, zijn vol­gelingen door de Geest overtuigen van zonde of afdwaling (Jes. 29:24 en

Jes. 30:21; Joh. 16:08-09). Anderzijds is na tweeduizend jaar christendom gebleken dat wie fout wil gaan, dat toch doet. Tot op deze dag zitten we met een verdrietige balans van scheuringen, verdeeldheid, zonden, problemen en afvalligheid. Er zou­den redenen genoeg zijn om tegen elkaar te zuchten en als slaven van Christus elkander voor de zoveelste keer om de oren te slaan nu de Heer nog steeds uitblijft (Luc. 12:45). Hierdoor wordt echter de noodsitu­atie binnen Gods volk niet opgelost, maar juist verergerd. Niemand is daarmee gediend. Jacobus hield ons dit al voor, en dat ook met het oog op Gods barmhartigheid (Jak. 05:07-11). Neen, veeleer willen wij met allen die de Heer en zijn komende ver­schijning van harte en onbaatzuchtig liefhebben, tot concrete daden komen ter verbetering en genezing van zijn volk. En dat niet met het belerende vingertje, maar ieder beginnend in eigen leven en wandel. Waar liggen mogelijkheden, kansen en gelegenheden om met elkaar iets heel moois te gaan opbouwen? Hoe kunnen wij met elkaar stimulansen ontwikkelen die zo sterk zijn dat al het kwade door het goede wordt overwonnen? Op welke wijze en met welke middelen zullen wij de lange tocht voortzetten tot het goede einde? Kortom, hoe stellen wij ons op ten aanzien van het traject dat nog voor ons ligt? Want de woestijn is groot en de reis dus lang. Het einddoel des geloofs is nog niet verwerkelijkt. Maar toch willen we onderweg niet opgeven of omkomen. Er is nog geloof, er werkt nog ijver, er blijft nog moed en trouw bij velen die des­tijds het fundament van geloof leg­den en de boodschap hoorden over een heerlijke toekomst. De Here Zelf heeft er toch over gesproken, zouden wij dan niet profeteren en de hand stevig aan de ploeg houden?

Geheel anders

In Psalm 81 en 106 werden de Israëlieten nog eens herinnerd aan hun verkeerde houding tijdens de woestijnreis. Indien zij wèl naar God hadden geluisterd, in zijn wegen hadden gewandeld en hun mond wijd hadden geopend om gevuld te worden, dan zou Hij nog veel grotere wonderen hebben verricht. Dan zou die lange tocht onder totaal andere, goede omstandigheden zijn verlo­pen. Hij stond immers met zijn Geest in hun midden (Hagg. 02:06). En dan is alles mogelijk. Zij bedroef­den echter door hun weerspannig­heid zijn heilige Geest (Jes. 63:10a).

Daardoor werd het verblijf in de grote woestijn voor hen fataal. Hoe anders zal Gods volk van van­daag het vergaan, als het Hem gelooft en gehoorzaamt. Het voort­trekken wordt tot een feest dat een spoor van heil achter zich laat. Psalm 84 toont ons de mogelijkheden. Welzalig de mensen wier sterkte in de Heer is, in wier hart de gebaande wegen zijn. In èn met hen kan God zijn werk doen om zijn heerlijkheid te openbaren. Zij zijn door Hem in staat om een tocht door een dal van balsemstruiken, beeld van dorheid en woestheid, te gebruiken om het te veranderen in een oord van bronnen. In zwakheid en onmogelijke situaties is de Heer hun sterkte en komt de kracht van Christus over hen, waar­door alles anders wordt. Zodoende gaan zij voort van kracht tot kracht en verschijnen voor God in Sion. Wat ons onderweg in de grote woe­stijn ook mag overkomen, wij heb­ben geen bovenmenselijke verzoe­king te doorstaan. God is immers getrouw die niet zal gedogen, dat wij boven vermogen verzocht worden. Hij zal in alle verzoekingen, ons door het rijk der duisternis aange­daan, er voor zorgen dat wij ertegen bestand zullen zijn en niet zullen omkomen. Hij doet ons door de grote en vreselijke woestijn gaan, met vurige slangen en schorpioenen

en dorstig land zonder water om u ten laatste wèl te doen (Deut. 08:15-16). Hij geeft ons kracht om vermo­gen te verwerven, waardoor een behouden aankomst mogelijk wordt (Deut. 08:18). De vraag aan ons is: willen wij het geheel anders gaan doen dan het oude Israël? Zijn wij bereid om, met het oog op de toekomst, het ook anders te gaan doen dan wij tot nu toe ‘gewend’ zijn geweest? Zien wij immers om naar de sporen die veertig jaar Nederlands volle evangelie heeft achtergelaten, dan is er naast veel goeds helaas ook te veel verkeerds te bespeuren. Er liggen in de grote woestijn langs de weg die wij gingen kadavers als gevolg van verdeeldheid, zonden, oppervlakkigheid, verwarring, gebrek aan zalving en kracht, vermenging met babel en wereld, ontrouw, kritiek en liefde­loosheid, verstarring en nalatigheid. Van Kaleb staat geschreven dat er bij hem een andere geest is geweest dan bij het volk en dat hij God volkomen heeft gevolgd. Daardoor is hij veilig en behouden uit de grote woestijn gekomen en heeft hij het einddoel van geloof voor zijn tijd wèl bereikt (Num. 14:24). Het is dus mogelijk om in zo’n geestelijke conditie te komen, dat Gods voornemen snelle voortgang kan maken in zijn gemeente van nu.

Marsorders

Zowel aan de afzonderlijke gelovige als aan de gemeente in haar geheel geeft Jezus in zijn evangelie belang­rijke adviezen voor de weg en de tijd die voor ons ligt. Hij wil dat zijn volk zal slagen. En dat kan! We reizen immers niet alleen, de grote leids­man en hogepriester is alle dagen in ons midden. Hij gaat met ons mee. Blijkens de kracht die tot nu toe in ons werkt, is Hij bij machte oneindig veel meer te gaan doen dan wij bid­den of beseffen. Om als trouwe vol­gelingen van Hem tot in het einde toe mee te gaan en om in al zijn ver­zoekingen bij Hem te blijven, zullen wij zijn marsorders serieus nemen (Luc. 22:28).

Om de groei van Christus in ons tot volheid te laten komen, zullen wij allereerst onbeweeglijk in het geloof dienen te wandelen (Heb. 10:39b): geloof in Gods plan, in zijn weg en in zijn doel. Het geloof overwint (1 Joh. 05:04-05).

Ons geloof zal toenemen en onder alle omstandigheden standhouden, indien het ontstaat uit en dagelijks wordt gevoed met het goede woord van God: levende, profetische woor­den, verborgen en nieuw manna voor nu. Woorden om mee te kun­nen leven, te wandelen, te werken.

Ontwikkel een oor om de Heer te kunnen horen spreken in plaats van eindeloos te theoretiseren en te dog­matiseren. Dat heeft tot te veel twist en scheuring geleid. Het dagelijks gesproken woord van Christus zal overvloedig in ons gevonden moeten worden. Zonder zaad geen oogst. Hoe wij ook onze diensten opluiste­ren met allerlei verfraaiingen en onze gemeenten laten deelnemen aan vele zinvolle activiteiten, het zijn ons persoonlijk geloof en de woord­rijkdom in onze harten die ons wer­kelijk verder brengen in het heil. Vervolgens zal een persoonlijke en intieme relatie met Jezus Christus moeten worden onderhouden. God heeft ons daartoe geroepen (1 Kor. 01:09). Zonder de Heer beginnen we niets in de grote woestijn. Hij alleen leidt ons er als de grote wijsheid en kracht Gods behouden doorheen. Wordt daarom één geest met de Here door een voortdurende gemeenschap met Hem. Door heili­ge Geest zal Hij ons dan kunnen sterken, onderrichten, leiden en vol­maken. Vandaar het grote belang dagelijks vervuld te zijn met die Geest. Geen teren op zalvingen en zegeningen uit het verleden, maar iedere dag opnieuw ons laven met jonge wijn en verse olie. Paulus bidt om door Gods Geest gesterkt te worden in de inwendige mens, opdat Christus woning kan maken en zijn aanwezigheid in ons zal uitlopen op een vervulling tot alle volheid Gods (Ef. 03:14-19). Juist het charisma­tisch element van het evangelie van het Koninkrijk, functionerend door geestelijke gaven en zich manifeste­rend met wonderen, tekenen, krach­ten en genezingen, tonen aan de wereld de majesteit van de verrezen Heer. Aangezien de vijand niet stil zit en ons voortgaan zal trachten te beletten, zullen we waakzaam blij­ven. Wanneer hij zich aandient, zul­len wij weerstand bieden en in de kracht van de Heer onze strijd voe­ren in de hemelse gewesten (Ef. 06:10-13). Wie dat loslaat, diens geloof leidt alsnog schipbreuk

(1 Tim. 01:18-19). Mede hierdoor zal het absoluut noodzakelijke streven naar algehele levensheiliging onontbeerlijk zijn, zonder welke niemand de Here zal zien (Heb. 12:14). Jezus belooft dat de reinen van hart God zullen zien. De op handen zijnde heerlijke open­baring van Jezus Christus in de zij­nen gaat volgens Petrus hand in hand met het heilig zijn in al onze wandel (1 Petr. 01:13-16).

De oproep ertoe gaat gepaard met een jagen naar de vrede met allen. We reizen immers gezamenlijk, als volk, en niet als egocentrische sologangers. Een brandend appèl zijn de verzen 1 tot en met 5 en 12 tot en met 16 uit het tweede hoofdstuk van Paulus’ brief aan de Filippenzen. Daar kunnen en mogen we niet meer omheen!

Ook in Efeze 4 vers 1 tot en met 6 (Ef. 04:01-06) worden wij opgeroepen om met elkaar op te trekken in eenheid door de band van de onderlinge vrede. De wereld zal de zonen Gods als zodanig herken­nen door hun liefde (Joh. 13:34-35). De praktische uitwerking van Jezus’ bevel is mogelijk, wat men er ook tegenin brengt of hoe men er ook onderuit wil. Het kan wel! De Heer geeft geen onuitvoerbare opdrachten. Hijzelf is het grote voorbeeld van verdraagzaamheid en aanvaarding van anderen. Tot het einde heeft Hij immers de zijnen liefgehad en voor hen gebeden en hen gediend. Daarin bleef Hij zijn eigen identiteit vast­houden. Dat mogen wij eveneens. In de liefde is geen vrees. Wie in de Here staat en voor zijn eigen besef ten volle overtuigd is, behoeft niet bang te zijn besmet of verleid te wor­den door de wat anders zijnde identi­teit van zijn medebroeders en zus­ters. Waar er nog verschillen zijn, zal de Heer ook dat openbaren en recht weten te maken.

Geachte lezer, brandt uw hart voor de zaak van Christus? Zoekt u zijn gunstgenoten? Wilt u zich heiligen voor Hem en hen? Wie daarnaar dorst, kome nader tot Hem en elkaar. De tijden worden zwaar, maar de dag genaakt. Zie niet om, maar slechts vooruit. Zie niet om u heen, maar slechts op Jezus. Houd de hand aan de ploeg, er wacht veel en prachtig werk. Stel u enkel goed op en wees bereid om de zaak van Christus te dienen. Want nog een korte, korte tijd, en Hij, die komt, zal er zijn en niet op Zich laten wachten (Heb. 10:37)!

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert-Jan Doornink

“Geliefden, laat de vuurgloed, die tot beproeving dient, u niet bevreemden, alsof u iets vreemds overkwame. Integendeel, verblijdt u naarmate gij deel hebt aan het lijden van Christus, opdat gij u ook met vreugde moogt verblijden bij de openbaring zijner heerlijkheid. Indien gij door de naam van Christus smaad lijdt, zijt gij zalig, daar de Geest der heerlijkheid en de Geest Gods op u rust” (1 Petr. 04:13-14).

De gemeente: virtueel of levensecht?

“Heeft u het nieuwe ’toverwoord’ al gehoord? In verschillende situaties kom u het tegen. Het is helemaal ‘in’. Het is een woord dat een hoog technologisch niveau aangeeft. Een woord met status. Ik bedoel het woord ‘virtueel’. Voor sommige lezers is het al een gewoon woord, maar voor anderen is het een soort bargoen of vakjargon. Virtueel wil zeggen ‘niet zichtbaar’ of ‘niet tastbaar’. Deze term komt uit de compu­terwereld”.

Zo begint een artikel van Rob Bremer, dat we lazen in het Menorah-magazine, het gemeente­blad van de Menorah-gemeente uit Apeldoorn. Onder de titel ‘Echt of zogenaamd echt?’ haakt Bremer in op dit nieuwe fenomeen en legt uit dat een computer een hoeveelheid geheugen bevat: “Vroeger was geheugen erg duur. Computerbouwers probeerden daar­om trucjes te vinden om met zo wei­nig mogelijk geheugen toch zoveel mogelijk te doen. Toen vonden ze het ‘virtuele geheugen’ uit. Dat was een stuk geheugenruimte dat er eigenlijk niet was, maar je kon er toch plezierig gebruik van maken. Het bestond dus niet echt, maar zogenaamd. Daarna werd deze term voor meer zaken gebruikt. Wanneer we nu in de krant lezen kom je het woord ‘virtueel’ op meer plaatsen tegen. Tegenwoordig heeft men het ook over een virtuele werkelijkheid en over virtuele organisaties. Nog steeds bedoelen ze er iets mee dat er eigenlijk niet is, maar dat je wel kunt gebruiken”.

Dan haalt Bremer Lucas 16 aan waar Jezus de gelijkenis vertelt van de onrechtvaardige rentmeester en Hij de opmerking maakt dat de kinderen van deze wereld ten aanzien van hun geslacht met veel meer overleg te werk gaan dan de kinderen des lichts. “Wanneer je hierover nadenkt, begrijp je al snel dat de Heer Jezus in die rentmeester naar ons wijst. Wij hebben gaven en talenten en ver­mogen gekregen om daar God mee te dienen”. Maar doen we dat ook?, vraagt Bremer zich af en schrijft: “Velen beschouwen de gemeente aÉfe een organisatie, als een bedrijf. Anderen hoor je daar met veront­waardiging op reageren: “we zijn geen organisatie, maar een organis­me”. We zijn een lichaam, het lichaam van Christus.

Een virtuele organisatie?

Maar als je dan ervaart hoe mensen daarmee omgaan, krijg ik wel eens het idee dat er zijn, die de gemeente als een virtuele organisatie beleven. Een virtuele werkelijkheid kun je ervaren wanneer je een speciale video-bril opzet. Dan zie je een wereld die in werkelijkheid niet bestaat. Je kunt er in rondlopen, jachtige dingen zien, voorwerpen aanraken en verplaatsen. Maar het bestaat allemaal niet echt. Van alles is er te zien; van alles is er te horen, van alles is er te doen, maar het is compleet niets.

Zo zou je met de gemeente kunnen omgaan. Je kunt op zondagmorgen in de dienst zijn, geweldige emoties beleven, blij gemaakt worden, ver­wonderd, zelfs overweldigd zijn. Dan ga je weer naar huis en alles is weer geweest. Je kunt er nog over naden­ken en praten, maar het niet meer zien, horen of aanraken. Is geloven zoiets als even uitstappen in een vir­tuele wereld? Is de hemel virtueel?

hoe ervaar je dan het Koninkrijk van God? En de gemeente? Inderdaad zijn er mensen die doen alsof de gemeente virtueel is. Ze stappen even uit de werkelijkheid en gaan dan even naar een virtuele reli­gieuze wereld.

Maar je kunt de werkelijkheid van Gods Koninkrijk pas echt ervaren wanneer je beseft dat die niet virtu­eel, maar levensecht is. Dat merk je wanneer je in plaats van religie bedrijven, een relatie met de Heer hebt. Dat merk je wanneer je al je mogelijkheden aanwendt om te die­nen in dat Koninkrijk, om als een verantwoordelijke rentmeester met inzicht en toewijding te werken voor de Heer. Dan kun je Hem de vrucht van je arbeid aanbieden. Hoe is ons gedrag, onze houding, onze betrokkenheid bij Gods Koninkrijk? Wanneer wij als gemeente een ‘bedrijf zouden zijn, hoe zou dan onze positie zijn? Gezond? Levend? Levendig? De gemeente is geen bedrijf, geen organisatie. Wij moeten een lichaam zijn. Wij als leden van dit lichaam, moeten ons inzetten met alles wat we van onze Meester ontvangen heb­ben. Daarmee verwerven we ons een schat in de hemel”.

Welke taal spreken wij?

Het antwoord op de vraag welke taal wij spreken is natuurlijk heel een­voudig: het Nederlands, anders zou u dit blad niet lezen. Alleen wanneer u jarenlang in een ander land woont is het vanzelfsprekend dat u dan de taal van dat land spreekt. Nu is de Nederlandse taal de laatste jaren sterk aan afbraak onderhevig. Engels wordt meer en meer beschouwd als dé wereldtaal en een voortdurende toename van het gebruik van Engelse woorden en uitdrukkingen is dan ook een kenmerk van deze tijd. Allerlei tijdschriften en dagbla­den schenken er aandacht aan en De Telegraaf publiceerde onlangs zelfs een lijst van 100 woorden en begrip­pen die vrijwel uitsluitend in het Engels nog worden gebruikt. Er zijn zelfs geleerden die menen dat men het Nederlands als dialect kan beschouwen wat met verloop van tijd grotendeels gaat verdwijnen. De vraag is of wij als christenen ons daar nu zo druk om moeten maken. Is het niet veel belangrijker dat de mensen ook aan ons taalgebruik merken dat we anders zijn, nieuwe scheppingen in Christus? Want een ander verontrustend verschijnsel van deze tijd is de verruwing en verloede­ring bij velen in het spreken en schrijven. Ook hierin zien wij hoe de vorst der duisternis hoe langer hoe meer geïnfiltreerd is in het denken en leven van velen. Als christenen zullen we ons in dit opzicht niet laten meesleuren en nemen wij de woorden van Paulus ter harte: “Gij geheel(!) anders, hebt Christus leren kennen…” (Ef. 04:20). Waakzaamheid is echter nood­zakelijk. Jacobus schrijft niet voor niets dat wie in zijn spreken niet struikelt een volmaakt man is… (Jak. 03:02). En het verlangen naar de volmaakt­heid en de openbaring van het zoon­schap is toch wat ons voortdurend bezighoudt? Wat dat betreft behoren we ons te realiseren dat ons nog een belangrijk ‘hulpmiddel’ te beschik­king staat! Het is de tongentaai, de geestelijke taal die God ons in Zijn grote liefde heeft toevertrouwd! Maken we hier gebruik van? Laten we niet over het hoofd zien dat het spreken in tongen vooral in ons per­soonlijk leven van grote betekenis is, ook als wapen in de geestelijke strijd. Paulus legt in zijn brief aan de gemeente te Korinthe, wanneer hij schrijft over het gebruik van de ton­gentaai, ook sterk de nadruk op dit persoonlijke gebruik. Hij dankt God zelfs dat hij meer dan wie dan ook in tongen spreekt. Laten wij ook in dit opzicht zijn voorbeeld volgen en daardoor ervaren hoe belangrijk en onmisbaar ook déze taal is!

De geest van de Antichrist

Door alle eeuwen heen hebben velen zich afgevraagd wie toch de Antichrist is, waarvan sprake is in de brieven van Johannes. Meestal wordt hij in verband gebracht met één of andere werelddictator die aan het ‘einde der tijden’ zich tenvolle gaat openbaren en op een verschrikkelijke wijze de ware christenen zal onder- drukken en vervolgen. Talrijk zijn de speculaties en voorspellingen geweest ten aanzien van allerlei grote dictators uit het verleden. Zo werden bijvoorbeeld keizer Nero en recente­lijk Hitier gezien als de Antichrist. Men bedacht daarvoor allerlei getal- lencontructies om het ‘getal van de mens’ -666- in bepaalde personen te zien, die dan als ‘bewijs’ golden dat men te maken had met de Antichrist.

Het spreekt vanzelf dat waarachtige christenen zich niet inlaten met deze getallengoochelaars en valse profe­ten. Daarom waren we ook erg ver­wonderd dat in het evangelisch tijd­schrift ‘Het Zoeklicht’ opnieuw iemand wordt beschreven die moge­lijk de Antichrist zou kunnen zijn. Het gaat nu om Maitreya en zijn pro­feet Benjamin Creme. Het blad schrijft: “Overdrijven we nu met de bewering dat Maitreya wel eens de echte antichrist zou kunnen zijn? Zien we geen spoken? Neen! De bij­belse profetieën passen niet alleen exact in het kader rond Maitreya en Benjamin Creme, maar ook in de ontwikkelingen rond de New Age- beweging”. Dan laat het blad zien dat de 666-code past bij de naam ‘Maitreya’:

“Wanneer we deze naam in modern Hebeeuws (Ivriet) vertalen dan vormt de getallenwaarde 666. De optelling van de Hebeeuwse letters is als volgt: mem (40), jod (10), taw (400), reesh (200), jod (10), alef (1), hee (5), samen 666”. Hoewel men in een vervolgartikel weer wat terugkrabbelt en een slag om de arm houdt, gaat men wel van het standpunt uit dat deze figuur, die enkele jaren geleden ook al in het nieuws was, wel eens de Antichrist zou kunnen zijn…

Waaraan men voorbijgaat

Waar deze en andere voorspellers echter geheel aan voorbijgaan is dat Johannes in zijn brieven niet alleen spreekt over de toekomstige Antichrist, maar ook over twee facet­ten waar we als nü levende christe­nen al volop mee te maken hebben. Het eerste is dat Johannes zegt dat er ook nü al vele antichristen zijn opge­staan (1 Joh. 02:18). Daar hebben we dagelijks mee te maken. Maar daar hoeft geen angst voor te bestaan, want we hebben een ‘zalving van de Heilige’ ontvangen, zegt Johannes in hetzelfde hoofdstuk (vs. 2). Die zal­ving, dat vervuld zijn met Gods Geest, maakt dat we ons niet laten verleiden, dat we niet bang zijn, maar weten dat we met Christus overwinnaars zijn. Het tweede aspect, waarop Johannes attendeert, vinden we beschreven in het vierde hoofdstuk van zijn eerste brief, waar als titel boven staat ‘het beproeven der geesten’. Daar schrijft hij over de géést van de antichrist: “Iedere geest, die Jezus niet belijdt, is niet uit God. En dit is de geest van de antichrist, waarvan gij gehoord hebt, dat hij komen zal, en (let op!) hij is nu reeds in de wereld”. Maar dan vervolgt Johannes met deze geweldige bemoediging: “Gij zijt uit God, kinderkens, en gij hebt hen overwonnen; want Hij, die in u is, is méérder dan die in de wereld is” (vs. 3-4). Dat is het geheim waar­door waarachtige christenen zich niet laten verleiden. Zij hebben met Christus hun plaats ingenomen in de hemelse gewesten. Want alleen van daaruit is het mogelijk geestelijk te strijden en te overwinnen! We leven in een tijd waarin veel mis­leiding de kop opsteekt. De gemeen­te wordt geconfronteerd met allerlei eindtijdverwachtingen, die veelal onder een vrome dekmantel gebracht, christenen die in een beginstadium van hun geloofsleven zijn blijven steken, gemakkelijk verkeerd kunnen beïnvloeden. Wie geestelijk gegroeid is tot een vol­wassen christen laat zich echter niet met een kluitje in het riet sturen, houdt rekening met de waar­schuwingen van de apostel ten aan­zien van de vele anti­christen die al onder ons zijn, en met de werkzaamheid van deze ver­keerde geest, maar zal als overwinnaar met Christus volledig tot openbaring komen, want Hij, die in ons is, is méérder dan die in de wereld is!

 

De morgenstilte door Truus van Kaam

Uitziend over de weilanden in de vroege morgen ervaren we deze stilte, een balsem voor de ziel. Zo’n ruimte kan een mens in de rust en vrede van God brengen. Zijn klimaat is duidelijk merkbaar in deze onbegrensde stilte. Dan komen als vanzelf woorden Gods naar ons toe: Hoe groot zijn Uw werken, zeer diep zijn Uw gedachten! (Ps. 092:006). Leven in de ruimte van God maakt het leven zinvol en geeft perspectief. Voor ons een zaak om elke beklemming op te heffen, zodat de Heer ons hart kan vullen, doordrenken met Zijn liefde, vrede, rust. Vertrouwend op Hem, ook als het antwoord nog op zich laat wachten. In de rust van God leren we standhouden ondanks alle akties van de vijand. We mogen leren alles te geven en Hem te volgen naar het beloofde land: Het Koninkrijk Gods in ons.

 

De feesten in het oude Israël door Hessel Hoefnagel

 

De vrede van Jeruzalem deel 6

In verband met de vorming en vol­tooiing van de eerder genoemde ’tempelstad’ in de hemel staan we nu even stil bij een opeenvolgende reeks van drie jaarlijkse feesten, die het natuurlijke volk Israël vanaf de uittocht uit Egypte moest vieren. Deze feesten vormen namelijk een profetische heenwijzing naar de ver­vulling daarvan in de openbaring van Jezus Christus:

a.als enkelvoudige Zoon van God

b.in Zijn ‘lichaam’ van vele ‘zonen Gods’ en

c.vandaaruit doorgaand totdat de hele schepping funktioneert naar Gods bedoeling.

Het volk Israël moest in een drietal oogstfeesten uitdrukking geven aan de toekomstige bedoeling van God met betrekking tot het herstel van de hele schepping. Hieronder geef ik van elk een korte omschrijving.

Feest van ‘ongezuurde broden’

Dit feest werd gevierd in de eerste maand van het jaar, voor het eerst direkt bij de aanvang van de uittocht uit Egypte na een langdurige periode van slavernij. Het Paasfeest duurde zeven dagen achtereen. Er werd ongezuurd brood gegeten vanaf de avond van de 14e tot aan de avond van de 21e dag van de eerste maand van het jaar. Tijdens deze periode mocht er niets in huis wezen, wat gezuurd (gegist) was. Tijdens de eerste viering van dit feest, toen het volk Israël nog in

Egypte was, werd het bloed van het geslachte paaslam gestreken aan de bovendorpel en de deurposten van de huizen ter bescherming tegen de ‘verderfengel’, die rondging in Egypte en alle eerstgeborenen van de Egyptenaren doodde (Exodus 12; Heb. 11:28). Deze verderfengel is dezelfde engelvorst, welke later wordt aange­duid met Dood.

Bij dit feest van het paaslam en de ongezuurde broden werd ook de ‘eerstelingsgarve’ van de gersteoogst voor het aangezicht des Heren bewo­gen. Met dit jaarlijks weerkerende feest moest het volk Israël uitdruk­king geven aan de betekenis van het lijden en sterven van de komende Messias (Joh. 01:29; 1 Joh. 02:02). Zijn bloed (leven) werd uitgegoten in de dood omwille van de ‘zonde der wereld’. Door deze daadstelling werd de macht van de Dood (verderfengel) verbroken. Wie door geloof het ‘vlees’ van dit offerlam zou eten en deel zou hebben aan de ‘bloedstor­ting’, zou vrij blijven van de verderf­engel. De Heer Jezus relateerde aan het pascha toen Hij zei: ‘… Ik zeg u, tenzij gij het vlees van de Zoon des mensen eet en zijn bloed drinkt, hebt gij geen leven in uzelf. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage’… (Joh. 06:53-58).

Dit geldt nu nog onverkort. Wie het eeuwig leven wil beërven, moet bre­ken met de zonde en het ‘oude zuur­deeg’ uit zijn leven wegdoen. Alleen zo ontstaat een ‘ongezuurd vers deeg’, dat deel heeft aan Jezus Christus als Zijn geestelijk lichaam, dat zich temidden van de nood van de wereld zal openbaren (1 Kor. 05:06-08).

Het ‘feest der weken’

Precies zeven volle weken na de eerstelingsgarve werd aan het eind van de gersteoogst het Pinksterfeest gevierd. Dat was in de derde maand van het jaar. De gersteoogst als totaal is een schaduwbeeld van de ware gemeente. Deze gemeente wordt gevormd door de vervulling met de Geest van God, die de Heer vanuit Zijn positie aan de rechterzijde van de Majesteit in de hoge (Heb. 03:11) uitstort in de harten van degenen, die geloven. Zo worden de ‘vele zonen’ gevormd als het lichaam van Christus, waarvan de Heer Jezus het Hoofd is. Hierbij speelt uiterlijke struktuur en benaming een onderge­schikte rol. Zoals het kind zich bij de geboorte losmaakt van de moeder­schoot en een ontwikkeling tot zelf­standig leven aanvangt, zal de ware gemeente van de eindtijd zich in zelfstandigheid openbaren uit alle volken, stammen, talen en natiën. Het rijp worden van de gersteoogst geschiedt dus in de periode tussen Pasen en Pinksteren. In de werke­lijkheid overgezet leven wij nu in deze periode. Pasen ligt achter ons, want ‘ons Paaslam is geslacht’ en de ‘Eerstelingsgarve’ is voor ons bewo­gen voor het aangezicht van God (1 Kor. 05:07). De heilige Geest is bezig velen te vervullen om deel te hebben aan het lichaam van Christus en dit tot volheid te brengen voor haar komende openbaring ten behoeve van de zuchtende schepping.

Het feest van de ‘inzameling’

De volgende fase in het herstelplan van onze God is dan de periode, die in schaduw werd afgebeeld in het vieren van het loofhuttenfeest. Dit feest werd in het oude Israël gevierd in de zevende maand van het jaar. Het getal zeven geeft in de Bijbel altijd een bepaalde volheid aan. Zo ook is het loofhuttenfeest een aan­duiding van de volheid van de tijden, waarin het plan van God geheel ver­vuld wordt. De hele zevende maand stond in het teken van dit omvangrij­ke oogstfeest. Niet alleen de gerste­oogst, maar ook de tarwe-, olijven- en druivenoogst waren binnengehaald. In geestelijke zin betreft het loofhut­tenfeest dus het tot volle funktie komen van het oorspronkelijke doel van de Schepper, waarin naar Zijn verlangen alle mensen een plaats hebben, want in Jezus Christus is de overweldigende genade van God ver­schenen, heilbrengend voor alle mensen (Ef. 02:07; Titus 02:11-13). Voor dit doel is onze Heer Jezus Christus als ‘Zoon des mensen’ geo­penbaard en is Hij als de Christus neergedaald tot in het rijk van de Dood. Hij is echter als Overwinnaar daaruit opgevaren tot ver boven alle hemelen, om vanuit Zijn genoemde positie in de troon van de Vader alles tot volheid te brengen (Ef. 04:10). De zevende maand is dus het beeld van de tijd van het einde. Het evangelie van onze God en onze Heiland Jezus Christus wordt aan alle mensen van alle tijden en alle plaatsen bekend gemaakt, alvorens het ‘amen’ van de grote Schepper klinkt. Slechts diegenen, die willens en wetens op deze genade geen acht slaan, gaan verloren voor het doel van God. Voor hen is geen andere weg, dan met de duivel en de Dood en al hun demonen in de eeuwige afgrendeling van de ‘poel des vuurs’ terecht te komen. Deze is echter slechts voor de demonen bereid en niet voor de mens.

De grote Verzoendag

De tiende dag van de zevende maand was voor de Israëlieten de ‘grote Verzoendag’. Deze duidt op de totale verzoening tussen de grote Schepper en Zijn schepping. De grote Verzoendag werd ingeluid door het blazen op de trompetten op de eerste dag van de zevende maand. Zowel de eerste als de tiende dag van deze maand werden als sabbat gevierd (Lev. 23:24-33). Het blazen op de trompetten duidt in het schaduw­beeld op de verkondiging van het evangelie van Jezus Christus, dat immers de aanleiding vormt voor de verzoening tussen de Schepper en ‘alle dingen’ (Kol. 01:20). Verzoening houdt in dat er geen schuld meer is, want deze is volkomen kwijtgeschol­den. De ‘zonde van de hele wereld’ werd door de volmaakte mens, onze Heer Jezus weggenomen (1 Joh. 02:02). Deze zonde blokkeerde de schepping in het bereiken van het doel van de Schepper. Deze blokkade werd door de duivel bewerkt door de verleiding en verleugening van het nageslacht van de eerste mens, zodat dit geheel onder de claim van de Dood is geko­men. Deze blokkade is dus door de overwinning van onze Heer tenietge­daan en daarmee is de tijd van het herstel ingetreden. Al is dit in uiter­lijke zin nog niet te zien, toch is de openbaring van de nieuwe schep­ping al volop bezig. Ook hier geldt het voorbeeld van het naar geboorte (= openbaring) toegroeiende kind in de moederschoot.

De ontwikkeling van de vrucht

Sinds door de Vader zelf het ‘zaad’ (de mens Jezus Christus) in de grond’ (dodenrijk) gezaaid is en gestorven, ontwikkelt zich de nieuwe ‘plant’ met een veelvoud van vrucht, welke identiek is aan het gezaaide zaad.

De ontwikkeling van de vrucht van het zaad is eerst ‘ondergronds’, daar­na uiterlijk nog verborgen in de ‘halm’, maar uiteindelijk wordt het volle koren’ in de aar geopenbaard als gelijk zijnde met het oorspronke­lijke zaad (vgl. Mark. 04:26-29).

Als gevolg van de overwinning van Jezus Christus door Zijn opstanding van tussen de doden uit, werd dé claim van de Dood over de schep­ping verbroken. Deze kan zich sinds­dien weer oprichten om aan haar potenties invulling te geven. Voor de mens betekent dit eeuwig leven zon­der beperkingen, mits hij gelooft en breekt met elke vorm van zonde. Zoals een vlinder uit de verpopte rups tevoorschijn komt, openbaart zich de nieuwe schepping uit de oude. Een rups is gebonden aan de aarde. Zij is onvruchtbaar, hoewel zij de lciem van de vlinder in zich draagt. Zo wordt de waarde van de eerste schepping bepaald door de openbaring van de nieuwe. In deze fase van innerlijke ontwikke­ling leven ook wij en verwachten met ‘lijdzaamheid’ de openbaring van het nieuwe leven. Deze nieuwe schep­ping is als de vlinder, die zich vrij in de lucht beweegt en zo nodig neer­daalt op de aarde, maar zich ook weer kan verheffen. Vergelijk hier­mee als voorbeeld de situatie van de Heer Jezus in Zijn verschijningen aan Zijn discipelen na Zijn opstan­ding. De nieuwe schepping heeft haar ontwikkeling in de hemel en vandaaruit komt zij tevoorschijn op aarde. Zij is ‘van boven’, vanwaar iedere gave die goed is en elk geschenk, dat volmaakt is, neerdaalt van de Vader der lichten (Jak. 01:17). Midden in de zevende maand, op de vijftiende dag, begon in Israël het zeven dagen durende Loofhutten­feest. Een feest van rust en genieten. Vanuit een volkomen rust en geduld wacht de grote Schepper als de Landman op de openbaring van de kostelijke vrucht, waartoe Hij alle ‘ingrediënten’ heeft voorbereid en ingebouwd. Hij heeft het zaad in de grond gebracht en heeft geloof, dat het zijn vrucht zal opleveren. Zo moeten ook wij geduld oefenen en onze innerlijke mens versterken, want het plan van onze God is bezig zich te voltrekken (Jak. 05:07-08).

 

Het herstel van de gemeente (4) door Wim te Dorsthorst

Eigenlijk wat vreemd om in een tijd van geweldige afval en leegloop van de kerken te schrijven over het herstel van de gemeente van Jezus Christus. Maar juist ten tijde van de grote ajval komt het geheimenis Gods, de gemeente, tot voltooiing zie hiervoor 2 Thessalonicenzen 2 vers 3 en Openbaring 10 vers 7 (2 Thess. 02:03 en Openb. 10:07).

Het is een heerlijke werkelijkheid dat over de gehele wereld mensen, juist ook uit de kerken, tot bekering komen in deze tijd. Maar even goed ook mensen uit volksstammen die nog nooit iets van het evangelie gehoord hebben. God roept uit het joodse volk, uit de moslimwereld en alle andere grote en kleine godsdien­sten mensen tot bekering. En dit alles naar de belofte die wij lezen in Openbaring 5 vers 9 (Openb. 05:09), waar het Lam Gods in een nieuw gezang wordt toe­gezongen: “Gij zijt waardig de boek­rol te nemen en haar zegels te ope­nen; want Gij zijt geslacht en Gij hebt hen voor God gekocht met uw bloed, uit elke stam en taal en volk en natie”.

Al die waarachtige wedergeboren mensen zijn door bekering, volwas- sen-waterdoop en vervulling met de Heilige Geest geworden tot burgers van een rijk in de hemelen, burgers van het Koninkrijk Gods (Filip. 03:20). En al deze mensen brengt de Heer in plaatselijke gemeenten samen waar Hij hen maakt tot een koninkrijk en tot priesters voor God, die eenmaal als koningen zullen heersen op aarde. Dat zegt Openbaring 5 vers 10 (Openb. 05:10). En als wij over de gemeente spreken dan wordt bedoeld het waarachtige Lichaam van Christus, waarvan Hij het Hoofd is. Dan spreken wij over het heilige Sion Gods, het hemelse Jeruzalem, het huis Gods, de eerste­lingen onder Zijn schepselen naar Zijn eeuwige raad.

De Here nu is de Geest

In de voorgaande artikelen heb ik daar al het een en ander van geschre­ven. In het laatste artikel (nr. 3) heb ik geschreven over hoe de Heer Jezus, nu van Zijn plaats aan de g rechterhand Gods alles in de gemeente tot volheid gaat brengen (Ef. 04:10). De Heilige Geest vervult daarin een grote rol want de Here nu is de Geest en de grote verandering van heerlijkheid tot heerlijkheid vindt plaats door de Here, die Geest is, zegt het Woord (2 Kor. 03:17-18). Ik geloof dat het belangrijk is een goed zicht te hebben op het werk van de H. Geest. In ieder geval te geloven wat Gods Woord hiervan zegt. Want als men de Heilige Geest ontkent in Zijn werkingen in het Lichaam van Christus, dan kan Hij niet werken en wordt Hij uitgedoofd. Al het werk in de gemeente en aan de gemeente doet de Heer door mid­del van “gaven”.

Gaven van mensen, waardoor de goddelijke energie, de kracht van de Heilige Geest stroomt. Dat is de kracht waarmede Jezus uit de doden is opgewekt. Deze gaven van de geest van de mens, worden door de Heilige Geest tot leven gewekt en bekrachtigd, waardoor het Lichaam van Christus geestelijk, bovennatuur­lijk gaat groeien (zie art. 2 en 3).

Gaven van de Heilige Geest.

Mensen die de Heer als gaven geeft aan de gemeente.

Dat zijn de kanalen, zou je kunnen zeggen, waardoor Gods genade,

kracht en werking stroomt en de Heer alles tot volheid gaat brengen.

De bedieningen

Wij willen ons nu bezig houden met dit laatste en zien hoe de Heer men­sen wil geven om de gemeente te lei­den en om mee te werken aan het tot volheid komen van Gods volk. In Efeze 4 vers 10 tot en met 13 (Ef. 04:10-13) lezen wij daarvan: “Hij, die nedergedaald is, Hij is het ook, die is opgevaren ver boven alle hemelen, om alle? tot vol­heid te brengen. En Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evangelisten als herders en leraars, om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus, totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijp­heid, de maat van de wasdom der volheid van Christus”. Geweldige woorden van Paulus, waaruit vóór alles spreekt het heerlijke doel waar­toe de Heer mensen geeft met bij­zondere genadegaven, om de gemeenten te helpen vormen tot de gehele omvang van de volheid van Christus. Hier wordt in het algemeen over gesproken als van de vijfvoudi­ge bediening. Deze vormen niet als vanzelfsprekend de dagelijkse leiding van de plaatselijke gemeente. Voor we iets van de bedieningen kunnen zeggen zullen we eerst moe­ten kijken wat de Bijbel zegt over de algehele leiding van de gemeente.

Leiding en gezag

Als iets herstel nodig heeft in de gemeente van Jezus Christus dan is het wel het hele terrein van leiding en gezag, van bedieningen en van gaven in de gemeente. De duivel heeft kans gezien de ogen hiervoor te verblinden en dit hele terrein te bedekken met een dikke laag religi­euze namaak. De leiding en gezags­structuur zoals het Woord dit laat zien, is vervangen door menselijke systemen.

Ik heb dat in artikel 2 beschreven als het ‘kerkmodel’, wat voor een groot deel overgenomen is in de evangeli­sche-, pinkster- en volle evangeliege­meenten. In plaats van de dominee, waaronder een oudstenraad, is het nu veelal een voorganger met een broederraad. In veel gevallen is dit ontwikkeld tot een systeem, waarin de voorganger min of meer absoluut gezag heeft en waar de overige oud­sten zich aan dienen te onderwer­pen. Dit gaat soms zover, dat de voorganger gezien moet worden als een bijzondere gezalfde des Heren die bijna onfeilbaar is en geen correctie behoeft. Maar al te vaak spreekt men dan van: “De gemeente van voorganger NN…”.

Wat zegt Gods woord hierover?

Als we spreken over herstel en ver­nieuwing van de gemeente, dan gaat het immers om een terugkeer naar de werkelijke bijbelse fundamenten, waarheden, structuren en belevingen in de gemeente, het Lichaam van Christus. Ik las in een commentaar dat zowel de gaven van Heilige Geest, als wat Paulus beschrijft in Efeze 4 over de bijzondere genadega­ven vooral noodzakelijk waren in de begintijd van de kerk. Dat was de kindertijd en de Bijbel, zoals wij die nu hebben, was er nog niet. Nu heb­ben wij echter de Bijbel en is er een staat van volwassenheid gekomen en zouden wij dit alles niet meer nodig hebben. We lazen echter in Efeze 4 vers 13 (Ef. 04:13): “… totdat wij allen tot die volmaaktheid en de volheid van Christus zijn gekomen”. Het is dus noodzakelijk tot het einde toe en daarom geloof ik dat de Heer Zijn dorsvloer ook zal reinigen van deze vrome verleugeningen en het denken vanuit tradities. Juist nu de gemeente tot volheid gaat komen, is het zo belangrijk dat alle dogmati­sche en door traditie bepaalde structuren en menselijke systemen ver­vangen worden door de bijbelse prin­cipes. Zo niet, dan zal het belemme­rend werken in de voortgaande ont­wikkeling van de gemeente, waarbij ieder gemeentelid belangrijk is en betrokken dient te zijn. Immers door een verkeerde invulling van leiding en gezag is de belangrijke plaats van de individuele gelovige ook verloren gegaan.

In Efeze 4 vers 16 (Ef. 04:16) lezen we: “En aan Hem ontleent het gehele Lichaam als een welsluitend geheel en bijeen­gehouden door de dienst van al zijn geledingen naar de kracht, die elk lid op zijn wijze oefent, deze groei des lichaams, om zichzelf op te bouwen in de liefde”. Zo wil de Heer dat het weer zal functioneren.

Terug naar Gods woord

Terug naar Gods woord is niet ouderwets en traditioneel, maar is vernieuwend. Ik geloof dat het belangrijk is te beseffen dat de lei­ding- en gezagsstructuren, zoals we die lezen in het boek Handelingen en de brieven, niet kunnen steunen op traditie, maar op het werk van de Heilige Geest voor de begintijd en voor nu. De apostel Paulus schrijft” aan de Romeinen: ” Stemt uw gedrag niet af op deze wereld. Wordt andere mensen, met een nieuwe visie. Dan zijt ge in staat om uit te maken wat God van u wil, en wat goed is, wat zeer goed is en volmaakt” (Rom. 12:02 Willibr.vert.). Een heel belangrijk woord in verband met dit onderwerp. Wie open en eerlijk het Nieuwe Testament bestudeert betreffende lei­ding in de gemeente zal zich verba­zen bij de ontdekking dat bovenom­schreven gezagsstructuur in de Bijbel helemaal niet voorkomt. Er wordt ongeveer 50 maal gesproken van een gemeente in het Nieuwe Testament. Nergens wordt er gespro­ken van een leider of een voorganger die het hoogste gezag in de gemeente zou hebben, en als vanzelfspre­kend boven de andere oudsten gesteld zou zijn of deze zou verte­genwoordigen. Als Paulus afscheid moet nemen van de gemeente dan ontbiedt hij de ‘oudsten’ van de gemeente van Efeze (zie Hand. 20:13-20).

Nergens leest men dat een brief geadresseerd is aan een voorganger of dat er over een voorganger of lei­der van een gemeente gesproken wordt in de brieven, in de zin van de thans gegroeide traditie. Er is zelfs geen specifiek grieks woord wat ver­taald kan worden met ‘voorganger’.

Voorgangers

De enige keer dat er gesproken wordt over ‘voorgangers’ (meervoud!) In (Heb. 13:07; Heb. 13:17 Heb. 13:24) Het griekse woord is hier “Hegoumenon” en het kan o.a. ver­taald worden met “leidinggevende mannen”. (De Petr.Can.vertaling spreekt van “leidslieden” en de Willibr.vert. van “leiders”). In (Hand. 15:22), waar dit­zelfde woord in de griekse grond­tekst gebruikt wordt, is het vertaald met “mannen van aanzien” onder de broeders. Van deze “mannen van aanzien”, Judas en Silas, wordt gezegd: “Judas en Silas, die zelf ook profeten waren, bemoedigden en versterkten de broeders met vele woorden” (vs. 22). Deze twee broe­ders brengen de boodschap van de apostelen, de oudsten en de gehele gemeente van Jeruzalem over aan de gemeente te Antiochië en bemoedig­den en versterkten de broeders met vele woorden, maar ze zijn zeker geen “Hegoumenon” in de betekenis van voorgangers.

In Handelingen 15 vers 22 (Hand. 15:22) wordt wel gesproken over “apostelen” en “oud­sten” en “de gehele gemeente” maar niet over een voorganger. Judas en Silas worden uit het midden van de gemeente gekozen om de boodschap over te brengen, maar behoren dus niet tot de apostelen of oudsten. Het waren mannen van aanzien onder de broeders met de bediening van pro­feet, maar ze worden hier wèl met hetzelfde woord benoemd als in Hebeeën 13 de “voorgangers”.

In Heb. 13 vers 7, 17 en 24 en in Handelingen 15 vers 22 wordt het woord enkel in meervoudsvorm gebruikt. Bovendien is het een woord in werkwoordsvorm. Al werkende zijn het medewerkers Gods. Er is dus niet een duidelijke, eensluidende vertaling te geven zoals van “presbuterous” wat consequent met “oud­sten” vertaald wordt. Dit alles overwegende is er dus geen bijbelse grond voor het ambt, functie of positie van voorganger zoals dat in de loop van de eeuwen is ontstaan. Nergens wordt in de Bijbel gespro­ken van een eenhoofdig leiderschap.

De Heer Jezus zegt tot de mensen die zich in die tijd tot leiders opwier­pen: “Gij zult u niet rabbi laten noe­men; want een is uw Meester en gij zijt allen broeders. En gij zult op aarde niemand uw vader noemen, want één is uw Vader, Hij, die in de hemelen is. Laat u ook geen leidslie­den noemen, want één is uw Leidsman, de Christus” (Matt. 23:08-10). Wonderlijk dat men zich juist zó is gaan benoemen, terwijl het door de Heer uitdrukkelijk verboden wordt. Om de plaats van de voorgan­ger te onderstrepen, wordt wel eens gezegd: ‘er is maar één kapitein op het schip’. Dat is dan een wereldse uitspraak vanuit een werelds denken. In de gemeente van Jezus Christus gaat dit niet op. De Heer zegt nadrukkelijk dat alleen Hij Meester en Leidsman is. Om in het beeld te blijven dient Hij de enige kapitein op het schip te zijn!

De gezamenlijke oudsten

In het gehele Nieuwe Testament blijkt dat de geestelijke verantwoor­delijkheid van een gemeente berust bij een oudstenraad. Altijd in het meervoud.

Het zou te ver voeren, om hier op al die plaatsen waar over oudsten gesproken wordt, in te gaan. Slechts enkele plaatsen wil ik noemen. Het ingezamelde geld van de gemeente te Antiochië werd door Barnabas en Saulus naar “de oud­sten” van de gemeenten van Judea gebracht (Hand. 11:27-30). Paulus en Barnabas ‘wezen’ in ver­schillende gemeenten ‘oudsten’ aan (Hand. 14:21-23). Paulus schrijft aan Timótheüs: “Veronachtzaam de gave in u niet, die u krachtens een profe­tenwoord geschonken is onder hand­oplegging van de gezamenlijke oud­sten” (1 Tim. 04:14).

Toetsing en taak

De apostel geeft in de bekende gedeelten (1 Tim. 03:01-16 en in Titus 01:05-09) duidelijke richtlijnen waar aan te stellen oudsten aan getoetst die­nen te worden. In Titus 1 vers 5 (Titus 01:05) spreekt Paulus van “oudsten” (Presbuterous) die hij in vers 7 “opziener” (episkopon) noemt. Hieruit blijkt dus dat een oudste een opziener is en een opziener een oud­ste. Twee verschillende woorden voor hetzelfde ambt.

Ook deze naam “opziener” (episko­pon) is soms gebruikt om aan te geven dat iemand boven de andere oudsten, of zelfs boven verschillende gemeenten geplaatst zou zijn. In de Rooms Katholieke kerk is hier het woord bisschop van af geleid, iemand die gezag uitoefent over een kerkprovincie.

Wel wordt met het woord “opziener” duidelijk iets gezegd over de inhoud van het oudste zijn. Een oudste zal “toezien” op de gemeente. Hij is een “opziener”, een “opzichter”. Handelingen 20 vers 28 (Hand. 20:28) zegt hier­van: “Ziet dan toe op uzelf en op de gehele kudde, waarover de Heilige Geest u tot “opzieners” gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, die Hij Zich door het bloed van zijn Eigene verworven heeft”. (Ook hier weer “opzieners”, meervoud). Dat is een duidelijk omschreven taak voor de gezamenlijke oudsten van een gemeente.

In Titus 1 vers 7 (Titus 01:07) zegt Paulus het met andere woorden, maar met dezelfde betekenis, als hij schrijft dat een oudste of opziener een “onberispelijk beheerder dient te zijn van het huis Gods”.

Het woordje ambt is afgeleid van de vervoeging “episkopes” wat vertaald wordt met opzienersambt (1 Tim. 03:01). Paulus zegt: “Een gemeentelid mag het “opzienersambt” of “oudste­schap” begeren; dat is het begeren van een voortreffelijke taak (1 Tim. 03:01). Iemand die dit begeert zal door de oudsten getoetst dienen te wor­den aan de richtlijnen die Gods woord geeft.

Van de diakenen schrijft Paulus: “Laten ook dezen eerst op de proef gesteld worden, om daarna, als zij onberispelijk blijken, hun dienst te vervullen” (1 Tim. 03:10). Met “ook dezen” geeft Paulus duide­lijk aan dat diezelfde procedure dus ook geldt voor aan te stellen oudsten. Niemand kan dus zichzelf opwerpen als een bijzondere roeping van de Heer ontvangen te hebben voor oudstenschap en zeker niet voor voor­gangersschap.

De apostel zegt dat er mensen zijn die zichzelf aanprijzen. Hij schrijft dan: “Maar zij meten zich af naar en vergelijken zich met zichzelf, zonder het zelf te begrijpen” (2 Kor. 10:12). Een aanstelling zal pas kunnen geschieden na toetsing en beproe­ving door de reeds aanwezige oudstenraad en na goedkeuring van de gemeente.

Zeker geloven wij dat door een nauwkeurige wandel met de Heer en gebed verstaan kan worden wie, naar de wil van de Heer, voor een taak geroepen kan worden. Maar de aan­stelling geschiedt niet rechtstreeks door de Heer, maar door daarvoor bevoegde mensen, naar duidelijke daarvoor gegeven richtlijnen. In Handelingen 14 zagen we dat de apostelen oudsten ‘aanwezen’.

Allen leden van één Lichaam

Wat wel vanzelfsprekend is, dat bin­nen een oudstenraad iemand zal zijn die leiding kan geven aan het geheel. Dat kan iemand zijn die door zijn bijzondere geestelijke begaafdheden als vanzelfsprekend die taak toegewe­zen zal krijgen.

Als deze duidelijke profilering ont­breekt, zal de oudstenraad uit hun midden een voorzitter kiezen.

Maar hoe het ook zij de één zal zich nooit boven de andere mogen stel­len. Een ieder is lid van dat ene Lichaam, want door één Geest zijn wij allen tot één Lichaam gedoopt (1 Kor. 12:12-13). Alleen de Heer staat als Hoofd boven allen. Ten diepste mag er geen verschil zijn tussen gemeente-leden en gemeente-leiders, al heeft ieder lid wel z’n specifieke plaats van God aangewezen gekregen (1 Kor. 12:18) waar hij of zij op zijn of haar wijze mee dient te werken in het Lichaam. Wanneer ook deze zaken van leiding en besturing in de gemeente weer naar Gods orde hersteld gaan wor­den, zal dat tot geweldige geestelijke opbloei van de gemeente leiden. Dan zal er een klimaat ontstaan van onderlinge verbondenheid en dienst­baarheid en zal ieder lid op zijn wijze en naar zijn kracht mee kun­nen werken aan de groei van het Lichaam, om zo opgebouwd te wor­den in de liefde.

Dan zullen gaven en bedieningen pas echt tot ontwikkeling kunnen komen, waarover de volgende keer meer.

 

 

 

 

Voorschoten een opmerkelijk initiatief door Jildert de Boer

In Voorschoten (Zuid-Holland) wor­den al zo’n 16 maanden maandelijk­se samenkomsten op donderdag­avonden belegd. Een echtpaar uit die plaats, Jack en Yolande Wester, werd al langere tijd van te voren sterk bepaald bij de mensen in hun woonplaats. Wat zou het heerlijk zijn als die iets van de volle boodschap zou­den kunnen horen! Immers: waar je zelf zo blij mee bent geworden voor je eigen leven wil je graag delen in je omgeving! Het genoemde echtpaar funktioneert zelf al vele jaren in de pinksterkapel in Den Haag. Het ver­langen, om daarbij tevens gericht te zijn op de eigen woonplaats groeide Na deze dingen biddend te hebben voorbereid, kwam het tot de daad. Via kleine stukjes in plaatselijke en regiokrantjes werd de eerste bijeen­komst aangekondigd. Steeds werden er gastsprekers uitgenodigd met een duidelijk thema rondom de bood­schap van het Koninkrijk der heme­len. Om enkele van de vele sprekers te noemen: van JanKees Roose tot Cees Maliepaard, van Jan Fluit tot Wim van Putten en van Dick Huis tot Gert-Jan Doornink. De gastsprekers reageren enthousiast op deze evangelisatie/opbouw – aktiviteit, waaraan zij een steentje mogen bij­dragen. Op dit moment worden de bijeenkomsten bezocht door zo’n 30 tot 40 mensen. De groep bestaat uit mensen van allerlei achtergronden. Daarbij zijn er een aantal ondersteu­nende broeders en zusters uit enkele nabijgelegen volle evangeliegemeen­ten. Met wijsheid heeft het organise­rende echtpaar een liederenblad samengesteld. Hun eigen muzikale talent wordt volop ingezet. Er wordt enthousiast gezongen en er is een bepaalde onderlinge betrokkenheid opgebouwd. Het valt te merken dat er vertrouwen is gegroeid in de ini­tiatiefnemers! Met belangstelling wordt een volgende avond tegemoet gezien. Er wordt ijverig in agenda’s gebladerd om te kijken of men op een voorgestelde avond kan, want de meesten willen deze vooral niet mis­sen!

Wanneer het woord gebracht wordt, is er ontvankelijkheid bij de aanwezi­gen, die in de meeste gevallen van kerkelijke komaf zijn en soms zoe­kende naar meer van de Heer. Aan zodanigen wordt ook goede lektuur uitgereikt. In voorzichtigheid en trachtende de wil van God te ver­staan zoeken Jack en Yolande Wester naar de verdere bedoelingen met deze groep. Zij beseffen dat je het ontstaan van een gemeente niet kunt maken. Die kan alleen geboren wor­den! Daar is een bepaald rijpingspro­ces van God voor nodig en daarin mogen wij leren stappen te zetten in afhankelijkheid van de Heer. Waar aan gewerkt kan worden is bij­voorbeeld het meelezen vanuit de meegenomen Bijbel, zodat er studies gebracht kunnen worden, waarbij meerdere gedeelten kunnen worden opgeslagen. Op die wijze vindt er een vernieuwing van denken plaats en vervolgens een verandering van leven. Ook de vrijmoedigheid om hardop te bidden is een aandachts­punt, dat nog tot ontwikkeling mag komen. Wat er al gebeurt, is mooi! Er komen spontaan getuigenissen en er kunnen dingen gedeeld worden. Als er gereageerd wordt, gebeurt dat in een goede geest. Het is een kost­bare groep, om met wijs beleid aan verder te bouwen.

‘Witte vlekken’ in den lande

Wat kunnen we leren van een derge­lijk initiatief? Volle evangeliege­meenten zijn vaak regio-gemeenten. Zou het niet prachtig zijn als we meer hart krijgen voor de plaats, waarin we wonen? Zendingsvisie is geweldig. Zicht krijgen op het volle zoonschap eveneens, teneinde samen met Jezus Christus straks een hele, zuchtende schepping te kun­nen herstellen. Daarom is onze per­soonlijke heiliging een wezenlijke zaak. Daarbij hebben we nu echter een arbeidsveld dicht bij huis. In ons Jeruzalem: in ons eigen gezin, in de buurt, op school en werk. Of een cir­kel verder: in ons Judea en ons Samaria ligt eveneens een roeping. Roept de Heer u wellicht om ‘voor­schoten’ te geven? Hebt u een pio­niersgeest, om in uw gebied een startschot te doen klinken? Of denkt u: laten anderen het voortouw maar nemen? Er zijn vele plaatsen in Nederland waar weinig volle evange­liegetuigenis is. Is het niet heerlijk om levend water te hebben in een ‘woestijn’? Excuses zijn er genoeg te vinden. De grond kan hard zijn. Dat kun je merken als je bijvoorbeeld in Harderwijk of Hardenberg woont, of in andere ‘harde’ plaatsen. De invloed van streekgeesten kan bijna tastbaar zijn… Mannen en vrouwen Gods met de Geest van geloof wijken daar niet voor terug! Durft u in uw omgeving ‘voor-schoten’ te geven de levende hoop dat God ze gaat bevestigen? Er zijn ‘witte vlekken’ genoeg in het land, waar nauwelijks bekendheid is aangaande het evange­lie van het Koninkrijk der hemelen! Anders gezegd: er zijn (helaas) vol­doende ‘zwarte plekken’, maar u mag op die plaatsen een licht van God zijn, zodat de duisternis in mensenlevens ontmaskerd wordt en zij tot bevrijding en vernieuwing komen! Laten de bestaande volle evangeliegemeenten maar visie ont­wikkelen op het nemen van initiatie­ven in de woonplaatsen van gemeen­teleden. Niet vanuit een menselijke impulsiviteit, maar op aanwijzingen van de Heer en in bewogenheid voor mensenlevens.

De verbindings- en bevoorradingslijnen met bestaande gemeente(n) zijn erg belangrijk, wanneer men tot het besluit komt om elders iets te onder­nemen. Elders is dan meestal op de ’thuisplaats’ van sommige gemeente­leden. Vormt er zich eenmaal een kern van gelovigen, dan is er een basis aanwezig van waaruit zich nieuwe gemeentevorming zou kun­nen gaan ontwikkelen. Wanneer een nieuwe groep ontspruit en de deelne­mers daaraan verlangen naar geeste­lijke groei, dan vraagt dit om zorg­vuldige begeleiding. In de huidige gemeenten mogen broeders en zusters opgroeien en rijpen tot dienstbe­toon, zodat zij in ijver en draagkracht kunnen voorgaan, om ook andere mensen met honger naar meer gees­telijk voedsel verder te helpen. Paulus schreef aan Timotheüs: “en wat gij van mij gehoord hebt onder vele getuigen, vertrouw dat toe aan vertrouwde mensen, die bekwaam zullen zijn om ook anderen te onder­richten (2 Tim. 02:02). Overweegt u eens voor Gods aange­zicht wat uw taak in deze kan zijn! Het initiatief in Voorschoten is op meerdere plaatsen het navolgen waard!

 

Wespennest door Froukje Huis

Enige weken geleden waren we samen de tuin aan het opknappen. Spitten, maaien, gras bijeenharken, randjes bijknippen… We waren heer­lijk rustig aan het werk. Plotseling een kreet: “Gauw in huis…, de deur dicht!” Ik snapte er niets van, maar jachtte me naar binnen.

“Kijk eens!” Een hele zwerm wespen zoemde woedend in de tuin. Ze leken wel uit de grond op te stijgen! Ik heb hun nest omgespit, dat zat in de grond!”

Toen we na een kwartiertje gingen kijken, was de rust weergekeerd. Het stuk papier dat we zagen liggen, bleek een raat te zijn. Het nest lag vlak bij de schommel, waarmee de kleinkinderen graag spelen en het moest dus met wortel en tak uitge­roeid worden. Maar hoe? Gelukkig had de gemeentereiniging een specialist voor zulke karweitjes en al de volgende morgen werd het nest met een groot formaat (flit)spuit behandeld. Zodra de ‘koningin’ dood was, zou het hele ‘volk’ wegtrekken. Inderdaad was na twee dagen alles verdwenen.

Enkele dagen later hoor ik een vreemd geluid in de tuin. Een vogel, die in de rietmat lag te pikken? Ik bekijk het ding van alle kanten: geen vogel te zien!

Ik begrijp er niets van. Het is even stil en dan begint het weer. Ik tuur… en zoek… Opeens daar zie ik het. Het is een wesp, die aan het riet zit te knagen. En kijk… daar nog één! Wat zei die man ook weer? Wespen knagen hout om raten van te bou­wen. Dus… ze zijn een nieuw nest aan ’t maken. Oppassen en uitkijken! Wat geeft de natuur ons toch veel wijze lessen, want ook geestelijk kunnen we ons in een wespennest steken. Een moeilijk gesprek, waarbij machten aan ’t licht komen, die wraak willen nemen. Een goedbedoelde opmerking, die verkeerd begrepen wordt en verwer­ping en weerspannigheid opwekt. Een tere snaar, die beroerd wordt en diep begraven emoties naar boven brengt…

De boze is er immers altijd op uit om beroering in onze levens te brengen.

Er is maar één oplossing: een gron­dige opruiming van het ‘nest’! En daarvoor hebben we een Specialist nodig: de heilige Geest. Jezus heeft aan het kruis op Golgotha alle machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd (Kol. 02:15). Hij heeft aan Zijn discipelen, dus ook aan ons die geloven, de heilige Geest gegeven opdat wij in staat zullen zijn in Zijn Naam ook de machten te overwin­nen.

Wij mogen, ja móeten zelf meewer­ken aan onze bevrijding. Maar…, bevrijding is één ding! Vrij blijven een tweede! Als de ‘koningin’, de leidende macht, is verdwenen, weggestuurd, zullen sommige andere machten stiekum verdwijnen. Maar als ze de kans krij­gen gaan ze zich hergroeperen en een mogelijkheid afwachten om terug te keren.

Wat zegt de Bijbel? “Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullen­de leeuw, zoekende wie hij zal ver­slinden. Wederstaat hem…” (1 Petr. 05:08). “Geef de duivel geen voet” (Ef. 04:27).

“Biedt weerstand aan de duivel en hij zal van u vlieden” (Jak. 04:07). Dus doe de wapenrusting aan en houdt het zwaard gereed!