Selecteer een pagina

Levend Geloof – 333

Levend geloof 1992.01 nr. 333

Waarom God omgang met ons wil hebben door Gert Jan Doornink

“Of meent gij, dat het Schriftwoord zonder reden zegt: De geest, die Hij in ons deed wonen, begeert Hij met jaloersheid” (Jak. 04:05b).

Eén van de geweldige zekerheden die Gods woord ons duidelijk maakt is de zekerheid dat God omgang met ons wil hebben. Dat is zo iets buitengewoon heerlijks dat wij Hem er niet genoeg voor kunnen danken, loven en prijzen. Dat geeft ook een ongekende blijdschap, die eigenlijk continu aanwezig is, al denken wij er dikwijls niet aan.

Maar hoe moeten wij ons nu de omgang, die God met ons wil hebben, voorstellen? God is toch geest… en in het evangelie van

Johannes staat toch dat niemand ooit God heeft gezien? Kun je dan omgang hebben met een geest? En omgekeerd, kan een geest omgang hebben met een mens? Dat zijn toch twee verschillende werelden?

Toch zijn we als nieuwtestamentische christenen wel bevoorrecht, dat de twee teksten die ik zoeven aanhaalde ook een duidelijke aanvulling en uitleg geven. De uitspraak “God is geest” is van Jezus afkomstig. In zijn gesprek met de Samaritaanse vrouw zei Jezus: “God is geest en wie Hem aanbidden, moeten aanbidden in geest en in waarheid; want de Vader zoekt zulke aanbidders” (Joh. 04:23).

In geest en in waarheid

Willen wij tot God naderen, willen we met Hem spreken, contact en omgang met Hem hebben, dan is dit door gebed en aanbidding mogelijk.

Maar dan moet dit wel gebeuren ‘in geest en in waarheid’. Met andere woorden: het nieuwe, geestelijke leven wat vanaf de wedergeboorte in ons is, is tegelijkertijd onze ‘contactmogelijkheid’, onze ‘omgangsmogelijkheid’ met God. De Bijbel spreekt in dit verband ook veel over gemeenschap. Johannes formuleert het zo: “Onze gemeenschap is met de Vader en met zijn Zoon, Jezus Christus” (1 Joh. 01:03).

Wij hebben ook die andere tekst gebruikt: “Niemand heeft ooit God gezien…” Maar ook deze tekst heeft een vervolg. In Johannes 1 vers 18 (Joh. 01:18) staat namelijk: “Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen” (“Die heeft Hem ons verklaard” – Statenvert.; “Die heeft Hem ons doen verstaan” – prof. Brouwer). Met andere woorden: Door Jezus Christus leren wij God kennen, wie Hij is, wat Hij wil, wat Hij van ons verlangt, enz.

In feite geeft dit ook een antwoord op de vraag, hoe wij ons de omgang met God voor moeten stellen. We hoeven ons niet druk te maken over de vraag, hoe wij ons de omgang van God met de mens ten tijde van het oude tes­tament voor moeten stellen. Daar zijn allerlei gedachten over. Voor ons is belangrijk dat wij nu weten wat deze omgang inhoudt.

Twee sleutels zijn daarbij dus belangrijk:

  1. Deze omgang is geestelijk (dat houdt in, dat deze voor de natuurlijke mens verborgen is),
  2. Deze omgang is geopenbaard door Jezus Christus.

Gods verlangen naar omgang met ons

Waarom wil God eigenlijk omgang met ons hebben? Het antwoord is simpel maar duidelijk: Vanwege de liefde voor de mens. De mens is immers de hoogste vorm van Zijn scheppingswerk. De mens werd geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis. En toen daar door de zonde scheiding kwam tussen God en mens, bleef desondanks God de mens liefhebben en zond Hij het allerliefste wat Hij bezat: Zijn eniggeboren Zoon (Joh. 03:16). Jezus openbaarde de wil van de Vader: “het goede, welgevallige en volkomene”, wat ook voor de mens bedoeld was en is. Daarom heeft God slechts een verlangen ten aanzien van de mens, namelijk dat deze weer terug zal keren in Zijn gemeenschap.

Paulus zegt: “God wil dat alle mensen behouden worden en tot erkentenis der waarheid komen” (1 Tim. 02:04). “Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen” (Titus 02:11). Dit heeft niets te maken met de zogenaamde leer van de al verzoening, zoals die hier en daar geleerd wordt. Nergens lezen we in de Bijbel dat God aan de duivel genade schenkt en ook niet aan hen die zich bewust met hem verbonden hebben.

Maar het heeft ook niets te maken met de zogenaamde leer van de uitverkiezing die wil beweren dat God sommigen zou hebben uit­verkoren om behouden te worden en sommigen om verloren te gaan. God heeft in Christus Jezus ALLE mensen uitverkoren. God wil ’t liefst omgang hebben met alle mensen. God is liefde, lezen we in de eerste brief van Johannes, of zoals Jakobus het formuleert: “De geest, die Hij in ons deed wonen, begeert Hij met jaloersheid” (Jak. 04:05b).

Is jaloersheid altijd negatief?

Zo op het eerste gezicht is dit een beetje merkwaardige uitspraak van Jakobus. Is God dan jaloers? Jaloersheid komt in het algemeen negatief over en in God zijn toch geen negatieve eigenschappen? In de eerste plaats hoeft jaloersheid of jaloezie niet altijd negatief te zijn. Het kan ook een inspiratie, een stimulans voor ons zijn als bijvoorbeeld de ander iets bereikt heeft en wij hetzelfde willen bereiken, terwijl we tegelijkertijd blij zijn voor de ander. De ander heeft dan een voorbeeldfunctie voor ons.

Nu maakt het een groot verschil of het bij jaloezie gaat om materiële ander een mooiere auto heeft dan jezelf hebt bijvoorbeeld. Gaat het echter om geestelijke dingen dan mag jaloersheid gerust een rol spelen. Waarom zouden we niet jaloers mogen zijn op iemand die echt het beeld van Jezus tot openbaring brengt? En wat Jezus zelf betreft; sprak Petrus niet dat Hij ons een voorbeeld heeft nagelaten, opdat wij in Zijn voetstappen zouden treden? (1 Petr. 02:21). En zei Paulus niet: “Wordt mijn navolgers, gelijk ook ik Christus navolg”? (1 Kor. 11:01)

In Filippenzen 3 vers 17 (Filip. 03:17) zegt Paulus: “Weest allen mijn navolgers, en ziet op hen, die evenzo wandelen, gelijk gij ons tot voorbeeld hebt”. Verder merkt hij in hetzelfde hoofdstuk op dat velen wandelen als vijanden van het kruis van Christus. Door deze laatste opmerking van de apostel komen we terecht bij nog een ander aspect van de tekst uit Jakobus en wel dit: Behalve God is er nog iemand anders die ons / geest begeert en dat is de duivel! Hij heeft echter alleen maar verkeerde, slechte en negatieve bedoelingen met ons. Hij is er alleen maar op uit om ons te ruïneren, kapot te maken, te vernietigen. Niet voor niets noemt Jezus hem de ‘mensenmoordenaar vanaf het begin’. En voor een kind van God geldt bovendien dat hij ons leven in dienst van Gods Koninkrijk uit wil schakelen, onvruchtbaar wil maken. Kunt u zich voorstellen hoe God soms met lede ogen moet aanzien hoe de geest van een kind van God niet kan functioneren, omdat (door ongeloof en ongehoorzaamheid) deze geest met verkeerde geesten vanuit het rijk der duisternis verbonden is? Terwijl God maar een doel voor ogen heeft, namelijk dat onze geest verbonden zal zijn met Zijn geest.

En dan ook nog te bedenken dat de duivel geen enkel recht heeft op onze geest, op ons leven. Staat er niet heel duidelijk: “De geest die Hij in ons deed wonen”? Wij behoren bij Hem, wij zijn van Hem en van niemand anders! Laten we dit in deze tijd goed vasthouden en er van doordrongen zijn. God heeft slechts een verlangen, omdat Hij ons liefheeft, wil Hij met ons gemeenschap hebben, maar wil dit verlangen ook beantwoord zien. En daar moeten wc dus zelf voor zorgen. Zijn verlangen behoort ons verlangen te worden.

Wij hebben een belangrijke taak

Behalve het feit dat God ons lief heeft is er nog een reden waarom God omgang met ons wil hebben en dat is de belangrijke taak die ons is toevertrouwd. Wat is onze taak? Anderen over de streep te trekken. Anderen te winnen voor Jezus. Anderen deelgenoot te maken van het ware geluk en de echte vrede die wijzelf hebben gevonden. Zoals Jezus gezonden was (Hij was de gezondene des Vaders) zijn ook wij geroepen de medemens te brengen vanuit het rijk der duisternis in het Koninkrijk van het licht!

Kunnen wij dat? Niet in ‘eigen kracht’, maar wel door de heilige Geest. Het is immers -zoals Jezus ook zegt- de heilige Geest die de wereld zal overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel…

(Joh. 16:08). De heilige Geest werkt echter niet buiten de mens om, maar door de mens heen, dat wil zeggen in samenwerking met de mens, met de menselijke geest.

En hier komen we weer op hetzelfde punt terecht, hoe belangrijk deze samenwerking, deze gemeenschap, deze eenheid is tussen de heilige Geest en onze geest. Als Paulus in Romeinen 8 vers 16 (Rom. 08:16) al zegt dat de Geest van God met onze geest getuigt dat wij kinderen Gods zijn, hoe belangrijk is het dan dat we er alles aan doen dat we ons openbaren als werkelijke kinderen Gods, als zonen Gods!

God wil omgang met ons hebben, niet voor een klein beetje, maar totaal, geheel en al. Alleen dan gaat de ‘overwinnende gemeente’ zichtbaar worden en functioneren naar het plan en de bedoeling van God. Het is eigenlijk wonderbaar­lijk dat er ten tijde van het oude testament, toen er nog zoveel verborgen was, wat thans is geopenbaard, er al mensen waren die de volkomen omgang met God kenden. Wat lezen wij bijvoor­beeld van Noach en Henoch? Dat zij ‘wandelden met God’. God had een volkomen omgang met hen, zoals eens ook het geval was met Adam en Eva. Maar toen deze gingen zondigen, werd die omgang verbroken en lezen we van hen dat zij zich verborgen voor God (Gen. 03:08).

Een nieuwe generatie van gelovigen

Maar -prijst God!- er ontstaat in deze tijd een nieuwe generatie van ware gelovigen. Openbaring 12 vers 11 (Openb. 12:11) zegt: “En zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis”. En wat staat er dan achteraan?: “En zij hebben hun leven niet liefgehad, tot in de dood”. Met andere woorden: zij hadden er ALLES voor over dat de gemeenschap die zij met de Vader hadden intact bleef. Net als Paulus was ook hun getuigenis dat NIETS -maar dan ook werkelijk niets- hen zou kunnen scheiden van de liefde Gods in Jezus Christus (Rom. 08:38-39). En met Johannes maakten ze het waar in hun leven, dat de volmaakte liefde elke vorm van vrees uitdrijft (1 Joh. 04:18).

Nu, om nog even op Henoch en Noach terug te komen, als het ten tijde van het oude testament al mogelijk was om te wandelen met God, hoeveel temeer in onze tijd! Jezus sprak ten aanzien van Johannes de Doper, die wel de laatste profeet van het oude verbond wordt genoemd, dat onder hen, die uit vrouwen geboren zijn, “niemand groter is dan Johannes de Doper, maar de kleinste in het Koninkrijk Gods is groter dan hij” (Matt. 11:11).

En van dat Koninkrijk zijn wij de vertegenwoordigers, de gezanten. Daarom behoren we ons ook eenvoudigweg en zonder compromis volledig in te zetten door de omgang die God met ons wil hebben op optimale wijze te laten functioneren en Zijn oproep dagelijks met een volmondig ‘ja’ te beantwoorden.

 

Reïncarnatie door Evert van de Kamp

‘Ik geloof in reïncarnatie. Voor mij is de gedachte dat je de kans krijgt om verder te gaan heel bevrijdend. Ik ben nog lang niet klaar met dit leven. Zoals mijn kinderen mij bij de geboorte het gevoel gaven dat ze uit een andere wereld kwamen, zo geloof ik ook dat ze naar een andere wereld teruggaan.’

Deze uitspraak was kort geleden te lezen in Trouw. Gedaan door de theologe, pacifiste en feministe ds. Gonnie Scholten-van Iterson. Men beweert dat één op de vijf Nederlanders in reïncarnatie gelooft.

Aanvankelijk vroeg ik me af of het zinvol is er over te schrijven, maar al gauw bleek mij dat we te maken hebben met een ‘onbetaalde rekening van de kerk’.

Opnieuw dienst zich een enorm vacuüm aan geestelijk inzicht en visie aan. En laten wij eerlijk zijn, wat weten we zelf van reïncarnatie nu precies af? Toch leven wij tussen mensen die zeggen: dit is het! Hier krijgen we tenminste antwoord op onze nooit beantwoorde vragen. Je ontmoet mensen die er absoluut van overtuigd zijn dat Jezus de reïncar­natiegedachte heeft geleerd.

Vooral deze mensen verbinden reïncarnatie heel vlot met hun ‘christelijk’ geloof. Het is ver­bazingwekkend hoe gemakkelijk allerlei leringen worden geloofd en geaccepteerd, terwijl fundamen­tele geloofswaarheden niet worden aanvaard, laat staan beleefd.

Wat is reïncarnatie?

Het woord is afkomstig uit het Latijn. Re-in-carna betekent letterlijk terug-in-vlees. Er bestaan diverse opvattingen over. In zijn uitstekend gefundeerd werk ‘Reïncarnatie en christelijk geloof geeft dr. R. Kranenborg de volgende omschrijving: ‘Reïncar­natie is de overtuiging dat er iets in de mens is dat na de dood op de een of andere manier opnieuw op t de aarde terugkomt (en dat bijgevolg voor de geboorte al eens op deze aarde was)’.

De Engelse theosoof dr J. Algeo (in de moderne Theosofie is reïncarnatie een hoofdbestanddeel van de leer) zegt in zijn (geloof- s)visie: ‘Reïncarnatie is het geloof dat we niet slechts één leven hebben, maar vele levens, in feite zelfs leven na leven, hier op deze aarde. Het houdt in dat ons huidige leven niet het eerste is dat we hier hebben gehad. Het zegt dat als ons lichaam sterft een deel van ons enige tijd zonder een fysiek lichaam voort zal leven en dan weer naar de fysieke aarde getrok­ken zal worden in een nieuw, zich ontwikkelend menselijk lichaam, om de levenscyclus weer opnieuw te beginnen. Op die manier gaan we leven na leven door met ervaren, leren, zoeken, totdat we onze les op aarde geleerd hebben en alle wijsheid die in deze wereld ontdekt kan worden, hebben verworven’.

In de brochure ‘Reïncarnatie in het licht van de Bijbel’ schrijft J.I. van Baaren: ‘Voor de westerling betekent reïncarnatie hergeboorte in een ander menselijk lichaam. In de oosterse stromingen hangt men meestal de transmigratiegedachte (zielsverhuizing) aan’.

Kranenborg merkt echter op dat het begrip zielsverhuizing steeds minder wordt gebruikt, omdat men niet weet wat er onder de ziel verstaan moet worden.

Is het de eventuele ziel, die van het ene lichaam naar het andere verhuist, of dat het nog iets anders is. Boeddhisten bijvoorbeeld kennen wel de gedachte van de reïncarnatie, maar ontkennen het bestaan van de ziel.

Anderen spreken over de term wedergeboorte. (De Bijbel geeft daar echter een geheel andere en eigen betekenis aan). De opvatting dat de ziel van de mens kan terugkeren in plant of dier wordt evenmin door velen gedeeld.

Bakermat en verspreiding

Waar komt het vandaan, willen we altijd weten. En terecht, de oorsprong vertelt immers iets van het wezenlijke waar het om gaat. Meestal heeft het te maken met een bepaalde religie. Welnu, de bakermat van de reïncarnatie vinden we in de godsdienst van het hindoeïsme (India).

Omstreeks 500 voor Christus wint deze gedachte veld.

In de religies van China en Japan komt het aanvankelijk niet voor. Pas als het boeddhisme de gedachte overneemt, begint ook hier de overtuiging van reïncar­natie op te komen. In de zesde eeuw voor Christus waren er in Griekenland al wel aanhangers van reïncarnatie.

In hindoeïsme en boeddhisme is reïncarnatie fundamenteel. Jodendom, christendom en islam waren er oorspronkelijk vrij van.

Maar in onze tijd verandert dat sterk. In Nederland wordt de gedachte uitgedragen door de Theosofische Vereniging en de invloedrijke antroposofen. De grondlegger van de antroposofie, de Oostenrijker Rudolf Steiner (1861-1925) schreef het boek ‘Algemene menskunde als basis voor de pedagogie’.

De grondslag van dit boek wordt gevormd door het idee van reïncarnatie. Mensen zijn meer dan een sterfelijk lichaam. Daardoor kan een mensenziel afhankelijk van het leven dat hij leidt telkens een hogere fase van leven en bewustzijn bereiken. In de opvoedkunde gaat het er nu om de zielen van kinderen zo te begeleiden dat ze een zo goed mogelijk leven kunnen leiden en na dit leven weer in een hoger leven kunnen reïncarneren. Deze opvatting is de basis van de pedagogie van het ‘vrije school’- onderwijs. Alle onderwezen vakken moeten in de zogenaamde vrije scholen in Nederland op deze gedachte zijn afgestemd.

De rooms-katholieke theoloog Karel Douven houdt zich intens bezig met reïncarnatie en het christelijk geloof. Beide vindt hij goed te verenigen. Een mens heeft meer dan één leven hier op aarde. In alle godsdiensten openbaart God zich. Overal en altijd. Bij alle godsdiensten gaat het wezenlijk om hetzelfde, meent hij. Een recent boek van Douven is ‘Het christendom op weg naar de 21e eeuw’, met als ondertitel ‘Van Christusbelijdenis naar Christuservaring’.

Een man die ook zeer geïmponeerd is door het reïncarnatiegeloof is de radiopastor bij de IKON, ds. Hans Stolp. Hij leert dat één mensen­leven niet voldoende is. ‘Voor de groei naar zuiverheid is tijd nodig. Dat één mensenleven daarvoor niet voldoende is, ligt voor de hand. Zoals men meer klassen moet hebben doorlopen alvorens het einddiploma van de school kan worden behaald, zo moet een mens meer levens doorlopen voordat hij zoveel licht en liefde in zich heeft dat hij kan terugkeren naar God’.

De Hare Krishnabeweging, ook in ons land vertegenwoordigd, zet zich sterk in voor de verbreiding van de reïncarnatiegedachte.

Kranenborg schrijft: ‘Mensen zijn in deze tijd vervreemd van het christelijk geloof, maar blijven niettemin hun vragen houden over de zin van het leven en over de vraag of er een voortbestaan na de dood is. aangezien de christelijke antwoorden niet meer voorhanden zijn, zoekt men andere oplossingen voor deze vragen, dan komt de gedachte van reïncarnatie al spoedig op als aantrekkelijk en bevredigend’.

Karna en reïncarnatie

Vragen zijn er. Legio vragen! Ze houden nooit op, ‘de vele waaroms’. Waarom overkomt een mens leed en ellende? Waarom krijgt de één daarvan heel veel en de ander nauwelijks iets? Dat is toch volkomen onrechtvaardig. Sommige eerlijke en oprechte mensen oogsten niets dan ellende en zij die er maar op los leven plukken de dag en ontvangen goed op goed. Ra, ra, hoe zit dat?

De één is rijk begaafd en de ander is niet eens in staat een letter te lezen. In dezelfde familie ontmoet je mensen met een fijn besnaard karakter en mensen die onaan­genaam of zelfs zeer onsym­pathiek zijn.

Vanwaar al die ogenschijnlijke wil­lekeur? Zijn er antwoorden te vinden op al dit soort vragen?

Velen in onze dagen geloven dat reïncarnatie een goed en bevredigend antwoord kan geven. Want reïncarnatie is verbonden met een begrip dat ‘karma’ wordt genoemd.

Karma is een wet. Karma is de wet van oorzaak en gevolg. Het woord ‘karma’ is Sanskriet (Oudindische taal) en betekent ‘handeling’.

Karma is ‘het geloof dat elke daad die we vellichten haar onvermij­delijk, onontkoombare gevolg heeft. Vroeg of laat moet een mens de gevolgen van zijn daden onder ogen zien. Zo niet in dit leven, dan wel in een ander later leven.

Alles heeft zijn reden, alles komt ergens uit voort. Men zegt: niets is toevallig, en niets is willekeurig. Deze gedachte samen met de idee van reïncarnatie betekent dat alles wat in een mensenleven gebeurt, zijn oorsprong heeft in vroegere levens of zal krijgen in toekomstige levens. Het maakt duidelijk waarom dingen gebeuren zoals ze gebeuren. Het is het antwoord op al die waaroms.

Alles heeft een verklaring. Neem bijvoorbeeld iemand die nu een slecht leven beschoren is. Dat heeft hij dan te wijten aan zijn tekortkomingen in een vorig bestaan.

Niet in de zin van schuld en straf, maar van uitdaging en gelegen­heid. Om er van te leren, om iets goed te maken.

Onze huidige omstandigheden zouden we zelf geschapen of gekozen hebben in vorige levens.

En hoe een mens daar nu op reageert, bepalen de omstan­digheden die hem wachten in een volgend leven. Zo wil de wet van oorzaak en gevolg dat.

Niet een lot dat van buitenaf wordt opgelegd, maar voorwaarde waaronder we onze vrije wil kunnen gebruiken om zelf ons leven te bepalen. De gelegenheid die we nu hebben om zelf onze toekomst te kiezen.

Zo kunnen alle vraagtekens die om een antwoord vragen verklaard worden. Ook die vragen van: waarom dit wel en waarom dat niet gebeurt en wat de oorzaak daarvan is.

Men stelt: karma is absoluut rechtvaardig. Er valt niets tegen in te brengen. Het verklaart de veronderstelde ongelijkheid om ons heen, ziekte, gezondheid, verslaving, geluk, voor- en tegenspoed, armoede, leven en dood, etc.

Een uitspraak van de schrijver Sutphen luidt: ‘Karma is de universele wet, die alles leidt zonder fouten. Zij zal iemand volgen van de ene reïncarnatie naar de andere, totdat de harmonie tussen alle oorzaken en gevolgen tot stand is gebracht’.

Hier ligt duidelijk een onbetaalde rekening. De oplossing van het ‘waaroms der dingen’ ligt immers in de onzienlijke, geestelijke wereld. Die is dikwijls niet gepredikt en dus niet gepraktiseerd. De Bijbel leert ons niet alleen waar het kwaad vandaan komt, maar ook hoe het te bestrijden is. Daar is geestelijk inzicht voor nodig. Inzicht en door­zicht in de geestelijke wereld, de hemelse gewesten, waar de strijd tussen licht en duisternis, tussen God en de satan zich voltrekt.

Zelfs veel christenen hebben, hoewel het Woord van God bij hen is, daar geen weet van.

De ‘onzichtbare wereld’ is dan een gesloten boek. Jezus zelf heeft die bovenzintuiglijke wereld voor ons ontsloten. Hij alleen bracht inzicht in die geestelijke wereld.

Glashelder toonde Hij aan dat de duivel de veroorzaker is van alle kwaad. Jezus liet zien dat wat vanuit de geestelijke wereld van God op de mens afkomt alleen maar goed kan zijn en dat wat vanuit de geestelijke wereld van de duivel komt puur slecht is. God kan niet door het kwade verzocht worden en Hij brengt ook niemand in verzoeking (Jak. 01:13).

Jezus noemt de duivel de vader der leugen, de mensenmoorder van den beginne, die niet staat in de waarheid (Joh. 08:44).

Leugen, zonde en ziekte vinden hun oorsprong in de geestelijke wereld van de satan.

Maar Jezus heeft de machten der duisternis eerst ontwapend en ver­volgens openlijk tentoongesteld. Over die overheden en machten zegevierde de Heer (Kol. 02:15). Dat was de dagelijkse praktijk van zijn leven in de kracht van de Heilige Geest, ons ten voorbeeld. Ontmaskering is Jezus’ antwoord op de duivelse wet van oorzaak en gevolg.

Jezus predikt geen karma, maar brengt genade en waarheid, werkelijke verlossing en bevrijding.

Wie geestelijke ogen heeft, ziet dat. Die mens leert door Jezus’ , aanbod van de doop in de Heilige Geest precies zo de satan en zijn handlangers te ontmaskeren en te overwinnen.

Waar de bedekking verdwijnt, gaan de ogen open voor de realiteit van de geestelijke wereld en komt Gods heerlijkheid openbaar (2 Kor. 03:14-17) in mensenleven en situaties.

Als dit beleefd wordt, verliest de reïncarnatiegedachte elke aantrek­kingskracht. Dan blijkt hoe onwerkelijk ze is.

(Het tweede en laatste deel over dit onderwerp volgt in “Levend Geloof’ van volgende maand)

 

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Een nieuw jaar, een nieuw begin? Inderdaad, maar dan alleen wat het uiterlijk van ons blad betreft. Onze lezers en lezeressen zullen uiteraard al bemerkt hebben, dat we overgegaan waren tot het gebruik van andere lettertypes. Dit werd mogelijk doordat wij vorig jaar nieuwe computerapparatuur, inclusief de nieuwste soort laserprinter, van iemand die onbekend wenst te blijven, als een ‘gift in natura’ hebben ontvangen! U kunt zich voorstellen hoe blij en dankbaar we hiervoor zijn! Uit de gewone middelen had dit niet bekostigd kunnen worden. Een en ander komt uiteraard het werk van “Levend Geloof’ zeer ten goede.

Zoals u bemerkt is ook de omslag, waarvoor reeds enkele maanden een steviger soort papier wordt gebruikt, nu vernieuwd. Gehandhaafd blijven het handzame formaat en een duidelijk leesbare letter. En waar we vooral ook geen verandering in aanbrengen is de inhoud van ons blad: de vele facetten van het volle evangelie, blijven we op een zo begrijpelijk mogelijke wijze belichten. In de hoop dat velen, mede door middel van “Levend Geloof”, een vaste geloofskoers blijven (of gaan) varen, gaan wij vol vertrouwen 1992 binnen en geloven dat het een vruchtbaar jaar zal worden in dienst van Gods Koninkrijk.

 

Dertig jaar “Levend Geloof” van de redactie

Dit is het eerste nummer van de 31ste jaargang van ons blad. Het betekent dat “Levend Geloof” dertig jaar bestaat. Niet dat we dit als een soort jubileum vieren, maar het is wel een gelegenheid om een ogenblik stil te staan bij de ontwikkeling van “Levend Geloof” in de loop der jaren en vooral ook wat onze verwachting is voor de komende jaren.

De eerste vraag die zich natuurlijk voordoet is hoe iemand er toe komt een blad uit te gaan geven. Daarvoor moet ik teruggaan naar mijn prille jeugd. Als jongen van ongeveer 10 jaar maakte ik reeds met de hand geschreven krantjes, gemaakt van de bladzijden uit een schoolschrift, met daarin het nieuws van de boerderij waar ik opgroeide. Alles wat met kranten, tijdschriften en nieuws te maken had, had mijn grote belangstelling. De kranten werden in die tijd -de oorlogsjaren ’40-’45- steeds kleiner, maar na de oorlog kwam daarin geleidelijk verandering en werd ik korrespondent van enkele dagbladen. Echter in mijn vrije tijd, want mijn verdere opleiding en bestemming was er op gericht de boerderij van mijn ouders over te nemen.

Traditioneel werd ik, zoals de meeste andere mensen van het dorp waar ik opgroeide, lid van de Hervormde kerk. Ik was toen 19 jaar. Maar de grote verandering kwam enkele jaren later, het was in de tijd dat de Duitse evangelist Hermann Zaiss een tournee door Nederland hield en voor het eerst de boodschap van volle verlossing in Jezus Christus op grotere schaal bekendheid kreeg. Hermann Zaiss sprak ook op het pastoraal centrum ‘De Hezenberg’ te Hattem, waar Ds. W. A. Plug “de leiding had. Deze ‘bekeerde dominee’ sprak op een avond voor de afdeling van ‘De Jonge Kerk’ waarvan ik lid was. het onderwerp was: ‘Geloof, gebed en genezing’. En hoewel ik ook voor die tijd vele preken had gehoord, want ik ging geregeld naar de kerk, was het deze inleiding die mij bijzonder aansprak. Het was alsof God zijn hand op mijn leven legde. Enige tijd later aanvaardde ik Jezus als mijn Zaligmaker. Ik ging thuis op mijn slaapkamer op mijn knieën en beleed mijn zonden met de woorden: ‘O, Heer, wees mij zondaar genadig…’ en wist vanaf dat moment dat ik een kind van God was geworden en dat het waar was wat er in Johannes 1 vers 12 (Joh. 01:12) staat dat allen, die Hem hebben aangenomen, macht hebben ontvangen kinderen Gods te worden.

Er was een grote verandering in mijn leven gekomen, zoals dat bij iedereen het geval is die vanuit het rijk der duisternis wordt overgeplaatst in het Koninkrijk van Jezus Christus. Samen met anderen uit het dorp waar ik opgroeide en die ook tot bekering waren gekomen, gingen wij behalve naar de kerk zo nu en dan

naar samenkomsten van ‘vrije groepen’ en in 1958 naar de campagnes van evangelist T. L. Osborn. In de maanden die daarop volgden kwam er een verdere geestelijke doorbraak in mijn leven. Ik liet mij dopen door onderdompeling en werd gedoopt met de heilige Geest. De dominee met de ouderlingen kwamen echter op bezoek. Ze hadden een brief bij zich van het ‘Classicaal bestuur’ waarin onder andere stond dat ik niet meer aan het Avondmaal deel mocht nemen. Ik was ‘geschorst’, vanwege de doop door onderdompeling. We kwamen buiten de kerk terecht, maar samen met anderen die tot geloof gekomen waren, begonnen we actief te worden in onze omgeving door het organiseren van samenkomsten, openluchtmeetings, Bijbelstudies, etc. Er volgden enkele jaren van opwekking want velen kwamen tot geloof.

Het was in die tijd dat ik, bij het verspreiden van opwekkingsbladen, een keer las dat men wat men verspreidt, het beste zelf kon schrijven. Dit sprak mij geweldig aan, temeer daar het ‘publiceertalent’ nog steeds in mij was. Ik gaf enkele traktaten uit, maar het meest was ik in gedachten bezig te overwegen een eigen blad uit te geven. Op 1 november 1961 besloot ik in januari 1962 te beginnen met de uitgave van een maandblad onder de naam ‘Levend Geloof’, mede geïnspireerd door de uitgave ‘Faith Digest’ van T. L. Osborn.

Zo kwam dus dertig jaar geleden het eerste nummer uit, in gestencilde vorm en met een kleine oplage. In 1976 verkochten we onze boerderij en begonnen we met een kleine offsetdrukkerij, waardoor ‘Levend Geloof voortaan ook in offsetdruk kon worden uitgegeven. Wat zeer belangrijk was dat we juist in die tijd weer een verdere geestelijke doorbraak beleefden, wat ook zijn weerslag vond in het blad. Tegelijkertijd begon ook de oplage sterk te groeien. In de tachtiger jaren werd ‘Levend Geloof’ voor steeds meer lezers en lezeressen het blad dat op duidelijke, compromisloze wijze het volle evangelie onder woorden bracht en dat is ook thans nog het geval. Wat velen weten te waarderen is de vaste koers die wij varen en blijven varen, want we zouden ontrouw zijn aan onze opdracht als we hiervan af zouden wijken. We schrijven dit niet om onszelf een pluim op de hoed te steken, maar wel uit dankbaarheid jegens Hem die ons steeds weer inspireert door zijn Woord en Geest! Ondanks soms sterke tegenstand uit het rijk der duisternis, leert Hij ons te volharden en gaan we met blijdschap verder met de verkondiging van de boodschap van het koninkrijk der hemelen. Het is de enige boodschap die werkelijk waardevol is, omdat het de mens vrijmaakt uit satans macht en tot gevolg heeft dat wij ons als volwassen christenen gaan openbaren, die niet heen en weer geslingerd worden door allerlei wind van leer.

Waar we ook dankbaar voor zijn, zijn de bekwame medewerkers die regelmatig in het blad schrijven. Al heb ik als eindredacteur vooral ook een coördinerende taak, ‘Levend Geloof’ is beslist geen ‘eenmansbediening’. Zonder de inbreng van anderen -die ook volledig achter het volle evangelie staan- zouden wij niet in staat zijn het volle evangelie op een zo duidelijke wijze te belichten.

Onze dankbaarheid geldt zeker ook hen die het blad financieel ondersteunen! Het werk van ‘Levend Geloof’ is een geloofswerk en het is soms een hele opgave financieel het hoofd boven water te houden. Maar dank zij de extra bijdragen vanuit de lezerskring worden wij telkens opnieuw bemoedigd en in staat gesteld door te gaan met dit werk.

Na dertig jaar staan wij aan het begin van een nieuwe periode, maar het vuur is niet gedoofd! Integendeel, het is ons verlangen ‘het licht’ via ‘Levend Geloof helderder te laten schijnen dan ooit tevoren. Vol goede moed en met blijdschap en toewijding willen wij doorgaan met de verkondiging van het ‘volle heil’, zolang wij de bekwaamheden en de mogelijkheden daartoe hebben. Maar deze ‘opdracht’ geldt niet alleen voor ons die ‘Levend Geloof’ uitgeven, maar ook voor alle kinderen Gods die het werkelijke evangelie hebben leren kennen. En we hoeven niet bang te zijn dat het rijk der duisternis het waarachtige licht wat wij verspreiden zal kunnen doven, want 2 Kronieken 16 vers 9 (2 Kron. 16:09) zegt dat de ogen des Heren over de gehele aarde gaan, om krachtig bij te staan hen, wier hart volkomen naar Hem uitgaat!

 

Wordt vervuld met de Geest. (gedicht) door Piet Snaphaan

Wordt vervuld met kracht des Heren,

bereid je toe, het is Gods wil.

Laat ’t vooral zijn een begeren

om daag’lijks van Gods Geest te leren,

want ook de boze zit niet stil.

 

Wordt vervuld en laat ’t geworden

dat je vol blijft van de Geest.

Laat een ieder zich omgorden,

dan zal ’t weldra gezien gaan worden

dat het uitloopt op een feest.

 

Wordt vervuld met Gods gedachte,

wat ligt besloten in Zijn plan.

Hij nodigt ons, en is bij machte

datgeen te doen waar wij naar smachten,

om reeds ’t herstellen waar het kan.

 

Wordt vervuld, kom tot bezinning,

vorm een eenheid door de Geest.

Laat Gods Geest ons zijn tot lering,

dan zal straks de overwinning

grootser zijn dan ooit geweest.

Piet Snaphaan

 

De stem van de goede Herder door Duurt Sikkens

Het evangelie van Johannes is er één waarin geen gelijkenissen worden beschreven, op één na: de goede Herder. En alleen in dit evangelie wordt deze gelijkenis verteld. De diepe betekenis ervan heeft waarschijnlijk alleen Johannes verstaan. In het Johannes-evangelie worden wel veel beelden aangehaald.

Het verhaal over de goede Herder (of eigenlijk over de schaapskooi) bestaat eigenlijk uit twee gelijkenissen:

Johannes 10 vers 1 tot en met 5 (Joh. 10:01-05) gaat over de eerste schaapskooi, waarvan Jezus de Herder is.

Johannes 10 vers 7 tot en met 10 (Joh. 10:07-10) spreekt over een tweede schaapskooi, waarvan Jezus de deur is.

Schaapskooi

Een schaapskooi in Israël was een omheinde ruimte die de schapen moest beschermen tegen de aanvallende roofdieren. In de onzienlijke wereld overgezet: een lichtplek in de duisternis, een eiland van leven in de zee van aardse godsdiensten.

De schapen in die kooi zijn de gelovige Joden en de heidenen die God geloofden, zoals Rachab, Ruth, enz.

Deze mensen van het oude verbond vormden een lichtplek in de duistere wereld. Dat gold zolang ze op aarde waren. Maar iemand die gelooft heeft het eeuwige leven. Dat krijgt hij niet na de dood, maar dat heeft hij. (En wij!). Dat leven houdt niet op als je gestorven bent. Iedereen blijft na zijn (aardse) dood waar hij geestelijk is. Een gelovige blijft leven en een ongelovige blijft in het dodenrijk. Daar was hij immers al voor zijn sterven. Toen Abraham stierf, bleef hij waar hij was: in die lichtplek temidden van de duisternis. De duisternis kon niet bij dat licht komen want tussen die twee was een kloof (Luc. 16:26).

De muur van die kooi was de wet: wie dat doet zal leven! Wetten zijn immers woorden Gods om een mens te beschermen.

Deurwachter

In vers 3 wordt over een deurwachter gesproken. Deze had tot taak de verkeerde herders tegen te houden. Sommige herders klommen van elders in. Maar Jezus kreeg legaal toegang omdat Hij namens de eigenaar, God, kwam.

Valse herders worden geleid door een boze geest. Zo kende Israël koningen die het volk opjutten in plaats van te leiden. Zij hebben de schapen verstrooid en brachten onrust in de kooi.

De toegang van de kooi was de besnijdenis des harten. Ook in het oude verbond!

In de schaapskooi waren dus schapen op aarde en schapen in de hemel (die reeds gestorven waren). Zo waren er ook wachters op aarde en wachters in de hemel. De wachters op aarde waren Mozes en de profeten, tot en met Johannes de Doper. Zij trachtten het volk binnen de muur (verbond, wet) te houden. Deze wachters waren tijdelijk, en volgden elkaar op.

Engel

In de onzienlijke wereld was er ook een wachter: een engel. Waarschijnlijk is dit Michael, want deze staat het volk Gods terzijde, zie ook Jozua 5 vers 14(Joz. 05:14). In de hemel heeft een engel er voor gewaakt dat er verkeerde herders binnen zouden komen. Ze hielden boze geesten tegen. Een engel functioneert echter alleen op geloof van een rechtvaardige. Als die er niet is, of het geloof ontbreekt, kan die engel ook niets doen.

De profeten uit het oude verbond opereerden met de macht van die engel. Waar haalden ze anders hun gezag vandaan? Waar de wonderen, tekenen en krachten? Dat moet iemand ze gegeven hebben (Matt. 21:23).

In Exodus 3 vers 6 (Ex. 03:06) staat dat God Zelf in de brandende braamstruik was. Stefanus vertelt in Handelingen 7 vers 30 en 35 (Hand. 07:30-35) dat God Zich via een engel openbaar­de.

Volgens Exodus 19 was God Zelf op de Sinaï en volgens Stefanus in Handelingen 7 vers 38 en 53 (Hand. 07:38; Hand. 07:53)was het weer die engel..

Johannes, als wachter, zei: “Ik ben het niet die komen zal, maar Jezus is het”. Hij deed dus de deur open. Jezus zegt van Johannes: “Dat was Elia”. Hij had ook kunnen zeggen: “Dat was David, of Mozes”, of iemand anders die optrad met de macht van die engel, om het volk binnen het verbond te houden.

Hemelburgers

Alle volken hebben een boze geest boven zich, een geweldige machtige geest (Dan. 10:13 en Dan. 10:20). Daarom voel je je bijvoorbeeld typische Nederlander. Als je je verbonden voelt met een bepaalde volksaard, heb je het gedachten­goed van een streekgeest. Een kind van God woont niet op aarde maar in de hemel, want wij zijn in de eerste plaats hemelburgers. Ook het volk van God heeft een geest boven zich, een goede geest, een engel des lichts. Dat was ook het unieke van Israël. Daarom zei de duivel: “Als ik dat volk heb, heb ik alles!” Hij probeerde in de gedaante van koningen en herders het volk binnen te dringen. Steeds weer lukte het. Het volk werd zelfs weggevoerd naar Babel en verviel tot afgodendienst. En dan moest er weer een richter komen die geloofde in de macht van die engel en in de barmhartigheid van God.

Johannes 10 vers 3 (Joh. 10:03): “Voor Hem doet de deurwachter open”. Als Jezus bij de ingang van de schaapskooi staat ziet hij daarbinnen een chaos. De kudden lopen door elkaar en de herders schreeuwen en slaan met hun staf: “Vervloekt is de schare die de wet niet kent”. De schapen dreigen te stikken door het stof. En de herders slaan elkaar en de schapen.

Daar staat Jezus en Hij roept: “IK BEN DE GOEDE HERDER!” Hij roept over de chaos dat Hij van de Vader gekomen is, en dat Hij een evangelie brengt van herstel. In de onzienlijke wereld roept Hij dat tegen de harten van de mensen en biedt ze eeuwigheidsleven aan.

Vergeving

En uit elke kudde maakt zich een handvol schapen los. Ze horen iets nieuws: Deze herdér vergeeft hun zonden! Dat deden die anderen niet, die sloegen hen! Slechte herders proberen hen nog tegen te houden. De wachter is verdwenen. De grootste uit het oude verbond, Johannes de Doper, heeft plaats gemaakt voor de grootste uit het nieuwe verbond, Jezus Christus! Hij verwijt de herders dat ze niets begrepen hebben van de wet, want het belangrijkste hebben ze verzaakt: namelijk de barmhartigheid en de trouw en het oordeel!

Zijn eigen schapen horen Zijn stem. Die stem is het evangelie van het koninkrijk der hemelen, van het koninkrijk Gods, en de schapen volgen Hem. Ze trekken uit de kooi van het oude verbond. En Jezus gaat voor hen uit in de onzienlijke wereld. Hij moest nog een weg afleggen om de reiniging van de zonden tot stand te brengen. Maar als Hij daarvan teruggekeerd is, gaat Hij naar de nieuwe kooi (Joh. 12:32).

Van deze nieuwe schaapskooi is Hij de deur. Wie binnen wil gaan kan dat alleen via Jezus. Dat wil zeggen dat je Zijn verlos­singswerk aanvaardt. Alleen dan ben je legaal binnengekomen. Jezus was de enige legale Herder die de schapen uit de oude kooi mocht leiden om ze in de nieuwe te brengen en om nieuwe schapen toe te laten.

Zo heeft Hij geroepen tot de mensen die op aarde waren. Maar zo heeft hij ook in de hemel geroepen. Toen Hij stierf is Hij het dodenrijk ingegaan. Daar was ook die veilige plek waar de gestorven gelovigen wachtten.

Jezus zei: “Ik ben van de Vader gekomen!” Hij verkondigde daar het evangelie en zij herkenden Hem!

Toen Hij opstond uit het dodenrijk nam Hij krijgsgevangenen mee (Ef. 04:08). Zij kwamen vanuit het gedeeltelijke licht in het volle licht, het nieuwe Jeruzalem (Matt. 27:53).

Huurlingen

Wat gebeurt er nu met de oude schaapskooi waar nog schapen inzitten? Die wordt een over­geleverde plek voor wolven (in schaapsvacht), jakhalzen en slangen. De herders gaan er vandoor (om de komende toom te ontgaan) en de scharen worden een prooi van de machten. “Uw huis wordt aan u overgelaten” (Matt. 23:38).

Valse herders of huurlingen eten de kudde op! In Judas vers 12 (Judas 01:12) staat: “Zij feesten om zichzelf te weiden”. Met andere woorden: zij zoeken mensen uit die hen vleien, die overeenstemmen met hun karakter, om zichzelf te behagen. De naam van Jezus leeft niet meer, maar persoonlijke verhoudin­gen gaan een rol spelen. Bindt de mensen dus nooit door gevoelens aan elkaar, maar door het woord en de Geest van God!

Heidenen

Johannes 10 vers 16 (Joh. 10:16): “Nog andere schapen heb Ik, die niet van deze stal zijn”. Dat zijn de heidenen. Wij zaten ook in een andere stal en hoorden de stem van de Herder. Wij maakten ons los en volgden de Herder naar de hemelse kooi.

In Ezechiël 34 vers 6 (Ez. 34:06) staat: “Mijn schapen dwaalden rond. Op elke berg en op elke hoge heuvel, over de gehele aarde zijn Mijn schapen verstrooid!” Ook deze schapen horen de stem van de Herder en maken zich los van hun kudde. En de muur die scheiding maakte (zonde) is weg, zodat het wordt een kudde en een Herder.

Johannes 10:9 (Joh. 10:09): “Hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden. Zoals Noach en de zijnen. Toen de zondvloed kwam gingen zij IN de ark. En daarna gingen ze er weer uit. Noach vond toen op aarde geen leven, maar hij bracht het erin: hij plantte een wijngaard (Gen. 09:20).

Ook wij gingen in Jezus, de ark van het nieuwe verbond, de betere schaapskooi, de hemelse gemeente. Buiten hoor je de roofdieren. Soms komt er een binnen, hij is wetteloos. Beproef daarom de geesten of ze uit God zijn.

Wij zullen ook weer uitgaan, dat wil zeggen met Jezus terug komen. De aarde is dan vergaan door vuur (boze geesten) en wat overblijft is as. Noach vond geen weide (eten voor de schapen), hij maakte het. Zo zullen ook wij de aarde weer tot leven brengen, want voor ons is het doen van de wil van God spijs en drank.

Maar eerst zal de nieuwe schaapskooi vol moeten worden. Daarom gaan we, ook in 1992, door met de verkondiging van het volle evangelie, de stem van de goede Herder.

 

De gemeente in de eindtijd door Jan Kees Roose

Bijbelstudie, op basis van Openbaring, over plaats en taak van de Gemeente van Jezus Christus in het herstelplan van God.

Het doel van deze Bijbelstudie

Het doel van deze Bijbelstudie is om meer te gaan begrijpen van het plan van God met zijn hele, schepping zoals Christus dat aan zijn gemeenten heeft geopenbaard. Daarbij gaat het niet alleen om feitenkennis, beeldverklaringen en schema’s over het verloop van de eindtijd. Minstens zo belangrijk is om eens stil te staan bij het ‘hier en nu: wat betekent dat voor de gemeente waartoe wij behoren en voor onszelf? Zien we relatie tussen het (gemeente-)leven en de geestelijke gebeurtenissen waarvan in Openbaring gesproken wordt dat ze weldra gaan gebeuren ? Met name deze relatie willen we in de komende Bijbelstudies steeds weer proberen te leggen. In de hoop dat ons geloof er door opgebouwd zal worden en dat het een positieve uitdaging zal zijn om ‘in dat spoor dan ook verder te gaan’.

Voor deze Bijbelstudie is het boek Openbaring als uitgangspunt genomen. Het is echter niet de bedoeling het gehele boek Openbaring te behandelen.

We zullen ons namelijk voornamelijk bezighouden met de rol die de Gemeente in het geopenbaarde plan van God heeft, want daar draait het uiteindelijk om. In de hemel is het oog gericht op Christus en zijn lichaam. Satan zal er alles aan doen om te verhinderen dat de Gemeente tot volheid komt, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin. Hoe hij de mensheid in het algemeen in zijn greep houdt en de effecten daarvan op aarde, daaraan zullen we minder aandacht schenken. Aan de ontwikkeling van de Gemeente, aan het herstel, maar ook aan de strijd die daarvoor geleverd moet worden, des te meer. Vandaar ook de benaming van deze serie artikelen: ‘De Gemeente in de eindtijd’. Verder is gekozen voor thema’s, dat wil zeggen dat elk artikel een bepaald onderwerp behandelt. Dat is gedaan voor de overzichtelijkheid, met name ook omdat het boek Openbaring niet chronologisch is geschreven.

Kunnen wij Openbaring begrijpen?

Is Openbaring moeilijk te ‘verstaan’? In eerste instantie lijkt dat wel omdat er zoveel in beelden wordt weergegeven. Toch kan het niet de bedoeling van Jezus zijn om aan de gemeenten in onbegrijpelijke taal mee te delen wat nu juist belangrijk voor ze is. Tijdens zijn leven op aarde beloofde Hij al dat zijn volgelingen niet als wezen zouden achterblijven wanneer Hij zich zou hebben onttrokken aan de waarneembare wereld om zich te wijden aan het uitvoeren van het plan van God. Hij beloofde de Trooster die onder andere de toekomst zou verkondigen. Dat gebeurt nu onder meer in Openbaring.

Dat is de eerste sleutel: we kunnen alleen verstaan door de heilige Geest, omdat dit dezelfde Geest was die Johannes inspireerde. Zoals Jezus zijn discipelen gelijkenissen uitlegde, zo wil zijn Geest ons helpen de diepere betekenis achter de beelden en profetieën te verstaan. Daarop dienen we ons te richten.

Er is nog een tweede sleutel: Johannes wordt herhaaldelijk opgeroepen om ‘hierheen op te klimmen’ en dan wordt bedoeld in de hemel (zie bijvoorbeeld Openb. 04:01). Johannes ziet de geestelijke ontwikkelingen in hemelse werkelijkheid. Als wij willen begrijpen zullen we ons als het ware ook in de onzienlijke wereld moeten begeven. Denken en zien vanuit de hemelse realiteit. De beelden waarin Johannes de geestelijke wereld probeert duidelijk te maken (en dat is moeilijk!) gaan dus primair om gebeurtenissen of feiten in de hemel (voorbeelden: oorlog, aardbeving, bergen). Wel zal elke gebeurtenis in de hemel gevolgen hebben op aarde. Het is zeker ook van belang om daar weet van te hebben. Onze Leraar, de heilige Geest, wil ons daarbij helpen.

Als we deze sleutels hanteren en geleerd willen worden, dan zal blijken dat de hemel open gaat! Niet dat nu ineens alles helemaal duidelijk zal zijn, maar we zullen zeker onderscheiden waarop het aankomt.

Waar gaat Openbaring over?

Jezus onthult zijn Gemeente over wat weldra geschieden moet (Openb. 01:01). Wat wordt daarmee bedoeld? Al doorlezend wordt dat duidelijk. Het herstelplan van God met Zijn schepping wordt geopenbaard! En hoe zich dat allemaal gaat ontwikkelen, wie het plan in werking stelt, wie het uitvoeren, wie het willen verhinderen, wat het einde zal zijn: “… en ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde” (Openbaring 21) en tenslotte: God alles in allen (1 Kor. 15:28), waarmee bedoeld wordt dat God en de mensheid een eenheid zijn geworden, man en vrouw als het ware.

De gehele mensheid? Nee, duidelijk wordt dat er een scheiding komt tussen degenen die de Heer van harte willen dienen en zij die de duisternis liever hebben dan het licht. Onbegrijpelijk misschien, maar ook die ontwikkeling wordt beschreven. Zo is er sprake van scheiding tussen de volle waarheid en de vermenging, vertegenwoordigd door de Gemeente en Babel, vervolgens tussen de waarheid en de anti-waarheid/de leugen (de Gemeente versus de antichrist). Alles en iedereen vindt zijn eindbestemming, inclusief satan met zijn demonen en de dood met zijn doodsmachten. Dat gaat met veel strijd gepaard, maar het einde is zeker, de overwinning is aan Jezus en de zijnen.

Openbaring geeft ons ook een duidelijk inzicht in de geestelijke ontwikkeling van de mensheid: daar is het God om te doen, maar daar is het ook satan om te doen. Met name deze ontwikkeling zorgt voor grote contrasten in Openbaring. Hoe het satan in eerste instantie lukt om bijna de gehele mensheid van de bedoelde geestelijke ontwikkeling af te houden, door bijvoorbeeld verleugening, overweldiging, occultisme, wordt in beelden beschreven. Ook hoe hij zal proberen om in de eindtijd de volgelingen van Jezus Christus die wel een geestelijke ontwikkeling doormaken, alsnog ten val te brengen.

Daarnaast wordt duidelijk hoe God te werk gaat: Christus voert het plan met zijn Vader uit. En dat doet Hij door middel van zijn lichaam, de Gemeente. Allereerst een klein en onopvallend deel van de mensheid. Zij worden de eerstelingen waarop de ganse schepping wacht (Rom. 08:20). Zij volvoeren onder leiding van hun Hóófd het plan van God.

Let op de volgorde: eerst Christus, vervolgens zijn Gemeente die tot volheid komt. Die gaat zich richten op de ganse mensheid op aarde: zo wordt het lichaam van Christus steeds groter en voller: uit alle volk, taal en natie wordt toegevoegd (bijv. Openb. 07:09). Vervolgens komen ook alle gestorvenen die nog in het dodenrijk bewaard worden aan de beurt, in het laatste oordeel (Openb. 20:11 e.v.), zodat iedereen die ooit geleefd heeft zijn eindbestemming vindt.

In Openbaring wordt ook duidelijk waarom het gaat: om de macht, om de heerschappij, wie het hoofd is van hemel en aarde. Satan wil heersen en aanbeden worden, zich verheffen boven de mens. Ook God wil aanbeden worden op vrijwillige basis en door liefde. Groots is het dan als we lezen dat onze Here en zijn Gezalfde op een gegeven moment het koningschap over de wereld aanvaarden (Openb. 11:15).

Uit Openbaring blijkt duidelijk dat Gods plan niet mislukt, dat Hij de mens en zijn schepping niet prijsgeeft. God alles in allen: bijna niet te vatten. Dan is het plan, waarvan in Genesis 1 al sprake was, voleindigd: de mens(heid), naar zijn beeld en zijn gelijkenis geschapen, is zijn vrouw geworden. En dan begint het eigenlijk pas… Maar daarover onthult de Bijbel niets. Paulus heeft er een blik in mogen slaan (2 Kor. 12:02 e.v.): onuitsprekelijke heerlijkheid. Wel weten we: “Zo blijven dan geloof, hoop en liefde, maar de meeste van deze is de liefde” (1 Kor. 13:13).

Met welk doel is Openbaring geschreven?

Openbaring is bedoeld om perspectief te geven, om verborgen waarheden te onthullen. In het oude testament moesten de geheimenissen verzegeld worden tot de eindtijd (zie bijvoorbeeld Dan. 12:04). Nu is de tijd nabij, zodat de direct betrokkenen daarover niet in het ongewisse gelaten worden (Openb. 22:10).

Vaak wordt gedacht dat het boek handelt over het einde van de wereld waaruit de Gemeente op het nippertje gered wordt. Het tegendeel is een feit: het gaat over de voleinding van de Gemeente waardoor de Gemeente behouden wordt!

Daarom is het ook een troostboek: “Wie overwint, zal deze dingen beërven” (Openb. 21:07). Niet voor niets begint Openbaring met: “Zalig hij, die voorleest, en zij, die horen de woorden der profetie, en bewaren, hetgeen daarin geschreven staat, want de tijd is nabij” (Openb. 01:03).

Hoe is het boek Openbaring samengesteld?

Er volgt nu eerst een overzicht van de samenstelling van het boek Openbaring.

Openbaring 1 tot en met 3:

Inleiding op het boek, afzender en geadresseerden.

Brieven aan de zeven gemeenten in Asia (beeld van de Gemeente aller tijden): problemen die zich in de gemeenten voordoen, strijd, correctie, bemoediging en beloften die alle te maken hebben met het functioneren in Gods herstelplan.

Openbaring 4 en 5:

Het herstelplan van God als verzegelde boekrol in de hand van God die op de troon gezeten is. Wie is waardig de boekrol te nemen, te openen en uit te voeren? Het Lam, Jezus Christus.

Openbaring 6 tot en met 11:

In grote lijnen en in duidelijk te onderscheiden fasen (gesproken wordt van zegels) wordt een overzicht gegeven van de geestelijke ontwikkelin­gen, te beginnen bij het optreden van Christus tot het moment dat de Heer en zijn Gezalfde het koningschap over de wereld overnemen van satan. Daarna breekt de hersteltijd aan van hemel en aarde.

Openbaring 12 tot en met 19:

Details van de ontwikkeling uit de laatste fase worden nader belicht. Deze details staan niet geheel in volgorde opgetekend.

Openbaring 20 tot en met 22 vers 5:

Eveneens details over de laatste dingen, definitieve scheiding, het herstel van hemel en aarde; een vervolg op Openbaring 11 en 19.

Openbaring 22 vers 6 tot en met 21:

Naschrift; “Ja, Ik kom spoedig!”

Gods herstelplan in beelden van Openbaring

Voor een beter begrip volgen hieronder de ontwikkelingsfasen in het plan van God zoals Openbaring die geeft. In de komende artikelen gaan we hier verder op in. Het gaat er nu dus nog niet om alles te begrijpen!

In Openbaring 6 tot en met 11 is sprake van de boekrol die uit zeven hoofdstukken bestaat, elk verzegeld met een zegel. Elk verbroken zegel onthult een kenmerkende fase.

De zevende is een heel bijzondere: de eindtijd van de openbaring van de zonen Gods, de confrontatie, het herstel, etc.

In deze fase is sprake van zeven bazuinen die elk weer nieuwe gebeur­tenissen aankondigen. De eerste zes bazuinen hebben betrekking op de periode van de grote verdrukking, symbolisch weergegeven met 1260 dagen, 42 maanden of een tijd, tijden en een halve tijd (dus drie en een half jaar).

In de periode van de zevende bazuin is weer sprake van zeven schalen ‘van Gods gramschap’, ofwel het oordeel over de antichristelijke kerk.

Het boek Openbaring is grotendeels aan de periode van het zevende zegel gewijd: van hoofdstuk 8 tot en met hoofdstuk 22 vers 5!

Hieronder volgt een en ander in volgorde weergegeven met een korte verklaring.

Eerste zegel:

De ruiter op het witte paard, het woord der waarheid, overwinnende en om te overwinnen (Openb.6).

Tweede zegel:

De ruiter op het rossige paard, de vrede weg (Openb.6).

Derde zegel:

De ruiter op het zwarte paard, Gods woord weg (Openb.6).

Vierde zegel:

De ruiter op het vale paard, occultisme (Openb.6).

Vijfde zegel:

De martelaren onder het altaar (Openb.6).

Zesde zegel:

Grote veranderingen: aardbevingen, de zon bedekt, de bloedrode maan, maar ook: de verzegelden uit Israël (de vroege regen) (Openb.6 en 7).

Zevende zegel:

De Gemeente, gereed om de zonen Gods te gaan openbaren (de late regen) en de confrontatie aan te gaan (Openb.8-11), vandaar:

Eerste bazuin:

Reactie van satan, hagel en vuur (+ Openb.12).

Tweede bazuin:

Satan uit de hemel geworpen (+ Openb.12).

Derde bazuin:

De ster Alsem (antichrist) (+ Openb.13).

Vierde bazuin: Zon, maan en sterren verduisterd, werk van de antichrist (+ Openb.13).

Vijfde bazuin: Eerste wee, de machten uit het dodenrijk.

Zesde bazuin:

Tweede wee, Babel wordt in bezit genomen door de antichrist de val van Babel (+ Openb.17, 18, 19), de twee getuigen (beeld van de Gemeente) worden gedood.

Zevende bazuin: De opname of verheerlijking van de Gemeente = eerste opstanding na hun overwinning over de dood (+ Openb.14, 15, 19), de Heer en zijn Gezalfde aanvaarden het koningschap over de aarde (de bruiloft des Lams begint) (+ Openb.19), gevolgd door:

Derde wee, de tijd van het oordeel over de antichristelijke en valse kerk (de eerste vijf schalen worden uitgegoten = vijf plagen), uitmondend in de slag van Harmagedon (zesde schaal), de ondergang van de gemeente van de antichrist (zevende schaal), (+ Openb.15, 16, 19), Het duizendjarig rijk (Openb.20),

Satan definitief overwonnen (Openb.20), de dood veroordeeld, gevolgd door

Het laatste oordeel over alle gestorvenen = eeuwige scheiding op grond van het boek des levens: voor de goeden het eeuwige leven (tweede opstanding) en voor hen die de duisternis liever hadden, de poel des vuurs (de tweede dood) (Openb.20),

De nieuwe hemel en aarde (Openb.21), en tenslotte:

God alles in allen (de bruiloft des Lams beëindigd) (Openb.21, 22).