Selecteer een pagina

Levend Geloof – 235

Levend geloof 1983. 03 nr. 235

De overwinning van Jezus en de gemeente door Gert Jan Doornink

“Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk ten toon gesteld en zo over hen gezege­vierd ” Kolossenzen 2 vers 15 (Kol. 02:15).

Jezus was volkomen overwinnaar

Bij de viering van Goede Vrijdag en Pasen kunnen we als gemeente van Christus onze aandacht bepa­len bij verschillende aspecten, zoals het offer wat Hij bracht, de losprijs die Hij betaalde, het lijden dat Hij door moest maken, de kruis­dood, de opstanding, de verschijningen na Zijn opstanding, enz. Bij dat alles mag echter het grote, centrale doel niet uit het oog worden ver­loren. Dit alles omvattende einddoel was de overwinning die Hij behaalde! Satan werd door Jezus ontmaskerd en onttroond. Daarom was Zijn overwin­ning een volkomen overwinning!

Wie dit uit het oog verliest kan gemakkelijk be­trokken raken in allerlei geharrewar over wat nu bijvoorbeeld het belangrijkste onderdeel van Zijn verlossingswerk was, terwijl men aan het werke­lijke doel voorbijgaat. En dat niet alleen, men verliest dan ook uit het oog dat, zoals Jezus tot volle overwinning kwam, ook wij — die geroepen zijn in zijn voetstappen te wandelen – tot volle overwinning behoren te komen.

Jezus openbaarde de wil van God

Het leven van Jezus op aarde behoort in ieder op­zicht een voorbeeld te zijn voor allen die Hem volgen in de weg van geloof en gehoorzaamheid. Wij zullen er inde eerste plaats acht op moeten geven dat de bediening van Jezus op aarde werd gekenmerkt doordat Hij ten allen tijde de wil van God openbaar maakte. De woorden die Hij sprak wa­ren geest en leven’. Ze hadden een positieve uitwerking in allen die zich voor Zijn woorden open stelden. . Ze brachten vernieuwing, bevrijding en genezing bij allen die met hun nood en problemen tot Hem kwamen. Petrus kon later in het huis van Cornelius van Hem getuigen dat Hij het land rondgegaan is, weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren, want God was met Hem (Hand. 10:38). En wat dit laatste betreft, God was met Hem doordat Hij met de Heilige Geest’ en met kracht gezalfd was.

De bediening van Jezus op aarde werd ook geken­merkt door felle tegenstand uit het rijk der duis­ternis. Op vrome wijze manifesteerde satan zich in de Farizeeën en Schriftgeleerden. Soms werd Jezus ook rechtstreeks door de duivel aangevallen, zoals bij de verzoeking in de woestijn. Maar altijd weer moest satan het onderspit delven. Jezus leefde im­mers in volkomen gemeenschap met zijn Vader.

Vanuit deze volkomen gemeenschap kon Jezus ook het plan van God met de mensheid ten uitvoer brengen: de mens verlossen uit de macht van satan. Daarvoor gaf Hij Zijn leven, Zijn bloed. Satan, die een ne­gatieve claim op de mensheid had gelegd, moest ontmaskerd en overwonnen worden, zodat hij de mensheid los moest laten. Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16) ver­telt ons waarom God dat deed: God had de wereld lief’. De wereld was immers Zijn schepping en de mens werd geschapen als hoogste vorm van Gods scheppingsorde, de mens werd de kroon van Gods schepping. Daarom zond Hij het allerliefste wat Hij bezat naar deze wereld: Zijn eniggeboren Zoon die de losprijs werd om ons vrij te kopen uit de macht van satan.

Satan leed de nederlaag

Als wij het leven en de bediening van Jezus op aarde volgen, zien wij hoe alles hoe langer hoe meer tot een climax gaat komen. Uiteindelijk wordt Jezus overgeleverd in handen van de vijand. De strijd tussen satan en Jezus gaat zich hoe langer hoe meer toespitsen, totdat uiteindelijk Jezus aan het kruis van Golgotha wordt gespijkerd. En als Hij het dan tenslotte aan het kruis van Gol­gotha uitroept: Het is volbracht, lijkt satan ogenschijnlijk de overwinning te hebben behaald. Maar in werkelijkheid heeft satan het verloren! Jezus had zijn geest bevolen in handen van de Va­der, Jezus overwon de dood en stond op uit de dood, Hij was de grote Triomfator!

De mens die nog niet wedergeboren is, en dus nog leeft in het rijk der duisternis, zal dit niet willen aanvaarden, voor hem blijft de over­winning van Jezus een verborgen zaak. Hoewel heel zijn bestaan in deze wereld hem. tot nadenken zou moeten brengen. Immers alles in deze wereld wordt bepaald door leven en dood, waarbij altijd weer het leven het laatste woord heeft, zie maar in de natuur. Wel is er in het leven van ieder mens een ‘Godsbesef’ aanwezig, of hij het erkennen wil of niet. Daarom is het ook zo belangrijk dat de ge­meente van Christus trouw is aan haar roeping door te getuigen van Jezus door woord en daad on­der de leiding van Gods Geest. Het is de Heilige Geest die het ‘Godsbesef’ in ieder mens tot leven wil verwekken. En voor ieder mens is er de moge­lijkheid om het nieuwe leven in Christus te leren kennen.

Zijn overwinning en onze overwinning

Om ons weer te bepalen bij de overwinning die Je­zus heeft behaald: wij zullen ons ook moeten rea­liseren dat Zijn overwinning nooit losgezien mag worden van de overwinning die de gemeente zal be­halen! Het grote perspectief voor de eindtijdgemeente is de volkomen overwinning! Satan is het gelukt dit vele eeuwen verborgen te houden. Slechts enkelen hadden in de loop der eeuwen oog voor deze geweldige heerlijkheid. Maar in onze dagen breekt het volle Goddelijke licht in de le­vens van velen door. Nog zijn er vele kinderen Gods die de taal van het ongeloof spreken door te zeggen: dat is onmogelijk, dat gebeurt toch nooit. Doordat men gebonden is aan natuurlijke, aardsgerichte leringen heeft satan hun geestelijk denken geblokkeerd en is het geloof in de openba­ring van Gods overwinning en heerlijkheid ver­schoven naar het ‘hiernamaals’.

Maar de ware gelovige gaat zich hoe langer hoe meer bewust worden van het feit dat het Gods be­doeling is dat óók de gemeente, evenals Jezus, tot volle overwinning behoort te komen. Evenals bij Jezus zal het echter gaan door lijden en strijd heen. Dat behoeft ons echter niet te ver­ontrusten, want het lijden van de tegenwoordige tijd weegt niet op tegenover de heerlijkheid die over ons geopenbaard zal worden. Al zullen ook wij deel hebben aan vervolging en verdrukking, dwars door alles heen mogen we Gods heerlijkheid in onze geest ervaren. Hoe meer onze geest een eenheid gaat vormen met de Heilige Geest, hoe meer ook Gods overwinning in onze geest gestalte gaat aannemen en wij immuun worden voor de aan­vallen van de boze.

Het geheim van de overwinning van Jezus

Waardoor kon Jezus overwinnaar zijn? Omdat Hij met de Heilige Geest en met kracht gezalfd was. Daardoor was God met Hem Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38). Waardoor kunnen wij overwinaars zijn? Door ook met de Hei­lige Geest en met kracht gezalfd te zijn. Jezus sprak: Gij zult kracht ontvangen wanneer de Hei­lige Geest over u komt. . . Bent u gedoopt met de Heilige Geest en spreekt u in nieuwe tongen?

Weet u zich dagelijks vervuld met Gods Geest? Dankt u Hem iedere dag weer dat Hij u vol ge­maakt heeft van Zijn $eest en dat u aangedaan bent met kracht van omhoog? Kunt u met Paulus zeggen: “God heeft ons niet gegeven een geest van lafhartigheid,. . . maar van kracht, van ‘liefde en van bezonnenheid” 2 Timoteüs 1 vers 7 (2 Tim. 01:07). Dat is het geheim van onze overwinning!

Als eindtijdgemeente zullen wij moeten functioneren vanuit de zekerheid dat Gods Geest een dage­lijkse realiteit in ons leven is. De Heilige Geest wil ons leiden in alle waarheid en geeft ons kracht om de verleidingen en verzoekingen uit het rijk der duisternis te kunnen weerstaan. De Heilige Geest houdt ons staande temidden van be­spotting, vervolging en verdrukking. De Heilige Geest doet ons overwinnen!

Op weg naar de volle overwinning

Het is Gods wil dat de eindtijdgemeente tot volle overwinning komt. De brieven gericht aan de zeven gemeenten in Openbaring 2 en 3 eindigen allemaal met de woorden: “Wie overwint. . . ” Vaak is er van die volle overwinnaar nog weinig zichtbaar en blijft het beperkt tot incidentele en individuele gevallen. Maar – prijst God! – stap voor stap mogen wij voorwaarts gaan in de Naam van Jezus. Wij bewandelen de overwinningsweg en naarmate we geestelijk groeien leren we Jezus niet alleen kennen als de volkomen Verlosser, maar ook als de Voleinder van ons geloof. “Hij die nederge­daald is (om aan het kruis van Golgotha de over­winning te behalen), Hij is het ook, die is opge­varen ver boven alle hemelen, om alles tot volheid te brengen” (zodat ook wij tot volle over­winning komen) Efeze 4 vers 10 (Ef. 04:10).

Door de weg van geloof te gaan kunnen wij deelge­noten zijn van de overwinning van Jezus en het met Paulus zeggen en beleven dat we met Jezus meer dan overwinnaars zijn! Dan is Goede Vrijdag en Pasen veel meer dan een historische herdenking maar een dagelijkse werkelijkheid in ons leven.

 

Goede vrijdag (gedicht) door Judith Jacobs

Als je ooit in j’ eigen leven

Door de donkerst ’ nacht heen moet,

Denk dan aan de Heer, wiens drupp’len –

Zweet veranderden in bloed.

 

Als de eenzaamheid zó groot wordt

Dat je ziel in ’t strijd uur beeft.

Denk dan aan de Zoon des mensen

Die dat óók doorworsteld heeft.

 

Denk aan Hem, de Man van smarten

Die – doorboord en wreed bespot –

Zich geheel voelde verlaten

Door de mensen en door God.

 

Maar denk ook: Hij ’s Overwinnaar,

Hij heeft ’t ook voor mij volbracht;

Zodat j’ elke dag mag putten –

Uit genade: Nieuwe kracht.

 

Reacties van lezers

 

Een rijk geestelijk leven

Zuster J. F. te Baarn, schrijft: “Ik wil u heel hartelijk bedanken – en bo­venal de eer aan God geven – voor “Levend Geloof”. Wat is het geweldig als je je zo laat leiden door de Heilige Geest en zoveel mensen mag bereiken. Door het lezen van “Levend Geloof” mag ik een rijk geestelijk leven hebben en kracht en sterkte ervaren en leven in Gods Ko­ninkrijk. Vandaar dat ik dit graag door wil geven door een geschenkabonnement op te geven”.

Opbouw en onderscheiding

Zuster A. H. te Nieuwerbrug aan de Rijn, schrijft: “Wij zijn dankbaar voor uw blad “Levend Geloof”, wat enorm opbouwend is. Vooral de ge­dachten over het boek Job, door Nico Goverts, spreken mij bijzonder aan. Wij leren mede hierdoor wie onze Vader is en onderscheiden tevens de streken van de tegenstan­der. Wat een geweldige God hebben wij, die zich steeds meer aan ons openbaart.

Daarom willen wij ook dit aan anderen uitdelen en ge­ven u daarom hierbij een geschenkabonnement en een gewoon abonnement op. God zegene u in het verder ver­spreiden van Zijn heerlijk­heid” .

Waardering en dankbaarheid

Broeder H. N. D. te Prin­senbeek, schrijft: ”Nu ik mij sinds enige tijd tot de regelmatige lezers van “Le­vend Geloof” mag rekenen (ik koop uw blad maande­lijks aan de boekentafel in onze gemeente), wil ik mijn grote waardering en dank­baarheid uitspreken voor de rijke inhoud van uw artike­len. In ons met religieuze en geestelijke lectuur toch ruim bedeelde land, had ik nog niet eerder een blad gevonden, waar, in plaats van theologen en andere ge­leerden, God zelf het Woord werd gegeven. En dat in klare taal voor mensen van deze tijd. U stelt zichzelf hierin ‘slechts’ op als rijk gezegende spreekbuizen, maar u mag u hierbij geleid weten door Zijn Geest. Ik bid en wens u toe dat een groeiend aantal lezers ze­kerheid, kracht en vreugde zullen gaan putten uit uw blad, zodat de titel er van hun bezit mag gaan worden”.

 

Vernieuwing en herstel door Folkert Pool -2-

 

Willen wij het goede of het kwade?

De Heer wil als een Vader het goede geven aan zijn kinderen. God is enkel lief­de. De duivel werpt altijd het goede weg en laat de mensen in Jeruzalem ten aan­zien van Jezus roepen: “Weg met Hem”. God werpt het kwade weg en denkt er nooit meer aan terug. Hij draagt er zelfs zorg voor dat de satan uiteindelijk geworpen wordt in de poel des vuurs.

Met wie werkt u mee? Hebben we liefde tot de waarheid, tot het goede of tot de leu­gen, tot het slechte? Liefde tot God staat in direct ver­band met afwijzen van de bo­ze met al zijn invloed.

Iemand zei eens: Wie van bloemen houdt, moet een he­kel hebben aan onkruid, of­tewel een ieder die de Naam des Heren aanroept, breke met de ongerechtigheid. 2 Timoteüs 2 vers 19 (2 Tim. 02:19)

De satan heeft vele pijlen op zijn boog om ons te beïn­vloeden en om onze gemeen­schap met de Heer te blokke­ren. Eén van zijn aanvals- methoden is de mensen te brengen onder gevoelens van verwerping, van minderwaar­digheid, van er niet bij ho­ren, van tekort schieten, van niet gewenst zijn, van ontevredenheid, van afgunst, van anderen kunnen alles be­ter, van geremdheid in ge­zelschap, enz.

Gevoelens van je verworpen voelen, komen nooit van God. Dan ben je niet in de waar­heid Gods. In het allereers­te stadium van zijn ontwik­keling had de mens dit niet. Het is bij hem binnengeko­men, maar hoe? Wat is de oorsprong van verwerping?

Waar komt de verwerping weg?       

In Ezechiël 28 wordt de val van satan beschreven. Hij was een lichtende morgen­ster, een belangrijke engel die God ten dienste stond. Maar toen God de aarde en de mensen schiep en de engelen de taak ontvingen de mensen ten dienste te staan, ging de satan, door hoogmoed ge­ïnspireerd, met deze opdracht niet akkoord. Hij accepteerde niet dat God de mensen schiep naar Zijn beeld en gelijkenis. Satan voelde zich als het ware ge­kleineerd, verworpen en hij kwam in opstand tegen Gods plan en aanvaardde de mensen niet als schepselen Gods, waar God een plan mee had.

Satan voelt zich verworpen en wil dat de mens dezelfde gevoelens krijgt door hem in te fluisteren: God verwerpt, God is ver weg, God laat je in de steek, waarom geneest God me niet, waarom helpt God me niet?

Laat daarom diep in uw hart de gedachte griffen dat ver­werpen nooit van God komt. De boze drukt altijd neer, maar de Heer richt de gelo­vigen op en herstelt verbro­kenen van hart en verbindt hun wonden. De Heer geeft altijd het goede, hoofdsie­raad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest. Door geloof zeg je: het komt goed en wordt je hart ver­vuld met vreugde.

De mens die zich verworpen voelt, denkt: het komt niet goed en maakt God tot een leugenaar, want hij hecht meer waarde aan wat de boze hem influistert dan aan wat God belooft heeft. Door dit te doen kwamen Adam en Eva ten val en moesten ze het paradijs verlaten. Satan is er op tegen dat wij geloven wat God zegt. Want door geloof groeit het Koninkrijk Gods en gaat het rijk der duisternis ten onder met alle negatieve gevoelens, zoals angst en verdriet.

Waarom voelen vele mensen zich verworpen?

Dat vele mensen zich verwor­pen voelen is niet zomaar ontstaan, daar is een aan­leiding voor. Er werden wel­licht vele fouten gemaakt in opvoeding thuis of op school, waardoor de ziel verwondingen opliep. Gevoe­lens van verworpen zijn en angsten voor verwerping, kunnen alleen gestalte aan­nemen als liefde en acceptatie geheel of gedeeltelijk ontbreken bij hen die gezag over ons uitoefenden.

Pilatus vroeg: Wat is waar­heid? God is liefde, dat is waarheid. Hij heeft het her­stel van de totale mens op het oog. De liefde rekent het kwade niet toe, maar wel het goede. Prijs de Heer! En. . . de liefde van Jezus Christus is onvoorwaardelijk en constant. Hij had ons reeds lief toen wij nog zondaren waren. Zoals een moeder haar kind liefheeft, zonder voorwaarden te stellen, zo heeft God ons lief. De Heer denkt positief over ons en wil het goede voor ons. Wij zijn de oogap­pel van de Heer! Zacharia 2 vers 8 (Zach. 02:08).

De duivel denkt negatief, wil het negatieve, geen groei, geen herstel, geen zoonschap. Daarom wil hij ons de leugen doen geloven en zegt bijvoor­beeld: Je bent minder dan een ander, niemand acht je hoog, niemand houdt echt van je, God is een boeman. Of bij­voorbeeld: Je doet veel te weinig voor de Heer, het is allemaal jouw schuld, je bent een nul, je hoort eigenlijk niet bij de gemeente, je hebt vast niet de Heilige Geest ontvangen. . .

Misschien komt u dit bekend voor en herkent u enkele van deze gedachten en gevoelens. Het kan zover komen dat je er bij voorbaat van uitgaat dat de ander negatief over je denkt en je voelt je ongeluk­kig. Er groeit angst, faal­angst om kontakten te leggen met anderen. Je voelt je niet prettig en op je gemak in ge­zelschap van andere mensen.

Alle zelfvertrouwen ont­breekt want er is een grote onzekerheid in je innerlijk, in je ziel en geest.

Dit is niet ontstaan door het werk van de Heilige Geest, maar de boze heeft kans gezien ons leven te be­ïnvloeden, ja zelfs te be­zetten, maar gelukkig wil en zal de Geest Gods het goede in ons werken. Praat eens met uw voorganger of oudste en laat u bevrijden in de machtige Naam van Jezus Christus, onze Verlosser, van deze macht van verwer­ping Matteüs 12 vers 28 (Matt. 12:28).

Kunnen wij verwerpelijk over God denken?

Wanneer ik denk: dat komt nooit goed in mijn leven of in het leven van een broeder of zuster, dan is die ge­dachte niet uit God. Wanneer Lazarus ernstig ziek is, zegt Jezus dat het wel goed komt en dat zijn ziekte niet ten dode is, maar tot heer­lijkheid Gods. Geldt dit dan voor iedere ziekte? Bij Je­zus wel! En bij ons? Voor de gelovigen – dat wil zeggen zij die geloven -geldt: op zieken zullen ze de handen leggen en ze zullen genezen worden. Maar zolang wij te klein, minderwaardig of ver­werpelijk over onszelf en God denken, zal er weinig gebeuren.

Kunnen wij verwerpelijk over God denken? In 1 Samuël 8 vers 7 (1 Sam. 08:07) zegt de Heer tot Sa­muël: “Niet u hebben zij verworpen, maar Mij. . . ” Wie het woord van de Heer verwerpt, verwerpt Hemzelf! Het is onmogelijk scheiding aan te brengen tussen de Heer en Zijn leer. Zoals iemand spreekt, zo is hij. Jezus zegt: “Ik ben het le­ven”, maar ook: “Mijn woor­den zijn geest en zijn le­ven”. Johannes 5 vers 24 (Joh. 05:24): “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie mijn woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezon­den heeft, heeft eeuwig le­ven en komt niet in het oor­deel, want hij is uit de dood (is oordeel, is verwer­ping) overgegaan in het le­ven” .

Verwerp het Woord niet. Adam deed het en satan ging heer­sen en Adam voelde zich ver­worpen. Hij verborg zich, want hij was bevreesd. Waar kwam die vrees vandaan? Van de boze. Zoals satan zich voelt, gaat Adam zich voe­len. Adam had God toch niet leren kennen als iemand om bang voor te zijn?

Zo is ook Saul iemand die zich sterk verworpen voelt oftewel gebonden is door die boze geest. Saul acht zich te gering 1 Samuel 9 vers 21 (1 Sam. 09:21); hij verbergt zich 1 Samuel 10 vers 22 (1 Sam. 10:22); hij is angstig 1 Samuel 13 vers 12-14 (1 Sam. 13:12-14) .

In de geschiedenis met Goli­ath is het de angst die re­geert in Israël. Terwijl David de moed niet verliest maar optreedt in de Naam des Heren. Saul is onzeker en heeft geen zelfvertrouwen 1 Samuel 20 vers 2 (1 Sam. 20:02). Saul is onte­vreden en depressief. En tenslotte beheersen angst, haat afgunst en achterdocht zijn leven. Wanneer het in het leven van Saul erg moei­lijk wordt gaat hij tegen Gods wil in naar een waar­zegster en pleegt tenslotte zelfmoord.

Wat doet David in zeer moei­lijke omstandigheden wanneer Ziklag is verbrand en vrouw en kinderen zijn weggevoerd en zijn vrienden hem willen stenigen? Hij versterkt zich in de Here zijn God. Niet in de omstandigheden, maar in de Heer vindt hij zijn kracht en overwinning. Wan­neer David de vijanden heeft verslagen, verdeelt hij de buit onder zijn manschappen en de oudsten van Juda, in tegenstelling tot Saul, die de buit, waar de ban op lag, voor zichzelf behoudt en schijnheilig aan Samuël ver­telt dat de buit is meege­bracht om aan de God van Sa­muël te offeren. Let op dat Saul niet meer spreekt over zijn God maar over de God van Samuël. Er is geen contact, geen relatie meer met zijn Heer, die hem gezalfd had tot koning. Het geheim in het leven van David is dat hij zijn God van nabij kent. De Heer is zijn Her­der. Hij stelt zich die Her­der voortdurend voor ogen. Er is bij David een liefdesrelatie en naarmate deze ook in ons groeit, krijgt de bo­ze met zijn gevoelens van verwerping, faalangst, onze­kerheid, minderwaardigheid, gebrek aan zelfvertrouwen, minder mogelijkheden en zal ons door de kracht Gods al het goede mogelijke zijn.

Wanneer Job in zeer moeilij­ke omstandigheden verkeert, komen zijn vrienden om het hem nog moeilijker te maken. Zijn vrouw adviseert hem: “Zeg God vaarwel en sterf”. Ze zegt eigenlijk: vervloek God maar, neem afstand van God, verbreek de relatie met God! Maar Job houdt vast aan zijn God en aan zijn recht­vaardiging. Hij verwerpt God niet en laat zichzelf ook niet verwerpen. Zo geldt ook voor ons dat er geen veroordeling is voor hen die in Christus Jezus zijn. Job be­greep niet waarom die ellen­de hem allemaal overkwam, maar hij hield vast aan zijn onschuld en hij beleed: “toetste de Heer mij, ik kwam als goud te voorschijn” Job 23 vers 10 (Job 23:10). Dat is een machtige belijdenis. Job, de knecht des Heren, wist heel zeker: God, mijn Heer, is een goede God! Daar zeg ik ‘amen’ op, want wie zou daar tegen zijn?

Jezus voelde zich nooit verworpen

Ook de Here Jezus voelde zich nooit verworpen. Hij wist: “Die Mij gezonden heeft, is met Mij. Hij heeft Mij niet alleen gelaten” Johannes 8 vers 29 (Joh. 08:29). Ook al roepen de mensen: “Weg met Hem”. Hoe kwam dat? De Here Jezus was op de hoogte van Gods plan met Zijn leven en voor Hem stond vast: Ik heb een relatie met de Vader. Die Vader had bij de doop in de Jordaan en bij de verheer­lijking op de berg duidelijk gesproken: “Deze is Mijn Zoon, de Geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb”. Jezus was geliefd door de Vader. Maar ook u en ik zijn evenals de gemeenteleden in Rome, geroepen heiligen en geliefden Gods Romeinen 1 vers 7 (Rom. 01:07). We zijn door God uitverkoren heiligen en geliefden Kolossenzen 3 vers 12 tot en met 17 (Kol. 03:12-17). “Als God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn? Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overge­geven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken? Wie zal uitverkorenen Gods beschuldigen? God is het, die rechtvaardigt; wie zal veroordelen?” Romeinen 8 vers 31 tot en met 33 (Rom. 08:31-33). Wie zal verwijten, verwer­pen, afstand scheppen tussen ; ons en God? Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus?

De Heer wil gemeenten en ge­meenschappen doen groeien doordat wij elkaar en ook onszelf hoog achten. Laat geen ter neerdrukkende, min­achtende gedachten toe over jezelf of over een ander. Geef de duivel geen voet. Denk positief over jezelf en over de ander, want zo denkt de Heer ook.

Gods liefde in plaats van veroordeling

Zalig hij die zichzelf niet veroordeelt of onder het oordeel brengt in wat hij meent te mogen doen. Wie echter twijfelt veroordeelt zichzelf, omdat hij denkt: is het wel goed, wat ik doe? Wat zal een ander er van denken?

Laat je nooit door de satan veroordelen, want hij beoor­deelt je altijd negatief, hij verwijt en beschuldigt altijd. Laat je zelfs niet veroordelen, wanneer daar alle reden voor zou zijn, maar ga dan naar de Heer, belijdt je fouten aan Hem. En Hij is getrouw en recht­vaardig om de zonden te ver­geven en te reinigen van al­le ongerechtigheid 1 Johannes 1 vers 9 (1 Joh. 01:09). Immers als ons hart ons niet veroordeelt, hebben wij vrijmoedigheid tegenover God en ontvangen wij van Hem al wat wij bidden. Dat is evangelie. Prijst de Heer!

Reken dan ook nooit het kwade toe, dat doet de liefde niet. Scheldt elkaar de zonden kwijt, dan zijn ze kwijtgescholden. Niet toerekenen, niet beschuldi­gen, ook niet jezelf. Laat de liefde Gods functioneren. Heb de liefde Gods in jezelf en deel het uit. In het huwelijk naar elkaar en naar de kinderen en daar­buiten naar allen.

De liefde Gods sluit nie­mand uit, zij kwetst niemands gevoel, zij zoekt zichzelf niet, zij is niet afgunstig en rekent het kwade niet toe.

Wanneer een kind een vol­doende of een zware onvol­doende haalt voor een proefwerk, mag dat niet van invloed zijn op onze lief­desrelatie tot dat kind.

Volwassenen zeggen wel eens: “Ja maar ik ben ook niet volmaakt. . . “, terwijl ze wel het volmaakte van hun kinderen eisen! Maak elkaar geen verwijten over iets wat nog niet volmaakt is, maar accepteer elkaar en bouw elkaar op in de liefde. (slot volgt).

 

 

Van de redactie door Gert Jan Doornink

Pinksteren in beweging

Enige tijd geleden verscheen bij de uitgeversmaatschappij J. H. Kok te Kampen het boek “Pinksteren in beweging” door C. en P. N. van der Laan over vijfenzeventig jaar pinkstergeschiedenis in Nederland en Vlaanderen. Verschillende pinkster- en volle evangeliebladen hebben hieraan reeds aandacht geschonken en bij de lovende kritieken die ik las kan ik mij volle­dig aansluiten. Het boek is duidelijk en over­zichtelijk en bevat een schat van gegevens over de ontwikkeling van de pinksterbeweging. Toch was ik enigszins teleurgesteld dat met geen woord werd geschreven over het werk van “Levend Geloof”, temeer daar hierover wel informatie was ingewon­nen. Ik schreef hierover een brief naar broeder P. van der Laan. Uit het antwoord dat wij ontvin­gen, nemen wij het volgende over:

“Uw blad “Levend Geloof” is mij zeker bekend. Met belangstelling heb ik een aantal nummers doorgeno­men. Het eigen geluid van de inhoud vervult inder­daad een aanvullende functie binnen de Pinksterbe­weging, wat dat betreft wil ik u bemoedigen in dit spoor verder te gaan. De enige reden dat er in ons boek geen melding van is gemaakt is het feit dat in ons aanvankelijk manuscript dit was onderge­bracht in het hoofdstuk “Liturgie, muziek en lite­ratuur” . De uitgeverij vond het oorspronkelijke manuscript echter te dik en daardoor onverkoop­baar. Wij hebben toen besloten dit hoofdstuk onder te brengen in het analytisch deel dat (D. V. ) begin 1984 zal verschijnen. Daar uw blad niet het kader- blad is van één bepaalde organisatie binnen de Pinksterbeweging, was het moeilijk om het achter­af nog in het eerste deel te verwerken. Mogen wij uw geduld nog even op de proef stellen?”

Wij zijn blij met dit antwoord, waardoor tevens mogelijke vragen hierover uit onze lezerskring zijn beantwoord.    

 

Het volgen van Jezus door Jan W. Companjen

 

“Jezus sprak tot hen en zeide: Ik ben het licht der we­reld; wie Mij volgt, zal nimmer in de duisternis wan­delen, maar hij zal het licht des levens hebben” Johannes 8 vers 12 (Joh. 08:12).

In ons vorige artikel (fe­bruari) hebben wij het gehad over twee wegen die de mens van ‘goede wil’ kan gaan na een genomen innerlijk be­sluit om anders te gaan le­ven. Daarbij bespraken wij een nieuwe levensweg en het kunnen gaan van een nieuwe levende weg.

Een nieuwe levensweg, schre­ven wij, was een weg die voortkwam c.q. voortkomt uit een menselijke beslissing iets te doen of iets te la­ten. Zijn of haar levenspa­troon krijgt daarop een dus­danige wijziging dat we van een nieuw leven kunnen spre­ken. Zo’n mens is, wat men 18 zegt, braaf en goed oppas­send geworden.

Heel anders is het gesteld met hen die een nieuwe ‘le­vende ‘ weg willen gaan vol­gen. Ook dat is een mense­lijk wilsbesluit maar het heeft, naast de voorgaande levens omkeer, ook nog tot gevolg dat men een Leidsman heeft aanvaard die alles anders, ja die alles levend en verrassend maakt.

De groei naar volkomen gemeenschap

Die radicale beslissing, om die weg te gaan, brengt ons in contact met de Christus der Schriften, met een le­vende Heer en Meester die ons in alle waarheid leidt naar herstel en vervulling van alle dingen die voor ons mensen zijn weggelegd. Die beslissing om Hem te volgen zet voor ons de deur open naar een persoonlijke groei naar de geestelijke ontwikkeling waarvan ons de tekst boven dit artikel spreekt. Wie Jezus volgt wordt één Geest met Hem. Daarbij ontstaat een dusda­nige geestelijke band dat Leider en geleide elkaar geheel leren verstaan.

Wat is het toch geweldig ge­weest dat Hij alles, ja al­les voor ons volbracht heeft. Hij nam onze schul­denlast en ons oude zondige leven op zich en schonk ons een nieuw leven. Een leven door zijn dood bereid en du­rend tot in eeuwigheid.

Als je tot dat nieuwe leven bent ingegaan dan ontstaat daaruit die gemeenschap met Hem die ons tot één van Geest maakt. Hebreeën 2 vers 11 (Heb. 02:11) zegt daarvan dat Hij die heiligt en zij die geheiligd worden uit één geest geboren zijn. Daar is ons het gebed voor gegeven. Dat is gemeen­schap met Hem hebben in de Geest. Jezus zei bij zijn afscheid van zijn discipe­len: “Nog veel heb Ik u te zeggen, maar gij kunt het thans nog niet dragen (nog niet verwerken); doch wan­neer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waar­heid: want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort zal Hij spre­ken en de toekomst zal Hij u verkondigen (dat wil zeg­gen openbaren). Al wat de Vader heeft, is het mijne; daarom zeide ik: Hij neemt het uit het mijne en zal het u verkondigen” Johannes 16 vers 12 tot en met 15 (Joh. 16:12-15) .

Met Jezus bereiken wij het einddoel

Men kan bidden en toch in feite zichzelf zoeken. Dat wil zeggen dat Jezus met ons meegaat, dat Hij onze beschermengel is. Hij wil, onthoudt dat goed, dat wij met Hem meegaan op Zijn weg en niet dat Hij op onze weg zal komen. Gods weg staat vast en op die weg zullen wij met onze Leids­man Jezus Christus tot ons doel komen. Heden, vandaag, als u Zijn sten hoort, verhardt u niet maar laat u leiden. Dat is hetgeen waar­op de wereld wacht en dat het lichaam des Heren, de gemeente, tot leven zal brengen en op zijn voeten zal laten staan. Wie dit Koninkrijk van God, deze weg zoekt zal in het licht wandelen.

Al zeer velen hebben deze weg gezocht en. . . gevonden! Zij hebben ook ontdekt dat ze het niet vonden op die plaatsen waar zij het vroe­ger gezocht hadden, namelijk op de akker van het vlees. Toen zij op de akker kwamen waar de gaven en de vruchten van de Heilige Geest tot ontplooiing en tot rijpheid waren gekomen, aten zij mee , van de vrucht van die akker en werden verzadigd.

Zoek Jezus, aan Hem heeft God de Vader alles toever­trouwd; Zijn weg is de beste en Hij geeft licht op uw pad. Hij is de bron en wil bij u binnenkomen en u tot een bron maken van levend water. Geliefde lezeressen en lezers, u zult ontdekken dat u zoekende en zuchtende blijft totdat u dat ontvan­gen hebt. Het menselijk hart, het innerlijk wezen, is geschapen om door de Geest Gods bewoond te wor­den. Indien dan deze dingen in uw leven tot openbaring komen of zullen gaan ge­schieden, zult u verstaan wat het zeggen wil lichaam van Christus (gemeente) te zijn. Dan bent u op een ge­heel nieuwe levende weg ge­komen waarop u in het licht van Jezus zult wandelen.

God is goed en God is lief­de. Hij gedenkt onze zonden niet meer en wij mogen weten dat wij, als wij onze zonden belijden, vergeving van Hem ontvangen. Hij doet onze zonden weg in de zee van eeuwige vergetelheid, en er staat een bord bij met het opschrift: “verboden te vis­sen” .

Wat is dat geweldig: je ge­dragen weten door Hem die trouw blijft tot in eeuwig­heid en nooit laat varen het werk Zijner handen.

Bij dit alles speelt de wa­re broederliefde een grote rol. In 1 Johannes 1 vers 8 tot 11 (1 Joh. 01:08-11) staat dat de duis­ternis waarin wij zo lang gewandeld hebben voorbij gaat en dat het waarachtige licht reeds schijnt. Maar, . . . wie zegt in dat licht te wandelen en zijn broeder haat, die is nog in de duisternis. Wie zijn broer der (en zuster) liefheeft, is in het licht en in hem/haar is niets aanstotelijks dat wil zeggen niets waar u aanstoot aan neemt, wat u ergert, want u hebt hem lief en aanvaard hem of haar als mede-deelgenoot van het lichaam van Chris­tus, waarin wij allen een taak hebben.

Hoe ontstaat de werkelijke opwekking?

Wanneer dit evangelie ge­bracht en aanvaard wordt dan komt het ware herstel en de opstanding van de ge­meente. In dat Koninkrijk van God kan een ieder leven en werken naar zijn aard. Dat geeft geen éénvormig­heid maar de ware waarach­tigheid en waarheid en vol­heid van Jezus Christus en dat wil zeggen de veelvuldige wijsheid Gods. De ge­meente Gods zal opstaan en Pasen vieren. Dat is op­wekking. De eens dorre doodsbeenderen (zie Ezechiël 37) zullen opstaan en vol worden van Gods Geest. Van knekelveld tot legermacht door de Heilige Geest. Die Geest verheerlijkt Christus en met Hem de gemeente opdat de wereld zal zien dat Hij in ons midden is.

Nogmaals, die Geest zal Hem verheerlijken en Hem tot middelpunt van alles maken, opdat wij één zullen zijn in Hem. Mensen uit één stuk, één van geest en zinnen, één in de liefde omdat Hij ons heeft liefgehad.

Jezus is opgestaan, Hij heeft het koningschap aan­vaard. Bid samen, of alleen om de leiding van de Heilige Geest, opdat wij op die weg Christus mogen winnen en de kracht van Zijn opstanding. Dan zullen de mensen om ons heen niet zeggen wat zijn dat een vrome en brave goed willende mensen, maar wat hebben die mensen een goede en grote God.

Om tot dat doel te komen willen wij samen verder gaan. Wij willen luisteren naar het onderwijs dat de Heer ons ook nu als dage­lijks manna geeft. Dan ont­staat er een gemeenschap die ook aan één tafel zal komen omdat men elkaar aanvaard. Dan is men blij met elkaar omdat de één deze en de an­dere een andere gave Gods heeft. Dit alles is en blijft nodig tot de opbouw der gemeente voltooid zal zijn.

Het zal worden: een kudde met een herder

De deformatie, de vervor­ming van het plan Gods, dat reeds bij de grondlegging der wereld vaststond zal een einde nemen, omdat wij Christus en in Hem, God de Vader, werkelijk leren ken­nen zoals Hij is. Dat is het verbond waarmee Hij zich aan ons verbindt. “Zo zegt de Here: Ik zal mijn wetten in hun harten leg­gen, en die ook in hun ver­stand schrijven, en hun zonden en ongerechtigheden zal Ik niet meer gedenken” Hebreeën 10 vers 16 en 17 (Heb. 10:16-17). En dan nog als extra bevestiging vers 18: “Waar dan voor deze dingen vergeving bestaat, is er geen zondoffer (bui­ten Christus) meer nodig”.

Zo zal het worden één kudde met één Herder. Eén geloof en één doop. Grijp niet vooruit maar stel u op, zo­dat als de tijd daar is, u gereed bent om samen met allerlei broeders en zus­ters uit plaatselijke of streekgemeenten te kunnen ingaan in de bruiloftszaal. Samen om de tafel des Heren en volhardende totdat Hij komt en met Hem het loon.

Wij kunnen de Geest Gods op­sluiten in instituut, kerk of gemeente, maar ook in het individu, in de mens per­soonlijk. In alle gevallen wordt de Geest Gods on­vruchtbaar gemaakt. Wij zijn, daar kunnen we nooit genoeg aandacht aan beste­den, samen erfgenaam. De ga­ven en de vruchten van de Geest moeten wij samen de­len. Wij moeten daar samen van eten en tot volwassen­heid komen en daarom hebben wij elkaar nodig.

Indien wij deze wet Gods (elkaar liefhebben en aan­vaarden) niet willen aanvaarden, zullen wij ook nooit de groei naar de vol­wassenheid kunnen opvangen en verwerken. Dan blijven de gemeenteleden, kinderen of leken in het geloof en is de voorganger de gene­raal.

Gods doel is samen opwassen tot alle volheid Gods en daartoe gaf Hij ons aposte­len, herders en leraars, bestuurders en bewaarders, lofzangers en muzikanten, opdat we Zijn doel, dat vaststaat, zullen bereiken.

God, die ons tot Zijn doel­einden schiep, ons van eeuwigheid Zijn beeld te dragen riep, schenkt ons alle mogelijk­heden in onze Heer, Zijn Zoon, om ’t erfdeel te verkrij­gen, stijgend tot de troon.

 

Te rechter tijd Door Judith Jacobs

Reeds vele jaren publiceren wij in “Levend Geloof” ge­dichten van zuster Judith Jacobs. Telkens weer blijkt dat ze voor velen tot grote zegen zijn. Deze keer is haar gedicht afgestemd op het gebeuren op Golgotha, maar in bijgaand verhaal vertelt zij wat zij met één van haar gedichten beleef­de. . . .         -redactie.

Oktober 1975 of daaromtrent. In Nederland was ds. Richard Wurmbrand gearriveerd, de grote voorvechter van de Vervolgde Kerk achter het ijzeren gordijn. Samen met zijn vrouw Sabina zou hij een aantal lezingen houden, waarin hij over zijn erva­ringen zou vertellen.

Op een dag werd ik opgebeld door iemand van zijn stichting (“Ondergrondse Kerk”, die mij vroeg of ik ter ge­legenheid van die bijeen­komsten het door mij gemaak­te gedicht ‘Aan de vervolg­den’ wilde uit dragen, een en ander ter omlijsting van het geheel. Van ganser harte stemde ik toe: ik vond het een eer en draag de Vervolg­de Kerk een warm hart toe.

Men was blij met mij toe­stemming en natuurlijk pre­pareerde ik mij op mijn taak door middel van gebed en praktische oefening.

Kriebelhoest

In de week dat ik zou optre­den kreeg ik, op de maandag, voorafgaande aan de vrijdag­avond, een goede griep te pakken: koorts, rauwe keel, hees en een irritante ‘kriebelhoest’, die me vooral ’s nachts uit mijn slaap hield. Wat ik er ook tegen deed om er van af te komen, het hielp allemaal niets. Alleen de koorts was. gezakt maar voor de rest was ik, voorna­melijk door het nachtbraken, ‘geen mens ‘ meer.

Op de ochtend van die bewus­te vrijdag zag ik het niet meer zitten. Ik dacht erover de stichting “Ondergrondse Kerk” op te bellen om te zeggen dat ik van alles af moest zien, maar anderzijds wilde ik – zeker niet op het allerlaatste moment – een teleurstellend bericht door­geven. Er was zó op mij ge­rekend en alles was reeds gepland.

Ik bracht mijn twijfel (want hoe kun je met hoes­ten en proesten een decla­matie verzorgen) bij de Heer in gebed en belde daarna broeder Jan Noë op. (Broeder Noë is één der mederedacteuren van “Le­vend Geloof”).

Voorbede

Broeder Noë – een vriend des huizes – zegde mij voorbede toe. Hij zou bovendien zelf aanwezig zijn om mij op die wijze enige support te geven.

Toen ik bij de bushalte stond, geëscorteerd door mijn man, werd mijn wanhoop steeds groter. Het leek wel of de griepcrisis hoogtij voerde en alle mij ter beschikking staande hoestbonbons, waarin veel honing was verwerkt, kauwde ik op. “Als dat niet meer helpt, weet ik het niet meer!” was de nood­kreet in mijn hart.

Op de bres

In het gebouw aangekomen ontmoette ik broeder Noë, die belangstellend vroeg hoe het ermee ging. “Slecht!” antwoordde ik naar waarheid.

De dienst begon. . . Ik bleef ‘hoesterig’, maar ik bleef ook bidden en met mij – dat weet ik zeker – bleven ook de beide broeders in de geestelijke strijd voor mij op de bres staan.

Toen werd ik opgeroepen om naar het podium te komen en vanaf dat moment – terwijl ik op het zijpad naar voren liep – viel alles ineens van mij af: er kwam een vol­maakte rust en kalmte over mij en zonder enige hapering of hoestbui kon ik de voor­dracht doen.

Verwondering

Ik kan mij nu nog daarover verwonderen; zó groot als de Here zich betoonde in Zijn machtige hulp. Hij heeft op het juiste moment (te rechter tijd) verhoord en bovendien Zijn milde ze­gen uitgestort, want de opbrengst van de wandtegel waarop het gedicht aan de vervolgden was afgedrukt, was hartverwarmend.

Deze geloofservaring zou ik niet graag willen missen want ik heb er onder andere deze lering uit getrokken: je mag met alle nood (groot of klein) tot Hem naderen, want Hij geeft antwoord. Hij is het antwoord!

 

Brochures

Op de laatste bladzijde treft u een nieuwe lijst aan van de thans verkrijgbare bro­chures. In verband met de sterk gestegen kosten, maar ook ter vereenvoudiging van de administratie is de prijs van alle brochures vastgesteld op f 3. Bij afname van 10 exemplaren en meer (ook gesorteerd) is de prijs ƒ 2,25. Alles per exemplaar en exclusief portokosten. Bij bestellingen van meer dan 100 exemplaren vervallen de portokosten.

 

Gedachten over het boek Job door Nico Goverts -7b –

In de geest van Job begint het te dagen

Steeds schrijnender wordt het isolement, waarin Job komt te verkeren: “Mijn broeders heeft Hij van mij verwijderd, en mijn kennissen zijn mij geheel vreemd geworden” Job 19 vers 13 (Job 19:13), Van alle kanten wordt de verwerping op hem gelegd, huisgeno­ten beschouwen hem als een vreemde, hij bestaat voor hen niet meer.

Maar dan, in zijn eenzaamheid, in zijn verworpenheid, begint er iets te dagen in zijn geest. “Och, of mijn woorden toch werden opgeschreven”, roept Job dan uit, “och of zij kwamen in een boek, met een ijzeren stift in lood werden gegrift, voor eeuwig gehouwen in een rots” Job 19 vers 23 en 24 (Job 19:23-24). En dan vervolgt de vertaling van het NBG: “Maar ik weet: mijn Losser leeft”; het is echter logischer, een redengevend verband te leggen met het voorgaande: Immers, ik weet; of: Daar ik toch weet. . . Waarom verlangt Job dat zijn woorden in een rots ge­houwen zullen worden? En dan ook nog voor eeuwig? Omdat (en. nu geeft hij de reden) hij iets weet wat eeuwige waarde heeft. En dat moet onvergankelijk geproclameerd worden.

Over de woorden van de vrienden zegt hij niet dat ze opge­schreven moeten worden. Doch hij meldt met nadruk: ik immers weet. Het woord ‘ik’ staat er hier in het Hebreeuws apart bij en heeft dus een geaccentueerde positie. Ik weet iets wat de vrienden blijkbaar niet weten.  Hier breekt bij Job iets door van inzicht in een andere wereld. Er kan geschreven worden in de . rots, daar ik toch weet: “mijn Losser (mijn Terug koper) leeft en ten laatste zal Hij op het sof optreden”; of: “als laatste zal Hij op­staan boven het stof”(vs. 25).

De samenhang van verwachting en wezen

Hier spreekt Job zijn diepste verwachting uit. En daarmee openbaart hij tegelijkertijd iets van zijn verborgen identi­teit. Want verwachting en wezen van een mens hangen met elkaar samen. Zoals een mens is, zo verwacht hij. Maar vaak, heel vaak is zijn identiteit versluierd en dan is ook zijn verwachting versluierd. Een mens met een zwak identiteitsbesef heeft veelal ook een zwakke verwachting. Zo iemand zegt niet: schrijf het maar in de rots. Hij zal eerder zeg­gen: het is niet om over naar huis te schrijven.

De rots waarin geschreven wordt, is in diepste zin de mens zelf. Hij is het boek waarin het eeuwige wordt opgetekend. In hem grift God zijn duurzaam beeld. Zo was Jezus de rots, in wie te lezen stond de afdruk van Gods wezen. In Hem waren de gedachten van de Vader te vinden, voor eeuwig gehouwen in een rots. Zo schrijft de Eeuwige zijn identiteit in mensen, en Hij maakt ze tot rotsgrond, gehouwen uit Hemzelf. Zo komen mensen tot hun identiteit, ze ontdekken wie ze zijn, en vandaaruit gaan ze verwachten.

Jobs verwachting: God zal opstaan

Wat verwacht Job hier nu eigenlijk? God zal opstaan: dat is de kern van hetgeen hij uitspreekt. Dit opstaan wordt meer­malen genoemd in een strijdbare context; zo in de aanhef van Psalm 68: “God staat op, zijn haters worden verstrooid”. Heel mooi is in dit verband het zesde vers van Psalm 12, waar God aankondigt: “Om de verwoesting der ellendige, om het kermen der nooddruftige, zal Ik nu opstaan, zegt de Here; Ik zal in behoudenis zetten, dien hij aanblaast”(Sta­tenvertaling ; of: “Ik stel in veiligheid wie daarnaar smacht”, NBG). Hier zien we dat het opstaan van God heel speciaal te maken heeft met zijn verlangen, recht te ver­schaffen aan de mens. Als God opstaat, dan is dat tot behou­denis, tot bevrijding, zoals de wezenlijke betekenis van het woord wil zeggen.

Maar liefst veertien maal is er in de psalmen sprake van het opstaan van de Here. Het zou de moeite waard zijn daar een studie van te maken en de achtergrond en situering van deze uitdrukking na te gaan; globaal kunnen we stellen dat het beeld voornamelijk staat in het kader van rechtszitting en van heilige oorlog. God staat op om recht te doen, en om de strijd aan te binden voor zijn neergebogen mens.

Wat een verademing voor de aangeklaagde, als daar opeens in een rechtszaal, na eindeloze, kwellende verhoren, na een martelgang van vragen, smaad en laster, iemand opstaat, niet om die mens zwart te maken, maar om te verklaren met gezag­hebbende stem: Ik koop deze mens los.

De betekenis van de “Go’el”

Job wacht op het opstaan van die Ene, de God die leeft. Er zit trouwens nog een geheimenis verborgen in de naam die Job hier toekent aan God: hij duidt Hem aan als ‘mijn Loskoper’, mijn Go’el. Het gevaar is dat deze term voor ons wat vaag blijft, maar we moeten daarom ons even realiseren: wat was de go’el volgens de onderwijzing van Mozes?

Niet zomaar een willekeurig persoon, maar een familielid: één van de broeders, in elk geval iemand uit de naasten van zijn geslacht. Wanneer Job derhalve God aanduidt als zijn go’el, dan heeft hij daarmee een diep geheim gegrepen: namelijk de verwantschap tussen God en mens.

Job heeft er iets van bevroed: de Here is mijn Verwant, ik ben tenslotte van zijn geslacht. Dan wordt het contrast ook duidelijk: in het voorafgaande heeft Job immers moeten kla­gen dat hij een vreemde geworden is voor zijn familie, voor zijn broeders; zijn nabestaanden zijn weggebleven. Maar daartegenover heeft hij nu ontdekt: mijn Verwant is in de hemel; als er dan op aarde niemand meer is die nog verwant­schap met mij voelt, als elke broederband verbroken is, een buitenlander ben ik in hun ogen, dan ga ik verstaan de God die zegt: je bent van mijn geslacht.

Job komt te midden van zijn ellende toch wel tot heel andere gedachten dan Elifaz: de mens is niet als een mot die men dood drukt, de mens is als een verwant die God aan zijn hart drukt.

God voelt nog altijd die verwantschap en hoe is zijn hart verheugd als in een mensenhart dit diep besef ook gaat ont­waken.

Jobs verwantschap ligt boven het stof

Hij zal opstaan boven het stof. Boven het stof, dat is de onstoffelijke wereld; dat is de dimensie van de geest. Weer zien we dat Job zich los maakt van het denken der vrienden; Elifaz had immers over de mensen de stelling geponeerd: “welker grondslag is in het stof?” Job 4 vers 19 (Job 04:19). Maar Job komt daartegen op: mijn fundament ligt niet in het stof, mijn verwantschap ligt boven het stof.

Stof is aanduiding van de natuurlijke mens: stof zijt ge en tot stof zult ge wederkeren. Maar als God opstaat, dan doet Hij dat niet in de natuurlijke wereld. Stof kan ook het beeld zijn van vijanden die vertreden worden, zoals David beschrijft: “Toen vermaalde ik hen als stof voor de wind” Psalm 18 vers 43 (Ps. 018:043). Zo zullen de tegenstanders stof zijn onder Gods voeten, wanneer Hij opstaat ten strijde.

God zal opstaan als laatste. Inderdaad is de Here straks de laatste, die het woord zal nemen wanneer alle vrienden uit­gepraat zullen zijn. Wat een genade dat dit licht al bezig is over Job op te gaan: wat mijn vrienden zeggen, is niet het laatste. Stel u voor dat ik met die gedachte zou moeten leven: ik zal nooit iets anders horen dan Elifaz – Zofar – Bildad – en dan weer van voren af aan; bij die stemmen zal ik inslapen en tenslotte inslapen ten dode.

Neen, het is wel donker, aardedonker om me heen, maar er is toch één lichtpuntje: na de stemmen van mijn vrienden komt er nog een stem. En daar wacht ik op: op die stem die anders zal zijn, anders dan alles wat ik heb aangehoord. Mijn vrienden hebben veel gezegd, maar één ding is mijn troost: het einde zijn zij niet.

Wat een voorrecht dit te zien: dat bepaalde gestalten in ons leven het laatste niet zijn; soms zijn het gestalten zoals de vrienden van Job, als zij voor het raam staan, benemen ze je alle licht. Maar één ding is zeker: het zijn gestalten die voorbij gaan.

Jobs hunkering om God te zien

“Nadat mijn huid aldus geschonden is”, zo vervolgt Job, “zal ik uit mijn vlees God aanschouwen, die ik zelf mij ten goede aanschouwen zal, die mijn eigen ogen zullen zien en niet een vreemde” Job 19 vers 26 en 27 (Job 19:26-27). Hier zien we hoe Job blijft vertrouwen dat zijn identiteit niet verloren zal gaan. Ik zelf zal het meemaken, met mijn eigen ogen zal ik het zien, en dan zal ik niet een vreemde zijn.

Het zal nog eens anders worden dan het nu is. Want nu ben ik voor velen een vreemde, voor mijn vrienden een vreemde, voor mijn vrouw een vreemde, voor wie eigenlijk geen vreemde?

Zo is mijn leven nu al dagen zonder tal: nergens thuis, el­ders rust. Repos ailleurs: (vertaling rust elders) sommige mensen zetten dat op hun huis. Ik hoef dat niet te doen want ze kunnen het allemaal zo wel aan mij zien.

Maar één ding is zeker: straks ben ik thuis. Daarmee bedoel ik niet: als ik sterf, als ik naar de hemel ga. Neen, ik verwacht het tijdens mijn leven: de hemel zal opengaan.

Het lijkt haast te hoog gegrepen en er zal wel weer kommen- taar op komen, zo meteen. Job, je gaat te ver. Maar ach, val me niet zwaar, ik heb dit alles ook niet gezocht, al die strijd, titanenstrijd, maar in de geest proef ik waar dit naar toe gaat. Ik ga God zien.

Dat betekent: tot nu toe heb ik nog niets gezien. Al mijn kennis, al mijn ervaring, opgetast van jaren her, zal in het absolute niet vallen, vergeleken bij wat straks komt.

God zien, wat moet dat zijn? Wordt dat: spreekuur voor bran­dende kwesties? Te dien dage zult ge Me niets vragen. Niets? Onvoorstelbaar niets. Verstomd is dan de laatste klachte en alle kommer weggevloon.

God zien. Dan is de mens tot stilte gebracht. Dan is Hij ge­nezend nabij. Misschien is dat: er zullen vragen zijn die Hij beantwoordt, er zullen vragen zijn die Hij geneest – dat gaat nog dieper.

Daar hunkert Job naar. Dan zal het beeld genezen dat hij heeft van God. Jarenlang heeft hij met dat beeld moeten le­ven en wat kan het beeld zwaar zijn voor iemand die slecht ziet: altijd dat waas voor je ogen, en hoe je ook tuurde vandaag, het beeld bleef als altijd weer vaag.

En dan als je ’s avonds moe bent van het vragen om licht, en de zon gaat weer onder, voor de zoveelste maal onder, zonder dat je de dag hebt gezien, dan buig je maar weer je knieën en kun je alleen nog maar bidden met de woorden van Vondel:

Want ieder draagt zijn eigen naam behalve Gij. Wie kan U noemen?

Onze uitspraak, zwak en onbekwaam, kan zonder schennis U niet roemen.

Maar Job, er trilt hoop in zijn hart, een onvervreemdbaar besef: Eens zal mijn beeld van Hem genezen. Eenmaal aan­schouwen zonder waas. Eens zal de Onnoembare aan mij zich noemen.

Job ontdekt de wortel van het geloof

Nu Job deze heerlijkheden zo overweegt en hij het geloof, dit geloof in zich voelt oprijzen, nu komt het hem allemaal zo onwaarschijnlijk voor dat daar vrienden voor hem zitten die hem willen veroordelen, die een punt van aanklacht tegen hem zoeken. Ik begrijp dat niet, hoe kunnen jullie zo iets doen? Als jullie verwachtten wat ik verwacht, als jullie be­seften het geloof dat in mij is: Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt (vs. 28, Statenvertaling).

Wat is die wortel der zaak? Dat is Jobs geloof, dat hij de Here zal zien. Het geloof is de wortel. Job zegt: wanneer nu die wortel bij mij gevonden wordt, waarom vallen jullie me dan nog aan? Wat valt er dan nog aan te klagen?

Job heeft de wortel ontdekt. Een gedachte Gods heeft zich in zijn wezen vastgezet. Nu weet hij: mijn identiteit zal niet ondergaan, niet spoorloos verdwijnen. Ik zal als mens, als de mens die ik ben, als mens Gods, Hem aanschouwen.

En de mens die God aanschouwt, de Here, zijn God, die mens is geen vreemde meer. (wordt vervolgd).

 

Gods akker (gedicht) door Piet Snaphaan

Als gij de hand slaat aan de ploeg,

Zo sprak de Heer alom,

Zie dan niet achterom,

Wat achter ligt, dat is voorbij,

Zo spreekt Hij nog tot u en mij,

Tot ieder die ’t wil horen,

Want ’t gaat om rechte voren,

En straks om ’t volle koren.

 

Levend Geloof – 246

Levend geloof 1984.03

De opdracht van Jezus door Gert Jan Doornink

Jezus Christus, de Zoon van de levende God, vervulde de opdracht die Hij van zijn Vader ontvangen had, op een volmaakte wijze. Wie de evangeliën onbevooroordeeld leest, zal dit ten volle moeten beamen. Hij kwam om de werken van satan te ontmaskeren en te verbreken en uiteindelijk overwon Hij de satan aan het kruis van Golgotha toen Hij het uitriep: “Het is volbracht!”

De opdracht die Jezus vervulde stelde ook op een volmaakte wijze de wil van God in het licht: de mens te verlossen uit de macht van satan en hem terugbrengen in de gemeenschap met God. Ieder mens die deze gemeenschap heeft leren kennen door te geloven in het volbrachte werk van Jezus Christus, kan het met Paulus belijden dat Hij ons verlost heeft uit de macht der duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde, in wie wij de verlossing hebben, de vergeving van zonden Kolossenzen 1 vers 13 en 14 (Kol. 01:13-14) .

Jezus opdracht is ook onze opdracht!

De opdracht van Jezus is ook onze opdracht! Toen Jezus op aarde was, en iedere dag opnieuw bezig was zich met volkomen overgave te wijden aan zijn taak, was één van de dingen die Hij deed zijn discipelen trainen en voor te bereiden om dezelfde dingen te gaan doen die Hij deed. Hij sprak: “Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u” Johannes 20 vers 21 (Joh. 20:21). En: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en grotere nog dan deze…” Johannes 14 vers 12 (Joh. 14:12). Zijn afscheidswoorden waren: “Gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt, en gij zult Mijn getuigen zijn…” Handelingen 1 vers 8 (Hand. 01:08).

In de Handelingen kunnen wij lezen hoe de eerste christengemeente gehoorzaam was aan deze opdracht. De boodschap van Gods Koninkrijk brak zich op glorieuze wijze baan, zoals dat ook gebeurde toen Jezus zelf op aarde was. In deze eindtijd gaan de oprechte kinderen Gods zich opnieuw bewust worden dat het gaat om het gehoorzaam zijn aan de opdracht van Jezus. Daarbij gaat elke oppervlakkigheid hoe langer hoe meer verdwijnen. Te gemakkelijk werden in het verleden vaak, op zichzelf juiste, leuzen gebruikt zoals bijvoorbeeld ‘Jezus redt en geneest en doopt met zijn Geest’, zonder dat men zelf ten volle de volkomen verlossing en overwinning beleefde. Daardoor ontstond veel scheefgroei en kramp, want wie zich niet richt op het volkomene zal het einddoel nooit bereiken. Dan krijgt satan de gelegenheid te infiltreren, vooral ook met natuurlijke, aardsgerichte leringen. Daarom is het ook zo belangrijk dat wij onze plaats hebben ingenomen in een gemeente waar de volle boodschap centraal staat.

In de voetstappen van Jezus

Jezus kende geen enkele oppervlakkigheid in zijn bediening. Alles wat Hij sprak en deed, kwam vanuit een diepe verbondenheid met zijn hemelse Vader en vanuit een diepe bewogenheid met allen die door satan geknecht werden. Er wordt wel eens gedacht dat dit vanzelfsprekend was, Hij was immers de Zoon van God? Maar juist omdat Hij mens werd (Hij is het vleesgeworden woord van God), was Hij ook in alles van de Vader afhankelijk en moest Hij in gehoorzaamheid aan God, zijn wil volbrengen. Het was echter een ‘gehoorzaamheid in liefde’. Het wezen, het karakter van God had zich op een volmaakte wijze in Jezus gemanifesteerd. Gods wil: ‘het goede, welgevallige en volkomene’ voor alle mensen, kwam vanuit zijn hart en raakte andere harten aan.

Als volgelingen van Jezus zal, naarmate wij geestelijk groeien, hetzelfde door ons leven heen gebeuren. Jezus en zijn boodschap die wij hebben leren kennen, blijft niet verborgen, het is geen theorie die wij opslaan in onze denkwereld zonder er verder iets mee te doen. Maar juist vanuit ons vernieuwde denken – een vernieuwing die nog dagelijks doorgaat – vindt er een verdere omvorming van ons leven plaats naar het beeld van Jezus. En dientengevolge wordt ons getuigenis in deze wereld ook effectiever en gaan wij tenslotte aan het verlangen van de zuchtende schepping geheel beantwoorden.

Nog is dat alles ‘in ontwikkeling’, maar laten we zorgen dat we deze ontwikkeling – de groei van het nieuwe leven van Christus in ons – op geen enkele wijze tegenhouden. We moeten daarbij meer en meer op een juiste, dat wil zeggen geestelijke, wijze ingroeien in het Woord van God. Kennis, inzicht, wijsheid en onderscheiding daarbij krijgen we alleen door de Heilige Geest. Anders komen we in dwalingen terecht en worden geen stabiele, overwinnende christenen en kunnen we ook de opdracht van Jezus niet vervullen. Dan bestaat ook het gevaar dat we het gaan zoeken in allerlei, vaak op het gevoelsleven gerichte, spectaculaire ervaringen, zoals we vandaag aan de dag bij sommigen aantreffen. Men heeft dan telkens nieuwe impulsen nodig maar komt geestelijk niet verder.

Toen Jezus op aarde was zocht Hij het nooit in het spectaculaire of sensationele. Hij ging de weg die de Vader aan Hem had getoond. Hij leerde als gezaghebbende en satan had aan Hem niets. Daardoor kon Hij de opdracht van de Vader tot het einde toe vervullen en is Hij voor alle thans levende christenen een inspirerend voorbeeld om na te volgen. Een navolging die mogelijk is en vrucht draagt als Gods Woord en de Heilige Geest (die twee behoren altijd samen te gaan) de koers van ons leven bepalen. Jezus was de eerste Vertegenwoordiger van Gods Koninkrijk. Wij mogen het in onze dagen zijn. Zo vervullen wij in deze tijd de opdracht van God met de blijdschap en zekerheid in onze harten dat wij een uitverkoren geslacht zijn, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden Gods te verkondigen 1 Petrus 2 vers 9 (1 Petr. 02:09). Zoals Jezus het deed willen wij het ook doen, want Zijn opdracht is ook onze opdracht!

 

Nieuw leven (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Elk jaar opnieuw is daar het grote wonder

van de vernieuwing in heel de natuur.

Waar schijnbaar dorre bomen naakt en donker stonden

komt léven, ’t groen der hope, pril en puur…

 

De knoppen zwellen, d’ aard breekt aarz’ lend open,

De blaadjes, bolgewassen komen in het zicht…

De mens die ’t ziet, gaat op het nieuwe hopen,

verlangt naar warmte, leven, liefde en licht.

 

O God, zoals Uw schepping in het voorjaar

laat zien het leven, het ontluikend groen,

zo wacht U tot de Kroon van wat U maakte,

het nieuw gewaad, vol luister aan zal doen.

 

U schiep de mens naar Uw verheven voorbeeld,

Uw Geest was in hem in de eerste hof.

De mens, hij had gemeenschap met zijn Schepper

en aard’ en hemel zong U blijde lof!

 

Door hoogmoed kwam de val: ’n verheven engel:

Hij strooide leugen, list, verleidt de mens:

Geknakt werd hij, zoals van riet een stengel,

Het goede doen werd tot een vrome wens…

 

Maar – Jezus kwam! Het licht na donk’re tijden,

Hij bracht de boodschap van het Rijk van God:

de mens hoeft niet te zondigen, te lijden:

Leg in Zijn handen héél uw levenslot!

 

Dan heelt Hij en maakt nieuw; een mensenleven

herleeft zoals in ’t voorjaar de natuur.

O, dank U Heer, voor ’t goed, dat U wilt geven:

Een leven, rijk en eeuwig toch van duur’

 

Waarom het Woord vlees is geworden -2- door Jan W. Companjen

“Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem ge­worden, en de wereld heeft Hem niet gekend. Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangeno­men. Doch allen die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun die in zijn naam gelo­ven, die niet uit bloed, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn” Johannes 1 vers 10 tot en met 13 (Joh. 01:10-13).

Waarom schiep God de mens?

God is Geest en Hij wilde niet alleen zijn en daarom sprak Hij de scheppende woorden: “Laat ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over al het geschapene”. Aldus schiep God de mens als zijn woning, waar­in Hij met zijn Geest zou kunnen wonen en werken opdat het geschapene zou kunnen uitgroeien tot alle volheid Gods, kennende goed en kwaad door de lei­ding van Gods Geest.

De mens is meer dan een natuurlijk schepsel met een lichaam en een ziel, hij is een drie-éénheid in geest, ziel en lichaam. De geest, die met Gods Geest verbonden dient te zijn, beheerst en beheert dan ziel en lichaam. Hierin vindt je ook de Goddelijke drie-eenheid ¿? terug, zoals deze zich in het nieuwe verbond op bijzondere wijze heeft geopenbaard door de Geest werkende in de Zoon (de ziel van het Goddelijk we­zen) en de gemeente, het uitvoeringslichaam waartoe God de mens schiep. Zo hebben wij, net als het joodse volk in het oude ver­bond, een koning en een hogepriester gekregen die voor ons uitgaat en ons de weg wijst naar de volle waarheid, het beloofde land. Het grote verschil tussen het oude en nieuwe verbond ligt in het feit dat er tus­sen God en de mens een middelaar is gekomen, een nieuwe Adam, een nieuwe mens Gods. Het gesproken woord van God kwam in Hem tot een nieuwe op­dracht en een nieuw volk van God.

Van eerste naar tweede Adam

Het woord door God de Va­der bij de schepping ge­sproken kwam in levende lijve tot ons. De eerste Adam werd door de Schep­per uit de aarde gefor­meerd, de tweede Adam, Jezus Christus, werd door bevruchting van de Geest Gods, uit Maria geboren. Zo werd het bevruchtende Woord van God een mens van vlees en bloed en kwam onder ons, dat wil zeggen in ons midden wonen. De eerste Adam had een zelfde grote roeping, maar hij koos voor een aards, na­tuurlijk leven, en luisterde naar de verleidende stem van satan die Adam aanzet­te, nadat Eva eerst verleid was, tot het eten van de boom van kennis. Die eigen kennis, waardoor hij inder­daad goed en kwaad leerde kennen, bracht de mens niet verder dan een strijd om het eigen bestaan. Hij bakent als het gedierte in het veld en in de lucht, zijn domein, zijn territorium af en ziet elke vreemdeling in zijn poort als een tegenstander.

Maar God hield vast aan zijn plan, Hij is niet veran­derd. Hij heeft de mens verkoren om Geestelijk te worden, dat wil zeggen bo­vennatuurlijk. In dit licht is ook ons tekstwoord alleen maar te verstaan en wordt het ons duidelijk dat Jezus Christus als eerste mens tot dit nieuwe geslacht door­drong. Hij is de eerstgebo­rene van een nieuw ge­slacht. Een nieuwe Adam, Mens Gods, waarin God verder kon gaan. En dat niet alleen in Hem, maar ook in allen die in Hem ge­loven als poort naar dat nieuwe rijk Gods. Ik ben de deur, zei Jezus en Hij doelde daarbij op de nieuwe en verse weg die naar hét leven Gods leidt. God heeft de mens nooit af ge schreven en Hij heeft door de eeuwen heen steeds een mens ge­vonden waardoor Hij de fakkel kon doorgeven en Hij zich kon openbaren.

Doel is en blijft daarbij de Geestelijke mens. Dat Gees­telijk zijn is geen titel of een uiterlijke vorm, maar een innerlijk leven met Hem die de mens tot zonen ge­schapen heeft. Wij verstaan dan ook pas goed wat God bedoelt met de mens als wij naar de Here Jezus kijken. Hij is de eerste Zoon van God en de mens zoals God hem heeft bedoeld. Er wordt vaak gevraagd: “Wat is Gods bedoeling met ons leven en waarvoor ben ik bestemd?” Als we op die vraag een antwoord willen hebben moeten wij naar Je­zus kijken, naar wat Hij is en met welk doel Hij alles volbracht heeft. Hebreeën 2 vers 10 en 11 (Heb. 02:10-11) laat ons dit zo duidelijk zien, namelijk om vele zonen tot heerlijk­heid te brengen.

Waar wacht de schepping op?

God wil dat datgene wat met de Here Jezus is gebeurd ook met ons zal gebeuren. Hij wil vele zonen hebben en velen tot heerlijkheid brengen en Hij die de men­sen aan God wijdt en al de­genen die door Hem aan God gewijd zijn, hebben één en dezelfde Vader. Daarom noemt Hij ons broers en daarvoor schaamt Hij zich niet. Hij heiligt ons door zijn Geest als in vuur, zodat wij één worden met Hem. Daarbij gaat het niet alleen om ons als Gemeente van Christus, maar om de gehele wereld. Met reikhalzend ver­langen ziet de schepping er naar uit dat Romeinen 8 vers 17 tot en met 21 (Rom. 08:17-21) in vervulling gaat. Daar staat: “Zijn wij kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus, immers indien wij delen in zijn lijden is dit om ook te delen in zijn verheerlijking. Want ik ben er zeker van dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heer­lijkheid die over ons geo­penbaard zal worden. Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden van de zo­nen Gods. De schepping is aan de vruchteloosheid on­derworpen, niet vrijwillig, maar om de wil van hem die haar daaraan onderworpen heeft, in hope echter, om­dat ook de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal be­vrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid der kin­deren Gods”.

De wereld zit er op te wachten, ja God heeft ook de wereld op het oog. In verband met deze geweldige bestemming wil ik ook nog graag met u enkele Bijbelgedeelten doornemen die hierop betrekking hebben.

Om te beginnen Johannes 1 vers 18 (Joh. 01:18), het absolute bewijs dat het Gods weg is, de weg die ons Jezus leerde kennen, namelijk dat Hij ons God liet kennen zoals Hij werkelijk is. God is één ge­heel, Hij is vol en gaaf. Hij is enkel licht en geen duis­ternis wordt in Hem gevon­den. Hij is alleen rechtvaar­dig, alleen barmhartig, al­leen heiig en alleen goed. Hij is nooit verdeeld en zijn plannen falen niet.

Kolossenzen 1 vers 15 tot en met 18 (Kol. 01:15-18. Ook hier, Hij (Jezus) is het beeld van God, zie ook Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 01:03), de afstra­ling van Zijn heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen, dat wil zeggen de aard van God. Jezus is niet alleen een afdruk van God maar Hij is ook de eerstgeborene van de ganse schepping. Het gaat er hierom dat Hij de tweede Adam is waar nog een hele reeks op volgt: de zonen, Zijn broeders. Hij is de eerstgeborene uit de do­den en ook daarop volgt weer een hele reeks. Door Zijn kruisdood heeft God de vrede hersteld met alle we­zens in de hemel en op de aarde.

Romeinen 8 vers 29 en 30 (Rom. 08:29-30). De gulden keten des heils. Ook hier wordt omschreven wat Gods bedoeling is met ons. Wij zijn bestemd tot ge­lijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon, dus beelddrager van God.

1 Korinthe 15 vers 44 tot en met 49 (1 Kor. 15:44-49). Hier gaat het om de eerste en tweede Adam. Lees bij vers 48 voor de ‘stoffe­lijke’ Adam en voor de ‘stoffelijken’ de mensen die van hem afstammen . En lees voor de ‘hemelse’ de Here Jezus en voor de ‘hemelsen’ zij die van Hem afstammen. Dit is geen toekomstmuziek maar heerlijke werkelijkheid voor een ieder die uit God geboren is.

2 Korinthe 3 vers 18 (2 Kor. 03:18). Wij mogen en kunnen Christus weerspiegelen en dan kan de wereld Christus kennen door ons. Hij moet in ons gestalte aannemen. Wij kunnen echter alleen Zijn beeld weerspiege­len als wij naar Hem en al­leen naar Hem kijken. Dit leven moet in ons zichtbaar worden als een nieuwe levenswandel.

Filippenzen 3 vers 17 tot en met 21 (Filip. 03:17-21). Paulus schroomt niet zichzelf (!) en anderen tot voorbeeld te stellen. Hij en die anderen verwachten im­mers alles van Christus en door de Heilige Geest wor­den en zijn zij vernieuwd tot het evenbeeld van Christus. Deze belofte geldt ook voor Zijn lichaam, de Gemeente. Hij is de Heer, die onze zonde vergeeft, onze ziekte geneest en ons doopt, onderdompelt en vol maakt met Zijn Geest.

De voltooiing van dit alles zal plaats vinden wanneer Hij ons vernederd lichaam veranderen zal en gelijkvormig zal maken aan Zijn ver­heerlijkt lichaam. Dit verheerlijkte lichaam, waarvan Christus ook de eerste is, werd herkend na zijn op­standing. Hij ontving dat lichaam na Zijn opstanding en werd als opgestane Heer herkend. Het was dus ver­want aan het lichaam voor Zijn dood. Wel was het an­ders. Hij kwam door geslo­ten deuren en was toch geen geestverschijning.

In dat lichaam komt Hij tot ons terug en Hij zal met ons de grote eindstrijd strijden. Hij zal met ons samenzijn zoals Hij met Zijn discipelen samen was tussen Zijn opstanding en hemel­vaart .

1 Johannes 1 vers 1 en 2 (1 Joh. 01:01-02). De wereld kent ons niet, dat wil zeggen zij zien deze toekomst niet en hebben geen toekomstverwachting, daarom hebben wij tegen­stand en hoon te verwach­ten. Maar de tijd komt en is nabij dat wij Hem gelijk zullen zijn, want wij zullen zijn zoals Hij is. Een ieder die Hem aangenomen heeft, dat wil zeggen die Hem in­nerlijk heeft ontvangen en gedoopt is met Zijn Geest, krijgt van Hem de mogelijk­heid een zoon van God te worden. Dat worden wij niet volgens de wet van de natuur, door afkomst van een menselijke vader. God zelf is onze Vader en Hij komt tot Zijn doel door Zijn Geest die het alles in ons volbrengt tot verheerlijking van Zijn Naam.

 

 

 

De profeet Zacharia -2- door Nico Goverts

Wat is een profeet?

Een profeet is iemand die de tijden kent. Hij is niet tijdloos, net zomin als God tijdloos is. Eeuwigheid is tenslotte niet hetzelfde als afwezigheid van tijd, een klok die eindeloos stilstaat. Dat zou het toppunt van verveling zijn. Een betere omschrijving zou wellicht zijn: eeuwigheid is de intensivering van de tijd: wat we doormaken, beleven we intenser, dieper, betrokken op de eeuwige God. Eeuwigheid is: de tijd in glans gezet, in gloed geplaatst, tot waarde gebracht; eeuwigheid betekent: de tijd komt eindelijk thuis.

Een profeet is iemand die verleden en toekomst verbindt. Verbinden – dit woord dient men dan wel in de heilzame zin op te vatten van: hij verbindt hun wonden. Hij snijdt het verleden niet af, want het verleden bloedt reeds uit duizend wonden, en daarom zou afsnijden de zaak alleen nog maar erger maken.

Zou God de tijd kunnen genezen, zou er heling zijn voor de dagen en de nachten die geslagen zijn en zuchten, voor de vragen en de klachten, voor de weggedrongen pijn? Voor hen die men dwong te zwijgen, voor de namen die vergeten zijn? Heelmeester van de tijd, dat is het wezen van de profeet, zoals God de rots der eeuwen wordt genoemd, dat is de rots der wereldtijden: op Hem, op deze rots komen de vermoeide tijden tot rust.

De gedachte ligt voor de hand: hoe verder we in de geschiedenis komen, hoe zwaarder de tijd wordt, hoe meer belast, hoe dieper gegroefd en gebogen. Men spreekt dan wel over de tand des tijds, maar wat heeft de tijd zelf moeten ondergaan? Is het waar wat Da Costa eens dichtte: Aan de eindpaal van de tijden ziet ons oog de geest van ’t kwaad, moe geworsteld en ontwapend, tot geen afval meer in staat? Of moeten we zingen: Aan de eindpaal van de tijden zijn de eeuwen uitgeput, moe geworsteld en ontluisterd, een vervallen, oude hut? Is de eindtijd als een mens, door het leven getekend, het lachen verleerd, alleen de klaagzang nog kennend?

De naam Zacharia

Dan komt daar de naam van de profeet, de naam Zacharia, en zijn naam alleen al is een baken in de nacht, een teken in de tijd, een naam die geneest, een naam die verwijst naar de helende God. Zacharia: de Here heeft gedacht. Daarmee zet deze man een stempel op de geschiedenis, met een naam van barmhartigheid. Deze naam verbindt profetie en evangelie: als Lukas zijn verhaal begint, is dit vrijwel de eerste naam die opklinkt, de naam die oud en nieuw met elkaar verbindt: een priester met name Zacharia(s). Hij en zijn vrouw waren, niet zoals het NBG vertaalt, op hoge leeftijd gekomen, maar ver in hun dagen gekomen, vele dagen zijn over hen heengegaan, en als deze priester tenslotte gaat zingen, dan horen we: “en zijn heilig verbond te gedenken” Lucas 1 vers 72 (Luc. 01:72); daar zingt deze mens zijn eigen naam uit: de Here heeft gedacht.

Hij heeft gedacht aan zijn genade,

zijn trouw aan Isrel nooit gekrenkt.

Dat is balsem voor een gewonde ziel, voor een gewonde tijd. God heeft gedacht aan zijn schepping, gedacht aan zijn volk, gedacht aan zijn volkeren, gedacht aan zijn mensenkind. Hij vergeet het zijne niet. Gedenken, dat is één van de diepe grondwoorden van de Schrift; ook weer zo’n begrip dat over de grens van Tenakh en Evangelie heen reikt: een woord van verademing, een woord dat werkt als een koele dronk voor een uitgedroogde ziel. Hoe gemakkelijk wordt iemand niet vergeten: uit het oog, uit het hart. Vergeten ben ik, uit het hart, als een dode, zo klaagt de psalmist. Vergeet niet één van zijn weldaden, maar als er een weldaad geschiedt aan tien uitgestotenen, aan tien vergetenen, hoe gauw zijn zij vergeten wat aan hen werd verricht. Gelukkig dat er Samaritanen zijn, gelukkig voor God, anders was er helemaal geen stem geweest, geen stem van eer en aanhankelijkheid voor de Meester van het leven. Zo is het trouwens zo vaak: als God het alleen van de uitverkorenen moest hebben, dan zag het voor Hem maar droevig uit.

Hoe gauw wordt er vergeten, ook als het om de geschiedenis gaat. De ene mens krenkte de ander, Kain was niet de bewaarder van zijn broeder, want Abel, zijn naam betekent tenslotte slechts damp, en hoe kun je nu ter wereld damp ooit bewaren, en zo verdwijnen broeders als damp tussen avond en morgen, en wie daarop let, is een kniesoor, want het leven gaat door, nietwaar? en het productieproces ook.

Het ene volk brak het andere volk het hart, maar daar kunnen we toch niet bij blijven staan en twee minuten stilte vinden wij al een hele tijd, en het leven gaat snel en een mens is al zo spoedig oud en dan heeft hij al zoveel eigen smart te dragen, val hem dus niet zwaar met de lasten van een ander. Soms kan een mens van twintig al oud zijn, of misschien wel een mens van tien, hij heeft al zoveel te dragen, er kan niets, neen niets meer bij. Mensen in een grote stad: slachtoffers van onze welvaart; ze sterven samen en ieder sterft alleen, zo zingt J. Booij. Zou dat de reden zijn dat de duisternis zo graag steden bouwt: steden van vergetelheid, waar de mens wordt vergeten en de geschiedenis begraven. Men zegt zo vlot: de tijd heelt alle wonden, maar als de tijd nu zelf zo verwond is? We kunnen natuurlijk ons opsluiten, ons afsluiten: vóór ons is er geen tijd geweest en na ons zal er niets wezen, een mens leeft tenslotte maar één generatie. Maar is er dan geen geslacht geweest dat al zijn hoop en verwachting op ons heeft gelegd, een geslacht ook dat al zijn falen en pijn, al zijn droefheid en gemis, op ons heeft overgedragen? En zijn over ons niet de einden der eeuwen gekomen, zoals Paulus dat formuleert?

Geslacht na geslacht bracht zijn lasten mee; men zal aan hem het hele gewicht van zijn familie hangen. En wie kan dat verdragen behalve die ene, die volmaakte Mens, die alle eeuwen op zich nam en in de tijd kwam om de tijd te genezen. Als wij over deze dingen spreken, bedoelen wij geen erfzonde, maar ouders verwonden soms hun kinderen, volkeren kwetsen elkaar, en door de generaties heen voegt zich wond bij wond. De mensheid is oud, want wachten duurt lang en de mensen zijn ver in hun dagen gekomen. Maar God heeft gedacht. Zacharia: dat is de toonzetting van de vreugdetijding, de inzet van het evangelie. Neem deze naam als een anker voor uw ziel; neem dit woord als een houvast persoonlijk voor u: God heeft aan u gedacht. Toen ze jou vertrapten, om je lachten, je niet begrepen, toen je eenzaam dreef op de levenszee, toen niemand om je gaf, en ze zeiden: je had er net zo goed niet kunnen zijn, toen heeft Hij aan jou gedacht.

De man op het rode paard tussen de mirten

Zo heeft God aan zijn profeet leren denken; God heeft hem geleerd te denken, te gedenken, zoals Hij dat zelf gewend is. Vandaar uit komt het eerste gezicht. De man op het rode paard tussen de mirten. Typerend voor de profeet is de scherpe fixering van de tijd: van nu aan komt er een keerpunt. Maar nu ben Ik voor het overblijfsel van dit volk niet meer als in de vorige dagen, luidt het woord van de Here der heerscharen” Zacharia 8 vers 11 (Zach. 08:11). De vorige dagen worden genezen in het nu, in het heden. Hij is het die je dagen heel maakt, al die dagen die gebroken zijn, en je zit bij de scherven van de tijd, mensen en volkeren zitten bij de scherven, maar God zal de dagen helen.

Daar staat de man tussen de mirten. Gezeten op een rood paard; rood is de kleur van de oorlog, zoals we dat ook zien in Openbaring 6. Mirten spelen in het denken van de Schrift een niet onbelangrijke rol. We komen ze met name tegen aan het slot van de exodus-cyclus in Jesaja. De hoofdstukken Jesaja 40 tot en met 55 schilderen ons de uittocht uit de Babylonische ballingschap; deze uittocht en terugkeer vormen de periode die aan de profetische werkzaamheid van Zacharia voorafgaat. Deze cyclus van Jesaja nu noemt de mirt aan het begin, in Jesaja 41 vers 19 (Jes. 41:19), waar God aankondigt dat Hij in de woestijn samen met nog diverse andere bomen de mirt zal zetten; en aan het eind van dezelfde cyclus is er opnieuw sprake van de mirt, die de distel of de netel zal vervangen. Dit laatste vers van Jesaja 55 heeft een unieke strategische positie, want het vormt het slotakkoord van het nieuwe lied dat de vreugdebode mag aanheffen over de geestelijk zwaar gehavende ballingen. En het zal de Here zijn tot een naam, tot een eeuwig teken, dat niet uitgeroeid zal worden, zo besluit Jesaja.

De mirt is beeld van de nieuwe mens

De mirt is een prachtig beeld van de nieuwe mens. Het Hebreeuwse woord voor mirt, hadas, vinden we terug in de naam Hadassah, de oorspronkelijke naam van Esther. In plaats van dorens en distels staan daar mirten; in plaats van machten staan daar mensen. Dit is het teken dat door God wordt opgericht. Met dit teken eindigt Jesaja zijn zang die hij aanhief ter vertroosting van het volk in de ballingschap. Mirten vormen het teken Gods. En we weten uit Openbaring 12 dat het teken in de hemel is de gemeente. Als er mirten staan in de woestijn, dan is de woestijn genezen; in elk geval is dan het genezingsproces op gang gekomen. De mirt is een altijd groene heester met donker glimmende bladeren en sneeuwwitte, geurende bloemen. Naar het beeld dat Zacharia ziet, bevinden de mirten zich in de diepte; dit woord ‘diepte’ komt twaalf maal in de Tenakh voor, meestal als aanduiding van de diepte der zee of de diepte van een moeras of een rivier; soms als beeld van de onderwereld, het doodsgebied. Men leidt het af van een werkwoord dat betekent: zich neerleggen, neerzinken; of ook wel van een woordstam die schaduw, beschaduwen betekent; anderen denken aan een werkwoord ‘gorgelen’, waarmee men dan verbindt de gedachte aan een kolk, een draaikolk, een maalstroom. Bepalend voor de uitleg moet naar mijn mening zijn dat hetzelfde woord nog eenmaal bij de profeet Zacharia voorkomt: “de diepten der Nijl zullen uitdrogen” Zacharia 10 vers 11 (Zach. 10:11). Hier gaat het over een doortocht voor naar huis kerende ballingen. Verwant daarmee is de gedachte in Psalm 68: Ik breng weder of Ik doe terugkeren uit de diepten der zee. Ook in die psalm wordt het woord geplaatst in het tekstverband van een exodus; zo ook in de uittocht-hoofdstukken van Jesaja: God spreekt tot de diepte: Verdroog! Jesaja 44 vers 27 (Jes. 44:27); daar staat een ietwat andere vorm van dezelfde woordstam.

De diepte is het doodsgebied; maar juist daar zullen de mirten staan, als tekenen van Gods trouw, die reikt tot in het domein van de groeve. Onder lasten zwaar waart gij haast bezweken; groot was het gevaar – Ik vergat u niet, in het doodsgebied gaf Ik taal en teken (Ps. 81 nieuwe psalmberijming). Gods trouw omvat de tijden, ook de diepte van de wereldhistorie is niet aan zijn goedertierenheid onttrokken. Lange tijd heeft de geschiedenis verkeerd in een doodsstaat, maar God brengt weder uit de diepte; Hij plant zijn heil en trouw in de donkere dalen der historie waar nimmer het licht is doorgedrongen.                   De man tussen de mirten                                                                                       

De man tussen de mirten is volgens de joodse traditie Michaël. Hij is de engelvorst die speciaal de zonen van Gods volk terzijde staat, de strijder, de aanvoerder van de hemelse heirscharen. Zijn naam betekent: Wie is als God? En zo vormt de naam die hij draagt in de hemelen, een getuigenis tegenover allen die zich als góden aandienen. Michaël is de engelvorst die opkomt voor de onvergankelijkheid van de Here Here. Michaël staat tussen de mirten, tussen de dragers van de schoonheid Gods, tussen hen van wie de psalmist zingt: fris en groen zullen zij zijn, om te verkondigen dat de Here waarachtig is. Altijd groen zijn zij, onverwelkbaar groen, zo is hun wezen een getuigenis van eeuwig leven in het doodgebied.

Michaël is gezeten op een rood paard; hij is immers de aanvoerder van het leger Gods, zoals we dat terug vinden in Openbaring 12: Michaël en zijn engelen voerden oorlog. Hij wordt gevolgd door een stoet van ruiters en de verklaring die daarvan gegeven wordt, luidt: “Dezen zijn het die de Here gezonden heeft om de aarde te doorkruisen” Zacharia 1 vers 10 (Zach. 01:10). God is geïnteresseerd in de aarde; daarom zendt Hij engelvorsten, om een inspectietocht te houden, om de toestand op de aarde in ogenschouw te nemen.

De aarde gaat God ter harte; dit is een basisgedachte van de Schrift. God is één met zijn schepping. Zo gemakkelijk heeft men vaak gezegd: straks vergaat de aarde en dan maakt God wel een nieuwe. Alsof het een stuk speelgoed betreft. De kunstenaar is één met zijn beeld, met het werk dat hij gemaakt heeft. Kan men het beeldhouwwerk in elkaar trappen en tot de beeldhouwer zeggen: Trek je er niets van aan? Dikwijls heeft men gemeend: straks vergaat de schepping en God leeft vrolijk voort. Maar dat is ondenkbaar. Als een kind van huis wegloopt en zegt: ik kom nooit meer thuis, welke rechtgeaarde vader zal dan antwoorden: Geen nood, ik verwek wel weer een ander kind? Heeft de vader van de verloren zoon zo geredeneerd? Geen enkele vader die hart heeft voor zijn kinderen, zal zo reageren; dat is uitgesloten. Maar zo zou God volgens velen wel kunnen denken: mijn schepping is verdwaald, geen probleem, Ik schep wel weer een andere. Dan zou God onmenselijk zijn. Daarom moeten we de gedachte aan een vernietiging van de aarde te enen male als godslasterlijk verwerpen. God is een menselijke God. Hij is de oorsprong van alle bewogenheid. Alle ontferming komt van Hem. Hij draagt zijn schepping op zijn hart. Toen Hij hemel en aarde formeerde, heeft Hij daar zijn hart en ziel in gelegd. Dat was voor Hem niet een karweitje dat Hij even tussendoor deed, zoals iemand soms een bepaalde bezigheid kan afhandelen terwijl hij met zijn gedachten heel ergens anders zit. Wij hebben soms een totaal vertekend idee van scheppen. Zo in de trant van: God doet dat wel even; Hij schudt dat als het ware uit zijn mouw; het raakt Hem in feite niet of nauwelijks. Dit is niet de Bijbelse voorstelling; Schriftuurlijk bezien moeten we zeggen: scheppen kost iets. Het is als een geboorte. Psalm 90 zegt: Eer Gij aarde en wereld hadt voortgebracht. Het is een voortbrengen, een verwekken.

God herstelt Zijn schepping

God voert een strijd ten behoeve van zijn schepping; Hij legt de chaos aan banden; Hij bindt de tegenkrachten. God lijdt onder het zuchten van zijn schepping; Hij ziet daar niet vanuit een ivoren toren op neer. Als een kind af dwaalt, lijdt de vader vaak meer onder de afdwaling dan het kind zelf; de vader voelt scherper en pijnlijker de onvolkomenheden die zich in dat kind openbaren. God heeft zijn werken geschapen zoals een moeder een kind voortbrengt; zij heeft gevoeld hoe het in haar gestalte heeft gekregen; het ging niet buiten haar om; het is in haar geworden. Het is een deel van haarzelf.

Nu zendt God boden uit: hoe is het toch met mijn aarde? En zie, de gehele aarde verkeert in volkomen rust. Gelaten rust heel de aarde. Maar dit is niet de rust van God; dit is de rust van de dood. De geschiedenis is tot stilstand gekomen. De wonden zijn niet geheeld, maar toegedekt. De tijden die geweest zijn, zijn niet genezen, niet alleen tot zwijgen gebracht. Het is als de rust van een narcose, een verdoving. Men kan de geschiedenis toedekken met de mantel der vergetelheid, maar daarmee is er niets opgelost.

In het tweede jaar van Darius was er een groot oproer, ten gevolge waarvan het hele rijk der Perzen schudde op zijn grondvesten. Daardoor werd de hoop gewekt dat er iets nieuws stond te gebeuren. Maar nu waren alle opstanden ten einde en het leek erop dat er verder niets veranderde; alles bleef bij het oude.

De stem van het zuchtende Jeruzalem

Nu gaat de bode des Heren spreken: “Here der heerscharen, tot hoelang nog zult Gij u niet erbarmen over Jeruzalem en de steden van Juda, op wie Gij nu al zeventig jaren toornt?” Zacharia 1 vers 12 (Zach. 01:12). Het woord ‘erbarmen’ hangt in het Hebreeuws samen met het woord ‘moederschoot’. Plaats van veiligheid, geborgenheid, tederheid. Hoe kan een mensenkind bestaan in een dreigende wereld, als daar geen moederschoot is, geen begrijpende tederheid, geen beschuttende trouw?

De bode (of engel, maar het Hebreeuws heeft geen apart woord voor engel; hetzelfde woord wordt gebruikt voor menselijke boden en voor engelenboden) treedt hier op als stem van het zuchtende Jeruzalem. Tot hoelang nog? roept Jeruzalem in Psalm 79; en hier neemt de bode des Heren deze jammerklacht over, deze roep om voleinding, want dat is het in wezen; het is meer dan een klacht, het is de schreeuw om het wezen Gods, de hunkering naar de voleinding.

Tot hoelang nog? roepen in Openbaring 6 de zielen die uitgegoten zijn aan de voet van het altaar; zij schreeuwen niet om wraak, zoals wij spreken over een wraakzuchtige houding; zij treden in voor de wederoprichting aller dingen, zij smachten naar de genezing van de geschiedenis.

De ballingschap is al achttien jaar terug tot een einde gekomen, maar nog steeds is Sion een gewonde stad. Nog immer wordt de pijn van het verleden gevoeld. Zal er genezing zijn voor de geschiedenis?

(wordt vervolgd).

De Landman (gedicht) door Tea Keuper Dijk

De landman heeft mij met veel zorg geënt

op d’ afgezaagde wijnstok, die Hij spleet;

Hij maakte alles voor Zijn doel gereed:                                                                        Ik werd door Hem verzorgd, ik werd erkend!

Hij wist: de sappen in de wijnstok zijn                                                                      voor mij tot heil, tot eeuwig Goddelijk leven!                                                         Dat wil de Landman aan Zijn kind’ren geven:                                                         Dan word je een reine rank, vol vreugdewijn!

Van de redactie door Gert Jan Doornink

Geestelijk licht op de eindtijd – Lectuur over de eindtijd is ‘in’. Talrijk zijn de bladen, boeken, brochures en artikelen die de gebeurtenissen in de eindtijd beschrij­ven. Heel vaak zonder inzicht door de Heilige Geest, wat onder andere blijkt uit de elkaar tegensprekende opvattin­gen. Doordat men allerlei Bijbelteksten verbindt aan actuele gebeurtenissen in deze wereld, die zich telkens weer wijzigen, moet men ook de eigen mening telkens weer her­zien. Heel vaak zijn de verschillende eindtijdvisies ook in strijd met de boodschap van het Koninkrijk Gods, dat wil zeggen de boodschap zoals Jezus die bracht en later de apostelen. Deze boodschap is de enige die ‘geestelijke waarde’ heeft en de mens ‘los’ maakt van aardse leringen en hem op deze aarde doet functioneren als hemelburger. Wij schrijven er bewust bij ‘op deze aarde’, want één van de beschuldigingen die wij nog al eens te horen krijgen is dat als men de dingen ‘geestelijk’ ziet, men onrealistisch wordt en niet meer met beide benen op de grond staat. De werkelijkheid is echter precies het tegenovergestelde, want juist de aanvaarding en beleving van de volle boodschap maakt het mogelijk dat wij in deze wereld op een Code wel­gevallige wijze kunnen functioneren.

Wat “Levend Geloof” betreft willen wij graag in deze eind­tijd een klaar en duidelijk geestelijk geluid laten horen. Toen wij ons een aantal jaren geleden volledig losmaakten uit allerlei ongeestelijke visies, werd ons dit niet door iedereen in dank afgenomen. Al spoedig kregen wij een bepaald etiket opgeplakt en werden in een bepaalde hoek geplaatst. Het deert ons echter niet, want voor ons is het alleen belangrijk dat wij in de wil van de Heer staan. Wij willen getrouw blijven aan onze opdracht: de verkondiging van het volle evangelie in al zijn facetten zonder, in welk opzicht dan ook, een compromis te sluiten.

Gelukkig zijn er velen die met ons ook de geestelijke weg meer en meer gaan ontdekken. En het stemt tot grote dankbaarheid en blijdschap als wij horen, zoals dikwijls gebeurt, dat dit mede komt door de artikelen in “Levend Ge­loof”. Wij zijn ons ervan bewust dat het schrijven van ar­tikelen een grote verantwoordelijkheid met zich meebrengt, vooral omdat de inhoud ingaat tegen vaak traditionele op­vattingen die men niet wil prijsgeven. Natuurlijk kennen ook wij onze beperktheden, maar wees ervan overtuigd dat wij in alle oprechtheid slechts één doel voor ogen hebben: de Gemeente van Christus te dienen, zodat zij zich werke­lijk weer als gemeente gaat openbaren. Het gaat er om dat de volle heerlijkheid en overwinning van Jezus gestalte gaat aan nemen in de waarachtige gelovigen.

Gaarne willen wij onze lezers in dit opzicht ten dienste zijn. Naast de vorige maand gestarte serie artikelen van br. Nico Coverts over “De profeet Zacharia”, begint in dit nummer br. Wim te Dorsthorst met een artikelenserie onder de titel “Geestelijk licht op de eindtijd”. Het is de bede van ons hart dat beide series voor velen tot grote zegen zullen zijn. Ga zelf datgene wat u leest onderzoeken in het licht van Gods Woord en de Heilige Geest. Maak u eventu­eel los uit verkeerde leringen en ga de volle weg met Je­zus. Dan zult u ontdekken dat de eindtijd niet alleen een tijd is van verdrukking, maar bovenal van vernieuwing, herstel, geboorte en grote vreugde!      

 

Gods koninkrijk (gedicht) door Piet Snaphaan

Mijn Koninkrijk, sprak eens de Heer,

Is niet van deze aarde.

Het is een hemels Koninkrijk,

Bestemd voor wie het is bereid.

Onwankelbaar voor d’ eeuwigheid,

Van niet te schatten waarde.

 

Het is een Rijk van enkel Licht,

Geen duister wordt gevonden.

Dat rijk dat breekt zich hier reeds baan,

Wie dat aanvaardt, zal het verstaan,

’t Is zaak om hier reeds in te gaan,

Te zijn met God verbonden.

 

Geestelijk licht op de eindtijd door Wim te Dorsthorst

Inleiding

Vele christenen zijn vaak wat angstig om na te denken en te spreken over de eindtijd. Vaak is de reden een verkeerde voorstelling van zaken, wat mede bewerkt wordt door de veelheid van lectuur over dit onderwerp. De meest bizarre taferelen worden daarin af geschilderd. Dikwijls is de tendens: een dreigende God, die zich in de eindtijd eens flink zal uitleven in zijn toorn. De goddeloze mens zal bezwijken voor de gramschap Gods en de aarde zal vergaan in een verschrikkelijk vuur. Het boek Openbaring wordt ingevuld met oorlogstaferelen en al het moderne ‘wapentuig wat bestaat.

Dit is natuurlijk nooit de bedoeling van God. Het is Hem welbehaaglijk als wij onze blik durven verruimen. Jesaja 45 vers 11 (Jes. 45:11) zegt: “Zo zegt de Here, de Heilige Israëls, en zijn Formeerder: vraagt Mij naar de toekomstige dingen”. Als wij dit in alle vrijmoedigheid doen, dan zullen wij ook in deze de waarheid verstaan en dan is het goed om deze waarheid te blijven verkondigen.

Verkondig de waarheid zolang het dag is

“Levend Geloof” is geen blad om de mensen angst aan te jagen en sluit zich daarom ook niet aan bij alle aards-gerichte eindtijdvisies, maar wil onder de leiding van de Heilige Geest de waarheid in het licht stellen.

Jezus zegt in Johannes 8 vers 4 (Joh. 09:04): “Wij moeten werken de werken desgenen, die Mij gezonden heeft, zolang het dag is; er komt een nacht, waarin niemand werken kan. Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht der wereld” . Wij zijn nog steeds in de gelegenheid om in alle vrijheid in woord en geschrift te verkondigen. Dat geldt voor iedereen. Een ieder mag vrijelijk zijn mening verkondigen. Er is een zeer grote tolerantie wat betreft de vrije meningsuiting. Daarom willen wij de werken doen van Degene die ons gezonden heeft, zolang het nog dag is, dat wil zeggen zolang het nog mogelijk is. Onze Heer zegt: “Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u”. Wij zijn allen gezondenen. Dat wil niet zeggen, dat we allemaal naar andere werelddelen moeten trekken, neen, een ieder is een gezondene op de plaats waar hij of zij staat met de talenten die hem of haar toevertrouwd zijn. In de Bergrede zei Jezus reeds: “Gij zijt het zout der aarde. Gij zijt het licht der wereld. Laat zo uw licht schijnen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader die in de hemelen is, verheerlijken”.

Het woord der waarheid in de eindtijd

Het woord der waarheid staat centraal in de eindtijd. En het belangrijkste goede werk wat Jezus deed en ook wij moeten doen, is de waarheid in het licht stellen. “Hij is de Waarheid” . Jezus zelf wordt ‘het vleesgeworden Woord’ genoemd. Het woord der waarheid. Heel duidelijk zien wij in het boek Openbaring dat ‘het woord’ centraal staat in het hele eindtijdgebeuren. Het is steeds weer het Woord dat geproclameerd wordt. Het is belangrijk dit te onderscheiden. Dit is het kenmerk van de ware eindtijdgedachte. Het woord dat uitgaat: Overwinnende en om te overwinnen (Openb. 6:2). Hierdoor zal alles geschieden en zal alles hersteld worden.

En dat woord gaat nu uit van de Gemeente. Jezus heeft zich gezet aan de rechterhand Gods in de hemelen. Hij is het hoofd van de Gemeente. Hoofd en lichaam zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het woord der waarheid zal nu gesproken worden door de Gemeente van Jezus Christus. Mannen en vrouwen, vervuld met de Heilige Geest, die leven op aarde! Heeft men de Heilige Geest niet, dan behoort men niet tot het Lichaam van Christus Romeinen 8 vers 9b (Rom. 08:09b), zegt Paulus. Men verstaat dan ook de waarheid niet. De Heilige Geest is de Geest der waarheid: Hij zal u de weg wijzen tot de volle waarheid, zegt Jezus Johannes 16 vers 13 (Joh. 16:13), De Geest die in een ieder persoonlijk en in de Gemeente werkzaam is, zal de Heilige Geest moeten zijn, waarvan men zich heel duidelijk bewust moet zijn of men die wel of niet ontvangen heeft. Men ontvangt de Heilige Geest namelijk niet automatisch bij de bekering of wedergeboorte.

Het is ‘de gave Gods’ die men ontvangt als men daar in het geloof om bidt Lucas 11 vers 9 tot en met 12 (Luc. 11:09-12). Jezus zelf zegt de volgende belangrijke woorden over de Heilige Geest in Johannes 16 vers 12 tot en met 15 (Joh. 16:12-15): “Nog veel heb ik u te zeggen, maar gij kunt het thans niet dragen; doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen. Hij zal mij verheerlijken, want Hij zal het uit het Mijne nemen en het u verkondigen. Al wat de Vader heeft, is het mijne; daarom zeide Ik: Hij neemt uit het mijne en zal het u verkondigen” .

Zonder gemeente geen eindtijd

Alleen de Gemeente van Jezus Christus – naar Bijbelse maatstaven – beschikt dus over de waarheid. Zij zijn de lichtdragers in deze tijd. (“Gij zijt het licht der wereld”). Als wij de waarheid in het licht stellen, dan stuiten wij onherroepelijk op wat geen waarheid is. Zo is er een leer die zegt – en waar velen zich mee bezighouden – dat de gemeente weggenomen zal worden voor de grote verdrukking. Dit baseert men dan in hoofdzaak op de tekst in Openbaring 3 vers 10 (Openb. 03:10), waar staat: “Omdat gij het bevel bewaard, hebt om Mij te blijven verwachten, zal ook Ik u bewaren voor de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal” (NBG-vertaling) . Een meer letterlijke vertaling is: “Omdat gij het woord van mijn volharding bewaard hebt, zal ook Ik u bewaren uit de ure der verzoeking” . De lezing is: Kijk, voor de grote verdrukking begint, neemt de Heer zijn Gemeente weg. Zomaar! Ineens worden mensen weggenomen. Een vader van een gezin, een chauffeur in een auto, een chirurg van de operatietafel, enz., met alle gevolgen van dien. Enorme chaos en verdriet. En hierin moet onze Heer en Heiland dan ook de wil van de Vader doen, waarvan toch staat dat Hij alle mensen lief heeft. En God is een God van orde en niet van wanorde.

Maar wat     nog veel erger is – hoe rampzalig de natuurlijke gevolgen ook zijn – als de Gemeente weggenomen zou worden, dan is al het licht weg. Wij hebben in het voorgaande gezien dat de enige lichtdragers in deze wereld de Geest vervulde kinderen Gods zijn, de Gemeente van Jezus Christus. Neemt men die weg, dan is alle waarachtige kennis van God, Jezus Christus, het heil, enz. weg. Er zou nog nooit zo’n uitzichtloze diepe duisternis over de aarde gekomen zijn als juist dan. (God zou bij wijze van spreken weer met een nieuwe Abraham moeten beginnen) . Niemand zou nog het evangelie kunnen verkondigen aan de ganse schepping, zoals Jezus dat zelf zegt in Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14): “En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden, tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn”. De Heer zou zijn opdracht zelf verijdelen, door de Gemeente weg te nemen en zo handelen tegen de wil van God.

Het raadsbesluit van God

Tevergeefs zou de schepping met reikhalzend verlangen uitzien naar het openbaar worden van de zonen Gods uit de Gemeente Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19). Tevergeefs in al haar delen zuchten en in barensnood zijn. Het is te vergelijken met het wegnemen van het volk Israël voor de geboorte van Jezus Christus. Dan zou Hij er nooit gekomen zijn. Maar het volk was in verwachting van de Messias. En zo is de schepping óók in verwachting. De hele schepping is in barensnood, in al haar delen, zegt Paulus. Mens en dier en plant. En zij zucht onder het juk van de duivel. De Heer neemt zijn Gemeente niet weg, maar laat haar juist uit die schepping geboren worden tot heil van die schepping zelf. De schepping die aan de vruchteloosheid onderworpen is, gaat toch baren, gaat vrucht voortbrengen. Jubelt, gij onvruchtbare, zegt Jesaja 54. De volheid van de aarde zal de Gemeente zijn. Wij worden uit die ganse schepping geboren. “Naar het raadsbesluit van God voortgebracht door het woord der waarheid om in zekere zin eerstelingen te zijn onder zijn schepselen” Jakobus 1 vers 18 (Jak. 01:18).

Voortgebracht naar het raadsbesluit van God. God werkt volgens Zijn raadsbesluit. De heerlijkheid van de eindtijd is dat Gods raadsplan steeds meer geopenbaard gaat worden aan de Gemeente van Jezus Christus. En dat raadsplan van God is net zo eeuwig en on veranderlijk als God zelf.

Openbaring 14 vers 6 (Openb. 14:06) spreekt van een ‘eeuwig evangelie’. Eén en onveranderlijk. Jesaja spreekt profetisch als hij zegt: “O Here, Gij zijt mijn God, U zal ik verheffen, Uw Naam loven, want gij hebt wonderen gedaan, raadsbesluiten uit een ver verleden in waarheid en trouw volvoerd” Jesaja 25 vers 1 (Jes. 25:01). God handelt niet impulsief, maar alles is naar zijn eeuwig voornemen. De “Ik ben die Ik ben” uit Exodus 4 vers 14 (Ex. 04:14) is dezelfde als die in het begin sprak en die in Openbaring 1 vers 8 (Openb. 01:08) zegt: “Ik ben de Alpha en de omega, zegt de Here God, die is en die was en die komt, de Almachtige”.

En om het ons maar duidelijk te maken hoe groot zijn trouw is aangaande zijn raadsbesluiten, heeft Hij de schrijver aan de Hebreeën op laten schrijven, dat Hij gezworen heeft bij zichzelf, omdat Hij bij niemand hoger kon zweren Hebreeën 8 vers 13 (Heb. 08:13) . ‘Daarom heeft God, toen Hij des te nadrukkelijker aan de erfgenamen der belofte het on veranderlijke van zijn raad wilde doen blijken. Zich onder ede verbonden” Hebreeën 6 vers 17 (Heb. 06:17) .

Zijn raadsbesluiten zijn, evenals God zelf, ‘enkel goed’ en er is geen duisternis in. 1 Johannes 1 vers 5 (1 Joh. 01:05) zegt: “God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis” . Nooit zal door Gods toedoen iets geschaad worden in de schepping. Al Gods handelen is er op gericht de mens wel te doen en een eeuwige scheiding te bewerken tussen licht en duisternis. Hij is als een liefdevolle chirurg die met grote kundigheid alles verwijdert wat niet in de mens thuis hoort Hebreeën 4 vers 12 (Heb. 04:12).

In Openbaring 5 zien wij God op de troon met een boekrol welke Hij geeft aan het Lam Jezus Christus. Het is niet een blanco rol, die nog door het Lam beschreven moet worden, neen, het is beschreven van binnen en van buiten. Dat wil zeggen het plan is volkomen gereed. Het bestek is klaar. “De bouwmeester van alles is God”, zegt de Hebreeën schrijver. Gods eeuwige raadsbesluiten staan opgetekend in de boekrol en die worden in waarheid en trouw volvoerd door het Lam, dat waardig bevonden is.

Niet alleen ach en wee in de eindtijd

Als Jezus profetisch spreekt over de eindtijd en dan opmerkt: “Want er zal dan een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal” Matteüs 24 vers 21 (Matt. 24:21), dan wil dat niet zeggen dat wij ons steeds maar bezig moeten houden met alleen maar ellende, al onderkennen wij dat heus wel. Jezus zegt ook: Leer een les van wat je ziet in de natuur. In vers 32 zegt Hij: “Leer dan van de vijgenboom deze les…” Onze Heer zegt dat die vijgenboom niet iets bijzonders is! Voor ons had de Heer net zo goed een appel- , peren- of kersenboom kunnen noemen, want Hij zegt: Leer een les uit wat je in het voorjaar aan de bomen ziet. “Wanneer zijn hout reeds week wordt en de bladeren doet uitspruiten, weet gij daaraan dat de zomer nabij is, voor de deur”.

Wij verheugen ons dat de winter voorbij is en dat we duidelijk de tekenen gaan onderscheiden van de naderende zomer. Het luidt het einde in van de heerschappij van satan en zijn demonenleger en het is het begin van een glorieuze nieuwe tijd, waarin Jezus Christus met zijn Gemeente, de zonen Gods, zullen heersen en als koningen en priesters de schepping zullen bevrijden en dienen Openbaring 20 vers 6b (Openb. 20:06b) . Wij mogen de eindtijd zien als de oogsttijd. Dat is altijd nog een reden om feest te vieren geweest Exodus 23 vers 16 (Ex. 23:16) . De tijden van arbeiden en wachten zijn voorbij en de eerste en late regen zijn er op gevallen, het volle koren is in de aar rijp geworden. Het is niet, zoals zo vaak gezegd wordt, dat God in grote grimmigheid neerdaalt en een ieder, die niet doet zoals Hij wil, treft met de verschrikkelijkste plagen. Dit kan niet, dit doet God niet. Jezus Christus heeft ons getoond wie de Vader is: enkel goed. In Zijn grote liefde wil God, en dat is aangenaam voor Hem zegt Paulus in 1 Timoteüs 2 vers 4 en 5 (1 Tim. 02:04-05): “dat alle mensen behouden worden en tot erkentenis der waarheid komen. Want er is één God en ook één middelaar tussen God en mensen, de mens Jezus Christus, die zich gegeven heeft als een losprijs voor allen” .

God roept de mensen niet met geweld, met dreiging, met vreselijke plagen, maar, zegt 1 Petrus 1 vers 3b (1 Petr. 01:03b): “door Zijn heerlijkheid en macht”. Als wij weten willen wie in grote grimmigheid is neergedaald en waar de benauwdheid en de verdrukking vandaan komen, moeten wij letten op wat Johannes ziet in visioenen over de eindtijd. Hij zegt in Openbaring 12 vers 12b (Openb. 12:12b): “Wee de aarde en de zee, want de duivel is tot u nedergedaald in grote grimmigheid, wetende dat hij weinig tijd heeft” . Dit is de sleuteltekst om in het boek Openbaring steeds vast te houden en te zien wie de bewerker is van alle verdrukking en benauwdheid. Werkt God hier dan niet aan mee? Neen! Hij kan en wil dat niet. Jezus zegt in Jesaja 59 vers 19b (Jes. 59:19b) (Statenvertaling) “als de vijand zal komen gelijk een stroom zal de Geest des Heren de banier tegen hen oprichten”. Zo is God!

Het is deze laatste wanhoopsdaad waardoor de duivel en al zijn engelen uiteindelijk in de poel des vuurs zullen belanden. Wij staan aan het begin van een geweldige openbaring van Gods heerlijkheid in zijn volk, de Gemeente van Jezus Christus. De eerste tekenen beginnen zich duidelijk te manifesteren. Het leger van kinderen Gods dat zijn plaats in de hemelse gewesten inneemt wordt steeds groter en sterker. De eerste zonen staan op het punt geboren te worden. De oplossing voor de zuchtende schepping nadert. De overheden, de machten, de wereldbeheersers dezer duisternis, de boze geesten in de hemelse gewesten, de overste van de macht der lucht, Efeze 2 vers2; Efeze 6 vers 12 (Ef. 02:02; Ef. 06:12), heel het demonische leger, komt in grote benauwdheid, verdrukking en tijdnood (“wetende dat hij weinig tijd heeft”). En deze benauwdheid en paniek ervaren de mensen op de aarde. Dit is nooit geweest (de gemeente is nog nooit zover geweest) en het zal ook nooit meer kunnen zijn, omdat dit het definitieve einde wordt van het rijk der duisternis. Maar Gods trouw, zegt de Psalmist, is schild en pantser (Psalm 91). God zal niet gedogen dat iemand boven zijn vermogen verzocht wordt 1 Korinthe 10 vers 13 (1 Kor. 10:13). Ook niet in de eindtijd! Niemand zal verloren kunnen gaan buiten zijn wil om. Als iemand verloren gaat dan zal het die mens zijn, die de duisternis liever heeft dan het licht. Er moet dus zelfs een keuzemogelijkheid zijn tussen duisternis en licht. Zo is onze God, dat is Zijn wezen.

Rechtvaardig en genadig, barmhartig en heilig, getrouw en goedertieren, eeuwig in goedheid en liefde. En daarom is de eindtijd ook een tijd van vreugde, van geboorte! Er wordt weer iets geboren, net als in de dagen van Abraham, Isaak en Jakob. Het volk Israël uit Egypte, Jezus Christus in de volheid des tijds en nu de zonen Gods in de volheid van deze tijd. Het is ook de tijd van de voltooiing. Er moet nog veel geschieden, maar de tijd komt nader dat van de troon geroepen zal worden: “Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn en Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan. En Hij die op de troon gezeten is, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw” Openbaring 21 vers 3 tot en met 5 (Openb. 21:03-05) .

Wij zien, met onze verlichte ogen des harten, dat dit komende is en daarin verblijden we ons. Maar wij zien ook dat er eerst nog het een en ander moet gebeuren. Tot Johannes klinkt dan ook de opdracht: “Klim hierheen op en Ik zal u tonen, wat na dezen geschieden moet” Openbaring 4 vers 1b (Openb. 04:01b) . Wij zullen in de komende nummers van “Levend Geloof” trachten te verstaan wat Johannes zag.

(wordt vervolgd).