Selecteer een pagina

Levend geloof 1983. 03 nr. 235

De overwinning van Jezus en de gemeente door Gert Jan Doornink

“Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk ten toon gesteld en zo over hen gezege­vierd ” Kolossenzen 2 vers 15 (Kol. 02:15).

Jezus was volkomen overwinnaar

Bij de viering van Goede Vrijdag en Pasen kunnen we als gemeente van Christus onze aandacht bepa­len bij verschillende aspecten, zoals het offer wat Hij bracht, de losprijs die Hij betaalde, het lijden dat Hij door moest maken, de kruis­dood, de opstanding, de verschijningen na Zijn opstanding, enz. Bij dat alles mag echter het grote, centrale doel niet uit het oog worden ver­loren. Dit alles omvattende einddoel was de overwinning die Hij behaalde! Satan werd door Jezus ontmaskerd en onttroond. Daarom was Zijn overwin­ning een volkomen overwinning!

Wie dit uit het oog verliest kan gemakkelijk be­trokken raken in allerlei geharrewar over wat nu bijvoorbeeld het belangrijkste onderdeel van Zijn verlossingswerk was, terwijl men aan het werke­lijke doel voorbijgaat. En dat niet alleen, men verliest dan ook uit het oog dat, zoals Jezus tot volle overwinning kwam, ook wij — die geroepen zijn in zijn voetstappen te wandelen – tot volle overwinning behoren te komen.

Jezus openbaarde de wil van God

Het leven van Jezus op aarde behoort in ieder op­zicht een voorbeeld te zijn voor allen die Hem volgen in de weg van geloof en gehoorzaamheid. Wij zullen er inde eerste plaats acht op moeten geven dat de bediening van Jezus op aarde werd gekenmerkt doordat Hij ten allen tijde de wil van God openbaar maakte. De woorden die Hij sprak wa­ren geest en leven’. Ze hadden een positieve uitwerking in allen die zich voor Zijn woorden open stelden. . Ze brachten vernieuwing, bevrijding en genezing bij allen die met hun nood en problemen tot Hem kwamen. Petrus kon later in het huis van Cornelius van Hem getuigen dat Hij het land rondgegaan is, weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren, want God was met Hem (Hand. 10:38). En wat dit laatste betreft, God was met Hem doordat Hij met de Heilige Geest’ en met kracht gezalfd was.

De bediening van Jezus op aarde werd ook geken­merkt door felle tegenstand uit het rijk der duis­ternis. Op vrome wijze manifesteerde satan zich in de Farizeeën en Schriftgeleerden. Soms werd Jezus ook rechtstreeks door de duivel aangevallen, zoals bij de verzoeking in de woestijn. Maar altijd weer moest satan het onderspit delven. Jezus leefde im­mers in volkomen gemeenschap met zijn Vader.

Vanuit deze volkomen gemeenschap kon Jezus ook het plan van God met de mensheid ten uitvoer brengen: de mens verlossen uit de macht van satan. Daarvoor gaf Hij Zijn leven, Zijn bloed. Satan, die een ne­gatieve claim op de mensheid had gelegd, moest ontmaskerd en overwonnen worden, zodat hij de mensheid los moest laten. Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16) ver­telt ons waarom God dat deed: God had de wereld lief’. De wereld was immers Zijn schepping en de mens werd geschapen als hoogste vorm van Gods scheppingsorde, de mens werd de kroon van Gods schepping. Daarom zond Hij het allerliefste wat Hij bezat naar deze wereld: Zijn eniggeboren Zoon die de losprijs werd om ons vrij te kopen uit de macht van satan.

Satan leed de nederlaag

Als wij het leven en de bediening van Jezus op aarde volgen, zien wij hoe alles hoe langer hoe meer tot een climax gaat komen. Uiteindelijk wordt Jezus overgeleverd in handen van de vijand. De strijd tussen satan en Jezus gaat zich hoe langer hoe meer toespitsen, totdat uiteindelijk Jezus aan het kruis van Golgotha wordt gespijkerd. En als Hij het dan tenslotte aan het kruis van Gol­gotha uitroept: Het is volbracht, lijkt satan ogenschijnlijk de overwinning te hebben behaald. Maar in werkelijkheid heeft satan het verloren! Jezus had zijn geest bevolen in handen van de Va­der, Jezus overwon de dood en stond op uit de dood, Hij was de grote Triomfator!

De mens die nog niet wedergeboren is, en dus nog leeft in het rijk der duisternis, zal dit niet willen aanvaarden, voor hem blijft de over­winning van Jezus een verborgen zaak. Hoewel heel zijn bestaan in deze wereld hem. tot nadenken zou moeten brengen. Immers alles in deze wereld wordt bepaald door leven en dood, waarbij altijd weer het leven het laatste woord heeft, zie maar in de natuur. Wel is er in het leven van ieder mens een ‘Godsbesef’ aanwezig, of hij het erkennen wil of niet. Daarom is het ook zo belangrijk dat de ge­meente van Christus trouw is aan haar roeping door te getuigen van Jezus door woord en daad on­der de leiding van Gods Geest. Het is de Heilige Geest die het ‘Godsbesef’ in ieder mens tot leven wil verwekken. En voor ieder mens is er de moge­lijkheid om het nieuwe leven in Christus te leren kennen.

Zijn overwinning en onze overwinning

Om ons weer te bepalen bij de overwinning die Je­zus heeft behaald: wij zullen ons ook moeten rea­liseren dat Zijn overwinning nooit losgezien mag worden van de overwinning die de gemeente zal be­halen! Het grote perspectief voor de eindtijdgemeente is de volkomen overwinning! Satan is het gelukt dit vele eeuwen verborgen te houden. Slechts enkelen hadden in de loop der eeuwen oog voor deze geweldige heerlijkheid. Maar in onze dagen breekt het volle Goddelijke licht in de le­vens van velen door. Nog zijn er vele kinderen Gods die de taal van het ongeloof spreken door te zeggen: dat is onmogelijk, dat gebeurt toch nooit. Doordat men gebonden is aan natuurlijke, aardsgerichte leringen heeft satan hun geestelijk denken geblokkeerd en is het geloof in de openba­ring van Gods overwinning en heerlijkheid ver­schoven naar het ‘hiernamaals’.

Maar de ware gelovige gaat zich hoe langer hoe meer bewust worden van het feit dat het Gods be­doeling is dat óók de gemeente, evenals Jezus, tot volle overwinning behoort te komen. Evenals bij Jezus zal het echter gaan door lijden en strijd heen. Dat behoeft ons echter niet te ver­ontrusten, want het lijden van de tegenwoordige tijd weegt niet op tegenover de heerlijkheid die over ons geopenbaard zal worden. Al zullen ook wij deel hebben aan vervolging en verdrukking, dwars door alles heen mogen we Gods heerlijkheid in onze geest ervaren. Hoe meer onze geest een eenheid gaat vormen met de Heilige Geest, hoe meer ook Gods overwinning in onze geest gestalte gaat aannemen en wij immuun worden voor de aan­vallen van de boze.

Het geheim van de overwinning van Jezus

Waardoor kon Jezus overwinnaar zijn? Omdat Hij met de Heilige Geest en met kracht gezalfd was. Daardoor was God met Hem Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38). Waardoor kunnen wij overwinaars zijn? Door ook met de Hei­lige Geest en met kracht gezalfd te zijn. Jezus sprak: Gij zult kracht ontvangen wanneer de Hei­lige Geest over u komt. . . Bent u gedoopt met de Heilige Geest en spreekt u in nieuwe tongen?

Weet u zich dagelijks vervuld met Gods Geest? Dankt u Hem iedere dag weer dat Hij u vol ge­maakt heeft van Zijn $eest en dat u aangedaan bent met kracht van omhoog? Kunt u met Paulus zeggen: “God heeft ons niet gegeven een geest van lafhartigheid,. . . maar van kracht, van ‘liefde en van bezonnenheid” 2 Timoteüs 1 vers 7 (2 Tim. 01:07). Dat is het geheim van onze overwinning!

Als eindtijdgemeente zullen wij moeten functioneren vanuit de zekerheid dat Gods Geest een dage­lijkse realiteit in ons leven is. De Heilige Geest wil ons leiden in alle waarheid en geeft ons kracht om de verleidingen en verzoekingen uit het rijk der duisternis te kunnen weerstaan. De Heilige Geest houdt ons staande temidden van be­spotting, vervolging en verdrukking. De Heilige Geest doet ons overwinnen!

Op weg naar de volle overwinning

Het is Gods wil dat de eindtijdgemeente tot volle overwinning komt. De brieven gericht aan de zeven gemeenten in Openbaring 2 en 3 eindigen allemaal met de woorden: “Wie overwint. . . ” Vaak is er van die volle overwinnaar nog weinig zichtbaar en blijft het beperkt tot incidentele en individuele gevallen. Maar – prijst God! – stap voor stap mogen wij voorwaarts gaan in de Naam van Jezus. Wij bewandelen de overwinningsweg en naarmate we geestelijk groeien leren we Jezus niet alleen kennen als de volkomen Verlosser, maar ook als de Voleinder van ons geloof. “Hij die nederge­daald is (om aan het kruis van Golgotha de over­winning te behalen), Hij is het ook, die is opge­varen ver boven alle hemelen, om alles tot volheid te brengen” (zodat ook wij tot volle over­winning komen) Efeze 4 vers 10 (Ef. 04:10).

Door de weg van geloof te gaan kunnen wij deelge­noten zijn van de overwinning van Jezus en het met Paulus zeggen en beleven dat we met Jezus meer dan overwinnaars zijn! Dan is Goede Vrijdag en Pasen veel meer dan een historische herdenking maar een dagelijkse werkelijkheid in ons leven.

 

Goede vrijdag (gedicht) door Judith Jacobs

Als je ooit in j’ eigen leven

Door de donkerst ’ nacht heen moet,

Denk dan aan de Heer, wiens drupp’len –

Zweet veranderden in bloed.

 

Als de eenzaamheid zó groot wordt

Dat je ziel in ’t strijd uur beeft.

Denk dan aan de Zoon des mensen

Die dat óók doorworsteld heeft.

 

Denk aan Hem, de Man van smarten

Die – doorboord en wreed bespot –

Zich geheel voelde verlaten

Door de mensen en door God.

 

Maar denk ook: Hij ’s Overwinnaar,

Hij heeft ’t ook voor mij volbracht;

Zodat j’ elke dag mag putten –

Uit genade: Nieuwe kracht.

 

Reacties van lezers

 

Een rijk geestelijk leven

Zuster J. F. te Baarn, schrijft: “Ik wil u heel hartelijk bedanken – en bo­venal de eer aan God geven – voor “Levend Geloof”. Wat is het geweldig als je je zo laat leiden door de Heilige Geest en zoveel mensen mag bereiken. Door het lezen van “Levend Geloof” mag ik een rijk geestelijk leven hebben en kracht en sterkte ervaren en leven in Gods Ko­ninkrijk. Vandaar dat ik dit graag door wil geven door een geschenkabonnement op te geven”.

Opbouw en onderscheiding

Zuster A. H. te Nieuwerbrug aan de Rijn, schrijft: “Wij zijn dankbaar voor uw blad “Levend Geloof”, wat enorm opbouwend is. Vooral de ge­dachten over het boek Job, door Nico Goverts, spreken mij bijzonder aan. Wij leren mede hierdoor wie onze Vader is en onderscheiden tevens de streken van de tegenstan­der. Wat een geweldige God hebben wij, die zich steeds meer aan ons openbaart.

Daarom willen wij ook dit aan anderen uitdelen en ge­ven u daarom hierbij een geschenkabonnement en een gewoon abonnement op. God zegene u in het verder ver­spreiden van Zijn heerlijk­heid” .

Waardering en dankbaarheid

Broeder H. N. D. te Prin­senbeek, schrijft: ”Nu ik mij sinds enige tijd tot de regelmatige lezers van “Le­vend Geloof” mag rekenen (ik koop uw blad maande­lijks aan de boekentafel in onze gemeente), wil ik mijn grote waardering en dank­baarheid uitspreken voor de rijke inhoud van uw artike­len. In ons met religieuze en geestelijke lectuur toch ruim bedeelde land, had ik nog niet eerder een blad gevonden, waar, in plaats van theologen en andere ge­leerden, God zelf het Woord werd gegeven. En dat in klare taal voor mensen van deze tijd. U stelt zichzelf hierin ‘slechts’ op als rijk gezegende spreekbuizen, maar u mag u hierbij geleid weten door Zijn Geest. Ik bid en wens u toe dat een groeiend aantal lezers ze­kerheid, kracht en vreugde zullen gaan putten uit uw blad, zodat de titel er van hun bezit mag gaan worden”.

 

Vernieuwing en herstel door Folkert Pool -2-

 

Willen wij het goede of het kwade?

De Heer wil als een Vader het goede geven aan zijn kinderen. God is enkel lief­de. De duivel werpt altijd het goede weg en laat de mensen in Jeruzalem ten aan­zien van Jezus roepen: “Weg met Hem”. God werpt het kwade weg en denkt er nooit meer aan terug. Hij draagt er zelfs zorg voor dat de satan uiteindelijk geworpen wordt in de poel des vuurs.

Met wie werkt u mee? Hebben we liefde tot de waarheid, tot het goede of tot de leu­gen, tot het slechte? Liefde tot God staat in direct ver­band met afwijzen van de bo­ze met al zijn invloed.

Iemand zei eens: Wie van bloemen houdt, moet een he­kel hebben aan onkruid, of­tewel een ieder die de Naam des Heren aanroept, breke met de ongerechtigheid. 2 Timoteüs 2 vers 19 (2 Tim. 02:19)

De satan heeft vele pijlen op zijn boog om ons te beïn­vloeden en om onze gemeen­schap met de Heer te blokke­ren. Eén van zijn aanvals- methoden is de mensen te brengen onder gevoelens van verwerping, van minderwaar­digheid, van er niet bij ho­ren, van tekort schieten, van niet gewenst zijn, van ontevredenheid, van afgunst, van anderen kunnen alles be­ter, van geremdheid in ge­zelschap, enz.

Gevoelens van je verworpen voelen, komen nooit van God. Dan ben je niet in de waar­heid Gods. In het allereers­te stadium van zijn ontwik­keling had de mens dit niet. Het is bij hem binnengeko­men, maar hoe? Wat is de oorsprong van verwerping?

Waar komt de verwerping weg?       

In Ezechiël 28 wordt de val van satan beschreven. Hij was een lichtende morgen­ster, een belangrijke engel die God ten dienste stond. Maar toen God de aarde en de mensen schiep en de engelen de taak ontvingen de mensen ten dienste te staan, ging de satan, door hoogmoed ge­ïnspireerd, met deze opdracht niet akkoord. Hij accepteerde niet dat God de mensen schiep naar Zijn beeld en gelijkenis. Satan voelde zich als het ware ge­kleineerd, verworpen en hij kwam in opstand tegen Gods plan en aanvaardde de mensen niet als schepselen Gods, waar God een plan mee had.

Satan voelt zich verworpen en wil dat de mens dezelfde gevoelens krijgt door hem in te fluisteren: God verwerpt, God is ver weg, God laat je in de steek, waarom geneest God me niet, waarom helpt God me niet?

Laat daarom diep in uw hart de gedachte griffen dat ver­werpen nooit van God komt. De boze drukt altijd neer, maar de Heer richt de gelo­vigen op en herstelt verbro­kenen van hart en verbindt hun wonden. De Heer geeft altijd het goede, hoofdsie­raad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest. Door geloof zeg je: het komt goed en wordt je hart ver­vuld met vreugde.

De mens die zich verworpen voelt, denkt: het komt niet goed en maakt God tot een leugenaar, want hij hecht meer waarde aan wat de boze hem influistert dan aan wat God belooft heeft. Door dit te doen kwamen Adam en Eva ten val en moesten ze het paradijs verlaten. Satan is er op tegen dat wij geloven wat God zegt. Want door geloof groeit het Koninkrijk Gods en gaat het rijk der duisternis ten onder met alle negatieve gevoelens, zoals angst en verdriet.

Waarom voelen vele mensen zich verworpen?

Dat vele mensen zich verwor­pen voelen is niet zomaar ontstaan, daar is een aan­leiding voor. Er werden wel­licht vele fouten gemaakt in opvoeding thuis of op school, waardoor de ziel verwondingen opliep. Gevoe­lens van verworpen zijn en angsten voor verwerping, kunnen alleen gestalte aan­nemen als liefde en acceptatie geheel of gedeeltelijk ontbreken bij hen die gezag over ons uitoefenden.

Pilatus vroeg: Wat is waar­heid? God is liefde, dat is waarheid. Hij heeft het her­stel van de totale mens op het oog. De liefde rekent het kwade niet toe, maar wel het goede. Prijs de Heer! En. . . de liefde van Jezus Christus is onvoorwaardelijk en constant. Hij had ons reeds lief toen wij nog zondaren waren. Zoals een moeder haar kind liefheeft, zonder voorwaarden te stellen, zo heeft God ons lief. De Heer denkt positief over ons en wil het goede voor ons. Wij zijn de oogap­pel van de Heer! Zacharia 2 vers 8 (Zach. 02:08).

De duivel denkt negatief, wil het negatieve, geen groei, geen herstel, geen zoonschap. Daarom wil hij ons de leugen doen geloven en zegt bijvoor­beeld: Je bent minder dan een ander, niemand acht je hoog, niemand houdt echt van je, God is een boeman. Of bij­voorbeeld: Je doet veel te weinig voor de Heer, het is allemaal jouw schuld, je bent een nul, je hoort eigenlijk niet bij de gemeente, je hebt vast niet de Heilige Geest ontvangen. . .

Misschien komt u dit bekend voor en herkent u enkele van deze gedachten en gevoelens. Het kan zover komen dat je er bij voorbaat van uitgaat dat de ander negatief over je denkt en je voelt je ongeluk­kig. Er groeit angst, faal­angst om kontakten te leggen met anderen. Je voelt je niet prettig en op je gemak in ge­zelschap van andere mensen.

Alle zelfvertrouwen ont­breekt want er is een grote onzekerheid in je innerlijk, in je ziel en geest.

Dit is niet ontstaan door het werk van de Heilige Geest, maar de boze heeft kans gezien ons leven te be­ïnvloeden, ja zelfs te be­zetten, maar gelukkig wil en zal de Geest Gods het goede in ons werken. Praat eens met uw voorganger of oudste en laat u bevrijden in de machtige Naam van Jezus Christus, onze Verlosser, van deze macht van verwer­ping Matteüs 12 vers 28 (Matt. 12:28).

Kunnen wij verwerpelijk over God denken?

Wanneer ik denk: dat komt nooit goed in mijn leven of in het leven van een broeder of zuster, dan is die ge­dachte niet uit God. Wanneer Lazarus ernstig ziek is, zegt Jezus dat het wel goed komt en dat zijn ziekte niet ten dode is, maar tot heer­lijkheid Gods. Geldt dit dan voor iedere ziekte? Bij Je­zus wel! En bij ons? Voor de gelovigen – dat wil zeggen zij die geloven -geldt: op zieken zullen ze de handen leggen en ze zullen genezen worden. Maar zolang wij te klein, minderwaardig of ver­werpelijk over onszelf en God denken, zal er weinig gebeuren.

Kunnen wij verwerpelijk over God denken? In 1 Samuël 8 vers 7 (1 Sam. 08:07) zegt de Heer tot Sa­muël: “Niet u hebben zij verworpen, maar Mij. . . ” Wie het woord van de Heer verwerpt, verwerpt Hemzelf! Het is onmogelijk scheiding aan te brengen tussen de Heer en Zijn leer. Zoals iemand spreekt, zo is hij. Jezus zegt: “Ik ben het le­ven”, maar ook: “Mijn woor­den zijn geest en zijn le­ven”. Johannes 5 vers 24 (Joh. 05:24): “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie mijn woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezon­den heeft, heeft eeuwig le­ven en komt niet in het oor­deel, want hij is uit de dood (is oordeel, is verwer­ping) overgegaan in het le­ven” .

Verwerp het Woord niet. Adam deed het en satan ging heer­sen en Adam voelde zich ver­worpen. Hij verborg zich, want hij was bevreesd. Waar kwam die vrees vandaan? Van de boze. Zoals satan zich voelt, gaat Adam zich voe­len. Adam had God toch niet leren kennen als iemand om bang voor te zijn?

Zo is ook Saul iemand die zich sterk verworpen voelt oftewel gebonden is door die boze geest. Saul acht zich te gering 1 Samuel 9 vers 21 (1 Sam. 09:21); hij verbergt zich 1 Samuel 10 vers 22 (1 Sam. 10:22); hij is angstig 1 Samuel 13 vers 12-14 (1 Sam. 13:12-14) .

In de geschiedenis met Goli­ath is het de angst die re­geert in Israël. Terwijl David de moed niet verliest maar optreedt in de Naam des Heren. Saul is onzeker en heeft geen zelfvertrouwen 1 Samuel 20 vers 2 (1 Sam. 20:02). Saul is onte­vreden en depressief. En tenslotte beheersen angst, haat afgunst en achterdocht zijn leven. Wanneer het in het leven van Saul erg moei­lijk wordt gaat hij tegen Gods wil in naar een waar­zegster en pleegt tenslotte zelfmoord.

Wat doet David in zeer moei­lijke omstandigheden wanneer Ziklag is verbrand en vrouw en kinderen zijn weggevoerd en zijn vrienden hem willen stenigen? Hij versterkt zich in de Here zijn God. Niet in de omstandigheden, maar in de Heer vindt hij zijn kracht en overwinning. Wan­neer David de vijanden heeft verslagen, verdeelt hij de buit onder zijn manschappen en de oudsten van Juda, in tegenstelling tot Saul, die de buit, waar de ban op lag, voor zichzelf behoudt en schijnheilig aan Samuël ver­telt dat de buit is meege­bracht om aan de God van Sa­muël te offeren. Let op dat Saul niet meer spreekt over zijn God maar over de God van Samuël. Er is geen contact, geen relatie meer met zijn Heer, die hem gezalfd had tot koning. Het geheim in het leven van David is dat hij zijn God van nabij kent. De Heer is zijn Her­der. Hij stelt zich die Her­der voortdurend voor ogen. Er is bij David een liefdesrelatie en naarmate deze ook in ons groeit, krijgt de bo­ze met zijn gevoelens van verwerping, faalangst, onze­kerheid, minderwaardigheid, gebrek aan zelfvertrouwen, minder mogelijkheden en zal ons door de kracht Gods al het goede mogelijke zijn.

Wanneer Job in zeer moeilij­ke omstandigheden verkeert, komen zijn vrienden om het hem nog moeilijker te maken. Zijn vrouw adviseert hem: “Zeg God vaarwel en sterf”. Ze zegt eigenlijk: vervloek God maar, neem afstand van God, verbreek de relatie met God! Maar Job houdt vast aan zijn God en aan zijn recht­vaardiging. Hij verwerpt God niet en laat zichzelf ook niet verwerpen. Zo geldt ook voor ons dat er geen veroordeling is voor hen die in Christus Jezus zijn. Job be­greep niet waarom die ellen­de hem allemaal overkwam, maar hij hield vast aan zijn onschuld en hij beleed: “toetste de Heer mij, ik kwam als goud te voorschijn” Job 23 vers 10 (Job 23:10). Dat is een machtige belijdenis. Job, de knecht des Heren, wist heel zeker: God, mijn Heer, is een goede God! Daar zeg ik ‘amen’ op, want wie zou daar tegen zijn?

Jezus voelde zich nooit verworpen

Ook de Here Jezus voelde zich nooit verworpen. Hij wist: “Die Mij gezonden heeft, is met Mij. Hij heeft Mij niet alleen gelaten” Johannes 8 vers 29 (Joh. 08:29). Ook al roepen de mensen: “Weg met Hem”. Hoe kwam dat? De Here Jezus was op de hoogte van Gods plan met Zijn leven en voor Hem stond vast: Ik heb een relatie met de Vader. Die Vader had bij de doop in de Jordaan en bij de verheer­lijking op de berg duidelijk gesproken: “Deze is Mijn Zoon, de Geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb”. Jezus was geliefd door de Vader. Maar ook u en ik zijn evenals de gemeenteleden in Rome, geroepen heiligen en geliefden Gods Romeinen 1 vers 7 (Rom. 01:07). We zijn door God uitverkoren heiligen en geliefden Kolossenzen 3 vers 12 tot en met 17 (Kol. 03:12-17). “Als God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn? Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overge­geven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken? Wie zal uitverkorenen Gods beschuldigen? God is het, die rechtvaardigt; wie zal veroordelen?” Romeinen 8 vers 31 tot en met 33 (Rom. 08:31-33). Wie zal verwijten, verwer­pen, afstand scheppen tussen ; ons en God? Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus?

De Heer wil gemeenten en ge­meenschappen doen groeien doordat wij elkaar en ook onszelf hoog achten. Laat geen ter neerdrukkende, min­achtende gedachten toe over jezelf of over een ander. Geef de duivel geen voet. Denk positief over jezelf en over de ander, want zo denkt de Heer ook.

Gods liefde in plaats van veroordeling

Zalig hij die zichzelf niet veroordeelt of onder het oordeel brengt in wat hij meent te mogen doen. Wie echter twijfelt veroordeelt zichzelf, omdat hij denkt: is het wel goed, wat ik doe? Wat zal een ander er van denken?

Laat je nooit door de satan veroordelen, want hij beoor­deelt je altijd negatief, hij verwijt en beschuldigt altijd. Laat je zelfs niet veroordelen, wanneer daar alle reden voor zou zijn, maar ga dan naar de Heer, belijdt je fouten aan Hem. En Hij is getrouw en recht­vaardig om de zonden te ver­geven en te reinigen van al­le ongerechtigheid 1 Johannes 1 vers 9 (1 Joh. 01:09). Immers als ons hart ons niet veroordeelt, hebben wij vrijmoedigheid tegenover God en ontvangen wij van Hem al wat wij bidden. Dat is evangelie. Prijst de Heer!

Reken dan ook nooit het kwade toe, dat doet de liefde niet. Scheldt elkaar de zonden kwijt, dan zijn ze kwijtgescholden. Niet toerekenen, niet beschuldi­gen, ook niet jezelf. Laat de liefde Gods functioneren. Heb de liefde Gods in jezelf en deel het uit. In het huwelijk naar elkaar en naar de kinderen en daar­buiten naar allen.

De liefde Gods sluit nie­mand uit, zij kwetst niemands gevoel, zij zoekt zichzelf niet, zij is niet afgunstig en rekent het kwade niet toe.

Wanneer een kind een vol­doende of een zware onvol­doende haalt voor een proefwerk, mag dat niet van invloed zijn op onze lief­desrelatie tot dat kind.

Volwassenen zeggen wel eens: “Ja maar ik ben ook niet volmaakt. . . “, terwijl ze wel het volmaakte van hun kinderen eisen! Maak elkaar geen verwijten over iets wat nog niet volmaakt is, maar accepteer elkaar en bouw elkaar op in de liefde. (slot volgt).

 

 

Van de redactie door Gert Jan Doornink

Pinksteren in beweging

Enige tijd geleden verscheen bij de uitgeversmaatschappij J. H. Kok te Kampen het boek “Pinksteren in beweging” door C. en P. N. van der Laan over vijfenzeventig jaar pinkstergeschiedenis in Nederland en Vlaanderen. Verschillende pinkster- en volle evangeliebladen hebben hieraan reeds aandacht geschonken en bij de lovende kritieken die ik las kan ik mij volle­dig aansluiten. Het boek is duidelijk en over­zichtelijk en bevat een schat van gegevens over de ontwikkeling van de pinksterbeweging. Toch was ik enigszins teleurgesteld dat met geen woord werd geschreven over het werk van “Levend Geloof”, temeer daar hierover wel informatie was ingewon­nen. Ik schreef hierover een brief naar broeder P. van der Laan. Uit het antwoord dat wij ontvin­gen, nemen wij het volgende over:

“Uw blad “Levend Geloof” is mij zeker bekend. Met belangstelling heb ik een aantal nummers doorgeno­men. Het eigen geluid van de inhoud vervult inder­daad een aanvullende functie binnen de Pinksterbe­weging, wat dat betreft wil ik u bemoedigen in dit spoor verder te gaan. De enige reden dat er in ons boek geen melding van is gemaakt is het feit dat in ons aanvankelijk manuscript dit was onderge­bracht in het hoofdstuk “Liturgie, muziek en lite­ratuur” . De uitgeverij vond het oorspronkelijke manuscript echter te dik en daardoor onverkoop­baar. Wij hebben toen besloten dit hoofdstuk onder te brengen in het analytisch deel dat (D. V. ) begin 1984 zal verschijnen. Daar uw blad niet het kader- blad is van één bepaalde organisatie binnen de Pinksterbeweging, was het moeilijk om het achter­af nog in het eerste deel te verwerken. Mogen wij uw geduld nog even op de proef stellen?”

Wij zijn blij met dit antwoord, waardoor tevens mogelijke vragen hierover uit onze lezerskring zijn beantwoord.    

 

Het volgen van Jezus door Jan W. Companjen

 

“Jezus sprak tot hen en zeide: Ik ben het licht der we­reld; wie Mij volgt, zal nimmer in de duisternis wan­delen, maar hij zal het licht des levens hebben” Johannes 8 vers 12 (Joh. 08:12).

In ons vorige artikel (fe­bruari) hebben wij het gehad over twee wegen die de mens van ‘goede wil’ kan gaan na een genomen innerlijk be­sluit om anders te gaan le­ven. Daarbij bespraken wij een nieuwe levensweg en het kunnen gaan van een nieuwe levende weg.

Een nieuwe levensweg, schre­ven wij, was een weg die voortkwam c.q. voortkomt uit een menselijke beslissing iets te doen of iets te la­ten. Zijn of haar levenspa­troon krijgt daarop een dus­danige wijziging dat we van een nieuw leven kunnen spre­ken. Zo’n mens is, wat men 18 zegt, braaf en goed oppas­send geworden.

Heel anders is het gesteld met hen die een nieuwe ‘le­vende ‘ weg willen gaan vol­gen. Ook dat is een mense­lijk wilsbesluit maar het heeft, naast de voorgaande levens omkeer, ook nog tot gevolg dat men een Leidsman heeft aanvaard die alles anders, ja die alles levend en verrassend maakt.

De groei naar volkomen gemeenschap

Die radicale beslissing, om die weg te gaan, brengt ons in contact met de Christus der Schriften, met een le­vende Heer en Meester die ons in alle waarheid leidt naar herstel en vervulling van alle dingen die voor ons mensen zijn weggelegd. Die beslissing om Hem te volgen zet voor ons de deur open naar een persoonlijke groei naar de geestelijke ontwikkeling waarvan ons de tekst boven dit artikel spreekt. Wie Jezus volgt wordt één Geest met Hem. Daarbij ontstaat een dusda­nige geestelijke band dat Leider en geleide elkaar geheel leren verstaan.

Wat is het toch geweldig ge­weest dat Hij alles, ja al­les voor ons volbracht heeft. Hij nam onze schul­denlast en ons oude zondige leven op zich en schonk ons een nieuw leven. Een leven door zijn dood bereid en du­rend tot in eeuwigheid.

Als je tot dat nieuwe leven bent ingegaan dan ontstaat daaruit die gemeenschap met Hem die ons tot één van Geest maakt. Hebreeën 2 vers 11 (Heb. 02:11) zegt daarvan dat Hij die heiligt en zij die geheiligd worden uit één geest geboren zijn. Daar is ons het gebed voor gegeven. Dat is gemeen­schap met Hem hebben in de Geest. Jezus zei bij zijn afscheid van zijn discipe­len: “Nog veel heb Ik u te zeggen, maar gij kunt het thans nog niet dragen (nog niet verwerken); doch wan­neer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waar­heid: want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort zal Hij spre­ken en de toekomst zal Hij u verkondigen (dat wil zeg­gen openbaren). Al wat de Vader heeft, is het mijne; daarom zeide ik: Hij neemt het uit het mijne en zal het u verkondigen” Johannes 16 vers 12 tot en met 15 (Joh. 16:12-15) .

Met Jezus bereiken wij het einddoel

Men kan bidden en toch in feite zichzelf zoeken. Dat wil zeggen dat Jezus met ons meegaat, dat Hij onze beschermengel is. Hij wil, onthoudt dat goed, dat wij met Hem meegaan op Zijn weg en niet dat Hij op onze weg zal komen. Gods weg staat vast en op die weg zullen wij met onze Leids­man Jezus Christus tot ons doel komen. Heden, vandaag, als u Zijn sten hoort, verhardt u niet maar laat u leiden. Dat is hetgeen waar­op de wereld wacht en dat het lichaam des Heren, de gemeente, tot leven zal brengen en op zijn voeten zal laten staan. Wie dit Koninkrijk van God, deze weg zoekt zal in het licht wandelen.

Al zeer velen hebben deze weg gezocht en. . . gevonden! Zij hebben ook ontdekt dat ze het niet vonden op die plaatsen waar zij het vroe­ger gezocht hadden, namelijk op de akker van het vlees. Toen zij op de akker kwamen waar de gaven en de vruchten van de Heilige Geest tot ontplooiing en tot rijpheid waren gekomen, aten zij mee , van de vrucht van die akker en werden verzadigd.

Zoek Jezus, aan Hem heeft God de Vader alles toever­trouwd; Zijn weg is de beste en Hij geeft licht op uw pad. Hij is de bron en wil bij u binnenkomen en u tot een bron maken van levend water. Geliefde lezeressen en lezers, u zult ontdekken dat u zoekende en zuchtende blijft totdat u dat ontvan­gen hebt. Het menselijk hart, het innerlijk wezen, is geschapen om door de Geest Gods bewoond te wor­den. Indien dan deze dingen in uw leven tot openbaring komen of zullen gaan ge­schieden, zult u verstaan wat het zeggen wil lichaam van Christus (gemeente) te zijn. Dan bent u op een ge­heel nieuwe levende weg ge­komen waarop u in het licht van Jezus zult wandelen.

God is goed en God is lief­de. Hij gedenkt onze zonden niet meer en wij mogen weten dat wij, als wij onze zonden belijden, vergeving van Hem ontvangen. Hij doet onze zonden weg in de zee van eeuwige vergetelheid, en er staat een bord bij met het opschrift: “verboden te vis­sen” .

Wat is dat geweldig: je ge­dragen weten door Hem die trouw blijft tot in eeuwig­heid en nooit laat varen het werk Zijner handen.

Bij dit alles speelt de wa­re broederliefde een grote rol. In 1 Johannes 1 vers 8 tot 11 (1 Joh. 01:08-11) staat dat de duis­ternis waarin wij zo lang gewandeld hebben voorbij gaat en dat het waarachtige licht reeds schijnt. Maar, . . . wie zegt in dat licht te wandelen en zijn broeder haat, die is nog in de duisternis. Wie zijn broer der (en zuster) liefheeft, is in het licht en in hem/haar is niets aanstotelijks dat wil zeggen niets waar u aanstoot aan neemt, wat u ergert, want u hebt hem lief en aanvaard hem of haar als mede-deelgenoot van het lichaam van Chris­tus, waarin wij allen een taak hebben.

Hoe ontstaat de werkelijke opwekking?

Wanneer dit evangelie ge­bracht en aanvaard wordt dan komt het ware herstel en de opstanding van de ge­meente. In dat Koninkrijk van God kan een ieder leven en werken naar zijn aard. Dat geeft geen éénvormig­heid maar de ware waarach­tigheid en waarheid en vol­heid van Jezus Christus en dat wil zeggen de veelvuldige wijsheid Gods. De ge­meente Gods zal opstaan en Pasen vieren. Dat is op­wekking. De eens dorre doodsbeenderen (zie Ezechiël 37) zullen opstaan en vol worden van Gods Geest. Van knekelveld tot legermacht door de Heilige Geest. Die Geest verheerlijkt Christus en met Hem de gemeente opdat de wereld zal zien dat Hij in ons midden is.

Nogmaals, die Geest zal Hem verheerlijken en Hem tot middelpunt van alles maken, opdat wij één zullen zijn in Hem. Mensen uit één stuk, één van geest en zinnen, één in de liefde omdat Hij ons heeft liefgehad.

Jezus is opgestaan, Hij heeft het koningschap aan­vaard. Bid samen, of alleen om de leiding van de Heilige Geest, opdat wij op die weg Christus mogen winnen en de kracht van Zijn opstanding. Dan zullen de mensen om ons heen niet zeggen wat zijn dat een vrome en brave goed willende mensen, maar wat hebben die mensen een goede en grote God.

Om tot dat doel te komen willen wij samen verder gaan. Wij willen luisteren naar het onderwijs dat de Heer ons ook nu als dage­lijks manna geeft. Dan ont­staat er een gemeenschap die ook aan één tafel zal komen omdat men elkaar aanvaard. Dan is men blij met elkaar omdat de één deze en de an­dere een andere gave Gods heeft. Dit alles is en blijft nodig tot de opbouw der gemeente voltooid zal zijn.

Het zal worden: een kudde met een herder

De deformatie, de vervor­ming van het plan Gods, dat reeds bij de grondlegging der wereld vaststond zal een einde nemen, omdat wij Christus en in Hem, God de Vader, werkelijk leren ken­nen zoals Hij is. Dat is het verbond waarmee Hij zich aan ons verbindt. “Zo zegt de Here: Ik zal mijn wetten in hun harten leg­gen, en die ook in hun ver­stand schrijven, en hun zonden en ongerechtigheden zal Ik niet meer gedenken” Hebreeën 10 vers 16 en 17 (Heb. 10:16-17). En dan nog als extra bevestiging vers 18: “Waar dan voor deze dingen vergeving bestaat, is er geen zondoffer (bui­ten Christus) meer nodig”.

Zo zal het worden één kudde met één Herder. Eén geloof en één doop. Grijp niet vooruit maar stel u op, zo­dat als de tijd daar is, u gereed bent om samen met allerlei broeders en zus­ters uit plaatselijke of streekgemeenten te kunnen ingaan in de bruiloftszaal. Samen om de tafel des Heren en volhardende totdat Hij komt en met Hem het loon.

Wij kunnen de Geest Gods op­sluiten in instituut, kerk of gemeente, maar ook in het individu, in de mens per­soonlijk. In alle gevallen wordt de Geest Gods on­vruchtbaar gemaakt. Wij zijn, daar kunnen we nooit genoeg aandacht aan beste­den, samen erfgenaam. De ga­ven en de vruchten van de Geest moeten wij samen de­len. Wij moeten daar samen van eten en tot volwassen­heid komen en daarom hebben wij elkaar nodig.

Indien wij deze wet Gods (elkaar liefhebben en aan­vaarden) niet willen aanvaarden, zullen wij ook nooit de groei naar de vol­wassenheid kunnen opvangen en verwerken. Dan blijven de gemeenteleden, kinderen of leken in het geloof en is de voorganger de gene­raal.

Gods doel is samen opwassen tot alle volheid Gods en daartoe gaf Hij ons aposte­len, herders en leraars, bestuurders en bewaarders, lofzangers en muzikanten, opdat we Zijn doel, dat vaststaat, zullen bereiken.

God, die ons tot Zijn doel­einden schiep, ons van eeuwigheid Zijn beeld te dragen riep, schenkt ons alle mogelijk­heden in onze Heer, Zijn Zoon, om ’t erfdeel te verkrij­gen, stijgend tot de troon.

 

Te rechter tijd Door Judith Jacobs

Reeds vele jaren publiceren wij in “Levend Geloof” ge­dichten van zuster Judith Jacobs. Telkens weer blijkt dat ze voor velen tot grote zegen zijn. Deze keer is haar gedicht afgestemd op het gebeuren op Golgotha, maar in bijgaand verhaal vertelt zij wat zij met één van haar gedichten beleef­de. . . .         -redactie.

Oktober 1975 of daaromtrent. In Nederland was ds. Richard Wurmbrand gearriveerd, de grote voorvechter van de Vervolgde Kerk achter het ijzeren gordijn. Samen met zijn vrouw Sabina zou hij een aantal lezingen houden, waarin hij over zijn erva­ringen zou vertellen.

Op een dag werd ik opgebeld door iemand van zijn stichting (“Ondergrondse Kerk”, die mij vroeg of ik ter ge­legenheid van die bijeen­komsten het door mij gemaak­te gedicht ‘Aan de vervolg­den’ wilde uit dragen, een en ander ter omlijsting van het geheel. Van ganser harte stemde ik toe: ik vond het een eer en draag de Vervolg­de Kerk een warm hart toe.

Men was blij met mij toe­stemming en natuurlijk pre­pareerde ik mij op mijn taak door middel van gebed en praktische oefening.

Kriebelhoest

In de week dat ik zou optre­den kreeg ik, op de maandag, voorafgaande aan de vrijdag­avond, een goede griep te pakken: koorts, rauwe keel, hees en een irritante ‘kriebelhoest’, die me vooral ’s nachts uit mijn slaap hield. Wat ik er ook tegen deed om er van af te komen, het hielp allemaal niets. Alleen de koorts was. gezakt maar voor de rest was ik, voorna­melijk door het nachtbraken, ‘geen mens ‘ meer.

Op de ochtend van die bewus­te vrijdag zag ik het niet meer zitten. Ik dacht erover de stichting “Ondergrondse Kerk” op te bellen om te zeggen dat ik van alles af moest zien, maar anderzijds wilde ik – zeker niet op het allerlaatste moment – een teleurstellend bericht door­geven. Er was zó op mij ge­rekend en alles was reeds gepland.

Ik bracht mijn twijfel (want hoe kun je met hoes­ten en proesten een decla­matie verzorgen) bij de Heer in gebed en belde daarna broeder Jan Noë op. (Broeder Noë is één der mederedacteuren van “Le­vend Geloof”).

Voorbede

Broeder Noë – een vriend des huizes – zegde mij voorbede toe. Hij zou bovendien zelf aanwezig zijn om mij op die wijze enige support te geven.

Toen ik bij de bushalte stond, geëscorteerd door mijn man, werd mijn wanhoop steeds groter. Het leek wel of de griepcrisis hoogtij voerde en alle mij ter beschikking staande hoestbonbons, waarin veel honing was verwerkt, kauwde ik op. “Als dat niet meer helpt, weet ik het niet meer!” was de nood­kreet in mijn hart.

Op de bres

In het gebouw aangekomen ontmoette ik broeder Noë, die belangstellend vroeg hoe het ermee ging. “Slecht!” antwoordde ik naar waarheid.

De dienst begon. . . Ik bleef ‘hoesterig’, maar ik bleef ook bidden en met mij – dat weet ik zeker – bleven ook de beide broeders in de geestelijke strijd voor mij op de bres staan.

Toen werd ik opgeroepen om naar het podium te komen en vanaf dat moment – terwijl ik op het zijpad naar voren liep – viel alles ineens van mij af: er kwam een vol­maakte rust en kalmte over mij en zonder enige hapering of hoestbui kon ik de voor­dracht doen.

Verwondering

Ik kan mij nu nog daarover verwonderen; zó groot als de Here zich betoonde in Zijn machtige hulp. Hij heeft op het juiste moment (te rechter tijd) verhoord en bovendien Zijn milde ze­gen uitgestort, want de opbrengst van de wandtegel waarop het gedicht aan de vervolgden was afgedrukt, was hartverwarmend.

Deze geloofservaring zou ik niet graag willen missen want ik heb er onder andere deze lering uit getrokken: je mag met alle nood (groot of klein) tot Hem naderen, want Hij geeft antwoord. Hij is het antwoord!

 

Brochures

Op de laatste bladzijde treft u een nieuwe lijst aan van de thans verkrijgbare bro­chures. In verband met de sterk gestegen kosten, maar ook ter vereenvoudiging van de administratie is de prijs van alle brochures vastgesteld op f 3. Bij afname van 10 exemplaren en meer (ook gesorteerd) is de prijs ƒ 2,25. Alles per exemplaar en exclusief portokosten. Bij bestellingen van meer dan 100 exemplaren vervallen de portokosten.

 

Gedachten over het boek Job door Nico Goverts -7b –

In de geest van Job begint het te dagen

Steeds schrijnender wordt het isolement, waarin Job komt te verkeren: “Mijn broeders heeft Hij van mij verwijderd, en mijn kennissen zijn mij geheel vreemd geworden” Job 19 vers 13 (Job 19:13), Van alle kanten wordt de verwerping op hem gelegd, huisgeno­ten beschouwen hem als een vreemde, hij bestaat voor hen niet meer.

Maar dan, in zijn eenzaamheid, in zijn verworpenheid, begint er iets te dagen in zijn geest. “Och, of mijn woorden toch werden opgeschreven”, roept Job dan uit, “och of zij kwamen in een boek, met een ijzeren stift in lood werden gegrift, voor eeuwig gehouwen in een rots” Job 19 vers 23 en 24 (Job 19:23-24). En dan vervolgt de vertaling van het NBG: “Maar ik weet: mijn Losser leeft”; het is echter logischer, een redengevend verband te leggen met het voorgaande: Immers, ik weet; of: Daar ik toch weet. . . Waarom verlangt Job dat zijn woorden in een rots ge­houwen zullen worden? En dan ook nog voor eeuwig? Omdat (en. nu geeft hij de reden) hij iets weet wat eeuwige waarde heeft. En dat moet onvergankelijk geproclameerd worden.

Over de woorden van de vrienden zegt hij niet dat ze opge­schreven moeten worden. Doch hij meldt met nadruk: ik immers weet. Het woord ‘ik’ staat er hier in het Hebreeuws apart bij en heeft dus een geaccentueerde positie. Ik weet iets wat de vrienden blijkbaar niet weten.  Hier breekt bij Job iets door van inzicht in een andere wereld. Er kan geschreven worden in de . rots, daar ik toch weet: “mijn Losser (mijn Terug koper) leeft en ten laatste zal Hij op het sof optreden”; of: “als laatste zal Hij op­staan boven het stof”(vs. 25).

De samenhang van verwachting en wezen

Hier spreekt Job zijn diepste verwachting uit. En daarmee openbaart hij tegelijkertijd iets van zijn verborgen identi­teit. Want verwachting en wezen van een mens hangen met elkaar samen. Zoals een mens is, zo verwacht hij. Maar vaak, heel vaak is zijn identiteit versluierd en dan is ook zijn verwachting versluierd. Een mens met een zwak identiteitsbesef heeft veelal ook een zwakke verwachting. Zo iemand zegt niet: schrijf het maar in de rots. Hij zal eerder zeg­gen: het is niet om over naar huis te schrijven.

De rots waarin geschreven wordt, is in diepste zin de mens zelf. Hij is het boek waarin het eeuwige wordt opgetekend. In hem grift God zijn duurzaam beeld. Zo was Jezus de rots, in wie te lezen stond de afdruk van Gods wezen. In Hem waren de gedachten van de Vader te vinden, voor eeuwig gehouwen in een rots. Zo schrijft de Eeuwige zijn identiteit in mensen, en Hij maakt ze tot rotsgrond, gehouwen uit Hemzelf. Zo komen mensen tot hun identiteit, ze ontdekken wie ze zijn, en vandaaruit gaan ze verwachten.

Jobs verwachting: God zal opstaan

Wat verwacht Job hier nu eigenlijk? God zal opstaan: dat is de kern van hetgeen hij uitspreekt. Dit opstaan wordt meer­malen genoemd in een strijdbare context; zo in de aanhef van Psalm 68: “God staat op, zijn haters worden verstrooid”. Heel mooi is in dit verband het zesde vers van Psalm 12, waar God aankondigt: “Om de verwoesting der ellendige, om het kermen der nooddruftige, zal Ik nu opstaan, zegt de Here; Ik zal in behoudenis zetten, dien hij aanblaast”(Sta­tenvertaling ; of: “Ik stel in veiligheid wie daarnaar smacht”, NBG). Hier zien we dat het opstaan van God heel speciaal te maken heeft met zijn verlangen, recht te ver­schaffen aan de mens. Als God opstaat, dan is dat tot behou­denis, tot bevrijding, zoals de wezenlijke betekenis van het woord wil zeggen.

Maar liefst veertien maal is er in de psalmen sprake van het opstaan van de Here. Het zou de moeite waard zijn daar een studie van te maken en de achtergrond en situering van deze uitdrukking na te gaan; globaal kunnen we stellen dat het beeld voornamelijk staat in het kader van rechtszitting en van heilige oorlog. God staat op om recht te doen, en om de strijd aan te binden voor zijn neergebogen mens.

Wat een verademing voor de aangeklaagde, als daar opeens in een rechtszaal, na eindeloze, kwellende verhoren, na een martelgang van vragen, smaad en laster, iemand opstaat, niet om die mens zwart te maken, maar om te verklaren met gezag­hebbende stem: Ik koop deze mens los.

De betekenis van de “Go’el”

Job wacht op het opstaan van die Ene, de God die leeft. Er zit trouwens nog een geheimenis verborgen in de naam die Job hier toekent aan God: hij duidt Hem aan als ‘mijn Loskoper’, mijn Go’el. Het gevaar is dat deze term voor ons wat vaag blijft, maar we moeten daarom ons even realiseren: wat was de go’el volgens de onderwijzing van Mozes?

Niet zomaar een willekeurig persoon, maar een familielid: één van de broeders, in elk geval iemand uit de naasten van zijn geslacht. Wanneer Job derhalve God aanduidt als zijn go’el, dan heeft hij daarmee een diep geheim gegrepen: namelijk de verwantschap tussen God en mens.

Job heeft er iets van bevroed: de Here is mijn Verwant, ik ben tenslotte van zijn geslacht. Dan wordt het contrast ook duidelijk: in het voorafgaande heeft Job immers moeten kla­gen dat hij een vreemde geworden is voor zijn familie, voor zijn broeders; zijn nabestaanden zijn weggebleven. Maar daartegenover heeft hij nu ontdekt: mijn Verwant is in de hemel; als er dan op aarde niemand meer is die nog verwant­schap met mij voelt, als elke broederband verbroken is, een buitenlander ben ik in hun ogen, dan ga ik verstaan de God die zegt: je bent van mijn geslacht.

Job komt te midden van zijn ellende toch wel tot heel andere gedachten dan Elifaz: de mens is niet als een mot die men dood drukt, de mens is als een verwant die God aan zijn hart drukt.

God voelt nog altijd die verwantschap en hoe is zijn hart verheugd als in een mensenhart dit diep besef ook gaat ont­waken.

Jobs verwantschap ligt boven het stof

Hij zal opstaan boven het stof. Boven het stof, dat is de onstoffelijke wereld; dat is de dimensie van de geest. Weer zien we dat Job zich los maakt van het denken der vrienden; Elifaz had immers over de mensen de stelling geponeerd: “welker grondslag is in het stof?” Job 4 vers 19 (Job 04:19). Maar Job komt daartegen op: mijn fundament ligt niet in het stof, mijn verwantschap ligt boven het stof.

Stof is aanduiding van de natuurlijke mens: stof zijt ge en tot stof zult ge wederkeren. Maar als God opstaat, dan doet Hij dat niet in de natuurlijke wereld. Stof kan ook het beeld zijn van vijanden die vertreden worden, zoals David beschrijft: “Toen vermaalde ik hen als stof voor de wind” Psalm 18 vers 43 (Ps. 018:043). Zo zullen de tegenstanders stof zijn onder Gods voeten, wanneer Hij opstaat ten strijde.

God zal opstaan als laatste. Inderdaad is de Here straks de laatste, die het woord zal nemen wanneer alle vrienden uit­gepraat zullen zijn. Wat een genade dat dit licht al bezig is over Job op te gaan: wat mijn vrienden zeggen, is niet het laatste. Stel u voor dat ik met die gedachte zou moeten leven: ik zal nooit iets anders horen dan Elifaz – Zofar – Bildad – en dan weer van voren af aan; bij die stemmen zal ik inslapen en tenslotte inslapen ten dode.

Neen, het is wel donker, aardedonker om me heen, maar er is toch één lichtpuntje: na de stemmen van mijn vrienden komt er nog een stem. En daar wacht ik op: op die stem die anders zal zijn, anders dan alles wat ik heb aangehoord. Mijn vrienden hebben veel gezegd, maar één ding is mijn troost: het einde zijn zij niet.

Wat een voorrecht dit te zien: dat bepaalde gestalten in ons leven het laatste niet zijn; soms zijn het gestalten zoals de vrienden van Job, als zij voor het raam staan, benemen ze je alle licht. Maar één ding is zeker: het zijn gestalten die voorbij gaan.

Jobs hunkering om God te zien

“Nadat mijn huid aldus geschonden is”, zo vervolgt Job, “zal ik uit mijn vlees God aanschouwen, die ik zelf mij ten goede aanschouwen zal, die mijn eigen ogen zullen zien en niet een vreemde” Job 19 vers 26 en 27 (Job 19:26-27). Hier zien we hoe Job blijft vertrouwen dat zijn identiteit niet verloren zal gaan. Ik zelf zal het meemaken, met mijn eigen ogen zal ik het zien, en dan zal ik niet een vreemde zijn.

Het zal nog eens anders worden dan het nu is. Want nu ben ik voor velen een vreemde, voor mijn vrienden een vreemde, voor mijn vrouw een vreemde, voor wie eigenlijk geen vreemde?

Zo is mijn leven nu al dagen zonder tal: nergens thuis, el­ders rust. Repos ailleurs: (vertaling rust elders) sommige mensen zetten dat op hun huis. Ik hoef dat niet te doen want ze kunnen het allemaal zo wel aan mij zien.

Maar één ding is zeker: straks ben ik thuis. Daarmee bedoel ik niet: als ik sterf, als ik naar de hemel ga. Neen, ik verwacht het tijdens mijn leven: de hemel zal opengaan.

Het lijkt haast te hoog gegrepen en er zal wel weer kommen- taar op komen, zo meteen. Job, je gaat te ver. Maar ach, val me niet zwaar, ik heb dit alles ook niet gezocht, al die strijd, titanenstrijd, maar in de geest proef ik waar dit naar toe gaat. Ik ga God zien.

Dat betekent: tot nu toe heb ik nog niets gezien. Al mijn kennis, al mijn ervaring, opgetast van jaren her, zal in het absolute niet vallen, vergeleken bij wat straks komt.

God zien, wat moet dat zijn? Wordt dat: spreekuur voor bran­dende kwesties? Te dien dage zult ge Me niets vragen. Niets? Onvoorstelbaar niets. Verstomd is dan de laatste klachte en alle kommer weggevloon.

God zien. Dan is de mens tot stilte gebracht. Dan is Hij ge­nezend nabij. Misschien is dat: er zullen vragen zijn die Hij beantwoordt, er zullen vragen zijn die Hij geneest – dat gaat nog dieper.

Daar hunkert Job naar. Dan zal het beeld genezen dat hij heeft van God. Jarenlang heeft hij met dat beeld moeten le­ven en wat kan het beeld zwaar zijn voor iemand die slecht ziet: altijd dat waas voor je ogen, en hoe je ook tuurde vandaag, het beeld bleef als altijd weer vaag.

En dan als je ’s avonds moe bent van het vragen om licht, en de zon gaat weer onder, voor de zoveelste maal onder, zonder dat je de dag hebt gezien, dan buig je maar weer je knieën en kun je alleen nog maar bidden met de woorden van Vondel:

Want ieder draagt zijn eigen naam behalve Gij. Wie kan U noemen?

Onze uitspraak, zwak en onbekwaam, kan zonder schennis U niet roemen.

Maar Job, er trilt hoop in zijn hart, een onvervreemdbaar besef: Eens zal mijn beeld van Hem genezen. Eenmaal aan­schouwen zonder waas. Eens zal de Onnoembare aan mij zich noemen.

Job ontdekt de wortel van het geloof

Nu Job deze heerlijkheden zo overweegt en hij het geloof, dit geloof in zich voelt oprijzen, nu komt het hem allemaal zo onwaarschijnlijk voor dat daar vrienden voor hem zitten die hem willen veroordelen, die een punt van aanklacht tegen hem zoeken. Ik begrijp dat niet, hoe kunnen jullie zo iets doen? Als jullie verwachtten wat ik verwacht, als jullie be­seften het geloof dat in mij is: Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt (vs. 28, Statenvertaling).

Wat is die wortel der zaak? Dat is Jobs geloof, dat hij de Here zal zien. Het geloof is de wortel. Job zegt: wanneer nu die wortel bij mij gevonden wordt, waarom vallen jullie me dan nog aan? Wat valt er dan nog aan te klagen?

Job heeft de wortel ontdekt. Een gedachte Gods heeft zich in zijn wezen vastgezet. Nu weet hij: mijn identiteit zal niet ondergaan, niet spoorloos verdwijnen. Ik zal als mens, als de mens die ik ben, als mens Gods, Hem aanschouwen.

En de mens die God aanschouwt, de Here, zijn God, die mens is geen vreemde meer. (wordt vervolgd).

 

Gods akker (gedicht) door Piet Snaphaan

Als gij de hand slaat aan de ploeg,

Zo sprak de Heer alom,

Zie dan niet achterom,

Wat achter ligt, dat is voorbij,

Zo spreekt Hij nog tot u en mij,

Tot ieder die ’t wil horen,

Want ’t gaat om rechte voren,

En straks om ’t volle koren.