Selecteer een pagina

Levend Geloof – 393

1998.03-04 Levend geloof nr. 393

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Levend Geloof heeft de woorden ‘veelzijdige belichting’ hoog in haar vaandel staan. Waarom? Omdat we het evangelie van het Koninkrijk, zoals Jezus en de apostelen dat brachten, ook voor deze tijd zo geweldig belangrijk vinden, dat we de uitleg ervan zo veelzijdig mogelijk willen belichten. Want wie dit evange­lie werkelijk leert kennen, met als doelstelling het ook meer en meer te gaan beleven, is doorgedrongen tot het hart van God. Het is immers Zijn grootste en liefste mens dat de mens werkelijk gelukkig wordt Daarvoor gaf Hij het aller­liefste wat Hij bezat, Zijn eniggeboren Zoon, aan deze wereld. Alleen door Hem kan de wereld behouden worden. En dat begint met de individuele aanvaarding van Hem als Verlosser en Zaligmaker.

Maar dat houdt veel meer in dan alleen maar behouden worden. Satan, Gods grote tegenspeler, is er bij velen die dat gingen geloven, helaas in geslaagd het voor te stellen dat het alleen gaat om een ‘later in de hemel komen’. Zolang je in dit ondermaanse leeft, ben en blijf je een zondaar, zoals een evangelist mij eens schreef. Wat een misleiding en wat een aantasting van Gods bedoeling die wil dat alle mensen behouden worden én tot erkentenis der waarheid komen. Wanneer dit laatste achterwege blijft zal de mens nooit tot het doel komen wat God met ieder mens voor ogen heeft.

Dit hoge doel -de gelijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon- kan alleen maar door geestelijke groei bereikt worden. Levend Geloof wil daaraan op haar manier meewerken door een duidelijke veelzijdige uitleg van het échte evange­lie. En met het woord ‘veelzijdig’ bedoelen we ook dat sommige artikelen meer gericht zijn op pas-bekeerden, terwijl andere artikelen vooral bedoeld zijn voor hen die, gedurende kortere of langere tijd, al verder groeien naar geestelijke volwassenheid.

Wij geloven dat we wat deze veelzijdigheid betreft, ook met dit nummer, daarin weer volledig geslaagd zijn. Veel geloofsopbouw toegewenst en vergeet niet ons te schrijven wanneer u vragen of opmerkingen hebt.

 

Bij de voorplaat door redactie

De verloochening van Jezus door Petrus is één van de bekende verha­len uit de Bijbel welke in de ‘lijdens- tijd’ plaatsvond (Matt. 26:39-75; Mark. 14:66-72; Luc. 22:54-62; Joh. 18:15-27).

Het inspireerde Gustave Doré tot het maken van de illustratie zoals deze hiernaast en op de voorpagina staat afgedrukt. Gelukkig weten wij meer van Petrus, want nadat hij op de Pinksterdag vervuld werd met Gods Geest is hij een voorbeeld voor ons hoe wij van een ‘nederlaagchristen’ een ‘overwinningschristen’ kunnen worden.

 

Hoe komt de mens tot zijn recht? door Gert-Jan Doornink

“Deze is mijn Zoon, de geliefde, hoort naar Hem” (Mark. 09:07b).

Wanneer ik ’s zondagsochtends onderweg ben naar de verschillende samenkomsten in het land of België zet ik meestal de radio aan om te lui­steren naar het nieuws van 8 uur. Als ik dan nog in eigen provincie ben volgt na het nieuws een uitzen­ding van Radio Gelderland onder de titel Tendens’. En daar blijf ik dan soms ook naar luisteren. Waarom? Omdat in dit programma iedere keer iemand wordt geïnterviewd over zijn of haar geloofsvisie. Soms blijken het aanhangers te zijn van een of andere occulte beweging, maar het is altijd weer interessant en leerzaam om te horen hoe zij tot hun opvattin­gen zijn gekomen en hoe zij aankij­ken tegen leven en dood, de grote levensvragen, enz. De samensteller van dit programma is een zekere Rinus van Warven, een afgestudeerd theoloog, maar werk­zaam voor Radio Gelderland en als publicist. In een interview met hem las ik, toen hem gevraagd werd wat hijzelf geloofde, dat hij ‘uiteindelijk in de vrijzinnigheid is terechtgeko­men, omdat hij de mensen belangrij­ker vindt dan het dogma’. Hij maak­te dit verder duidelijk met de opmer­king: ‘Ik voel me niet op m’n plaats waar mensen niet tot hun recht komen’.

Dat laatste zette mij aan het denken en ik dacht, dat betekent dus dat hij zich misschien wel op zijn plaats zou voelen, waar mensen wel tot hun recht komen. Zou hij weten dat die mogelijkheid er is? Wat mogen wij blij en dankbaar zijn dat wij dat door genade wel mogen weten! Want als christenen mogen wij weten dat Christus stierf voor onze zonden aan het kruis van Golgotha. Daar overwon Hij satans macht.

Waar gaat het primair om?

Het gaat primair in het leven van een mens dat hij verlost wordt uit het Rijk der duisternis en door geloof, in het volbrachte werk van Jezus Christus, mag weten: nu ben ik overgeplaatst in het Koninkrijk van Jezus Christus. Nu kunnen we als nieuwe mensen weer tot ons recht, tot ons doel komen. Dit geloofsgegeven ligt in onze dagen zwaar onder vuur. Op alle mogelijke wijzen wordt dit basisprin­cipe van ons geloof aangevallen, . ondergraven of in een verkeerd daglicht geplaatst. Het is geen wonder dat de vorst der duisternis alles op alles zet om te verhinderen dat de mensen dat gaan geloven. Want zodra dat geloof er is, is de eerste stap gezet op de weg waardoor wij weer tot ons recht, tot ons doel kun­nen komen. Want God heeft voor de mens een hoge bestemming wegge­legd.

De mens werd de ‘kroon van Gods schepping’. En daarin kwam geen verandering toen de eerste mensen gefaald hadden en gehoor gaven aan de stem van de vorst der duisternis.

God zei toen niet: ‘Nu ga ik de mens maar afschrijven; het is toch niets meer met hem’. Als dat zo was zou God Zijn eigen scheppingswerk geweld aandoen. Neen, God bleef de mens liefhebben. Hij toonde dit doordat Hij het allerliefste wat hij bezat, Zijn eniggeboren Zoon, gaf om onze zonde en schuld te dragen. Dat is en blijft de kern van ons geloof, maar dat is niet het einde. Integendeel, het geloof in Jezus als onze Verlosser is slechts een begin. Als daar geen vervolg op komt zullen wij alsnog ons doel niet bereiken en dus niet tot ons recht komen.

Na het begin…

Er zijn christenen die menen dat als maar met de hakken over de sloot behouden worden dan is het oké. En natuurlijk komt dat voor. De moor­denaar aan het kruis werd op het laatste nippertje behouden. Maar als men al eerder een nieuwe schepping is geworden hebben weten wij dat wij een taak, een opdracht hebben om ons leven invulling te geven in overeenstemming met de wil van God.

Sommigen schrikken hiervoor terug, of zij denken dat zij onbekwaam zijn om als nieuwe schepping te kunnen functioneren. Het ‘je bent en je blijft een zondaar’-idee leeft nog veel te veel bij heel veel christenen. Soms denkt men ook dat de taak om als nieuwe schepping in Christus openbaar te worden te zwaar is en dat het als een soort wet, een drei­gend moeten, op ons ligt. Dan heeft men nog te veel een verkeerde Godsbeeld voor ogen. Een God die dreigend en bevelend de mens in een soort keurslijf wil plaatsen, ter­wijl we juist in de eerste plaats mogen weten dat de wil van God, het goede, welgevallige en volkomene is (Rom. 12:02b). Als we weten dat dat Gods bedoeling is, gaan we ook ons best doen om te voldoen aan Zijn verlangen om invulling te geven aan ons nieuwe schepping zijn.

Jezus in ons Voorbeeld!

En wie is daarbij ons grote voor­beeld? Dat is Jezus, de eerstgeboren Zoon van God. Wie Hem alleen maar ziet als Verlosser, maakt zich er wel erg goedkoop van af. En ik denk wel eens, zou er dan wel het werkelijke besef zijn waaróm Jezus ons verlost heeft en overgeplaatst heeft vanuit het Rijk der duisternis in Zijn Koninkrijk?

Jezus heeft ons verlost opdat wij als nieuwe schepping voluit zouden kunnen leven. Weliswaar bevinden we ons nu nog op vijandelijk terrein en gaat het niet altijd van een leien dakje; de tegenstand is soms onvoor­stelbaar groot, maar wie Hem als Voorbeeld volgt, weet het gaat toch goed, ik ben functioneel in Gods plan. Mijn leven mag meer en meer een visitekaartje van Christus wor­den. Ik mag de wereld tonen dat je juist als christenmens volledig tot je recht gaat komen! Dat je temidden van alle omstandigheden echt geluk­kig kunt zijn.

Terug naar de basis

Ik geloof dat we in een tijd leven dat we terug moeten keren naar de basis. Elke franje, elke afwijking en afremming van ons geloof in Christus behoort te gaan verdwijnen. Het gaat om Jezus en om Hem alleen. Alleen door Hem weten wij wie God is, hoe Hij denkt en han­delt, hoe Hij een God van liefde is. Zijn denken en handelen is niet ver­mengd met dreiging, haat en leugen. “God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis”, zegt 1 Johannes 1 vers 5b (1 Joh. 01:05b).

Dit kwam in het Oude Testament nog weinig aan bod, maar Jezus rekende radicaal af met alles wat met het oude, met de wet, te maken had. Hij vervulde zelf de wet. En voor ons betekent dat dat wij door Hem te vol­gen, door Zijn leven te laten integre­ren in ons leven, volledig nieuwe mensen zijn geworden en zodanig groeien tot we naar Gods bedoeling volledig tot ons recht, tot ons doel gaan komen.

Jezus zelf sprak: “Jonge wijn doet men niet in oude zakken; anders barsten de zakken en de wijn loopt weg en de zakken gaan verloren; maar men doet jonge wijn in nieuwe zakken en beide blijven samen behouden” (Matt. 09:17). En Paulus zei later: “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen” (2 Kor. 05:17).

De verheerlijking op de berg

Kent u het verhaal wat in de evange­liën wordt aangeduid met de ‘ver­heerlijking op de berg’ (Mark. 09:02-08)? En heeft u er wel eens over nage­dacht wat de reden was van de bij­zondere ervaring van de discipelen toen zij daar met Jezus op de berg waren? Dat was dat hun duidelijk getoond werd dat het voortaan zou gaan om Jezus en om Hem alleen.

De discipelen moesten nog veel leren en stelden Mozes, Elia op één lijn met Jezus. Maar Mozes en Elia waren vertegenwoordigers van het Oude Verbond. Dat was nu voorbij. Jezus was er en Hij toonde wie God werkelijk was. Daarom verdween al het andere totaal uit het zicht. Het was niet zo dat Jezus daar was en nog een heel klein beetje de schim­men van Mozes en Elia zichtbaar waren, zoals je wel eens ziet in een film, als op de achtergrond in een soort nevel bepaalde figuren nog aanwezig zijn. Nee, alleen Jezus was daar nog. Dat was 100% voldoende.

De Middelaar

Jezus is de Middelaar van het Nieuwe Verbond. De Argentijnse professor Croatto legt het in zijn boek ‘Geschiedenis van de verlos­sing’ zo mooi uit: ‘Het Nieuwe Verbond kent geen bemiddelaars en heft het Oude Verbond op. Christus is Gods Zoon, en zijn middelaar­schap ligt op een verhevener plan’. Croatto ziet in de gedaanteverande­ring, wanneer Mozes en Elia, die in direct verband stonden met de oude verbonden, verdwijnen, om plaats te maken voor Jezus, ook een aankon­diging van de opstanding van Jezus. Christus is de ‘nieuwe Mozes’. Hij is de profeet en schepper van het Nieuwe Volk van God. In Deuteronomium 18 vers 15 (Deut. 18:15) wordt al gesproken over de profeet die ver­wekt zal worden door God en naar hem zal ‘geluisterd’ worden. Het gaat dus om Jezus en om Hem alleen. Hij is de Middelaar van het Nieuwe Verbond, Hij is onze Verlosser, maar ook ons Voorbeeld.

Dat betekent dat Zijn beeld in ons meer en meer tevoorschijn zal komen. Hij is de Eerstgeborene onder vele broeders en zusters. Nu zouden we misschien kunnen denken: ja dat is allemaal wel mooi voorgesteld zo, en ik weet en geloof dat ook wel, maar de praktijk van mijn dagelijkse leven als christen is vaak nog zo anders. Laat ik u gerust­stellen, dat is bij mij ook zo, we zijn nog onderweg, op weg naar het eind­doel, de volkomenheid in Christus. Maar we mogen wel weten dat we als nieuwe scheppingen groeien we van baby tot volwassene. Daarom kan ik toch met volle overtuiging zeggen (en ik hoop u ook): ik ben werkelijk gelukkig, ik voel me als een vis in het water, ondanks lichamelijke ongemakken soms, ondanks teleur­stellingen, aanvallen van de boze en het feit dat we soms nog verschillend denken.

Daar hebben we allemaal nog mee te maken, maar dat weegt op geen enkele wijze op tegen die overweldi­gende zekerheid die ook Paulus kende: Ik ben temidden van alle omstandigheden overwinnaar met Christus.

Ook Jezus zelf ging de diepe weg van vernedering, haat en spot, maar Hij liet zich op geen enkele wijze van de wijs brengen. Hij was onafscheide­lijk verbonden met de Vader, zoals wij ook onafscheidelijk met Hem en de Vader verbonden zijn.

Onze gemeenschap

Johannes schreef: “Onze gemeen­schap is met de Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus” (1 Joh. 01:03b). Eerder al had Paulus geschreven dat we tot gemeenschap met Jezus Christus geroepen zijn (1 Kor. 01:09). God en Zijn Zoon horen bij elkaar. Het is niet zo dat de één een ander karakter zou hebben dan de ander. Dat God anders zou zijn dan Zijn Zoon. God is in Zijn wezen zoals Zijn Zoon Hem heeft geopenbaard. Maar God was ten tijde van het Oude Verbond veelal nog een ‘verborgen God’. Daarom kunnen wij God pas werkelijk ten volle leren kennen door Zijn Zoon.

En hoe leren we Zijn Zoon kennen? Door te lezen over Hem in de Bijbel, door alles wat Hij gezegd heeft door Gods Geest op ons te laten inwer­ken. Dat is niet een of andere myste­rieuze handeling. Maar dat gebeurt automatisch als we bezig zijn met Zijn woorden en leven. Zijn Geest wil ons meer en meer omvormen naar Zijn beeld.

Je kunt de Bijbel van A tot Z uit het hoofd kennen en er zijn heel wat mensen die veel Bijbelkennis bezit­ten, maar als Jezus niet centraal staat, wordt het een dode letter en staan we buiten de werkelijkheid zoals God die bedoelt. Dan zien wij het geloof meer als een ‘moeten’ een soort verzekering die ons indekt voor het eeuwige leven, dan als een bevrij­dende heerlijkheid waardoor wij ons leven inrichten, temidden van alle omstandigheden kunnen functione­ren en gemotiveerd zijn om het eind­doel te bereiken.

Echt en onecht

We leven in een geweldig boeiende en belangrijke tijd, dat wil zeggen: alles wat onecht is gaat verdwijnen en alles wat echt is blijft over. De scheiding der geesten is in volle gang. Het is onze verantwoordelijk­heid dat we daarbij aan de goede kant staan. Aan de kant van Jezus. Want ben ik blij dat ik mag behoren tot die ene, ware gemeente van Jezus Christus. U ook? Dan verdwijnen de grenzen die men­sen hebben gemaakt. Er blijft uitein­delijk maar eén grens over, die tus­sen licht en duisternis, tussen waar­heid en leugen, tussen liefde en haat. De grens die onze God in Zijn grote liefde heeft bepaald. Hij wil niet dat we aan de verkeerde kant van de grens leven. Dan benadelen we ons­zelf en bereiken we het einddoel niet.

De discipelen gingen na die geweldi­ge ervaring met Jezus de berg weer af. Voorlopig mochten ze nog aan niemand vertellen wat ze hadden meegemaakt. Dat zou ik niet kun­nen, ze waren er nog niet rijp voor en moesten nog veel leren. Wij, die achter de feiten staan, zijn wat dat betreft sterk bevoorrecht. Maar laten we daarom dat voorrecht, deze gena­de niet te grabbel gooien, maar alles doen wat in ons vermogen ligt om als nieuwe schepping openbaar te worden.

Laat dit ons devies zijn en blijven: ‘Wij zien niemand meer dan Jezus alleen’. En naarmate we verder groei­en in Hem zullen daardoor de ande­ren die Hem nog niet kennen, meer en meer Jezus in en door ons leven geopenbaard zien. Dan zal het ver­langen bij hen worden opgewekt, die Jezus en dat leven ook te leren ken­nen. De levende God die ons in Jezus Christus geroepen heeft tot deze geweldige taak, zal het ons doen gelukken! Hem alleen zij alle eer, lof, dank en aanbidding!

 

Van welk geslacht zijn wij? Door Tea Keuper

Een tijdje geleden sprak ik met een hoogbejaarde man, die me vol trots een paar foto’s van zijn achterklein­zoon liet zien: “Van mijn kleindoch­ter! En ’t is een stamhouder, want hij staat op haar naam!” Dus dit was ook zijn naam. Dat is tegenwoordig een mogelijkheid, ’t Was voor hem heel belangrijk, dat zijn nogal bekende naam bleef bestaan! Stambomen natrekken is al jaren iets, wat veel mensen doet reizen naar dorpen en steden, waar familie­leden zijn geboren en ingeschreven. Ik kan me voorstellen dat dit wel heel wat interessante gegevens en ontdekkingen oplevert. En ik denk, ook wel eens hernieuwde relaties in een nog bestaande familietak.

Een rode draad

Ik dacht in verband hiermee aan de volkstelling ten tijde van de geboorte van Jezus: Jozef en Maria reizende naar Bethlehem, om zich te laten inschrijven, omdat Jozef uit het geslacht van David was. Ik ging de geslachtsregisters lezen van Mattéüs 1 en Lucas 3. God heeft als het ware een rode draad getrokken door de geschiedenis, waarin Hij voor ons bekende en minder beken­de mensen heeft gebruikt, om het zaad van Abraham, de gelovige aarts­vader, te laten voortbestaan. Daarna werd Jezus geboren. Hij was van Goddelijke komaf: God, Zijn Verwekker, door de heilige Geest; Jozef, de aardse opvoeder; Maria, een vrouw, die de Messias verwachtte en gedragen had en zei: “Mij geschiede naar Uw woord!”

Tussen al die familieleden uit verre geslachten, waren mannen en vrou­wen, met een niet bepaald onbespro­ken gedrag in hun leven… Bekend was Rachab, de hoer! In Jozua 6 lezen we dat, nadat Jozua haar heeft gespaard, zij en haar hele familie een woonplaats werd aangewezen buiten de legerplaats van Israël. Zij had haar leven gewaagd voor Gods plan met Zijn volk! Ze was ‘mee’ in dit plan, ze had Gods weldaden aan dit volk opgemerkt. Rachab is de moeder van Boaz geworden, Boaz en Ruth waren de overgrootouders van David, ‘de man naar Gods hart’ (Matt. 01:05). Rachabs belijdenis staat beschreven in Jozua 2 vers 11b (Joz. 02:11b): “Want de Here, uw God, is een God in de hemel boven en op de aarde beneden.” Davids geschie­denissen met zwarte bladzijden zijn ook heel bekend en zijn Psalmen, waarin hij zijn hart aan God laat zien.

Gods heilsdaden

Wat is het nut van geslachtsregisters in de Bijbel? Ze zijn er niet om dis­cussies te houden over zondige men­sen. Paulus waarschuwt hiervoor in zijn brieven aan Timótheüs (Tim. 01:04) en (Titus 03:09). Ze zijn er om van Gods heilsdaden te spreken, die Hij vol­voert door mensen, die -ondanks hun fouten- God de eer gaven en in Gods plan Zijn wil deden! In Hebreeën 7 vers 3 (Heb. 07:03) wordt van Melchisedek (koning der gerechtig­heid, koning des vredes), verteld dat hij “zonder vader en moeder, zonder geslachtsregister, zonder begin van dagen of einde des levens, en, aan de Zoon van God gelijkgesteld, priester was voor altijd.” Heeft God in deze wonderlijke Melchisedek Abraham laten zien hoe hij zich Jezus moest voorstellen, de Koning des vredes, aan God gelijk, een eeuwige priester, die voor de wereld zou pleiten en het volmaakte offer van Zijn leven zou geven?

Van welk geslacht zijn wij? Petrus schrijft in zijn brief aan de volgelin­gen van Jezus Christus: “Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht; u, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen” (1 Petr. 02:09-10).

Wat een heerlijkheid dit te weten: opnieuw geboren, van Goddelijk geslacht -omdat wij werden verwekt door Gods Geest- die ons verder ver­nieuwt in ons denken, en in onze woorden en daden! En die ons leidt naar het zoonschap, waarop de schepping wacht!

 

Gejaagd door de wind door Cees Maliepaard

“Dezen zijn de schandvlekken bij uw liefdemalen, zij die zonder schroom tezamen feesten om zichzelf te wei­den; wolken die geen water gever.. daar zij door de winden voorbij ge­jaagd worden; bomen die in de late herfst geen vrucht geven (tweemaal gestorven zijn zij en ontwortelde wilde baren der zee, die de eigen schande opschuimen; dwaalsterren Voor hen is de donkerste duisternis voor eeuwig weggelegd” (Judas 01:12-13).

Wind wordt in de Schrift vaak gebruikt als beeld van een geest, en dat zowel in positieve als in negatie­ve zin. In de positieve betekenis staat wind voor de heilige Geest van God en voor de goede engelen, en als negatief gegeven slaat het op de machten der duisternis.

Waar blijft de regen?

Als na een periode van extreme droogte, zich eindelijk weer eens wolken aan de hemel vertonen, ziet iedereen met verlangen naar een milde stortbui uit. Er zijn landen waar de zon als een koperen ploert ervaren wordt en regen een zeld­zaam natuurverschijnsel is. Onder zulke omstandigheden is een drei­gend zwart wolkendek een veelbelo­vende gebeurtenis, die de zegen van een verkwikkende bui in zich draagt. Wanneer dan de langverwachte zege­ning uitblijft en de wolkendeken overdrijft zonder dat er een spatje naar beneden gekomen is, werkt dat gewoon ontnuchterend. In ons waterrijke lage landje is zoiets haast ondenkbaar, maar in grote delen van de wereld is het helaas niet minder dan de bittere werkelijkheid, in de geestelijke wereld is het al niet anders gesteld. Ook daar kunnen perioden van extreme droogte wor­den afgewisseld met verkwikkende en de menselijke ziel lavende regen­buien. De geest van de mens kan in velerlei opzicht verstarren door gebrek aan het verkwikkende Woord. Maar wanneer men daarvan weer gedronken heeft, zal het leven Gods in de mens die hem toebehoort, opnieuw tot ontwikkeling kunnen komen.

Overdrijvende wolkenvelden

Gerespecteerde leden van een chris­telijke gemeenschap, kunnen zich bij herhaling te buiten gaan aan natuurlijke geneugten die op zichzelf niet verkeerd zijn. Deelnemen aan een gezamenlijke maaltijd is in dit verband een goed voorbeeld. Natuurlijk is dat geen foute boel, want voedsel heeft een mens nu een­maal nodig, en het gezamenlijk nut­tigen daarvan kan zegenrijke bijverschijnselen met zich meebrengen. Maar het wordt een totaal ander ver­haal als het overmatig schransen dreigt te worden, met voorbijzien van de behoeften in de natuurlijke zin van minder bedeelden. En voor eet- en drinkgelagen kun je vanzelf­sprekend ook wel andere zaken invullen. Als een egocentrisch denken de overhand krijgt, is de gezindheid van Christus onmiskenbaar op z‘n retour. En in deze hoe langer hoe meer individualistisch ingestelde samenleving, is het gevaar van ver­onachtzaming van geloofsgenoten levensgroot aanwezig. De wolken die geen water geven, worden het best gestalte gegeven door een overwegend introvert geloofsbeleving van mensen die zich­zelf in de Christus wanen. Maar die in werkelijkheid voortgejaagd wor­den door demonische geesten, die hen als wervelstormen voor zich uit jagen. Zij zijn als bomen die de hele zomer geen vrucht gegeven hebben en dat ook in de late herfst niet doen. Zij nemen het gehele jaar door hun plaats in en onttrekken de nodige voedingssappen aan de aardbodem, maar ze hebben in het geheel geen aandeel aan het voedingsproces van anderen.

Tweemaal gestorven

Wie zich door Satans winden voort laat drijven en de weldadige luwte van de Zoon des mensen bij voortdu­ring mist, schiet op die manier Gods doel voorbij, die is als het ware de dood gestorven.

Precies zoals de Here God dat in Genesis 2 vers 17 volgens de Statenvertaling (Gen. 02:17) had voorzegt. Op grond van Jezus’ zoen­offer is een ieder die geloof in Hem stelt, van de dood gered. De claim van Satan en Koning Dood is daar­mee teniet gedaan.

Maar wie (onder de invloed van occulte geesten) zich voort laat jagen naar het gedachtengoed van dood en verderf en Jezus’ reddende hand wei­gert te grijpen, kan daarmee bij ver­nieuwing binnen het machtsgebied van verkeerde geesten terechtkomen. Zo lang zo iemand nog in het land der levenden is, blijft de door Jezus gebaande weg voor de betrokken per­soon een reële mogelijkheid. Niemand kan een ander bekeren, laat staan voor de twééde maal op de weg ter ontkoming leiden, maar iemand kan altijd zelf opnieuw tot inkeer komen.

Wellicht heeft iemand die van de weg afgeraakt is, ons duwtje in de goede richting nodig -als hij dat wil natuurlijk. En dan zullen we hem of haar vanzelfsprekend zo’n zetje met alle liefde geven! Want mét onze God beleven we nooit enig plezier aan de dood van de zondaar, allesbe­halve: waar in dit ondermaanse gebeuren aan Zijn genade gegaran­deerd geen einde komt, zal ook ons mededogen eindeloos moeten zijn.

Nieuwe wortels

Wie van zijn wortels beroofd is, staat los in de grond en zal in de stormen van het leven onmogelijk overeind kunnen blijven. De grond -onze basis- vinden we in Jezus. Wanneer iemand niet meer in Hem geworteld is (hoe religieus hij overigens ook wezen mag) ontbreekt elke vorm van zekerheid in de relatie met Vader boven. Want los van Jezus is de goede verstandhouding met God zui­ver fictief.

Met andere woorden: zonder een levende relatie met Jezus gaat een mens ten onder in de halsstarrigste geestelijke duisternis die maar denk­baar is. Met een dood wortelgestel kan een boom nog wel geruime tijd overeind blijven – het kan (vooral ’s winters!) best nog wel wat lijken, maar in het voorjaar blijkt al gauw dat het een vruchteloze zaak is geworden. Dode wortels kunnen geen levenssappen meer uit de vruchtbare grond halen en de dode boom is ook niet instaat vrucht te dragen. In de natuur is er maar één remedie bij zo’n verschijnsel: kappen die handel! Dan kun je tenminste weer een nieuw boompje planten. Maar in de geestelijke wereld is er gelukkig een andere oplossing… Bij Jezus is nieuw leven te vinden, Hij wil onze wortels heus wel tot leven wekken, zodat Zijn levenssappen weer in ons kunnen vloeien en we na verloop van tijd opnieuw goede vruchten voort kunnen brengen.

De schuimende zee

Bij een windkracht op orkaansterkte kan de zee onvoorstelbaar tekeer gaan. Huizenhoge golven zijn dan echt geen uitzondering! Waar de zee dikwijls als beeld van het religieuze leven gebruikt wordt, is het niet ver­wonderlijk dat godsdienst weinig positiefs onder de mensen heeft kun­nen bewerkstelligen. Godsdienstige machten gaan vaak nogal geweldda­dig tekeer, rust en vrede is bij hen over het algemeen ver te zoeken. Of het zou een valse rust en een inge­beelde vrede moeten wezen.

In al dat geweld komt het in de loop der eeuwen in de religieuze zee gestorte vuil naar boven. Het kan af en toe schuimen van de gestorte troep! Wat zie je er zoal in naar boven komen? Naast de ellende van de vele godsdienstoorlogen, kom je er schuldbesef en satanische aan­klachten van de verleugende mens in tegen. Religieuze geesten laten écht geen spaan heel van de gelovigen. Ze schuimen de verwerping (en gedach­ten aan de gruwelijkste zonden) met welbehagen op. De schande van het rijk der duisternis projecteren ze schaamteloos op de deels in onwe­tendheid verkerende mens.

En de olie van de heilige Geest, die de zee tot bedaren zou kunnen bren­gen, proberen ze koste wat kost van de mensen weg te houden. Ze weten dat de donkerste duisternis voor eeu­wig voor henzelf weggelegd is, en ze zullen niet nalaten te trachten zoveel mogelijk mensen daarin met hen mee te slepen. Naarmate de eindtijd vordert, zal de religieuze zee toene­men in geweld. Want de boze mach­ten hebben nooit slachtoffers genoeg.

Een frisse bries

De zuivere wind van de Geest van de Hee zal elke geïnfiltreerde verontreiniging aan het licht brengen. Als iemand onder demonische beïnvloeding is gekomen, na daarvan eerst vrij te zijn geweest, hebben we auto­riteit van de Heer ontvangen om de occulte machten opnieuw van het slachtoffer te scheiden. In fel con­trast met de in de brief van Judas genoemde dwaalsterren, mag zo iemand weer (samen met de blinken­de Morgenster) Gods goede licht gaan vertonen. Want God beoogt dat voor altijd met al z’n mensen. Wat is het een heerlijke zekerheid dat onze God nooit van gedachten verandert! Hij is altijd Dezelfde en daardoor ook onder alle omstandig­heden Zichzelf. Geen enkele macht of kracht uit het vijandelijke kamp kan daar ooit enige verandering in brengen. Laat je dat dan ook nooit wijsmaken door wat voor (vroom schuim opschuimende) geestelijke knecht van Satan ook. God heeft je veroordeling niet op het oog, maar je herstel. En dat uit zich in een her­nieuwd functioneren binnen de mogelijkheden die de Heer een ieder van ons ruimschoots geeft.

 

De eeuwige woning (gedicht) door Piet Snaphaan

“De eeuwige God is u een woning,

onder u zijn eeuwige armen’ (Deut. 33:27).

Welke een rijkdom, waarlijk leven

in God als woning ’t allen tijd,

zoals Hijzelf hier wordt beschreven:

een woning voor de eeuwigheid.

 

In ’t Huis des Vaders als een woning

voor ieder die het is bereid,

met Hem te heersen als een koning

reeds nu, en tot in eeuwigheid.

 

Bij Hem als Vader, vol erbarmen,

vol van genade, Hij die ons schraagt,

ons ondersteunt met eeuw’ge armen,

waarmee Hij al Zijn kind’ren draagt.

 

God brengt ons Thuis, daar waar wij horen

bij Hem, die waarlijk leven geeft,

voor eeuwig heeft Hij ons verkoren

in Hem, die het leven in zich heeft.

 

Lazarus opwekking en het zoonschap door Jack Wester

Dit artikel is gebaseerd op het beken­de verhaal over de opwekking van Lazarus uit Johannes 11. Deze ‘opwekking uit de doden’ vormt, samen met de twee andere uit de evangeliën bekende dodenopwekkingen, een voorafschaduwing van het lijden, sterven én de opstanding van Jezus: Zijn grote overwinning op het rijk der duisternis. Op duidelijke en leerzame wijze laat Jack Wester in dit artikel zien hoe in iedere waar­achtige christen thans deze opstan­dingskracht tot openbaring kan komen, om zo actief de sleutels van het Koninkrijk der hemelen te kun­nen hanteren, (red.)

“Want, terwijl de dood er is (bij geko­men ) door een mens, is ook het opstaan van de doden (mogelijk geworden) door­een mens” (1 Kor. 15:21).

In tegenstelling met de doorgaans veronderstelde terughoudendheid van Jezus ten aanzien van het alom bekend maken van de wonderwer­ken, leren we uit dit ‘wonderverhaal’ bij uitstek, dat de Heer de omstan­digheden zo ‘stuurt’ dat de machtige opwekking van Lazarus uit de dood (juist!) alle aandacht krijgt, die het trouwens dik verdient. Daar waar we in bijvoorbeeld Matteüs 9 vers 30 (Matt. 09:30) lezen dat Jezus het de twee blinden ten strengste verbied om hun gene­zing verder te vertellen, zien we in ons verhaal het tegenovergestelde gebeuren.

Ook in Markus 1 vers 44 (Mark. 01:44) mag de gereinigde melaatse zijn begrijpelij­ke blijdschap niet uiten; hij moet zich aan de priester laten zien en gaan offeren, tot een getuigenis voor de priesters. De doofstomme, die moeilijk sprak, kreeg ondanks zijn hervonden ‘vlotte babbel’ eveneens een spreekverbod; dat moet voor hem echt moeilijk geweest zijn (Mark. 07:36).

Geen van de genoemde voorbeelden gehoorzaamden echter aan het ver­bod tot spreken; begrijpelijkerwijs konden ze hun blijdschap over hun herstel niet de baas. ” Maar hoe meer Hij het hun gebood, des te meer maakten zij het ruchtbaar” (Mark. 07:36).

Bij een eerdere opwekking uit de dood (Luc. 08:40-56) kregen de blijde ouders ook nog een spreekverbod opgelegd; wat zal er in Jaïrus -die een overste in de synagoge was- zijn omgegaan? Notabene deze gezagheb­bende overste ziet zijn enige dochter weer uit de dood terug komen. Zo’n man kan toch nooit meer tegen Jezus kiezen, zou je denken. Wat voor gevolgen zou dat in een raad van ‘kerkvoorgangers’ hebben gehad? Verdeeldheid alom, en een toename van de invloed van Jezus in alle geledingen van de (religieuze) wereld van toen.

Waarom geen bekendheid?

Waarom wou Jezus dan toch geen algehele bekendheid geven aan de vele ‘wonderen en tekenen’ die Hij deed? Kennelijk ging het Hem daar niet primair om. Hij liep er niet mee te koop. De gezonde waarheid laat zich (bijna als vanzelf) verstaan, desnoods zonder leraar, omdat de Heilige Geest zal onderwijzen juist op die momenten dat eventuele mis­leiding aan de orde is

(1 Joh. 02:27). Maar de verwarrende dwaling, altijd vermengd met veel (stellige!) waar­heid, heeft de wonderen en genezin­gen nodig als aanbeveling en promotie, met name als er een ‘leugen’ in gehamerd moet worden tegen de gezonde -door God ingeschapen- menselijke afweer in (Matt. 24:22-23). Veelal gebeurt dit dan onder het mom van schuld en vermeende zelf­verloochening!

Als Johannes de Doper, als aankon­diger van de komende Messias, ech­ter een bevestiging vraagt “Zijt Gij het, die komen zou, of hebben wij een ander te verwachten?” antwoordt de Heer: “Gaat heen en boodschapt Johannes wat jullie gezien en gehoord hebt: Blinden worden zien­de, lammen wandelen, melaatsen worden gereinigd en doven horen, doden worden opgewekt, armen ont­vangen het evangelie; en zalig is wie aan mij geen aanstoot neemt”

(Luc. 07:19-23).

Voor Johannes, die nog maar moest afwachten of de (echte) Messias inderdaad ook kwam, was dit vol­doende; hij kende de profetieën in de oude geschriften (Jes. 40:03-05), en had het woord Gods dus wel goed ver­staan (Luc. 03:02). De heerlijke gene­zingen waren een vanzelfsprekend gevolg van de prediking en het han­delend optreden van Jezus, die zich in alle rust voltrokken en waarover geen bijzondere poespas werd gemaakt, zeker door de Heer zelf niet.

Geen haast bij Jezus

Zoals gezegd in de eerste aanhef blijkt Jezus het bij de opwekking van Lazarus anders te doen dan in de eerder aangehaalde voorbeelden. In Johannes 11 vers 42 (Joh. 11:42) van lezen we: “Vader, Ik dank U, dat gij Mij ver­hoord hebt. Zelf wist ik, dat Gij Mij altijd verhoort, maar terwille van de schare, die rondom Mij staat, heb ik gesproken, opdat zij geloven, dat Gij Mij gezonden hebt. En in vers 14 staat: “Toen zei Jezus ronduit tot hen: Lazarus is gestorven, en het ver­blijdt mij om u (de Joden), dat ik daar niet geweest ben, opdat gij tot geloof komt”. Na dit gezegd te heb­ben gaat de Meester dan ‘eindelijk’ toch op pad om er wat aan te gaan doen. Veel haast had de Heer daar­voor niet gemaakt, kennelijk over­tuigd van het feit dat Lazarus zou opstaan uit de dood. Thomas dan, genaamd Didymus, zeide tot zijn medediscipelen: “Laten wij ook gaan om met Hem te ster­ven”. Ja, Jezus ging weer terug naar een plaatsje Bethanië geheten, dat dicht bij Jeruzalem was gelegen in Judea.

En het was nog maar enige dagen geleden dat de Joden te Jeruzalem stenen hadden verzameld om Hem (Jezus) aldaar te stenigen! (Joh. 10:31). “Rabbi, onlangs trachtten de Joden U te stenigen en gaat Gij weer daarheen?”

Uit het antwoord van Jezus mogen we nog eens benadrukt zien hoezeer Hij geestelijk denkt en spreekt: “Als iemand overdag loopt, stoot hij zich niet, omdat hij het licht van deze wereld kan zien; maar wanneer iemand bij nacht loopt, stoot hij zich, omdat het licht niet in hem is”. Zo’n antwoord met betrekking tot Zijn gaan in de gevarenzone bij volle dag stemt tot nadenken. Ging Jezus in het geheim, in de nacht, naar Lazarus, of is het zo dat Jezus in het geestelijke licht des levens wandel­de, hetgeen elke vrees voor mogelijke vijanden uitsloot? Een aardige heen­wijzing naar Zijn verrassend ‘open (bij volle dag) optreden tijdens dit grote wonder. Want uit die openheid (in het bijzijn van de Hem vijandig gezinde Joden) blijkt dat Jezus niet bang was omdat Hij wist te zijn in het Licht des Levens. Daarvoor gaat alles aan de kant, de duisternis en bijgevolg ook de dood!

De situatie onder controle

Onmiddellijk nadat Jezus hoorde dat Lazarus -die Hij liefhad- ziek was, wist Hij “deze ziekte is niet ten dode, maar ter ere Gods, opdat de Zoon van God erdoor verheerlijkt wordt”. Daarop bleef Hij nog twee dagen ter plaatse; zoals gezegd geen haast en geen paniek. In tegendeel een en al overzicht en controle vanuit de macht over deze situatie. In een allerlaatste poging probeerden de leerlingen Jezus er nog eens van te weerhouden om naar Judea (geva­renzone) te gaan: “Here, als hij slaapt, zal hij herstellen”. Inderdaad” als je ziek bent kan een goede nach­trust wel eens helpen. Maar Jezus had de dood een slaap genoemd, een toestand waarvan uit je weer kunt (en moet!) opstaan, als je de dag wilt plukken tenminste. Jezus betreedt vijandelijk gebied (in de zichtbare wereld) om ten over­staan van Zijn belagers (de Joden) Zijn vriend Lazarus uit de (zichtba­re) dood op te wekken! En dit is dan ook tevens een reden waarom Jezus dit teken -in tegenstelling tot eerdere wonderen- zo openlijk verrichtte, ten overstaan van de vele Joden en een schare, tot getuigenis voor velen. In Johannes 12 vers 10 en 11 (Joh. 12:10-11) lezen we dat vele Joden in Jezus waren gaan geloven vanwege het prachtige wonder aan Lazarus; de overpriesters wilden daarom zelfs Lazarus gaan doden.

Zicht op de opstanding

De meest vooruitgeschoven uit­spraak van Jezus in het licht van deze

geschiedenis moet dan ook zijn: “Ik ben de opstanding en het Leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, en een ieder die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven” (Joh. 11:25). Kennelijk had Jezus aan het eind van Zijn driejarige bediening op aarde meer zicht op de opstanding uit de geestelijke dood. Hij ging gaande weg ontdekken dat Hijzelf het (offer) Lam zou zijn dat geslacht zou worden als losprijs voor velen. Het zicht op Zijn eigen lijden, ster­ven en opstanding uit de dood ter vrijkoping uit de macht van de doodsmacht, voor hen die in Hem zou­den gaan geloven, had zich meer en meer ontwikkeld. Daarvanuit zal Jezus, mede gelet op Zijn aanstaande sterven, de Joden de ogen hebben willen openen voor het feit dat Hijzelf zou sterven in hun plaats. Deze duidelijk in de natuurlijke wereld zichtbare opstanding uit de dood van Zijn vriend Lazarus was en is eigenlijk nog steeds een grote demonstratie van de opstanding ten behoeve van de op dat moment aanwezige omstanders en ons die opstaan uit de geestelijke dood, ten leven! Dan blijkt inderdaad de door Jezus centraal geplaatste uitspraak in Johannes 11 vers 25 (Joh. 11:25) (zie eerder in dit artikel) met vlag en wimpel het verblijdende doel van Zijn sterke optre­den in dit verhaal te zijn. Zou er dan voor ons niet genoeg kracht en macht zijn om op te staan uit onze geestelijke dood?

Onvergankelijk leven

Een ieder die leeft, zal nooit ster­ven”! Jezus heeft de dood zijn macht ontnomen! 2 Timoteüs 1 vers 10 (2 Tim. 01:10) zegt: “Christus Jezus, die de dood van zijn kracht heeft beroofd en onvergankelijk leven aan het licht heeft gebracht door het evangelie”. Weliswaar is de prikkel van de dood nog steeds de zonde (1 Kor. 15:53-58)… En als die zonde volgroeid is, brengt zij de dood voort (Jak. 01:15)… Maar wij danken God, die ons de overwinning geeft door onze Heer Jezus Christus, dat wij kunnen overwinnen over de zonde (machten) in ons leven, hier en nu.

Dus de dood als zodanig bestaat nu nog wel maar heeft reeds zijn macht of kracht -middels de zondeprikkel ‘- over ons verloren. De claim van de dood wordt minder en minder, juist omdat wij de zonde overwinnen. Door de verdwijning van die ‘verder­vende’ invloed van de dood zal met­tertijd -het leven dat niet vergaat- het licht gaan zien; in ons openbaar wor­den, door de blijde boodschap van het Koninkrijk der Hemelen. Dan blijkt gaandeweg de openbaring van Christus in ons; het leven Gods komt openbaar.

Na Jezus ook in ons

Wij zijn dan het ‘laatste’ woord van God; een brief van Christus (2 Kor. 03:02-03), als tenminste dat woord leven (d) in ons is of wordt. Daartoe hoeven we het woord alleen ‘maar’ te bewaren middels het seri­eus nemen. God geeft verder in alle ontspannenheid de groei (wasdom) aan zijn woord (zaad). Wij, in welke de opstandingskracht blijkt die er is in God de Vader; de Schepper van alles wat is! Wederom (eerst in Jezus) wordt het Woord van God vlees, maar dan in ons door de een­heid van onze geest met Gods Geest. Jezus heeft de scheiding (de zonde en daarmee de macht van de dood) weggenomen. We hebben ‘open deur aan huis’, alwaar gezond eeuwig leven is.

“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie Mijn woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven” (Joh. 05:24), (ook al is hij niet gestorven!)

Daar waar velen zich afvragen of er een leven is na de dood, mogen we met grote blijdschap vaststellen dat er nu al echt onbederfelijk leven is voor de lichamelijke dood. Je ‘eigen’ leven gaat gewoon altijd door, zeker als je in staat bent de invloed van de dood te keren middels overwinning over de zonde-(macht).

Er komt geen ander of vreemd ‘eeu­wig’ leven in je. Nee…, uw of jouw ‘eigen’ -door God goed ingeschapen ­leven, blijft altijd (eeuwig) voort leven.

Van dezelfde materie

Toen God de mens formeerde, eer­stens van of uit het stof, blies Hij (vanuit zijn eigen onuitputtelijke levensgeest) de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levend wezen (Gen. 02:07). Ons ‘eigen’ leven is van, door, in en met God. Het was Zijn eigen geest, die Hij uit­drukte in de mens, naar Zijn beeld en gelijkenis, enkel goed. God zelf drukt(e) zich uit (openbaard(e) zich) in Zijn schepping ‘de mens’. God en mens zijn van dezelf­de ‘geestelijke’ materie. Wie het snapt, snapt het. Ze komen als van­uit dezelfde bron en horen bij elkaar, hebben elkaar nodig en die­nen eensgeestes te zijn. Daarom klikt het ook zo als een mens weer één wordt met zijn Schepper, en daarom ook moest iedere breuk in die relatie worden hersteld, en moest er iemand (Jezus) komen die de verdelende, en van het leven vervreemdende, werking van zonde en dood te niet zou doen. Opdat de mens weer één wordt, heel wordt in zichzelf en een wordt met God de Schepper, die geest is. Het ‘eigen’ ik leven is door God gewenst, hetgeen nooit heeft betekend dat we ‘egoïstisch zouden moeten zijn; want wie één is in en met God, is tevens en tegelijkertijd in de liefde voor zijn of haar medemens. “God is liefde, en wie in de liefde blijft, blijft in God en God blijft in hem” (1 Joh. 04:16). “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon (prijs) gegeven heeft (als losprijs), opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verlo­ren ga (middels zonde en dood), maar eeuwig (onvernietigbaar) leven heeft”, in zichzelf en van binnen uit. U leeft eeuwig!

Johannes 11 vers 26 (Joh. 11:26) vervolgt met de vraag van de Heer: “Geloof jij dat?” “Ja Heer, ik geloof dat Gij de Christus zijt, de Zoon van God, die in de wereld komen zou” om -in eer­ste instantie- de mensen te verlossen van de (geestelijke) dood, om vervol­gens en vandaar uit Zijn volgelingen (zonen Gods) macht te geven over de natuurlijke dood. Maar dat laatste is nu nog echt toekomstmuziek. Ja, zelfs de hele schepping zal (in latere instantie) volledig hersteld worden. (Openb. 21:01-05).

Eerst geestelijk herstel

Duidelijk blijkt uit het een en ander dat het Jezus niet primair te doen is om het wonder op zich: de opstan­ding van zijn vriend Lazarus uit de lichamelijke dood, maar dat Hij ten overstaan van velen (Joden en heide­nen) openlijk proclameert: “Ik heb alle macht om jullie wedergeboren te doen worden uit de geestelijke dood tot eeuwig leven”. Dit grote teken is ‘slechts’ een zicht­bare illustratie van het (veel grotere) prachtige feit van geestelijk behoud in God.

In Matteüs 9 vers 1 tot en met 8 (Matt. 09:01-08) – het verhaal van de genezing van de verlamde- bewijst Jezus aan de Schriftgeleerden dat hij macht heeft om zonden te vergeven door de ver­lamde lichamelijk te genezen. Vers 6: “Maar, opdat je weten zou, dat de Zoon des mensen macht heeft op aarde zonden te vergeven – toen zei Hij tot de verlamde: Sta op, neem uw bed op en ga naar huis. En hij stond op en ging naar huis”. Jezus bewijst dat hij zonden kan ver­geven door de verlamde te genezen. Zo is het hierin eerst het geestelijke en dan pas, en -van daaruit- het natuurlijk herstel aller dingen! Dus niet andersom door maar steeds de nadruk te leggen op de lichamelijke genezingen. Mooi is dat: een natuur­lijk lichaam wordt gezaaid, een gees­telijk lichaam wordt opgewekt. En vanuit de verdere volgroeiing van dat geestelijke lichaam zal ook het natuurlijke lichaam veranderen en waar nodig herstellen naar het beeld van de Schepper; zijnde volmaakt en gezond, middels het proces van ver­heerlijking tijdens ons leven op aarde.

Voor hen die ontslapen gebeurt dit in een punt van de tijd, in een ondeelbaar ogenblik, of in een tel zal ik maar zeggen. Het zal er op uit­draaien dat er generaties komen die weer naar de oorspronkelijke bedoe­ling macht zullen uitoefenen over de dood, zodat ook die laatste vijand verzwolgen zal zijn in het alles overwinnende Leven Gods welke zich openbaart in Zijn zonen. Zijn lichaam tot in alle eeuwigheid.

De profetie van Kajafas

Aan het slot van het verhaal zien we dat zelfs Kajafas, de hogepriester van dat jaar (Joh. 11:49), temidden van de angst en verwarring van zijn collega priesters, die bang waren voor hun positie, tot onze grote verrassing ‘bovennatuurlijk’ inzicht laat zien door te profeteren: “Gij (de joods- orthodoxe priesters) weet niets, en gij beseft niet, dat het in uw belang is, dat een mens sterft voor het volk en niet het hele volk verloren gaat”. Hij profeteerde dat Jezus sterven zou voor het volk (Joh. 11:49-52). Deze serieuze joodse wetsbetrachter ziet in een vlaag van ‘doorzicht’ ook over de zichtbare dood heen, door te wijzen op de verlossing van het volk vanuit de macht van de dood. En zoals eerder uit dit artikel blijkt was het Jezus juist daarom te doen bij de opwekking van Lazarus. De Geest Gods was zo krachtig aanwezig ter bevestiging, dat zelfs een hogepries­ter (Kajafas), een tegenstrever van het Koninkrijk van God, in deze sfeer van openbaring wordt meege­trokken.

Later zagen de priesters hierin de aanleiding om Jezus te willen doden: “Sinds die dag dan beraadslaagden zij om Hem te doden”, lezen we in vers 53 van dit zelfde hoofdstuk. “En zoals de mensen van vlees en ( bloed zijn, heeft Jezus op dezelfde wijze een natuurlijk lichaam gehad; en middels Zijn (lichamelijke) dood diegene vernietigd die over de (gees­telijke) dood macht had, namelijk de duivel, en Hij heeft iedereen verlost die door angst voor de dood hun hele leven in slavernij verkeerden” (Heb. 02:14).

Tot eer van God

Wij die. met behulp van ons geloof in het werk van Jezus, opstaan uit de geestelijke dood, leven tot eer van God die de geest des levens is! En volgens Johannes 5 vers 24 (Joh. 05:24): “Voorwaar, voorwaar. Ik zeg u, wie Mijn woord hoort en Hem (God gelooft, die Mij gezonden heeft, nee: altijd doorgaand leven en komt niet in het oordeel, want hij is overge­gaan uit de dood in het leven”! Wij zullen de dood nooit zien! “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, indien iemand mijn woord bewaard heeft, hij zal de dood in eeuwigheid niet aanschouwen” (Joh. 08:51). Op de godsvruchtige conclusie van Martha in vers 24: “Ik weet, dat hij zal opstaan bij de opstanding ten jongsten dage”, zegt Jezus: “Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, en een ieder die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid ni^ sterven; geloof jij dat?” Daar waar Martha de opstanding plaatst op de tijdbalk: ‘eens ten jong­ste dage’, haalt Jezus de opstanding uit de dood naar het hier en nu. Of je nu lichamelijk dood of levend bent, het gaat om de opstanding uit de geestelijke dood tot het geestelijke leven.

Nu al eeuwig leven

Wij die in Jezus geloven leven nu dus al eeuwig, en zullen met Hem heersen over de zonde en (daarmee in zekere zin) al (in eniger mate) over de dood in het hier en nu.

We leven en overwinnen nu reeds in Met Koninkrijk van God, hetgeen dat Koninkrijk in ons, en in de wereld, doet ontwikkelen. Het licht schijnt in de duisternis met toenemende hel­derheid ter verdere oriëntatie voor hen die vrede en gerechtigheid wil­len, die blijvend liefde en waarheid zoeken en vinden. ‘Dood’ is ook (door de verdrukking van de overste van deze wereld) in die situaties waarin je tegenslag of verdrukking ondervindt. Paulus – die zich moest verdedigen tegenover koning Agrippa, waarom hij de opstanding uit de dood aan de heide­nen verkondigde- schrijft daarover in Handelingen 26 vers 23 (Hand. 26:23) namelijk, dat de Christus zou lijden, en dat Hij als eerste uit de opstanding der doden het licht zou aankondigen aan het volk en de heidenen. 1 Korinthe 15 vers 20 (1 Kor. 15:20) vervolgt: “Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden (let op: meervoud), als eersteling van hen, die ontslapen zijn. Vers 23 tot en met 25: “Maar ieder in zijn rang­orde: Christus als eersteling, vervol­gens die van Christus zijn bij (gedu­rende) zijn komst; daarna het einde, wanneer Hij het koningschap aan God de Vader overdraagt, wanneer Hij alle heerschappij, alle macht en kracht onttroond zal hebben. Want Hij moet als koning heersen, totdat Hij, (met en door middel van de men van God, in en door middel van de gemeente), al zijn vijanden onder zijn voeten gelegd heeft”. De laatste vijand, die onttroond wordt, is de dood, want alles heeft Hij aan zijn voeten onderworpen. Romeinen 8 vers 17 (Rom. 08:17) complementeert met: “Wij zijn erfgenamen van God, en mede-erfgenamen van Christus; immers, indien wij delen in zijn lij­den, is dat om ook te delen in zijn verheerlijking”.

Door de Geest van Christus hebben we deel aan de vertroosting en bemoediging in liefde, kracht en blijdschap, naar de inwendige mens om stand te kunnen houden in de beproeving en leven te blijven (op)wekken, tot eer van de Schepper en de Zoon.

Gods kracht was met groot gemak instaat om Lazarus op te wekken uit de lichamelijke dood. Zouden wij dan niet kunnen leven en macht uit­oefenen over de geestelijke (zonde)doodsmacht(en), en op die wijze (geestelijk) te leven ?

Wat Jezus ons aanreikt

Zelfs voor anderen kunnen en mogen we in deze zin veel beteke­nen!

In Johannes 20 vers 19 tot en met 23 (Joh. 20:19-23) lezen we dat Jezus tijdens zijn verschijning, na zijn sterven en opstanding, aan de discipelen een zestal belangrijke zaken aanreikt:

Hij zegent hen allereerst met de woorden: “Vrede zij u”. Het is wel te waarderen dat de Heer daarmee begint; en omdat ze lang bang waren voor de Joden, en omdat het weer­zien (na het sterven en opstaan) van hun Heer natuurlijk geen alledaagse zaak was.

Hij toont hun zijn handen en zijn zijde, ten bewijze dat Hij (Jezus) het echt was! De discipelen waren daar­op verblijd, toen zij de Here zagen (dus herkenden Hem als hun Heer).

Wederom dan de zegenbede van de Heer: “Vrede zij u”, waarop direct de woorden volgen: “Zoals de vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik ook u”. Als we ons geroepen weten door de Heer, dan mogen we ons Hemzelf als voorbeeld’ stellen. Duidelijker kon of kan God niet zijn; Hij gaf of geeft ons een mens als voorbeeld. (Aanschouwelijk onder­wijs middels een prototype).

Dan ‘geeft’ Hij Gods Geest aan hen; Hij blaast (net als God bij de eerste Adam) op hen en schenkt van de onuitputtelijke Levensgeest (Gods Geest) aan Zijn leerlingen. Hij roept daarbij wel op om de heilige Geest te ontvangen; van twee kanten dus, geven en (aan)nemen of ontvangen.

Wie gij hun zonden kwijtscheldt (vergeeft), die zijn ze kwijtgeschol­den; wie gij ze toerekent, die zijn ze toegerekend.

Actief de sleutels hanteren

Het is mij met name -in het kader van dit onderwerp- te doen om het laatste punt. Daar waar we ontdekten dat de zonde de poort tot de dood is, mogen we nu blijkens het voorgaan­de (punt 5) gaan zien dat we macht hebben ontvangen (evenals Jezus) over de poorten van het dodenrijk. Wij mogen deze sleutels leren hante­ren.

In een kader van het zondigen van een ‘beste’ broeder onderwijst de Heer: “Voorwaar, Ik zeg u, al wat gij op aarde ontbindt, zal ontbonden zijn in de hemel” (Matt. 18:18). Net als Petrus in Matteüs 16 vers 19 (Matt. 16:19) mogen ook wij actief de sleutels van het Koninkrijk der hemelen han­teren: en wat wij op aarde binden zullen, zal gebonden zijn in de hemelen. En wat wij op aarde ont­binden zullen, zal ontbonden zijn in de hemelen. De Heer gaf ons die sleutels niet voor niets in handen. Ook wij zeggen: ‘Gij (Jezus) zijt de Christus, de Zoon van de levende God!’ Op deze rots (Christus) zal de Heer zijn gemeente bouwen en de poorten (wetteloze zondemachten) van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen!

“Want gelijk de dood het leven is gaan verdringen door middel van het zondigen, zo zal ook uw opstaan -van tussen de doods (machten) uit vandaan- het leven Gods in u (be)vestigen!” (1 Kor. 15:21; vrij ver­taald, zie intro tekst). Sterkte en succes daarmee, het zal je zeker op (de) weg houden en helpen om zwaarmoedigheid, matheid en (de)pressie te overwinnen. Geef ‘ze’ te verstaan dat ‘ze’ overwonnen zijn, die verlammende

zonde(doods)machten. Gelast hen te gaan in de afgrond, ga rechtens vrij­uit en weest sterk in de kracht en macht van Zijn opstanding. Sta op uit de dood en… LEEF!

 

De stille woestijn door Hans Bulthuis

Onze goede God heeft een schitte­rend voornemen met de mensen. In zijn liefde heeft Hij hen tevoren ertoe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen. Hij wil Zich eeuwig met hen verbinden en hen volledig deel laten hebben aan de goddelijke natuur (Ef. 01:05; en 2 Petr. 01:04). God alles in allen. Dit gaat Hij verwerkelijken door zijn Zoon Jezus Christus. Deze is de kracht en de wijsheid van God. Door Jezus is verzoening tussen God en mensen mogelijk geworden. Ook voor u en mij. In Hem spreekt de Vader tot ons allen. Hij is ons gege­ven tot een Leidsman en Heer. Wie in Hem zijn door persoonlijk geloof, ontvangen allerlei geestelijke zegen die God voor hen bereid heeft. Het een en ander betekent dat elke mens die Gods liefdesaanbod door eigen geloof aanvaardt, geheel aange­wezen is op en totaal afhankelijk is van deze Heiland. God geeft ons namelijk zijn woord en Geest niet om er zelf, alleen, mee aan de haal te gaan. Wij kunnen en mogen slechts onder de directe leiding van de Zoon het evangelie der heerlijkheid uitwer­ken en vorm geven. Jezus zegt “Zonder Mij kunt gij niets doen”. Om deze reden is het dat God ons roept tot gemeenschap met zijn Zoon. Wie namelijk één geest met de Heer vormt, kan leven door Hem en onbeperkt putten uit zijn over­vloed aan heil.

Wat betreft deze intieme relatie van de gelovige met Hem, geeft Hij als voorbeeld zijn eigen dagelijkse omgang met zijn hemelse Vader. Meermalen heeft Hij het over ‘een in Hem blijven’ zoals Hijzelf in de Vader blijft en de Vader in Hem. In beeldspraak is dat de ‘rank – wijnstok’ situatie in Johannes 15. Wie van u, die Hem liefhebt, zou dat niet wil­len? Omdat Hij alleen de enige weg ten leven is, zullen allen die Hem hebben aangenomen als hun Redder en Heer, zijn voersporen willen drukken. De gang van de zonen is in de Zoon. In alles en te allen tijde!

Jezus’ voorbeeld

Jezus was de eerste mens die het evangelie Gods ontving en eruit leef­de, zowel ten goede voor Zichzelf, als voor zijn naasten, als tot lof van God. De blijde boodschap dient immers eerst in eigen leven gestalte te krijgen, wil het van betekenis zijn voor de medemens. Het blijkt dan dat de Heer er ook niet Zelf mee vandoor ging. Hij getuigt namelijk:

“Ik kan van Mijzelf niets doen” (Joh. 05:19-30). In zijn wandel en werken oriënteert Hij Zich voortdurend op de Vader. Hij doet slechts wat Deze Hem toont, en spreekt alleen wat Hij zegt. Dit is door God gegeven leiding aan het geloof. Hij vormde met God een onverbrekelijke en volmaakte eenheid. “Ik en de Vader zijn één”. Aan deze eenheid werkte de Meester actief en bewust mee. Naast zijn geloof in het Woord, zijn gehoor­zaamheid aan God, zijn geleid wor­den door de Geest, kende Hij een dagelijkse, persoonlijke omgang met de Vader. Hij onderhield een diepe relatie met Hem. Daar nam Hij de tijd voor, zocht naar gelegenheden en geschikte plaatsen. De eerste ver­melding in de bijbel daarvan is zijn veertig dagen lang verblijf in de woe­stijn nadat Hij gedoopt was. Dit wordt verhaald in Matteüs 4, Marcus 1 en Lucas 4. We weten niet of dit eenmalig is geweest. Wel is er later sprake van dat Hij Zich op bepaalde tijden terugtrok voor gebed, geheel alleen, in het gebergte, ook ’s nachts. Jezus kende de stilte, de ‘stille woestijn’ situatie, waarin Hij alleen met zijn Vader was. Daar bad Hij, daar wor­telde Hij, daar mediteerde Hij, daar overlegde Hij, daar ontving Hij. Het resultaat was dat Hij in de kracht des Geestes eruit terugkwam en Gods opdracht met vrucht kon uitvoeren (Luc. 04:14).

De stille woestijn

Toen de Heer Zich meer dan een maand terugtrok uit het drukke dagelijkse leven om alleen met God te zijn, was dat het ware vasten. Hij deed niet alleen afstand van de nodi­ge aandacht om met eten en drinken bezig te zijn. Hij liet alles van het natuurlijk leven achter Zich om onbelemmerd en totaal geconcen­treerd met God te kunnen verkeren. Je wil van de Vader, zijn inspiratie en instructies gingen Jezus alles te boven. Het was de ontlediging: afleg­gen van elk eigen belang, om slechts de wil te gaan doen van Hem die riep. Hier was geen plaats meer voor de begeerten en hartstochten van het vlees. Hier werd de wereld met haar begeren reeds gekruisigd. Hij verne­derde Zich onder de machtige hand Gods. Hij gaf Zich volledig weg aan Hem. “Hier ben Ik om uw wil te doen, o God”.

In die stilte en door de afwezigheid van enigerlei afleiding van ‘beneden’, hield Hij Zich onafgebroken bezig met wat ‘boven’ was, waar zijn Vader gezeten was. Als een leerling leerde Hij spreken zoals de Vader sprak. Hij was niet weerspannig noch deinsde Hij terug voor hetgeen God Hem voorhield (Jes. 50:04-05). De erfe­nis Gods werd in Hem reële, tastba­re werkelijkheid. Daardoor kon Hij later ook ervan gaan uitdelen. De Vader heeft de Zoon lief en had Hem alles in handen gegeven. En dit door zijn blijvende en algehele inner­lijke verbondenheid met en overgave aan zijn God. Zo’n verborgen omgang wil Hij dolgraag met allen die Hem vrezen aangaan.

Gelijk Ik

Verschillende malen sprak Jezus het “gelijk Ik, zo ook gij” uit tot zijn vol­gelingen. Indien Hij slechts kon leven door de Vader, kunnen wij ook alleen leven door de Zoon. Een levende relatie met Hem speelt daar­in een hoofdrol. Ieder van ons zal zo’n stille woestijnsituatie in zijn leven dienen in te bouwen. De bedoeling is echter niet een na-apen van Jezus’ woestijnverblijf. Dus alles en iedereen in de steek laten om ergens opgesloten te gaan zitten mediteren. Het gaat niet om de letter van dit verhaal, maar om de geest in dit voorbeeld.

Iedere waarachtige christen zal voor zichzelf een manier zoeken waarbij hij een optimaal gemeenschapsleven met de levende Heer kan ontwikke­len en onderhouden. Jezus noemt dat de binnenkamer’ (Matt. 06:06a). Het is een verborgen privégebeuren, waar de wereld, het vlees en de ande­ren buiten gehouden worden. Het is de stille woestijn ingaan met achter­lating van alles wat niet ter zake die­nende is met betrekking tot de voort­gang en realisering van Gods plan. Het is een levenshouding, een gerichtheid van het hart en denken, een wijze van wandelen met de Heer. Het is het bidden zonder ophouden en horen wat de Geest zegt. Hier vindt het heilzame overleg plaats tussen de Heer en allen die Hem volgen in geest en in waarheid waar Hij ook heengaat. Tijdens de vele momenten van bewust en gewild innerlijk contact met Hem, iets wat we rijkelijk moe­ten opnemen door de hele dag heen, bidden we, strijden we, luisteren we en verdiepen we ons in zijn woord. Daar worden we gesterkt, vertroost en geïnspireerd door zijn liefdevol reageren. De eenheid met Hem die hierdoor gaandeweg ontstaat, zal zich zo verhevigen dat zijn denken in ons gedacht zal worden, dat zijn leven in ons geleefd zal worden, dat zijn heerlijkheid in ons opkomt. We worden dan zeker met kracht gesterkt door zijn Geest in onze inwendige mens, zodat Jezus door het geloof woning in onze harten maken kan (Ef. 03:16-17a). Zoals Hijzelf uit die woestijnsituatie terug­keerde in de kracht van de Geest Gods, zo ook wij. Iedere keer weer. Zo blijft het leven Gods in ons.

Strijd

Uit het verhaal over Jezus’ stille woe­stijnsituatie blijkt tevens dat de dui­vel niet werkloos toekijkt hoe God tot zijn doel komt in zijn Zoon. Hij viel aan om dat doel juist te voorkomen. De strijd tegen de machten der duis­ternis is heel reëel en onontkoom­baar voor ieder die God wil volgen en dienen.

Hier kwam voor Jezus zijn eerste en grote confrontatie met de duivel. Deze trachtte te voorkomen dat de eerste zoon van God geopenbaard zou gaan worden. Zou dat gelukken, dan zou de basis voor de grote ver­zoening tussen God en de mensheid, het offer van Jezus, niet gelegd wor­den. Dan konden later de vele zonen ook niet tot heerlijkheid gevoerd wor­den (Heb. 02:10).

Daarbij werd er een belangrijk gege­ven uitgetest: op alles waar rechtvaar­digen voor willen gaan, worden zij door de duivel afgetast en beproefd. Indien zij hem overwinnen, zal het door God geschonkene hun daadwer­kelijk en praktisch eigendom wor­den. Verliezen zij, dan blijven zij ste­ken in vrome wensen en theorie. Jezus overwon. Hij overwon steeds. Mede hierdoor waren de goederen Gods concreet zijn bezit. De over­winning die de Heer behalen kon, werd mogelijk gemaakt door zijn ver­bondenheid met de Vader. Daardoor kon God in Hem werken met kracht (Joh. 14:10). In die relatie was de functie van het woord Gods -de Schriften- voor Jezus van wezenlijk belang. Zijn gelovig en gehoorzaam “er staat geschreven” deed de vijand afdeinzen.

Ook hier geldt weer voor ons het “gelijk Ik, zo ook gij” (Openb. 03:21). De overwinning over de boze gees­ten in de hemelse gewesten in eigen leven komt evenwel niet tot stand door de hantering van volle evange­lieformules of door een blijvend beroep op de inzet van anderen. Steeds meer zullen er ogenblikken aanbreken dat ieder voor zichzélf zal moeten optreden tegen de vijand in het eigen, persoonlijk hemels gewest. Het woord van God, als een zwaard van de Geest, zal dan rijkelijk in ons aanwezig dienen te zijn. Niet alleen in de betekenis van een ken­nispakket, maar verwerkt en levend door de persoonlijke omgang met de Spreker.

Hoewel het tegenstrijdig lijkt, name­lijk gemeenschap met de Vader en de Zoon hebben en tegelijkertijd worstelen tegen de boze geesten, leert de bijbel ons dit dus overduide­lijk uit het leven van de Heer zelf. Hij is de weg; onze weg is in Hem, ook in deze aangelegenheid.

De vrucht

Het steeds opnieuw aangegord wor­den met de kracht van de Geest is één van de zegenrijke gevolgen van een diepe en continue relatie met de Heer. Het vol worden van de heer­lijkheid Gods wordt voorafgegaan door ‘de knieën buigen voor de Vader’ (vs. 14). Dit gaat veel verder en dieper dan alleen een bepaalde lichaamshouding tijdens h aannemen. Hier buigt zich een hart voor God, in liefde en geloof, in eerbied en gehoorzaamheid, in onderwerping en afhankelijkheid. Het is een zuiver getuigenis van intimiteit, gemeenschap en liefde in de omgang van het kind van God met zijn hemelse Vader. Het geeft de juiste verhouding weer tussen God en zijn zonen.

De gevolgen daarvan zullen zeker niet uitblijven. In de stille woestijn ontwikkelt zich in de verborgenheid van de inwendige mens het grootste wonder van de hele schepping: het deel gaan hebben aan de goddelijke natuur van de mens in Christus. Dit wondervolle proces vond voor de eerste keer en op grootse wijze plaats in Jezus. In Hem woonde tenslotte de volheid der godheid lichamelijk. Zo ving Hij zijn genadevolle bedie­ning aan onder het volk. Het was de openbaring van de eerste, de grootste en de machtigste zoon van de eeuwi­ge God. Zijn binnenkamerleven met de Vader had deze rijpe en heerlijke vrucht mogelijk gemaakt. Door het geheel in de Heer opgaan, kan Hij ons leven worden. Het wordt dan haalbaar om door Hem te leven en vrucht te dragen voor God. Dit één zijn met Hem doet de vijand afdeinzen. Na Jezus’ overwinning in zijn stille woestijn liet de duivel Hem met rust (Matt. 04:11b). Deze had niets aan Jezus. Hij vond geen ingang en geen aansluiting bij Hem, want Jezus was één geest met God geworden. Engelen Gods kwamen en dienden Hem. Dit is een heerlijke situatie die eveneens in ons tot stand kan komen. Hij roept ons allen ertoe op. Ieder die wil, die kome. Hij wijst niemand af. Onze bede is dat allen die Hem liefhebben in geest en in waarheid tot Hem zullen uitgaan om een onafgebroken en hecht gemeenschapsleven met Hem opbouwen. Samen met Hem in onze eigen stille woestijn.

 

De vrede van Jeruzalem deel 5 door Hessel Hoefnagel

Er worden in de woorden van de engel Gabriël aan Daniël een aantal kernzaken met betrekking tot de komst van het Koninkrijk van God weergegeven. Deze waren bedoeld om aan Daniël een klaar inzicht te geven, maar ze zijn ook voor ons van wezenlijk belang. Het brengen van een eeuwige gerechtigheid bepaalt ons als vanzelf bij het werk dat onze Heer Jezus Christus teweeg bracht. Eeuwen na Daniël was Hij het, die in gehoor­zaamheid aan de wil van God, een keer bracht in het lot van de mens. Hij verbrak door Zijn sterven en opstanding de ‘weeën van de Dood’, dus de claim die deze had op de mens en daarmee op de hele schep­ping (Hand. 02:24). Alle godsdiensti­ge mensen vóór Hem, behalve de drie in de Bijbel beschreven profeti­sche figuren Henoch, Mozes en Elia, waren naar hun innerlijke mens onder de macht van de Dood geko­men. Ze konden niet anders dan hopen op Degene, die komen zou. Hun hoop werd niet beschaamd, want bij het verschijnen van de Heer der heerlijkheid in het rijk van de Dood, werden vele (geestelijke) lichamen der ontslapen heiligen opgewekt. Ze gingen uit de graven (dodenrijk) en kwamen in de ‘heilige stad’ (Matt. 27:52-53). Van Mozes en Elia weten we, dat ze al eerder samen met de Heer verschenen op de zo genoemde ‘berg der verheerlijking’ (Matt. 17:01-13).

Het hemelse Jeruzalem

Bij de aanduiding van het verschij­nen in de ‘heilige stad’ moeten we zeker niet aan het zichtbare Jeruzalem denken, want deze had net daarvoor de Heer der heerlijk­heid gekruisigd en kan daarom aller­minst heilig genoemd worden. De aanduiding ‘heilige stad Jeruzalem’ is te allen tijde van toe­passing op het hémelse Jeruzalem. Dit is de verzameling van de gelovi­gen in de ware God vanaf het eerste begin, welke nog niet tot wederge­boorte en vervulling met de Geest van God konden komen, omdat de Heer Jezus nog niet verheerlijkt was (Joh. 07:39). Deze éérsten worden bin­nen de hemelstad bewaard totdat ook zij als laatsten zullen worden vervuld met de Geest der belofte (vgl. Matt. 19:27-30).

De eeuwige Schepper vervult in grote trouw Zijn profetische belofte aan het eerste mensenpaar en daar­mee aan de hele natuurlijke mens­heid (Gen. 03:15). Hij verbond zich in Zijn grote mensenliefde met het ‘zaad van de vrouw’, dat uit de eerste mens (levende ziel) tevoorschijn zou komen (vgl. Titus 03:04). De Eersteling van deze nieuwe generatie is onze Heer Jezus Christus (1 Kor. 15:20-23; Kol. 01:15-18).

Bewust en in volle overgave aan de wil van God was Hij als een graan­korrel, die in de aarde valt en sterft, teneinde een grote oogst voort te brengen. Langs de weg van het kruis en het dodenrijk zou de ‘Zoon des mensen’ verheerlijkt worden naar het voornemen van de Schepper. Deze verheerlijking ligt daarin, dat de ‘Zoon des mensen’ niet op zich­zelf zou blijven, maar juist vanwege dit sterven veel vrucht zou voortbren­gen. In ditzelfde verband, toen de Vader in de hemel Zijn Zoon beves­tigde met een waarneembare stem, sprak Jezus: “Nu gaat er een oordeel over deze wereld, nu zal de overste dezer wereld buitengeworpen wor­den en als Ik van de aarde verhoogd ben, zal Ik allen tot Mij trekken” (Joh. 12:23-24 en Joh. 12:31-32). De schare meende, dat een engel tot Hem had gesproken. De Heer Zelf sprak echter over het oordeel, dat over de wereld zou gaan. Hierin zou het goede (datgene wat naar het doel van God voert) en het kwade (datge­ne wat van dat doel afvoert) van elkaar gescheiden worden, zelfs tot in de meest intieme details van de overwegingen van het hart. In dit oordeel zou ook de ‘overste der wereld’ worden buitengeworpen. In het volgende hoofdstuk zal ik hier nader op ingaan.

De geest uit de afgrond

De feitelijke ‘overste van de wereld’, die zich sinds de zondeval van Adam in de hof van Eden ging manifeste­ren in de wereld, was niet de duivel, maar de Dood, de ‘geest uit de afgrond’. Deze wordt in het Hebreeuws Abáddon en in het Grieks Apollyon genoemd (Openb. 09:11).

Deze macht heerst sinds de zondeval van Adam als ‘koning’ over de aarde (Rom. 05:14-17). Zelfs in de tijd tussen Adam en Mozes, toen er nog geen wet was en de zonde nog niet kon worden toegerekend, was deze koning als heerser actief. Zoals het ‘Woord der waarheid’ het zwaard des Geestes wordt genoemd, zo is ‘het woord der leugen’ het zwaard van de Dood. Met dit zwaard werkte de duivel in de hof van Eden en ging de argeloze mens vanwege het gehoor geven aan dit woord innerlijk de ‘dood sterven’, zoals de Schepper had voorzegt. De ‘dood sterven’ betekent komen onder de claim van de Dood. Het gevolg van dit sterven was, dat de mens ver­vreemdde van het wezen van God. De claim van de Dood ging door tot alle mensen, ook al hadden niet allen gezondigd op gelijke wijze als Adam. De zonde van Adam had dus zeer verstrekkende gevolgen voor de hele mensheid, want voor ieder was de weg tot de Boom des levens toegeslo­ten (Gen. 03:24).

De verschijning van Gods genade

De genade van God echter, die in Jezus Christus verschenen is, heeft heil (heling en gezondheid) gebracht voor alle mensen (Titus 02:11). Deze heeft dus veel grotere gevolgen in positieve zin, dan de zondeval in het negatieve. De overvloed van genade en van de gave der gerechtigheid bewerkt, dat de méns weer gaat heersen als de door God bedoelde koning der schepping vanuit het verkregen eeu­wige leven (vgl. Rom. 05:12-21). De mens is namelijk de door de Schepper van oorsprong bedoelde ‘overste van de wereld’ (vgl. Gen. 01:26-28).

In Zijn afscheidswoorden aan Zijn discipelen sprak de Heer Jezus met het oog op de wederrechtelijke beheerser der wereld: “… de overste der wereld komt en heeft aan Mij niets’ (Joh. 14:30). De duivel kon Jezus niet tot ongehoorzaamheid aan God verleiden en daarom kreeg de Dood, die als koning heerste over de mensheid, geen vat op de Zoon des mensen. Zoals indertijd de grote vis Jona weer moest uitspuwen op het droge, zo moest de Dood de Zoon des mensen, vervuld met de Geest van God, weer ‘uitspuwen’. Het was niet mogelijk, dat de weeën van de Dood deze ware Mens konden vasthouden. Hij ver­brak deze banden en Zijn ziel (het wezenlijke mens-zijn) werd door de Geest van God niet aan het dodenrijk overgelaten en zelfs Zijn vlees zag geen ontbinding (Ps. 016:008-011 en Hand. 02:24). Vanwege deze overwinning over de Dood werd onze Heer door de Geest van God (Gods ‘rechter­hand’) uitermate verhoogd en werd Hij tot Here en tot Christus gemaakt (Hand. 02:24-36).

De opstanding ten leven

Van de komende Trooster, de Geest van God, die de Heer zou zenden als Hij zou heengaan tot de Vader, zei Jezus, dat deze Geest de wereld zou overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel. Dit zuivere oordeel, dus het aanbrengen van scheiding tussen datgene, wat bij de mens hoort en datgene, wat niet bij de mens hoort, werd mogelijk omdat de Dood als beheerser van de wereld was geoor­deeld (Joh. 16:05-11). Vanwege de gehoorzaamheid van de eersteling van de nieuwe schepping kon de Vader Zijn Zoon opwekken door de kracht van de inwonende heilige Geest. De Heer stond van tussen de doden op om te verschij­nen in de heerlijkheid van de Vader. Als gevolg van dit ‘wapenfeit in de wereld der geesten kan ieder mens naar zijn of haar innerlijk eveneens opgewekt worden om ‘op te staan’ van tussen de doden uit en zo tot ware mens te worden door de vervul­ling met de Geest van God (Ef. 05:14)

De weg hiertoe is de kern van het evangelie van Jezus Christus. Deze begint met persoonlijke bekering, door het belijden van zonden en eveneens persoonlijk geloof in God. Innerlijk ondergaat de mens dan het proces van wedergeboorte door de inwerking van het woord van God en vernieuwing door de heilige Geest. Dit proces is de ‘opstanding ten leven’, welke de mens vrijmaakt van het oordeel. De ‘wet van de Geest des levens’ werkt in de mens en maakt deze immers de mens vrij van de ‘wet van de zonde en de Dood’ (Rom. 08:01-04) blijvend gevangen houdt.

Alleen door de weg van het evangelie van Jezus Christus komt de mens tot zijn ware bestemming als ware over­ste van de wereld. De levende ziel (als nageslacht van de eerste Adam) wordt dan een levendmakende geest (als nageslacht van de laatste Adam). Op de openbaring van deze ‘zoon’ als ware beheerser van de schepping van God wacht deze in haar geheel met reikhalzend verlangen (Rom. 08:23; vgl. Heb. 10:01).

 

Bidden en vasten (gedicht) Tea Keuper

Vader, ik zalf mijn hoofd, de olie van Uw Geest

bedruipt mijn denken.

Wil mij omhullen, mij Uw tedere liefde schenken,

de ware spijzen, die Uw kind’ren zijn beloofd!

 

Zoals Uw Zoon, mijn Jezus, mij is voorgegaan,

zo mag ik nu, gereinigd voor U staan,

mijn aangezicht, gewassen door Zijn bloed,

hef ‘k naar U op, Vader, U bent goed.

 

U kent mijn wensen, komend met die van U overeen:

Er is zoveel leed en angst en liefdeloosheid om mij heen.

Een land, dat zich met zonden overlaadt,

wat zich door welvaart in een weelde baadt

 

en egocentrisch leeft, door mensen opgejaagd,

dat nauwelijks meer naar Zijn Schepper vraagt:

O, Vader God, vergeef!, vergeef!, heb mededogen!

Ons hart wordt door Uw Geest geschud, bewogen!

 

U wacht, tot wij in ootmoed voor U knielen

en bidden voor de talloos vele zielen,

die U niet kennen, U niet willen horen:

O, Vader God, Heer help!, zij zijn verloren!

 

Heer, zend nog eens Uw Geest, die wereldwijd zal waaien,

zodat het Godd’lijk vuur weer op zal laaien!

Verlos ons van de boze, U is’ t Koninkrijk,

de kracht, de heerlijkheid: Vader, U maakt ons rijk!

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

“Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking of benauwdheid, of vervolging of honger, of naaktheid, of gevaar, of het zwaard? Gelijk geschreven staat: ‘Om Uwentwil worden wij de ganse dag gedood, wij zijn gerekend als slachtschapen’.

Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die ons heeft liefgehad. Want ik ben verze­kerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here” (Paulus in Romeinen, 8 vers 35 (Rom. 08:35  e.v.)

De opmars van wereldwijde controle

‘Heren gluren niet in andermans brieven’, zei de voormalige Amerikaanse minister van Oorlog Henry Stimson. Dit moet een van de minst profetische uitspraken van de eeuw zijn, want spionage floreert als nooit tevoren’.

Zo begint een artikel in NRC- Handelsblad onder de kop ‘De opmars van wereldwijde controle’. De schrijvers (Menno Steketer en Marie-José Klaver) geven de vier technieken aan die momenteel gebruikt worden om personen en ruimtes af te luisteren:

Door middel van satellieten. Spionagesatellieten kunnen met gevoelige antennes draadloze com­municatie, zoals mobiele telefoons, afluisteren.

Bewaking van veraf. Daarbij gaat het om het afluisteren van gesprek­ken door ruiten welke met behulp van zogeheten laserpistolen kunnen worden opgevangen.

Het afluisteren van telefoonverbin­dingen. Telefoongesprekken, E-mail en faxen kunnen direct afgeluisterd worden. Verder neemt iedere elektri­sche verbinding als een antenne de straling (residu-straling) van compu­ters op. Via een monitor kunnen deze stralen weer laten zien wat op het scherm stond. 4. Via microfoons en camera’s. Minicamera’s, nauwelijks groter dan een pakje sigaretten, en high tech microfoons kunnen door experts in iedere ruimte nagenoeg onvindbaar verstopt worden. De signalen van goede minicamera’s en microfoon­tjes zijn met speciale ontvangers over afstanden van ruim 1 kilometer te ontvangen.

Slimme computerprogramma’s (intelligent agents) spelen een sleu­telrol bij het afluisteren van Europese burgers, politici, vakbon­den en bedrijven door de Ameri­kaanse inlichtingendienst National Security Agency (NSA). Volgens een rapport van het Britse bureau Omega, dat in opdracht van het Europese parlement werd opgesteld, tappen de Verenigde Staten stelsel­matig al het Europese telefoon-, fax­en e-mail verkeer af. Met technieken als statistische methoden, neurale netwerken en genetische algoritmes wordt infor­matie op trefwoorden doorzocht. Volgens Frank van Harmelen, des­kundige op het gebied van kunstma­tige intelligentie aan de Vrije Universiteit, zijn deze technologieën bij uitstek geschikt om agnets te ont­wikkelen die grote hoeveelheden tekst en spraak doorzoeken op rele­vante informatie. Met statistische methoden kan gezocht worden hoe vaak bepaalde woorden (als ‘bomaanslag’ of ‘cocaï­ne’) voorkomen in berichten.

Neurale netwerken zijn zogeheten zelflerende computerprogramma’s. Na een paar oefeningen, waarbij de gebruiker telkens aangeeft wat het computerprogramma goed en fout doet, kan het neurale netwerk zelf gericht op zoek gaan naar bepaalde woorden of combinaties. Net als het menselijk brein leert het programma er steeds dingen bij en wordt het steeds slimmer, aldus Van Harmelen’.

In het artikel wordt niet alleen de Verenigde Staten genoemd als land waarin spionagediensten gebruik maken van deze moderne appara­tuur, maar wordt ook met voorbeel­den aangetoond hoe in landen als Groot Brittannië. Frankrijk, Zwitserland en Iran bepaalde gebeurtenissen op het conto van deze controlemiddelen kan worden geschreven. Het is een ontwikkeling die in deze tijd in razendsnel tempo verder gaat en niet meer te stuiten lijkt. Toch zullen christenen zich geen angst laten aanjagen door deze en andere berichten. Zij weten dat, zoals we in het boek Daniël al kunnen lezen, “de wetenschap vermenigvuldigd zal worden” (Dan. 12:04). maar zij weten óók dat “wie in de schuilplaats des Almachtigen is geze­ten, vernachten zal in de schaduw des Almachtigen” (Ps. 091:001) En ook al zou er een zware en moeilijke perio­de van onderdrukking en vervolging komen, de waarachtige gemeente van Jezus Christus zal niet onder­gaan maar uiteindelijk triomferen!

Fusiegolf raast over de wereld

Inhakend op het vorige artikel over de wereldwijde controle is er nog een andere ontwikkeling die in deze tijd heel opvallend is. Het betreft de ‘fusierazernij’ zoals de kop boven een artikel van Peter van der Tuin in de Financiële Telegraaf wordt aange­duid. Hij schrijft: ‘Ondanks de Azië- crisis zijn veel beurzen alweer aan een opmars begonnen. Een drijvende kracht daarachter is de fusie- en overnamewoede, die de financiële markten momenteel meemaken. Het geweld is onvoorstelbaar en de mil­jarden vliegen over tafel’. Vervolgens worden een groot aantal voorbeelden opgesomd van bedrijven die de afge­lopen jaren hebben gefuseerd. ‘De fusiegolf wordt nauwelijks iets in de weg gelegd’, schrijft Van der Tuin die verder opmerkt: ‘Dat is ook niet zo verwonderlijk omdat we momen­teel in een opmerkelijke tijd leven. Het socialisme is eigenlijk ver­dwenen; marxisme, leninisme en maoïsme zijn een al of niet zachte dood gestorven. Alleen in Cuba en Noord-Korea schijnen nog een paar onnozelaars in de relikwieën van het communisme te geloven. Het kapitalisme is als enige triom­fantelijk uit de strijd overgebleven en gaat nu in razend tempo richting schaalvergroting.

Schaalvergroting

De redenen die directies aanvoeren ter rechtvaardiging van fusies, liggen voor de hand. Schaalvergroting drukt de kosten per eenheid. De grenzen vervagen, dus iedereen moet opeens de wereld gaan veroveren. Snelheid is geboden omdat anders de concur­rentie eerder toeslaat. De ‘oorlogs­kassen’ (overnemen is kennelijk oor­log) zijn uitstekend gevuld en het optuigen van een kredietlijn van een paar miljard is kinderspel voor de huidige grootbanken. Kennis is schaars, dus het opkopen van gespe­cialiseerde kennis is soms voorwaar­de om te overleven.

Voor de betrokken werknemers is dit alles toch beangstigend. Van de ene op de andere dag hebben zij een andere werkgever. De kostenbespa­ring bestaat meestal uit ontslag voor velen. Het samenwerken met de nieuwe fusiepartners geeft spannin­gen. Carrièremogelijkheden vallen in duigen’.

Van der Tuin ziet echter ook een lichtpunt: ‘Het groeiend aantal reuzenbedrijven zorgt namelijk voor voortdurende economische groei. Deze monstercombinaties van men­sen, geld en materiaal laten zich niet afschrikken door een tijdelijke reces­sie of crisis. Productie, dus welvaart, wordt beter over de hele wereld gespreid. Ook voor beleggers is dat in ieder geval goed nieuws’. Of echter deze ontwikkeling op de lange duur wel een lichtpunt is, valt sterk te betwijfelen. En wat te den­ken, van de groeiende tegenstelling tussen arm en rijk in vele landen. In ieder geval is duidelijk dat de ‘fusier­azernij’ zoals deze momenteel aan de gang is, ook een teken van deze tijd is, die niet afgeremd kan worden maar voorlopig gewoon doorgaat.

Totdat er een kink in de kabel komt, door oorlog of andere onvoorspelbare dingen. Maar ook hier geldt weer dat het voor christenen belangrijk is geen angst te hebben voor de toe­komst. Wij mogen alles wat er gebeurt, zien in het licht van Gods Geest, die ons waakzaam doet zijn en ons van dag tot dag verder leidt met de zekerheid in ons hart dat niets en niemand ons zal kunnen scheiden van de liefde van Christus, zoals Paulus dat zo mooi omschrijft in Romeinen 8 vers 38 en 39 (Rom. 08:38-39).

 

Het herstel van de gemeente (3) door Wim te Dorsthorst

 

Toen ik begon te schrijven over het herstel en de vernieuwing van de gemeente, waar zoveel over gespro­ken en geschreven wordt, bedoelde ik niet allerlei uiterlijke zaken, bewe­gingen en stromingen die de laatste jaren dan weer hier, dan weer daar in gemeenten worden ingezet. Met het herstel bedoel ik veel meer het terugkeren naar de werkelijke Bijbelse fundamenten, waarheden, structuren en belevingen van en in de gemeente, het lichaam van Christus. Dat was ook altijd kenmer­kend voor de opwekkings-prediking van de laatste eeuwen; terug naar de Bijbelse waarheden! Het fundament van de gemeente en de plaats van de individuele gelovige in de gemeente, is in de afgelopen eeuwen bijna geheel uit het zicht verdwenen in de kerken. Dat iedere gelovige voor de Heer zeer kostbaar is en in de gemeente ook dient mee te werken aan het laten functioneren van het lichaam tot een welsluitend geheel, naar de kracht die ieder lid op zijn wijze oefent, hebben we gezien vanuit Efeze 4 vers 15 en 16 (Ef. 04:15-16) (zie vorige nummer).

In de ontstane kerkstructuur, wat ik ‘het kerkmodel’ noemde, is voor het leven Gods wat zich in de gemeente dient te ontwikkelen en te openba­ren, geen levensruimte. Het waar­achtige Bijbelse fundament van beke­ring, waterdoop en Geestesdoop is absolute voorwaarde voor enige ont­wikkeling van geestelijk leven. De Heer Jezus leert dat het zonder wedergeboorte niet mogelijk is het Koninkrijk van God binnen te gaan of daar iets van te kunnen zien (Joh. 03:03-05)

Geloof en belijdenis

De belijdenis van veel kerken, dat men zondaar is en blijft tot de dood, is geheel on-Bijbels. Hier wordt God niet door geëerd en de Bijbel spreekt ook in hele andere termen over de gelovigen.

Zo spreekt Romeinen 1 vers 7 (Rom. 01:07) van: “Geroepenen van Jezus Christus, geliefden Gods en geroepen heili­gen”.

Kolossenzen 3 vers 12 (Kol. 03:12) spreekt van: “Door God uitverkoren heiligen en geliefden”.

De apostel Johannes schrijft: “Wij weten, dat een ieder, die uit God geboren is, niet zondigt; want Hij, die uit God geboren werd, bewaart hem, en de boze heeft geen vat op hem” (1 Joh. 05:18). De Heer Jezus spreekt van: “Gij dan zult volmaakt zijn gelijk uw hemelse Vader volmaakt is” (Matt. 05:48). Op deze wijze spreken nog verschil­lende Bijbelplaatsen over de Nieuwtestamentische gelovigen. (Zie vori­ge art. en lees 1 Petr. 02:05-10). Het geloof hierin en de belijdenis hier­van wordt, Goddank, weer gevonden en gehoord in de gemeente van Jezus Christus.

Roeping en doel

De gemeente heeft vanaf het begin een heel duidelijk doel voor ogen gehad en dat geldt zeker ook de eindtijd-gemeente. Het is niet jaar, na jaar, na jaar, … samenkomen met een eindeloze herhaling van leringen en liturgieën zonder duidelijk doel. Nee, integendeel. Efeze 4 vers 15 (Ef. 04:15) spreekt van: “Maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het hoofd is, Christus”. Waar men weer terugkeert naar de Bijbel als Gods woord en waarheid, gaat men ook weer geloven en belij­den overeenkomstig deze waarheid. Dan is er werkelijk sprake van een groei naar Hem toe die het Hoofd is, Christus.

Aan het einde van deze bedeling zien wij de volmaakte gemeente, met hun Heer en Heiland staan op de berg Sion. (Niet in het Midden- Oosten!).

“En ik zag en zie. het Lam stond op de berg Sion en met Hem honderd- vierenveertigduizend. op wier voor­hoofden Zijn raam en de naam zijns Vaders geschreven stonden” (Openb. 14:01). In vers 5 lezen wij nog: “En in hun mond is geen leugen gevonden; zij zijn onberispelijk. Deze gemeente is gereinigd van alle leugen en onwaarheid en is vervuld met de waarheid van het evangelie Gods. Zij spreekt enkel zoals God en Jezus spreekt, denkt en handelt. Ze zijn aan het beeld van de Zoon gelijkvormig geworden, waartoe God hen tevoren bestemd had (Rom. 08:29). Ze zijn onberispelijk! Daartoe is de gemeente geroepen.

Gaven in de gemeente

Hoe wil de Heer die volheid nu uit­werken in Zijn gemeente? In Efeze 4 vers 10 (Ef. 04:10) zegt de apostel: “Hij, die nedergedaald is, Hij is het ook, die is opgevaren ver boven alle hemelen, om alles tot volheid te brengen”.

De Heer is met dit geweldige werk bezig vanuit de troon van God waar

Hij gezeten is aan de rechterhand van Zijn Vader (Matt. 26:64). Dat is de troon van de genade (Heb. 04:16), van waaruit schuldvergeving, reiniging, het schenken van de Heilige Geest (Hand. 02:33), heiliging en tot volheid voeren, de mens toe­stroomt. Het is genade op genade en Hij schenkt dat vanuit Zijn volheid (Joh. 01:16).

En de Heer werkt alles door middel van gaven.

Gaven van mensen, waardoor de goddelijke energie, de kracht van de Heilige Geest, waarmede Jezus uit de doden is opgewekt, stroomt. Deze gaven van de geest van de mens, worden door de Heilige Geest tot leven gewekt en bekrachtigd, waardoor het lichaam van Christus geestelijk, bovennatuur­lijk, gaat groeien.

(Zie vorige artikel).

Gaven van de Heilige Geest.

Mensen, die de Heer als gaven geeft aan de gemeente.

Dat zijn de kanalen, zou je kunnen zeggen, waardoor Gods genade, kracht en werking stroomt en de Heer alles tot volheid gaat bren­gen. Ik geloof dat we van deze verscheidenheid aan gaven lezen in 1 Korinthe 12 vers 4 tot en met 6

(1 Kor. 12:04-06). Daar schrijft de apostel:

“Er is verscheidenheid in genade gaven, maar het is dezelfde Geest”;

“en er is verscheidenheid in bedie­ningen, maar het is dezelfde Here”;

“en er is verscheidenheid in werkingen, maar het is dezelfde God, die alles in allen werkt”.

Verscheidenheid in gaven

Als eerste noemt Paulus de genade­gaven, de ‘charismata’, in grote ver­scheidenheid. Het Griekse woord ‘charismata’ wil zeggen: gaven die uit genade aan de mens geschonken worden. Het zijn genade-schenkin­gen Gods.

Hoe verschillend die gaven ook zijn, het wordt allemaal gewerkt door die ene Geest, waardoor wij tot één

lichaam gedoopt zijn (1 Kor. 12:13a). Het is de levensgeest van de gemeente.

Vervolgens noemt hij: “verscheiden­heid in bedieningen”. In het Grieks: ‘diakonion’. Dat wil zeggen: ‘dien­sten, bedieningen, dienende taken’ in verschillende onderscheidingen, maar het is van dezelfde Here. Als derde noemt de apostel verschei­denheid in “werkingen” of “krach­ten”. In ’t Grieks: ‘energematon’. Het zelfstandige naamwoord ‘energema’ wil zeggen: ‘werking in iemand of in iets, innerlijke actie’. Dit is wat we zagen in Efeze 4 vers 16 (Ef. 04:16) waar staat: “En aan Hem ontleent het gehele lichaam als een welslui­tend geheel en bijeengehouden door de dienst van al zijn geledingen naar “de kracht”, die elk lid op zijn wijze oefent, deze groei des lichaams, om zichzelf op te bouwen in de liefde”. Naar “de kracht” (Grieks: energeian), die elk lid op zijn wijze oefent. We zagen dat het hier ging om de kracht van God, die in de geestelijke begaafdheden van de mens werkt, tot opbouw van het lichaam van Christus.

“Verscheidenheid in werkingen, maar het is dezelfde God, die alles in allen werkt”.

De eeuwige raad van God

Wat kunnen we leren uit wat Paulus hier zegt?

Op de eerste plaats zegt hij dat de Vader, de Zoon en de Heilige Geest betrokken zijn bij het tot volmaakt­heid brengen van de mens. Dat is de uiteindelijke geestelijke bestemming van de mens; aan het beeld van Gods Zoon gelijkvormig (Rom. 08:29). Dat is naar de eeuwige raad van God en wat Hem dus ook voor ogen stond toen Hij de mens in z’n natuurlijke staat schiep (Gen. 02:07 en 1 Kor. 15:45a en 1 Kor. 15:47a) en sprak: “Laat Ons mensen maken naar Ons beeld, als Onze gelijkenis” (Gen. 01:26a). De mens zou niet altijd ‘natuurlijk’ blijven, maar was als een zaad waar­uit, naar de geestelijke verwekking en geboorte, de geestelijke mens in Gods Zoon te voorschijn zou kunnen komen. De duivel heeft in de hele kerkgeschiedenis kans gezien deze geweldige geestelijke zaken, betreffende de mens en de werking van God en Jezus Christus en de Heilige Geest, in de gemeente te ver­sluieren en te roven. Ten tweede geeft Paulus hiermee aan, dat het hele gemeentegebeuren een bovennatuurlijke, dus geestelijke zaak is, in van boven geboren men­sen, waarbij de volheid Gods betrok­ken is. En dat is dan weer volkomen in overeenstemming met de procla­matie van God: “Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld” (Gen. 01:26a).

Midden in Zijn bediening keert Jezus Zich naar Zijn discipelen en zegt: “Zalig de ogen, die zien, wat gij ziet” (Luc. 10:23). Zalig is het volk in deze tijd, wat temidden van een ont­aard, religieus kerkelijk stelsel, weer gaat zien wat de discipelen van de Heer Jezus zagen; het doorbreken van het Koninkrijk Gods in mensen­levens, in de gemeente. Wat eeuwen­lang verborgen was en niet gezien werd, wordt nu weer gezien door een volk wat uit Babel, uit de verwarring en de versluiering wegtrekt en zich laat reinigen met het waterbad van het Woord.

Alles is uit God

Hoe moeten wij nu die geestelijke gaven van de mens zien? God is de Formeerder, de Schepper van alles; ook van de mens. Als we naar Gods schepping kijken, dan zien we een ongelooflijke verscheide­nheid. We zien het in de bloemen, de planten, de bomen, de dieren, de vogels, de vissen… en alles onbe­schrijflijk mooi en veelsoortig. Een heelal met oneindig veel sterren, sterrenbeelden en melkwegstelsels. En dan is er nog een hele wereld van insecten en micro-organismen. Alles in die schepping heeft z’n plaats en functie en mogelijkheid, om op zijn wijze, dat kostbare geheel optimaal te laten functioneren, als een levend organisme. Daartoe heeft God alles geschapen, toegerust en z’n eigen plaats gege­ven. Hierin kunnen wij ook een schitterend beeld zien van de gemeente waarin ieder lid op zijn wijze met zijn gaven meewerkt in het lichaam van Christus. De mens echter, die God geschapen heeft, overtreft alles. De mens is naar Gods beeld geschapen en was in staat om over al die werken van Gods hand te heersen.

Bijna goddelijk gemaakt

Uit Davids hart welt het op als een lied: “Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en het mensenkind, dat Gij naar hem omziet? Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt, en hem met heerlijkheid en luister gekroond. Gij doet hem heersen over de werken uwer handen, alles hebt Gij onder zijn voeten gelegd: scha­pen en runderen altegader en ook de dieren des velds, de vogelen des hemels en de vissen der zee, hetgeen de paden der zeeën doorkruist. O Here, onze Here, hoe heerlijk is uw naam op de ganse aarde” (Ps. 008:004-009). Wat een heerlijke uitspraak over de mens! “Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt”. Hoe groot is het wonder dat God uit die éne mens Adam, die Hij schiep, de hele aarde bevolkt heeft (Hand. 17:26). En van die miljarden mensen die er waren en er nu zijn, zijn er geen twee hetzelfde. De grootste veelkleurigheid in Gods schepping is de mens, omdat God zelf zo onein­dig veelkleurig is. Ieder mens is naar Gods beeld en openbaart iets van dat wezen van God en van Zijn werkin­gen. Dat zijn de ‘werkingen’, of de ‘gaven’ die God, die Geest is, aan ieder mens heeft toebedeeld. Zo is de mens! Een schitterend wezen door God geschapen. Natuurlijk, door de zondeval is dit alles bevuild en aangetast. Dat zal . David ook gezien en ervaren hebben maar de Heilige Geest laat hem zeg­gen: “En toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt, en hem met heer­lijkheid en luister gekroond”. Ondanks de zondeval zien wij er nog steeds wat van en verbazen ons waar de mens toe in staat is, want God heeft de mens wonderbaar toegerust. Dat is de heerlijkheid en de luister van de mens.

Een levend en heilig offer

Deze geweldige veelkleurige gaven en mogelijkheden van de mens wil de Heer nu gebruiken in de gemeen­te. Daar wil Hij Zijn goddelijke kracht, Zijn energie op aansluiten. Paulus roept ons op in Romeinen 12 vers 1 (Rom. 12:01) om onze lichamen -dat is de mens in z’n geheel met al zijn gaven en mogelijkheden- te stellen tot een levend en heilig en Gode welgevallig offer. Hij zegt: “Dat is uw redelijke eredienst”. Na alles wat God voor ons gedaan heeft in Zijn Zoon, is het niet meer dan billijk, dat wij ons als een geheiligd offer aanbieden voor de dienst van Hem. De mens in de wereld gebruikt al zijn mogelijkheden en gaven die hij van de Schepper ontvangen heeft, ten dienste van het vlees, naar de begeerten, naar de gedachten en de wil van het vlees, zegt Efeze 2 vers 3  (Ef. 02:03). Het hele denken van de mens is vleselijk gericht. In de gemeente moe­ten daarom de gedachten geheel ver­nieuwd worden.

Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02) zegt daarom: “Stemt uw gedrag niet af op deze wereld. Wordt andere mensen, met een nieuwe visie. Dan zijt ge in staat om uit te maken wat God van u wil, en wat goed is, wat zeer goed is en volmaakt” (Willibr. vert.). In Romeinen 6 vers 13 (Rom. 06:13) lezen we nog: “En stelt uw leden niet langer als wapenen der ongerechtigheid ten dienste van de zonde, maar stelt u ten dienste van God, als mensen, die dood zijn geweest, maar thans leven, en stelt uw leden als wapenen der gerechtigheid ten dienste van God”. Dit is de redelijke eredienst van ieder wedergeboren christen.

Een wonder wat God schiep

Wij zijn als gemeente één lichaam met vele leden. Met al die verschil­lende innerlijke werkzaamheden vor­men wij tezamen als een welsluitend geheel, bijeengehouden door de dienst van al de leden, naar de kracht die elk lid op zijn wijze inbrengt, het lichaam van Christus. Daarbij behoeft niemand dingen begeren te doen, die boven zijn ver­mogen en begaafdheid uitgaan. Dat geeft alleen maar spanningen en frustraties. De waarschuwing van de apostel is dan ook: “Uit de kracht van de genade die God mij gegeven heeft zeg ik tot eenieder van u: acht uzelf niet hoger dan ge kunt verantwoor­den, denkt over uzelf met bedacht­zaamheid, neemt als norm het geloof maar houdt rekening met de voor ieder verschillende maat van Gods gave” (Rom. 12:03 Willibr.vert.). Ieder mens is zeer kostbaar in Gods ogen en is in de moederschoot gewe­ven als een uniek kunstwerk. Wonderbaar heeft God de mens toe­bereid om geestelijk te kunnen func­tioneren in Zijn Koninkrijk (Ps. 139:013-014 en 2 Kor. 05:05). Een andere vertaling zegt: “De mens is eerbiedwekkend van maaksel, een wonder is wat Gij schiep”.

Een geheimenis Gods

Temidden van de wereld, waar de mens steeds meer denkt dat hij een godheid in zichzelf is, en geen God – zo die al bestaat nodig heeft, ontwik­kelt de gemeente, het geheimenis van God. Mensen die deze goddelij­ke waarheden weer gaan geloven. Mensen die beseffen dat alles wat ze zijn als dat wonder dat God schiep, niets zijn buiten de Schepper die het leven geeft. Die de genade Gods ken­nen in Jezus Christus om in Hem een nieuwe schepping te zijn, die naar de wil van God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heilig­heid (Ef. 04:24).

Dat alleen in Jezus Christus dat won­der wat God schiep, met al zijn begaafdheden en mogelijkheden, tot z’n bestemming kan komen naar Gods eeuwige voornemen. Mensen die zichzelf als een levend en heilig Gode welgevallig offer aan de Heer aanbieden, om met hun specifieke gaven die ze van de Schepper ontvangen hebben, gebruikt kunnen worden in de opbouw van de gemeente. Als dit door de Heilige Geest door gaat breken, is er werkelijk sprake van herstel en vernieuwing van de gemeente van Jezus Christus.

 

Misleiding door drogredenen door Wim te Dorsthorst

“Laat niemand u misleiden met drogredenen, want door zulke dingen komt de toorn Gods over de kinderen der ongehoorzaamheid” (Ef. 5:6).

Aan deze woorden van Paulus moest ik denken toen ik in een tijdschrift een vraaggesprek met dominee Nico ter Linden las. Deze dominee is inmiddels beroemd geworden met de ‘hervertelling’ van de Bijbel: “Het verhaal gaat…”. Zijn boeken worden heel goed verkocht onder een breed publiek, maar vooral onder christe­nen.

Hij brengt echter niet het Woord van God bij de mensen, zoals een domi­nee dat behoort te doen, maar zijn eigen poëtische verhaal over de Bijbelse waarheden.

Het vraaggesprek was rond de kerst­tijd en dus werd er gevraagd: ‘Hoe zit het nu met die wonderen en met Jezus die uit een maagd wordt gebo­ren’?

Antwoord: ‘Er is geen twijfel over mogelijk dat Jezus het kind is van Jozef en Maria, want zo worden kin­deren gemaakt en geboren’. Dat is onverbloemd de mening van deze verteldominee.

Verstrekkende gevolgen

Zo’n uitspraak heeft verstrekkende gevolgen voor de meest fundamente­le waarheden van de Bijbel. Met een schittering van woorden en een schijn van godsvrucht wordt Gods Woord krachteloos gemaakt. Jezus is dus niet meer dan een gewoon mensenkind, geboren uit twee gewone eenvoudige mensen. Hij is op dezelfde wijze gemaakt en geboren als alle mensen. Niks bij­zonders dus!

Hij is dus helemaal niet op een bovennatuurlijke wijze verwekt door de Heilige Geest bij Maria en alleen daarom en daardoor de Zoon van God (Luc. 01:35). Dat zijn maar bedenksels van de evangelie schrijvers om hun zienswijze op Jezus uit te drukken, volgens C. ter Linden. Hij is dus helemaal niet Gods enig­geboren Zoon of, waar de Bijbel zo de nadruk op legt, Gods eigen Zoon (Rom. 08:03 en Rom. 08:32). Hij is dus ook niet de Christus, want de Christus Gods is Zijn eigen Zoon, de Zoon zijner liefde, waarin al de genade voor de mens besloten is (Rom. 08:32).

Hij is het dus niet waarin de eeuwi­ge bestemming van de mens veran­kerd ligt, van voor de grondlegging der wereld, naar Gods eeuwige raad en het welbehagen van Zijn wil (Ef. 01:03-14).

God heeft dus helemaal niet Zijn, eigen Zoon gegeven tot een losprijs voor de gehele schepping. Op het kruis stierf dus niet Gods Zoon, niet de Christus des Heren, maar een mens uit de mensen, de zoon van Jozef en Maria! God heeft dus helemaal niet zelf voorzien in het offerlam, zoals geschreven staat: “De Here zal erin voorzien” en: “Op de berg des Heren zal erin voorzien worden” (Gen. 22:14).

En zoals Paulus citeert: “De Verlosser zal uit Sion komen, Hij zal goddeloosheden van Jacob afwen­den” (Rom. 11:02b).

God heeft dus helemaal niet de gémeente verworven door het bloed van Zijn eigene (Hand. 20:28). En nog veel en veel meer van de Bijbelse waarheden gaat zo de mist in. Om nog maar te zwijgen over het feit dat je de Heer Jezus tot een leu­genaar maakt waar Hij steeds spreekt over God als Zijn Vader. Het lijkt mij al een behoorlijke opschuiving naar het Moslim-den­ken, die ook Jezus ontkennen als de Zoon van God.

Onvoorstelbaar dat een dominee dit verkondigt en dat notabene christe­nen deze drogredenen, deze inhoudsloze woorden voor zoete koek aannemen.

Geen Lam Gods

De Gereformeerde Kamper Hoogleraar Cees den Heyer gaat zo mogelijk nog een stap verder in zijn nieuwe boek ‘Verzoening’ (versche­nen bij Kok, Kampen). Hij beweert daarin openlijk dat Jezus niet als Gods’ Zoon voor de zonden van de mensheid is gestorven. Hij zegt dat hij daar in de Bijbel geen enkele grond voor vindt. De gerefor­meerde synode steunt hierin prof. Den Heyer.

Wie is er nu eigenlijk blind, prof. C. den Heyer en die andere geleerde heren, of de eenvoudige gelovigen die Gods Woord geloven en daarop zijn getuigenis in hun hart ontvan­gen door de Heilige Geest (zie Heb. 10:14-15; Rom. 08:16). Het is weer als in de dagen van Jezus, die tot de theologen van die dagen moest spreken als van blinde wegwijzers. En ook dat het evangelie van het Koninkrijk Gods verborgen is voor wijzen en verstandigen, maar aan kinderkens (eenvoudige men­sen) geopenbaard wordt (Matt. 23:16-19 en Matt. 11:25).

Maar evengoed staan straks wel dominees voor gemeenten met dit verderfelijke vrijzinnige gedachten- goed als van Prof. C. den Heyer en andere moderne theologen.

Verzonnen redeneringen

De werkelijke lichamelijke opstan­ding van Jezus wordt al vele jaren geloochend. De Hervormde synode steunde ook prof. van Gennip die met deze lasterlijke ideeën kwam. De al-verzoeningsleer vindt in vele kringen en stromingen steeds meer ingang. Soms nog verpakt in schoon klinkende woorden. De apostel spreekt van “verzonnen redenerin­gen” (2 Petr. 02:03). Hij bedoelt daar­mee dat er geen enkele Bijbelse grond voor is.

Openlijk wordt gezegd dat we moe­ten stoppen met te verkondigen dat er maar één weg en één waarheid is, want iedere religie heeft z’n geheel eigen weg en waarheid tot God. Dit zijn ‘drogredenen’, inhoudsloze leringen. Overduidelijk onderwijst ons Gods Woord dat de Heer Jezus de enige weg is tot God en dat Hij de enige waarheid is: “En de behoude­nis is in niemand anders, want er is ook onder de hemel geen andere naam aan de mensen gegeven, waar­door wij moeten behouden worden (Hand. 04:12).

Het schijnt dat de moderne theologie er alles aan doet om het geloof in een almachtige goede God, de Schepper van hemel en aarde en Zijn grote verlossingswerk in Zijn Zoon Jezus Christus, af te breken. Opvallend hierbij is dat vooral Jezus Christus, het wonder en de genade geen plaats meer mag hebben. Over God mag weer gepraat worden, dat is zelfs in, maar over Jezus als de Zoon van God, als de weg, de waar­heid en het leven moet gezwegen worden. Dat maakt het geloven te eng!

Ik las in een artikel over het nieuwetijdsdenken (New Age) en de nieuwe wereldorde: ‘Eens zal de dag komen dat alle godsdiensten beschouwd worden als uit één grote geestelijke bron voortkomend; men zal zien dat allen tezamen de éne wortel vormen, waaruit onvermijdelijk de universele wereldgodsdienst zal voortkomen.

Dan zal er noch christen noch hei­den zijn, noch Jood, noch niet-Jood’. In de ‘Nieuwe Wereldorde’ van de New Age is geen plaats voor christe­nen die belijden dat er onder de hemel geen andere Naam, namelijk Jezus Christus, is gegeven, door welke wij moeten zalig worden (Hand. 04:12)”.

Dit denken dringt ook de kerken bin­nen en doet zijn vernietigende werk.

Schokkende ontwikkelingen

Ik kan me voorstellen dat vele gelovi­gen vertwijfeld uitroepen: wat is er toch aan de hand en wat is er nog waar?

Ik geloof dat we in het geestelijke, en daardoor ook het morele verval, dui­delijk de tekenen van de eindtijd zien. Het is een wereldwijde ontwik­keling, waarin Nederland zeker niet achterop loopt. En wat er allemaal tot ontwikkeling komt, is zeer schok­kend. Als de profeet Daniël in gezichten ziet wat er zich in de gees­telijke wereld gaat afspelen, en zeker z’n weerslag zal hebben in het natuurlijke, zichtbare, in de tijd van het einde, is hij er kotsmisselijk van. “En ik, Daniël, was uitgeput en was enige dagen ziek; daarna stond ik op en verrichtte de dienst bij de koning. En ik was verbijsterd over het gezicht, maar niemand merkte het” (Dan. 08:27).

Het vergaat Johannes op Patmos evenzo als hij in de geest de geeste­lijke werkelijkheid ziet van de eind­tijd. Hem wordt de grote hoer, het grote Babylon, getoond, zittend op een scharlaken rood beest, dat vol was van godslasterlijke namen. Hij ziet in haar hand een gouden beker, vol gruwelen, en de onreinheden van haar hoererij. Hij weet niet wat hij ziet en hij verbaast zich met grote verbazing. Deze grote man Gods, die de Heer zo liefhad, ziet wat in de eindtijd allemaal tot ontwikkeling komt, en is evenals Daniël verbij­sterd. Hij ziet Babel gehuld in pur­per en scharlaken en rijk versierd met goud, edelgesteente en paarlen, en er is een gouden beker in haar hand. Het ziet er dus allemaal heel goddelijk en geestelijk uit. Maar de gouden beker in haar hand is vol met goddeloze leugens, drogredenen en wereldse onreinheid. En haar fun­dament is niet Christus, maar het beest vol van godslasterlijke namen. Zie hier wat de profeten zagen. Ze droegen het als een geheimenis in zich, maar het had hun zeer sterk aangegrepen en waren er ziek van. Dit alles zien we in deze tijd duide­lijk tot ontwikkeling komen.

Houd vast wat gij hebt

En temidden daarvan leeft en woont en werkt de ware gemeente van Jezus Christus die uit dit Babel getrokken is. Een hele gemene ont­wikkeling is, dat christenen, in wiens leven het ware fundament gelegd is, zoals genoemd in Hebreeën 6 vers 1 en 2 (Heb. 06:01-02), maar ook elders in de Bijbel, bestookt worden met de gedachten dat ze niets bijzonders zijn. In alle kerken, groeperingen, mos­lims, hindoes, enz. zitten lieve men­sen en die horen er net zo goed bij! Zo wordt getracht de heilige roeping en verkiezing te verloochenen. Dit heeft te maken met een bijna gren­zeloze tolerantie die we in de wereld zien en ook in het christendom z’n slachtoffers maakt. De Heer waar­schuwt hiervoor als Hij zegt: “Ik kom spoedig; houd vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme” (Openb. 03:11).

Verder dringt zich op: individualise­ring, opkomen voor jezelf en je eigen rechten. Stille tijd en zich verdiepen in Gods Woord, dat hoeft alleen maar als je daar zin in hebt. Onder jongeren wordt dan ook steeds min­der de Bijbel gelezen. ‘Iets is waar als het bij mij klikt en een goed gevoel geeft’. Zo dreigt ‘geloven’ ver­drongen te worden door voelen en ervaren. Terwijl Gods Woord zegt: ” De rechtvaardige zal uit geloof leven”.

Liefde tot de waarheid

En zo is er nog veel meer te noemen wat de gemeente als een stortvloed dreigt weg te spoelen. Daar is het werk van de duivel dan ook helemaal op gericht.

Bij de profeet Daniël lezen we: “Hij zal woorden spreken tegen de Allerhoogste, en de heiligen des Allerhoogsten te gronde richten; hij zal er op uit zijn tijden en wet te ver­anderen, en zij zullen in zijn macht gegeven worden voor een tijd en tij­den en een halve tijd” (Dan. 07:25). Maar dat zal hem niet gelukken, mits het volk van God onverkort aan de Bijbelse waarheden blijft vasthou­den en zich niet door drogredenen en leugens laat misleiden. Hebreeën 3 vers 15 en 16 (Heb. 03:15-16) zegt: “Maar vermaant elkander dagelijks, zolang men nog van een heden kan spre­ken, opdat niemand van u zich verharde door de misleiding der zonde want wij hebben deel gekregen aan Christus, mits wij het begin van onze verzekerdheid tot het einde onverwrikt vasthouden”. Het is belangrijk vervuld te raken met een grote liefde voor de waar­heid. Dat is op de eerste plaats de Bijbel te zien als het Woord van God en dat te lezen door de Heilige Geest verlicht. Maar ook het gesproken Woord in prediking en studies. Paulus schrijft dat je door de liefde tot de waarheid te aanvaarden in de eindtijd behouden kunt worden (2 Thess. 02:10). Graafje als het ware in, in het Woord van God, zodat je, in de kracht van de Heer, stand kunt houden tegen de verleidingen en de leugens van de duivel. Dan zal het aan het zwaard des Geestes nooit ontbreken.

De onberispelijke gemeente komt er De Heer geeft vele waarschuwingen voor de tijd, waarin we nu leven (lees bijv. Markus 13, Lucas 21 en Matteüs 24), maar er zijn ook zeer vele bemoedi­gingen en beloften die een stevige helm des heils en een schild des geloofs vormen. De wapenrusting Gods mag niet een stelletje losse regels zijn, maar moet met het leven van een gelovige verweven zijn. De Heer heeft Zich voor de gemeente overgegeven om haar te heiligen en te reinigen door het waterbad van het Woord. En Hij zal zo zelf de gemeente voor Zich plaatsen, stra­lend zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zodat zij heilig is en onbe­smet (Ef. 05:26-27). Dat staat dus onwrikbaar vast. Laat het Woord Gods dus nooit roven of krachteloos maken door drogredenen. Het Woord is de waarheid en het enige dat vrijmaakt en schoonwast. Een gemeente, heilig en onberispe­lijk naar geest, ziel en lichaam, zal er komen, want Hij die geroepen heeft is getrouw, Hij zal het ook doen. Zorg dat je erbij bent!

 

Nieuw leven door Froukje Huis

Vanmorgen vroeg waren de vogels al druk in de weer. Kwetteren, tjilpen en fluiten dat het een lieve lust was. Als ik uit het raam kijk, zie ik hier en daar een groen waas over de bomen hangen en er bloeien al een paar krokussen. Zelfs de narcissen proberen zich uit te rekken om te tonen hoeveel ze gegroeid zijn! De lente is in aantocht. Overal breekt zich het nieuwe leven baan en de mensen maken zich op om Pasen te vieren.

De neringdoenden putten zich uit om al hun heerlijkheden aantrekke­lijk uit te stallen: paashazen in alle soorten en maten, broedende kip­pen, die elk jaar grotere en mooiere eieren leggen en ook de paastaart mag niet ontbreken. Want wat is Pasen zonder eieren en paashazen? Eieren als beeld van nieuw leven, dat is nog te begrijpen, maar waarom hazen? Daar wou ik nu eindelijk eens het mijne van weten. Naarstig speurde ik enkele encyclopedieën na en tenslotte vond ik er iets over. De haas was een totemdier bij de Indianen. Verder is hij bekend als mythisch, magisch, demonisch en orakeldier. En bij Pasen als eierleggende paashaas! Pasen zonder eieren en hazen mag dan in veler oog niets zijn. Pasen met alleen eieren en paashazen wordt wat mij betreft een duister feest.

Ook voor ons is Pasen een beeld van Nieuw Leven, maar dan met hoofd­letters!

Wij gedenken hoe onze Heiland Jezus Christus voor ons is gestorven aan het kruis en na drie dagen is opgestaan uit de dood! Zijn overwin­ning over Satan en dood was volko­men en daarom kunnen we ons met Pasen van harte verblijden in Zijn opstanding.

Want door het geloof in Jezus Christus is ons oude leven zónder God met Hem aan het kruis gena­geld, en zijn wij opgestaan tot een nieuw leven mét God en mét Jezus Christus.

Jezus verscheen na Zijn opstanding met een verheerlijkt lichaam aan Zijn discipelen. Als wij in dat nieuwe leven tot volwassenheid zijn geko­men zullen wij met Hem in een ver­heerlijkt lichaam verschijnen; dan is onze opstanding voltooid. Daarom vieren wij met grote blijd­schap Pasen: het feest van de over­winning op de dood, het feest van de opstanding van onze Heiland en het feest van ónze opstanding uit de dood!