Selecteer een pagina

Levend Geloof – 217

  1. 07-08 nr. 217

Evangelisch of vol-evangelisch

Een overbodige vraag? Door Gert Jan Doornink

Evangelisch of vol-evangelisch? Een vraag die nog al wat christenen overbodig vinden. Het evangelie is immers “vol”, zegt men dan, dus is het overbodig deze uitdrukking te gebruiken.

Maar in de praktijk blijkt dat velen die zich liever ‘evangelisch’ noemen dan ‘volevangelisch’ het werkelijke evangelie, zoals dat in de Bijbel tot ons komt, niet accepteren.

Dit werkelijke evangelie, zoals Jezus dat bracht en vanaf de Pinksterdag ook de apostelen, is de boodschap die geheel in overeenstemming is met de wil van God. Het is de blijde boodschap die de mens verlost uit de macht van satan en zijn oorspronkelijke plaats in het plan van God met Zijn schepping teruggeeft. Het is de boodschap die rechtstreeks voortkomt uit het wezen van God en die door Jezus geopenbaard werd. Hebreeën 1 vers 2 en 3 (Heb. 01:02-03) zegt dat God Hem gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen en dat Hij de afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van Gods wezen is.

Deze boodschap wordt in onze dagen weer ontdekt door vele kinderen Gods, die daarmee weer komen te staan op ‘hemelse bodem’. Het is geen vrij­blijvende boodschap, geen theorie of leerstel­ling, maar een levende realiteit met geweldige perspectieven.

De opgaande lijn

Over de perspectieven die deze boodschap mee­brengt, sprak Jezus zelf reeds toen Hij op aarde was. Van zichzelf zei Hij: Ik ben de Waarheid”, maar van de Heilige Geest, die na Hem zou komen, zei Hij: “Wanneer Hij komt, de Geest der waar­heid, zal Hij u de weg wijzen naar de volle waarheid. Zo was het ook met de tekenen en won­deren die Hij deed. Ze waren niet alleen een kenmerk van Zijn bediening, want Hij sprak: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en grotere nog dan deze” Johannes 14 vers 12 (Joh. 14:12). Zo zal ook de heerlijkheid van God die in de eerste christengemeenten zo wonderbaar tot openbaring kwam, zelfs overtroffen worden door de heerlijkheid Gods in de laatste gemeente.

De groei naar de volheid, en uiteindelijk de openbaring daarvan, zal het grote kenmerk van de echte christenen zijn, die in de eindtijd leven. Zo heeft God het ook bedoeld, want de waarachti­ge christen weet dat Jezus niet alleen de zonden vergeeft, maar ook verlost en bevrijd van alle zonden en gebondenheden; dat Jezus niet alleen de Doper is met de Heilige Geest, maar ook de Voleinder des geloofs. Daarom is de boodschap van het volle evangelie niet alleen een bood­schap die zich bezig houdt met het fundament, maar ook met de groei naar het einddoel: de volmaaktheid in Christus.

Het gaat om het volle evangelie

Het is voor iedere christen, die door de Heilige Geest de ogen daarvoor geopend zijn, een volko­men duidelijke zaak hoe belangrijk de verkondi­ging en beleving van dit volle evangelie is! Hij zou zich ook buiten de wil van God plaatsen als hij dit niet zo zou accepteren. Jezus sprak reeds: “En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een ge­tuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn” Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14).

Dat niet ieder kind van God dit zo ziet, is helaas een droevig feit. Het heeft de openbaring van de kracht en de heerlijkheid Gods in en door de Gemeente van Christus verzwakt en ondermijnd. Maar de kinderen Gods die het wel zo zien, heb­ben daarom des te meer de taak het volle evange­lie door woord en daad uit te dragen. En God is nog altijd bij machte oneindig veel meer te doen dan wij bidden of beseffen! Bovendien heeft één christen die consequent het volle evangelie be­leeft, meer ‘geestelijke waarde’ dan duizenden andere christenen.

Een belangrijke taak voor iedere volle-evangelie- christen is daarom ook dit evangelie aan mede­christenen bekend te maken! Sommigen menen dat zending en evangelisatie alleen bedoeld is voor onbekeerden. Maar in de zendingsopdracht van Je­zus wordt niet alleen gesproken over het ‘predi­ken van het evangelie’ maar ook over het ‘maken tot discipelen’. En in Handelingen lezen wij niet alleen over de uitbreiding van de gemeente, maar ook over de verkondiging van de volle raad Gods .

In de voetstappen van Jezus

Een discipel van Jezus behoort in elk opzicht in de voetstappen van Jezus te gaan. Daarom is ieder verzet tegen het volle evangelie ook onge­hoorzaamheid aan de opdracht van God. En ook is het duidelijk dat daarin altijd satan de hand heeft, want die haat ten alle tijde alles wat met het echte evangelie te maken heeft.

Christenen die het volle evangelie afwijzen, zouden zich eens moeten afvragen in welk vaarwa­ter ze zich bevinden. En volle evangelie chris­tenen die samenwerken met christenen die tegen het volle evangelie zijn, zouden zichzelf de vraag eens moeten voorleggen of ze hiermee wel op de goede weg zijn. Er is helaas ook bij som­migen in de Pinksterbeweging een tendens om wa­ter in de wijn (van de boodschap) te doen. Men ziet op fouten en tekortkomingen van sommige volle evangelie christenen, men schroomt niet om doordat men zelf gebondenheden en verkeerde le­ringen niet wil afleggen, de boodschap verdacht te maken. Men heeft niet in de gaten dat men met het badwater ook het kind weggooit.

Gelukkig zijn er ook velen die de ogen opengaan en de geweldige realiteit en heerlijkheid van de volle boodschap meer en meer gaan ontdekken. Het zijn de zonen Gods, waarin het beeld van Jezus ten volle gestalte gaat aannemen. Voor hen is de vraag: ‘evangelisch of vol-evangelisch’ geen punt van discussie of twijfel meer, want zij we­ten dat er maar één evangelie is waard oor God Zijn doel met de mens bereiken kan. Dat is de aanvaarding en beleving van het volle evangelie!

 

Van de redactie door Gert Jan Doornink

Wij attenderen onze lezers en lezeressen er nog­maals op dat, in verband met de vakanties, dit een gecombineerd nummer is van de maanden juli en augustus. Het eerstvolgende nummer verschijnt dus in september.

Zolang de voorraad strekt zijn van dit nummer nog extra exemplaren verkrijgbaar. (Bij afname van 10 exemplaren en meer is de prijs 75 ct. per nummer + portokosten). Ook van het vorige (juni)nummer zijn nog een beperkt aantal exemplaren verkrijg­baar. De vakantietijd is vaak een unieke periode om kontakten te leggen. Ook in het buitenland ontmoet men vaak Nederlanders. Zorg daarom dat u “Levend Geloof” bij u hebt. Maar ook als u niet weggaat of reeds terug bent van vakantie zijn er vele mogelijkheden die we kunnen benutten om de volle boodschap te verspreiden. Enkele recente voorbeelden uit de lezerskring:

– Een broeder bestelde een aantal van onze bro­chures en bladen om ze te gebruiken voor de boekenkraam, die men gehuurd had om op een markt te staan.

– Een andere broeder bestelde gedurende 3 maanden 50 exemplaren van “Levend Geloof”, om deze ge­lijktijdig met het evangelisatieblad “Heilsfontein” in zijn omgeving te verspreiden.

– Een voorganger van een gemeente bestelde 50 exemplaren van onze brochure: “Hoe beleven wij ons geloof?” om deze uit te reiken aan mensen, waarmee men tijdens openlucht-evangelisatiewerk in gesprek komt.

U kunt ons ook proefadressen opgeven waar wij dan “Levend Geloof” gedurende enige tijd gratis naar toezenden. Belangrijk daarbij is dat men na enige tijd zelf eens informeert hoe men het blad vindt en of men het verder wil blijven ontvangen. Ge­richt werken is altijd beter dan ‘in het wilde weg’. Dat geldt zeker ook voor de kostbare bood­schap van het volle evangelie die ons zo lief is. Laten we actief zijn om aan deze boodschap zoveel mogelijk bekendheid te geven!     

 

Het Koninkrijk van de kleine kudde door H. J. Scholten

In Lucas 12 vers 32 (Luc. 12:32) zegt Jezus: “Wees niet bevreesd, gij klein kuddeke! Want het heeft uw Vader behaagd u het Ko­ninkrijk te geven!” Wie vormen dit kleine kuddeke en wie ontvangen het Koninkrijk? En wat is dit voor een Konink­rijk? Vragen die op duidelijke wijze worden beantwoord in deze brochure welke u bij ons bestellen kunt.

(ƒ 2,50 per exemplaar. Bij afname van 10 exemplaren en meer: ƒ 1,75. (+ portokosten).

 

God herstelt wat satan verwoest door H. J. Scholten

 

“Want de Here herstelt de heerlijkheid van Jacob, gelijk de heerlijkheid van Israël; want plunderaars hebben hen geplunderd en hun ranken vernield” Nahum 2 vers 2 (Nah. 02:02).

In het vorige nummer van dit blad hebben we een gedeelte behandeld uit de profeet Sefanja; nu willen we een ge­deelte nemen uit de profeet Nahum. Allereerst maar weer de betekenis van zijn naam: de troostrijke of de vertroostende.

Dat zou men zo niet zeggen als we lezen waar hij alle­maal over profeteert. Het is alles nogal somber en drei­gend, maar steeds, er tus­sendoor, klinken de blijde beloften: “De Here is goed, een sterkte ten dage der be­nauwdheid; Hij kent hen die bij Hem schuilen” Nahum 1 vers 7 (Nah. 01:07). Dreiging en troost wisselen elkaar regelmatig af. Toch eindigt de profetie van Na­hum met ‘handengeklap’ omdat de vijanden voorgoed vernie­tigd zijn.

Een gewaarschuwd man

Uit deze profetieën zien wij dat God er niet om heen draait. Hij vertelt ons wat er allemaal gebeuren gaat. God verbergt, de verschrikke­lijke dingen niet voor ons, niet om ons bang te maken, maar een gewaarschuwd man telt voor twee.

Er komt een geweldige ver­nietiging over alle godde­loosheid. In één keer zal er voorgoed mee afgerekend wor­den. “Geen tweemaal verheft zich de benauwdheid” Nahum 1 vers 9 (Nah. 01:09). Boven hoofdstuk 2 staat: Ninevé veroverd en verwoest.

Maar wat heeft dat nu alle­maal te maken met de heerlijkheid van Jacob? En met de heerlijkheid van Israël? We dienen even een blik te slaan in de geschiedenis van de Assyriërs en de Babyloniërs. Ninevé was de hoofdstad van Assyrië, de vijand van het volk Israël. Altijd weer was daar de dreiging van de Assyriërs, maar terecht had Israël de aanvallen van dit volk moeten ondergaan. Was het volk van God niet dik­wijls afgodisch? Soms moest God Zijn beschermende hand terugtrekken, soms moest Hij prijsgeven. En dan kwam de verdrukking van de Assyriër.

Gods ontferming en liefde

Maar ook bleek iedere keer Gods ontferming en liefde voor Zijn volk. Het volk kon dan klagen: “Ach, waarom trekt G’ uw hand dus van ons af, uw rechterhand, die ons ten steun kan strekken? Ach, wil haar eens uit Uwen boezem trekken, en maak een eind aan Uw gestrenge straf”. En dat deed God dan. Hij trok Zijn liefdevolle hand uit Zijn boezem en trok uit tot redding en verlos­sing van Zijn volk.

God is nog steeds niet ver­anderd en zal ook nooit ver­anderen. In Hem bezitten wij een eeuwige vastheid. Hij is geen wrekende God voor men­sen, maar een liefdevolle Vader. Hij gaat Zijn kinde­ren bevrijden uit de hand van al hun vijanden. Hij vervolgt de vijand, gaat hem helemaal achterna, de duis­ternis in Nahum 1 vers 9 (Nah. 01:09).

Het is nu afgelopen met het rijk der duisternis. In Nahum 2 vers 7 (Nah. 02:07) staat: “En het is beslist: zij wor­den ontbloot, weggevoerd en haar slavinnen klagen als met duivenstem, terwijl zij zich slaan op de borst”.

In de dagen van de profeet Nahum was Babel aan Assyrië onderdanig. Maar nu zijn de dagen van Assyrië geteld. De Chaldeeën trekken op tegen de stad Ninevé. Zo zal ook het beeld van de eindtijd zijn. Het rijk van satan raakt volkomen tegen zich­zelf verdeeld en zal vallen in eigen zwaard. De vijanden gaan elkaar vernietigen, de vijanden van Gods volk.

Het woord van Jezus uit Matteüs 12 vers 25 en 26 (Matt. 12:25-26) gaat werkelijkheid worden: “Ieder koninkrijk, dat tegen zichzelf verdeeld is, gaat ten onder, en geen stad of huis, tegen zichzelf ver­deeld, zal standhouden”. Ook de woorden van Jezus uit Markus 3 vers 26 (Mark. 03:26) worden wer­kelijkheid: “En indien de satan opstaat tegen zichzelf en verdeeld is, kan hij niet bestaan, doch is hij aan zijn einde”. De duivel, die voor zoveel verwarring heeft gezorgd, komt nu zelf in verwarring.

De uitkomst is heerlijk: . Gods volk komt met grote heerlijkheid tevoorschijn. De plunderaars van het volk des Heren worden nu zelf ge­plunderd. De verstrooier, Babel, rukt op tegen Ninevé. Laat ze maar geworden, deze Chaldeeën, die toch genoemd worden ‘de helden des He­ren’. God regeert’ Hij be­stuurt alle dingen en heeft de touwtjes vast in handen. Zijn plannen kunnen door niets en niemand tegenge­houden worden.

De profeet Jesaja had een­maal een Godsspraak over dit Babel. Hij noemt Babel een werktuig van Gods gramschap. In Jesaja 13 vers 3 (Jes. 13:03) staat: “Ik zelf heb Mijn geheiligden een opdracht gegeven, ook heb Ik mijn helden tot voltrekking van Mijn toorn geroepen”. Met ‘geheiligden’ wordt dan bedoeld: Ik, de Here, heb ze er ‘apart’ voor bestemd.

Gods herstelplan wordt volvoerd

De ene keer vernietigt Ba­bel, samen met de Meden, de Assyrische hoofdstad Nine­vé, de andere keer vernieti­gen de Meden en Perzen op hun beurt weer het Babyloni­sche wereldrijk.

En dwars door dit alles heen volvoert God Zijn eeuwig plan. Het plan van redding en verlossing en van volko­men herstel. God is goed!

“De Here herstelt de heer­lijkheid van Jacob, gelijk de heerlijkheid van Israël”. Het hele volk Gods wordt volkomen één in de Naam des Heren. Jacob vertegenwoor­digt hier het. tweestammen­rijk en Israël het tienstam­menrijk. Maar alle verdeeld­heid onder Gods volk zal eenmaal verdwenen zijn. Daarom schrijft de apostel Jacobus: “Zuivert uw harten, gij, die innerlijk verdeeld zijt” Jakobus 4 vers 8 (Jak. 04:08).

Innerlijke verdeeldheid brengt ook uiterlijke ver­deeldheid teweeg. De apostel Paulus schrijft aan de Korinthiërs: “. . . . opdat er geen verdeeldheid in het lichaam zou zijn, maar de leden gelijkelijk voor elkander zouden zorgen”

1 Korinthe 12 vers 25 (1 Kor. 12:25) .

Als Gods herstelt, brengt dit ook de verdeeldheid ten einde. De gemeente van Jezus Christus moet één zijn, zo­als Jezus en Zijn Vader één zijn. De voltooiing hiervan zal geschieden als de plun­deraars (de machten der duisternis) volkomen vernie­tigd zijn. Dan komt de heer­lijkheid tevoorschijn van Gods volk. Alleen als het rijk der duisternis ontmas­kerd en krachteloos gemaakt zal zijn, wordt het Koninkrijk Gods in volle glorie openbaar.

Daarom zei Jezus: “Maar indien Ik door de vinger Gods de boze geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen” Lucas 11 vers 20 (Luc. 11:20). Toch wel woorden om goed over na te denken en daaruit een conclusie te trekken. Geen woorden die je geruis­loos mag verdoezelen.

God wil een volk van overwinnaars

We zien dus, dat met het uitwerpen van boze geesten het Godsrijk meer en meer op de voorgrond zal treden. God wil een handelend volk. Een strijdend volk. God wil sterke, goed bewapende kin­deren Gods die de hof (de gemeente) bewaken. Dan is ons bezit veilig. Lucas 11 vers 20 tot en met 22 (Luc. 11:20-22). God staat op ten strijde, maar ook zijn kin­deren staan op ten strijde. Ze doen toch precies wat. Va­der doet? Hij heeft het toch voorgedaan?

Ninevé, Babel, ja, alle vij­anden moeten vernietigd wor­den. In Nahum 2 vers 8 (Nah. 02:08) staat: “En Ninevé was als een vijver vol wateren, zolang het be­staat; nu lopen deze weg”. Goddeloze wateren, valse le­ringen. Zoals ook de valse kerk vol zit met allerlei leugenachtige leringen. Ze worden zo schoon en liefe­lijk aangediend en tóch doorweven van de leugen. De hoer, het grote Babylon, zit ook aan vele wateren. Samen een grote vijver. En een vijver heeft stilstaand wa­ter en dat betekent stank en verrotting. Het zijn de moe­rassen en poelen, waar de profeet Ezechiël over spreekt: “Zij zijn aan het zout prijsgegeven; ze zullen niet gezond worden”. Alleen waar de beek van God stroomt, altijd in beweging, daar schiet het vruchtgeboomte op. Haar loof verwelkt niet en de vrucht raakt niet op. Ezechiël 47 vers 12 (Ez. 47:12).

Babylon is de bloedstad, zo­als ook eenmaal Ninevé de bloedstad genoemd werd. Lou­ter leugen, vol van ver­scheuring, zonder ophouden rovend! Nahum 3 vers 1 (Nah. 03:01). Gods volk moet goed uitkijken! De Heer waarschuwt. Pas op voor het schoon lijkende Babylon met al haar goud en purper. Je zou menen: dat is de ware kerk. Pas op voor Ninevé met z’n prachtige paleis. Koning Sanherib had het paleis in Ninevé op groteske wijze verfraaid. Het was zijn trots. Maar het werk van mensenhanden gaat altijd te­niet, alleen Gods werk blijft tot in alle eeuwig­heid.

Het geestelijke Israël is Gods werk en daarom zal het in grote heerlijkheid tevoorschijn treden. De zonen Gods worden geopenbaard! Dan kunnen en zullen zij ook zeggen: “Waar is nu het le­ger der leeuwen (de machten der duisternis), de plaats waar de jonge leeuwen gevoed werden, waar de leeuw rond­liep (zoekende wie hij zou kunnen verslinden) en de leeuwin, de leeuwenwelp, door niemand opgeschrikt” Nahum 2 vers 11 (Nah. 02:11).

Is dat niet de gedachte van het trotse Babylon? Wie zal mij verschrikken? Ik ben toch de ware kerk? Babylon heeft echter een verwerpe­lijk denken, want ze zegt: “Ik troon als koningin, ik ben geen weduwe en geen rouw zal ik zien” Openbaring 18 vers 7 (Openb. 18:07). Maar dan klinkt de stem des Heren: “Zie, Ik zal u!” God gaat Zijn volk verlos­sen en volkomen herstellen. De geweldigen liggen ter­neer. Voor hen is er geen herstel mogelijk, ongenees­lijk is hun wonde. Nahum 3 vers 19 (Nah. 03:19). Geen verzoening voor de duivel en al zijn demo­nen. De rook van hun pijni­ging stijgt op tot in alle eeuwigheden. Openbaring 14 vers 11 (Openb. 14:11).

Grote blijdschap voor het volk van God

Nu is er grote blijdschap voor al Gods kinderen. Ze klappen allemaal in de handen als ze de mare (bood­schap) horen, dat de vijanden vernietigd zijn. Want is de boosheid van de duivel niet voortdurend heengegaan over Gods kinderen? Nahum 3 vers 19 (Nah. 03:19). Nu is het voorgoed voorbij, prijst de Heer! Gods volk kon standhouden omdat God getrouw was en is en zal zijn. Hij geeft Zijn schepping en Zijn schepselen niet prijs aan de vernieti­ging. Met eerbied gezegd: God kijkt wel uit. Want de Here is lankmoedig en groot van kracht. De bergen (mach­ten der duisternis) beven voor Hem en de heuvelen smelten Nahum 1 vers 5 (Nah.  01:05).

De ondergang van Ninevé is een soort voorspel van wat er gaat gebeuren in de eind­tijd. De tijd waarin wij nu leven. Oordeel en herstel lopen parallel.

Staat u aan de goede kant? Aan de kant van God? Toch niet op uw gemak in Ninevé of Babel? Trek uit Babel, maar trek ook uit Ninevé. Dat wil zeggen: kom uit de leugenkerk, kom uit de we­reld.

Ninevé is ook een woning, dat betekent haar naam. Maar het is uiteindelijk geen goede woning, want ze wordt prijsgegeven aan de vernie­tiging. Het lijkt of het er goed wonen is. De wereld kan soms zo aanlokkelijk zijn. En ook de valse gods­dienst met haar natuurlijke leringen en uiterlijk ver­toon. Velen denken: het oog wil ook wat. Maar uiteinde­lijk wordt je oog verblind.

Jezus waarschuwt: “Waakt te allen tijde, biddende, dat gij in staat moogt wezen te ontkomen aan alles wat ge­schieden zal, en gesteld te worden voor het aangezicht van de Zoon des mensen” Lucas 21 vers 36 (Luc. 21:36).

In vers 7 van hoofdstuk 3 in Nahum (Nah. 03:07) staat: “Verwoest is Ninevé! Wie zal haar bekla­gen? Waar zal Ik troosters voor haar zoeken?” Geen troosters voor Babylon en Ninevé, maar eeuwige God­verlatenheid.

Alleen Sions dochter wordt getroost. “De Here troost Sion, Hij troost al haar puinhopen” Jesaja 51 vers 3 (Jes. 51:03).

En deze puinhopen mogen al vast gaan juichen, tezamen gaan jubelen. God heeft Je­ruzalem verlost. Halleluja! “De Here heeft Zijn heilige arm ontbloot voor de ogen van alle volken en alle ein­den der aarde zullen zien het heil van onze God” Jesaja 52 vers 10 (Jes. 52:10).

Gods genadelichten schijnen nog in deze donkere wereld vol leugen en bedrog. Laat u behouden en met God verzoe­nen. Dan zult u getroost zijn. Amen!

 

 

 

Metterdaad door Judith Jacobs

1 Johannes 3 vers 16b en 17 (1 Joh. 03:16b-17

Het gedicht is uit mijn hart gegrepen; woorden die niet alleen uit mijn hart spruiten, maar die gebaseerd zijn op Gods Woord.

Steeds weer worden we in de Bijbel geconfronteerd met hetgeen de Heer van ons wil (wat Hij van ons mag verwach­ten. Matteüs 7 vers 21 (Matt. 07:21) spreekt duidelijke taal. Waaruit bestaat het “doen van Gods wil” dan onder andere? Uit praktisch handelen. We moeten bidden èn werken.

Als u Jakobus 2 vers 14 tot en met 17 (Jak. 02:14-17) leest heeft u nog een voorbeeld met wat ermee bedoeld wordt. De Heer roept ons op tot daadwerkelijkheid.

Mag je als christen dan niet op vakantie gaan, en genie­ten van de vreugden des levens? Zeker wel. ‘ We mogen ons ontspannen na de arbeid (de Here Jezus ging ook naar een bruiloft en zat aan als Hij ten eten werd gevraagd), maar. . . . de vrije-tijds-besteding en het geldgebruik spelen een grote rol. Ook – en zeer zeker – tijdens de vakantie.

Wat wil de Heer dan precies? Dat er verantwoord omge­sprongen wordt met tijd en geld. Copieuze maaltijden? Neen! Roulettetafels bezoeken teneinde het geluk te be­proeven? Neen! Zie Prediker 2 vers 24 en 25 (Pred. 02:24-25). Ik denk dat de Heilige Geest aan het hart zal kloppen en ons in herin­nering zal brengen wat geschreven staat in (Efeze 5 vers 10 (Ef. 05:10).

Wat mag dan (uiteindelijk) wel? Bij voorbeeld van de na­tuur genieten, want dat is Gods schepping. Maar de Heer vraagt mee: offervaardigheid. Ten aanzien van wie? Zeer zeker ten aanzien van hen die worden verdrukt en ver­volgd om Christus’ wil. “Geloofsgenoten” is een zwakke term; de Heer spreekt over “broeders” (zusters). Hoe kun je in dezen dan daadwerkelijk zijn?

Tijd is om te zetten in gebed en geld kan worden gegeven aan zendingsorganisaties.

Is dat niet overdreven bekeken? Laat ons nogmaals lezen wat Jezus hierover zegt in Matteüs 25 vers 40 (Matt. 25:40). Het “denken aan” en “meevoelen met” zal moeten resulteren in een daad die aan de werkelijkheid beantwoordt.

Daadwerkelijkheid! Jakobus 1 vers 22 (Jak. 01:22).

 

Om Christus wil (gedicht) door Judith Jacobs

Matteüs 25 vers 35 tot en met 46 (Matt. 25:35-45)

Een vakantie gedicht – opgedragen aan de vervolgde kerk

‘k Lig Lui te “bakken” aan het strand,

De golven spelen aan mijn voeten;

Mij is het elke dag vergund

In vrijheid ’t leven te begroeten.

 

Maar elders zijn er christenen

Die in gevangenissen zuchten;

Voor hen geen zonlicht, maar een cel

Waar wreedheid en gevaar hen duchten.

 

Waaruit hun “misdaad” mag bestaan –

Waarover “rechters” vonnis vellen?’.

Zij dienen God èn Zijn gebod:

Hem bóven mensenwet te stellen.

 

Ik lig aan ’t strand – en dank de Heer,

Zijn Woord zegt dat ’k mij mag verblijden;

Maar Jezus heeft nog méér gezegd:

“Gedenk ook hen. . . . die moeten lijden”.

 

Dood, opstanding en oordeel door Hessel Hoefnagel

 

In de Bijbel komen de be­grippen “dood”, “opstanding” en “oordeel” herhaaldelijk voor, vooral in het Nieuwe Testament, omdat ze een wezenlijk onderdeel vormen van de ontwikkelingen in het Koninkrijk der hemelen, die allesbepalend zijn voor de toekomst van de mens.

De kern van het evangelie

De kern van de evangelie­prediking is, dat de mens door bekering (omkering in denkrichting) en wederge­boorte (innerlijk tot leven komen) opstaat uit de dood.

In Efeze 5 vers 14 (Ef. 05:14) staat: “Ont­waakt, gij die slaapt en sta op uit de doden en Christus zal over u lich­ten”. In Efeze 2 vers 1 (Ef. 02:01) schrijft Paulus: “Ook u, hoewel gij dood waart door uw overtre­dingen en zonden. . . ” De Here Jezus zelf heeft gezegd: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, de ure komt en is nu, dat de doden naar de stem van de Zoon van God zullen horen, en die haar horen (er gehoor aan geven, dus gehoorzamen), zullen le­ven” Johannes 5 vers 25 (Joh. 05:25). In Johannes 5 vers 24 (Joh. 05:24) spreekt Hij : “Wie Mijn woord hoort, en Hem gelooft, die Mij gezonden heeft,, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven”.

In Johannes 8 vers 51 (Joh. 08:51) zegt de Heer het nog sterker: “Indien iemand Mijn woord bewaard heeft, hij zal de dood in eeuwig­heid niet aanschouwen”.

Waarom is geloof in Jezus Christus nodig om tot nieuw leven te komen? Het antwoord op deze vraag is: omdat Je­zus Christus de dood heeft overwonnen door de opstanding. Over Hem heeft de dood geen heerschappij meer.

Voor ons geldt, dat wij door het geloof samengegroeid zijn met hetgeen gelijk is aan Zijn dood, maar daarom ook aan Zijn opstanding. Daarvan getuigen wij in de waterdoop. De doop symboli­seert dus de overgang van de dood in het leven. Voor ons moet het vaststaan, dat wij dood zijn voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus. Het is daar­om van het allergrootste be­lang om in Christus Jezus te zijn. Romeinen 6 vers 1 tot en met 14 (Rom. 06:01-14) spreekt hierover duidelijke taal.

Meer dan een betekenis

“Dood”, “opstanding” en “oordeel” zijn begrippen, heb ik aan het begin ge­schreven. Deze begrippen ko­men in meer dan één beteke­nis in de bijbel voor. Wat de dood betreft, is er sprake van de “tweede dood” in Openbaring 2 vers 11; Openbaring 20 vers 6; Openbaring 20 vers 14; Openbaring 21 vers 8 (Openb. 02:11; Openb. 20:06; Openb. 20:14; en Openb. 21:08). De tweede dood wordt hier ook “de poel des vuurs” genoemd, terwijl in Matteüs 25 vers 41 (Matt. 25:41) staat, dat dit “eeuwige vuur” voor de dui­vel en zijn engelen bereid is. De aanduiding “tweede dood” geeft aan dat er ook een “eerste dood” moet zijn. Zo is er in de genoemde teksten van het boek Openba­ring ook sprake van de “eerste opstanding”, wat aanduidt, dat er ook een volgende of “tweede opstan­ding” is.

Op het verband tussen ‘eers­te’ en ’tweede’ dood en ‘eerste’ en ’tweede’ opstan­ding wil ik graag wat nader ingaan.

Wat de opstanding van Jezus Christus betreft, bedoelt de bijbel altijd Zijn lichame­lijke verrijzenis, waardoor Hij krachtig bewezen heeft Gods Zoon te zijn Romeinen 1 vers 4 (Rom. 01:04). Als het echter over onze op­standing uit de doden (of van tussen de doden uit) gaat, wordt bedoeld een overgang van onze innerlijke mens vanuit de ene toestand in de andere, vanuit de dood in het leven. Er is ook wel sprake van de overplaatsing vanuit de duisternis in het licht of in het Koninkrijk van de Zoon van Gods liefde. Kolossenzen 1 vers 13 (Kol. 01:13).

Geestelijke toestanden

Over deze geestelijke toestanden gaat het als we de begrippen dood en leven han­teren .

Er wordt wel eens beweerd (zoals ik vroeger zelf ook dacht) dat met de “eerste dood” het lichamelijk ster­ven bedoeld werd, terwijl dan de tweede dood de “eeu­wige dood” zou zijn. Deze opvatting gaat echter in tegen de logica van de on­derlinge samenhang tussen deze begrippen, hoewel ze er uiteraard wel mee te maken heeft. Het is namelijk zó, dat zowel de “eerste” als “tweede” dood, als de “eers­te” en “tweede” opstanding van toepassing zijn op de geestestoestand, waarin de mens verkeert of terecht komt, los van het feit dat ons aardse, natuurlijke lichaam nog aan sterven on­derhevig is, omdat het nog niet is veranderd in een geestelijk of opstandings- lichaam.

Onder de “nullijn”

Paulus zei tegen de Efeziërs: “Jullie en wij allen wa­ren vroeger dood vanwege on­ze zondige wandel overeen­komstig de loop dezer wereld en de overste van de macht der lucht, de geest die werkzaam is in de kinderen der ongehoorzaamheid” Efeze 2 vers 1 tot en met 5 (Ef. 02:01-05).

Dit Schriftwoord is ook op ons van toepassing. Voordat we ons bekeerden en opnieuw geboren werden, waren we geestelijk dood, hoewel we biologisch leefden en “vol­op” genoten van de aardse genoegens. We zaten als het ware onder de “nullijn”, die dood en leven van elkaar scheiden, ondanks onze wel­gemeende godsdienstige activiteiten.

Onze doodstoestand was een vorm van negatief leven in 18 neerwaartse richting, van God af en we droegen voor de dóód vrucht in plaats van voor God. Hoe meer we dit gingen beseffen, hoe ellen­diger we ons voelden. In die toestand hunkerden wij naar innerlijke leven en door Gods genade werden we behou­den, toen we ons tot Hem be­keerden. Toen ging de weder­geboorte functioneren en we stonden op uit onze doods­toestand. Dit was voor ons het begin van de eerste op- standing uit de eerste dood.

Zo kunnen wij met Paulus ook anderen aanmoedigen om te ontwaken en op te staan uit de doden. Efeze 5 vers 14 (Ef. 05:14).

De eerste opstanding

Deze opstanding is alleen mogelijk voor diegenen, die in Jezus Christus geloven.

In Openbaring 20 vers 6 (Openb. 20:06) staat: “Zalig en heilig is hij die deel heeft aan de eerste opstan­ding, want over hem heeft de “tweede dood” geen macht meer”.

De eerste opstanding heeft na het begin ook een voort­gang en een eindresultaat. Zoals logischerwijs op een natuurlijke geboorte een ontwikkeling tot zelfstandig volwassen mens moet volgen, zo is het ook in de wederge­boorte. Dit is een groei- en heiligingsproces van degenen die in Jezus Christus zijn, die dus tot Zijn lichaam be­horen. Deze gemeente komt, door het Woord Gods en de kracht van de Heilige Geest, tot volmaaktheid naar geest en ziel (inwendige of gees­telijke mens), maar ook naar lichaam, want dit wordt “van binnenuit” onttrokken aan het stervensproces. Er staat immers dat dezelfde Geest, die Christus Jezus uit de doden opgewekt heeft, ook onze sterfelijke lichamen zal levend maken. Romeinen 8 vers 11 (Rom. 08:11). De gemeente zal, met Jezus Christus zelf aan het Hoofd, haar herstellende taak op aarde verrichten tijdens de periode, waarin satan gebon­den is in de afgrond. Openbaring 20 vers 3 (Openb. 20:3) .

Het lichamelijk sterven

Hoe moeten we dan het licha­melijk sterven zien? Toen Adam zondigde, gold de daar­aan voorafgaande waarschu­wing van God, namelijk dat de mens daardoor zou ster­ven. Dat hier niet in eerste instantie het lichamelijk sterven bedoeld wordt, is duidelijk uit het feit dat Adam en Eva niet direct stierven, maar nog honderden jaren op aarde leefden.

Toch kwam op datzelfde mo­ment het stervensproces op gang en deed de “dood” zijn intrede in de wereld om als koning te heersen. Romeinen 5 vers 12 en vers 17 (Rom. 05:12 en Rom. 05:17). Lang hield de mens het aanvankelijk vol tegen de langzame verwording van het kostelijke klimaat, waarin God de schepping tot ontwikkeling had gebracht. Maar uiteindelijk, en na de zondvloed in veel sneller gang, gold wat God gezegd had tegen Adam. Koning Dood was gaan heersen en momen­teel zien we in steeds meer vormen het negatieve leven, dat wij ‘dood’ noemen, de schepping belagen.

Tot dit negatieve afbraak- of stervensproces werken de legermachten van zonde en ziekte mee. Zelfs wij, als christenen, worden nog maar al te vaak geconfronteerd met ziekten, kwalen en (voortijdig) sterven. In dit opzicht zuchten wij mee met de schepping, die aan de “vruchteloosheid” is onder­worpen terwille van het fa­len van de eerste mens, Adam. Een heel belangrijk punt hierbij is, dat er hoop is voor de ganse schepping, want de zonen Gods komen door de kracht van de Heili­ge Geest (de Geest van het zoonschap) openbaar om de schepping van die dienst­baarheid te verlossen.

Romeinen 8 vers 20 tot en met 24 (Rom. 08:20-24).

De tweede opstanding

Voortgaande in deze gedach­tegang kunnen we ook de tweede dood en de tweede op­standing verklaren. Het evangelie van Jezus Christus behelst ook het aspect, dat “eeuwig oordeel” genoemd wordt. Het herstelplan van God ten aanzien van Zijn schepping heeft God ingezet door scheiding te maken tus­sen licht en duisternis.

Reeds direct na de zondeval in het paradijs sprak God tegen de mens en de slang: “Ik zal ‘vijandschap’ zetten tussen het zaad van de slang (het product van de vorst der duisternis) en het zaad van de mens” (de Zoon des mensen in de meervoudige be­tekenis). Genesis 3 vers 15 (Gen. 03:15) .

In de volheid van de tijd zette God de wig in de duisternis, door Zijn Zoon, Jezus Christus, uit te zen­den in deze wereld. Galaten 4 vers 4 (Gal. 04:04). Sindsdien breekt het Ko­ninkrijk Gods zich baan met geweld en licht en duister­nis worden uit elkaar ge­duwd. De scheiding wordt doorgetrokken! Het eeuwig oordeel wordt voltrokken en van Jezus werd geprofeteerd, dat Hij het oordeel tot overwinning, dus tot volein­ding, zal brengen. Zo is er sprake van het laatste oor­deel, dat een gevolg is van het eerste oordeel, dat is begonnen bij ons, die het huis Gods vormen. Matteüs 12 vers 20 en 1 Petrus 4 vers 11 (Matt. 12:20; 1 Petr. 04:11).

Zoals de “eerste opstanding” een proces van wedergeboorte is uit de “eerste dood” tot een nieuw eeuwig leven naar geest, ziel en lichaam, zo is ook de tweede of laatste opstanding een proces. De eerste opstanding betreft diegenen die tot het lichaam van Jezus Christus behoren. Zij worden door de Heilige Geest en het Woord der waar­heid tot gelijkvormigheid aan Jezus Christus gebracht, zodat ze evenals de Heer zelf als totaal geestelijk mens met een verheerlijkt lichaam functioneren.

De tweede of laatste opstan­ding betreft alle overige doden, die niet weer levend werden, voordat de duizend jaren voleindigd zijn. Openbaring 20 vers 5

(Openb. 20:05).

Wat betekent opstanding?

Opstanding betekent: van dood levend worden. De “eerste mens” Adam werd door God geschapen tot een leven­de ziel. Door de dienstbaar­heid aan de zonde werd hij een dode ziel. Alleen door gehoorzaamheid aan het ge­predikte woord Gods, het evangelie van Jezus Chris­tus, wordt de “dode” ziel weer tot een “levende” ziel. Wanneer aan de levende ziel de Geest des levens verbon­den wordt, dan wordt deze “tweede mens” zelfs een le­vendmakende geest.

Dit wordt niet alleen van Jezus Christus getuigd, maar is evenzeer van toepassing op Zijn Gemeente, die deel heeft aan de eerste opstan­ding. 1 Korinthe 15 vers 45 (1 Kor. 15:45). Deze geestelijke mens is uit de hemel, evenals Jezus Chris­tus. En zoals door het evan­gelie van Jezus Christus wij tot leven gewekt zijn in de eerste opstanding, zo zullen ook door datzelfde evangelielied dat ook het evangelie van de Gemeente genoemd mag worden, de andere doden op­gewekt worden, zodat ze ook opstaan uit het dodenrijk.

De laatste opstanding is de opstanding op de “jongste dag” Johannes 11 vers 25 (Joh. 11:25), dat is de laatste periode in het her­stelplan van God.

Het laatste oordeel

Het verschil tussen de eers­te opstanding en de laatste opstanding is daarin gele­gen, dat wie deel heeft aan de eerste opstanding, ont­trokken is aan de macht van de tweede dood. Openbaring 20 vers 6 (Openb. 20:06). Dit kan niet gezegd wor­den bij de tweede opstan­ding. Als de Zoon des mensen in Zijn heerlijkheid (Zijn volmaakte Gemeente) openbaar wordt en Hem, het oordeel in handen gegeven is, dan wor­den alle volken met Hem, dat is met Zijn evangelie der waarheid, geconfronteerd.

Dit evangelie zal als een oordeel scheiding aanbrengen tussen “schapen” en “bok­ken”. Schapen zijn diegenen, die als rechtvaardigen be­schouwd worden op grond van hun gehoorzaamheid aan het evangelie, dat tijdens dit laatste oordeel gepredikt wordt. Zij gaan in de vreugde van hun Heer binnen en beërven het Koninkrijk, dat ook voor hen bereid was vanaf de grondlegging der wereld. Bokken zijn zij die niet willen, die liever de duisternis vasthouden dan tot het licht te gaan; zij worden met de machten der duisternis meegesleurd als deze verdreven worden tot in de buitenste duisternis, dit is de “poel des vuurs” of de “tweede dood” Matteüs 25 vers 31 tot en met 41 (Matt. 25:31-41).

Of dit laatste oordeel in de zichtbare of de geestelijke wereld voltrokken wordt of in beide, zal nog wel duide­lijk worden. Wel is te zeg­gen, dat de Heer met Zijn Gemeente geheel onttrokken is aan elke beperking van plaats en tijd. Zoals de Heer Zelf in Zijn verheer­lijkt lichaam aanwezig is en toch niet zichtbaar, zo kun­nen wij ons voorstellen, hoe ook de Gemeente in haar heerlijkheid zal functioneren, zowel in de zichtbare als in de onzichtbare we­reld. Daarbij valt ook te denken aan de ontslapen hei­ligen in Christus’ Lichaam, die nog geen opstandings- lichaam hebben, maar toch functioneel zijn, omdat zij hun intrek bij de Heer geno­men hebben.

Uit 2 Korinthe 5 valt op te maken, dat wij, zolang we in ons aardse, vergankelijke lichaam ons verblijf hebben, in feite niet “thuis” zijn, maar in de “vreemde”, vers 6 (2 Kor. 05:06).

Waar we als geestelijk mens ons echter bevinden, hetzij thuis (in Christus’ onzien­lijke Lichaam) of in de vreemde (in ons aardse lichaam), wij willen Hem welgevallig zijn, dus naar Zijn welbehagen functioneren (vers 9).

Uit vers 10 (2 Kor. 05:10) valt op te ma­ken, dat er ook voor ons een beoordeling plaats vindt binnen het Lichaam van Christus, waarin zowel posi­tieve als negatieve gedra­gingen een rol spelen. Ook dit zal nog duidelijker wor­den, maar in ieder geval dienen wij niet achteloos te leven, maar welbewust onze bediening op aarde ter hand te nemen vanuit de liefde van Christus, die ons daar­toe dringt, vers 11, 14 (2 Kor. 05:11; 2 Kor. 05:14).

Van Jezus Christus staat ge­schreven, dat Hij levenden en doden zal oordelen. Dit oordelen houdt in, dat het licht van de duisternis ge­scheiden wordt, zodat uit­eindelijk het Koninkrijk Gods zal stralen in al zijn glorie, ver van de “buiten­ste duisternis” of “poel des vuurs”, waarin alles verza­meld wordt, wat niet echt tot het Koninkrijk Gods be­hoort. De nieuwe schepping, zichtbaar en onzichtbaar, is dan functioneel in vol­maakte harmonie, zoals God het van meet aan bedoelde. Dan begint het pas en wat daarna zal geschieden, is nog niet openbaar, maar het zal zeker alle verwachtingen overtreffen.

 

 

“Niet doemdenken maar verder denken”, redactie

Niet doemdenken is de slogan die “Elseviers Magazine” gebruikt, om propaganda te maken voor haar blad. Christenen weten echter dat kranten en tijd­schriften wel informatie verschaffen en opinie geven over alles wat er in deze wereld gebeurt, maar geen geestelijke waarde bezitten voor de opbouw van het geloof. Gelovigen die verder denken doen dit vanuit de vernieuwing die Christus hen gegeven heeft. Door kennis en inzicht op te doen uit Zijn Woord en door Zijn Geest, leren we geeste­lijk verder te denken, dat wil zeggen: leren we denken en leven, zoals Jezus dacht en leefde. ‘

 

Bij getuigenis van Jan Noë door redactie

 

Zoals we in ons vorig nummer reeds schreven was het in mei 15 gaar geleden dat broeder Jan Noë medewerker werd van “Levend Geloof”. Als eerste bijdrage publi­ceerden wij destijds zijn getuigenis, waarin hij ver­telde hoe hij de Heer had leren kennen en het nieuwe leven met Christus een realiteit was gewerden in zijn leven. Aangezien het overgrote deel van onze le­zers, toen “Levend Geloof” nog niet lazen, zijn we blij dat broeder Noë het in zijn hart kreeg om opnieuw zijn getuigenis te geven, aangevuld met nieuwe erva­ringen. Broeder Noë, die aan het einde van het jaar 80 jaar hoopt te worden, is nog steeds een actief en vurig getuige van zijn Heer en Heiland!

Redactie “Levend Geloof”.

 

Getuigenis van Jan Noë door Jan Noë

 

Met grote dankbaarheid en blijdschap in mijn hart, wil ik getuigen van het wonder­bare dat God in mijn leven heeft gedaan en nog doet. Ik ben gereformeerd opge­voed, maar het zei mij niet veel. Ik ben de wereld in­getrokken en ben naar Indo­nesië en Zuid Afrika ge­weest en heb daar een zeer werelds leven geleid. (Jok na mijn terugkeer in Holland in 1939 zocht ik de wereldse genoegens, tot het jaar 1948 aanbrak. Mijn jongste kind moest namelijk gedoopt (besprenkeld! worden, maar’ ik wilde er niet bij zijn, om­dat. ik onder andere niet kon beloven, dat ik mijn kind in de christelijke leer zou groot brengen.

De dominee van de Hervormde kerk wist mij na herhaalde bezoeken over te halen om op de catechisatie te komen en dat was het moment dat God ingreep in mijn leven. Dat was wonderbaar. Ik kwam tot bekering en mijn leven veranderde volkomen. Ik ervaarde dat God in Zijn Zoon Je­zus Christus, mijn zonden vergeven had. Spontaan ging ik naar mensen toe, die ik niet juist behandeld had en vroeg om vergiffenis. Ze ke­ken mij verbaasd aan, maar het viel wel in goede aarde.

In 1949 deed ik met volle overgave belijdenis in de Hervormde kerk. Mijn moeder, die toen 81 jaar oud was, was er bij tegenwoordig. Ik wist dat ze erg blij was dat haar volhardend gebed was verhoord. (Voorbede is zeer belangrijk). Nu dacht ik: dat is het, ik ben nu gelo­vig geworden, mijn leven is veranderd, ik ga trouw naar de kerk en onderzoek de bij­bel. Er was grote blijdschap in mijn hart. Maar dat ik nog zeer ver van het ware geloofsleven af was, besefte ik niet, dat drong niet tot mij door. Bekering, welk een machtig wonder op zichzelf ook, is pas de eerste stap op de weg van het geloof. God en Jezus goed kennen, ontbrak bij mij geheel en ik was er mij niet van bewust, dat dit het werk van de Hei­lige Geest was. Ik ben er van overtuigd, dat als ik in de periode van mijn leven, welke ik nu ga beschrijven, de waarheid, de kracht en de rijkdom van het volle evangelie had gekend (dus gebrek aan kennis) ik voor veel ellende en ziekte gespaard zou zijn gebleven. De volle betekenis van Jezus’ kruis­dood, dat Hij daar al onze zonden en ziekten gedragen had en de duivel met zijn trawanten had verslagen en ontwapend, was nog geheel niet tot mij doorgedrongen. En hoe zwak mijn geloof was, bleek wel toen satan mij aanviel in mijn lichaam en ik enige keren zeer ernstig ziek ben geweest. Vrees, twijfel en klein geloof waren in mijn hart, maar de liefde van God was groter dan mijn klein geloof.

Hij bracht mij in contact met broeders en zusters in de kerk, die in gebedsgenezing geloofden en die voor en met mij baden en ik werd van elke ziekte genezen. Halleluja! Eerst in 1951, toen ik lange tijd werd uitgeschakeld door een ernstige ziekte (onder an­dere galblaasontsteking en pleuritis) en, naar ik ge­hoord heb, net op tijd werd geopereerd. In 1960 moest ik een operatie aan mijn neus- en voorhoofdsholte ondergaan en kreeg daarbij een ernstige hersenvlies­ontsteking. Men vreesde dat mijn hersenen waren aange­tast. Maar ook toen legde Jezus Zijn genezende hand op mij en ik was binnen de daarvoor vastgestelde tijd het ziekenhuis uit. In 1961 werd ik met spoed naar het ziekenhuis gebracht, omdat er iets in mijn buik niet in orde was, men vermoedde een ontsteking aan de alvlees­klier en afsluiting in de darmen. Wat het nu allemaal precies geweest is weet ik niet, maar ik weet wel dat ik niets kon binnenhouden, bloed opgaf en kunstmatige voeding kreeg. Op een gege­ven moment besloten de art­sen maatregelen te nemen, er moesten foto’s genomen wor­den, enz. De avond voor het onderzoek bad ik tot de Heer en zei: “Heer, Gij hebt mij de vorige malen zo fijn ge­nezen, laat het nu ook goed zijn”. En de Heer verhoorde mijn gebed. Na het onderzoek kwam de geneesheer-directeur bij mijn bed staan, krabde verlegen over zijn hoofd, en zei: “Daar is niets meer te vinden”. Ja, wij hebben een wonderbare Heiland!

Mijn geestelijk niveau was door dit alles gestegen, maar een krachtig geloof had ik zeker nog niet. De Heer leidde mijn leven echter stap voor stap. Het ministe­rie van Landbouw, waar ik werkte, drong er bij mij op aan, dat ik op wachtgeld zou gaan tot mijn pensioenge­rechtigde leeftijd, dat was in 1962, ik was toen 61 jaar oud. Ik ging ermee akkoord en mijn dochter in Amerika schreef toen of ik niet eens een keer naar Amerika wilde komen. We hebben dit in gebed aan de Heer opgedragen en we kre­gen een bevestigend ant­woord. Satan liet mij ech­ter niet met rust en viel mij weer aan. Ik had nog geen kracht om hem te kun­nen weerstaan. Het onder­zoek wees uit dat ik uit­steeksels in mijn darmen had. (Dat had men in 1951 al geconstateerd). Ik kon wel naar Amerika gaan, maar moest op dieet leven. De oor-, neus- en keelarts, die mij destijds geopereerd had, gaf zijn zorgenkind een goede raad en ook een brief mee voor de arts die mij, nis ik eventueel iets had, zou helpen. U ziet het zat het niet zo lekker met me.

Zo vertrok ik naar Amerika, maar Jezus openbaarde zich op deze reis op machtige wijze. Zijn tegenwoordig­heid was reeds aan boord duidelijk merkbaar. Ik hoorde Zijn stem en Hij zei: “Mijn kind, laat nu alles, wat met je gebeurd is, achter je. Ik ben je heelmeester. Vrees niet, geloof alleen!” U kunt zich wel voorstellen, hoe ontroerd ik was.

Ook het volgende gebeurde aan boord. Als er één onge­schikt was om te spreken voor het publiek, was ik het zeker wel. Maar ook hierin geleidde de Heer mij. De do­minee aan boord was ziek ge­worden en was niet in staat een dienst te leiden en in­eens voelde ik een drang in mij om de spreekbeurt over te nemen. Ik bad tot de Heer en zei: “Heer, neem die ze­nuwachtigheid van mij weg en openbaar mij waar ik over moet spreken”. En de Heer verhoorde mijn gebed. Hoe wonderbaar!

Toen ik in Amerika kwam heb ik het dieet afgeschaft en ben ik naar veel samenkomsten geweest, waar ook aan gebedsgenezing werd ge­daan en ook ben ik naar samenkomsten van Kathryn Kuhlman gegaan. Daar gebeur­den wonderlijke dingen, maar de Heer maakte mij duide­lijk: “Niet Kathryn Kuhlman, maar hét gaat tussen jou en mij alleen”. De duivel heeft mij steeds aangevallen, soms heel erg, maar door de kracht Gods bleef ik trouw aan de woorden die Jezus aan boord tot mij gesproken had en elke keer, als ik werd aangevallen, riep ik: Ik vermag alle dingen, door Christus, die mij kracht geeft! En satan week.

Prijst de Heer! Ik zou zo zeggen, dat dit mijn gees­telijke wedergeboorte is geweest, want ik ervaarde nu dat Gods Woord de waar­heid is en de duivel daar­voor moet wijken.

Toen ik in Holland terug­kwam, merkte men dat ik veranderd was en door de liefde, genade en kracht van God ben ik, sinds 1963, na mijn terugkomst uit Ame­rika, voor ziekten niet meer naar de dokter geweest en heb ik geen medicijnen meer gebruikt. Denk er om, ik zeg niet, dat ik niet aangevallen ben geworden door de duivel, maar in Christus Jezus was ik meer dan overwinnaar! Ik kom hier later nog op terug.

De Heer leidde mij verder. Hij liet mij duidelijk zien dat ik gedoopt moest worden in water en eveneens ge­doopt moest worden met de Heilige Geest. Ik gehoor­zaamde en dat werden mach­tige gebeurtenissen, vooral toen ik in nieuwe tongen begon te spreken. Ik had toen maar één verlangen: van Christus te mogen getuigen. Ik ben naar verschillende Pinkstergroeperingen geweest voor bijbelonderricht en op­bouw, ook in Engeland heb ik conferenties bezocht. Dat is allemaal zeer nuttig ge­weest. Ik heb in Holland mo­gen getuigen, maar de Heer leidde mij ook naar Engeland en België en liet mij zien wat de Geest vermag. Er ge­beurden wonderen en tekenen, mensen werden gedoopt met de Heilige Geest en genezen.

In België gebeurde het grootste wonder. Er lag een vrouw op sterven door een derdegraads verbranding, de nieren waren ook reeds aan­getast. Het was één hoopje ellende en er was niets meer aan te doen. De priester kwam ook elke dag om haar bij te staan. De Belgische broeder, waar ik logeerde, ikzelf en nog een zuster zijn naar haar toegegaan. We hebben met haar gesproken en over Jezus verteld, dat Hij nog steeds redt en geneest. Ik heb, naar ik meen, ook nog iets uit mijn eigen le­ven verteld. We hebben haar gezegd, dat ze haar zonden moest belijden en dat we haar daarna de handen op zouden leggen. En zo gebeur­de het. Broeders en zusters, een wonder vond plaats in een nacht genas de Heer haar volkomen. U kunt be­grijpen hoe ontroerd wij waren. De Heer liet duide­lijk zien, dat bij Hem geen ding onmogelijk is. Deze wonderbare genezing heeft in verschillende bladen ge­staan en de zuster heeft er zowel in België als in Ne­derland van getuigd.

Toen kwam echter daarna als het ware een stilstand. De Heer liet mij duidelijk zien door allerlei omstan­digheden, dat ik er nog lang niet was en dat er bij mij nog heel wat in het “vlees” was, dat er uit moest. Dat is dus de loute­ring, de tuchtiging die we allemaal moeten doormaken en daarvoor hebben we heel wat beproevingen, op wat voor gebied ook, te door­staan, opdat we ware mede­arbeiders van God kunnen zijn. Nu zou ik u hierover heel wat kunnen vertellen, maar dan zou mijn getuige­nis veel te lang worden. Ik zal echter vier gevallen aanhalen, die de moeite waard zijn.

‘ – Na al de zegeningen, die de Heer mij had gege­ven, heb ik mijn ziekteverzekering opgezegd. Prompt daarop kwam de aanval van de duivel. Door een samen­loop van omstandigheden, was ik in het verkeer niet voorzichtig genoeg, ik liep de straat over en werd door een auto gegrepen en op de keien geslingerd. Ik weet nog, dat ik, toen ik de auto aan zag komen, riep: Jezus! Het bloed liep van mijn gezicht af, maar ik bleef echter helder van geest en begon in tongen te bidden, waardoor de mensen dachten dat ik een shock had. Ik werd naar het ziekenhuis gebracht door een ambulance en ik bad herhaal­de malen tot de Heer: “Niet het ziekenhuis, Heer”. Ik werd aan een onderzoek on­derworpen en diverse foto’s werden gemaakt. Het bleek dat mijn linker pols was ge­broken, mijn linkerbeen be­hoorlijk was gekneusd, in mijn rechterhand een en an­der was gescheurd en mijn gezicht flink beschadigd was. En het wonderlijke was dat aan en in mijn nek niets was, ik had geen hersenschudding en de Heer ver­hoorde mijn gebed: ik be­hoefde het ziekenhuis niet in en ik was spoedig daarna genezen. Ja, de Heer is won­derbaar!

2 – Op een gegeven moment, dat was meen ik in 1966 of ’67, vonden mijn kinderen en ook mijn vrienden, dat ik er slecht uitzag. Mijn kin­deren belden mijn broer en zuster op om mij te zeggen dat ik naar een dokter moest gaan. Ik ging niet naar een dokter, maar naar een bekend evangelist. Ik ging naar hem toe voor handoplegging en tot mijn grote verbazing zei hij: “Als ik jou was, zou ik maar vlug naar een dokter gaan, anders lig je binnen zes maanden tussen de plankjes” (Dus doodvonnis). Op datzelfde moment hoorde ik weer de stem van Jezus, Die zei: “Kind, herinner je je nog, dat, toen Ik met Mijn discipelen sprak over Mijn lijden en dood, dat Petrus tegen Mij zei: ‘Dat zal U geenszins overkomen’ en dat Ik toen zei: ‘Ga weg achter mij, satan”. U kunt zich voorstellen, wat er door mij heenging en ik herhaalde deze woorden bij mijzelf en sterkte mij in de Heer. Dat is nu ongeveer veertien jaar geleden.

3 – Ik zou naar Zwitserland gaan om mijn dochter te be­zoeken en tevens om op ver­schillende plaatsen van de Heer te getuigen. Ik voelde aan dat het de wil van de Heer was. Satan ging weer eens tot de aanval over in mijn lichaam, maar door de kracht Gods belde ik toch mijn dochter op, dat ik met die en die trein komen zou en liet mijn reisbiljet in orde maken. Op de dag van mijn vertrek echter was ik niet in staat de bus naar het station te halen, maar weer door de kracht Gods, belde ik een taxi op, pakte vlug mijn koffer in en was nog net in staat om de trein te halen. Ik behoef u niet te vertellen, dat de reis een grote zegen is geworden. Je gaat de listen van satan leren kennen.

4 – Ik had met allerlei moeilijkheden te kampen en ben toen een week gaan vas­ten en bidden. Op een gege­ven moment werd ik midden in de nacht wakker, met blijd­schap in mijn hart. Toen hoorde ik een stem van God duidelijk de volgende beken­de woorden zeggen: “In Mijn Zoon woont alle volheid lichamelijk en gij hebt die volheid verkregen in Hem”. En dit kwam over me niet gro­te kracht. Ik wist niet wat mij overkwam. Ik sprong mijn bed uit en heb de Heer ge­loofd en geprezen.

U ziet, broeders en zusters, ik heb wel het een en ander meegemaakt en de beproevin­gen gaan door, opdat wij een rotsvast geloof zullen heb­ben, een onbeperkt godsvertrouwen en ons waardig het evangelie zullen gedragen.

Romeinen 8 vers 28 (Rom. 08:28) zegt: ”We weten nu dat God alle dingen, doet medewerken ten goede, voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn”: Dus alles wat ons overkomt is tot ons nut, opdat, zoals in Romeinen 8 vers 29 (Rom. 08:29) staat, Wij aan het beeld van Zijn zoon gelijkvormig worden! Als we dit voor ogen houden, kunnen we de Heer, in wat voor omstan­digheden wij ook verkeren, loven en prijzen. Bij elke aanval van de duivel en zijn trawanten moeten we de gehele geestelijke wapenrusting Gods aandoen en dan zal gebeuren wat in Jakobus 4 vers 7 (Jak. 04:07) staat: “Biedt weerstand aan de duivel en Hij van u vlieden”.

En nu het bemoedigende wat in 1 Korinthe 10 vers 13 (1 Kor. 10:13) staat: “Gij hebt geen bovenmenselijke verzoeking te doorstaan. En God is getrouw, die niet zal gedogen, dat gij boven vermogen verzocht wordt, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uitkomst zorgen, zodat gij ertegen bestand zijt.

Ik eindig nu met het prach­tige gedeelte uit 1 Petrus 1 vers 3 tot en met 7

(1 Petr. 01:03-07): “Geloofd zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons naar zijn grote barmhartigheid door Me opstanding van Jezus Chris­tus uit de doden heeft doen wedergeboren worden tot een levende hoop, tot een onver­gankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen weggelegd is voor u, die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid, welke gereed ligt om geopen­baard te worden in de laat­ste tijd.

Verheugt u daarin, ook al wordt gij thans, indien het moet zijn, voor korte tijd door allerlei verzoekingen bedroef, opdat de echtheid van uw geloof, kostbaarder dan vergankelijk goud, dat door vuur beproefd wordt, tot lof en heerlijkheid en eer blijke te zijn bij de openbaring van Jezus Chris­tus” .

God zegene u allen!

  1. Noë,

 

Het handvat van de ‘Delsey’ koffer door Judith Jacobs

Wat ik u ga vertellen heeft niets met een televisie- verhaal te maken. Het is echt gebeurd en ik wil het doorgeven om de naam van Jezus groot te maken.

In 1978 gingen mijn man en ik met vakantie naar Frank­rijk (Avignon). Op de heen­reis zouden we voor een korte onderbreking een paar dagen in Parijs blijven. Na Avignon was de bedoeling nog een tijdje naar Italië te trekken (Rapallo) en van daaruit naar huis terug te keren. En dat alles “per trein” en “op eigen gele­genheid” .

Welgemoed trokken we dus – voorzien van twee flinke koffers, enige handbagage en de onontbeerlijke foto- en filmapparatuur – naar onze eerste standplaats: Parijs. Daar aangekomen be­sloten we slechts met de handbagage naar ons hotel te gaan. Zo gezegd, zo ge­daan: we brachten de twee koffers naar het bagage- depot.

De man achter de balie til­de echter één der koffers zo ruw op, dat het handvat brak. Verwijten hielp niets; het ongeluk was gebeurd.

Het handvat-probleem werd zo goed mogelijk met een stukje touw opgevangen en in Avignon aangekomen, speurden we tassen- en kofferwinkels af om aan een handvat te komen van het koffermerk “Delsey” want, een ander merk past er niet op. Er was echter geen enkele winkel waar men Delsey-artikelen verkocht. Daar zaten we nu!

Mijn man, die op reis toch al als “pakezel” fungeert, zag geen kans op deze wijze naar Italië te komen, want – ik weet niet of het u be­kend is – de perrons in het buitenland zijn niet gelijk­vloers. Je moet trap op – trap af en soms enorme métro-afstanden afleggen. De dikste touwen zijn daar niet op berekend.

“Roep Mij aan… “

We brachten onze nood bij de Heer, maar hoewel we enige dagen voor deze kwestie had­den gebeden, gebeurde er niets. We werden ietwat wan­hopig toen het tijdstip van ons vertrek naar Italië na­derde en opnieuw vroegen we Hem om raad en uitkomst.

Staat er niet geschreven: “Roep Mij aan ten dage der benauwdheid, Ik zal u red­den en gij zult Mij eren”?

Op een dag maakten we een bus excursie naar Nimes, waar we met lunchtijd wer­den “gedropt”. We kregen enige uren om zelf te be­steden en na het eten (het was ongeveer 33 graden Cel­sius) wilde mijn man de binnenstad bekijken. Ik prefereerde een koel plekje in het prachtige stadspark en we spraken af dat hij me daar weer zou afhalen.

Nu kent men in het buiten­land winkelsluiting op be­paalde uren van de middag en het was juist omtrent die tijd dat mijn man de stad introk. “Blijf niet te lang weg”, riep ik hem nog na, “je hebt er toch niets aan; de winkels zijn dicht!”

Het is in orde

De tijd verliep en ik begon me wat ongerust te maken, totdat ik hem in de verte zag aankomen, hevig gesti­culerend. Hij riep iets en zwaaide met een pakje, maar ik kon het niet verstaan.

Toen hij dichterbij gekomen was riep hij steeds dat “het in orde” was, maar – wellicht door de hoge tem­peraturen – drong het nog niet tot me door.

“Ik heb een Delsey-handvat op de kop getikt”, zei mijn man, geheel buiten adem van het snelle lopen. Ik was zó verbaasd, dat ik de eers­te minuten sprakeloos stond. “Hoe heb je dat voor elkaar gekregen?” was mijn uitein­delijke reactie. (Voor het­geen nu volgt laat ik hem zelf aan het woord].

“Ik slenterde in de stad rond, maar inderdaad waren de winkels dicht. Op een ge­geven liep ik een smal straatje in waar een winkel (lees: één winkel) openstond. Ietwat verveeld bleef ik voor de etalage staan kijken, toen mijn oog op een Delsey-koffer viel. Mis­schien verkoopt ie ook on­derdelen, was mijn gedachte en dus ging ik de winkel in en vroeg de verkoopster naar een handvat. Zij krabde zich achter het oor: koffen en tassen werden verkocht, maar losse onderdelen. . . . ? Enfin, zij wist het niet zeker, maar als “mijnheer” even wilde wachten op de baas, die was gaan lunchen, enz. (Je moet het allemaal maar kunnen volgen in het rappe Frans!) .

Het duurde even voordat de baas binnen was, maar na het probleem aangehoord te heb­ben, zei hij dat hij even in het magazijn wilde kijken. (Welke een vriendelijke ges­te; hij had zo’n loslopende toerist meteen kunnen afschepen door te zeggen dat er niets meer in voorraad was).

Het wonder gebeurde: in het magazijn lag nog precies één handvat van het gezoch­te merk en de gewenste kleur. Overgelukkig wilde ik ervoor betalen, maar daar was geen sprake van! Het werd van harte gaarne aangeboden. Als klap op de vuurpijl wilde de winkelier het nog wel gratis monteren ook, maar ja, dat ging niet, want doorgaans neem je op een dagexcursie geen grote koffer mee”.

Dankbaar en gelukkig’.

U begrijpt hoe dankbaar en gelukkig wij ons voelden toen we naar Avignon terug­reden; ik mag wel zeggen: we zaten met een zingend hart in de bus. De Heer had ons boven bidden en denken op een unieke wijze verhoord zoals Hij alleen dat kan. De reis naar Italië is “vlekkeloos” verlopen. Het leek wel of de zon nog méér warmte en gloed verspreidde dan anders, maar dat kwam omdat onze harten in lich­terlaaie stonden van dankbaarheid.

We Lebben de Here niet al­leen gedankt, maar Hem ook de eer gegeven die Hem toe­komt: In onze gemeente is hierover getuigenis afge­legd, maar ook nu, in “Le­vend Geloof” weergegeven, opdat ons geloof in Hem “levend” moge blijven.  

 

Verkenningen rond het boek Openbaring door Nico Goverts -13-

 

De opmars der paarden

Openbaring 6 toont ons de opmars der paarden. Beslissend is daarbij dat het witte paard voorop gaat. “En ik zag, en zie, een wit paard, en die erop zat, had een boog en hem werd een kroon gegeven, en hij trok uit, overwinnende en om te overwinnen” Openbaring 6 vers 2 (Openb. 06:02).

Aan het begin van de eindstrijd staat het witte paard. God heeft het eerste woord. En ditzelfde beeld komt in hoofd­stuk 19 weer terug, aan tiet slot van de eindstrijd. Dan lezen we: “En ik zag de hemel geopend, en zie, een wit paard: en Hij, die daarop zat, wordt, genoemd Getrouw en Waarachtig, en Hij velt vonnis en voert oorlog in gerech­tigheid” Openbaring 19 vers 11 (Openb. 19:11). We zien: het beeld van het witte paard omspant het hele gebeuren van hoofdstuk 6 tot hoofd­stuk 19. Alles wat daartussen beschreven is. , staat ten diepste in het teken van de opmars van het witte paard. Merkwaardig is ook de parallelle opbouw. In hoofdstuk 5 zien we het Lam Gods dat gereed staat, en meteen daarna is daar het witte paard dat uittrekt. In hoofdstuk 19 zien we de vrouw van het Lam, die zich gereed gemaakt heeft, en meteen daarna lezen we weer van het witte paard. Daaruit blijkt: wanneer het Lam overwonnen heeft, kan het witte

paard zijn zegetocht beginnen, en wanneer de vrouw des Lams gereed is, kan het witte paard zijn zegetocht vol­tooien

De ruiter op het witte paard

De naam van de ruiter op het witte paard wordt vermeld als: het Woord Gods. En inderdaad: na de overwinning, door het Lam Gods behaald, kan het Woord Gods, het evangelie van het koninkrijk, zijn opmars beginnen. En evenzo is er ook een onlosmakelijk verband in de eindfase: alleen als de vrouw des Lams gereed komt, dan is de tijd aangebroken dat het Woord zijn overwinningstocht kan en zal voleindigen.

Twee wapens worden genoemd in verband met het Woord Gods. In Openbaring 19 is sprake van een scherp zwaard, in Openb. 6 wordt een boog vermeld. Sommige uitleggers hebben moeite met die boog. Christus wordt nooit afgebeeld met een boog, zo wordt dan opgemerkt. Maar als we nu eens Psalm 45 op­slaan, de schitterende koningspsalm die ook in Hebreeën 1 geciteerd wordt met betrekking tot de Christus, dan komen we tot een heel andere ontdekking. In het vierde vers van deze psalm wordt de koning aldus aangesproken: Psalm 45 vers 2 (Ps. 045:002)”Gord uw zwaard aan de heup, gij held, uw majesteit en uw luister; ja uw luister. Rijd voorspoedig uit, voor de zaak van waarheid, ootmoed en recht”. En dan vervolgt vers 6 (Ps. 045:006): “Uw pijlen zijn gescherpt, volken zijn onder u – zij dringen in het hart van des konings vijanden”. Beide beelden vinden we hier te­rug: zowel het paard als pijl en boog. In het boek Openba­ring zien we hoe deze profetische psalm in de laatste tij­den in vervulling gaat.

Eén verklaarder maakt het bij Openbaring 6 wel erg bont. Hij meent: de ruiter op het witte paard is typisch een beeld van de antichrist. Immers, hij heeft een boog, maar geen pijlen. Een merkwaardige uitleg. Moeten we, volgens deze methode redenerend, dan concluderen dat de koning uit Psalm 45 wel pijlen bezit, maar geen boog?

Woord Gods en volk Gods trekken samen op

De koning trekt uit. Dat is het uitgangspunt voor de eind­strijd. Het Woord trekt uit. Dat is ons perspectief voor de toekomst. Daarom is het van zo groot belang dat we hier oog voor krijgen en dat we de eenheid van Openbaring 6 en Openbaring 19 niet verbreken. Het is hetzelfde beeld dat we ook bij de profeet Jesaja aantreffen: “Alzo zal mijn woord, dat uit mijn mond uitgaat, ook zijn; het zal niet ledig tot Mij we­derkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt en dat volbren­gen, waartoe IK het zend” Jesaja 55 vers 11 (Jes. 55:11). Ook Jesaja proclameert: het Woord gaat uit.

We kunnen dit niet genoeg onderstrepen: bepalend voor de finale van de geschiedenis zal zijn: het Woord dat uitgaat. Opvallend is trouwens dat Jesaja hier onmiddellijk op laat volgen: “Want in vreugde zult gij uittrekken en in vrede geleid worden” (Jesaja 55 vers 12) (Jes. 55:12) Waar het Woord uittrekt, daar trekt ook het volk Gods uit.

Datzelfde verband vinden we ook in Openbaring 19, want direct nadat er gesproken is over het Woord Gods dat uitrijdt, wordt eraan toegevoegd: “En de heerscharen, die in de hemel zijn, volgden Hem op witte paarden, gehuld in wit en smet­teloos fijn linnen” Openbaring 19 vers 14 (Openb. 19:14). Waar het Woord optrekt, daar trekken de zonen Gods op. Woord Gods en volk Gods zijn onafscheidelijk verbonden. Zij trekken samen op.

Zien wij wat Johannes zag?

Velen zien alleen de opmars van het kwaad. Daar is geen ge­loof voor nodig om dut te zien. Johannes zag nog iets an­ders. En God maakt vandaag een volk klaar van zieners. Zie­ners zijn zij die zien wat Johannes zag.

Wat zien wij? De psalmist sprak reeds een diep geestelijk geheim uit toen hij beleed: “Voor eeuwig, o Here, houdt, uw woord stand in de hemelen, “Psalm 119:89 (Ps. 119:089). Hij besefte: het Woord Gods is de grootste kracht in de geestelijke wereld. Zijn Woord houdt stand in eeuwigheid en zal geen duimbreed wijken. Johannes schouwde het in de geest: het Woord dat door de hemelen trekt. Het Woord dat in de hemelen staat. Het staat onverwrikt, het blijft overeind tot het einde.

Wat geloven in het woord werkelijk betekent

Velen zeggen: wij geloven in het Woord van God. Maar zijn we ons dan wel goed bewust wat we daarmee uitspreken? Het is onmogelijk tegelijk te geloven in het Woord des levens en in de ondergang van de schepping. Geloven in het Woord betekent: geloven in de herscheppende kracht van dat Woord, geloven in de overmacht van dat Woord. Het betekent: weten dat het Woord het wint op alle fronten.

Wie gelooft in de vernietiging, wie ervan uitgaat dat de afbraak het zal winnen, geeft daarmee blijk, niet te gelo­ven in het Woord Gods. We kunnen niet zeggen dat we staan op de beloften en dan in één adem beweren dat de gemeente roemloos en naamloos zal verdwijnen.

Weten we wel wat het inhoudt: staan op de beloften? Het is niets minder dan staan op de eeuwige gedachten van een eeuwig God. Een God bij wie geen verandering is en zelfs geen zweem van ommekeer. God keert niet om op zijn eenmaal ingeslagen weg. Hij bewandelt die weg ten einde toe. En daaruit volgt: ook zijn Woord keert niet om. Nimmer keren gedachten Gods op hun schreden terug. Ledig keren zij nooit weer. God rust niet, totdat Hij daar gesteld zal hebben de gedachten zijns harten. Gedachten Gods zijn nimmer grillig, nooit onberekenbaar, in geen geval gespleten. Ook het witte paard is niet onberekenbaar in zijn gang, integendeel, het heeft een vaste koers, een vastomlijnd doel: het gaat uit, overwinnende en om te overwinnen. Met deze dubbel uitdruk­king wordt een absoluut sluitende taakomschrijving gegeven. Hier kunnen negatieve gedachten geen speld tussen krijgen. Het plan Gods is waterdicht. God is er garant voor.

Daarom luidt het parool voor de laatste tijd: geloof in het Woord. Volg het Woord. Immers, wie vormen de heerscharen in de hemel? Daartoe behoren zij die het Woord volgen.

Het woord brengt de mens Gods voort

Zijn naam wordt genoemd het Woord Gods. Nu zijn er vele be­loften Gods, vele woorden heeft God gesproken, en toch is het één Woord, alle tezamen vormen zij het ene ongedeelde Woord. Dat kan ook niet anders: Gods gedachten zijn immers één, ongedeeld, zoals God in zijn wezen één is. Alle twee­slachtigheid, alle hinken op twee gedachten is Hem te enen male vreemd.

Het Woord is de gebundelde kracht van al de gedachten Gods. Zoals Jezus. Van Hem kon gezegd worden: Hij is het Woord. Want Hij was de eerste mens in wie al de woorden Gods zich realiseerden.

Evenzo zal in de eindtijd het Woord de mens Gods vóórtbren­gen, de mens in wie al de gedachten Gods tot aanzijn zul­len komen.

Dit Woord overwint. Wat betekent dat? Het is niet zomaar een leuze, een vage aanduiding. Neen, het wil zeggen: dit Woord zal alle weerstanden tegen het plan Gods teniet doen. Met andere woorden: de mens Gods zal er komen, alle blokka­des ten spijt. De aarde zal vol worden van de kennis des Heren, dwars tegen alle sombere voorspellingen in. De schepping zal stralen met vernieuwd gelaat, en alle leugen­profeten zullen beschaamd staan.

Dit Woord zal doen datgene waartoe het gezonden wordt. Daarom: zalig is hij die zich houdt aan het Woord. Van die mens, van die gemeente kan gezegd worden: zij zullen niet ledig wederkeren. Zij gaan uit met het Woord en zij keren weder met overwinning. Zoals David zong over Saul en Jona­than: “Zonder het bloed der verslagenen en het vet der hel­den keerde de boog van Jonathan nimmer terug, en ledig kwam het zwaard van Saul niet weder” 2 Samuel 1 vers 22 (2 Sam. 01:22). Ook in deze tekst zien we weer die kombinatie van zwaard en boog. De Statenvertaling zegt: “En Sauls zwaard keerde niet ledig weder”. Zo zal het zijn met het leger Gods, de heerscharen in de hemel, in de eindtijd. Hun zwaard zal niet ledig we­derkeren. Zij zullen juichen bij het verdelen van de buit. Omdat zij zich verbonden hebben met het Woord, geldt van hen wat Jesaja sprak: “Met machtigen zal Hij de buit verde­len” .

De achtergrond van het beeld van de paarden

In Openbaring 6 passeert een reeks van vier verschillende paarden achtereenvolgens de revue. Maar waarom krijgt Johannes eigenlijk paarden te zien? Wat is de achtergrond van dit beeld?

Ook hier hebben we weer te maken met een gedachte die verworteld is in de profetische visie van het Oude Testament. Het paard is dikwijls een beeld van geweld en kracht. Zo lezen we in de Psalmen: “Geen koning wordt behouden door een machtig leger, geen held wordt gered door geweldige kracht; het paard faalt ter overwinning, en doet niet ont­komen door zijn geweldige sterkte. Zie, des Heren oog is op hen die Hem vrezen, die op zijn goedertierenheid hopen” Psalm 33 vers 16 tot en met 18 (Ps. 033:016-018). Hetzelfde motief klinkt ons tegen vanuit een andere psalm: “Hij heeft geen welgevallen aan de kracht van het paard, noch behagen in de benen van de man; de Here heeft welbehagen in wie Hem vrezen, die op zijn goedertie­renheid hopen” Psalm 147 vers 10 en 11 (Psalm 147:010-011). In beide gedeelten vinden we precies hetzelfde contrast; tegenover de kracht van paarden staat het volk dat God vreest, met Hem rekent, het van Hem verwacht. Zij verwachten zijn goedertierenheid.

Dat zijn zij die, hoe het ook moog’ tegenlopen,

gestadig op zijn goedheid hopen.

Geen paardenkracht maar Geesteskracht.

Het koninkrijk Gods wordt niet gebouwd door paardenkracht, maar door geesteskracht. Geen aardse macht begeren wij, die gaat weldra verloren. Bij Jesaja speelt deze gedachte ook een belangrijke rol. “Want zo zegt de Here Here, de Heilige Israëls: Door bekering en rust zoudt gij verlost worden, in stilheid en vertrouwen zou uw sterkte zijn, – maar gij hebt niet gewild. Gij hebt gezegd: Neen, op paarden zullen wij voortvliegen -; daarom zult gij vlieden; en: Op snelle rossen zullen wij rijden daarom zullen uw achtervolgers snel zijn” Jesaja 30 vers 15 en 16 (Jes. 30:15-16) . Ook hier worden weer, net als in de genoemde psalmen, twee geestelijke principes tegenover elkaar gesteld: de weg van geweld en voortvliegen, en de weg van stilheid ‘en vertrouwen. De weg van haast en ruste­loosheid tegenover de weg van ontspannenheid en rust. De weg van pressie tegenover de weg van geloof. En Jesaja is er juist alles aan gelegen dat zijn volk deze twee wegen scherp zal onderscheiden. Dit zijn ten diepste de twee we­gen door alle tijden heen: de weg van het paard en de weg van de geest.

En nu zien we het merkwaardige: juist het godsdienstige volk blijkt altijd weer een sterke geneigdheid tot het steunen op paarden te bezitten. In hoofdstuk 31 gaat Jesaja daarop door, als hij waarschuwt: “Wee hun die naar Egypte trekken om hulp, die steunen op paarden en hun vertrouwen op wagens, omdat zij talrijk zijn, en op ruiters, omdat zij machtig in aantal zijn, maar de blik niet richten op de Heilige Israëls en naar de Here niet vragen” Jesaja 31 vers 1 (Jes. 31:01).

De weg van het paard of de weg van de Geest?

Deze hele gedachtegang van stil zijn en weigeren te steu­nen op het zichtbare, op macht en geweld, is al zeer oud en hoort oorspronkelijk thuis in de sfeer van de oorlogen des Heren. Wanneer het volk Gods, uit Egypte geleid, voor de Rode Zee staat en achterhaald dreigt te worden door het le­ger van de farao, dan luidt voor hen de opdracht: de Here zal voor u strijden en gij zult stil zijn. Als zij aan deze oproep gehoor geven, mogen zij er vervolgens getuige van zijn hoe de paarden en wagens van Egypte verzwolgen worden in de zee. Zo merken we reeds in het boek Exodus deze contrastwerking op: tegenover de paarden van de vijand stelt het volk des Heren het wapen van de geest: stil zijn in verbondenheid met zijn God. Dat is geen passiviteit; inte­gendeel, dat is een intense gerichtheid op God. Het volk is zo met hart en ziel geconcentreerd op God dat je als het ware een speld kunt horen vallen. Het is een vol verwach­ting de adem inhouden, het is een geladen stilte. Waar die stilte heerst, daar gaan paarden onder.

Dat is de aloude strijdmethode Gods. Daarom is het van zo «r fundamenteel belang dat het volk des Heren zich strikt houdt aan de weg Gods. Zodra de gemeente de methode van de religieuze wereld overneemt, is zij verkocht. Het is dan ook veelzeggend dat reeds Mozes voor de toekomst een waar­schuwing gaf in verband met de koning die over Israël zou regeren: “Maar hij zal niet veel paarden houden en het volk niet naar Egypte terugvoeren om zich veel paarden aan te schaffen; want de Here heeft tot u gezegd: Op deze weg zult gij nooit meer terugkeren” Deuteronomium 17 vers 16 (Deut. 17:16). De koning van het Godsvolk mocht nooit ofte nimmer de weg van Egypte gaan volgen. De methode van Egypte is de methode van het paard. Maar wie koning wil worden in de geestelijke wereld, volgt een andere weg.

Ook Jesaja zag reeds waarom het ging

Daarom legt ook een man als Jesaja hier zo de nadruk op. Hij spreekt helemaal in de lijn van het aangehaalde woord van Mozes. Wat is het oogmerk van de profeet? Hij heeft maar één doel: het volk terugvoeren tot zijn oorspronkelij­ke, goddelijke strijdmethode. Hun ogen weer openen voor de oorlogen des Heren, die hoger zijn dan de oorlogen op aar­de. Want Gods wegen zijn hoger dan de wegen van Egypte. Het volk moet weer in waarheid volk Gods worden, handelend en levend, wandelend en strijdend vanuit het grondbeginsel Gods.

Daar gaat het om, ook in deze tijd, en niet om de vraag of de Russen misschien in staat zullen zijn om nog een leger met paarden en ruiters op de been te brengen. Jesaja be­greep het: het volk des Heren moet losgemaakt worden van aardse, natuurlijke strijdmethoden en steunpunten. Niet meer steunen op macht en meerderheid, op getal en geweld, op invloedrijke bondgenoten, wees het je bewust: je kracht ligt in de geest. En je bondgenoot, is God.

Waarom Zacharia over paarden spreekt

Het is in dit verband wel bijzonder veelbetekenend dat met name de profeet, Zacharia zo vaak over paarden gesproken heeft. Hij is immers bij uitstek één van de profeten van het herstel. En de thema’s die hij daarbij aansnijdt, zoals tempelbouw en eindstrijd, vinden we in het laatste Bijbelboek weer uitvoerig terug. Daarom nog een enkele opmerking over de paarden bij Zacharia.

In het eerste gezicht dat de profeet ontvangt, wordt reeds vermeld: “Zie, een man, gezeten op een rood paard, en staande tussen de mirten in de diepte, en achter hem rode, voskleurige en witte paarden” Zacharia 1 vers 8 (Zach. 01:08). En de betekenis blijkt te zijn: “Dit zijn zij, die de Here heeft gezonden om de aarde te doorkruisen” vers 10 (Zach. 01:10).

Vervolgens komt dit motief weer naar voren in het achtste gezicht, in hoofdstuk 6. De paarden gaat uit, vertelt ons het vijfde vers: “Deze gaan uit naar de vier windstreken des hemels”. En dat wordt dan nader uitgewerkt: “Die met de zwarte paarden gaan uit naar het Noorderland, de witte gaan uit, hen achterna”(vers 6). De nadruk ligt hier duide­lijk op het Noorderland, dat is Babel, het gebied van de ballingschap. En de kerngedachte, de conclusie, wordt gegeven in het achtste vers: “Zie, die uitgegaan zijn in het Noorderland, brengen mijn Geest in het Noorderland tot rust.

We treffen hier de kleuren aan die ook in Openbaring 6 een rol spelen. Wat is nu de grondgedachte? Het zou te ver voeren, op alle details in te gaan, maar we zien dit: het hoofd­doel is dat de ballingen teruggebracht worden uit het Noor­derland. Waarom gaan de witte paarden op weg? Zij gaan het volk Gods ophalen. De witte paarden brengen ballingen sa­men, opdat de tempel Gods gebouwd kan worden. Vers 15 van hetzelfde hoofdstuk verklaart dan ook: “Die verre zijn, zullen aan de tempel des Heren komen bouwen”. Dat is het doel. Ballingen worden tempelbouwers. Alleen dan en alleen zo komt de Geest des Heren tot rust.

Zo ook in Openbaring 6. Dit is uitsluitend te verstaan tegen de achtergrond van het profetische woord van Zacharia en andere Godsmannen. Johannes ziet: het witte paard trekt uit. Het Woord gaat hemel en aarde doorkruisen. En wat doet het? Het Woord brengt het volk van God tezamen, het Woord maakt hen gereed, opdat zij zullen bouwen. Opdat daar zal zijn een tempel, een woonstede voor God. Dat is Gods plan voor de eindtijd: het verstrooide wordt bijeengebracht om een huis te vormen voor Hem. Daarom verlangt het witte paard om uit te gaan. En het zal zijn doel bereiken.

De ondergang van de demonische legermacht

Wanneer Zacharia vervolgens de eindstrijd gaat belichten, vertelt hij in verband met de belegering van de stad Gods: “Te dien dage, luidt het woord des Heren, zal Ik alle paar­den treffen met verbijstering, en hun berijders met krank­zinnigheid; over het huis Juda zal Ik mijn ogen openhouden, doch alle paarden der natiën zal Ik treffen met blindheid” Zacharia 12 vers 4 (Zach. 12:04) .

Met een soortgelijk beeld schildert ook Johannes het leger dat zich opmaakt voor de laatste strijd: “En het getal der legerscharen van de ruiterij was tweemaal tienduizend tien­duizendtallen; ik hoorde hun aantal. En aldus zag ik in dit gezicht de paarden en hen, die erop gezeten waren: zij hadden rossige en blauwe en zwavelkleurige harnassen, en de koppen der paarden waren als leeuwenkoppen, en uit hun bek kwam vuur en rook en zwavel”! Openbaring 9 vers 16 en 17 (Openb. 09:16-17).

Een demonische legermacht rukt op tegen de stad des Heren. Maar wat is het dan een kostelijk perspectief als we daar­bij lezen wat Zacharia reeds in zijn tiende hoofdstuk heeft opgetekend. Daar komt het contrast tot zijn volle ontvou­wing. Enerzijds vers 5: “Maar die op paarden rijden, komen beschaamd te staan”.

Anderzijds vers 3: “Maar de Here der heerscharen bezoekt zijn kudde, het huis van Juda, en maakt hen als zijn prach­tig ros in de strijd”. Dat wordt het strijdros voor God. Het paard zijner majesteit, zegt de Statenvertaling. Dat is het koninklijke paard.

Gods volk wordt klaargemaakt

Daar is God mee bezig in onze dagen. Hij bezoekt zijn volk. Hij maakt gereed. Die twee woorden zijn bepalend voor van- daag en morgen: God maakt. Wij leven niet bij de afbraak, wij leven bij wat God maakt van ons.

God maakt zijn ros gereed. Machten zullen beschaamd staan, paarden zullen verbijsterd zijn, ruiters raken verward, wanneer de Here der heerscharen uitrijdt. (wordt vervolgd).

 

De tot dusver gepubliceerde Bijbelstudies van br. Nico Goverts over Openbaring, zijn thans ook ge­bundeld verkrijgbaar. De in de periode juni t/m november 1980 verschenen artikelen werden opgeno­men in het boekje:

Wat onthult het laatste Bijbelboek?

En de in de periode december 1980 t/m april 1981 I verschenen artikelen werden opgenomen in het boekje:

Contrasten in het laatste Bijbelboek

Te zijner tijd volgt er nog een derde boekje.

De boekjes kosten ƒ 2,50 per exemplaar (+ porto) Bij aantallen voor boekentafels, verspreiding, enz. , is de prijs ƒ 1,75 (vanaf 10 exemplaren + portokosten). (noot: via site kunnen brochures ingezien worden)