Selecteer een pagina

Levend Geloof – 318

Levend geloof 1990.10 nr. 318

Het doel van de uitverkiezing door Gert Jan Doornink

De uitverkiezing! Ik denk dat er geen onderwerp is waarover binnen de gemeente van Christus in de loop der eeuwen zoveel strijd is gevoerd en zo verschillend is gedacht dan over de uitverkiezing. (Oftewel: predestinatie, afgeleid van het Latijnse woord predestinatie, wat ook voorbestemming of voorbeschikking betekent). De meest gangbare gedachte over de uitverkiezing is dat de mensheid in twee delen is gesplitst: de van eeuwigheid door God uitverkorenen die behouden worden, en de verworpenen die verloren gaan. Tot op de dag van vandaag zien we hoe vooral in zwaar orthodoxe kringen dit geloof geïndoctrineerd is. En dan durf ik rustig te stellen dat het de duivel is die dit gedaan heeft. Daarom gebruikte ik ook het woord ‘indoctrinatie’. Maar daarover verder in dit artikel meer. Eerst willen we – uitsluitend ter informatie – een kleine blik in de geschiedenis van de kerk werpen.

De uitverkiezing in de kerkgeschiedenis

In de vroege kerk (de eerste gemeente van Christus die op de Pinksterdag ontstond) was er beslist geen strijd over de uitverkiezing. Men wist dat men als gelovige in Christus geroepen en uitverkoren was. Maar al spoedig – je zou kunnen zeggen: toen de Geest wegebde en niet meer de eerste plaats innam – ontstond er verdeeldheid, strijd en felle meningsverschillen. Van de kerkvader Origenes (185-254). leider van een catechetenschool in Alexandrië, een geweldig Bijbelkenner en onderzoeker, is bekend dat hij geloofde dat God uiteindelijk alles weer tot zich brengt, dat wil zeggen alles en iedereen, zelfs de duivel, zal gered worden door Gods goedheid. Deze leer, de zogenaamde ‘Apokatastasis’, waaronder verstaan wordt dat alles tot God terug zal keren en de hel een einde zal nemen, werd gebaseerd op Handelingen 3 vers 21 (Hand. 03:21), waar gesproken wordt over de wederoprichting aller dingen. Deze leer werd door de kerk van die tijd afgewezen.

Calvijn, die in de zestiende eeuw leefde, leerde zowel de uitverkiezing als de verwerping. Hij leerde dat God de verwerping toelaat, omdat Hij het zo wil, dat wil zeggen het ligt in de verborgenheid van zijn machtig wilsbesluit, dat het kwaad is toegelaten. Calvijn spreekt in dit verband wel over een ‘verschrikkelijk decreet’ (decretum horrible) van God, wat blijkbaar buiten Christus om tot stand kwam. Uit de zeventiende eeuw is bekend het conflict tussen de Remonstranten en Contraremonstranten. De Remonstranten brachten de leer van de uitverkiezing omdat de mens gelooft; en bij de Contraremonstranten ging het opdracht de mens gelooft. De synode van Dordrecht van 1618-1619 veroordeelde de leer van de Remonstranten.

In deze eeuw is vooral de opvatting bekend geraakt van de Zwitserse theoloog Karl Barth die leerde dat Jezus Christus de Uitverkorene èn Verworpene was. In Hem is een nieuw volk geroepen tot leven en dienst, aldus dat de eigen verantwoordelijkheid inbegrepen is in de wil van God. ‘God alles en de mens niets’, werd door Barth afgewezen, maar sommigen vonden dat hij te ver ging en dicht in de buurt kwam van de zogenaamde Apokatastasis waarover wij het al gehad hebben.

Wat is de uitverkiezing?

Om te beginnen zou ik antwoord willen geven op de vraag wat de uitverkiezing niet is. Het is beslist niet zo dat God een deel van de mensen bestemd heeft om behouden te worden en een deel om verloren te gaan. Dit zou geheel in strijd zijn met zijn wezen. God is de onveranderlijke en eeuwige God die de mens volmaakt en goed geschapen heeft naar zijn beeld. En God wil dat, ondanks het feit dat de duivel Gods scheppingswerk op negatieve wijze heeft beschadigd, de mens weer deelgenoot wordt van zijn goedheid en volmaaktheid en die tot openbaring brengt.

Dit is mogelijk door de komst van zijn Zoon Jezus Christus. Johannes 3 vers 16 zegt: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe” . Paulus schrijft aan Titus dat de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen (Titus 02:11). En in 2 Petrus 3 vers 9 (2 Petr. 03:09) lezen wij: “God wil niet dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen” .

Gods wil ten aanzien van de mens is zeer duidelijk: bekering, geestelijke groei, het einddoel bereikend: de volkomenheid in Christus. Beelddrager van God zijn. Eén zijn met de Vader, enz. Paulus schrijft daar ook op duidelijke wijze over. Bijvoorbeeld in Romeinen 8 vers 29 (Rom. 08:29): “Hij heeft ons bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons”. Je kunt ook zeggen: “Hij heeft ons uitverkoren tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons”. En in Efeziërs 1 vers 4 (Ef. 01:04) lezen wij: “Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor Zijn aangezicht”. Zo heeft Hij het in gedachten gehad; zo heeft Hij het gewild.

Het doel van de uitverkiezing

De uitverkiezing heeft dus een doel. God heeft ons in Christus uitverkoren om dat grote doel na te streven en te bereiken. De uitverkiezing wil ons als gelovigen ook bewust maken dat we geroepen zijn in dienst van God. Daarvan moeten we ons goed- bewust zijn, want als de mens niets doet met deze uitverkiezing is dat niet de schuld van God. Het gaat om onze betrokkenheid bij het bereiken van het doel. De fout die velen in de gemeente van Christus in de loop der eeuwen gemaakt hebben, is dat men de uitverkiezing los heeft gemaakt van het doel. Maar ze horen uitdrukkelijk bij elkaar. Het is zoals een bekend bijbelleraar eens schreef: ‘Het lichaam van Christus is door God bestemd of uitverkoren tot gelijkvormigheid aan het beeld van zijn Zoon’.

Daar moeten we dus zelf aan werken, daar moeten we mee bezig zijn. Een prachtige tekst in dit verband is 2 Petrus 1 vers 10 (2 Petr. 01:10): “Beijvert u daarom des te meer, broeders, om uw roeping en verkiezing te bevestigen; want als gij dit doet, zult gij nimmer struikelen. Want zó zal u rijkelijk worden verleend de toegang tot het eeuwige Koninkrijk van onze Here en Heiland, Jezus Christus”. Met andere woorden: dan horen we er hélemaal bij, dan voldoen wij aan de maatstaven die God ten aanzien van ons leven aanlegt en zijn wij uitvoerders van het grote plan van God tot herstel en voltooiing van Zijn schepping.

De uitverkiezing in de Bijbel

Door de gehele Bijbel loopt de lijn van de uitverkiezing. In het Oude Testament lezen wij over de uitverkiezing van het volk Israël. Het werd uitgeleid uit het land Egypte en onder leiding van Mozes door de woestijn geleid naar het beloofde land. Weliswaar ging een geheel nieuwe generatie, onder leiding van Jozua, het beloofde land binnen, want de eerste generatie was door ongehoorzaamheid en ongeloof omgekomen in de woestijn. Maar dat neemt niet weg dat God dit volk uitverkoren had om een voorbeeldfunctie te vervullen. Zij zouden dan zelf gezegend worden en voor anderen (voor de andere volkeren) ten zegen zijn.

In het Nieuwe Testament gaat het om een ander volk van God. Christus is de Uitverkorene en daardoor ook allen die in Hem geloven. Zij vormen het nieuwe Israël het geestelijk Israël, de gemeente van Christus. En ook onze taak is een voorbeeldfunctie te vervullen. Dan worden we zelf gezegend en zullen anderen ten zegen zijn. Want God heeft alle mensen op het oog. Was het ten tijde van het oudtestamentische volk van God de ‘natuurlijke zegen’ waarom het ging, bij het nieuwtestamentische volk van God gaat het in de eerste plaats om de ‘geestelijke zegen’. Paulus spreekt dan ook over God “die ons met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend heeft in Christus” (Ef. 01:03b).

Het is beslist noodzakelijk dat wij dit verschil goed onderkennen. Als wij ons niet bewsut zijn dat onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten, kunnen we ook niet geestelijk strijden en overwinnen. Wij mogen ons met dankbaarheid realiseren dat we weer een stap verder zijn met de voltooiing van Gods heilsplan. De strijd die Jezus reeds heeft gewonnen op satan, was een geestelijke strijd. En door de uitstorting van de Heilige Geest op de Pinksterdag is het ook voor de gemeente mogelijk om te overwinnen. Daarvoor zijn we geroepen en uitverkoren!

Het verschil tussen roeping en verkiezing.

Wat is nu het verschil tussen roeping en verkiezing? Tussen geroepen zijn en uitverkoren zijn? In 2 Petrus 1 vers 10 (2 Petr. 01:10) worden ‘roeping en verkiezing’ in één adem genoemd. Ik denk dat we het ook zo mogen zien: roeping en verkiezing (bestemming) horen bij elkaar, zoals trouwens ook blijkt uit wat Paulus “daarover schrijft in Romeinen 8. Je kunt het zo stellen: Eerst worden we ‘geroepen’ en dan komt het besef dat we ‘uitverkoren’ zijn (bestemd om het doel wat God met ons leven voor heeft waar te maken) . Het ‘uitverkoren zijn’ geeft als het ware invulling aan ons ‘geroepen zijn’.

Nu kunnen we ook wat beter uit de voeten met teksten als: “Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren”. Met andere woorden: de oproep tot bekering geldt voor alle mensen, maar niet iedereen die tot bekering komt gaat het waarmaken in zijn leven dat het nieuwe leven van Christus in Hem is gekomen, groeit en uiteindelijk het volwassen stadium bereikt. Jezus zei: “Die volhardt tot het einde, die zal zalig worden” (die zal het einddoel bereiken).

En waarom zullen we niet volharden tot het einde? In de eerste christengemeente was er geen strijd of verschil van inzicht over de uitverkiezing. Men was zich bewust waarvoor men uitverkoren was. De Geest kon werken in en door de gelovigen heen, omdat men met Christus zijn plaats had ingenomen in de hemelse gewesten, om van daaruit te strijden en te overwinnen. Men had geestelijke kennis en inzicht en deed er wat mee. Men was zich bewust te behoren tot het geestelijk Koninkrijk en te functioneren in de geestelijke wereld.

In de laatste christengemeente zal dit weer – en in nog grotere mate – het geval zijn, want Gods Geest zal het weer volledig voor het zeggen krijgen in alle levens die zich daarvoor openstellen. Dat is Gods diepste verlangen. Het is onze taak dit verlangen door geloof en gehoorzaamheid te beantwoorden. Dan gaan we ook meer en meer beseffen en beleven hoe onvoorstelbaar heerlijk het is te weten dat God ons geroepen èn uitverkoren heeft!

 

Brood door Duurt Sikkens

“… brood dat uit de hemel neerdaalt” (Joh. 06:50).

Op water en brood? Dat is toch gevangeniskost? Merkwaardig dat Jezus juist deze twee voedende bestanddelen gebruikt om zijn wezen en werken aan te duiden. Hij heeft het over levend water en levend brood. Wat leeft raakt nooit op. Water uit een bron en brood dat zich vermenigvuldigt.

Vele voorgangers, predikanten, pastoors en andere sprekers proberen hun boodschap zogenaamd verteerbaarder te maken door er kleurstoffen en smaakstoffen aan toe te voegen en het brood wordt belegd met de meest aantrekkelijke dingen of vervangen door andere eetwaren om het allemaal maar zo smakelijk mogelijk op te dienen. Waarom moet dat nou? Het gaat toch om de voedingswaarde? Wie levend water drinkt wil zelf bron worden dat hetzelfde heldere water geeft. Wie levend brood heeft gegeten wil zelf ook een levend brood worden om de zuchtende schepping te sterken.

Jezus was eenvoudig, ongecompliceerd in zijn boodschap en zijn werken. Hij hoefde het niet smeuïg te maken of te versieren. Hij was en is altijd dezelfde. Hongerigen en dorstigen gaf Hij de duidelijke boodschap dat zijn Vader goed is en de duivel slecht en dat Hij graag vergeeft en van mensen houdt. Zo simpel, zo helder, zo voedzaam. De waarheid is zo gewoon als water en brood.

 

Het verbond van de vijand door Wim te Dorsthorst

“O God, houdt U niet stil, zwijg niet en blijf niet werkeloos, o God.

Want zie, uw vijanden tieren, uw haters steken het hoofd op;

zij smeden een listige aan­slag tegen uw volk en beraadslagen tegen uw beschermelingen.

Zij zeggen: Komt, laten wij hen als volk verdelgen, zodat aan de naam van Israël niet meer wordt ge­dacht .

Want zij hebben eensgezind beraadslaagd, tegen U een verbond gesloten: de tenten van Edom en de Ismaëlieten, Moab en de Hagrieten, Gebal, Ammon en Amalek, Filistia met de inwoners van Tyrus; zelfs Assur heeft zich bij hen gevoegd, zij zijn de zonen van Lot tot steun” (Ps. 083:002-009) .

Wij willen met de apostel Petrus geloven dat deze woorden van Asaf verder reiken dan het toenmalige volk Israël (1 Petr. 01:10-11). Hij zegt, dat de profeten met de woorden die ze opschreven ‘niet zich­zelf’ maar de gemeente van Jezus Christus dien­den (1 Petr. 01:12a), waar­aan hij ook zijn brief richt.

Deze Psalm geldt dus het uitverkoren volk (1 Petr. 02:09a), dat niet ergens in het midden-oosten – maar als hemelburgers in de hemel – woont (Filip. 03:20) Op aarde zijn ze echter als vreemdelingen en bijwoners, waar ter wereld dat ook is (1 Petr. 02:11; Heb. 11:13). En dit uit­verkoren volk is het, dat door de Heilige Geest, die van de hemel gezonden is, de tijd verstaat.      

De verborgenen van God

Zo heeft de Geest van Christus Asaf geïnspireerd woorden op te schrijven die nu als hulpgeroep tot God geroepen worden door zijn beschermelingen, die de tijd verstaan en ook ervaren. Letterlijk staat er in vers 4: Uw verborgenen” . Het ware volk van God wordt gevormd door ‘verborgenen’. Een volk dat door God onder­houden en verzorgd wordt in de verborgenheid. Als een geheimenis groeien ze op in de plaatselijke ge­meenten over de gehele wereld in grote eenvoud, zonder uiterlijk vertoon.

Het is dit volk wat door de duivel en zijn rijk ge­haat wordt. Ten diepste zijn het de vijanden en haters van God, zegt vers 3. “Zij smeden een listige aanslag tegen Gods volk en beraadslagen hoe ze dit volk ten onder kunnen brengen” . In Psalm 37 vers 12 (Ps. 032:012) zegt David het zo: “De goddeloze smeedt boze plannen tegen de recht­vaardige en knarst de tanden tegen hem” .

“Zij zeggen: Komt, laten wij hen als volk verdelgen, zodat aan de naam van Israël niet meer wordt ge­dacht. Want zij hebben eensgezind beraadslaagd, tegen U een verbond gesloten” (vs.5-6)

De profeet Asaf onthult hier ten diepste de be­doelingen van de vijand. Hoe verdeeld het rijk van satan ook is, hierin zijn ze één. Het volk van God moet zo totaal verdelgd worden dat aan de naam van het Israël Gods niet eens meer gedacht zal worden. Alles wat met Jezus Christus en de ge­meente te maken heeft, wordt gehaat door de vij­and en tegen die gemeen­te is hun verbond opge­richt. De duivel heeft met zijn val ook zijn wijsheid verloren (Ez. 28:17) maar hij weet, en dat weet hij helaas veel beter dan vele christenen, dat het uitroeien van een volk op aarde nu geen enkele zin heeft.

Oorlog in de hemelse gewesten

De tien vijanden die Asaf noemt in vers 7 tot en met 9, waren in die dagen heel concreet de vijanden van Israël. Voortdurend hebben ze tegen Israël gestreden om hen inder­daad uit te roeien. Hierin waren ze eensgezind en sloten met elkaar een ver­bond tegen God en zijn volk (vers 6). De grote wereldmacht Assyrië on­dersteunde al die kleint­jes en was hun tot arm, zegt vers 9.

De volken die hier ge­noemd worden, waren om­wonende volken en voor een deel waren het zelfs broedervolken. Zij staan model voor geestelijke machten die in de geeste­lijke wereld bepaalde prin­cipes vertegenwoordigen waardoor ze eensgezind trachten het volk Gods uit te roeien.

De werkelijke strijd is niet op aarde, maar in de geestelijke wereld. Paulus zegt daarom: “Doe de wa­penrusting Gods aan, om te kunnen standhouden tegen de verleidingen des duivels; want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten” (Ef. 06:11-12) .

Daar, in de hemelse ge­westen, wordt het volk van God, dat in de hemel woont, omringd door Assur en Edom en Amalek en alles wat Asaf nog meer noemt. Als alle christenen dit toch eens mochten gaan verstaan. Al het re­ligieus bezig zijn met het volk Israël in het Midden-Oosten is een gemene ver­leiding en misleiding van de duivel. Het verblindt de christenen voor de werkelijke strijd die woedt rondom en in het ware geestelijke Israël van God. Al het aardsgerichte bezig zijn, in welke vorm dan ook, is een afleiding en misleiding door de grote vijand van God en mensen.

Tegen de kennis van God

In 2 Korinthiërs 10 vers 3 tot en met 5 (2 Kor. 10:03-05) omschrijft Paulus hoe de ware strijd van een christen gestre­den dient te worden en waarom het de vijand te doen is. Hij zegt: “Want al leven wij in het vlees, wij trekken niet ten strij­de naar het vlees, want de wapenen van onze veldtocht zijn niet vlese­lijk, maar krachtig voor God tot het slechten van bolwerken, zodat wij de redeneringen en elke , schans, die opgeworpen wordt tegen de kennis van God slechten, en elk bedenksel als krijgsgevan­gene brengen onder de gehoorzaamheid aan Chris­tus” . Wat beoogt de vijand dus? Dat er geen kennis van God zal zijn!

De profeet Habakuk zegt dat de aarde vol zal wor­den van de kennis van des Heren heerlijkheid (Hab. 02:14a). Dat is de belofte, dat is het doel van God. Een volk dat zijn God niet kent, gaat verloren (Hos. 04:01-06) en is door vleierijen tot afval te bewegen, maar het volk dat zijn God kent, zal sterk zijn en daden doen (Dan. 11:32). En daarom richt de vijand met grote list bolwerken en schan­sen op en komt hij met redeneringen en bedenk­sels tegen de kennis van God.

Eensgezindheid van de vijand

Paulus verstaat door de Heilige Geest dat in latere tijden mensen afvallen van het geloof doordat zij zich begeven tot verleidende geesten en leringen van duivelen (1 Tim. 01:04, Statenvert.). En die ‘latere tijden’ zijn nu wel zeer actueel.

Hiertoe gaat de satan zijn gehele rijk mobiliseren en organiseren. “Want zij hebben eensgezind be­raadslaagd – in het He­breeuws staat er ‘met één hart’ – om Gods volk te verdelgen”. Iedere afde­ling zal naar eigen aard, rangorde en vermogen samenwerken met het ge­heel om Gods bescherme­lingen te verdelgen. Daartoe hebben ze een verbond gesloten.

De duivel gaat hierbij zo­ver dat hij aan de anti­christ – het beest uit de aarde, als tegenbeeld van Jezus Christus, die niet uit de aarde maar uit de hemel is – zijn kracht en zijn troon en zijn grote macht geeft (Openb. 13:2) .

Een mens die de mond is van de satan door de geest van het beeld uit         <

de afgrond. Dit als tegen­beeld van de gemeente die de mond van Jezus Christus door de Heilige Geest.

List, bedrog en verleiding

De oorlog die tegen de gemeente van Jezus Chris­tus gevoerd zal worden, is er niet een van bruut geweld, maar Asaf zegt: “zij smeden een listige aanslag tegen Uw volk” . De duivel gaat met list te werk. In Genesis 3 vers lezen we al dat hij de lis- tigste van alle boze gees­ten is. In bruut geweld (waar het uiteindelijk wel op uit zal lopen) zit geen verleiding voor het volk van God. Waar de gemeen­te van Jezus Christus zich tegen wapenen moet met de gehele  Gods is juist tegen de bedrieglijkheid.

Paulus zegt dat “de komst van de wetteloze, de anti­christ, is naar de werking des satans met allerlei krachten, tekenen en bedrieglijke wonderen. (2 Thess. 02:09). Het is bedrieglijk omdat het zo­veel lijkt op het echte! Alleen diegenen die zich geheel los hébben gemaakt van de aarde en hun ver­wachtingen ook niet meer stellen op de aarde en voor dit leven, zullen het zien en niet bezwijken. Hierbij zal het zwakke in het lichaam van Christus – de zuigelingen en het verwoeste – door het sterke ondersteund en beschermd dienen te wor­den .

Ook Jezus spreekt van deze georganiseerde ver­leiding. Hij zegt: “Zie dan toe dat niemand u verleide, want velen zullen komen onder mijn naam en zeggen: Ik ben de Christus, en zij zullen velen verleiden. Indien dan iemand tot u zegt: Zie hier is de Chris­tus of: Hier, gelooft het niet, want er zullen valse Christussen en valse pro­feten opstaan en zij zul­len grote tekenen en won­deren doen, zodat zij, ware het mogelijk, ook de uitverkorenen zouden verleiden” (Matt. 24:05 en Matt. 24:23-24).

De weideplaatsen van God

In vers 13 van Psalm 83 lezen we dan nog dat de overheden en machten zeggen: “Wij willen in be­zit nemen de woonsteden Gods”. Ziehier wat de vij­and beoogt: “Zij willen zich zetten in de tempel Gods om aan zichzelf te laten zien dat ze een god zijn” (2 Thess. 02:04). Hiermee willen ze God zijn woning ontroven en de mens meeslepen in hun verderf.

Maar vers 13 wordt ook nog anders vertaald. Meer letterlijk staat er: “Zij riepen: Wij trekken aan óns de weidegebieden van God” (vert. Gerhardt v. d. Zeyde) . Dat is de uitkomst van hun eensge­zinde beraadslagingen. Ze willen de weideplaatsen, de oasen van God in de woestijn, in bezit nemen. Daar waar het volk van God geweid wordt, waar het geestelijk voedsel ont­vangt, dat zijn de plaat­selijke gemeenten over de gehele aarde!

De hele wereld is, gees­telijk gezien, één grote woestijn waar het volk van God in onderhouden wordt (Openb. 12:14). In de woestijn is voor de ge­meente geen enkel leven meer. Als deze oasen door verleidende geesten en leugengeesten in bezit ge­nomen worden dan is dat onherroepelijk de geeste­lijke ondergang van het volk.

Dat is de grote list die de duivel toepast en waar Gods volk oog voor moet krijgen. Hij tracht van binnenuit te werken. Hij wil de leer en de hele uit­werking in de gemeente mede gaan bepalen. En dat zal zich dan manifes­teren in bedrieglijke en verleidende en zelfs grote tekenen en wonderen, zegt Jezus en ook Paulus. Waar hij de leiding van de ge­meente kan beïnvloeden en bevruchten daar is de uit­roeiing al voor een groot deel geslaagd.

Bij het verbond om Israël te vernietigen in de dagen van Asaf waren het vooral de broedervolken die het meest vijandig gezind wa­ren en de wereldmacht Assyrië ondersteunde hen.

De vijand zal ook nu trachten verdeeldheid te zaaien in de gemeenten onderling. Verheffing van de één tegen de ander, veroordeling van andere broeders, verdachtmakin­gen, verheffing van zich­zelf om een betere visie, meer genezingen, meer blijdschap, meer liefde, enz. De vijand zal alles aangrijpen om te verdelen, te verzwakken en te ver­delgen. Dit is een niet te onderschatten kwaad, wat de gemeenten bedreigt en wat het vijandelijke leger met grote eensgezindheid tracht uit te voeren. Zijn tactiek is altijd: ‘Verdeel en heers!’ Alle gemeente­leden dragen verantwoor­delijkheid door hun per­soonlijke leven te heiligen in de waarheid en zich te laten leiden door de Hei­lige Geest der waarheid.

De Allerhoogste over de hele aarde

De vijand zal in zijn plan uiteindelijk toch niet sla­gen. Het volk van God, dat in Sion woont, roept tot God en zegt: “Laat vuur van U uitgaan en verdelg de vijand en doe hun als Midian en Sisera en Jabin, Oreb en Zeëb, als Zebah en Zalmuna en al hun vorsten” (Ps. 083:010-016).

Dan is het antwoord van de Here der heer­scharen: “Vreest niet, o mijn volk, dat in Sion woont, voor de Assyriërs, wanneer zij u met de stok slaan en hun staf tegen u opheffen, zoals Egypte deed. Want nog een korte wijle, dan is de gramschap ten einde en mijn toorn richt zich op hun vernie­tiging. Dan zwaait de He­re der heerscharen de gesel over hen, zoals Mi­dian geslagen werd bij de rots Oreb en Hij zwaait zijn staf over de zee en heft die op, zoals in Egypte. En het zal te dien dage geschieden, dat hun last van uw schouders af­glijden zal en het juk van uw hals, ja het juk zal vernietigd worden op uw schouder” (Jes. 10:24-27) .

En dan eindigt Asaf zijn Psalm met: “Opdat zij we­ten, dat alleen uw naam is: HERE, de Allerhoog­ste over de ganse aarde”.

 

 

 

Bouwstenen door Duurt Sikkens

* Hoe word je wijs? Door God of door schade en schande.

* Het is gemakkelijker een christen te heten dan er één te zijn.

* Vecht je niet dood, vecht voor je leven. X

* Welke God staat er eigenlijk op de rand van de gulden?

 

Eenheid (gedicht) door Piet Snaphaan

Eensgezind zijn zij ons streven,

zoals God de Vader met Zijn Zoon,

Hem volgen ondanks spot en hoon.

God heeft Zijn Geest immers gegeven,

om Zijn gezindheid te beleven.

 

Eenheid door ’t geloof, één doop,

door Gods gedachten op één lijn,

op dat niveau steeds bezig zijn.

Geroepen zijnde in die hoop,

Vanuit Gods Woord dat Hij ons bood.

 

’t Is zaak om eenheid te bewaren,

steeds waar de één de ander vindt,

ontstaat een band die samen bindt!

Waar eenheid is, zal men ervaren,

dat God Zijn kracht kan openbaren.

 

Intermezzo door Gerry Velema (geschonden)

Wat was ik gisteren ook al weer?

Ze is peuter-af. Eindelijk is het dan zover: Ze mag naar de kleuterschool toe. Het is echt een feestdag. Op school het feestvarkentje zijn met een mooie versierde verjaardagsmuts. Hoog op de stoel klinkt het voor haar: Lang zal ze leven. Ze mag de kinderen trakteren en s ‘middags een feestje geven.

En voor de jarige allemaal. . . kadootjes!

Het snoetje straalde. Ze kon van al het moois geen genoeg krijgen. Maar tegen de middag zocht ze me even op in de keuken met een vraag: ‘Mam, wat was ik gisteren ook alweer?’

Ze was dat andere woord vergeten. Nu was ze een (uitgeknipt gedeelte)

 

 

kadootjes als: reinheid, blijdschap, \rede, rechtvaardige kleren, kronen van troost en heil.

Het kon maar niet op. Wat een feestvarkentjes waren we. En wat waren we niet meer? Zondaars, ver van het Koninkrijk van de Vader.

Zomaar verandering van naam, verandering van ‘schooltje’. We zitten nu bij Hém in de leerschool.

Mam, wat was ik vroeger ook alweer? Toen mijn kleine meid me dat vroeg, bedacht ik, hoe goed het zou zijn om zo eenvoudig als een kind, te geloven in die feestdag van je bekering.

Moesten we niet als kinderen zijn om binnen te komen in Cods Koninkrijk? Zo eenvoudig, zo simpel de waarheid aan nemen en dat hele moeilijke woord van je verleden vergeten? Vergeet het maar, wat je ‘gisteren’ was.

En als je het Vader vraagt: Wat was ik gisteren ook alweer?, dan krijg je ZIJN antwoord op die vraag: ‘Kind, Ik ben het ook helemaal vergeten!’

Mijn zonden gedenkt Hij niet meer! (Hebr. 8:12).

 

De nieuwe weg door Tea Keuper Dijk

 

Als je geregeld van het westen naar het oosten van ons land rijdt, en omgekeerd, ontdek je herstel- en vernieuwings- werkzaamheden aan onze Nederlandse autowegen. Om en nabij mijn geboor­testad Oldenzaal is er ook heel wat veranderd. En er verandert nog meer in de nabije toekomst, om het verkeer sneller en veiliger om de steden heen te leiden.

Verandering en doel

Er worden eerst plannen gemaakt, besprekingen gevoerd, overleg ge­pleegd, berekeningen ge­maakt, grond en gebou­wen onteigend. Dan ko­men de praktische zicht­bare veranderingen in het landschap. Hier en daar zie je bulldozers graven; er verrijzen zandbergen, er ontstaan zogenaamde ‘kunstwerken’ zoals viaducten, bruggen, opritten, alles tot voor­bereiding van de aanleg van de bewuste snelweg. Het duurt vaak jaren en dan komt de uiteindelijke realisering van het doel.

Toen ik dezer dagen weer van west naar oost en omgekeerd reed, zag ik ineens een beeld, een gelijkenis vanuit dit ge­geven, die slaat op het leven van een kind van God, die zijn voetstappen gezet heeft in het Ko­ninkrijk van Hem en een bewuste keuze heeft ge­maakt voor Zijn plan, Zijn weg.

Hij/zij verzamelt kennis, treedt in nauw contact met de hemel­se Bouwkundige / Schepper, spreekt met Hem en… luis­tert vooral naar Hem!

Hij/zij onteigent land, eist het op. De prijs is vaak hoog. Ik denk hierbij ook aan de prijs die Jezus heeft betaald voor de we­reld .

Het oude beeld(leven) verandert volkomen. Obstakels, soms prach­tige bouw (bol!) werken gaan tegen de grond… Er komt een heel nieuw landschap, uit­zicht en… op een gegeven moment weet je de oude situatie niet eens meer.

Er ontstaan bergen en dalen; er wordt ge­schud, gegraven, maar ook: vlak en recht ge­maakt. Bruggen naar God en je broeder/zus­ter /naaste . . .

God geeft nieuwe wegen

Ziet u met mij de beelden? En dan komen de opritten tot dé nieuwe weg. God effent de baan. Hij baan­de weg door Jezus’ komst naar deze wereld!

Dan wordt de nieuwe weg geopend. Hij werd lang geleden door Jezus Chris­tus geopend! Hij knipte als het ware het lint door en wij mogen juichend de nieuwe weg betreden! En jagen naar het doel, ge­nietend van het landschap om ons heen, biddend en alert in storm en regen, de wegbewijzering goed volgend. Genietend van de wolken aan de lucht, (wolken van getuigen – gemeenten Gods) en… och, bedenkt u zélf nog maar meer beelden wat betreft de nieuwe weg: uw voertuig, de weers­omstandigheden, de me­dereizigers, enz. ’t Is de moeite van het overden­ken waard.

Maar de hoofdgedachte is: God geeft nieuwe we­gen, nieuwe gedachten vanuit Zijn eeuwenoude principes over de weg, de waarheid en het waar­achtige, eeuwigdurende leven voor de mens, die het Koninkrijk van Hem is binnengegaan.

 

De Geest van kracht, liefde,  bezonnenheid door Margreet Gast

In 2 Timoteüs 1 vers 7 lezen we een typering van de Heilige Geest, waaruit we iets kunnen leren over het wezen van God. Tegenover de ‘geest van lafhartigheid’ stelt Paulus de geest/Geest van kracht, liefde en bezonnenheid, die God geeft.

Een Geest van kracht

In het Grieks staat er: ‘dunamis’, dat houdt Tn een energie, een bron van sterkte die in de geestelijke wereld dingen in beweging zet. Een kracht ook, die tégenkrachten kan doorstaan, welke vanuit het rijk der duisternis op ons af komen.

Een Geest van liefde

– Liefde is óók een kenmerk van de Heilige Geest die God ons in de geestesdoop schenkt. Liefde is ook een kracht! Het is niet zo maar een gevoel dat over je komt, maar goddelijke liefde is een actieve, gerichte, bewust aangevende energiebron in ons. ‘Jezus liefhebben’ en ‘Zijn geboden bewaren’ gaan samen! Een sterke liefde voor het Woord, maakt dat we Gods geboden doen (Joh. 14:21-23).

Een Geest van bezonnenheid

– Bezonnenheid is: bedachtzaamheid, standvastigheid. Het houdt in: niet snel in paniek gebracht kunnen worden; niet van je stuk gebracht kunnen worden^ Bezonnen mensen staan dus vast in het geloof. Zij houden stevig vast aan wat God hen zegt, zonder aan het twijfelen of wanhoop gebracht te worden bij het ‘zien’ van de werken van de boze.

Deze geest van kracht, liefde en bezonnenheid wordt gesteld tegenover: lafhartigheid. Wat houdt lafhartigheid in? Het woord, dat in de grondtekst staat, kan vertaald worden met:

  1. vreesachtigheid;
  2. zwak-van-geloof zijn;
  3. het hebben van een gevoel van weerloosheid tegenover het lot dat je overkomt.

De geest van lafhartigheid werkt in een kind van God uiteraard niets goeds uit. Vrees voor wat de boze kan doen, is dan het gevolg. Maar er zal ook een laffe houding zijn als het erop aankomt de strijd aan te gaan. Door de geest van lafhartigheid wordt men tot knecht van de boze. Intimideren en de mens ten onder houden doet deze slechte meester.

God verheft de mens. God geeft zijn kinderen hun waarde terug. God respecteert ons, acht ons zéér hoog. Zijn liefde voor ons willen we dan ook beantwoorden met liefde, geloof, en standvastig-blijven-in-Hém.

Redactie

-Wie liefheeft wordt liever.

-God is niet zo’n prater.

Als ik struikel over het verkeerde is het geloof in het goede een reden om weer op te staan.

Jezus zegt: Ga uit. Niet: Blijf binnen.

De kracht van de sterke ligt hierin dat hij de zwakkere ondersteunt.

 

Inleiding tot de Hebreeënbrief door Klaas Goverts 4

Bijbelstudie Hebreeën 4

Beter. Het nieuwe verbond is beter dan het oude. Dit betekent niet: het Nieuwe Testament is beter dan het Oude; dat zou een noodlottig misverstand zijn. Niet het Oude Testament is verouderd en verjaard. De gedachte van een nieuw verbond vinden we juist in het Oude Testament (bij Jeremia). Dus wie het Oude Testament af schaft of minderwaardig acht, heeft ook geen nieuw verbond meer.

Hier komen we tot de kernvraag. Wat is er nu beter? De eerste keer dat het woord ‘beter’ in de Hebreeënbrief voorkomt, kan ons wellicht op het spoor helpen. Dat is (Heb. 01:04); het NBG vertaalt daar met: machtiger; zóveel machtiger geworden dan de engelen. (Zoveel beter geworden dan de engelen (boden) als Hij een meer onderscheiden naam boven hen beërfd heeft).

Ten aanzien van het thema ‘beter’ in de Hebreeënbrief dreigt een misverstand. Men meent dan dat het in deze brief gaat om de ‘verhevenheid van Gods Zoon, boven heel de oude bedeling’. Hij is verheven boven de profeten, boven de engelen, boven Mozes, boven Aaron, boven de wetgeving, boven de offercultus, etc. Op die manier zouden we toch weer terecht komen in een

bedelingenleer. De opschriften in de NBG-vertaling werken deze gedachte mogelijk enigszins in de hand: De Zoon boven de engelen. Jezus boven Mozes verheven. Christus hoger priester dan Aaron.

Maar waarom en waarin is Jezus de ‘betere’? Hij is beproefd gebleken, in de proef overeind gebleven, Hij heeft voor ons allen als mens stand gehouden. Zijn kracht is niet een geheimzinnig soort verhevenheid, de Hem weer weg plaatst, op een grote afstand van Mozes en Aaron en ons, neen, zijn majesteit bestaat juist hierin dat Hij nergens de condition humaine (het menselijk bestaan met alle begrenzingen die daaraan verbonden zijn) is ontlopen.

Voor de schrijver van de Hebreeënbrief bestaat er niets hogers dan de mens. En Jezus is juist daarin groots, dat Hij nooit iets anders heeft willen zijn dan puur, louter, enkel mens, Hij heeft niet getracht te vluchten in een engelen-bestaan. Hij heeft zich niet verheven boven Mozes, maar in plaats daarvan ging Hij de weg van Mozes tot het einde toe. Zo is Hij het definitieve (voor)beeld geworden van Gods bedoeling met de mens, van Gods verbonden zijn met de mens.

Er is een uitleg die de Hebreeënbrief dood maakt: dan wordt Jezus helemaal geïsoleerd:

Hij wordt losgesneden van de Thora (en van Tenakh).

Hij wordt losgesneden van ons.

Dan staat Jezus op een eenzame hoogte; dan wordt Hij geplaatst in het isolement dat Hij nu juist kwam opheffen! Want we moeten niet vergeten dat de Hebreeënbrief begint met: In de mens Jezus spreekt God tot ons. Let wel: tot ons! Jezus was er niet voor zichzelf. Toen God tot Jezus zei: een zoon van mij ben jij, toen zei Hij dat tot ons. En toen God tot Jezus zei: zet je aan mijn rechterhand, toen zei Hij dat tot ons. Tot wie van de engelen heeft Hij ooit zoiets gezegd? Maar wel tot ons!

Het woord ‘beter’ (kreittoon) betekent eigenlijk: sterker. Jezus is sterker dan de engelen; waarom? Hij is tot het einde op zijn post gebleven. Hij heeft juist geweigerd verheven te worden boven zijn mensen. Hij wilde geen ivoren toren, Hij wilde daar zijn waar zijn broeders waren. Wie Jezus in een verheven isolement plaatst, maakt het hele evangelie steriel. Jezus wilde zaad zijn en Hij ging de weg van het zaad; Hij liet zich verstrooien. Engelen kunnen geen zaad worden; dat is alleen gegeven aan de mens.

Een Bijbelboek is altijd geschreven vanuit een bepaalde problematiek, nooit vanuit een theoretische beschouwing. De Bijbel geeft ons geen ‘wereldbeschouwing’. Wat is dan de problematiek waar de lezers van de Hebreeënbrief mee worstelden? Dat was de angst voor de begrenzing en voor de vergankelijkheid van hun bestaan. Ze voelden zich maar kleine mensen. Ze kwamen uit een eeuwenlange lijden ervaring. Als ze achterom keken, zagen ze een eeuwenlange nacht achter zich, en als ze vooruit blikten, was daar voor hun besef een eeuwenlange nacht voor hen. Voor hen was het mens-zijn getypeerd met de woorden van de Hebreeënschrijver in (Heb. 02:15):

zovelen als er door doodsangst heel het leven lang waren vervallen tot slavernij.

Of: ze zaten in de greep van de dienstbaarheid. Bij alles wat je doet, die schaduw. Die nooit aflatende somberheid: je begint ergens aan, maar morgen kan het afgelopen zijn. Je weent om bloemen, in de knop gebroken. Lijden, maar niet alleen als een zwaarmoedige deken die zich over je uitspreidt, doch ook als een onontkoombare realiteit, gegeven met je bestaan als mens, als volk. Wat zeg je dan? Is er dan een woord, een antwoord?

Psalm 8. De Hebreeënschrijver grijpt voor zijn mensen naar een Psalm:

Wat is een enosj (mensje) dat Ge hem gedenkt? een mensenkind dat Ge op hem let?

Ge hebt hem een weinig onder de engelen vernederd met lichtglans en eer hebt Ge hem bekranst alles hebt Ge ondergeschikt gemaakt onder zijn voeten.

Dit oude lied heeft een hele geschiedenis doorgemaakt. Je zou haast zeggen: dit lied is met de mensen meegegaan dagen en nachten, vele geslachten. Het is met de mensen oud geworden en toch was het weer nieuw. Het heeft in hen gezongen en als ze niet meer zingen konden dan droeg het hen als in dagen van ouds. Het stond aan hun sterfbed, het zong zacht aan hun graf. Samen met hen trok het mee in hun ballingschap. Het wachtte op hen als ze naar huis kwamen.

Psalm 8 heeft op zijn minst een vijftal fasen doorlopen:

Het was het lied van David, waarin hij zich bezint op het wezen van de mens en zijn plaats in de schepping.

In de ballingschap is dit lied op een nieuwe wijze gaan spreken. De ballingen voelden zichzelf als die kinderen en zuigelingen, machteloos en beroofd van hun moeder, hun moederstad, ontheemd en onmondig te midden van het machtige Babel. Voor hen werd die vraag nijpender dan ooit: wat is een ‘enosj, want ‘enosj betekent mens in zijn sterfelijkheid, in zijn broosheid en zwakheid, mensje, zou je kunnen vertalen. Zo werd Psalm 8 hun lied want ze herkenden zichzelf en ze konden in elk geval de vraag meezingen: wat is ‘enosj? en dat is al heel wat. Soms begon het bij hen te dagen en ze dachten: Dus toch! Uitgerekend uit de mond van onmondigen zal Adonai weerbaarheid grondvesten en zo zullen vijand en wraakgierige ophouden.

Dan komt het verhaal van Job, volgens sommigen geschreven als verwerking van de vragen die door de ballingschap waren opgeroepen. In Job 7 horen we precies dezelfde vraag als in onze Psalm opklinken:

Wat is (een) ‘enosj dat Gij hem zo groot acht dat Ge uw hart op hem zet hem bezoekt elke morgen elk moment hem toetst?

Aan deze vraag wordt het hele boek Job gewijd. Voor de schrijver is er nog maar één vorm van menselijke grootheid en dat is de tsaddiq, de rechtvaardige. Of beter: de beproefde, de mens die in de proef overeind gebleven is, de mens die het goed-zijn, het waar-zijn, het schoon-zijn van het leven, tegen alle schijn van het tegendeel in, staande houdt en die zo zelf staande gehouden wordt. Psalm 8 tekent de mens als middelpunt; Job 7 de mens als mikpunt.

Ook na de ballingschap is Psalm 8 door blijven klinken. Dit blijkt bijvoorbeeld uit Nehemia 10,30:

om te bewaren, om te doen al de geboden van de Here, onze Here

J…., onze Adon (Meester).

Deze specifieke uitdrukking (J…. Adoneenu) komt in Tenakh in deze vorm alleen op deze twee plaatsen voor: in Nehemia 10 en als omraming van Psalm 8 (vers 2 en 10) . Zo leefde ook in de dagen van Nehemia het gebed van de achtste Psalm voort.

Hebreeën 2. De Hebreeënschrijver richt zich tot mensen die gebukt gaan onder het ‘Sein zum Tode’, het zijn tot de dood, onder de doem van hun tijd. Hij wijst hen op de grote Jobsgestalte van zijn dagen: Jezus de Messias. Hij knoopt aan bij die oude Psalm die nog steeds geschiedenis maakte:

Maar nu zien wij nog niet ‘alles aan hem ondergeschikt’ maar de ‘een weinig onder de engelen vernederde’ zien we wel: Jezus, om het lijden van de dood

met lichtglans en eer bekranst,”

opdat Hij door de genade van God voor ieder zou proeven wat sterven is (Heb. 02:09).

Mozes pleitte voor de mensen bij God. Jezus was: Mozes- tot-het uiterste. Hij ging verder dan allen die voor Hem gegaan waren. Alleen daarin is Hij ‘verheven boven Mozes’. (Als men maar bedenkt dat deze formulering zéér vatbaar is voor misverstanden) . De priesters stonden voor de mensen bij God. Jezus werd: priester tot het uiterste.

Zo komt de Hebreeënschrijver tot zijn hoofdthema: de hoofdzaak is…

dat wij zulk een hogepriester hebben (Heb. 08:01).

Elke hogepriester die uit mensen genomen wordt, kan dat, want hij is ook zelf “met zwakheid omvangen” (Heb. 05:01-02). Er staat: met zwakheid omhangen, of met zwakheid omkleed. De priester ontvangt zijn priesterkleed, dat is zijn investituur; het ambstkleed wordt hem aangedaan. En het kleed dat bij hem hoort, is de mantel van de zwakheid. Hij is een ‘enosj.

Jezus was dat niet minder, maar nog veel méér! Hij heeft veel meer geleden dan de doorsnee-burger, omdat zijn maatstaf van humaniteit zoveel gevoeliger en kritischer is geworden dan die van de massa.

Van Hem wordt gezegd:

die in de dagen van zijn vlees beden en smekingen heeft toegebracht tot Hem die hem kon bevrijden uit de dood met sterke schreeuw en tranen en verhoord werd uit zijn angst ((Heb. 05:07).

Zo zwak werd Hij en ook dat werd Hij ten einde toe.

Zo werd Hij gelijk aan de minste van zijn broeders.

Hoewel hij zoon was

heeft hij geleerd (als een leerling) uit <le dingen die hij geleden heeft te. horen

en daarin voleindigd, is hij geworden voor allen die naar hem horen

oorzaak van eeuwige bevrijding (Heb. 05:08-09).

 

Herkenning door Tea Keuper Dijk (gedicht)

’t Is goed om kind’ren Gods t’ontmoeten,

Soms in een winkel of op straat.

’t Herkennen in een simpel groeten

Je weet het, als je samen praat.

 

En zómaar kun je samen delen

wat in je leeft, waarvóór ie leeft,

Luisteren, waar je dan mag helen,

Ook: wat die ander jóu weer geeft.

 

Zó heeft de Schepper ons geschapen

tot ’t loven van Zijn heerlijkheid;

Die lof ligt klaar om op te rapen

en saam kun je ’t aan Vader kwijt!

 

Dank U, mijn Vader, voor dit wonder

Kennis des Heren óveral.

Ééns wordt dit helemaal bijzonder:

Als d’aard vol van U wezen zal.

 

Levend Geloof – 251

1984 september nr. 251

Er is maar een evangelie door Gert Jan Doornink

“En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken dan zal het einde gekomen zijn” Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14).

De grote opdracht voor de gemeente

Matteüs 24 is een veel geciteerd hoofdstuk uit de bijbel. Vooral schrijvers over de eindtijd nemen dit hoofdstuk vaak zeer uitvoerig onder de loep. Opvallend daarbij is dat de uitspraak van Jezus over de prediking van het evangelie van het Koninkrijk vaak weinig of geen aandacht krijgt. Terwijl dit juist de grote en aller belangrijkste opdracht is van de eindtijdgemeente. Want temidden van alle duisternis, destructie en verwarring blijft God zijn grote liefde jegens de mens de kroon   der schepping – betonen. God wil niet “dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen” 2 Petrus 3 vers 9 (2 Petr. 03:09).

Onze God is een goede God en zoals Hij eens zijn Volmaakte goedheid tot openbaring bracht in zijn Zoon, die is rondgegaan, weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren” Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38), zo doet Hij thans via de gemeente. Maar deze gemeente is  dan ook geroepen hetzelfde evangelie openbaar te maken wat Jezus deed: het evangelie van het Koninkrijk; het volle evangelie.

Een andere evangelieverkondiging is nooit Gods bedoeling geweest. Er is maar één werkelijk, Gode welgevallig evangelie: het evangelie, dat de mens die er op ingaat, werkelijk verlost uit satans macht en hem overplaatst in Gods Koninkrijk.

Het brengen van dit evangelie brengt als consequentie mee dat verdrukking en vervolging ons niet bespaard zullen blijven, want de duivel haat de verkondiging en beleving van dit evangelie. Daarbij zullen we er rekening mee moeten houden dat deze verdrukking niet alleen komt vanuit de wereld en het naam-christendom, maar ook via christenen die het volle evangelie afwijzen. Immers zolang we het echte evangelie afwijzen zitten we nog in verkeerd vaarwater en heeft satan een vinger in de pap.

Het evangelie zonder compromis

Jezus was altijd bezig op radicale en compromisloze wijze het evangelie te verkondigen. Voor Hem bestond er geen halfslachtigheid of vaagheid. Hij wist hoe geraffineerd en listig satan de mensen gebonden probeerde te houden. Maar in gehoorzaamheid aan de opdracht van de Vader was Hij ten alle tijde bezig satan te ontmaskeren en te overwinnen.

Het evangelie van het Koninkrijk is een geestelijk evangelie, daarom kan het nooit op één lijn gesteld worden met veel hedendaags evangelie, wat horizontalistisch is of allerlei theorieën naar voren brengt van wat er op deze aarde kan gaan gebeuren. Jezus sprak: “Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld” Johannes 18 vers 36 (Joh. 18:36). Het volle evangelie maakt ons juist los van deze wereld. Het bindt ons aan de Vader, dat wil zeggen maakt ons één met Hem. Johannes schrijft: “Onze gemeenschap is met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus” 1 Johannes 1 vers 3b (1 Joh. 01:03b).

Het bewerkt dat we de dingen gaan zoeken, die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods en dat we de dingen bedenken die boven zijn, niet die op de aarde zijn” Kolossenzen 3 vers 1 (Kol. 03:01). Het maakt ons bewust dat we hemelburgers zijn die, vanuit onze plaats in de hemelse gewesten, leren strijden en overwinnen.

Het is een heerlijke zaak betrokken te zijn bij de verkondiging van dit evangelie. Daarbij wordt niet van ons gevraagd of wij een speciale bediening of ambt hebben, maar ieder kind van God, dat door Gods Woord en Geest de ogen voor dit evangelie geopend zijn, is geroepen dit evangelie door woord en daad openbaar te maken. Wie trouwens eenmaal dit evangelie heeft leren kennen zal ook niet anders meer kunnen en willen. God heeft zo’n grote liefde jegens ons gehad dat Hij zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar voor ons allen overgegeven heeft, en heeft ons met en in Hem alle dingen geschonken Romeinen 8 vers 32 (Rom. 08:32).

Deze liefde zal bij een waarachtig kind van God nooit onbeantwoord blijven. Hij heeft zijn liefde in onze harten uitgestort door de Heilige Geest Romeinen 5 vers 5 (Rom. 05:05). Daarom zullen wij als eindtijdchristen niet zwijgen, maar het volle heil proclameren, dwars tegen alle tegenstand in. God zal ons er voor bewaren dat de vijand ons er toe zal brengen een ander evangelie te verkondigen, want er maar één evangelie! Aan dat evangelie willen wij trouw blijven! En al worden wij dan door allen gehaat om zijns naams wil, het is als een rotsvaste zekerheid gegrift in onze harten dat wie volhardt tot het einde behouden zal worden!

 

De mens Gods wordt voltooid door Jan W. Companjen

 

Lezen: Jesaja 11 vers 1 tot en met 10 (Jes. 11:01-10). Vanaf Jesaja 11 vers 9 (Jes. 11:09) staat daar: “Men zal geen kwaad doen noch ver­derf stichten op gans mijn heilige berg, want de aarde zal vol zijn van de kennis des Heren, zoals de wateren de bodem van de zee bedek­ken. En het zal te dien da­ge geschieden, dat de vol­ken de wortel van Isaï’ zul­len zoeken, die zal staan als een banier der natiën, en zijn rustplaats zal heerlijk zijn”.

De groei naar de volwassenheid

Opwassen tot het zoonschap houdt in dat wij de manne­lijke volwassenheid zullen bereiken. Dat wij geestelijk volwassen zullen worden is een geweldig perspectief. In 1 Korinthiërs 13 (het hooglied van de liefde) staat: “Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, dacht ik als een kind en re­deneerde ik als een kind; eenmaal man geworden legde ik mijn kinderlijke manier van doen af.

Wat we nu nog zien zijn de vage beelden in een spiegel, maar dan (als we volwassen zijn) staan we oog in oog. Nu is mijn kennis beperkt, maar dan zal ik kennen zo­als God mij kent”.

Paulus doelt hier op de gro­te gave van het nieuwe ver­bond in Jezus Christus, dat wij God leren kennen zoals Hij in werkelijkheid is en dat wij de Zoon Gods gelijk­vormig zullen worden.

Het Woord Gods zal ook in het lichaam van Christus, de gemeente, vlees worden. Dat wil zeggen dat wij als gemeente van Christus tot één Geest zullen gaan samengroeien met de Vader en de Zoon opdat wij één zijn zoals de Vader en de Zoon reeds een samen ge­smolten eenheid is. Deze eenheid van God en Jezus is het voorbeeld voor de eenheid van de gemeente en die eenheid komt voort en wordt mogelijk gemaakt door de doop in de Heilige Geest. Christus in ons, de hoop der heerlijkheid is daarbij ons devies. Gods Geest moet en zal aldus gestalte krijgen in ons vlees en le­ven. Alles wat daarvoor no­dig is, is volbracht op het kruis van Golgotha. De ak­ker is de wereld, daarop speelt zich alles af. Die ak­ker, de wereld dus, is ge­kocht en betaald met het leven van Jezus Christus. Hij heeft ons gekocht voor God met zijn bloed uit elke stam, taal, volk en natie Openbaring 5 vers 9 (Openb. 05:09).

Vermeerdering van de geestelijke kennis

Het opwassen tot het zoon­schap houdt in dat onze Geestelijke kennis vermeerderd wordt. Er zijn zo in de loop der jaren nogal wat leerstukken ontstaan die zeer belemmerend werken op het goed verstaan van Gods Woord en daardoor de groei van de kennis Gods in de weg staan. Het is de duivel gelukt om dusdanige barricades op te bouwen dat het zuivere uitzicht vol­komen verloren is gegaan.

Eén daarvan is het leerstuk van de drie-eenheid. Het geloven in een eenheid die bestaat uit God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest. Wie Jezus wil gaan volgen en zich wil gaan uitstrekken naar zijn beeld, zal bij het leerstuk van de drie-eenheid al spoedig merken dat dit leerstuk een geweldig ob­stakel is naar de ‘volheid Gods’. Uit dit dogma komt toch immers naar voren dat Jezus toch eigenlijk God zelf is/was, en geen mens van vlees en bloed zoals u en ik. Hij wordt boven het algemeen menselijke gesteld en zijn inspirerend voorbeeld, wat Gods Geest in een mens van vlees en bloed vermag, gaat volkomen verloren. Hij was God, handelde Goddelijk, maar wij, wij zijn maar mensen. Mensen van vlees en bloed, weliswaar ge­doopt met de Heilige Geest, maar toch… ergens zon­daars en mensen met een mankement die niet geheel de weg Gods kunnen gaan.

Nu, geliefde broeders en zusters, ik kan u verzeke­ren dat, als u zo denkt, uw denken nog kinderlijk is en/of door de duivel gebeten bent. (Drie-eenheid)De slang, die hielenbijter, is er de oorzaak van dat uw gang op het geestelijke pad nog niet vast en zeker is.

God is Geest en Hij open­baarde zich in Christus. Hij schiep na de eerste Adam een nieuwe Adam en zijn Woord, dat gesproken was voor het gehele menselijke geslacht, werd vlees, werd zichtbaar in deze wereld. Hij werd aldus de eerstgeborene van een nieuw menselijk ge­slacht waarmee God de Va­der van al het Geestelijke leven, contact kon onder­houden. Dé Heilige Geest is de Geest van God en die Geest van kracht, liefde, volheid en oneindige goed­heid, die alles wat door de duivel overweldigd is, weer wil herstellen, wil wonen in mensen, waarvan Jezus Christus de eerste was. Zo­als reeds eerder gezegd kunnen wij dit het beste vergelijken met het menselij­ke lichaam, dat ook een drie-eenheid is, namelijk geest, ziel en lichaam. Die drie zijn ook één en niet te scheiden.

Jezus koos bewust voor de weg Gods

Jezus, in wie het Woord Gods als eerste gestalte kreeg, was een mens zoals u en ik. Hij had een eigen vrije wil. Hij kon wel en ook niet naar Golgotha gaan. Hij wist dat God zijn Vader was en koos bewust voor de weg Gods. Hij kocht ons aldus vrij uit de macht van satan. Hij be­dacht de dingen die boven zijn. Hij was de eerste met een volkomen geestelijk le­ven die kon zeggen: Ik doe geen ding of de Vader heeft het mij gezegd, ge­leerd. Zijn kennis was vol­komen. Hij wist dat Gods Geest alles in Hem was en daarom kon Hij zeggen: Voor de wereld er was, was Ik. Zoals Ik, Jezus, ben zo heeft God, de Vader van de ganse schepping, zich de mens vanaf de schep­ping gedacht.

Wij zijn, door geloof in Hem, mede opgenomen in dat grote plan Gods en met Christus mede gezet in de hemelse gewesten om daar het plan Gods te gaan uit­voeren. Daarvoor is ken­nis, Goddelijke kennis no­dig. Door de eeuwen heen is er steeds een strijd ge­weest tussen de mens die de zintuigen (hetgeen je zag, voelde, hoorde, enz.) lieten meewerken bij hun inzicht betreffende de ‘wa­re kennis’ en hen die het werk van de zintuigen op een laag pitje hielden. Menigmaal is in de geschie­denis gebleken dat bepaal­de kennis radicaal omver werd gegooid. Onder andere vond dit plaats door de steeds verdere ontwikkeling van de techniek. Na alle onderzoek kwam men uitein­delijk tot de Bijbelse conclusie dat ons kennen als mens, ten dele is. Ware kennis, zowel in het Geeste­lijke als in het natuurlijke, is slechts mogelijk door communicatie met God de Vader en Schepper van al­les waarover wij als mens, als kroon der schepping, gesteld zijn. Zijn Geest zal ons leiden naar het juiste inzicht en daardoor tot de ware kennis, namelijk Gods plan met deze wereld.

In 2 Korinthe 2 vers 6 tot en met 16 (2 Kor. 02:06-16) lezen wij een duide­lijke uiteenzetting betreffen­de deze Goddelijke wijsheid. Het geweldige plan Gods, waarbij het gehele volk Gods dat door Christus gered is, betrokken is. Paulus zegt daarvan in het genoemde Schriftgedeelte dat het een wijsheid is bedoeld voor in­gewijden. Het is niet een wijsheid van deze wereld of van de machtigen van deze wereld, want aan hun macht komt een einde. Nee, wat wij verkondigen is Goddelij­ke wijsheid die zal dienen tot glorie van de ganse schepping. Zouden de anti- goddelijke machten die de kruisiging van Jezus uitein­delijk hebben bewerkstel­ligd, van dit plan op de hoogte zijn geweest, dan hadden zij Christus niet la­ten kruisigen. Zij hebben zich namelijk aldus zelf van hun macht beroofd.

God zelf wijst ons de weg

Het is daarom dan ook zo’n harde noodzaak dat wij in deze eindtijd door God zelf geleerd worden. Wij zullen er voor moeten komen open te staan dat Hij ons ook heden, vandaag, iets te zeggen heeft op de weg naar het herstel van alle dingen. Daarvoor is het openbaar worden van de zonen Gods noodzakelijk en dat de gaven van de Geest weer goed gaan functioneren. Ook is het belangrijk dat wij door profeten en leraars weer op het juiste pad, de hoge weg, worden gezet.

Voor een ieder die geloof heeft en met ons belijdt dat de toekomst, ook van deze wereld, des Heren is, gaan de deuren open, gaat de hemel open en wordt de boekrol geopend. Een rol tot de eindtijd bewaard voor hen die daartoe zijn opgeklommen.

In dat Messiaanse vrederijk zal men geen kwaad doen, noch verderf stichten, want de aarde zal vol wor­den van de kennis des He­ren. En het zal te dien dage geschieden dat de volken de wortel van Isaï (Jezus Christus) zullen zoeken. Dan zal Jezus in het middel­punt staan, als een banier van de natiën en zijn rustplaats zal heerlijk zijn.

Jezus komt alle eer toe, Hem het hoogste eerbetoon. Hij vervult Gods raads­besluit.

De mens Gods wordt in ons voltooid!

 

 

 

Het nieuwe Jeruzalem (gedicht) Piet Snaphaan

Een Stad onwankelbaar gebouwd.

Met kostbare talenten,

Als Gods stad werd zij eens ontvouwd,

Johannes had haar reeds aanschouwd,

Als Stad met fundamenten.

 

Een Stad van ruimte, levend Licht,

Versierd met edele soorten,

Jeruzalem door God gesticht,

Zij krijgt gestalte, komt in ’t zicht,

Als stad met open poorten.

 

Jeruzalem gij Stad in wien,

Geen zon zich hoeft te tonen,

Waar ook geen tempel is te zien,

God is haar Licht, en bovendien,

Is zij als Stad volkomen.

 

O, heil’ge Stad, die vol zal zijn,

Van heerlijkheid en luister,

Met hemelburgers, groot en klein,

Die door het bloed gereinigd zijn,

Ontkomen aan het duister.

 

De profeet Zacharia door Klaas Goverts – 6 –

Het gesprek wordt hersteld

Het thema van Zacharia 3 zouden we als volgt kunnen formuleren: het herstel van het gesprek. “Vervolgens deed Hij de hogepriester Jozua zien, staande voor de Engel des Heren, terwijl de satan aan zijn rechterhand stond om hem aan te klagen” Zacharia 3 vers 2 (Zach. 03:02). De gestalte die hier in het middelpunt staat, is de hogepriester; hij vertegenwoordigt het priesterschap. Zijn naam is veelbetekenend: Jozua wil zeggen: de Here bevrijdt. Dit is God op het hart geschreven; zo is zijn wezen: Hij doet niets liever dan bevrijden, in de ruimte zetten, zoals de oorspronkelijke zin van het woord is. Maar in welke ruimte zet God de mens? In de ruimte van het gesprek. Mens zijn is aangesproken zijn. Mens zijn is antwoord geven, nog dieper, nog intenser: antwoord worden aan God. God wil dat we onszelf leren zien: jij bent antwoord, waar Hij op wacht.

Er is nog een gedachte die door de naam Jozua wordt opgeroepen: de herinnering aan de oeroude daden van bevrijding ten tijde van de intocht in Kanaän wordt erdoor wakker gemaakt. Eenmaal was daar een Jozua die het volk voorging en die ruimte maakte in het land. Derhalve, wanneer hier opnieuw de naam Jozua klinkt, dan gaat er een heimwee leven, een diep verlangen, een hunkering naar die daden Gods van het begin, Jozua, die zoete naam met zijn verborgen schatten: zou die naam nog eens opnieuw door de hemelen gaan ruisen, zou die naam nog weer de geestelijke wereld in beweging kunnen zetten, zou de Here nog weer eens als in de dagen van de oertijd, als in de dagen van het begin, als in de morgenstond van de geschiedenis, een God van bevrijding kunnen worden?

De heenwijzing naar de volkomen mens

Jozua, naam die oertijd en eindtijd verbindt, want tegelijk is deze naam een heenwijzing naar de naam Jezus, de volkomen mens, de laatste Adam, dat wil zeggen de laatste Mens, of wel de mens van het eindstadium, de mens in wie alle bevrijdende daden van God hun concentratiepunt, hun realisering, hun eindvervulling vinden.

Zo staat daar deze Jozua, gestalte van priesterschap en bevrijding. Een priester is een oprichter, want het Hebreeuwse woord ‘cohen’ hangt samen met een werkwoord dat op richten betekent. Een heel diep verband, want daarin ontdekken we dat een priester in wezen betrokken is bij de wederoprichting van alle dingen. Zoals God oprichter is, wederoprichter, zo zal de ware mens daarin deelgenoot zijn; een priester is iemand die het gevallene opricht, het neergebogene opheft, het verdrukte doet opstaan, opdat het weer mens zal zijn.

De aangetaste identiteit

Zo zien we deze Jozua daar staan, maar er is iets met hem aan de hand, het beeld wordt verduisterd, zijn gestalte is niet helder, zijn identiteit is aangetast, zijn oog omfloerst. Er staat een aanklager aan zijn rechterhand; niet Jozua is degene die spreekt, maar die aanklager heeft het woord. Zo is er geen gesprek, datgene waar de hele geschiedenis op gebouwd is, het gesprek tussen God en mens, dat is geblokkeerd. We komen hier tot het hart van de zaak, het hart van de wereldhistorie: als er geen priesterschap is, staat de geschiedenis stil. Dan is er geen heling van de tijd. Zo priester, zo volk: dat wil ook zeggen: als de priester verstomt, als de priester faalt, geremd is, met beschaamd gelaat staat, dan is er geen hoop voor het volk, geen hoop voor de schepping, geen uitkomst voor de geschiedenis, dan is de historie niets anders dan een langzaam doodbloeden van de tijd, een sterven van volkeren.

Herkennen we hierin niet het beeld van de gemeente door vele eeuwen heen, in het verleden en nu nog? De aanklager staat aan haar rechterhand. In naam van God zijn heel vaak geen daden van bevrijding verricht, maar integendeel, juist daden van knechting. Zo lezen we bijvoorbeeld: ‘Geregeld doken er karavanen met witte vlaggen uit de woestijn op. De kamelen zwaar bepakt met ivoor en gom, en gevolgd door troepen aan elkaar gebonden negers. Een neger kostte een halve schepel tarwe en bracht in Portugal in onze waarde twee a drie duizend gulden op. De Portugezen vonden dat het fortuin hun zo langzamerhand wel toekwam. In een reisverslag staat ronduit: Eindelijk behaagde het God, de Beloner van alle goede daden, voor de menigvuldige in zijn dienst geleden tegenspoeden, hun roem voor hun moeiten en vergoeding voor de onkosten te geven, want aan mannen, vrouwen en kinderen werden tezamen 165 stuks gevangen’.

Zo werd het priesterschap verdonkerd; de bevrijding bleef uit. Aanklacht na aanklacht stapelde zich op. Wat gemeente moest heten, werkte niet mee met de Bevrijder, doch maakte gemene zaak met de slavendrijver. Zo staat de gemeente daar, met vuile klederen, een gestalte, belast en besmet, niet meer in staat tot gesprek, want de aanklager heeft gelijk.

Wie kan het gesprek herstellen

Is er dan nog een wending mogelijk? Kan priesterschap hersteld worden? Alleen als God een brandhout uit het vuur rukt. Het vuur woedt, het vuur spaart niets en niemand, het vuur kent geen mededogen; zo is de grimmigheid van de boze. De priesters hadden hun positie verspeeld en ballingschap was het resultaat, als een vuur had Babel het heiligdom en de dienst des Heren verteerd, de dienaren ontluisterd. De wegen naar Sion treuren, haar priesters zuchten, zo horen we in Klaagliederen.

Alleen God kan de aanklacht tot zwijgen brengen en het gesprek herstellen. “De Here echter zeide tot de satan: De Here bestrafte u, satan, ja, de Here, die Jeruzalem verkiest, bestraffe u” Zacharia 3 vers 2 (Zach. 03:02). Heel sterk komt in de wijze van formuleren naar voren: de vrijspraak gaat van God zelf uit. De Here, dat is zijn exodus- naam, Hij is de God van de vrijspraak, de God die er immer weer op uit is, het gesprek weer op gang te brengen. Door vrijspraak wordt het gesprek weer geopend. Het woord ‘bestraffen’ betekent eigenlijk: schelden. God scheldt de satan, dat is de hinderaar, de dwarsligger.

Dan gaat er iets veranderen. Dan is het niet meer: de satan aan mijn rechterhand, maar: de Here is aan mijn rechterhand, en daarom wankel ik niet Psalm 16 vers 8 (Ps. 016:008). Eerst zou de mens wankelen en vallen, hij kon niet staande blijven in het gericht, maar nu wankelt hij niet langer, hij kan staan te midden van de gerichten. Zo werd Jezus de eerste mens die stand hield in het gericht, zodat van Hem gezegd kon worden: “Want Hij (de Vader) is aan mijn rechterhand, opdat ik niet wankelen zou” Handelingen 2 vers 25 (Hand. 02:25), waar Petrus de genoemde psalm citeert en toepast op Jezus) .

De verwrongenheid gaat verdwijnen

Jozua was met vuile klederen bekleed, terwijl hij voor de Engel stond. Toen nam deze het woord en zeide tot hen die voor Hem stonden: Doet hem de vuile klederen uit” Zacharia 3 vers 3 en 4a (Zach. 03:03-04a). Er staan dienstengelen gereed en zij worden ingeschakeld om Jozua te ontdoen van de oude klederen. Dan komt het woord tot hem: “Zie, Ik neem uw ongerechtigheid van u weg, Ik trek u feestkleren aan” Zacharia 3 vers 4b (Zach. 03:04b). Het begrip ‘ongerechtigheid’ heeft als grondbetekenis: verwrongenheid. Zonde maakt het wezen van de mens verwrongen. Hij kan zichzelf niet meer zijn. Letterlijk staat er: Ik doe uw verwrongenheid van boven u overtrekken. Zoals een nevel boven het hoofd van een mens wegtrekt. De verwrongenheid moet plaats maken voor feestdracht. Het hier gebezigde woord voor feestkleren komt slechts tweemaal in Tenakh voor en duidt, vanuit het Arabisch afgeleid, op geschonken erekledij.

Nu is het frappant dat we in vers 5 lezen: “Ik nu zeide” . We bemerken dat de profeet hier zelf een aandeel krijgt in het restaureren van het priesterschap. Hij raakt betrokken in het gesprek. Hij geeft aan wat er nodig is om Jozua in zijn ambt te herstellen. God wil niet dat de mens maar gelaten alles over zich heen laat komen, maar dat hij bewust en met inschakeling van zijn denkvermogen meedoet. Van Zacharia als profetisch mens wordt verwacht dat hij gedachten aandraagt die in het herstelplan van God passen. God zoekt de mens die met Hem meedenkt, met Hem meeleeft, met Hem meevoelt. Die mens zal meer en meer gaan aanvoelen wat er nodig is voor de realisering van Gods bedoelingen.

“Ik nu zeide: Laat ze een reine tulband op zijn hoofd zetten” Zacharia 3 vers 5a (Zach. 03:05a). Met de tulband wordt aangeduid een doek die meermalen om het hoofd gewikkeld wordt, het teken van de hogepriesterlijke waardigheid. Toen Jozua daar stond voor God, was hij derhalve ook zijn waardigheid kwijt. Wat Zacharia hier naar voren brengt, is dus van de hoogste importantie; hij beseft dat er één ding urgent is: het herstel van de waardigheid. “Toen zetten zij een reine tulband op zijn hoofd en trokken hem een staatsiegewaad aan, terwijl de Engel des Heren erbij stond” Zacharia 3 vers 5b (Zach. 03:05b). Letterlijk staat er: ze bekleedden hem met gewaden. Speciaal wordt erbij vermeld dat de engel of bode des Heren tijdens deze plechtigheid stond, dat houdt dus in dat hij van zijn zetel opgestaan was. Staan duidt op een strijdbare houding. Het is een strategisch moment. Wanneer het priesterschap hersteld wordt, staan de engelen op. We bespeuren hier een geestelijke wet: wanneer de priesters weer tot waardigheid komen, heeft dat zijn uitwerking in de geestelijke wereld; de engelen verheffen zich dan om tot actie over te gaan.

De bewaring des Heren

“Hierop vermaande de Engel des Heren Jozua: Zo zegt de Here der heerscharen: Indien gij in mijn wegen wandelt en de door Mij opgedragen taak waarneemt, dan zult gij zowel mijn huis richten als mijn voorhoven bewaken, en Ik zal u doen verkeren onder hen die hier staan” Zacharia 3 vers 6 en 7 (Zach. 03:06-07) . Nauwkeurig vertaald staat er niet: hij vermaande Jozua, maar hij betuigde Jozua.

Vervolgens is er sprake van twee voorwaarden en drie beloften. De voorwaarden zijn: in mijn wegen gaan, en de opgedragen taak waarnemen, letterlijk staat er een uitdrukking die met name in Numeri nogal een rol speelt: mijn bewaring bewaren. Dit mogen we niet zomaar slordig vertalen; dan gaat de kracht eruit. Van Abraham zegt God in Genesis 26: “hij heeft bewaard mijn bewaringen” . In Leviticus 8 klinkt de oproep tot Aaron en zijn zonen: “bewaart de bewaring des Heren” Leviticus 8 vers 35 (Lev. 08:35) . Dat gaat dieper dan wat het NBG noteert: “gij zult het u door de Here gegeven voorschrift in acht nemen” . Het gaat hier om de bewaring des Heren. Dat wil zeggen: het gaat erom, wat God bewaart. Hij is principieel degene die bewaart. Wat bewaart Hij? Hij is de bewaarder Israëls, Hij bewaart de mens, de schepping die Hij gemaakt heeft. Nu ontvangt de mens de opdracht, te bewaren de bewaring Gods, anders gezegd: hij moet bewaren wat God bewaart. Hij is dus geroepen om navolger van God te zijn. Juist tegen de achtergrond van de ballingschap, waar immers zovele kostbare waarden verloren gingen, krijgt deze opdracht die Jozua ontvangt, zijn bijzondere reliëf.

Zo ook nu, in onze dagen: God plaatst ook ons als priesters voor de taak, te bewaren wat Hij bewaart. De gemeente heeft de roeping, te bewaren; wat zal zij bewaren? Het waarachtige mens zijn, de waarde van het bestaan, zo aangevochten in deze tijd waarin de mens gelijk gesteld wordt met een machine, een onpersoonlijk voorwerp. De gemeente zal bewaren de waarde van God, in een tijd waarin zovelen het kwade aan Hem toeschrijven. De gemeente zal bewaren de waarde van de schepping, in een tijd waarin zovelen zeggen: alles, hoe schoon ook, zal eenmaal vergaan; in een tijd waarin velen de aarde afschrijven als ‘wijlen de planeet aarde’ (the late planet earth) . De gemeente zal bewaren alles wat haar Meester bewaart.

De mannen van het wonderteken

Dan zijn er drie beloften: ten eerste, gij zult mijn huis richten, ten tweede, ge zult mijn voorhoven bewaren (weer dat woord ‘bewaren’), en ten derde, Ik zal u doen verkeren, letterlijk: Ik zal u toegangen geven tussen hen die hier staan. Dus hem wordt toegezegd de entree in de geestelijke wereld, de toegangen tussen de hemelse heerscharen zullen voor hem openliggen.

“Hoor toch, Jozua, hogepriester, gij en uw gezellen die voor u zitten – zij zijn immers mannen die ten wonderteken dienen – ”            Zacharia 3 vers 8a (Zach. 03:08a). Nu wordt hij aangesproken met zijn gezellen, er staat eigenlijk: uw genoten, dat wil zeggen uw deelgenoten, uw lotgenoten, uw reisgenoten of volksgenoten. Een mens is nooit alleen; hij is er altijd samen met zijn genoten, hij staat altijd in een gesprek. De mannen die hier met Jozua verbonden optreden, zijn de priesters. Zij zijn mannen van het wonderteken, dat houdt in dat zij zelf door hun aanwezigheid een teken vormen, een teken dat naar Gods toekomst wijst, teken van een nieuwe tijd, keerpunt in de geschiedenis.

De genezer van de eenzaamheid

“Voorwaar, zie. Ik zal mijn knecht, de Spruit doen komen” Zacharia 3 vers 8b (Zach. 03:08b).

We hebben hier te maken met een naam van de Messias; ook Jeremia sprak reeds over de Spruit: “Zie, dagen komen, is de uitspraak des Heren, dat Ik zal doen opstaan voor David een rechtvaardige (eigenlijk waarachtige) Spruit” Jeremia 23 vers 5 (Jer. 23:05). Trouwens we kunnen nog verder teruggaan: Jesaja heeft al een dergelijke gedachte doorgegeven: “Te dien dage zal wat de Here doet uitspruiten (letterlijk: de Spruit des Heren) tot sieraad en tot heerlijkheid zijn” Jesaja 4 vers 2 (Jes. 04:02). Een uitermate verkwikkend woord, juist tegen de achtergrond van de doorstane ballingschap. Na de dorheid en doodsheid, de jaren van onvruchtbare aarde, van vruchteloze moeite, van zinloosheid, eindelijk weer een sprietje boven de grond. Wat een vreugde na een lange barre winter, als er op de wijde kale vlakte weer iets groens opschiet.

Wanneer Jesaja het herstel van de ballingschap wil typeren, gebruikt hij maar liefst negen keer de woorden spruit of uitspruiten. Zo bijvoorbeeld in dat prachtige slotvers van Jesaja 61, dat letterlijk vertaald aldus luidt: Want zoals de aarde haar spruit doet uitgaan, en zoals een hof zijn zaaisel doet uitspruiten, zo zal de Here Here waarachtigheid en lof doen uitspruiten ten overstaan van alle volken.

Wat is die Spruit? Een mens, een knecht van God; een mens in gesprek met de hemel en in gesprek met de aarde. Zacharia ziet hem komen. Zo zal Jezus straks zijn; hij wordt de mens die volledig staat in het gesprek met zijn Vader, en die daarom het gesprek met de aarde aankan. Zo is Hij knecht, Hij dient de hemel en de aarde. Zo geneest Hij de eenzaamheid van de geschiedenis.     (wordt vervolgd) .

 

In de voetstappen van Jezus door G. J. R. Doornink

 

“Want hiertoe zijt gij geroe­pen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden”

1 Petrus 2 vers 21 (1 Petr. 02:21).

Als gemeente van de eindtijd zijn wij geroepen de volheid van Jezus te openbaren. Soms lijkt het wel dat we hiervan nog ver verwijderd zijn, als we zien op de ver­deeldheid , krachteloosheid en liefdeloosheid, die zich in de gemeente vaak nog openbaart, in plaats van de overwinning van Jezus.

Toch mogen we er zeker van zijn dat God die in ons een goed werk is begonnen dit ook zal voortzetten! Alle op­rechte kinderen Gods die het verlangen hebben meer en meer de heerlijkheid van God door hun leven heen tot openbaring te brengen, zullen ervaren dat God dit door zijn Geest ook be­werkt. Wie de weg met Je­zus in geloof en gehoor­zaamheid bewandelt, gaat ook steeds meer het beeld van Jezus openbaren. Hij laat zich niet afremmen door welke tegenwerkende macht uit het rijk der duis­ternis ook, maar heeft slechts één doel voor ogen: Gods wil te doen. En Gods wil is “het goede, welge­vallige en volkomene” Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02). Gods Geest is de grote inspiratiebron in zijn leven. En daardoor is het mogelijk ten volle Jezus als voorbeeld te volgen, daardoor is het iedere dag opnieuw mogelijk in zijn voetstappen te treden.

Vijf redenen om Jezus te volgen

Wij willen nu vijf redenen bespreken waarom wij in de voetstappen van Jezus behoren te treden.

– Omdat God liefde is.

God zond het allerliefste wat Hij bezat, zijn eniggeboren Zoon, naar deze wereld. Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16) zegt: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verlo­ren ga, maar eeuwig leven hebbe”. Toen Jezus op aarde was openbaarde Hij in ieder opzicht wat Goddelijke liefde was. Hij vergaf de zondaren hun zonde, Hij genas de zieken en bevrijdde de gebondenen. Hij toonde wat er leefde in het vaderhart van God. Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 01:03) zegt dan ook van Hem dat Hij de afstraling van Gods heerlijk­heid was en de afdruk van zijn wezen. Niet alleen in het doen van wonderen en tekenen bewees Hij Gods liefde jegens de mensen, maar het kwam door heel zijn leven tot openbaring. Petrus schrijft dat als Hij gescholden werd, niet te­rugschold en als Hij leed niet dreigde, maar het overgaf aan Hem, die rechtvaar­dig oordeelt 1 Petrus 2 vers 23 (1 Petr. 02:23).

Nu Jezus niet meer lichame­lijk op aarde is, heeft de gemeente tot taak deze God­delijke liefde te openbaren. Wij zijn nu het lichaam van Christus. Wij mogen dezelf­de dingen doen die Hij deed, maar ook zullen we er rekening mee moeten houden, dat ook wij veel onrecht zullen moeten ver­duren. Maar een waarachtig kind van God weet dat niets en niemand hem kan scheiden van de liefde Gods geopenbaard in Jezus Christus. Hij brengt niet alleen de gaven maar ook de vrucht van de Geest tot openbaring, want zóu dat niet het geval zijn, dan zou de wereld niets kunnen bemerken van het feit dat God een God van liefde is. Daarom willen wij treden in de voetstappen van Jezus!

– Omdat Christus een volkomen Verlosser is.

Jezus is de Verlosser naar lichaam, ziel en geest. Pe­trus schrijft van Hem dat Hij onze zonden in zijn li­chaam op het hout ge­bracht heeft, opdat wij aan de zonden afgestorven, voor de gerechtigheid zou­den leven; en door zijn striemen zijt gij genezen” 1 Petrus 2 vers 24 (1 Petr. 02:24). Dit werd reeds door de profeet Jesaja geprofeteerd en later ook door Matthéüs aan ge­haald als Jezus zieken ge­neest en boze geesten uit­drijft Matteüs 8 vers 16 en 17

(Matt. 08:16-17).

De gemeente van Jezus Christus zal daarom ook op dit punt nooit water in de wijn mogen doen, zoals he­laas hier en daar is gebeurd. We kunnen ons daarbij niet verschuilen achter fouten en fanatieke handelingen die door sommigen gemaakt zijn in het verleden. De gene­zing en bevrijding behoort altijd een wezenlijk onder­deel van de prediking van het evangelie te blijven.

Ook in dit opzicht mogen wij het nooit anders doen dan Jezus deed.

– Omdat Hij ons voorbeeld is .

Petrus zegt dat Hij ons een voorbeeld heeft nagelaten. Dat spreekt helemaal voor zichzelf. Hij deed voor, zo­als wij het ook behoren te doen. Zoals een onderwij­zer op school de kinderen voorbeelden geeft, die zij moeten navolgen, zo is Je­zus ons grote geestelijke voorbeeld. Van Hem zegt Hand. 10:38 dat Hij is rondgegaan, weldoen­de (goeddoende) en gene­zende allen, die door de duivel overweldigd waren; want God was met Hem”.

Zo zal God ook met ons zijn als we dit levende voor­beeld volgen. Zoals satan aan Jezus niets had, zal hij ook aan ons niets hebben, als we door het voorbeeld van Jezus te volgen, wan­delen in zijn voetstappen.

– Omdat wij door geloof moeten leven.

Paulus schrijft in 2 Korinthe 5 vers 17 (2 Kor. 05:17) dat wie in Christus is een nieuwe schepping is, en dat het oude voorbij is. Het nieuwe leven van Jezus is in ons. We leven nu door het ge­loof, zoals we ook door het geloof een kind van God zijn geworden. In Galaten 2 beschrijft Paulus dat op zo’n duidelijke wijze: “Ik leef, dat is niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God”.

Wij behoren ons veel meer te realiseren dat wij door het geloof moeten leven. Niet op de omstandigheden zien, niet vertrouwen op de zintuigen, geestelijk gesproken uiteraard, maar alleen zien en vertrouwen op Gods beloften geopen­baard in Jezus Christus. 1 Johannes 5 vers 4 (1 Joh. 05:04) zegt: “Dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons geloof”. In de voetstappen van Jezus gaan is alleen maar moge­lijk als we de geloofsweg willen bewandelen.

– Omdat wij er toe geroepen zijn

Met dit facet begint onze aanvangstekst. Feitelijk is deze reden de meest belang­rijke. In het natuurlijke le­ven is het een vanzelfspre­kende zaak dat wanneer ie­mand door een autoriteit geroepen wordt om bijvoor­beeld bij hem te komen voor een bespreking of opdracht, hij ook daaraan gevolg geeft. Hoeveel te meer zullen wij gevolg moeten geven als God ons roept om in de voetstappen van Jezus te treden!

Daarom mag geen enkel kind van God deze oproep van Petrus naast zich neerleg­gen en voor kennisgeving aannemen. Wij zijn geroepen om in de voetstappen van Jezus te treden. Hij heeft voor ons geleden, Hij heeft de volle prijs voor on­ze verlossing betaald. Hij heeft ons een voorbeeld nagelaten, opdat…

Het gaat in deze eindtijd om de waarachtige navolging van Jezus. Ieder compromis, iedere halfslachtigheid is uit de boze. Wie deelgenoot wil zijn van Gods grote her­stelplan met zijn schepping behoort zich volledig te la­ten inschakelen. God zoekt in deze tijd naar oprechte arbeiders. Het enige wat waardevol is in deze materialistische en occulte wereld is ingeschakeld zijn in dit grote plan van God.

Daarbij mogen we bedenken dat God niet iets van ons vraagt wat wij niet zouden kunnen verwezenlijken. Als Hij iets van ons vraagt geeft Hij ons ook de moge­lijkheden en de middelen om het te kunnen doen. Dat geldt ook ten opzichte van het gaan in de voet­stappen van Jezus. Hij heeft ons zijn Woord gege­ven en niet te vergeten de Heilige Geest. Zij bepalen de weg die wij hebben te gaan.

En deze weg, dit treden in de voetstappen van Jezus, is een geestelijke aangele­genheid, maar waarvan de resultaten op aarde zicht­baar worden. Onze plaats is met Jezus in de hemelse gewesten. Van daaruit opereren wij als vertegenwoordigers van Gods Ko­ninkrijk .

Wie in eigen kracht of door eigen inspanning in de voetstappen van Jezus wil treden zal al spoedig falen. Maar wie zich door Gods Woord en Geest laat leiden, zal ontdekken dat er niets heerlijkers denk­baar is dan Jezus als voorbeeld te volgen en in zijn voetstappen te gaan. Want hij is daardoor voor anderen een levende wegwijzer naar het Konink­rijk van God.

 

Geestelijk licht op de eindtijd door Wim te Dorsthorst – 6 –

De vervulling van Daniël 2

Bij de opening van het zevende zegel gebeurt er niet plotseling iets, maar alles wat in de vorige zegels op gang is gekomen, zal ten tijde van het zevende zegel voltooid worden. Het zal tot volheid komen. Het zevende zegel wordt onderverdeeld in de zeven bazuinen, de drie weeën en de zeven schalen. Deze periode wordt beschreven in Openbaring 8 tot en met 19. Al de profeten spreken er van. Ook Jezus heeft vaak over deze dingen gesproken. In het bijzonder in Matthéüs 24 en 25, wat daar genoemd wordt: ‘Rede over de laatste dingen’ (zie ook Markus 13 en Lucas 21).

Twee zaken komen nu tot volheid. In de eerste plaats de gemeente van Jezus Christus, het geheimenis Gods Openbaring 10 vers 5 tot en met 7 (Openb. 10:05-07) , wat dan uitloopt op het koningschap. In Openbaring 11 vers 15 (Openb. 11:15) wordt de zevende bazuin geblazen en met gejubel in de hemel wordt met luide stem geproclameerd: “Het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Heer en aan zijn Gezalfde en Hij zal als koning heersen tot in alle eeuwigheden” . Hier zien we de vervulling van de profetie in Daniël 2 waar gesproken wordt over de steen, die zonder toedoen van mensenhanden losraakt, het beeld (Babel) verbrijzeld, en wordt tot een grote berg, die de gehele aarde vulde Daniel 2 vers 34 en 35 (Dan. 02:34-35) . De God des hemels richt een eeuwig Koninkrijk op, dat in eeuwigheid niet onder zal gaan, en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal overgaan Daniel 2 vers 44 en 45 (Dan. 02:44-45) . Het is een Koninkrijk gegrondvest op waarheid en recht Jesaja 9 vers 6 (Jes. 09:06).

Het tweede dat tot volheid komt is ‘Babel’. Ook Babel komt tot volheid, tot vrucht dragen. Die vrucht is ook een koningschap, namelijk de antichrist met zijn gemeente: de zonen des verderfs. Ook dit vindt in het verborgene plaats, tenminste voor de ongeestelijke mensheid. Paulus spreekt ook over “het geheimenis der wetteloosheid, wat reeds in werking is” 2 Thess. 2 vers 7

(2 Thess. 02:07). Hij zegt over de antichrist in 2 Thessalonicenzen 2 vers 4

(2 Thess. 02:04): “De zoon des verderfs, de tegenstander, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een God is”.

Dit is het koningschap wat Babel voortbrengt, gegrondvest op de vader der leugen, de duivel. Het is het beeld uit Daniël 2, groot en indrukwekkend, vol van geweldenarij. Maar het fundament is een vermenging van waarheid en leugen – wat in wezen niet te vermengen is – wat we in het paradijs al zien in de boom van kennis van goed en kwaad Genesis 2 vers 9b (Gen. 02:09b). Het heeft wel altijd een schijn van godsvrucht gehad, maar in de dag des Heren zal blijken, dat het waardeloos is en in diepste wezen altijd antichristelijk is geweest, met als volle vrucht de antichrist.

Het zal ondergaan als het beeld in Daniël 2, wat getroffen wordt door de steen – beeld van Jezus Christus en de gemeente en later de herstelde volkeren – en het zal zijn als kaf op de dorsvloer in de zomer en de wind voerde ze mee, zodat er geen spoor meer van te vinden was Daniel 2 vers 34 en 35 (Dan. 02:34-35) . Ook in Openb. 18:20-24 lezen we van de totale ondergang van deze grote stad. En weer is er dan gejuich in de hemel en wordt er iets geproclameerd met een luide stem: “halleluja! Het heil en de heerlijkheid en de macht van onze God, want waarachtig en rechtvaardig zijn zijn oordelen, want Hij heeft de grote hoer geoordeeld, die de aarde met haar hoererij verdierf en Hij heeft het bloed zijner knechten van haar hand geëist” Openbaring 19 vers 1 en 2 (Openb. 19:01-02).

Dit is het kerngebeuren in de hele eindtijd: het openbaar komen van de waarheid, de waardigheid en rechtvaardigheid van God in een volk wat Hem toebehoort. Dat is dus de gemeente van Jezus Christus: “Een volk Gode ten eigendom. U eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen”. “Een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie” 1 Petrus 2 vers 9 en 10 (1 Petr. 02:09-10) . Daarnaast het openbaar worden van de zoon en de zonen des verderfs in de gemeente van de antichrist, met als fundament: leugen en verwarring, dus Babylon. Hierin is geen enkele waardigheid, maar volkomen wetteloosheid en duisternis. Het is een volk wat het merkteken van het beest draagt Openbaring 13 vers 17 (Openb. 13:17) .

Het half uur stilte in de hemel

“En toen Hij het zevende zegel opende, kwam er een stilte in de hemel, ongeveer een half uur lang” Openbaring 8 vers 1 (Openb. 08:01). Ten tijde van de stilte gaat de gemeente tot volle wasdom komen. Het is niet een tijd waarin niets gebeurt, maar tarwe en onkruid groeien naast elkaar op. Niemand ziet het, want het vindt plaats in de hemel, in het verborgene. De vrucht begint zich te zetten en dan zal ook het onkruid duidelijk afsteken tegen de steeds helder wordende hemel van de zonen Gods. Jezus tekent dit geheel in Matteus 13 vers 24 tot en met 30 (Matt. 13:24-30).

In Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11) lezen wij: “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd”. De heiliging van het volk van God gaat door. De Heilige Geest werkt met steeds meer kracht via de geestesgaven. Werkingen van boze geesten worden door de Heilige Geest meer en meer geopenbaard en bij degenen die zich laten bevrijden “komt er een einde aan het verbrijzelen van de macht van het heilige volk” Daniel 12 vers 7b (Dan. 12:07b). De blik in de hemelse gewesten wordt helderder en de enkel goedheid en waardigheid van God wordt steeds dieper verstaan. Van de andere kant trekt de duivel al zijn troepen samen om het volk van God te benauwen en de ontwikkeling van het zoonschap te blokkeren.

De vroege en de late regen

De gemeente die op dit niveau bezig is – dus in de hemelse gewesten – gaat bidden om de late of spade regen. Veel wordt in deze tijd gebeden om opwekkingen: Heer geef ons een Elia! Geef ons een Johannes de Doper! Heel goed bedoeld en voortkomend uit een bewogenheid voor de nood in de wereld, maar met Jezus Christus en de gemeente hebben we zoveel meer dan een Elia of Johannes de Doper. God laat de profeet Zacharia opschrijven: “Vraagt van de Here regen ten tijde van de late – regen. De Here maakt de bliksemschichten, een stortregen zal Hij hun geven, voor ieder gewas op het veld” Zacharia 10 vers 1 (Zach. 10:01) . Opvallend is dat Zacharia hier ook gelijk een groepering noemt, die we in het christendom kunnen typeren met de verontrusten. Ze zoeken het overal, ze letten op alles wat er gebeurt in de wereld, maar ze vinden geen troost. Er is geen herder die hen leidt en vertroost met de woorden Gods. In Zacharia 10 vers 2 (Zach. 10:02) volgt dan ook onmiddellijk: “Want de serafim (huisgoden) spreken ijdelheid, de waarzeggers schouwen leugen, bedrieglijke dromen spreken zij, nietswaardige troost bieden zij. Daarom trekken zij voort als een kudde die in nood is, omdat zij geen herder heeft”.

Deze mensen worden niet afgeschreven, maar ze zullen straks van de zonen Gods het evangelie van verlossing en herstel horen. Jezus was ook vol van ontferming over de schare die zo voortgejaagd werd. Markus 6 vers 34 (Mark. 06:34) zegt: “En toen Hij uit het schip ging, zag Hij een grote schare en werd met ontferming over hen bewogen, omdat zij waren als schapen, die geen herder hebben, en Hij begon hen vele dingen te leren” . En zo kwam Hij in het leven van deze mensen als de leraar ter gerechtigheid, waarvan de profeet Joël reeds profeteerde.

Het begrip van de vroege en de late regen is in Israël wel bekend. Wij komen het nog al eens tegen vooral in het oude testament. Het heeft dan een diep geestelijke betekenis.

Regen is onontbeerlijk voor leven, ontwikkeling en vrucht dragen. Jezus spreekt dan ook over ‘het levende water’ dat zal gaan stromen uit het binnenste van een gelovige, die vervuld is met de Heilige Geest Johannes 7 vers 38 en 39 (Joh. 07:38-39) .

De profeet Joël geeft zo prachtig de geestelijke betekenis weer. Hij zegt: “En gij kinderen van Sion, juicht en verheugt u in de Here, uw God, want Hij geeft u de leraar ter gerechtigheid; ja regenstromen laat Hij voor u nederdalen, vroege en late regen, zoals voorheen” Joël 2 vers 23 (Joël 02:23). Die regenstromen hebben dus te maken met onderwijzing. “Hij geeft u de leraar ter gerechtigheid; ja regenstromen…” Voor wie? Voor de kinderen Sion, die zich verheugen en juichen! Joël profeteert ook hier weer “over de voor ons bestemde genade” en niet zoals vele ongeestelijke christenen zeggen dat de woestijnen, de zandvlakten weer gedrenkt zullen worden met water en zullen veranderen in oases. (Dit komt nog wel eens bij het herstel van de aarde, maar dat is hier niet aan de orde) . God gebruikt dit beeld altijd in dezelfde betekenis. Dat is interessant om daar op te letten. God legt niet alleen de woorden in de mond van de profeet, maar zorgt ook dat een bepaald beeld altijd dezelfde betekenis houdt.

Regen houdt altijd verband met de onderwijzing of de openbaring van Gods woord en heerlijkheid. Deuteronomium 32 vers 1 en 2 (Deut. 32:01-02) zegt dan ook: “Neigt uw oor, gij hemelen, dan wil ik spreken en de aarde hore naar de woorden van mijn mond. Mijn leer druipe als regen, mijn rede druppelt als dauw, als regenbuien op het jonge groen en als regenstromen op het kruit”. Zie ook Deuteronomium 11 vers 10 tot en met 12; Spreuken 16 vers 15; 1 Koningen 8 vers 36 (Deut. 11:10-12; Spr.16:15; 1 Kon. 08:36).

In Joël 1 vers 10 tot en met 12 (Joël 01:10-12) ontbreekt duidelijk de regen en is er dientengevolge kaalheid en dorheid in het leven van de mensen. “Voorwaar, de blijdschap is beschaamd van de mensenkinderen weggevlucht” (12b).

In de landen van het Midden-Oosten valt in oktober en begin november de vroege regen. De grond die hard geworden is, wordt dan week gemaakt, zodat het bewerkt kan worden en het koren gezaaid. Psalm 65 vers 11 (Ps. 065:011) zegt: “Gij drenkt zijn voren. Gij verzadigt zijn kluiten, door regenstromen maakt Gij het week”. Dan volgen de winterregens, waardoor de grond tot diep toe met water verzadigt wordt Hooglied 2 vers 11 (Hoogl. 02:11). In de lente wordt het snel weer warmer en droger en er zou geen oogst komen als de late regen niet zou vallen. Als dit uitblijft, dan verschrompelt het gewas en kan de vrucht zich niet ontwikkelen. Daarom behoort omstreeks april, als de vrucht zich gezet heeft, de late of spade regen te vallen, waardoor het koren dat zich in de aar gezet heeft, tot volle rijpheid komt, waarna de oogst volgt.

Het is nodig dit beeld geestelijk te verstaan. Door de doop in de Heilige Geest krijgt een gelovige deel aan de vroege regen. Zo vaak iemand tot geloof komt en gedoopt wordt in de Heilige Geest valt dus de vroege regen in dat leven. Het is niet zo dat er een bepaalde tijd is, dat de vroege regen valt en dan niet meer. Nee, dat gaat altijd door, zolang mensen tot geloof komen. Door de doop in de Heilige Geest wordt de harde grond weer week gemaakt, zodat het goede zaad, dat is de leer van Jezus Christus over het Koninkrijk der hemelen, kan ontkiemen, opwassen en tot vrucht dragen kan komen. De Heilige Geest leert en onderwijst, zoals Jezus Christus zijn discipelen onderwees. Hij was de leraar ter gerechtigheid. De Vader getuigde van de Zoon en zei: “Hoor naar Hem”.

En Jezus zegt van de leraar ter gerechtigheid die wij ontvangen: “De Geest der waarheid zal u de weg wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen” Johannes 16 vers 13 en 14 (Joh. 16:13-14) . En zoals de eerste regen valt in ieders leven, zo behoort ook die late regen te vallen in ieders leven. Dat is dus ook individueel. De volle vrucht, die nu tot stand moet komen is het volle zoonschap. Bij het vallen van de vroege regen geldt Joël 2 vers 19 (Joël 02:19): “Zie, Ik zal u koren, most en olie zenden, zodat gij daarmee verzadigd wordt”. En bij het vallen van de late regen geldt vers 24: “De dorsvloeren zullen vol koren zijn en de perskuipen van most en olie overstromen” .

Voor het volk van God is de tijd van geestelijke hongersnood voorgoed voorbij. Wat gezaaid is, heeft vrucht voortgebracht en er is een overvloedige oogst zodat we uitdelers kunnen zijn van de menigerlei genade Gods! 1 Petrus 4 vers 10 (1 Petr. 04:10). Deuteronomium 28 vers 12 (Deut. 28:12) zegt dan ook: “De Here zal zijn rijke schatkamer, de hemel voor u openen om op zijn tijd de regen voor uw land te geven en al het werk uwer handen te zegenen, zodat gij aan vele volken zult uitlenen zonder zelf te leen te ontvangen” . Wij zullen uitdelen aan de volken als wij het zelf hebben! De profeet Zacharia zei: “Vraag de Here regen ten tijde van de late regen” . Door de Heilige Geest zal verstaan worden: dit is de tijd, en de bede is:’ ‘Heer, geef ons de late regen!’

De mens Gods komt tot openbaring

De late regen zal als een extra krachtige uitstorting – doorwerking – van de Heilige Geest ervaren worden, waardoor in de gemeente de volle vrucht te voorschijn zal komen. Het proces van heiliging en reiniging zal met grote kracht van de Heilige Geest (niet met geweld) voortgang vinden. Alle banden zullen verbroken moeten worden. De heerlijkheid van God kan niet doorbreken als er gebondenheden zijn. Er zal een duidelijk evenwicht moeten zijn tussen vrijheid en openbaring van heerlijkheid en kracht.

In de gemeente zullen mannen en vrouwen Gods openbaar worden. Paulus spreekt in 2 Timoteüs 3 vers 17 (2 Tim. 03:17) over “volmaakte mensen Gods, tot alle goed werk volkomen toegerust”. Het is het begin van de nieuwe dag, een nieuwe fase in het heilsplan van God. De nacht loopt ten einde. Nu is het niet zo dat de nacht zomaar ineens overgaat in de dag. Daar is dan eerst de dageraad.

De dageraad luidt het definitieve einde van de nacht in en het begin van de nieuwe dag Jesaja 52 vers 8 (Jes. 52:08).

Hosea brengt het vallen van de late regen en het aanbreken van de nieuwe dag ook met elkaar in verband. Hij zegt in Hosea 6 vers 3 (Hos. 06:03): “Ja wij willen de Here kennen, ernaar jagen Hem te kennen. Zo zeker als de dageraad is zijn opgang. Dan komt Hij tot ons als de late regen, als de late regen die het land besproeit”. Het is de tijd van het ochtendgloren, waarin de morgenster schittert. Jezus Christus is de blinkende morgenster Openbaring 22 vers 16 (Openb. 22:16) en Petrus zegt: “totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw harten” . Het oude is voorbij. Het nieuwe breekt baan. Er moet inderdaad iets doorbroken worden. Het is een fase van geboren worden. David bezingt in Psalm 110 de dageraad en hij zegt in Psalm 110 vers 3 (Ps. 110:003): “Uw volk is een en al gewilligheid ten dage van uw heerban; in heilige feestdos rijst uit de schoot van de dageraad de dauw uwer jonge mannen voor u op” .

In deze fase bevinden wij ons bij de opening van het zevende zegel. Het is inderdaad een fase waar we door moeten trekken de dag tegemoet.   (wordt vervolgd).

 

Bidden (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Bidden is – als je de Heer nog amper kent –

zoals een kind, hulpeloos en klein,

enkel een vragen… met een refrein…

omdat je wéét, dat je bij God veilig bent.

 

Bidden is – als je zijn Rijk bent ingegaan –

ontdekken dat je met de Vader spreekt,

Die naar je luistert, geeft waar ontbreekt,

Die je leert mét Hem vast in ’t leven te staan!

 

Bidden is – als je zélf zijn heling ervaart –

strijden voor and’ren, volhardend gebed,

waar je je leven voor vrienden inzet

door de kracht Gods, die zijn volk redt en bewaart.