Selecteer een pagina

Levend Geloof – 363

Levend geloof 1994.10 nr. 363

Persoonlijk,.. door Gert Jan Doornink

‘Goede wijn behoeft geen krans’. Wie kent niet dit bekende spreekwoord. Met deze ‘goede wijn’ hebben we het ‘evangelie van het Koninkrijk’ op het oog, het volle evangelie, zoals wij dat iedere maand in Levend Geloof weer doorgeven. En om de vergelij­king met wijn nog even door te trekken: we hebben geen behoefte om water in de wijn te doen. Dus geen verwaterd evangelie, geen evangelie dat bol staat van compromissen, geen evangelie wat geen evangelie meer is. Paulus had er in zijn tijd al mee te maken. Het verbaasde hem dat de Galaten zich lieten afbrengen tot een ander evangelie, wat geen evangelie meer was (Gal. 01:06-07).

In dit nummer willen wij weer wijn schenken van goede, geestelijke kwaliteit. Onze lezers en lezeres­sen moeten zelf maar beoordelen of we daarin geslaagd zijn. In ieder geval hebben wij als mede­werkers van Levend Geloof onze gedachten over verschillende onderwerpen op duidelijke wijze onder woorden willen brengen. Waarbij wij natuur­lijk deze gedachten weer hebben laten ‘bevruchten’ door Woord en Geest. Want het gaat er uiteraard om dat het doel van God met ons leven -de groei naar de volkomenheid in Christus, oftewel de openbaring van het zoonschap- zoveel mogelijk uit de verf gaat komen. En dit ‘uit de verf komen’ heeft dus alles te maken met goede wijn, wat we weer graag voor u in willen schenken.

 

Laat je niet beheersen door angst door Gert Jan Doornink

 

Angst, vrees, bang zijn. Wie heeft er niet mee te maken gehad of nog mee te maken? Angst komt voor in allerlei gradaties, die zich kan uiten in een lichte vorm met alleen maar even een onbehaag­lijk gevoel, tot ernstige vormen die veroorzaakt worden door alles overheersende machten van angst. In onze dagen wordt veel gesproken over fobieën, een ernstige vorm van angst voor bepaalde voorwerpen, dieren, situaties of toestanden. Men schat dat 15% van de mensen door een bepaald angstcomplex wordt overheerst.

Van oorsprong behoort angst niet bij Gods schepping. In de vol­maakte harmonie van Gods scheppingswerk was er geen plaats voor angst of welke andere negativiteit ook. Gods schepping was volmaakt en goed, geheel in overeenstemming met het karak­ter en wezen van God, dat ook volmaakt en goed is.

Door de aantasting van de duivel van Gods volmaakte schepping kwam ook de angst binnenslui­pen. We zien dan ook als eerste reactie van de mens, die zich had laten verleiden door de duivel, dat hij zich ging verbergen voor God. Het was een uiting van angst: de mens kon God niet meer recht in de ogen kijken.

Vertrouwen in God

Gelukkig bleef God wel omzien naar de mens. Hij gaf de mens niet over in handen van de duivel.

Alleen zou de mens zelf te ken­nen moeten geven weer terug te willen keren in de gemeenschap met God. De mens werd immers geschapen met een eigen verant­woordelijkheid. En wanneer hij weer zijn vertrouwen uitsprak in God, wat tegelijkertijd gepaard ging met het de rug toekeren van de duivel, werd de gemeenschap met God herstelt en kon hij, zon­der bang te zijn, weer gaan functioneren in overeenstemming met de wil van God.

Ten onrechte wordt wel eens gedacht dat dit ten tijde van het Oude testament nog niet mogelijk was. Niets is minder waar. Wc kunnen lezen over Noach, Henoch, Abraham en Daniël, om maar enkele namen ie noemen, die zich niet helen beheersen door angst, maar een leven kenden in gemeenschap mei God.

In Hebreeën 11 worden een hele rij ‘geloofsgetuigen’ uit het Oude Testament beschreven. Een ‘wolk van getuigen’ worden ze in het volgende hoofdstuk genoemd, ons ten voorbeeld. Zij werden niet beheerst door angst, maar openbaarden moed, gehoorzaamheid en geloof.

Maar het grootste voorbeeld vinden we in het Nieuwe Testa­ment. Jezus, de Zoon van God, openbaarde te allen tijde onbe­vreesdheid en geloof. Zijn gemeenschap met de Vader was hecht en onaantastbaar. Hij was daardoor immuun voor de aan­vallen uit het rijk der duisternis. Het behoort het verlangen en de doelstelling van elk kind van God te zijn, om ook zo immuun te worden voor de aanvallen van de boze.

Vurige pijlen

Tot de ‘vurige pijlen’ die uit het rijk der duisternis worden afge­schoten behoort ongetwijfeld ook de angst en vrees. Miljoen men­sen worden er door aangevallen en in meerdere of mindere mate door beheerst.

Het is een duidelijke zaak dat de duivel vooral ook zijn aanvallen richt op de gelovigen, zij die door geloof in het volbrachte werk van Jezus Christus, vrede met God hebben gevonden. Het nieuwe leven van Christus staat dan ook aan een voortdurend spervuur van de tegenstander bloot. Wie zich niet afschermt voor de ‘pijlen van angst en vrees’ geeft de duivel voet in zijn leven.

Dit ‘afschermen’ betekent ge­bruik maken van de geestelijke wapens die ons ter beschikking staan. Denk aan de doop en vervulling met de heilige Geest. Absoluut noodzakelijk, want geen enkel kind van God kan zonder deze krachtbron. Wie geest gedoopt is, leert ook geestelijk te denken, spreken en strijden; is zich bewust van zijn plaats met Christus in de hemelse gewesten. Houdt angst en vrees buiten de deur.

Schoon schip

Het eerste en allerbelangrijkste daarbij is dat er schoon schip gemaakt is in ons leven. Vrij van vreemde overheersers! Daarom is het evangelie van het Koninkrijk der hemelen ook zo’n indrin­gend evangelie. Het is niet vrij­blijvend: we kunnen het afwijzen of er op ingaan. Een tussenweg is niet mogelijk.

Het is juist dit evangelie wat ons werkelijk vrij maakt van angst en vrees. Het is gefundeerd in God zelf en in Jezus, de ware Verte­genwoordiger van Gods Konink­rijk. Wie dit evangelie leert ken­nen, en door geestelijke groei steeds beter leert kennen, leeft vrijuit in en vanuit deze geeste­lijke wereld. In deze nieuwe belevingswereld is geen plaats voor angst, vrees, zorg, neer­slachtigheid of wat dan ook. ‘Overwinning’ wordt dan een woord waarover we niet alleen spreken of zingen, maar wat praktisch beleefd gaat worden. En aan deze overwinning geven wij gestalte door geloof. Jezus sprak: “Vrees niet, geloof al- leen!”. Geloof is het enige doeltreffende alternatief tegenover de vrees.

Geloofstips

Ik wil nu enkele praktische geloofstips doorgeven om de vrees buiten de deur te houden en een leven van overwinning te hebben.

Wanneer er sprake is van een alles overheersend angstcomplex (fobie) is vaak bevrijding en begeleiding nodig. Bevrijding van deze ‘macht van angst’ in de naam van Jezus door medechris­tenen die vol zijn van Gods Geest. Daarna is begeleiding in de eerste tijd soms nog noodzakelijk op­dat de geestelijke beschadiging zich kan herstellen.

Leer de principes van het Koninkrijk Gods kennen. Lees wat Jezus hierover onderwees aan Zijn discipelen. Bijvoorbeeld hoe wij om moeten gaan met zorg. Zorg is vaak een invalshoek van angst. De zorg voor het levenson­derhoud kan uitgroeien tot een situatie van ‘het niet meer zien zitten’ of ‘angst voor de toe­komst’. Jezus zei in Zijn eerste grote rede vanaf de berg, dat we niet bezorgd behoren te zijn, maar dat we Gods Koninkrijk op de eerste plaats dienen te stellen, dan zal Hij voor ons zorgen (Matt. 06:25-34).

In deze tijd van ‘scheiding der geesten’ is het absoluut een ver­eiste aan de goede kant te staan. Terwijl aan de ene kant de duis­ternis hoe langer hoe meer zal toenemen, zal aan de andere kant het licht in en door de waarach­tige gelovigen hoe langer hoe helderder gaan schijnen. Dit is ook nodig tegenover de stort­vloed van negatieve dingen die de duivel, omdat hij weet dat zijn tijd hoe langer hoe korter wordt, over de wereld zal uitstorten. Dat geldt in elk opzicht ook ten aanzien van angst en vrees. Jezus spreekt over een tijd waarin er “radeloze angst onder de volken” zal zijn (Luc. 21:25). Van de waarachtige gelovige wordt dan ook een standvastig en volhardend ge­loofsleven verwacht.

Een leven wat niet beheerst wordt door angst en vrees uit zich in liefde en toewijding voor de zaak van het Koninkrijk. Het beeld van Christus, het zoonschap, wordt alleen geopenbaard als ons leven vrij is en blijft van welke vorm van angst ook. Dat gaan we leren, meer en meer, daarvan is ons hart en leven vervuld. Zo openbaren wij de volmaakte liefde, die de vrees uitdrijft (1 Joh. 04:18). Dat is het leven zoals God dat voor Zijn kinderen bedoeld heeft: vrij van angst en vrees, maar vol van de overwinning, blijdschap en heer­lijkheid van Zijn Koninkrijk.

 

Vrij van angst (gedicht) Anjo Luhukay-Kampman

Ik ben een kind van God,

daarom hoef ik nooit bang te zijn,

want God staat boven alles,

ook boven ziekte, boven pijn,

’t Is heel belangrijk dit te weten,

want angst is iets wat ons verzwakt,

angst belet je te vertrouwen,

dan ziet satan een kiertje waardoor hij je pakt.

 

Ik hoorde eens een verhaal

en ik heb er veel van geleerd.

Het laat zien dat het dom is

te geloven wat satan je beweert.

Hij zal zeggen dat je zwak bent

en dat je zelf niks kan.

Maar hij zal je nooit, nooit op God wijzen,

die jou juist zegt: “Ik help je dan”.

 

’t Verhaal ging zo:

 

“Een steen is zo sterk,

toch kan ijzer het splijten;

ijzer is zo sterk,

toch kan vuur het smelten;

vuur is zo sterk,

toch kan water het blussen;

en water is zo sterk,

toch kunnen wolken het dragen;

wolken zijn sterk,

toch kan wind hen wegblazen;

de wind is zo sterk,

toch kan de mens er tegenin torsen;

de mens is zo sterk,

toch kan angst hem breken;

angst is zo sterk …,

maar volmaakte liefde drijft alle vrees uit.

God is enkel liefde

God is die volmaakte liefde

en God is sterker dan wat ook.

Hij, die in mij is, is sterker dan die in de wereld is”

 

Wat is ons beeld van God? door Peter Annotee

 

“Hoor, Israël: de Here is onze God; de Here is één!” (Deut. 06:04).

In de zomer krijgen we vaak ansichtkaarten toegestuurd van vrienden en kennissen. Op zo’n ansichtkaart zijn meestal één of meer plaatjes afgedrukt die een beeld geven van de streek van waaruit de ansichtkaart verzonden is. De kaart vertelt dan, door middel van een of enkele plaatjes, iets over de plaats van herkomst.

De werkelijkheid is anders

Maar de plaatjes zijn natuurlijk nooit hetzelfde als de plaats. Ze laten er hooguit een klein deel van zien. Wat ze laten zien kan heel mooi zijn en het is ook vrijwel altijd waar. Watje ziet op het plaatje is tenslotte ook wer­kelijk terug te vinden op de plaats waar het plaatje gemaakt is.

Toch is de werkelijkheid anders dan de afbeelding omdat de wer­kelijkheid oneindig veel meer is dan de afbeelding Daarom zal ook niemand zeggen dat hij een plaats goed kent omdat hij er een ansichtkaart van gezien heeft. Evenmin kan iemand zeggen dat hij iemand kent op grond van het feit dat hij diens pasfoto gezien heeft. Een mens is meer dan zijn aangezicht.

Van mensen en plaatsen kunnen we tenminste nog afbeeldingen maken, van God niet. God is Geest en God is één. Dat betekent dat er maar één van Hem is; Hij is uniek en nergens gelijk aan. Daarom wordt er in (Ex. 20:04) zo nadrukkelijk gezegd dat we nergens een beeld van mogen maken om dat als God te aanbid­den. Want geen enkel beeld kan uitbeelden wie God is.

We kunnen God daarom niet af­beelden door zichtbare beelden te maken, maar alleen door hoor­bare woorden te spreken. We kunnen Hem alleen ‘tekenen’ met onze taal. We zeggen: ‘God is goed’ of ‘God is liefde’. Op die manier schetsen we dan het karak­ter van God. Als we God ‘Onze Vader’ noemen doen we dat ook niet om Hem te vergelijken met onze natuurlijke vader, maar om aan te geven hoe nauw de band is die Hij met ons wil hebben of hoeveel we van Hem houden.

Geestelijke ansichtkaarten

Uiteindelijk zijn onze uitspraken over het karakter van God gees­telijke ‘ansichtkaarten’. Elke uitspraak die we doen zegt iets over het beeld dat we van God hebben. Maar hoeveel van deze geestelijke plaatjes wij ook heb­ben, zelfs bij elkaar genomen zijn ze nooit hetzelfde als God. God is zo één, zo uniek en zo anders dan wij dat het beeld dat wij van Hem hebben, altijd nog minstens even­veel verschilt als de ansichtkaart van het object dat erop afgebeeld staat.

Dat betekent ten eerste dat het beeld wat wij van God hebben nooit af is. Er valt altijd nog meer over Hem te ontdekken dan we al gedaan hebben. We kunnen nooit zeggen dat we ‘alles’ of ‘het belangrijkste’ over God nu wel weten. Want omdat we niet alles weten kunnen wij ook niet het laatste oordeel vellen over wat er het belangrijkste is.

Het betekent ook dat we ons beeld van God altijd ‘open’ kunnen la­ten. We hoeven er nooit in vast te lopen. Als ons godsbeeld ons op een bepaald moment geen oplos­sing meer kan bieden, betekent dat nog niet dat God geen oplos­sing voor ons heeft. Hij is mach­tiger dan wij Hem zien.

Onvolledig Godsbeeld

Hoe goed of zelfs ‘beter’ ons Godsbeeld ook is, het blijft altijd onvolledig. Als we werkelijk aanvaarden dat God meer is dan wij zijn, dan weten we ook dat God meer is dan het beeld dat wij van Hem in ons hoofd hebben. Als we dat niet aanvaarden lopen we het risico dat we ons gods­beeld gaan aanbidden als God. En dan dienen we een zelf ge­maakt geestelijk afgodsbeeld. Dan zijn we er net zo slecht aan toe als mensen die beelden van steen of hout aanbidden.

Wel hebben we allemaal een godsbeeld nodig om onze koers te bepalen in de geestelijke we­reld. Daarom zoeken we God zelf op en we vinden Hem in de Bijbel, onze stille tijd en onze broeders en zusters. Zo komen we niet alles maar wel heel veel over Gods karakter te weten. Uit dat vele kiezen we dan die aspecten die we vanuit ons perspectief het beste kunnen hanteren. Zo bepalen onze ervaringen en onze keuzes het beeld van God.

Dat brengt met zich mee dat we er wel eens naast kunnen zitten en, erger nog, dat een ander het beter begrepen heeft. Maar daar hoeven we niet bang voor te zijn. God zal nooit bij ons weglopen omdat wij hem verkeerd begrepen hebben.

Hij begrijpt als geen ander dat wij niet alles kunnen weten.

Onze geloofszekerheid

De zekerheid van ons geloof ligt niet in het beeld dat wij van God hebben. Het ligt ook niet in het feit dat het ‘beter’ zou zijn dan dat van anderen. De zekerheid van ons geloof ligt in God zelf. Hij houdt van ons en beschermt ons, ongeacht de mindere kanten van het beeld dat wij er van Hem op nahouden.

Aan het einde van Psalm 17 spreekt David zijn vertrouwen in God uit. Hij is op de vlucht en roept tot God om hulp. Zijn situatie op het moment dat hij de Psalm schrijft is slecht. Maar het beeld dat hij van God heeft is goed en geeft hem kracht. In de laatste zin zegt hij dat hij zich elke morgen zal verzadigen met het beeld van God (Ps. 017:015).

Het beeld dat David van God heeft bestaat voor hem vooral uit de daden van God. David leeft van wat God voor hem gedaan heeft. Hij kan leven van zijn godsbeeld. Als wij kunnen leven vanuit ons godsbeeld dan worden we een goed en waarachtig beeld van God. Dan gaan we ook, net als David, daden van God doen. Als we een beeld van God hebben kunnen we daden van God doen.

Als we een beeld van God zijn zullen we daden van God doen. Voor anderen zal dan uit onze daden blijken wie onze God is. En dat beeld van God; onze daden, zal mensen tot God brengen.

 

 

 

Hemels onderricht door Cees Maliepaard

 

De hemelen -4-

“Geworteld en gegrond in de liefde, zult gij dan samen met alle heiligen, in staat zijn te vatten hoe groot de breedte en lengte en hoogte en diepte is, en te kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot alle volheid Gods” (Ef. 03:17-19).

Buiten Jezus zal geen mens in z’n eentje de volheid Gods kunnen bevatten. Het zal altijd zijn: samen met alle heiligen. De belangrijkste van die is en blijft de eniggeboren Zoon van God, Jezus Christus. Samen met Hem en met de ande­ren, de wedergeboren zonen Gods, zullen we ons naar Gods ganse volheid uit mogen strekken. En dat is mogelijk, schrijft Paulus, in al z’n breedte, lengte, hoogte en diepte.

Basisvorming

In het middelbaar onderwijs kennen we sedert enige tijd de zogenaamde basisvorming. In de eerste jaren wordt de basis gelegd voor de verdere mogelijkheden in LBO, MAVO, HAVO of VWO. De BAVO is van groot belang, want zonder basisvorming is het niet mogelijk verder door te stromen. Zo is er ook een basis voor de ontwikkelingen in het hemelse koninkrijk. Zonder die basis is hel onmogelijk een ontwikkeling naar het model van Jezus door te ma­ken. De basis die bedoeld is, is de liefde, liefde als die van de Vader, de band der volmaaktheid (Kol. 03:14).

Wellicht zullen de meesten van ons belijden Gods Geest ontvangen te hebben, maar op de achtergrond van het denken speelt vaak mee dat dit maar ten dele is en vooral in zwakheid. Dat behoeft op zich niet verkeerd te zijn, want we hebben met de geestesdoop (iets van) Gods Geest ontvangen Als we maar beseffen dat het gegeven waar Paulus het in onze leidtekst over heeft, waar is geworteld en gegrond in de liefde, zullen we samen met alle heiligen in staat zijn de liefde van Christus te kennen, de liefde die alle kennis te boven gaat. “Opdat gij vervuld wordt tot alle volheid Gods”, vertaalt het NBG. Wel zo duidelijk geeft Anne de Vries het in zijn vertaling weer met: “Dan zul je tot volheid komen, tot de volko­men volheid die bestaat in God zelf”.

Het begint niet met de volheid; het begint bij het begin! Bij de basis. Het fundament van het geestelijk huis is Jezus Christus. Hij draagt dat van levende stenen gebouwde huis in Gods liefde. Hij dient God, de Vader die in de geestelijke tempel woont, en Hij dient de an­dere tempelstenen die op hem gefundeerd zijn. Degene die dient is naar goddelijke maatstaven al­tijd de belangrijkste, en daarom is aan Jezus alle macht gegeven bin­nen de tempel en daarbuiten.

Als wij op Jezus gaan lijken, zal dat alleen dan waar kunnen wezen als de Geest van Christus dat in ons uit zal kunnen werken, door­dat we, evenals Jezus, in de liefde Gods, de Vader en elkaar dienen zullen. In onze geestelijke basisvorming hebben we van Gods geest ontvangen, opdat we zouden leren vanuit goddelijke liefde te denken en bezig te zijn.

Doorstromen.

De geestelijke basisvorming is best wel pittig. De bedoeling is echter niet dat we bij de basis blijven halen, Maar dat de ontwikkeling doorgang vindt in geestelijke doorstroming. Onze hemel mag gaandeweg een liefelijk oord worden, doordat we al doende leren vanuit Gods liefde alles in ons leven zin en inhoud te geven.

We zullen de liefde van Christus niet slechts bij benadering leren kennen, maar in alle volheid in elk facet, ofwel de liefde van Christus in haar totale omvang in vier di­mensies: langs alle lijnen en op elk terrein van het leven niets anders dan de liefde van Christus als uitgangspunt. Over de volle lengte en breedte dus.

Maar ook inhoudelijk in elke situatie – daar is ook de hoogte bij betrokken. En in de kern van ons bestaan, naar de diepste roerselen van onze wedergeboren zielen, een gestadige ontwikkeling naar het peil van Jezus’ alles omvatten­de liefde tot de Vader en diens schepping.

Doorstromen is dus het parool. Maar niet met druk op de ketel! Het mag er heel ontspannen aan toe gaan in ieders leven.

Spanning, druk, opjutterij, komen nooit bij de Vader vandaan. Zulke werkingen komen in zijn leefkli­maat en in dat van Jezus niet voor; zij bewerken dat derhalve op geen enkele wijze bij wie dan ook. Komen we bij tijd en wijle zulke werkingen bij ons tegen, dan die­nen we te beseffen dat die zich wederrechtelijk een plaats in ons leven hebben toegeëigend. Door­stromen in Gods rust is daarom ons wachtwoord.

Laat je nooit verleiden om in spanning te geraken omdat er nog spanningsvelden in je leven zijn. Het is trouwens nooit raadzaam gezonde spanning uit te bannen, want die maakt het leven met Jezus tot een alleszins boeiende zaak. Spanning die een mens naar de keel vliegt is natuurlijk nooit gezond te noemen, maar de ont­plooiing van Gods plan in men­senlevens is een adembenemende aangelegenheid. En het span­ningsveld wat dat met zich mee­brengt, is vergelijkbaar met de weldadig aandoende spanning bij het lezen van een goed gelezen boek.

In de examenklas

In de examenklas komt het er op aan! Daar zal blijken of men als hoogste klasser het nodige van de stof beheerst. De kennis die men in de voorafgegane jaren heeft vergaard, kan dan worden getest.

Kennis is nu eenmaal in de on­derwijswereld een heel hoog goed, ook al weet men natuurlijk wel dat de jeugd er het nodige aan zal moeten doen om het geleerde in praktijk te brengen.

In het volgen van Jezus wordt een sterk accent op het kennen ge­legd. Dat is iets dat veel verder gaat dan het vergaren van kennis over Hem. Je kunt heel wat feite­lijke gegevens van Jezus op een rijtje zetten. Over wat Hij allemaal gedaan en gesproken heeft bij­voorbeeld. Of over de omstandig­heden rond zijn geboorte, tijdens zijn missie in het Midden Oosten of zelfs over zijn bezig zijn in het geestelijk koninkrijk van zijn Vader. Maar daarmee kénnen we Hem nog niet! Dan leggen we een dossier over hem aan. Zoals je dat kunt doen over Winston Churchill of Franklin Delano Roosevelt.

Maar niemand zal deze mensen nog echt kunnen leren kennen, want ze leven immers niet meer.

Maar Jezus Christus leeft. Hem kunnen we dus wél leren kennen, temeer daar Hij graag door ons gekend worden wil. Niet voor niets heeft Hij tegen de Vader gezegd: “Vader, hetgeen Gij Mij gegeven hebt – Ik wil dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn” (Joh. 17:24).

Wij hebben vandaag de dag volop gelegenheid tot optimaal contact met Jezus, door de Geest die ons gegeven is, waardoor we de toe­gang hebben tot het hemelse heiligdom. Naar de mate van ons eensgeestes zijn met de Christus, kennen we Hem. Dat kan ook als volgt geformuleerd worden: Waar pure liefde Gods in ons wezen openbaar gekomen is, hebben we gemeenschap met de Zoon van God, daar kennen we Hem naar zijn wezen. Want God is bij machte oneindig veel meer te doen dan wij bidden of beseffen. Dat blijkt uit de kracht die in ons werkt (Ef. 03:20).

De volgende keer iets over (Ef. 04:01-10), waar onze wan­del in de hemel nader gestalte krijgt.

 

 

 

De toebereiding voor de komst van de Heer door Hessel Hoefnagel

 

(Lees vooraf: Mal. 03:01-04-05; Luc. 08:17 en Matt. 17:01-13).

Over de noodzakelijke verwach­ting van de komst des Heren heb ik reeds eerder geschreven in artikelen welke gepubliceerd werden in Levend Geloof van mei 1992 en december 1993. In dit artikel wil ik opnieuw benadruk­ken, hoe belangrijk het is dat wij in onze turbulente tijd ons per­soonlijk laten voorbereiden op de komst van de Heer, vanwege de nadering van die openbaring.

De dag des Heren

De komst van de Heer Jezus wordt in de profetie van de bijbel gerelateerd aan het begrip ‘dag des Heren’. We weten, dat deze aanduiding niet te maken heeft met een periode van 24 uur of 12 uur, maar dat dit in profetisch perspectief duidt op een bepaalde begrensde periode, waarin dingen tot ontknoping komen.

Er zijn meerdere uitspraken in de Bijbel, die er op wijzen, dat we waakzaam moeten zijn en dat de dag des Heren komt ‘als een dief in de nacht’. .

De Heer Jezus verweet de Schriftgeleerden van het oude verbond, dat ze aan de kleuren van de natuurlijke hemel wel wisten te onderscheiden, hoe het komende weerbeeld zou zijn, maar dat ze geen onderscheiding hadden voor de ontwikkelingen in de geestelijke wereld.

Die waarschuwing, (laat ik niet zeggen: dat verwijt) kan ons net zo goed gelden. Ook wij moeten niet menen, dat we als vanzelf­sprekend behouden zijn en dat ons in geestelijk opzicht niets kan overkomen. Dat we wel tijdig gewaarschuwd zullen worden als er iets gaat gebeuren met betrek­king tot het Koninkrijk van God.

Elia en Mozes

We kennen allen denk ik wel de geschiedenis van de profeet Elia. Hoe hij ijverde voor de dienst aan Jahweh temidden van een ver afgedwaald volk, dat zich massaal voor de Baal neerboog.

Hoe koning Achab en zijn god­deloze vrouw Izebel zich gedroe­gen.

Hoe de ware profeten werden uitgemoord en hoe het land werd getroffen door een drie-en-een- half jaar durende droogte.

Hoe er door middel van de pro­feet weer regen kwam na de afslachting van de Baälspriesters op de Karmel.

Hoe Elia daarna vluchtte en op de voeding van door een engel ver­strekt voedsel veertig dagen en nachten voortging naar de berg Horeb.

Hoe hij daar weer nieuwe op­drachten kreeg van God om zijn taak te verrichten.

En hoe hij tenslotte werd opgeno­men in het bijzijn van zijn opvol­ger Elisa

(1 Kon. 17-19).

Ook kennen we de geschiedenis van de Godsman Mozes, die de Israëlieten uit Egypte leidde. Hoe deze eveneens op de berg Horeb rechtstreeks van God de wetten en de jaarlijkse feestindeling voor het volk Israël ontving. We kennen het gegeven van de twee stenen tafelen, die Mozes verpletterde, toen hij, ook na veertig dagen en nachten weer in het leger van de Israëlieten kwam. Hoe dit volk onder leiding van nota bene de hogepriester Aaron rond een eigen gemaakt gouden kalf was gaan dansen.

Hoe Mozes zich letterlijk néérwierp, maar zich tegelijk als mid­delaar voor het volk ópwierp tegen de brandende toorn van God.

Hoe hij daarna wéér de berg opging en na wéér veertig dagen en nachten vasten terugkeerde met nieuwe stenen tafelen en de woorden van het verbond, dat God met het volk gesloten had (Exodus 32 en 34).

We lezen ook, hoe deze profeet Mozes net voor de intocht in Kanaän wel haast zeker ook werd opgenomen, hoewel men maar aannam, dat God Zelf hem had begraven, omdat nooit iemand ondanks intensief zoeken een graf heeft kunnen vinden.

IJver voor God

Als we deze dingen lezen, dan merken we zowel bij Mozes als bij Elia een grote ijver voor God. Geen slaafse ijver, maar een ijver, gebaseerd op:

Kennis en openbaring over het doel van God.

Liefde ten aanzien van die doelstelling.

Deze zelfde kenmerken droeg ook indertijd Abraham, die bereid was zelfs zijn eigen zoon te offe­ren, omdat hij meende, dat God dit wilde. Hoe deze Godsman overwoog, dat God hem zelfs zijn zoon weer uit de doden zou teruggeven, gegeven de beloften, welke aan dit kind waren verbon­den.

De Heer Jezus ging met drie van zijn discipelen (Petrus, Johannes en Jakobus) een hoge berg op, naar een eenzame plaats. Dat was zes dagen, nadat Hij de satan had bestraft, die Hem middels Petrus wilde verhinderen om te lijden en te sterven.

Daar op die berg werd de Heer veranderd in Zijn gedaante en verschenen Hem de beide ge­noemde godsmannen uit het verleden. Het is opmerkelijk dat deze beide mannen, Mozes en Elia, niet gestorven zijn zoals de andere mensen, maar dat ze rechtstreeks in heerlijkheid werden opgenomen.

We kennen in de Bijbel drie mensen, waarvan bekend is, dat ze niet ‘normaal’ zijn gestorven, na­melijk Henoch, Mozes en Elia.

Van Henoch is ons verder niet veel meer bekend, dan dat het eveneens een profeet was, die de mensen waarschuwde voor het komende oordeel (Judas 01:14-15).

Op de hoogte

Mozes en Elia spraken met de Heer, staat er eenvoudig. In Lukas 9 staat dat ze met de Heer spraken over diens ‘uitgang’, die Hij te Jeruzalem zou volbrengen.

Let op! Mozes en Elia waren dus op de hoogte van de dingen, die zouden komen. Hoe kunnen ze dat anders geweten hebben, dan door dezelfde Geest als waardoor de Heer Jezus op de dingen was voorbereid.

Mozes en Elia en ook de andere profeten, waren in hun tijd reeds gericht op de noodzakelijke bloedstorting terwille van de zonde der wereld. Een bloedstorting, maar niet van stieren en bokken, zoals de dagelijkse praktijk was.

Deze beide godsmannen spraken ontegenzeggelijk niet alleen over het komende sterven van de Heer, maar we kunnen zeker stellen, dat ze ook over Zijn opstanding van tussen de doden uit gesproken hebben.

Ook een profeet als Abraham geloofde in de kracht van de opstanding, toen hij zijn zoon wilde offeren. Hij overwoog namelijk, dat God bij machte was zijn kind zelfs van tussen de doden uit op te wekken (lees Heb. 11:17-19).

Ook de Heer Jezus sprak van tijd tot tijd tegen Zijn discipelen over Zijn sterven, maar ook over Zijn opstanding. De discipelen begre­pen dat nog niet, hoewel ze wel geloofden wat de Heer zei.

Zo begrijpen wij ook nog niet ten volle wat ons te wachten staat bij de openbaring van de Heer.

Het begrip ‘wolk’

Bij de ‘verheerlijking op de berg’ is er ook sprake van een (lichten­de) wolk, die hen overschaduwde en een stem uit die wolk, die bij herhaling bevestigde: ‘Deze is Mijn geliefde Zoon, in wie Ik Mijn welbehagen heb, hoort naar Hem’. Dat is dus duidelijk de stem van God Zelf.

Over het begrip ‘wolk’ wordt meermalen gesproken in verband met de ‘heerlijkheid van God’. Denk maar aan de aanwezigheid en verschijning van de Here God temidden van het volk Israël in de woestijn. We kennen het begrip ‘wolk’- en ‘vuur’ kolom boven het binnenste heiligdom van de tabernakel, welke aangaf of het volk moest trekken of legeren. Ook in de visioenen, die de pro­feten in Israël kregen, was meer­dere keren sprake van een wolk of wolken bij de visioenen, welke ze kregen.

Toen Salomo de eerste tempel inwijdde, vervulde ook een wolk het huis des Heren (1 Kon. 08:10). De profeet Daniël zag ‘iemand als een mensenzoon, komende met een wolk’.

En ook de Heer Jezus sprak in Zijn ‘eindtijdrede’ over de ‘Zoon des mensen’, komende op een wolk (Matt. 24:30; Matt. 26:64).

In de Hebreeënbrief is sprake van een ‘grote wolk van getuigen’ rondom ons.

In het boek ‘Openbaring’ wordt ook weer gesproken over de komst ‘met de wolken’ van de Heer, hetwelk voor ieder zichtbaar zal zijn (Heb. 01:07). Ook over een ‘ne­derdalende engel, bekleed met een wolk’ (Heb. 10:01) en over een ‘witte wolk, met daarop een zoon des mensen’, welke de ‘oogst der aarde’ uitvoert (Heb. 14:14-16).

Bij het afdalen van de berg komt dan de vraag van de discipelen met betrekking tot Elia, voordat de Heer uit de doden zou zijn opgestaan en het antwoord van de Heer over Elia, die zal komen, maar ook al gekomen is, maar niet door de godsdienstige massa is erkend.

Geen inzicht

De massa van het zo genoemde volk van God had geen inzicht in de ontwikkelingen in de geestelij­ke wereld. De prediking en het onderricht sprak over de profeet Elia, die komen zou. Dat stond immers in de profetie van Maleachi. De ‘bode voor Mijn aange­zicht’ alvorens de Heer ’tot Zijn tempel zou komen’ en wel vóór de ‘grote en doorluchtige dag des Heren’.

De Heer doelde duidelijk op Johannes de Doper, toen Hij over de gekomen Elia sprak.

(Ik las onlangs in een krant een artikel over een vrouwelijke Gereformeerde predikant, die het ‘Nieuwe tijd denken’ (New Age) en ook de reïncarnatiegedachte onderschreef. Onder andere haalde ze het gegeven van Elia en Johannes de Doper aan, waarbij dan Johannes de op een hoger ontwikkeld peil functionerende en naar haar gedachte wel de gereïncarneerde profeet Elia van weleer zou kunnen zijn. Je zult maar zo’n leraar hebben!) Reden temeer voor ons om zelf ‘de waarheid te verstaan’!

De Heer sprak ook over de ko­mende Elia, die alles zou her­stellen. Met name voor ons is het goed, om te begrijpen, wat de Heer daar mee bedoelt.

Ik heb al geschreven dat wij in, een geestelijk turbulente tijd leven. Ook wij staan voor ont­wikkelingen, die alles te maken hebben met de profetie van Maleachi en anderen.

De tempel des Heren

Zeker voor ons geldt dat de Heer bezig is om tot Zijn tempel te ko­men. Daarom is het noodzakelijk te weten:

a.Wat is die tempel?

b.Hoor ik ook bij die tempel?

c.Wanneer begint de ‘geduchte dag des Heren’, brandend als een oven of is mogelijk die dag al begonnen (Mal. 04:01)?

De vorming van de ’tempel des Heren’ is volop aan de gang. We leven in de tijd van de ‘late regen’, die het koren rijp maakt voor het brengen in de schuur’, waarbij het van het ‘kaf gescheiden wordt.

De Geest van onze God is de ‘Elia, die naar het woord van onze Heer zou komen om Zijn ’tempel’ klaar te maken.

Voor u en mij geldt: gaan deze dingen aan mij voorbij of ben ik er volop bij betrokken.

Houd er rekening mee, dat het behoren tot het ‘lichaam van Christus’ niet kan zonder ver­vulling met de Geest van Christus.

Houd er ook rekening mee, dat deze Geest niet kan samenwonen met allerlei andere geesten.

Laat je toebereiden

Laat je daarom toebereiden om wezenlijk tot het ‘lichaam van zonen Gods’ te behoren. Op de openbaring daarvan wacht niet voor niets de hele zuchtende schepping met centraal daarin de mens. En ook wij, die de Geest van God al ontvangen hebben, zuchten mee in de verwachting van het zoonschap (Rom.8).

De wetteloosheid in de wereld neemt zienderogen toe. De ordenende wereldgeesten wankelen en kunnen op vele plaatsen al geen stand meer houden om de zaak in toom te houden.

De geest van de antichrist vervult in snel tempo het denken en handelen van de massamens.

Maar tegelijkertijd worden we bemoedigd. Als de duisternis toeneemt, is de komst of open­baring van de Heer nabij.

De ware ‘Elia’ is volop bezig om deze openbaring te bewerken.

Johannes de Doper was de weg­bereider voor de eerste komst van de Heer. De Geest van onze God is de weg- en toe bereider voor de ‘wederkomst’ van de Heer. En Hij doet Zijn werk met inschakeling van mensen. Bent u daar ook bij?

 

De weg des Heren door Roel Schipper

 

… en Hij leert ootmoedigen zijn weg” (Ps. 025:009b).

Toen God Abraham riep en hem zijn voornemen (zijn weg) be­kendmaakte, luisterde hij met een ontvankelijk hart. Abraham maakte vervolgens zijn plannen ondergeschikt aan de wil van God. Door het geloof vertrok hij in gehoorzaamheid, zonder te weten waar hij komen zou! In (Gen. 18:19) staat van hem: “Want Ik heb hem gekend, opdat hij gebieden zou, dat zijn zonen en zijn huis na hem de weg des Heren zouden openbaren…”

Gods weg

De weg des Heren; wat wordt daarmee bedoeld? De psalmist zegt in onze tekst dat Hij oot­moedigen zijn weg leert. Als wij Gods weg willen leren gaan, zul­len we:

-ootmoedig moeten zijn (dat wil zeggen vatbaar voor de leiding van God in ons leven);

-bereid moeten zijn, ons te laten onderwijzen door Hem.

De zonen van Abraham en zijn huis na hem, hebben de weg des Heren echter verlaten. Ze waren weerspannig, hardnekkig en koppig. Ze verzetten zich keer op keer tegen de leiding van Gods Geest. Ze konden niet luisteren naar en wachten op de leiding de Heer en daardoor bereikten ze hun (of liever: Gods) doel niet. Slechts een rest kwam in het beloofde land. Met deze rest kon de Heer zijn plan verder uitwerken.

Jezus de Ootmoedige

De Here Jezus kwam voort uit die rest. De Vader kon deze ootmoedige zijn weg leren. Opmerkelijk is, dat de profeet Jesaja vermeldt dat de Heer niet weerspannig was (Jes. 50:05). Hij richtte zich in alle dingen op het plan van zijn Va­der. Daardoor kon het voornemen van de Vader door Hem voort­gang hebben. Ja, Hij werd zelfs de weg naar Gods doel.

Deze Zoon heeft als eerste het einde ( = het doel van God met de mens) bereikt. Nu was het Gods wil dat deze volmaakte mens Jezus, de mensheid zou verlossen van het rijk der duisternis, om daarna aangesteld te worden tot een Leidsman ten leven.

Leven op Gods niveau

Een leidsman is iemand die op­roept om navolging. Jezus zegt: “Ik ben de weg; volg Mij!”

Maar waarheen? Naar een leven op goddelijk niveau. De Christus moet immers in ons gestalte krij­gen? Hoe zal dit dan geschieden? Jezus zegt, in (Joh. 06:54): “Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven”.

Hij bedoelt: Word één in denken, spreken en handelen, ja eensgeestes met Mij; ontwikkel een christus-leven. Sommigen vragen zich misschien af of dit reëel is, of dit wel haalbaar en niet te hoog ge­grepen is. De boze geesten van verwerping hebben eeuwen lang de mens weten te intimideren.

Lees echter eens (Heb. 10:32-37): “Geef dan uw vrijmoedigheid (ten opzichte van het plan van God) niet prijs”. Want Hij die ons roept om deze weg (die leidt naar onvoorstelbare heerlijkheid) te gaan, is getrouw.

 

De Handelingen der apostelen door Wim te Dorsthorst

 

Zicht op Israël -7-

Al de raad Gods

Om te trachten een zo volledig moge lijk beeld te krijgen hoe in het Nieuwe Testament de plaats van het Joodse volk wordt be­schreven, moeten we vooral het boek ‘Handelingen der apostelen’ nader bestuderen. Het is juist dit boek wat veel duidelijkheid geeft over dit onderwerp.

Dit boek omvat de tijdsperiode van de hemelvaart van Jezus tot de gevangenschap van Paulus in Rome, wat zo ongeveer in het jaar 60 geweest zal zijn. Belangrijk is om hierbij te bedenken dat de meeste brieven van Paulus in deze tijdsperiode geschreven zijn. Dat geldt zeker voor de brief aan de Romeinen waarvan het jaar 57 als datum genoemd wordt, en de brief aan de Galaten, welke zo om­streeks het jaar 50 geschreven zal zijn.

Het onderwijs uit deze brieven, dat zo bepalend is bij het denken over Israël, zal zeker bij het onderwijs van Paulus, wanneer hij van plaats naar plaats trok, een belangrijke functie hebben gehad. Bij het af­scheid van de gemeente te Efeze zegt hij: “… hoe ik niets nagelaten heb van hetgeen nuttig was om u te verkondigen en te leren”. En ook zegt hij: “Want ik heb niet nagelaten u al de raad Gods te verkondigen” (Hand. 20:20-27).

Wat we in de brieven lezen is dus niet een latere ontwikkeling, zoals wel eens gedacht wordt, maar het  is de prediking van het eerste uur en hoort bij ‘al de raad Gods’.

De grote opdracht

Met dit boek staan wij bij het scharnierpunt in de geschiedenis. Jezus Christus, de van God gezon­dene, heeft Zijn werk volbracht en heeft zich gezet aan de rechter­hand Gods (Mark. 16:19; Hand. 07:56). Hij heeft voordat Hij heen­ging aan de apostelen, die Hij uitgekozen had, door de heilige Geest zijn bevelen gegeven (Hand. 01:02).

In de veertig dagen tussen op­standing en hemelvaart heeft Hij met de apostelen nog eens alles besproken wat het Koninkrijk Gods betreft (Hand. 01:03). Zij zullen kracht ontvangen als ze de belofte des Vaders, de heilige Geest, ontvangen (Hand. 01:08). En de opdracht is: “Gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde “

(Hand. 01:04-05; Hand. 01:08).

Zo handelt het hele boek over de uitvoering van deze opdracht en laat het zien hoe het evangelie van de genade Gods en het Koninkrijk precies in deze volgorde, vanuit Jeruzalem, gepredikt is.

Wat zeggen de Schriften?

In deze tijd waren er nog geen andere geschriften dan wat wij noemen het Oude Testament. Alle prediking geschiedde vanuit deze geschriften, wat een belangrijk gegeven is voor onze studie. Want het is heel opmerkelijk, dat door de meest betrouwbare verkondigers die er ooit geweest zijn (Heb. 02:03), met geen woord gerept wordt over al die zaken die in onze tijd zo stellig, vanuit de wet en de profe­ten, over het Israël in het Midden Oosten beweerd worden.

Velen hebben in de afgelopen eeuwen geleerd dat God het volk Israël als geheel, om zijn ontrouw en ongeloof in Zijn Zoon en het doden van Hem, verworpen heeft. De beloften die voor Israël golden, zouden door deze verwerping nu overgegaan zijn op de gemeente of de kerk.

Een andere lezing zegt dat er van­af Pinksteren twee volken zijn in Gods plan. Het oude volk Israël, waarmee Hij in een bepaalde tijd weer verder zou gaan, en de ge­meente van Jezus Christus.

Een ieder die het boek Hande­lingen eens grondig doorneemt, zal met mij tot de conclusie ko­men dat, als er vanuit de wet en de profeten gepredikt werd, van deze dingen geen sprake was.

Zeker, het oude verbond hield op te bestaan met de vervulling hier­van in Jezus Christus. De Joden hebben Jezus verworpen en ge­dood. Dat wordt in het boek Handelingen ook verschillende malen aangehaald (o.a. Hand. 03:13-15; Hand. 07:52; Hand. 13:27-28).

Jezus zei, toen ze niet in Hem ge­loofden: “Daarom zeg Ik u, dat het Koninkrijk Gods van u zal weggenomen worden en het zal gegeven worden aan een volk, dat de vruchten daarvan opbrengt” (Matt. 21:43).

Jezus bedoelde dat, als zij het af­wezen, het naar de heidenen zou gaan, wat reeds door de profeten voorzegt was (Jes. 55:25; Jes. 54:01-08).

Ook heeft Jezus gezegd, spreken­de over de tempel: “Zie uw huis wordt aan u overgelaten” (Matt. 23:38). Daarmee gaf Hij aan dat tempel en tempeldienst geen enkele betekenis meer had voor God.

Heeft God zijn volk verstoten?

Wij kunnen met Paulus de vraag stellen: “God heeft zijn volk toch niet verstoten?” En het antwoord is: “Volstrekt niet!” (Rom. 11:01). Evenals in de dagen van Elia is er ook in de tegenwoordige tijd een overblijfsel gelaten naar de ver­kiezing der genade, legt Paulus uit (Rom. 11:02-05). “Want de genade­gaven en de roeping Gods zijn onberouwelijk” (Rom. 11:29).

Over deze genadegaven is in de profeten gesproken, zegt Petrus (1 Petr. 01:10). En zij vinden allen hun vervulling in Jezus Christus, zoals Paulus duidelijk zegt in (Rom. 15:08 en in Hand. 13:32.

In Jezus Christus, die God gezon­den heeft om hen die onder de wet waren vrij te kopen (Gal. 04:05) en die God uit de doden heeft op­gewekt, heeft God zijn trouw be­toond aan het volk Israël om de beloften, aan de vaderen gedaan, te vervullen.

Door hun harde, onwillige en af­wijzende houding ten aanzien van Jezus Christus, zijn zij naar het evangelie vijanden, (en dat is tot zegen van de heidenen, zagen we in (Matt. 21:43), maar naar de verkiezing zijn zij geliefden om der vaderen wil (Rom. 11:28). Dat wil zeggen “om de beloften, aan de vaderen gedaan” (Rom. 15:08).

Want voor u is de belofte

We zagen al (zie Levend Geloof van september) hoe Jezus ‘trouw’ aan de wil van de Vader, enkel aan het Joodse volk het evangelie van de genadegaven Gods en het Koninkrijk heeft verkondigd. Zijn opdracht aan de apostelen is dan ook dat de verkondiging eerst aan het Joodse volk moet geschieden. Op de pinksterdag begint de verkondiging dan ook in Jeruzalem aan het Joodse volk.

Aan het einde van de geweldige prediking van Petrus op die dag, zegt hij: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden en gij zult de gave des heiligen Geestes ontvangen. Want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen die verre zijn, zovelen als de Here, onze God, er toe roepen zal” (Hand. 02:38-39).

Hieruit blijkt de geweldige trouw van God. Hij heeft het volk, dat Hij tevoren gekend heeft, niet verworpen of van de beloften beroofd, maar zegt Petrus: “Voor u is de belofte”. En dan is het voor hen, die in Hem geloven (Hand. 10:43).

Dat is nog steeds zo. Zij die nu leven horen bij “allen die verre zijn”. Als iemand op grond van besnijdenis naar het vlees en af­stamming van Abraham, zich Jood noemt, dan is voor hem de belofte. Dan is er maar één weg, die voor Joden precies hetzelfde is als voor heidenen, zegt Petrus in (Hand. 15:11). Die weg is: “Bekeert u en laat u dopen op de naam van Jezus Christus tot vergeving van uw zonden en u zult de gave des heiligen Geestes ontvangen”. Dit is het evangelie van de genade Gods en het Ko­ninkrijk. Het is de vervulling van de belofte aan Abraham gedaan, want Jezus Christus was het zaad waarop de belofte sloeg (Gal. 03:16).

De prediking tot het volk

Deze lijn loopt door het gehele boek Handelingen heen. Altijd en overal werd het evangelie eerst aan de Joden verkondigd. In (Hand. 03:26) zegt Petrus: “God heeft in de eerste plaats voor u zijn knecht doen opstaan en Hem tot u gezonden, om u te zegenen, door een ieder uwer af te brengen van zijn boosheden”. ,

In het huis van Cornelius zegt Petrus: “Jezus heeft ons geboden het volk te prediken en te betui­gen, dat Hij het is, die door God is aangesteld tot rechter over leven­den en doden, van Hem getuigen alle profeten, dat een ieder die in Hem gelooft, vergeving van zon­den ontvangt door zijn naam” (Hand. 10:42-43).

Met die boodschap reisde Petrus het hele land rond (Hand. 09:32). Als dan na de dood van Stéfanus een zwa­re vervolging tegen de gemeente te Jeruzalem ontstaat, dan trekken de verstrooiden het land door om het evangelie te verkondigen (Hand. 08:01-04).

Ook in (Hand. 11:19-21) lezen we dat de verstrooiden verder trokken en alleen aan de Joden het evangelie verkondig­den. Pas daarna komt het ook tot de heidenen.

Het eeuwige leven niet waardig gekeurd

Als Paulus zijn prediking begint dan weet hij, die in hart en nieren een Jood is en de Schriften kent als geen ander, dat de Joden het eerst recht hebben het evangelie te horen om de belofte aan de vade­ren gedaan. In (Hand. 13:23) zegt hij: “Uit het geslacht van David heeft God naar de be­lofte voor Israël de Heiland Jezus doen komen”.

En in (Hand. 13:26) zegt Paulus: “Man­nen broeders, zonen van het ge­slacht van Abraham, en vereerders van God onder u, tot ons is deze heilsboodschap gezonden”.

Maar het overgrote deel van het Joodse volk verzette zich en werd met haat en nijd vervuld als ze dit evangelie hoorden prediken en probeerden de boodschappers  gevangen te zetten of te doden. Dit is vanaf Handelingen 4 tot en met 28 aan de orde.

We lezen dan verder in (Hand. 13:46): “Maar Paulus en Barnabas zeiden vrijmoedig: Het was nodig, dat eerst tot u het woord Gods werd gesproken, doch nu gij het verstoot en u het eeuwi­ge leven niet waardig keurt, zie, nu wenden wij ons tot de heidenen”.

Nogmaals, God heeft niets afge­nomen, maar ze hebben het verworpen, verstoten, De vervul­ling van alle beloften in Jezus Christus en het eeuwige leven, hebben ze zich niet waardig gekeurd.

Aan de Thessalonicenzen schrijft Paulus (en deze brief schrijft hij als hij met bovenstaande proble­men geconfronteerd wordt):

“Want gij, broeders, zijt navolgers geworden van de gemeenten Gods in Christus Jezus, die in Judea zijn, omdat ook gij hetzelfde te verdu­ren hebt gehad van uw eigen volksgenoten als zij van de Joden, die zelfs de Here Jezus en de pro­feten gedood en tot het uiterste vervolgd hebben, die Gode niet behagen en tegen alle mensen ingaan, daar zij ons verhinderen tot de heidenen te spreken tot hun behoud, waardoor zij te allen tijde de maat hunner zonde volmaken. De toorn is over hen gekomen tot het einde” (1 Thess. 02:14-16).

Geloven dat Hij het is

Jezus zei tot de Joden: “Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem, die Hij gezonden heeft” (Joh. 08:29). En in (Joh. 08:24): “En Ik heb u dan gezegd, dat gij in uw zonden zult sterven; want indien gij niet gelooft, dat Ik het ben, zult gij in uw zonden ster­ven”.

“En Hij heeft aan zijn apostelen geboden het volk te prediken en te betuigen, dat Hij het is, die door God is aangesteld tot rechter over levenden en doden”

(Hand. 10:42).

Ook deze lijn zien wij door het hele boek Handelingen. Altijd wordt Jezus gepredikt vanuit de Schriften. Dat zegt Petrus ook in hoofdstuk 10 vers 43: “Van Hem getuigen alle profeten”. De apos­telen leerden zonder ophouden, iedere dag, en verkondigden het evangelie, dat de Christus Jezus is. De Joden wilden niet geloven dat Hij het was, als ze de Here aan­riepen. (Rom. 10:12b) Dat tastte bij hen het woord van Mozes aan, dat zegt: “Hoor, Israël, de Here is onze God; de Here is één!”

Petrus citeert op de Pinksterdag (Joël 02:32): “En het zal zijn , dat al wie de naam des Heren aanroept, behouden zal worden”. En daarom zegt hij dan ook: “Dus moet ook het ganse huis Israëls zeker weten, dat God Hem én tot Here én tot Christus gemaakt heeft, deze Jezus, die gij gekruisigd hebt” (Hand. 02:36). Het woord van Mozes werd niet aangetast of gebroken, maar werd in Jezus Christus juist vervuld, want “Hij is aller Heer” (Hand. 10:36b).

Ook bij Paulus zien we precies hetzelfde. In (Hand. 17:02-03) lezen wij: “En Paulus ging de synagoge der Joden binnen en behandelde drie sabbatten achter­een met hen gedeelten uit de Schriften, door aanhalingen uit­leggende, dat de Christus moest lijden en opstaan uit de doden, en dat deze de Christus is, die Jezus, die ik (zeide hij) u predik”. En als hij gevangen zit in Rome dan komen de Joden tot hem “wie hij met nadruk het Koninkrijk Gods voorstelde, pogende hen te overtuigen ten opzichte van Jezus, uit de wet van Mozes en de profe­ten, van de vroege morgen tot de late avond toe” (Hand. 28:23).

Het boek Handelingen sluit af met de woorden dat Paulus, in gevan­genschap zijnde, “aan allen die tot hem kwamen het Koninkrijk Gods predikte en onderricht gaf aan­gaande de Here Jezus Christus met alle vrijmoedigheid, zonder enige belemmering” (Hand. 28:31).

Maakt al de volken tot Mijn discipelen

De apostelen en de vele verkon­digers die er bij gekomen zijn, hebben nauwgezet de opdracht van Jezus vervuld: “Gaat dan henen, maakt al de volken tot Mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des heiligen Geestes, en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb” (Matt. 28:19).

En zo is er een volk Gods ontstaan bestaande uit de rest of het over­blijfsel van de Joden en de heide­nen: “Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek. Immers één en dezelfde is Heer over allen, rijk voor allen die Hem aanroepen” (Rom. 10:12).

 

Zekerheid (gedicht) door P. W. Heuer Sr.

Bij al wat wankelt op deez’ aard,

mag ‘k leven met de zekerheid

dat ik veilig ben bij Hem,

die steeds mijn hart verblijdt.

Hij schenkt mij rust en vreê,

geeft elke dag weer moed,

om verder deze weg te gaan,

want ik weet zeker: God is goed!

 

Hij is bij mij, ik mag met Hem verkeren,

onttrokken ben ik aan het aards gedoe.

Hij spreekt met mij, en daardoor mag ik leren,

dat Zijn Geest mij onderwijst, bij alles wat ik doe.

Zo wil ik, als een Henoch, met Hem wand’len,

en vol vertrouwen luist’ren naar Zijn stem.

Tot het moment dat Hij tot mij zal zeggen:

“Kom bij Mij thuis”. Dan ben ‘k altijd bij Hem.

 

De Heer regeert door Tea Keuper

We waren met vakantie in Friesland om te fietsen en familie te bezoeken. Het was prachtig weer en dan ontdek je weer hoe mooi ons eigen landje is. En ook hoe verschillend de men­sen, die het bewonen. Dit hangt ook af van hun leefwijzen en werk. We zagen goed verzorgde tuinen en veel ‘grazige weiden’, met prachtig vee. In de weide naast ons ‘gastenverblijf wer­den vier kalfjes geboren. Dus leven in overvloed!

En dan zie je ineens een oud kerkje op een terp, met rondom een kerkhof. We zijn geen regelmatige kerkhofbezoekers, maar als je er eens komt, bijvoorbeeld met een begrafenis, kijk ik wel eens naar de opschriften op de grafstenen. Soms staan er mooie teksten op, wat een fijn getuigenis weergeeft, bijvoorbeeld: ‘In Jezus ontslapen’ of ‘Jezus leeft en wij met Hem’ en ‘Dankt God in alles’. Temidden van wat veel mensen ‘het einde’ noemen, -dood is dood-, getuigenissen van léven, eeuwig leven.

Eén steen viel erg op onder alle keurig onderhouden oude mooie graven op dat kleine kerk­hof in Friesland. Hierop lag een geopende Bijbel (van steen uiteraard) met grote letters erop: ‘De Heer regeert’. Zo’n getuigenis doetje zingen: ‘De Heer regeert, dat de aarde juich!’ En temeer het woord van God pakken en lezen over wat daar gezegd wordt over leven en dood. Hieronder enige teksten die ons vertellen wie we zijn in Christus, de Levende! Zolang we in onze ‘tent’ verblijven, is het goed hiervan te getuigen door onze levensinstelling. En als we ons tijdelijk verblijf verlaten, kunnen we ook door ons heengaan een machtig getuigenis geven in de ‘afscheidsviering’ met een door ons opgegeven Bijbelwoord en/of grafopschrift. Heeft u, en vooral de ouderen onder ons, daarover wel eens nagedacht?

“Het leven was mij Christus, het sterven gewin” (Filip. 01:21). (Dat zou op het graf van Paulus gestaan kunnen hebben!)

‘Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel, ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Heer” (Rom. 08:38).

‘‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, indien iemand mijn woord bewaard heeft, hij zal de dood in eeuwigheid niet aanschouwen” (Joh. 08:51).

“Een ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven”. (Joh. 11:26).