Selecteer een pagina

Levend Geloof – 367

Levend geloof 1995.02 nr. 367

Persoonlijk… , door Gert Jan Doornink

In de Bijbel treffen we soms woorden aan waar we moeite mee heb­ben om ze goed te begrijpen. Wat wordt er nu precies bedoeld, denken we dan en soms duurt het jaren voor we de werkelijke betekenis van een bepaald woord (of Bijbelgedeelte) begrijpen. En dan nog behoren we open te staan voor correcties en vernieuwing. Zelf heb ik bijvoorbeeld jaren lang moeite gehad met het woord ‘gerechtigheid’. En ik ben er van overtuigd dat dit bij heel wat van onze lezers en lezeressen ook het geval is. Ik ben dan ook blij dat in dit nummer Margreet Gast nog eens op duidelijke wijze haar gedachten over dit onderwerp onder worden heeft gebracht in een artikel over dit onderwerp.

Correctie en vernieuwing hebben natuurlijk alles te maken met geestelijke groei, een absolute ‘must’ voor ieder kind van God. Willen we ooit het einddoel des geloofs, de volle openbaring van het zoonschap, bereiken, dan kan dit alleen maar door geestelijke groei. Onze gedachten worden vernieuwd, nieuwe inzichten bre­ken baan, en tegelijkertijd rekenen we af met verouderde inzich­ten. Dat betekent natuurlijk niet dat we alles wat we in het verle­den voor juist achten, overboord gaan zitten. Maar wel is het nodig dat we ons ‘geestelijk filter’ steeds in werking hebben. Wat is goed, wal is verkeerd?

Gods Geest wil ons leiden in alle waarheid. En hoe meer onze geest een eenheid gaat vormen met Zijn Geest, hoe meer we ook gaan onderscheiden waarop het aankomt. Het spreekt vanzelf dat we daar als Levend Geloof-redactie ook voortdurend mee bezig zijn. Want we willen in ons blad natuurlijk op een duidelijke wijze de volle evangelie boodschap doorgeven, zodat men er ook praktisch mee uit de voeten kan. De leer van het Koninkrijk der hemelen is, in tegenstelling met allerlei leringen van het rijk der duisternis, een leer met een positieve uitwerking, waardoor de mens die er op ingaat, meer en meer omgevormd wordt naar het beeld van Jezus. En het beeld van Jezus is het beeld van God: volmaakt, goed, har­monieus. Kortom, zo God zich Zijn schepping voor ogen ziet. Ook bij de samenstelling van dit nummer is dit weer ons uitgangspunt geweest. En of we hierin geslaagd zijn laten we graag aan uw beoordeling over.

 

Gevoel of geloof, waar gaat het om door Gert Jan Doornink

 

De titel boven dit artikel is een beetje uitdagend. We worden namelijk voor de keus gesteld te kiezen: waar gaat het om, is ge­voel belangrijker dan geloof, of omgekeerd? Toch denk ik dat we geen tegenstelling behoeven op te roepen; dat er zelfs in zeker op­zicht geen tegenstelling bestaat, dat wil zeggen: beiden behoren bij de mens, beiden zijn onderdeel van ons mens-zijn, onze persoonlijkheid.

De eenheid van God en mens

We moeten zelfs oppassen dat we niet een soort opdeling van de mens gaan maken door bijvoor­beeld te zeggen: het gevoel hoort bij ‘de ziel’ van de mens, en het geloof bij ‘de geest’ van de mens. De Bijbel doet dit ook niet. God is één en Hij ziet de mens ook als eenheid. Daarom heeft Hij ook altijd de totale mens op het oog, waarbij we alleen op kunnen merken dat ‘het lichaam’, zoals wij dit thans bezitten, nog een verandering ondergaat, wanneer dit vergankelijke lichaam een onvergankelijk, verheerlijkt lichaam wordt (1 Kor. 15:53).

Ook zijn er natuurlijk teksten die zouden doen vermoeden dat de mens een soort driedeling bezit, te weten geest, ziel en lichaam.

Denk bijvoorbeeld aan (1 Thess. 05:23-24). Het gaat hier echter om een oproep van Paulus om je ‘geheel en al’, met heel je wezen, met alles wat in je is, te richten om één te worden met Jezus.

Als in de Hebreeënbrief Jezus omschreven wordt met de woor­den dat Hij de ‘afdruk van Gods wezen’ en de ‘afstraling van Gods heerlijkheid’ is (Heb. 01:03), dan betekent dit niet alleen dat dit openbaar werd via ‘de geest’ of , ‘de ziel’ van Jezus, maar door Zijn gehéle persoonlijkheid, door Zijn totale wezen.

Daarom kunnen we de oproep van Petrus verstaan en uitvoeren, dat wij geroepen zijn om in de voetstappen van Jezus te treden, omdat Hij ons een voorbeeld heeft nagelaten (1 Petr. 02:21).

Gevoel en geloof in het leven van Jezus

In de geschiedenis over de op­wekking van Lazarus, in Johannes 11, krijgen wij een duidelijk voorbeeld aangereikt hoe Jezus èn gevoel èn geloof openbaar maak­te. In vers 33 (Joh. 11:33) lezen wij dat Jezus verbolgen werd in de geest, maar ook geloof openbaar maakte. En in vers 35 (Joh. 11:35) (de kortste tekst uit de Bijbel) lezen we zelfs dat Jezus weende.

Jezus onderdrukte zijn gevoelens niet. Integendeel. Hij voelde mee met Maria en Martha en alle Joden die zo’n groot verdriet hadden, omdat Lazarus gestorven was.

Maar Jezus liet het daar niet bij.

Die ‘verbolgenheid in de geest’ duidt er al op, dat Jezus wist wie de veroorzaker was van de dood van Lazarus. Dat was de vorst der duisternis, satan. Dat was ook de reden waarom Jezus de opdracht van de Vader ten uitvoer bracht: Hij ontmaskerde en overwon de duivel. En hier zien wij hoe Jezus, in dit specifieke geval, dat doet. We kunnen het optreden van Jezus in dit verhaal in drie onder­delen splitsen. Hij spreekt over het geloof (Jezus tot Martha: “Heb Ik u niet gezegd, dat gij, indien gij gelooft, de heerlijkheid Gods zien zult?”; vs. 40).

Hij handelt naar het geloof. Jezus zei: “Neemt de steen weg!”; vs. 38; lees ook (Jak. 02:26). c. Hij dankt God voor de uitwer­king van het geloof (“Jezus sloeg de ogen opwaarts en zei: Vader, Ik dank U, dat Gij Mij verhoord hebt”; vs. 41; lees ook vs.42 en Luc. 17:15).

Een noodzakelijk element

Hoe komt het toch dat er in onze dagen nog vaak zo weinig uit­werking is van ons geloofsleven? Ik denk dat de geschiedenis waarbij Lazarus wordt opgewekt, ons het ‘waarom’ laat zien. Gevoel alleen is niet voldoende, (stel dat Jezus alleen maar gehuild had), er moet geloof bijkomen.

Maar gevoel is wel een noodza­kelijk element van het geloof.

Wanneer er geen ‘bewogenheid’ is, (oftewel echt meeleven, ko­mend vanuit het hart), kan ‘ge­loof’ -of wat wij dan geloof noemen- een soort koudheid, hardheid en liefdeloosheid ver­oorzaken. We kunnen dan wel allerlei kreten en slogans lanceren, zoals: ‘Jezus geneest’ of: ‘Je bent niet genezen, omdat je niet ge­looft’, enz., maar het zijn loze uitspraken en hebben in de ogen van God geen waarde.

Je kunt met anderen niet over het geloof spreken als je niet naast hen gaat staan. Ons grote voor­beeld Jezus deed dat ook. Hij vereenzelvigde zich met de men­sen waar Hij mee omging. Hij werd niet ‘verbolgen in de geest’ tegen de mensen, maar tegen de duivel! Maar Jezus liet het daar niet bij. Door het geloof kwam er een positieve verandering in de situatie.

Dat wil dus ook zeggen dat gevoel niet op zichzelf staat, maar een onderdeel is van ons geloofs­leven. Een leven van geloof zonder gevoel is dus niet echt. Maar omdat gevoel een onderdeel is van dat geloofsleven mag het ook geen ‘eigen leven’ gaan leiden. Gebeurt dat wel, dan is er iets niet in de haak. Dan kan de duivel onze gevoelens gemak­kelijk als invalspoort gebruiken voor zijn afbrekende werk. Of we zijn al gebonden en hebben dat nooit afgelegd of ons er van laten bevrijden. Bevrijding is dan eerst noodzakelijk, zodat onze gevoelens ‘gezuiverd’ zijn en op de juiste wijze een facet van ons geloofsleven vormen.

Geloofsopbouw in de samenkomst

Dat mogen we ons ook realiseren als we naar de samenkomst gaan. Daar komen we niet in de eerste plaats om onze gevoelens, onze emoties uit te leven, maar om ons geloof te versterken!

Emotiebeleving is momenteel ‘in’. Al of niet aangewakkerd door allerlei televisieprogramma’s gaan velen op de emotietour. Een waarachtig kind van God is echt op zijn hoede. Hij weet dat het primair gaat om geloof. Daar waar het verlangen aanwezig is om écht te geloven, zullen de ‘gevoelsuitingen’ zich dus ook nooit op een verkeerde wijze gaan manifesteren.

Dan krijgt ook de vorst der duis­ternis geen kans de emoties los te weken van het geloof. Want daar is hij steeds weer op uit. Het gaat niet om het emotionele, het spectaculaire, het opwindende, maar om de Merkelijke beleving van het geloof! Een geloof, door liefde werkende (Gal. 05:06). Een geloof dat ook op positieve wijze geopenbaard wordt in het nor­male leven van elke dag.

Dat is het geloof dat vrucht draagt voor Gods Koninkrijk. Het geloof met uitwerking, dat blijdschap en overwinning teweeg brengt.

Door dat geloof wordt God ver­heerlijkt. En alleen door dat ge­loof zullen we de heerlijkheid Gods zien en beleven.

 

Zoeken en vinden Door Duurt Sikkens

Als er één eigenschap van God is die in allerlei toonaarden wordt bezongen dan is dat wel barmhar­tigheid, die Hij koestert ten op­zichte van de mens. Het maakt niet uit of deze mens goed of slecht is. God blijft trouw aan Zichzelf, zoals de zon schijnt voor iedereen, licht en warmte verspreidend naar zijn aard.

In het ware licht

In het ware licht, het onzichtbare, worden alle dingen zichtbaar, en wij zijn niet zozeer geroepen om in dat licht van Gods liefde te wan­delen als wel om juist dat licht te verspreiden in een door donkere wolken omhulde mensheid.

Wanneer je van Gods Geest hebt ontvangen, handel je ook in Zijn Geest: je hebt lief en wie liefheeft is pas in staat om zuiver te kunnen oordelen. In dat ware licht ontdek je de dingen, de mensen en kun je goed en kwaad helder onder­scheiden.

Als ik soms hoor hoe ondoor­dacht, en ongehinderd door enig mededogen, mensen in allerlei (sektarische) kringen worden ‘afgeschreven’, eruit gezet, een spreekverbod krijgen opgelegd en slachtoffer worden van dictatoriaal ingestelde leiders, dan rijzen me de haren te berge. Ik dacht dat er ergens geschreven stond: “Barm­hartigheid wil Ik, geen offers”. Om van het maken van slachtoffers maar te zwijgen…

Is de ‘verloren zoon’ het huis uitgezet? Heeft Jezus over Judas geroddeld? Heeft Petrus een schop na gekregen? Heeft Jezus iets gezegd over het feit dat som­mige van zijn volgelingen gewa­pend waren? Hebben wij het recht om mensen te beoordelen op al­lerlei uiterlijk gedrag? Op grond waarvan dan? Of wordt God, bij gebrek aan autoriteit!?), dan maar voor het karretje gespannen?

Scheuringen zijn er genoeg, maar nog erger is het dat mensen in­nerlijk worden verscheurd. Waar kunnen deze uitgeputte en mis­handelde schapen terecht? Pastor betekent herder, een goede, die zich ontfermt over het gebrokene en zorgt voor veiligheid, gedragen door innerlijke barmhartigheid. Deze eigenschap bezit elk mens weliswaar van nature, maar door de Geest van Christus wordt deze dieper, sterker, eeuwig en onveranderlijk.

De wezenlijke kern

Om de wezenlijke kern van de mens tevoorschijn te halen zul je deze moeten beminnen, want alleen de liefde zonder voorwaar­den zal de naar God zoekende mens overtuigen en hem, al is het nog zo aarzelend, doen naderen. God is goed en daarom ziet Hij zo goed wat de mens wordt aange­daan, wat hem kwaad doet. Dat geldt ook voor degenen die zich Zijn kinderen weten, want aan de zonen en dochters herkent men de Vader. Ze hebben geen twee gezichten, noch spreken ze met twee monden.

Het is heerlijk om je te kunnen toevertrouwen aan zulke mensen, om innerlijk te genezen, omdat ze je in waarde laten als mens, respect hebben voor je, want ze kijken met de liefdevolle ogen van Vader naar je. Je weet je niet be­dreigd en je hoeft niet meer bang te zijn.

Dat is heerlijk! Mijn naaste? Dat is degene die mij barmhartigheid bewijst en daar wordt ik goed van, als u begrijpt wat ik bedoel.

Wie zó, door innerlijke barmhartig­heid op zoek gaat naar het verlo­rene, naar degenen die God kwijt is, zal vinden: schatten van men­sen! Geliefden van God.

 

Gods gerechtigheid door Margreet Gast

“Zalig, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden” (Matt. 05:06).

Gerechtigheid is een Bijbelse term waarvan de betekenis moeilijk te vatten is. Het heeft in elk geval te maken met recht en onrecht. Maar als we op ons eigen ‘recht­vaardigheidsgevoel’ afgaan, om de bedoeling van gerechtigheid te kennen, komen de meesten ver­keerd uit. Wij denken nog te veel in termen van misdaad en straf, van wraak en vergelding.

Gods rechtsorde

In (Jes. 59:13) lezen we dat ongerechtigheid is: “overtreden, verloochenen van de Here, afval­len van onze God, spreken van onderdrukking en afwijking, zwanger gaan van leugentaal en die uit het binnenste vóórtbren­gen”.

Hieruit blijkt duidelijk dat (on)- gerechtigheid te maken heeft met de verhouding tussen God en mens. Het gaat verder dan het aardse rechtvaardigheid denken.

Gerechtigheid, uitgaande van God naar de mens, wordt in Psalm 103 prachtig omschreven: “vergeven van ongerechtigheden, genezen van krankheden, mensenlevens verlossen van de groeve, mensen kronen met goedertierenheid en barmhartigheid”, kortom: recht doen aan verdrukten.

Gerechtigheid is dat God zorgt voor de vervulling van zijn beloften aan de mens, door hem genadig te zijn en vergeving van zonden aan te bieden. Dit is volstrekt anders dan het ‘voor- wat-hoort-wat-principe’ in de wereld of het uitgangspunt: ‘je moet het wel verdienen’.

Gerechtigheid is, dat God er alles aan doet om de mens op zijn hemelse bestemming te brengen. Hij wil immers dat Zijn goddelijk leven in u en mij openbaar wordt. God stelt orde op zaken: satan moet de mens loslaten en vrijuit laten gaan. God aanvaardt hem dan als zijn kind, en voedt hem naar zijn rechtsorde op tot volwassen zoon.

Gods gerechtigheid is volmaakt geworden in Jezus Christus. Wie gelooft in de Zoon van God, is onder Gods bevrijdende rechts­orde gekomen. Wie niet gelooft, leeft nog onder satans rechtsorde van dood en verderf.

Vergeven om te vergeven

De Vader houdt zich aan zijn rechtsorde. Hij wijkt daarvan niet af. En deze rechtsorde over het leven van een gelovige, omvat allereerst vergeving. God straft ons niet, maar vergeeft ons onze zonden in Jezus.

En wij passen dan diezelfde rechtsorde toe ten opzichte van onze medemens. Wij vergeven een ander ook! Dat is de enige moge­lijkheid voor een kind van God. Als wij niet van harte vergeven, zoals wij vergeving ontvingen… dan stellen wij onszelf buiten Gods rechtsorde (Matt. 06:15).

Gerespecteerd om te respecteren

Wij ontvangen -ook dat is deel van Gods rechtsorde- onze waar­digheid als unieke schepping Gods weer terug. Respect, eer­betoon valt ons als gelovigen ten deel, ook al zijn we nog lang niet volmaakt.

En zoals God rechtvaardig is over ons, zo zijn wij dat ook naar de ander. Dan zullen wij vanzelfspre­kend elk ander ook erkennen in zijn unieke waarde, en dus met respect met de ander omgaan.

Ons respect voor de ander zal onder andere blijken uit ons spreken. We zullen open zijn, ons zelf laten zien aan de ander. Waarheid spreken, ons zelf uit­delen, echt zijn, en ook met op­rechte aandacht luisteren naar de ander, dat is genade bewijzen naar elkaar. Zo is God naar ons toe immers ook.

De ander negeren, halve waarhe­den spreken, huichelachtig vrien­delijk zijn, dingen bewust achter houden, achter andermans rug om praten, twee gezichten hebben… is ondenkbaar voor de mens die leeft vanuit gerechtigheid.

Onthoudt elkaar de waarheid niet

Het toppunt van gerechtigheid is dat we door God als zonen be­handeld worden! Hebreeën 12 vanaf vers 7 (Heb. 12:07 vv)is daar duidelijk over: het is gerechtigheid dat we niet als bastaards worden beschouwd. God zou ons dan onverschillig ‘vanzelf laten opgroeien’. Hij zou ons geen aandacht geven, zich niet met ons bemoeien… Dat is grote ellende voor de mens. Dan is hij ten dode opgeschreven.

Nee, God behandelt ons als zonen. En dus is zijn tuchtiging een uiting van zijn liefde en hoogachting voor ons. De mens gaat Hem zeer ter harte! Dus besteedt God aandacht aan ons, doet er moeite voor ons te be­reiken en de weg te wijzen. Hij onthoudt ons de waarheid niet, maar corrigeert ons. Dat is ge­nade: door de heilige Geest geleerd worden, die de Geest der waarheid is.

Laten wij dan ook de ander genade bewijzen en hem de bevrijdende waarheid van onze Heer niet onthouden! “Wie waarheid spreekt, deelt mee wat recht is, maar een leugenachtig getuige deelt bedrog mee” (Spr. 12:17; Spr. 26:06). Altijd een ander naar de mond praten en vleien is ongerechtigheid. De boze geesten hun zin geven -want die willen niet dat het evangelie wordt verder verteld- is ongerechtigheid.

Dit is uiteraard geen vrijbrief om de ander veroordelend om de oren te slaan met de waarheid. Er is geen veroordeling onder Gods rechtsorde! En we zijn niet ge­roepen om de ander te wijzen op de splinter in zijn oog, als we zelf nog een balk meetorsen! (Matt. 07:04). Eerst moeten we zelf gecorrigeerd willen en kunnen worden door het woord van God en wer­kelijk gaan leven vanuit Gods ontferming. Daaruit ontstaat echte bewogenheid met een ander, en kan de waarheid tegen hem gezegd worden.

Wat gerechtigheid is

Gerechtigheid is: – geloof in God (Gal. 03:06), – bidden voor hen die zelf niet aan bidden toekomen, – dat Jezus de voleinder is van mijn geloof, – trouw zijn aan hen, met wie je door God in de gemeente verbonden bent, – aangenomen worden als zonen, – van rechteloze, erfgenaam met Jezus geworden zijn, – delen in Jezus’ heerlijkheid en lijden, – “verdraag maar een poosje onrecht” (1 Kor. 06:07), – de pas inhouden terwille van hen die achterop dreigen te raken, – Jezus Christus, Amen.

 

Het visioen van de vrouw, het kind en de draak Hessel Hoefnagel

(Gedachten met betrekking tot de komst des Heren, naar aanleiding van Openbaring 12. Een vervolg op het artikel van vorige maand over: ‘Tijden en gelegenheden in de openbaring van Jezus Chris­tus ’).

Wat houdt de komst des Heren in?

Onze vertalingen van de Bijbel spreken veelal over ’de komst des Heren’, maar het Griekse woord parousia betekent vooral het tegenwoordig zijn van de Heer in de levens van de zijnen. De komst des Heren houdt dus in Zijn tegenwoordigheid in Zijn volk. Daarom moeten we Hem in Zijn openbaring niet slechts als een individu beschouwen in de bete­kenis zoals Hij vroeger tegen­woordig was op aarde, maar Hem altijd in Zijn verschijning zien in nauwe relatie tot de Zijnen.

Principe: Als de Heer niet innerlijk tegenwoordig is, kan Hij zich ook niet uiterlijk openbaren. Net zo min als dat een baby geboren kan worden als het niet in de moederschoot aanwezig is.

Naar het uiterlijk beschouwd wordt het ‘lichaam van Christus’ nog bedekt door een veelheid van verschillende opvattingen en even zo vele institutionele vormen (kerken en gemeenten) en meer populaire vormen (groepen en kringen). Ieder met een eigen interpretatie ten aanzien van de Bijbelse uitgangspunten, welke echter vaak een drempel, of misschien wel een dichte deur vormen voor anderen.

De Heer Jezus heeft zich eenmaal na Zijn overwinning over ‘zonde en dood’ naar goddelijk recht gezet ‘aan de rechterhand van de Majesteit in de hemelen’. Vanuit die positie stort (overvloed!) Hij de Geest van God nog steeds uit over (in) degenen, die Hem willen volgen, waar Hij ook heengegaan is.

Het ‘lichaam van Christus’ ofwel de ware gemeente van Jezus Christus is bezig in de verborgen­heid vorm en gestalte te krijgen en zal spoedig ‘geboren’ worden en zich wereldwijd openbaren. In dat kader moeten we net als onze Heer zelf deed, acht geven op de tekenen der tijden (zie mijn vorige artikel).

De pijn van de vrouw

De ‘vrouw’ uit Openbaring 12, waartoe we allemaal als gelovigen behoren, is verregaand in ver­wachting en in pijn om haar kind voort te brengen. Het begrip ‘vrouw’ moet echter reëel gemaakt worden en niet een wazige zaak blijven. De pijn van deze ‘vrouw’ betreft een ieder, die zich bewust uitstrekt naar het openbaar wor­den als zóón Gods, in plaats van te blijven steken in het zo arge­loos en dierbaar schijnende kind van God zijn. De pijn om te baren, dus het tevoorschijn komen als ‘zoon van God, is er: – vanwege de omstandigheden waarin de ‘vrouw’ verkeert en – vanwege de vaak door lieve medemensen heen werkende bedreiging door de draak (duivel en satan).

De duivel staat vanaf het begin tot heden vóór de ‘vrouw’, dus voor ieder kind van God, dat zich uitstrekt naar zoonschap.

De duivel kan de openbaring van dat zoonschap bij het kind van God, dat tegen verdrukking en benauwdheid in gehoorzaam blijft aan de doelstelling van God, niet beletten, evenmin als hij de ge­boorte en openbaring van Jezus kon beletten. Daarom weet satan niet anders te doen, dan met ar­gusogen klaar te staan om zodra het ‘kind’ geboren wordt, dus als „ de zóón in het kind van God zich openbaart, dit te verslinden.

De angst van de duivel

De duivel en zijn engelen hebben namelijk grote angst voor de openbaring van dit ‘kind’. Zij weten namelijk, dat als het kind van God door de vervulling met de Geest van God tot de volko­menheid komt als de mens, die God van oorsprong bedoelt, dit voor hen een pijniging betekent, welke uitloopt op eeuwige verwer­ping in de ‘poel des vuurs’.

De ‘overste van de macht der lucht’ siddert voor het zich openbarende ‘zaad van de vrouw’. Hij kent nog deksels goed de vloek van de Almachtige, welke eens over hem werd uitgesproken en ook kent hij nog zeer goed de belofte die aan de vrouw en haar zaad werd gegeven (Gen. 03:15).

Ook weet de duivel nog als de dag van gisteren, hoe Hij ontmaskerd en vernederd werd door de Eer­steling van het ‘zaad’ van de vrouw, toen deze als ‘zoon des mensen’ aan het kruis hing. Ondanks al zijn zeer felle en door angst geïnspireerde aanvallen kreeg hij daar de éérste klap, welke zijn ondergang inluidde. Vanwege deze klap is hij niet meer de ‘overste van de wereld’ en is hij de heerschappij in de hemelse gewesten kwijt geraakt, behalve over zijn eigen boze geesten.

Hij siddert daarom temeer voor de aanstaande openbaring van de rest van het ‘zaad van de vrouw’ dat in vervolg op die eerste klap hem volledig zal ontmaskeren en m.b.v. de goede engelen uit de hemel zal stoten, zoals de Heer Jezus al profeteerde, toen Hij Zijn discipelen had uitgezonden: ‘Ik zag de satan als een bliksem uit de hemel vallen. Zie, Ik heb u macht gegeven om op slangen en schorpioenen te treden en tegen de gehele legermacht van de vijand en niets zal u enig kwaad doen’ (Luc. 10:17-19).

De duivel weet dat hij een korte tijd heeft. Hij zoekt daarom waar mogelijk de mens naar diens innerlijk te verslinden om zo de openbaring van de vele ‘zonen Gods’ op aarde als ‘lichaam van Christus’ te verhinderen. Hij zoekt daartoe in de wereld van gelovigen naar een tweede Judas, zoals hij indertijd ook de eerste vond om de Zoon des mensen nota bene met een kus te verraden. Hij vindt inderdaad deze ‘Judas’ in de vele antichristen, welke zich als ‘kaf temidden van het ‘christen- koren’ bevinden. Ook deze vor­men in de openbaring van dé ‘grote en doorluchtige dag des Heren’ een ‘lichaam’, waarvan het ‘hoofd’ zich manifesteert in de, persoon van de Antichrist (Hand. 02:20; 2 Thessalonicenzen 2).

Bescherming tegen de valse profeet

De geest van deze ‘mens der wetteloosheid’ en ‘zoon van Verderf manifesteert zich reeds temidden van de gelovigen en werkt reeds in de ‘kinderen der ongehoorzaamheid’ (vgl. Ef. 02:02). Alleen de persoonlijke vervulling met de Geest van God zal de gelovige mens tegen deze ‘valse profeet’ kunnen beschermen.

De antichrist wordt in de profetie van de bijbel ook aangeduid als de ‘staart’ van de draak. Met deze staart zwiept de Draak rond in de hemelse gewesten en trekt vele gelovigen terug naar een aards denkpatroon.

De geest van deze leugenprofeet is ook in onze tijd volop bezig om velen te misleiden en af te houden van de ‘hoge weg’ (vgl. Jes. 09:14).

Toch kan de Draak niet verhin­deren dat de aan alle kanten bedreigde ‘vrouw’ (het uiterlijk schijnbaar zwakke en sterk verdeelde christendom) haar ‘zoon’ ter wereld brengt.

Het is een zóón, een mannelijk wezen, waarop de beloften van God rusten. Op de openbaring van dit mannelijk wezen wacht met zuchtend verlangen de hele bezielde en onbezielde schepping. Deze ‘zonen Gods’ namelijk zul­len de schepping bevrijden van de slavernij onder de vruchteloos­heid van de vergankelijkheid en haar brengen tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen Gods (Romeinen 8).

Het ‘kind’ van Gods bedoeling wordt direct na haar openbaring plotseling weggevoerd naar de troon van God. Deze ‘opname’ heeft echter niets te maken met een plotseling in de zichtbare lucht opgenomen worden van gelovigen, waar en in welke positie die zich op dat moment ook bevinden. In dat opzicht zijn de gekste en meest tragische voorstellingen te maken van de enorme chaos die dat bij het achterblijvende zou bewerken, niet alleen bij de mensen, maar ook bij de dieren, de planten en bomen en de onbezielde dingen.

Over de opname-in-onsterfelijkheid van het ‘kind’ uit Openbaring 12 schrijft de apostel Paulus uitvoerig in 1 Korinthe 15, waar hij spreekt over de vergankelijkheid en sterfelijkheid, die onvergankelijkheid en onsterfelijkheid aan zullen doen.

Waar wordt de ware gemeente gevormd?

De Heer Jezus sprak in Zijn zo genoemd ‘hogepriesterlijk gebed’ ten aanzien van Zijn volgelingen: ‘Vader, Ik wil dat zij zijn waar Ik ben’ (Joh. 17:24). En in een andere toespraak zei Hij: ‘Ik zal hen allen tot Mij trekken’ (Joh. 12:32).

De ware gemeente wordt in de hémel gevormd, net zoals het kind van God in de hémel geboren wordt. We spreken in dat opzicht over de ‘wedergeboorte’. In het uiterlijke zijn daar plaatselijke gemeenten voor nodig, hetzij groot of klein en in vele variaties. Daar kunnen de gelovigen hun dagelijks ‘brood’ bekomen. Het is een verantwoordelijkheid voor de leiding van deze gemeenten om dit brood van goede kwaliteit te doen zijn.

Daarvoor is inzicht, wijsheid en toewijding nodig. De Heer sprak in dit opzicht over de ’trouwe dienstknechten’ (Lucas 19).

De ware gemeente of anders gezegd het ‘lichaam van Jezus Christus’ heeft een wandel in de hemel en wordt daar ‘het beeld van de zoon’ gelijkvormig door het proces van de vervulling met de Geest van de Vader.

De toebereiding voor de eindstrijd

Het proces van toebereiding voor de eindstrijd in ‘Armageddon’ voltrekt zich niet vóór, maar temidden van de ‘grote verdruk­king’ welke begonnen is zich over de wereld te voltrekken. Alle vol­ken, stammen, talen en natiën hebben deel aan deze verdruk­king. Ook de kinderen Gods, in uiterlijke zin op aarde levend en in profetisch perspectief aan­geduid als de ’vrouw in de woestijn’.

Deze woestijn is de wereld die in het boze ligt en de ‘vrouw’ heeft daar een plaats en een taak, door God Zelf bereid. Deze plaats en taak heeft te maken met het bren­gen van de blijde boodschap van het evangelie aan de medemens binnen al de genoemde stammen en talen. Sinds de uitstorting van de heilige Geest op de Pinkster­dag na de opstanding en verheer­lijking van de Heer wordt het evangelie gepredikt en de Heer is daar Zelf met Zijn Geest volop bij betrokken.

In de ‘woestijn’ wordt de ’vrouw’ gevoed en onderhouden door het Woord van God. Van dit ‘hemelse manna’ was indertijd het dage­lijkse manna voor het aardse volk Israël in de zichtbare woestijn het schaduwbeeld. De ‘zoon’ van de ‘vrouw’ echter wordt als ‘mannelijk wezen’, dat uit haar geboren wordt en tot volwaardige gemeente van Jezus Christus ontwikkelt, opge­nomen in de onaantastbare heer­lijkheid van haar Hoofd. De ‘ge­meente van de eindtijd’ is dan het beeld van de (eerste) Zoon gelijk­vormig geworden. Met Hem aan­vaardt ze dan het koningschap over de wereld (Openb. 11:15-17).

Het doel van de strijd in de hemelse gewesten

De Heer is gezeten op de ’troon van God’. Dat betekent heer­schappij. De Heer zei het zelf al tegen Zijn discipelen na Zijn opstanding: ‘Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde’ (Matt. 28:18).

Tot deze heerschappij zijn ook wij geroepen, om vanuit die zuivere heerschappij, bevrijding en herstel te bewerken voor de zuchtende schepping, de mens voorop. De schepping wacht daarop al sinds haar onderwerping aan vruchte­loosheid en vergankelijkheid. Ze doet dat met reikhalzend verlan­gen, omdat ze de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen Gods dan zal ervaren (Romeinen 8).

Dit gegeven is het doel van de strijd in de hemelse gewesten. Om deze strijd te kunnen voeren heb­ben we de heilige Geest ontvan­gen, zodat we wezenlijk in Chris­tus’ zijn. Alleen via deze strijd zullen we in de komende eeuwen de overweldigende rijkdom van heerlijkheid en genade, welke het deel is van al de ‘knechten des Heren’, ervaren (Jes. 54:17; Ef. 02:06-07).

Dat is ook het doel van het ‘evangelie van Jezus Christus’. Sinds de prediking hiervan is de bevrijding van de schepping ingezet na een ogenschijnlijk lange tijd van voorbereiding. Door dit evangelie wordt aller­eerst het ‘lichaam van Christus’ gevormd, zoals gezegd in het verborgene van de ‘moeder­schoot’, het ‘hemelse Jeruzalem’ (Gal. 04:26). Het ‘lichaam van Christus’ zal vervolgens als de ware ‘gemeente’ en als ‘zonen Gods’, onder leiding van haar Hoofd aan de ‘slavenpositie’ van de rechtvaardigen van alle tijden een eind maken.

Laten wij ons daarom beijveren om deel te verkrijgen aan het ‘zoonschap Gods’, dat ook voor ons is weggelegd, mits wij deze hoop met vrijmoedigheid en on­verwrikt vasthouden (Heb. 03:06; Heb. 03:12-14).

Laat het zo zijn, dat onze Vader ook met ons, net als met onze Heiland, tot Zijn doel kan komen. Wij hebben een zeer hoge roeping en verkiezing en het verdient onze volkomen inzet deze te kennen en te bevestigen, zodat we rijkelijk toegang hebben tot het eeuwige koninkrijk van onze Here en Hei­land Jezus Christus.

 

Mondig in de hemel door Cees Maliepaard

– De hemelen – 8 –

“Dan zijn wij niet meer onmon­dig, op en neder, heen en weder geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling verleidt, maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe die het hoofd is, Christus. En aan Hem ontleent het gehele lichaam als een welsluitend geheel en bijeen­gehouden door de dienst van al zijn geledingen, naar de kracht die elk lid op zijn wijze oefent, deze groei des lichaams, om zichzelf op te bouwen in de liefde” (Ef. 04:14-16).

De Vader heeft zich zijn hemel niet gedacht, als een oord dat gevuld zou zijn met onmondigen, maar al evenmin als een maat­schappij van kleine zelfstandigen. De Vader heeft zich zijn hemel voorgesteld als een eeuwige woon- en verblijfplaats van mensen die zich vrijwillig onder­werpen aan de Koning die Hij over hen aangesteld heeft. Die Koning, onze Heiland, onze her­der en leraar Jezus Christus, zal leiding geven in alle waarheden van de gedachten Gods.

De hemel der onmondigheid

Als mensen de toegang tot Vaders hemel gevonden hebben, doordat ze Jezus Christus als hun Heiland en Heer hebben aangenomen, zal de vorst der duisternis niets nala­ten te ondernemen wat de verdere voortgang in het hemelse Konink­rijk zou kunnen belemmeren.

Waaruit blijkt iemands onmon­digheid in het geestelijke rijk van de Vader? Het zal duidelijk wezen dat zoiets openbaar komt doordat hij zijn stem in de hoge niet ver­heffen kan. Dat kan de boze veelal bereiken door een mens onzeker te maken omtrent de verwezenlijking van de woorden Gods in zijn persoonlijke leven. En wat is daarvoor een beproefde methode in Satans hand? Paulus schrijft in ons stukje, dat we naar de maat van de wasdom der vol­heid van Christus, niet meer on­mondig zijn in de zin van: ‘Niet meer heen en weer geslingerd worden onder invloed van allerlei wind van leer”.

Dwalingen die het gevolg zijn van een boodschap die ontstaan is onder invloed van allerlei wind van leer, maken een mens onmon­dig in het Koninkrijk van God. Vrome gedachten zullen het mondig zijn in de religieuze wereld veelal niet blokkeren, maar werpen wel onneembare barrières op in Gods Koninkrijk. Of dacht u dat woorden als ‘onneembaar’ en ‘onmogelijk’ niet stroken met de Bijbelse uitspraak, dat alle dingen mogelijk zijn voor hen die geloven? Dat ligt dan in hetzelfde vlak als de misvatting dat de Al­machtige alles kan. Is dat dan niet zo? Nee, zeker niet! Hij is immers de ‘Ik ben die Ik ben’, de eeuwi­ge, onveranderlijke. Hij kan niet anders dan zichzelf zijn; Hij kan zijn wezen niet verloochenen (2 Tim. 02:13). God is enkel goed en Hij is altijd goed. Hij kan een heleboel dingen beslist niet: Hij kan nimmer iets verkeerds doen.

De Vader is almachtig in het ten uitvoer brengen van zijn plan, en daarin kan niets en niemand Hem tegenhouden. En wanneer de ge­lovige zich naar het Goddelijke plan richt, zal hem inderdaad niets onmogelijk zijn. Maar beïnvloed door dwalingen, ontbeert een mens meestal de mogelijkheid mondig te zijn in het Koninkrijk van onze Heer. Door religieuze dwalingen kun je bijvoorbeeld schuldgevoelens aangepraat krijgen, waardoor je tot algehele of gedeeltelijke zelfverwerping komen kan. Door andersoortige dwalingen in de boodschap, kan het navolgen van Christus onder druk komen te staan.

Bijvoorbeeld wanneer deze niet langer als de volkomen mens Gods, maar als God zelf wordt voorgeschoteld. En de wegen van de Almachtige zijn voor ons nu eenmaal niet na te gaan… wél die van Christus, want Hij heeft (naar de schriften!) voor ons de weg gebaand naar het huis van de Vader.

Tot mondigheid gebracht

Hoe wordt een mens mondig? Door bij elke gelegenheid zijn zegje te doen? Allesbehalve! Een mens wordt mondig in de hemel door ‘boven’ bezig te zijn over­eenkomstig het voorbeeld van Jezus Christus. En hoe Hij dat deed, lezen we heel duidelijk in Johannes 5. Jezus zegt daar niet dat Hem alle dingen mogelijk zijn, hoewel Hij toch beslist een geloof had dat beduidend groter dan een mosterdzaadje was. Hij belijdt in vers 19 (Joh. 05:19) evenwel dat hij uit zichzelf niets kan doen, maar dat Hij het eerst de Vader moet zien doen. Naast zijn grondige kennis van het geschreven woord van God, had Hij het blijkbaar nodig voor zijn geestesoog te zien waar de Vader mee bezig was. Pas dan ging ook Hij er toe over zich met dezelfde dingen in te laten.

Worden wij nu ook geacht te let­ten op wat de Vader doet, zodat naast een grondige kennis van het goddelijke woord, ons dat tot mondige mensen in de hemel van Gods heerlijkheid maken zal? In zekere zin wel, alleen hebben wij het wat gemakkelijker dan Jezus destijds had. We behoeven name­lijk niet zo te letten op wat de Vader doet, want dat weten we alleen naar de grote lijnen, naar de basisprincipes van zijn plan.

We zullen echter op de Zoon letten, op wat Hij ons laat zien. Want Hij kent het wezen van de Vader door en door. Op die manier kunnen we het Lam volgen waar Hij ook gaat (Openb. 14:04).

In dit volgen van Jezus zullen we Hem op gelijke wijze eren als de Vader (Joh. 05:23). Dat is een levensvoorwaarde, want er staat terecht bij dat wie de Zoon niet eert, dan dus ook de Vader die Hem gezonden heeft niet eert.

Paulus heeft dat goed begrepen. Vandaar dat hij in (1 Kor. 11:01) ons oproept, hem na te volgen, zoals hij dat Christus doet. Eigenlijk zegt hij: Doe net als ik, volg Christus na!

Mondig in de hemel worden we dus niet door ons bewustzijn te verruimen of door onszelf te trainen in het zelfbewustzijn, zelfs niet door heel veel kennis van het geschreven woord Gods in ons op te nemen. Elke methode los van de Christus, is tot mislukken gedoemd.

Maar ook met alles wat redelijk parallel met de gedachten van Christus Jezus lijkt te lopen, zal men bemerken er uiteindelijk toch naast te zitten. Denk maar aan sommige New-Agestromingen, waar men ook bezig is met het goede in de mens en met herstel van het innerlijk, maar waar Jezus als één van de wegen naar de godheid gezien wordt en waar die godheid een mixture van de Vader der lichten en de góden van de wereldgodsdiensten is. Waar men dan vastloopt? Nou, al direct daar waar de mens niet onder Koning Jezus leven wil, maar claimt zelf een god te zijn.

Samen mondig

Waar we ons aan Gods waarheid houden (en dat is de openbaring van zijn woord zoals dat in Christus Jezus gestalte heeft gekregen) groeien we naar hem toe die het hoofd is, Christus. Er staat bij: in elk opzicht en in liefde. Je kunt niet naar het beeld van de Christus toegroeien zonder de liefde Gods.

En het kan al evenmin als het niet op elk onderdeel van het leven van toepassing is. Net zomin als het ene partje van een sinaasappel vlugger kan groeien dan het an­dere, net zomin kan de liefde Gods een mens op bepaalde delen veel en op andere sektoren min­der vormen naar het beeld van Christus. We dragen de liefde Gods in beginsel in alle delen van ons wezen, en van daaruit geeft het ons een gelijkmatige groei.

Het is niet best mogelijk in je uppie in de liefde van de Heer bezig te zijn, want de liefde zoekt altijd de ander. Niet één cel van Christus’ lichaam zal afzonderlijk kunnen groeien in de liefde, maar alle cellen zullen dit gezamenlijk doen. Alleen dan zal het lichaam van Christus een welsluitend ge­heel vormen, door de dienst van al zijn geledingen, naar de kracht die elk lid op zijn wijze oefent.

Daar is dus niet mee gezegd dat de mate van de liefde er niet toe doet, maar dat ieder dat invult naar de eigen persoonlijkheid. Ingepast in Christus’ lichaam bevordert dat de gezamenlijke groei in de liefde Gods, zodat de ‘zonen Gods in wording’ in hun persoonlijke en in hun gezamen­lijke hemel allengs mondiger worden en steeds beter weten in te spelen op de liefdevolle voor­zieningen uit het plan van de Vader.

 

 

 

‘Aldus zal gans Israël behouden worden (2) Wim te Dorsthorst

 

– Zicht – – op Israël – 11

God is volmaakt rechtvaardig

Als Paulus uiteengezet heeft wie Israël is, wie zaad van Abraham is en wie kinderen Gods zijn, gaat hij verder om aan te tonen dat de beloften Gods niet verval­len zijn en dat God onveranderlijk en trouw en rechtvaardig is. Hij gaat dan terug naar de wording van het volk Israël en zegt: “Want er ligt een belofte in dit woord: omstreeks deze tijd zal Ik komen en Sara zal een zoon hebben. Maar dit niet alleen;

daar is ook Rebekka, bevrucht van één man, onze vader Izak. Want toen de kinderen nog niet gebo­ren waren en goed nog kwaad hadden gedaan -opdat het verkie­zend voornemen Gods zou blij­ven, niet op grond van werken, maar op grond daarvan, dat Hij riep,- werd tot haar gezegd: De oudste zal de jongste dienst­baar zijn, gelijk geschreven staat: Jakob heb Ik lief gehad, maar Ezau heb Ik gehaat.

Wat zullen wij dan zeggen? Zou er onrechtvaardigheid zijn bij God? Volstrekt niet!

Want Hij zegt tot Mozes: Over wie Ik Mij ontferm, zal Ik Mij ontfermen, en jegens wie Ik barmhartig ben, zal Ik barmhar­tig zijn.

Het hangt dus niet daarvan af, of iemand wil, dan wel of iemand loopt, maar van God, die Zich ontfermt” (Rom. 09:09-16).

Op grond van bovenstaande woorden van Paulus is er helaas een uitverkiezingsleer ontwik­keld die zeer vele mensen in diepe duisternis heeft gedompeld. Tot op heden is dat in vele kerken een duivels leerstuk.

Je zou kunnen zeggen: waarom voegt Paulus dit gedeelte hier dan in? Het gaat toch om de plaats van Israël, nu! Ja, dat is zo en dit heeft daar dan ook alles mee te maken zoals we zullen zien.

Paulus wil ons deelgenoot ma­ken van Gods eeuwige voorne­men. Hij wil aantonen dat God volmaakt rechtvaardig is, als het Israël naar het vlees, nu geen en­kel deel meer heeft aan voorrech­ten en beloften aan de vaderen gedaan.

Vanuit Goddelijk perspectief

Naar de menselijke logica is Isra­ël, “Israël”. Maar als Paulus dit uit gaat leggen is dat niet naar menselijke logica maar dan spreekt hij als een ingewijde in de geheimenissen Gods. Vanuit het Goddelijk perspectief over­ziet Paulus de heilsgeschiedenis als geheel. Niet alleen de afloop is aan Paulus getoond toen hij op­getrokken werd tot in de derde hemel (2 Kor. 12:02-04) maar ook de hele weg daar naar toe. Hij heeft het begin gezien in Adam, in het aardse paradijs, en de vol­tooiing in Gods Zoon, Jezus Christus, in het hemelse paradijs.

Maar Paulus was ook een ingewij­de in Gods eeuwige raadsbesluiten en de geheimenissen van Gods wil van vóór eeuwige tijden. Aan hem is de zin des Heren geopen­baard (Rom. 11:34). Dat klinkt in zijn brieven steeds weer door. In (Ef. 01:03-14) spreekt hij over: het in Hem uitverkoren zijn vóór de grondlegging der wereld; over het in liefde te vo­ren bestemd te zijn; over het wel­behagen van Gods wil, enz. In (1 Kor. 02:07) spreekt hij over: “de verborgen wijsheid Gods die van eeuwigheid voorbe­schikt is tot onze heerlijkheid”.

In (2 Tim. 01:09) wordt ge­sproken over: “de heilige roe­ping naar Gods eigen voorne­men en de genade van vóór eeu­wige tijden”.

De zoon der belofte

En al deze zaken hebben als kern en als bron, De Zoon Zij­ner liefde, Jezus Christus, de Koning Israëls. Het is alles in Hem en door Hem en tot Hem. Hij is de genade Gods; Hij is de Christus Gods; Hij is het Lam Gods. Hij is- het fundament, de rots, waar heel Gods schepping en Gods hande­len op gefundeerd is. De rots waar Israël over gestruikeld is en waar vandaag de dag nog velen over struikelen. “Hij is de Amen, de ge­trouwe waarachtige getuige, het begin (‘de oorsprong’) der schepping Gods” (Openb. 03:14). “Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene der gan­se schepping, want in Hem zijn fel­le dingen geschapen, die in de he­mel en die op de aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare, het­zij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; en Hij is vóór al­les en alle dingen hebben hun be­staan in Hem; en Hij is het hoofd van het lichaam, de ge­meente” (Kol. 01:15-18a). Ja, Hij is de Koning van Israël!

Zo zou deze lijst nog aan te vullen zijn. Wat nog wel van heel groot belang is om de uitverkiezing van God in Romeinen 9 te begrij­pen is dat Hij, Jezus Christus, “het Woord is”.

In Hem, in het Woord, was leven en dat was het licht der mensen. Hij is het woord des levens, het eeuwige leven, dat van den begin­ne bij de Vader was (1 Joh. 01:01-02).

Uitverkiezing tot behoud

Er is dus uitverkiezing bij God, berustend op een voornemen, een raadsbesluit, naar het wel­behagen van Zijn wil, “van vóór de tijden der eeuwen”. Maar dat is niet in de zin van eeuwige verwerping van mensen, maar God wil juist dat in deze verkiezing alle mensen, in lief­de en genade behouden zullen worden (1 Tim. 02:04). God heeft niemand tevoren verworpen

maar juist in Hem, de Zoon der belofte, uitverkoren vóór de grondlegging der wereld (Ef. 01:04). Tevoren heeft God ons bestemd “tot gelijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon” (Rom. 08:29). Dat is Gods uitverkiezing!

Niets, maar dan ook helemaal niets, zal God ooit doen en kan God ooit doen buiten Zijn Zoon. Alles waartoe de mens gescha­pen, geroepen en bestemd is, is door Hem en in Hem. Hij is het licht en het leven van de mensen. “Wie de Zoon heeft, heeft het leven, wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet” (1 Joh. 05:12).

De oudste zal de jongste dienstbaar zijn

En dan die schijnbaar moeilijke, maar o zo mooie, woorden van Paulus waarmee hij deze diepe be­doelingen van God openbaart. De vertaling van prof. Brouwer geeft die zó weer: “Doch niet alleen dit; maar het blijkt nog veel duidelijker bij Rebekka, toen zij een tweetal kinderen zou schen­ken aan Izaäk, onze voorvader. Immers, ofschoon die beide kin­deren één vader hadden, en ofschoon zij nog niet geboren wa­ren en in geen enkel opzicht goed of kwaad hadden gedaan, zo werd -opdat het voornemen Gods zou worden bevestigd, dat naar vrije keus te werk gaat, niet van ’s mensen daden maar alleen van Gods roepen,- zo werd toch tot haar gezegd; de oudste zal de jongste dienstbaar zijn; overeen­komstig hetgeen geschreven staat: Jakob heb Ik lief gehad, maar Ezau heb Ik gehaat”.

Heel Gods verkiezing, zegt Paulus, blijkt nog duidelijker bij Re­bekka dan bij Sara. Twee kinde­ren van één vader, maar de verkie­zing stond vast vóór de geboorte en vóór er sprake kon zijn van zonde. God heeft Ezau natuur­lijk niet gehaat zoals wij dat in het algemeen verstaan. Nee, deze uitdrukking wil zeggen: ‘De keu­ze van het ene dat het andere uit­sluit”. Het is niet andersom moge­lijk want het is naar Gods orde van eeuwigheid. De zoon der be­lofte is dus niet de oudste maar de jongste.

Onderwijzing Gods

Dat het hier in werkelijkheid niet gaat om deze twee jongens blijkt wel uit het woordje “opdat”, wat zeggen wil: “met het doel dat”. “Met het doel dat” het voorne­men Gods zou worden beves­tigd, dat naar vrije keus te werk gaat”. Of: “met het doel dat” Gods vrije raadsbesluit van kracht zou blijven dat niet afhangt van werken” (Petrus Can. vert.). Het is dus een geweldige lering over de verkiezing in Gods raads­besluiten. Door deze geschiede­nis wordt Gods voornemen beves­tigd en toont aan dat Gods vrije raadsbesluit van kracht blijft ongeacht de zonde of de inspan­ningen van mensen. En de onder­wijzing is dat God werkt vanuit Zijn eeuwige verkiezing in Zijn Zoon, Jezus Christus, de Zoon der belofte. En dit is uiteraard niet alleen in verband met Israël maar met de gehele schepping.

De eerste Adam is door God ge­formeerd van stof uit de aardbo­dem en God blies de levensadem in zijn neus en op deze wijze werd de mens tot een levende ziel. Hij is uit de aarde, stoffelijk. De laatste Adam, die het licht en het leven is van de mens, en dit is van den beginne, is uit God en is een levendmakende Geest.

Hij is uit de hemel en bekleed met hemelse heerlijkheid (Gen. 02:07; 1 Kor. 15:45-49; Joh. 01:14). De eerste Adam, de oudste, zal de jongste, de laatste Adam, dienst­baar zijn. De laatste is de Koning en de eerste is de onderdaan. De laatste is het Hoofd en de eerste is het lichaam.

Beiden zijn uit één Vader -God- (Heb. 02:11). Deze verkiezing is voor er iets geschapen was en heeft niet te maken met de zon­deval of menselijke inspannin­gen. Zelf zegt jezus: “Want Gij hebt Mij liefgehad vóór de grondlegging der wereld” (Joh. 17:24; denk hierbij aan: “Jakob heb Ik liefgehad…”, enz.)

Dit is de grote onderwijzing die in dit gedeelte besloten ligt. Pau- lus gebruikt het hier om te laten zien dat God niet onrechtvaardig is als de verkiezing is in Zijn Zoon, de Koning Israëls, en niet in het Israël naar het vlees, dat zich beroemt op afkomst en be­snijdenis.

Maar ook in deze tijd, waar de mens gepredikt en gezien wordt als een godheid in zichzelf, is de­ze onderwijzing van groot be­lang. “De oudste -de eerste- zal de jongste -de laatste- dienst­baar wezen”. Ja de eerste kan niet eens bestaan zonder de laatste, de Zoon der belofte, die het le­ven is.

God is het die bepaalt

Dat is Gods eeuwige voornemen en daarin is Hij, als Schepper van hemel en aarde en als Schep­per van de mens, volkomen ge­rechtigd.

Niemand is Hem tot raadsman geweest en God is niemand iets ver­schuldigd (Rom. 11:34-35; Jes. 40:13-14). Niemand heeft de be­voegdheid Gods recht te verdraai­en of God ter verantwoording te roepen.

Daarom staat er: “Maar gij, o mens!, wie zijt gij dat gij God zoudt tegenspreken Zal het geboetseerde soms tot zijn boet­seerder zeggen: Waarom hebt gij mij zo gemaakt? Of heeft de pot­tenbakker niet de vrije beschik­king over het leem om uit de­zelfde klomp het ene voorwerp te vervaardigen tot eervol, en het andere tot alledaags gebruik?” (Rom. 09:20-21; Jes. 29:16).

En om alle twijfel aan Gods on­veranderlijke trouw weg te nemen staat er: “Daarom heeft God, toen Hij des te nadrukkelijker aan de erfgenamen der belofte het onveranderlijke van Zijn raad wilde doen blijken, Zich onder ede verbonden, opdat door twee onveranderlijke dingen, waarbij het onmogelijk is dat God liegen zou, wij, die tot Hem de toevlucht genomen hebben, een krachtige aansporing zouden hebben om de hoop te grijpen, die voor ons ligt” (Heb. 06:17-18).

Gods raad is onveranderlijk, wat de mens ook bedenkt om het om te buigen. Zalig de mens die in deze geloofsrust van God wil bin­nen gaan (Heb. 04:10).

Over wie God zich kan ontfermen

God heeft nooit een natuurlijk volk Israël voor ogen gehad. Een volk wat niet geloofde en niet uit genade wilde leven, maar door eigen werken een eigen ge­rechtigheid wilde handhaven. Deel hebben aan het eeuwige Goddelijke leven, wat toch de be­doeling is van God voor de mens, kan alleen maar in de gena­de die ons vóór eeuwige tijden ge­geven is in de Zoon der belofte, Jezus Christus.

Alleen de mens die dit in geloof wil aannemen, daarover kan God zich ontfermen en kan Hij barm­hartig zijn. Het is helemaal niet de vraag of God anders zou willen want het kan niet anders! Hij kan zichzelf niet verloochenen.

Deze waarheden zijn voor Joden en niet-Joden precies hetzelfde. Dit is de grondslag, het funda­ment, van de schepping. Niemand kan dit verdienen door wilskracht en door flink zijn best te doen, want het wordt in genade ge­schonken. Daarom lezen wij: “Zo hangt het dus niet af van menselijk willen of menselijk pogen, maar van de ontferming Gods” (Rom. 09:16; vert. prof. Brouwer).

Er is geen willekeur bij God. Hij ontfermt zich over allen die zich buigen voor Zijn eeuwige evan­gelie van liefde en genade in de Zoon der belofte, Jezus Christus, en Zijn gerechtigheid willen accepteren.

“God ontfermt zich over wie Hem vrezen”, zegt (Ps. 103:013. Hij ontfermt zich over wie zich bekeert (Jes. 55:07). En wij hebben gezien dat zich maar een rest bekeert (Jes. 10:21-23; zie ook artikel in het december­nummer 1994).

Hij ontfermt zich over het nage­slacht van Abraham; dat is de mens in Christus (Heb. 02:16). En die ‘voorwerpen van ontfer­ming’ zijn wij, zegt Paulus, “die Hij geroepen heeft, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de hei­denen” (Rom. 09:23-24).

God is Geest en alleen met geeste­lijke mensen kan God in de geest gemeenschap hebben. Al de beloften aan Abraham ge­daan, hadden betrekking op de Zoon der belofte, Jezus Christus, en waren derhalve geestelijke be­loften. Al hebben deze in de schaduw-bedeling een tijdelijke gestalte gehad op aarde, dan toch waren zij slechts een scha­duw van de eeuwige goederen (zie bijv. Heb. 07-10).

Een gedeeltelijke verharding

En dan zegt Paulus tot de heidenen: “Opdat gij niet eigenwijs zoudt zijn”. De tot geloof geko­men heidenen in de gemeente van Rome bleven eigenwijs en hoogmoedig ten aanzien van de Joden (Rom. 11:20). Het was nu alleen voor de heidenen was hun mening. “Weest niet eigenwijs”, want: Niet het gehele volk Israël is verhard. Het is voor een deel (Rom. 11:25).

Door alle eeuwen heen zijn er uit dit volk dan ook altijd men­sen tot bekering gekomen. En wie tot geloof komt, wordt voor­werp van ontferming en weer geënt op de olijfboom, welke het beeld is van de gemeente van Je­zus Christus (Rom. 11:23).

Allen die tot bekering komen, uit Joden en uit heidenen, wor­den geënt op die ene olijfboom en zijn samen het ware Israël Gods. Ze zijn samen zaad van Abraham en naar de belofte erfgenamen (Gal. 03:29).

Gans Israël zal behouden worden

De gemeente van Jezus Christus gaat tot volheid komen. Openba­ring 10 vers 7 (Openb. 10:07) zegt hiervan: “Maar in de dagen van de stem van de zevende engel, wanneer hij bazuinen zal, is ook voleindigd het geheimenis van God, gelijk Hij zijn knechten, de profeten heeft verkondigd”.

Paulus sprak al van dit geheimenis als de gemeente uit Joden en uit heidenen (Ef. 02:06; zie ook arti­kel van januari 1995).

En die gemeente is naar het eeu­wige voornemen van God, dat Hij in Christus Jezus onze Here heeft uitgevoerd (Ef. 02:11; zie ook Hand. 15:17-18; Gal. 03:08).

Als de volheid der heidenen bin­nengaat, naar aantal(?), maar vooral naar volmaakte innerlijke volheid, naar het beeld van hun Heer, zal gans Israël behouden zijn. Dus allen die naar Bijbelse normen “Israël” en “Joden” zijn.

Dat zijn dus ook allen die tot be­kering komen uit het volk Israël naar het vlees, ongeacht waar ze hun woonplaats hebben op deze wereld. Dat deel uit Israël zou men dan ‘gans Israël’ kunnen noemen.

Maar aangezien Jezus Christus, Joden en heidenen tot één nieu­we mens geschapen heeft en tot één lichaam, dus zonder enig on­derscheid, geloof ik dat de totale gemeente vanaf Pinksteren, tot­dat de volheid der heidenen bin­nen gaat, gans Israël uit de schep­ping is.

Het is het volk dat uit elke stam en taal en volk en natie, ook het Isra­ël naar het vlees, voor God ge­maakt is tot een Koninkrijk en tot Priesters voor God door de Heilige Israëls, Jezus Christus. Dat is Gods erfdeel, het volk Hem ten eigendom. Dit zegt (Jer. 10:16): “Hij is de for­meerder van alles, en Israël is de stam Zijner erfenis; Here der heerscharen is Zijn naam!”. (Zie ook Ex. 19:05-06;

1 Petr. 02:09 en Ef. 01:14).

Van dit volk zegt God: “Zij zullen Mij tot een volk en Ik zal hun tot een God zijn”.

De nieuwe tijd

Dan is de olijfboom, volgens Jeremia 11 vers 16, (Jer. 11:16) volgroeid en schoon van prachtige vrucht. Dan zal de olie van deze prachtige vrucht van de heilige Geest, tot een eeuwigdurend licht zijn voor Gods aangezicht en voor de gan­se schepping. Dan breekt er een geweldige nieuwe tijd aan voor al­le volkeren. Oók voor het Israël naar het vlees! De tijd van de wederoprichting aller dingen, het , Duizendjarig Rijk genoemd, waar­in de leden van de gemeente die duizend jaar als koning-priesters zullen regeren onder hun Koning-Priester, Jezus Christus (Hand. 03:21; Openb. 20:06b).

En als Paulus al deze dingen overdenkt en overziet en neer­schrijft, dingen die allen betrekking hebben op Gods eeuwige raadsbe­sluiten, dan komt hij tot die ge­weldige lofprijzing en zegt: “O diepte van rijkdom, van wijs­heid en van kennis Gods, hoe on­doorgrondelijk zijn Zijn beschik­kingen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen! Want: wie heeft de zin des Heren gekend? Of wie is Hem tot raadsman geweest? Of wie heeft Hem eerst iets gege­ven, waarvoor Hij vergoeding ontvangen moet? Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen: Hem zij de heer­lijkheid tot in eeuwigheid! Amen” (Rom. 11:33-36).

 

Wandelen in het licht (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Vader, niets kan mij van U scheiden,
‘k Wil me ook vandaag in U verblijden,
zingen voor Uw aangezicht.

U mijn zorgen, wensen geven,
dicht in Uw nabijheid leven,
dat is: wand’len in het Licht!

 

 

In Gods schuilplaats (gedicht) (gedicht) P W Heuer

Wie in de schuilplaats Godes is gezeten,
ervaart de krachten van een machtig God.
Hij wordt beschermd en zal steeds zeker weten:
God is mijn hulp, dus zalig is mijn lot.

‘k Hoef niet te vrezen voor de duist’re machten,
ik wordt bewaard, zelfs in de grootste nood.
Ik schuil bij Hem, de duisternis moet wijken.

Het licht is bij mij, want God is groot.

 

Hij, die ’t beloofde, Hij is niet veranderd.

Ik mag ervaren, Gods woord, dat staat vast.

En als ik twijfelde, soms door omstandigheden,
werd ik door Zijn getrouwheid, blij verrast.

Verhoring van gebeden kwamen soms zo anders
dan ik had bedacht, met mijn aards inzicht.

Ik wist nog niet, dat Gods gedachten
omtrent mijn leven, op de eeuwigheid zijn gericht.

 

Daarom schuil ik bij Hem, Hij is mijn Toeverlaat.

Ik voel mij veilig, ’t is de Rots, waarop ik sta.

Hij zorgt voor mij, zo mag ik elke dag
weten dat Hij er is, voor mij, ’t is leven uit gena.

 

Storm door Froukje Huis

Het had al enkele dagen hard gewaaid, maar zo bar als deze morgen was het nog niet geweest. De weerman van de TV had het al voorspeld: stormachtig, vooral langs de kust. De paar laatste bladeren werden met geweld van de bomen gerukt. De naakte takken zwiepten wild heen en weer. De fietsers trapten moeizaam tegen de wind in, terwijl aan de overkant de mensen over de weg ‘vlogen’.

De storm blies uit alle hoeken en gaten vuil en afval tevoorschijn, geen takje bleef onberoerd, elk papiertje moest het ontgelden.

We hadden met de auto boodschappen gedaan en stonden voor een verkeerslicht te wachten.

“‘t Waait verschrikkelijk vandaag”, merkte ik op. “Moet je die mensen zien zwoegen!” “Ja”, beaamde mijn echtgenoot, “zo erg is het nog niet geweest”.

Bij de tramhalte stond een werkwagen van de HTM en twee mannen waren bezig een soort platform te beklimmen, dat ver boven de wagen uitstak. “Er is zeker wat met de stroomdraad!” “Ja, kijk er hangt een stuk plastic overheen”. Een groot stuk plastic was over de stroomdraad gewaaid, keurig aan weerskanten een stuk. Geen tram zou deze plaats kunnen passeren.

Eén van de mannen op het platform probeerde een tip van het plastic te pakken maar het hing net iets te hoog. Vol spanning keken we toe. Hij rekte… en rekte… bijna… ja, zijn vingers raakten het plastic! Hoei, blies de wind en de tip schoot omhoog. Mis!

De man zocht wat meer steun en deed een volgende poging. Ja, hij was er vlakbij… nog even… We hielden onze adem in… Hoei, kwam de wind weer tussenbeide. Mis! Ook de derde keer was de wind hem voor, maar de mannen gaven het niet op.

“Is dat niet gevaarlijk?”, vroeg ik. “Dat platform is natuurlijk geïsoleerd. Zolang ze niet met de aarde in contact komen, kan er niets gebeuren”.

Het verkeerslicht sprong op groen. De man was weer in actie en met verdraaide hals bleef ik kijken. Juist toen we passeerden kreeg hij het plastic te pakken.

“Ja, ‘t is gelukt”, juichten wij en reden lachend naar huis.

In ons geestelijk leven kan het soms ook stormen. Een onverdiend standje, een verdrietige gebeurte­nis, een mislukking of een ziekte, kunnen ons plotseling uit ons evenwicht brengen en onze voort­gang in het Koninkrijk Gods belemmeren. Misschien worden we depressief of opstandig, verdrietig of boos, zeker is dat er stagnatie komt in onze geestelijke groei en dat heeft ook gevolgen voor onze omgeving. Daarom is het van het grootste belang, dat we gauw onze ‘stroomdraad’ weer vrijmaken. Hoe? Door op het platform te klimmen, dat wil zeggen de hemelse gewesten binnen te gaan! Want je moet loskomen van de aarde, immers we willen niet bezig zijn met onze problemen, maar met de dingen die ‘boven’ zijn, daar waar Christus is. Dan kunnen we in Zijn naam het obstakel verwijderen. Misschien lukt het niet direct, maar de Bijbel leert ons dat er volharding nodig is om Ie verkrijgen hetgeen beloofd is.

Vrienden, laten we met volharding de wedloop lopen die voor ons ligt en ons oog alleen gericht houden op Jezus, de Leidsman en Voleinder van ons geloof.