Selecteer een pagina

Levend Geloof – 375

Levend geloof 1995.11 nr. 375

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Ieder nummer van Levend Geloof wordt met grote zorgvuldigheid samengesteld. Dat wil zeggen, wij proberen de doelstelling van ons blad ‘de verkondiging van het evangelie van het Koninkrijk’, door een zo duidelijk mogelijke uitleg gestalte te geven. Daarbij gaan wij er van uit dat ook buitenstaanders moeten kunnen begrijpen waarom het gaat. Uiteraard zijn sommige artikelen meer bestemd voor hen die geestelijk gegroeid zijn tot volwassen christenen, ter­wijl andere artikelen eenvoudiger van aard zijn, omdat zij bestemd zijn voor jonge christenen of voor hen die nog geen weet hebben van het evangelie. Door de verschillende medewerkers van ons blad, met verschillende achtergronden, vindt er een veelzijdige belichting plaats van de vele facetten van het evangelie. Hoewel allen die meewerken aan ons blad als basis van hun geestelijk leven het volle evangelie kennen en belijden, betekent dit niet dat er op minder belangrijke onderdelen altijd exact hetzelfde gedacht en geschreven wordt. Wij gaan uit van de mondigheid van onze lezers en lezeressen om dit te kunnen onderscheiden. Zelf zijn we ook in ontwikkeling en wij twijfelen er niet aan dat op vele punten in de komende tijd, door Gods Geest, nog meer openbaring zal komen, wat wij dan weer doorgeven in het blad.

Wel proberen wij voortdurend op onze hoede te zijn niet toe te geven aan de vele verleidingen die er in deze tijd op ons afkomen om een ‘andere koers’ te gaan varen. Er is veel wind van leer in onze dagen en soms zien wij hoe gelovigen die eerst te vuur en te zwaard het volle evangelie verdedigd hebben als hèt evangelie, een andere richting uitgaan. Onbegrijpelijk, maar waar. Ter geruststel­ling voor iedereen die ons blad leest: wij zijn niet van plan hun voorbeeld te volgen! Waarom zouden we de hoge weg die de Heer in Zijn grote liefde voor ons geopend heeft verlaten en er surrogaat voor in de plaats gaan stellen? Er is maar één weg die wij willen blijven bewandelen en over die weg blijven we schrijven in Levend Geloof. Dat is de weg die Jezus en de apostelen ons toonden: de weg van Gods heerlijkheid. Op deze weg komen we geen teleurstel­lingen of onaangename verrassingen tegen, omdat ze haar basis vindt in de hemel vanuit de troon van God. Wie deze weg met ons blijft bewandelen zal dagelijks ervaren hoeveel blijdschap en zeker­heid dit met zich meebrengt en hoe God ons deelgenoot maakt van Zijn veelzijdige geestelijke rijkdom. Een rijkdom die we niet voor ons zelf willen houden, maar waarvan wij ook graag anderen deel genoot willen maken!

 

De tijd voor overwinning G. J. R. Doornink

(Lees vooraf Heb. 12:04-13).

Over strijd en overwinning is al heel wat gezegd en geschreven. Duizen­den preken en publicaties zijn in de loop der jaren aan dit onderwerp gewijd. Het raakt dan ook de kern van ons geestelijk functioneren in het plan van God. Wie zich richt op het einddoel, dat is de ‘gelijkvor­migheid aan het beeld van Jezus’ (Rom. 08:29), wat Gods bedoeling is, heeft er dag en nacht mee te maken. Er is geen verlof tijdens de strijd, zegt de Spreukendichter.

Is dat niet een beetje te overdreven voorgesteld? Moeten we nu altijd maar bezig zijn met dit onderwerp verder uit te diepen? Brengt dat niet een soort onruststemming teweeg, waardoor uiteindelijk datgene wat we bereiken willen -de overwin­ning-juist helemaal niet bereikt wordt? Waardoor we het hoofd in de schoot gaan leggen en bij onszelf denken: je kan me de pot op, ik geeft het op, ik zie wel hoe alles verloopt…

Laten we het onderwerp eens rustig onder de loep nemen, zoveel moge­lijk facetten belichten, opdat we dan hopelijk tot de conclusie komen: nee, de geestelijke strijd waarbij ik betrokken ben is geen hopeloze aangelegenheid, geen strijd die altijd in de nederlaag eindigt, maar is wel terdege van grote geestelijke waarde, van het allergrootste belang voor ieder kind van God.

Jezus is overwinnaar! En wij dan?

Het is goed om eerst eens af te rekenen met een bepaalde foutieve gedachte die ook bij echte kinderen Gods soms post heeft gevat. Er wordt dan gezegd en geloofd: Jezus is overwinnaar, dus ik hoef niet meer te overwinnen.

Jezus is ons grote Voorbeeld. Maar in de eerste plaats is Hij onze vol­komen Verlosser naar geest, ziel en lichaam. Hij heeft aan het kruis van Golgotha eens en voor altijd voor onze zonden betaald met Zijn bloed, met Zijn leven. Dat staat voorop. Zo lag het in het plan van God opgeslo­ten, zo werd het uitgevoerd. Hij was de enige Zoon van God die dat heeft volbracht. Dat hoefde en hoeft nie­mand anders te doen.

Paulus zegt, in (Rom. 06:10), dal Hij voor de zonde eens voor altijd gestorven is.

En wanneer in Hebreeën 7 en 8 de geestelijke betekenis van de priester- en tempeldienst uit het Oude Ver­bond wordt uitgelegd, lezen we in (Heb. 07:27) dat Hij, niet als de hogepriesters, van dag tot dag eerst offers voor zijn eigen zonden behoefde Ie brengen en daarna voor die van hot volk, maar “dit laatste heeft Hij eens voor altijd gedaan, toen Hij zichzelf ten offer bracht”  

(Heb. 09:11-12; Heb. 10:10). De eerste grote nederlaag leed de duivel aan het kruis van Golgotha. Toen Hij het uitriep: ‘Het is vol­bracht!’, werd daarmee de macht van satan door Hem verbroken. Daar weet Paulus zo’n prachtige definitie van te geven in (Kol. 02:15), als hij schrijft: “Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoon­gesteld en zo over hen gezege­vierd”. De duivel werd openlijk vernederd, hoewel Zijn totale afgang, zoals in het laatste Bijbelboek beschreven, nog moet plaatsvinden, werd Hem de eerste verpletterende nederlaag toege­bracht. En alle andere nederlagen die hij nog moest en moet onder­gaan liggen in het verlengde hier­van.

Onze taak in de overgangstijd

We leven nu dus nog in een over­gangstijd. En in die overgangstijd zijn u en ik, die behoren tot de gemeente van Jezus Christus, geroepen om ook te overwinnen. Daarom kunnen we stellen dat deze overgangstijd een tijd van overwin­ning behoort te zijn.

Weet u, als je daarover na gaat denken, wat ik zo geweldig vindt? Dat die overgangstijd er is! Niet dat God ons daarmee wil plagen of een spelletje met ons speelt (dat doet de duivel met zijn valse spelletjes en manipulaties). Maar juist omdat Hij ons zo lief heeft, omdat Hij zo ont­zettend veel van ons houdt, worden wij in deze overgangstijd omge­vormd, zoals vanaf het begin in Zijn bedoeling lag, naar Zijn beeld en gelijkenis: volmaakt en goed.

Dat is de ‘tuchtiging’ waarover in de Hebreeënbrief geschreven wordt. God wil geen bastaarden van ons, maar zonen. Hij behandelt ons als zonen, met andere woorden: daar gaat Hij al van uit.

Hoe komt het toch dat zoveel kin­deren Gods moeite hebben met dat woord ‘tuchtiging’? En als dan ook nog gesproken wordt over ‘bestraf­fing en kastijding’, is helemaal het hek van de dam. Dat kan niet, wordt er dan opgemerkt, zie je wel dat God niet enkele goed is…

Meestal komen deze gedachten en uitspraken voort uit een natuurlijk, ongeestelijk denken. Je moet er eens op letten hoe het woord ‘tuchtiging’; in bepaalde christelijke groepen nog letterlijk wordt opgevat als slaan, klappen krijgen, etc. Terwijl hier juist overduidelijk de geestelijke betekenis onder woorden wordt gebracht.

De tuchtiging van de ‘vaders naar het vlees’ wordt gesteld tegenover de tuchtiging van de ‘Vader der geesten’ (Heb. 12:09).

De geestelijke tuchtiging, waar elk kind van God mee te maken heeft, heeft uitsluitend en alleen ten doel ons volkomen los te maken van het rijk der duisternis en ons één te maken met de Vader en Zijn Zoon Jezus Christus. (“… opdat wij deel verkrijgen aan Zijn heiligheid” – vs. 10b).

Je kunt daarom ook stellen dat deze tuchtiging bedoeld is om de duivel los te weken van zijn aanklevingen en infiltraties in ons leven. God zegt heel simpel: Satan hoort niet bij je, je hoort bij Mij, je bent en gekocht en betaald door Mijn Zoon. Denk daar nu eens over na. Bovendien brengt zij een ‘vreedzame vrucht’ voort, zegt vers 11. En we willen toch graag vruchtdragers zijn?

Dan lezen we in vers 12 en 13: “Hef dan de slappe handen op en strek de knikkende knieën, en maakt een recht spoor met uw voeten, opdat hetgeen kreupel is niet uit het lid gerake, doch veeleer geneze”.

Onze geestelijke wapens

In de strijd die we hebben te voeren tegen de vijand mogen we gebruik maken van de geestelijke wapens die ons ter beschikking staan.

Paulus schrijft in (2 Kor. 10:03-04): “Want al leven wij in het vlees, wij trekken niet ten strijde naar het vlees, want de wapenen van onze veldtocht zijn niet vleselijk, maar krachtig voor God tot het slechten van bolwerken…”

Hier vergelijkt Paulus de geestelijke strijd met een veldtocht. Hij gebruikt voorbeelden uit het natuurlijke le­ven, al zegt hij er meteen al bij dat wij geen vleselijke strijd hebben te voeren.

Een kind van God dat een vleselijke strijd voert is dus totaal verkeerd bezig. Hij kan zich ook niet beroe­pen op het Oude Testament, waar heel wat geschreven over vleselijke strijd. Want we leven nu niet meer in de tijd van het Oude Testament.

Ook in de brief aan de Efeziërs spreekt Paulus op zeer duidelijke wijze over de geestelijke strijd die wij hebben te voeren. (Ef. 06:10-18). Paulus noemt daar een aantal geestelijke wapens die we in de strijd mogen hanteren.

Als in vers 14 gezegd wordt dat ‘onze lendenen omgord dienen te zijn met de waarheid en we bekleed moeten zijn met het pantser der gerechtigheid, terwijl onze voeten geschoeid behoren te zijn met de bereidvaardigheid van het evangelie des vredes, is dit een duidelijke heenwijzing naar het evangelie zoals Jezus dat bracht: het volle evangelie, het evangelie van het Koninkrijk, het evangelie dat voor 100% gerechtig­heid in zich heeft en de volkomen waarheid is.

Belangrijk is, en ik kan het niet na­laten dit ook in dit artikel te bena­drukken, dat als wij zeggen te gelo­ven in Jezus, wij óók behoren te geloven in het evangelie dat Hij bracht. Die twee mogen we nooit scheiden, ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Paulus noemt ook het ‘geloof’ een geestelijk wapen als hij opmerkt dat wij ‘bij dit alles het schild des geloofs ter hand behoren te nemen, waarmee wij al de brandende pijlen van de boze zullen kunnen doven’. Let wel: ‘al de brandende pijlen’. Het is soms niet licht wat de vijand aanricht of probeert aan te richten in ons leven. “Lijd met de anderen als een goed soldaat van Christus Jezus” – (2 Tim. 02:03).

Verder spreekt Paulus over het ‘aan­nemen van de helm des heils en het zwaard des Geestes”. Dat is, zegt hij er dan meteen bij, ‘het woord van God’. Nu denken wij bij het ‘woord van God’ meestal aan de Bijbel, zoals wij die kennen. Maar in die tijd was er nog geen sprake van de huidige vorm en inhoud van de Bijbel. Men onderscheidde de Schriften, de boeken van het Oude Verbond, de Thora (wet) en de profeten. Vooral de Farizeeën en Schriftgeleerden hanteerden deze als ‘wapen’ om macht over de ander te kunnen uitoefenen. Men legde het volk wetten op die men zelf niet nakwam.

Het zwaard des Geestes

Bij de ‘woorden Gods’, mogen we vooral ook denken aan de woorden die Jezus sprak, in opdracht van de Vader. Levende woorden van kracht en overwinning, woorden waaraan de duivel een ontzettende hekel had en er voor op de vlucht ging.

Deze woorden hebben ook vandaag ten volle zeggings- en overwinningskracht in zich. Dat geldt trou­wens ook voor de woorden die Jezus niet uitgesproken heeft, maar die we onder de leiding van de Geest, in Nieuwtestamentisch licht mogen lezen. (‘Het zwaard des Geestes…’). Daarom mogen we ook handelen in de Naam en autoriteit van Jezus. Hij heeft ons die be­voegdheid gegeven.

En dat brengt ook met zich mee dat we mogen geloven in de overwin­ning. We strijden geen strijd waarbij we maar af moeten wachten hoe het uitpakt, maar onze strijd is een over­winnende strijd.

Het gebed als wapen, in de strijd

Paulus spreekt ook nog over het ge­bed. Wat is bidden? Bidden is pra­ten met God, op een intieme wijze gemeenschap met Hem hebben. Jezus zocht veel contact met de Vader. Dikwijls zocht Hij eenzame plekken op om dit contact te ver­nieuwen. Hij is ook daarin een groot voorbeeld voor ons.

Bidden heeft niets met ‘prestaties’ te maken. Ik ben wel eens bang dat veel gebed activiteiten die vandaag georganiseerd worden, als achter­grond de gedachte in zich hebben dat de Heer als een soort beloning voor onze inspanning antwoord gaat geven. ‘We hebben toch maar de hele nacht doorgebeden…’ En dus zal de Heer deze prestatie (we heb­ben onze nachtrust toch maar op­geofferd) wel gaan beantwoorden. Zo werkt het natuurlijk niet. Bidden is primair een zaak van het hart. (2 Kron. 16:09).

Bidden is echter ook, en dat brengt Paulus naar voren, een wapen in de geestelijke strijd. Vers 18 is heel duidelijk: “Bidt daarbij met aanhou­dend bidden en smeken bij elke gelegenheid in de Geest, daartoe wakende met alle volharding en smeking voor alle heiligen”. Hier wordt duidelijk gesproken over het bidden ‘in de Geest’, waarbij wij veelal denken aan het bidden in tongen. Al kan ook een gebed met verstaanbare woorden toch een ge­bed ‘in de Geest’ zijn. Nogmaals, het belangrijkste is of ons hart erbij betrokken is.

Als wij ons ‘richten op het eind­doel’, betekent dit dat we betrokken zijn bij de geestelijke strijd. Dat zijn we ons bewust, niet voor een klein beetje, maar geheel en al.

Maar het betekent ook dat niet, ne­derlaag’ maar ‘overwinning’ ons deel mag zijn. Als het er op aan­komt is de geestelijke strijd niet iets wat ons naar of hopeloos maakt, maar intensiveert het ons zoon­schap. Het maakt openbaar dat wij zonen Gods zijn. God wil immers geen bastaarden, maar zonen. Zonen die zich openbaren door overwinnaar te zijn en zo mede invulling gaan geven aan Zijn grote plan tot herstel en voltooiing van Zijn schepping!

 

Oneliners redactie

-Ga je in galop of in geloof?

 

-Religies van de aarde zijn slaapmiddelen.

 

-Als je van mensen houdt lijk je op God.

 

-Wie een bron is heeft nooit dorst.

 

-Zeewater is ondrinkbaar.

 

-Een dienaar des woords is geen heerser met woorden.

 

Dienstbaar op aarde en in de hemel door Cees Maliepaard

– De hemelen –16-

“Slaven, weest uw heren naar het vlees gehoorzaam met vrezen en beven, in eenvoud uws harten, als aan Christus. Niet met ogendienst, als mensen behagers, maar door als slaven van Christus de wil Gods van harte te doen, en bereidwillig dienstbaar te zijn aan de Heer en niet aan mensen. Gij weet immers dat een ieder, hetzij slaaf, hetzij vrije, al het goede wat hij gedaan heeft, van de Heer zal terugontvangen.

En gij, heren, handelt evenzo jegens hen: laat het dreigen na. Gij weet immers dat hun en uw Heer in de hemelen is, en bij Hem is geen aanzien des persoons” (Ef. 06:05-09).

Gehoorzaamheid speelt niet enkel een rol in de verhouding tussen ouders en kinderen, maar evengoed in de relatie tussen werkgevers en werknemers – zij het dat het in de tijd van Paulus doorgaans slaven en hun eigenaars betrof.

Gewillige slaven

De slavernij zoals die in de tijd van de Bijbel (en nog lang daarna) als volkomen normaal gezien werd, kennen we heden ten dage niet meer. Lijfeigenen zijn in onze maatschap­pij ondenkbaar, hoewel er nog vele situaties in de wereld zijn waarin mensen volslagen onderworpen zijn aan hen exploiterende soortgenoten. Onderdrukking, vrijheidsberoving en het monddood maken van politieke tegenstanders, komt vandaag de dag nog veelvuldig voor, maar dat is een gegeven dat buiten het kader van deze uiteenzetting valt. Werknemers zullen hun patroon in eenvoud van hart dienstbaar zijn. Niet op een kruiperige manier, want ogendienst op aarde voor christenen die hemels denken, is letterlijk uit den boze! Wanneer iemand een baan heeft, zal zijn inzet in dat functioneren als aan Christus dienen te wezen – en Paulus gaat er dan vanuit dat onze inzet aan Christus optimaal zal zijn. Wanneer het in-Christus-bezig- zijn op een laag pitje staat, zal ons leven met Christus in de hemel hoogstens zachtjes wat voortsud­deren, waardoor we dus langzaam maar zeker van de kook raken en het ‘vurig van geest zijn’ niet langer op ons van toepassing is.

Wanneer onze relatie met Jezus een open relatie is, die doorwerkt in alle facetten van ons leven, is dat een juiste indicatie van hoe onze instel­ling naar onze aardse patroon zal wezen. Met dien verstande, dat onze verstandhouding met de Heer alles­omvattend is, terwijl die met onze broodheer alleen zaken betreft die uit onze arbeidsrelatie voortvloeien. In elk geval is de mens Gods ook in zo’n positie volledig betrouwbaar. Als we het beeld Gods in ons leven dragen, heeft dat immers consequenties voor alle levensterreinen – dat kan gewoon niet anders!

Slaven van Christus

De mens Gods is te allen tijde dienstbaar aan Christus. Dat geldt voor mensen die een baan bekle­den, maar in precies dezelfde mate voor hen die betrekkingen in de wereld te vergéven hebben. Werknemers dienen hun werkgever met respect te behandelen en ge­trouw te dienen, zoals ze dat Christus zouden doen. Niet omdat een werkgever gezien z’n maatschappe­lijke positie in een vergelijkbare situatie als de Christus verkeert, maar omdat respect voor andere mensen als vanzelfsprekend voortvloeit uit de gezindheid van de Christus – want mensen zijn immers beelddragers van God!

Daarom zal een werkgever hetzelfde respect voor z’n werknemers heb­ben, wetende dat er bij onze God geen ‘aanneming des persoons’, geen voorkeursbehandeling voor natuurlijke of geestelijke leiders is.

Het kan soms een hele opgave zijn, in je baas iets van Gods beeld te ontdekken – hij kan immers volslagen uit de pas met de Christus lopen! Net zo goed kan het voor een werkgever ontzettend moeilijk zijn, het beeld van Christus in z’n perso­neel te herkennen, want er zijn er bij die zich in het arbeidsproces zoveel mogelijk proberen te drukken.

Maar als het ons ernst is, onze plaats in de hemel in te nemen, zullen we allereerst moeten weten slaven van Christus te zijn. Een slaaf is door zijn eigenaar gekocht en is daarmee diens onvervreemdbaar eigendom geworden. Zo ook heeft Jezus ons voor de Vader gekocht (Openb. 05:09). We zijn eigendom voor eeuwig en daaruit zullen we dan ook leren leven.

Jezus heeft geen enkel vrij mens tot slaaf gemaakt; Hij heeft daarente­gen Satans menselijke slaven uit diens onderdrukkende slavernij vrijgekocht en verheven tot ‘slaven van Christus’, dat wil zeggen tot mensen die de Vader en Hem uit vrije wil dienen. Jezus stelt mensen in de vrijheid (Satan heeft geen enkel recht meer op hen) en nodigt ze dan uit om de door Hem gebaande weg naar en in de hemel van Gods Rijk te volgen. Niemand wordt daartoe gedwongen. Hij staat aan de deur en Hij klopt om binnengelaten te wor­den.

Het is ieder mens voorbehouden zelf de deur van het hart te openen. Pas dan zal Hij binnenkomen (Openb. 03:20). Hieruit volgt dat elke slaaf van Christus een vrij mens is, die vanwege een hart beslissing dienstbaar is aan Jezus en aan de hemelse Vader.

Vaders wil is wet…

Wat de Vader wil, is een slaaf van Christus zonder meer tot levenswet. Het is dan ook zaak dat iedereen met de wil van de Vader op de hoogte is, anders zou je er wel eens volkomen naast kunnen zitten.

Wat wil de Vader dan van ons? Wat anders dan dat wij een totale loute­ring ondergaan.

Zoekt Hij daarvoor mensen die met levensgrote schuldcomplexen zijn blijven zitten? Ja, onder anderen – maar niet om ze daarmee te laten zitten. Hij zoekt mensen die achter alle zonden en schuldgevoelens een definitieve punt willen zetten. Ieder die gelooft dat Jezus voor de zonden der mensen is gestorven, dat Hij voor al onze ongerechtigheden met Zijn leven heeft betaald, is daarmee vrijgekocht uit de macht van Satan en diens zondemachten.

We zijn derhalve geen zonde-slaven meer, die tot overtredingen geprest worden, maar vrijgekochten des Heren, die door Hem liefdevol in Zijn dienst geroepen zijn. Wanneer een slaaf in vroeger tijden het waagde ‘nee!’ tegen z’n meester te zeggen, tekende hij daar het eigen doodvonnis mee, want z’n eigenaar liet hem of haar doodgemoedereerd liquideren. Als iemand van ons Jezus de dienst opzegt, zal Deze hem ongetwijfeld laten gaan – precies zoals Hij dat deed bij de rijke jongeling. Op het zich onttrekken aan de dienst aan onze rechtmatige eigenaar, Jezus Christus, staat geen enkele represaille zijnerzijds. Er komt dan echter wel een ander reëel gevaar om de hoek kijken: onze oude eigenaar (de duivel) duikt vroeg of laat weer op. En hi j probeert ons dwangmatig weer onder zijn supervisie te krijgen, met alle negatieve gevolgen van dien!

God de Vader wil dat wij aan Zijn plan beantwoorden, en dat is dat we vrijwillig, vanuit ons hart, met de dingen van Zijn Koninkrijk bezig zullen zijn. Vandaar dat Jezus Christus geen te ketenen galeislaven zoekt, maar slaven die Hij zijn vrienden noemen kan, omdat ze (net als Hij) bedacht zijn op wat de Va­der van meet af aan voor ogen stond: mensen die volkomen gaaf Zijn beeld dragen. Dat zijn dus men­sen die niet met één of andere wet in het gareel gehouden moeten worden, die de Vader der lichten dienen om­dat zij bang zijn voor Zijn immer straffende hand, maar die integen­deel vanuit de kern van hun wezen verlangen het goede, het Gode wel­gevallige in volheid te openbaren.

Zalig de slaven die geleerd hebben zó bezig te zijn in de hemel en op de aarde.

 

De gelijkenis van de onnutte slaven door Duurt Sikkens (Luc. 17:07-10).

Onder de vele gelijkenissen die Jezus verteld is er één, die weinig bekend is geworden. Alleen Lukas heeft hem opgeschreven: de gelijke­nis van de onnutte slaven.

Een merkwaardige gelijkenis, waar ook nogal van elkaar verschillende commentaren op zijn geleverd. Volgens de ene commentaar klopt er iets niet in deze gelijkenis. In een oud Syrisch handschrift mist men het woord ‘onnut’ (vs. 10), volgens een ander klopt het wel: wij zijn slaven en alles wat wij (moeten) doen is nog met zonde bevlekt. Daarom vindt men het woord ‘on­nut’ op zijn plaats. Onnut, nutte­loos, waardeloos.

Het woord ‘onnut’ komt ook in een andere gelijkenis van Jezus voor. In die van de talenten (Matt. 25:14) wordt ook over een onnutte slaaf gesproken (vs. 30). In de grondtekst wordt hetzelfde woord gebruikt als in de gelijkenis in Lukas en eigenlijk betekent het gewoon ‘onbruikbaar’.

Het evangelie dat wij hebben leren kennen is een evangelie van heerlijk­heid. God zoekt gemeenschap met de mens en wil hem zelfs een plaats geven op zijn troon. Hij maakt de mens tot koning en priester. Steeds ontdekken we nieuwe schatten. Als je dan deze gelijkenis leest, dan lijkt die in tegenspraak met alles wat we ontdekt hebben.

Alleen door de juiste sleutel te han­teren komen we achter de bedoeling van Jezus’ woorden. En die sleutel is: God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis!

Wat zijn slaven?

Een slaaf is geen vrij man, maar hij behoort een ander toe. Hij mag niet doen of laten wat hij zélf wil, maar heeft zijn heer te gehoorzamen, goedschiks of kwaadschiks. Een slaaf moet dwangarbeid verrichten.

Een slaaf heeft geen inzicht in de plannen van zijn heer (Joh. 15:05).

Op twee manier kan iemand slaaf worden: door krijgsgevangenschap of door zich zelf te verhogen.

Als iemand krijgsgevangen wordt gemaakt wil dat zeggen dat er mach­ten zijn die sterker zijn dan de mens. Dat kunnen verschillende soorten machten zijn:

Ziektemachten. De mens krijgt wat die geest heeft want die geest wil één met de mens worden. Dan wordt de mens ziek.

Zondemachten. Ze werken op dezelfde manier. De geest probeert door pressie of door verleiding (veel sluwer) de mens te laten zondigen. Soms wéét iemand niet eens dat hij zondigt. Daaraan herken je een slaaf. Die weet immers niet wat zijn ‘heer’ doet. Een wie belijdt dat hij een slaaf is, belijdt daarmee tevens dat hij zijn ‘heer’ niet kent.

De heer die boven hem staat zet hem onder druk. Dat is altijd werk van een boze geest. God gebruikt nooit pressie! Die boze geest noemt zich vaak God. Wie daar geen inzicht in heeft, gelooft dat, en gaat God din­gen toeschrijven die niet van Hem zijn. Zo ontstaat een valse leer.

Jezus waarschuwt in dit verband: “Velen zullen komen in Mijn Naam” (Matt. 24:05). De naam Jezus is dan het masker van een boze geest. Daarom beproeven wij de geesten, of zij uit God zijn. Geen enkele boze geest laat immers zijn ware aard zien. Pas als ze in het licht komen worden ze ontmaskerd. Jezus heeft hen aan het kruis open­lijk tentoongesteld. Hun ware aard kwam boven toen ze Hem bespotten en tegen Hem schreeuwden. Vóór die tijd noemden ze Hem ‘Rabbi’, of ‘Goede Meester’. Door vleierijen wilden ze Hem ten val brengen. Maar Jezus had ze door. Hij liet Zich niet verleiden. Daardoor werd het Hem mogelijk om hen te bevrij­den, die tot slavernij gedoemd waren (Heb. 02:15).

Moeilijker wordt het iemand los te kopen die zichzelf verkocht heeft.

Waardoor kwam de mens in slavernij?

De mensheid is in slavernij geko­men. Waardoor kwam dat? De profeet Jesaja zegt: “Uw ongerech­tigheden zijn het die scheiding brengen” (Jes. 59:02).

Hoe kan iemand onder dat slavenjuk uitkomen? Door te breken met de ongerechtigheid en de gerechtigheid Gods aan te nemen. Jezus heeft de prijs betaald, want Hij heeft Zijn leven gegeven als een losprijs voor allen (1 Tim. 02:06). Wanneer je door de Ware bent vrijgekocht ben je werkelijk vrij.

Door ongerechtigheid verkocht, maar door gerechtigheid terug­gekocht! Zo komt iemand weer in het huis van de Vader. Niet als slaaf, maar als zoon!

Het volk Israël was in Egypte in slavernij. Toen ze totaal uitgeput waren (geen leger, geen wapens, geen identiteit, zelfs geen gods­dienst) beloofde God: “Ik zal u uitleiden, uit het diensthuis!”. En Hij leidde hen uit door ‘Zijn sterke arm’, dat betekent: door de heilige Geest. Zo werden ze vrij van slavernij. De Geest overtuigt van gerechtigheid, In (Jer. 02:14) staat: “Is Israël een slaaf? Is hij een onvrij gebore­ne?” Het antwoord op deze retori­sche vraag is: ‘Natuurlijk niet!’. God beschouwde hen niet meer als slaaf, maar als vrijen.

Laatje daarom als geestelijk Israël ook geen slavenjuk meer opleggen. Dat deed de Heer ook niet bij Zijn discipelen. Slechts één gebed gaf Hij hen (en ons): “Hebt elkander lief!”. Dat is geen zware last.

De slaven uit de gelijkenis

In de dagen van Jezus’ aardse leven waren de Farizeeën en Schriftgeleerden de geestelijke leidslieden van het volk. Zij zijn te vergelijken met de slaven die op de akker werken. Of het vee hoeden. De herders van de kudde Gods. De arbeiders in Gods wijngaard. Ezechiël profeteerde al tegen zulke herders: “Ik zal die herders!”. Ze deden het namelijk niet goed. Zonder het te weten hadden ze zichzelf verkocht. Ze waren slaven geworden. Slaven der wet!

De wet was wel goed, maar ze hadden er talrijke nieuwe wetten bijgemaakt. Lasten die ze anderen oplegden en zelf met geen vinger aanraakten (Luc. 11:46). De duivel had zich meester gemaakt van de wet en “door wie men overmeesterd is, diens slaaf is men” (2 Petr. 02:19; Romeinen 8). De Farizeeën waren zijn spreekbuis geworden. Zij waren ‘slaven die hun medeslaven gingen slaan’! Zij wisten niet wat hun heer deed. Zij zagen niet dat ze overheerst werden door boze geesten die niets liever doen dan slaan en pijnigen. Wees daarom ook waakzaam in de gemeente, dat de één niet over de ander gaat heersen of wetten op gaat leggen.

Wij zijn niet geroepen om te slaan, maar om te troosten. Breng daarom het woord ook niet ‘vlijmscherp’, dat wil zeggen niet sarcastisch of’ dreigend. Maar tracht, door alles heen, de ander te behouden!

De Farizeeën deden alles wat de wet voorschreef. Zij waren naar de wet onberispelijk. Dat lijkt heel wat, maar Jezus zegt tegen Zijn disci­pelen: “Als jullie gerechtigheid niet méér is dan die van de Farizeeën zal je het Koninkrijk der hemelen voor­zeker niet binnengaan!” (Matt. 05:20).

Bedoelde de Heer dat zij nog nauw­keuriger de wet moesten naleven? Nee, want de Farizeeën en Schriftgeleerden stonden door hun gerech­tigheid buiten het Koninkrijk Gods (Filip. 03:09). Het was namelijk een gerechtigheid van de aarde. Ze moesten het hebben van werken der wet en die tellen niet mee in de hemel.

Het ‘werken aan jezelf heeft overi­gens weinig te maken met geloof in de genade Gods die je aan je laat werken. Elk ‘heilig moeten’ is uit den boze, want het gaat ten koste van jezelf. Je lijdt schade aan je ziel. Wat de Farizeeën en Schriftgeleerden deden, deden ze uit plicht. En de Heer zegt: “Dat heb Ik niet ge­vraagd”. Ze dienden een andere heer en vergaten het belangrijkste van de wet: de barmhartigheid!

In Johannes 8 zegt Jezus tegen de leidslieden: “De waarheid zal je vrij maken”. Daaruit blijkt dat ze niet vrij waren. Al beriepen ze zich er op kinderen van Abraham te zijn, ze deden diens werken niet. Abraham geloofde God. Zij verwierpen Zijn Zoon. Daarom zegt Jezus: “Je hebt de duivel tot vader!”

Slavendrijvers in onze dagen

Niet alleen in Jezus’ dagen, maar ook in onze tijd kennen wij van die slavendrijvers: het zijn valse leringen die de mensen opjutten en onrustig maken.

Zo’n valse lering, waar heel wat gemeenten mee te maken hebben, is de uitverkiezingsleer van Calvijn. Vooral in Nederland, Zwitserland, Frankrijk, Amerika en Zuid-Afrika heeft deze leer enorme schade aan­gericht. De kern daarvan is: ‘Wij zijn allemaal zondaars, maar ge­rechtvaardigd!’. Dat kan niet. Dat is een innerlijke tegenstrijdigheid, waaruit blijkt dat Calvijn de Schrift niet heeft gekend, noch de kracht Gods. Want de mens is óf een zondaar, óf een rechtvaardige. Een tussenvorm bestaat niet. Het resul­taat van deze leer is dan ook angst, vrees en onzekerheid. Want een zondaar kan God niet zien en leven. Men weet niet meer wie God eigenlijk is. Deze leer maakt van mensen slaven der zonde.

Het is geweldig fijn dat we onder die leer zijn uitgekomen. Daarvan zijn vrijgemaakt! Wij zijn nu ook geen slaven meer die een beloning nodig hebben, omdat we zoveel ‘voor de Heer’ doen.

Paulus schrijft daarover in (Rom. 04:04-05): “Hem die werkt wordt het loon niet toegemeten uit genade, maar krachtens verplichting. Hem echter die niet werkt, maar zijn geloof vestigt op Hem, wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid”. Kijk, dat is het.

De oudste zoon, uit gelijkenis van de verloren zoon, wilde ook een belo­ning voor zijn trouwe diensten.

Maar de Vader zegt: “Al het mijne is het uwe!” (Matt. 15:31). Dus niet meer werken! Geen religieuze werken op aarde meer. ‘Veel doen voor de Heer’. Hard of zacht bidden, lange gebeden, nacht- bidstonden, zoveel plichten! Zelfs samenkomsten bezoeken, bandjes draaien of lectuur verspreiden kan een verplichting worden: Je kunt je schuldig voelen als je het niet doet. Stop er dan mee, want de Heer vraagt geen verplichtingen van ons.

Hij zegt in (Joh. 15:15): “Ik noem u niet meer slaaf!” Niet meer, dus eerst noemde Hij hen wel slaaf. En Hij gaat verder: “Om­dat Ik alles wat Ik van de Vader ge­hoord heb, u bekend hebt gemaakt”. Eindelijk kon Jezus gedachten Gods aan Zijn discipelen kwijt. Daarvoor heeft Hij hen eerst moeten vrijma­ken, want gebonden mensen kunnen het Woord Gods nauwelijks begrij­pen. En vaak niet lang bewaren omdat hun oude gedachtewereld de nieuwe weer overwoekerd.

Vrijgekochten

Jezus heeft slaven losgekocht. Hij noemt hen niet meer slaaf, maar vriend! Hij neemt hen mee naar de studeerkamer van Zijn Vader. En de Vader verheugt zich over elke los­gekochte die de Zoon meeneemt. De ex-slaaf wordt ingewijd in de plan­nen van de Vader. Daarin is de Zoon al ingewijd. Hij heeft er vol­komen inzicht in. Daarom is Hij ook waard de zegels van de boekrol te verbreken (Openbaring 5).

En wij, de losgekochten, mogen naast Hem zitten en met Hem mee­lezen wat in de boekrol geschreven staat. Hij wil ons helemaal inwijden, zodat we ook precies weten wat de plannen van de Vader zijn. Hij maakt ons tot medewerkers. Daarom heet Jezus ook: ‘Heer der heren’. Hij maakt ook ons tot heer, tot zoon. Wij hebben immers ont­vangen de Geest van het zoonschap en niet die van slavernij (Rom. 08:15). Een mooi voorbeeld hiervan geeft Salomo in (1 Kon. 09:22).

We hoeven er niets voor te doen. Leef uit Zijn kracht en uit Zijn genade (Rom. 06:14). En durf eens te gaan geloven wat God gelooft! Alles wat uit geloof geschiedt is gerechtigheid. Wat niet uit geloof is, is zonde. Doe je dit toch dan ben je een onnutte slaaf. “De Zoon blijft eeuwigen het huis van de Vader, maar dé slaaf niet” (Joh. 08:35).

Toen het Oude Verbond ophield zijn de slaven uit het huis gegaan. Zij zijn hun heer gevolgd. En in de zichtbare wereld werd de tempel verwoest. Maar in de onzichtbare wereld verrijst een tempel Gods in de Geest. Daar zijn we nu mee bezig, want die tempel moet vol­tooid worden. Wij bouwen daarom door op het fundament Jezus Chris­tus, geleid door de Geest der vrij­heid.

Het einddoel van de onnutte slaaf is de buitenste duisternis. Zij worden daarheen gevoerd door de geesten aan wie zij zich vrijwillig verkocht hebben. Zij tasten dan volkomen in het duister.

Het einddoel van de zonen is het eeuwige leven, het in bezit nemen van de gehele erfenis, waarvan de Geest als onderpand gegeven is. En van die erfenis mogen zij weer uit­delen, zodat de hele schepping vol wordt van de gerechtigheid en de heerlijkheid Gods!

Wees barmhartig en wees vrij om de barmhartigheid van God te openbaren aan de onder de zweep zuchtende schepping. Zó word je, langzaam en zeker, vol van genade en dus van waarheid. Mooi hè?

 

In memoriam Jan Noë door Gert Jan Doornink

Vorige maand overleed op 93 jarige leeftijd broeder Jan Noë uit Scheveningen. Voor de meeste van onze lezers zal deze naam niets zeggen. Voor de oudere lezers echter wel. Jan Noë was namelijk ge­durende vele jaren een bekend medewerker in de Levend geloof arbeid. In mei 1966 verscheen het eerste artikel van zijn hand. Daarna zijn er, tot ongeveer 1982, vele bijdragen van hem verschenen in Levend Geloof. Ook was hij een bekend spreker in verschillende gemeenten in binnen- en buitenland.

Broeder Noë was een evangelist pur sang, vol vuur en bewogenheid ten aanzien van allen die nog buiten Gods Koninkrijk stonden. Een onderwerp wat zijn bijzondere belangstelling had was de bevrijding van demonische gebondenheid. Nu hij zijn intrek bij de Heer heeft genomen, denken wij met dankbaarheid aan hem terug.

Om een indruk te geven hoe hij schreef nemen wij uit het eerste artikel, wat van hem in Levend Geloof gepubliceerd werd (mei 1966), het laatste deel over. Hij schreef: “Ons geestelijk ontvangststation dient steeds op de juiste wijze te zijn afgesteld, opdat we duidelijk Zijn slem horen. Ik heb ‘Zijn stem’ gecursiveerd, omdat satan een goede inspi­rator is en er altijd op uit is om ons op een zijspoor te rangeren. Zouden wij iets doen, wat niet volgens Zijn wil is, dan zal Zijn Geest ons dit openbaren en moeten wij er onmiddellijk mee ophouden.

Als we in zo’n verhouding tot Hem staan, dan is ons leven, een leven vol vrijheid, blijheid en heerlijkheid en zoeken en bedenken wc de dingen, die boven en niet die op aarde zijn, en zullen we door de Geest het spoor houden.

Ons leven is verborgen met Christus in God. En allen die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods (Rom. 08:14). Halleluja!

 

Weten, geloven, beleven (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Te weten: God, Uw liefde is daar
voor alle, alle mensen,
wat zij ook doen of wensen:
U wacht op hen, staat voor hen klaar!

 

Te weten: Jezus, Hij verlost!

Hij stierf voor alle zonden,
maakt vrij wie is gebonden,
Zijn léven heeft het Hem gekost!

 

Te weten: Als ik Jezus ken,

Ontdek Zijn Godd’lijk Wezen,
Dan hoef ik nooit te vrezen,
omdat ‘k in Hem geborgen ben!

 

Mijn wéten werd gelóven,
Zijn wet geschreven in mijn hart,
Zijn Geest vertroost, als satan tart,
Mijn vreugde is niet te roven!

 

 

 

Weten, geloven, beleven door Tea Keuper Dijk

Weten…, geloven… Moet dat nou niet andersom? Geloven wordt toch weten? Geloven heeft in het natuurlijk-, en helaas ook vaak in het geestelijk ‘gebruik’ een verkeerde betekenis gekregen. Als we zeggen: ‘Ik geloof het wél’, dan drukt dit een onzeker- uit: je bent er niet zeker van.

In Bijbelse zin betekent geloven iets veel positievers. (Heb. 11:01) zegt: “Het geloof nu is de zekerheid der dingen, die men hoopt en het bewijs der dingen, die men niet ziet”. Heel hoofd­stuk 11 gaat over het geloof, waarin en waaruit veel mensen hebben geleefd. Zij wisten wat God had gezegd en beloofd. En zij geloofden!

Ik kan veel weten over wat er in de Bijbel staat, maar God vraagt gelóóf: “Wie tot God komt moet gelóven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken” (Heb. 11:06b).

Mijn wéten werd inderdaad ge­lóven en van daaruit beléven dat God een vertroostend, helend en bemoedigend God is. Hij voedt mij op door Zijn heilige Geest en dat gaat vaak met strijd gepaard. Strijd tegen Gods vijand, die zijn prooi niet gemakkelijk prijsgeeft.

Maar God is machtiger en Hij is vol liefde! Hem te leren kennen door Zijn Woord is wat mij overtuigt: Ik heb het nieuwe, eeuwige leven in mij! Daarom is mijn vreugde niet te roven! Halleluja!

 

 

Vol verwachting door Tineke Annotee

 

“Wees blij, want God gaat iets ge­weldigs voor u doen. Geef niet op als u het erg moeilijk krijgt en houd nooit op met bidden. Help de gelo­vigen die tegenslag hebben en doe altijd uw best om gastvrij te zijn” (Rom. 12:12-13 uit Het Boek).

Onze God is een God die ploegt in hope. Zijn geloof houdt Zijn ver­wachting altijd levend, want zijn geloof werkt door Zijn goddelijke liefde. God heeft de waarheid lief.

En die waarheid vinden wij in de persoon Jezus Christus: een mens Gods, tot ieder goed werk vol­komen toegerust. En in navolging van Jezus Christus mogen wij ook zo worden.

Ondanks alles wat negatief of teleurstellend op God zou overkomen, blijft Hij toch altijd vol ver­wachting, waar het ons betreft.

Deelgenoten

Deze God van liefde, geloof en verwachting heeft zichzelf aan ons meegedeeld. Met de bedoeling, dat wij voor het leven gaan delen in Gods liefde, geloof en verwach­ting. En door Jezus is dat weer helemaal binnen ons bereik ge­bracht.

Wij hebben Christus, de hoop der heerlijkheid, in ons leven! Daarom geloven wij dat wat God in een ieder van ons heeft neergelegd, er ook volledig uit gaat komen. Onze God verwacht en gelooft het. Zullen wij het dan niet verwachten en geloven?

Door ons geloof zullen wij kunnen ontvangen wat God belooft. Wij zullen ten volle gaan begrijpen wat Hij in ons gelegd heeft. God is voor ons. Wie zal dan nog tegen ons zijn? Hij is mededeler van al het goede en hierbinnen kunnen wij alles ‘ontzenuwen’ dat het leven van God tegengaat.

Omdat we in blijde verwachting zijn van onze toekomst in God, ervaren we rust en vrede. We weten immers: het Koninkrijk van God is in ons, is in de gemeente gevestigd. Alles is ons ter beschik­king gesteld om aan het Koninkrijk van God te bouwen.

We zullen vergeten wat achter ons ligt en ons uitstrekken naar hetgeen voor ons ligt. In die verwachting levend, ontvangen we blijdschap en openheid om ons te kunnen uiten in aanbidding en lofprijzing voor onze God.

Volharding

Dit alles houden we vast als er verdrukking komt. We houden het uit in de vuurgloed der beproe­ving. We accepteren de verdruk­king, we accepteren de strijd. En we verheugen ons, vanuit geloof, liefde en we verwachting die we hebben, in de heerlijke toekomst die ons te wachten staat.

Dan zien we niet op teleurstel­lingen en tegenslagen, maar op wat God bij machte is te doen, en zo zijn we dan ook in staat om te volharden in gebed. Met een goddelijke liefde, vol geloof en verwachting en alles onderschei­dend en isolerend wat dit tegen gaat.

Als broeders en zusters zullen we elkaar zegenen met de woorden van Paulus: “Het is mijn verlangen dat God, Die ons hoop geeft, u door uw geloof vol zal maken van blijdschap en vrede. Dan zal uw hoop steeds sterker worden door de kracht van de heilige Geest”.

Tineke Annotee

 

De wijzen en de kinderkens Wim te Dorsthorst

Het evangelie van het Koninkrijk

In Mattheüs 11 lezen wij de volgen­de belangwekkende woorden van onze Heer Jezus Christus: “Te dien tijde hief Jezus aan en zeide: Ik dank U, Vader, Heer des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verbor­gen hebt, doch aan kinderkens ge­openbaard. Ja, Vader, want zo is het een welbehagen geweest voor U” (vs. 25-26).

De Heer spreekt deze indringende woorden als Hij volop bezig is het evangelie van het Koninkrijk Gods te verkondigen. Hij doet dat niet al­leen met woorden maar, zoals Hij aan Johannes de Doper laat mede­delen, de verkondiging gaat ge­paard met grote tekenen en won­deren: “Blinden worden ziende en lammen wandelen, melaatsen wor­den gereinigd en doven horen en doden worden opgewekt”. En dan zegt de Heer er nog speciaal bij, waardoor Johannes vanuit de Schrif­ten zeker kon weten dat Hij het is die komen zou: “Armen ontvangen het evangelie. En zalig is wie aan Mij geen aanstoot neemt” (Matt. 11:04-06).

Van dit grote heilsgebeuren had de profeet Jesaja, sprekende over de Messias die komen zou, al gepro­feteerd, zeggende: “De Geest des Heren Heren is op mij, omdat de Here mij gezalfd heeft; Hij heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en voor gebondenen opening der gevangenis” (Jes. 61:01).

Als Jezus deze woorden voorge­lezen heeft in de synagoge van Nazareth, zegt Hij tot de toehoor­ders dat dit Schriftwoord in Hem in vervulling is gegaan (Luc. 04:18-21).

Verborgen en geopenbaard

Als de Heer dan ziet dat het evan­gelie werkt, breekt Hij uit in ge­juich en prijst en dankt Hij de Va­der in de hemel voor de wijze waarop het wekt. De evangelist Lukas heeft opgetekend dat Jezus Zich verblijdde door de Heilige Geest (Luc. 10:21). De Petr. Can. vert. vertaalt dat met: “Toen jubel­de Hij het uit in de Heilige Geest”.

En dan staat er: “Te dien tijde hief Jezus aan”. Het is “verkondigend” wat de Heer nu gaat spreken even­als wanneer Hij spreekt van: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u”. De woorden die de Heer hier spreekt hebben dan ook nog steeds dezelfde kracht en betekenis voor wie ze hoort en leest en vooral voor wie ze ‘verstaat’.

Is de Heer nu zo blij omdat Zijn Vader de geheimenissen van het Koninkrijk Gods voor wijzen en verstandigen verborgen houdt? Het antwoord is zonder meer ‘Ja’ want dat zegt Hij overduidelijk: “Ik dank u, dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt”. Maar dat is niet alleen de reden tot die blijdschap en dankbaarheid. Nee, de reden is veel meer nog gelegen in dat wat er tegenover staat, dat waardoor het goddelijke van dit evangelie eruit springt, na­melijk: “Doch Gij hebt het aan kinderkens geopenbaard. Ja, Vader, want zo is het een welbehagen geweest voor U”.

Zowel -het één als het ander is voor de Heer aanleiding tot dankzegging en aanbidding want Hij ziet dat het zó werkt.

De wijzen en de verstandigen

Wie bedoelt de Heer Jezus met de wijzen en de verstandigen? Dat zijn de mensen onder Gods volk die een grote verstandelijke kennis heb­ben en denken dat ze daardoor wijs zijn en leven hebben. (Daarbij gaat het niet om de verstandelijke ken­nis als zodanig, maar wel als men zich daardoor boven anderen gaat verheffen). Dat waren in de dagen van Jezus de Schriftgeleerden, de wetgeleerden, de Farizeeën en Sad­duceeën, de priesters, enz. Een hele aparte kaste die zich om hun posi­tie lieten eren. Ze liepen in schitte­rende gewaden, hadden leidende posities (het waren de zogenaamde “leidslieden”), ze wilden overal geëerd worden hun vrome gezichten en eindeloze gebeden. En ze droegen met trots hun gebedsriemen en kwasten.

Jezus weet wat in de mens is (Joh. 02:25) en Hij ziet door de vrome schijn heen in het hart en zegt: “Al hun werken doen zij om in het oog te lopen bij de mensen, want zij maken hun gebedsriemen breed en hun kwasten groot, zij houden van de eerste plaats bij de maaltijden en van de erezetels in de synagogen, en van de begroetingen op de mark­ten en om door de mensen rabbi genoemd te worden” (Matt. 23:05-07).

Het ging bij deze mensen niet meer om God te dienen maar om hun godsdienstige systeem en om hun eer. Ze dachten -en wat is dat ge­vaarlijk- leven te hebben omdat ze de Schriften kenden en om de posi­tie die ze bekleedden.

In een rechtstreekse confrontatie met hen zegt de Heer: “Gij onderzoekt de Schriften, want gij meent daarin eeu­wig leven te hebben, en deze zijn het, welke van Mij getuigen, en toch wilt gij niet tot Mij komen om leven te hebben” (Joh. 05:39).

De Heer Jezus is rondgegaan, heeft gepredikt en welgedaan. Hij heeft door alles wat Hij zei en deed, aan­getoond dat Hij de Christus was waar de hele Schrift van sprak, maar de wijzen en verstandigen -die het hadden moeten weten- hebben Hem veracht. Ze hebben Hem ach­tervolgd met strikvragen om Hem te kunnen beschuldigen. Ze zeggen: Hij is van de duivel bezeten en een zondaar en de krachten die Hij doet, doet Hij door Beëlzebul, de overste van de boze geesten.

Jezus past niet in hun godsdiensti­ge systeem en ze zoeken Hem dan ook te doden. Zij nemen voortdu­rend aanstoot aan Hem (zie Matt. 11:06). Zij waren het toch die de Schriften kenden, die de dienst in de tempel verrichtten, die het volk onderricht gaven en recht spraken? Wat denkt die Jezus wel!

Het is een hard en weerspannig volk wat altijd tegen is als het hun gevestigde religieuze orde dreigt te verstoren. Als Stéfanus gestenigd gaat worden, zegt hij tot deze leids­lieden: “Hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren, gij verzet u altijd tegen de Heilige Geest; gelijk uw vaderen, zo ook gij” (Hand. 07:05). Dit is de eerste groep die Jezus noemt: “de wijzen en verstandigen”.

De kinderkens

De tweede groep die de Heer Jezus hier noemt, zijn de ‘kinderkens’. Wie zijn dat? Zijn dat de kleine kin­deren? Neen!

De kinderkens, dat zijn de gewone mensen. In de boodschap die Jezus naar Johannes de Doper zond, noemt Hij deze groep ‘de armen’ die het evangelie ontvangen (Matt. 11:06). Ze worden in de Bij­bel ook wel aangeduid met: ‘ootmoedigen’, ‘eenvoudigen’, ‘klei­nen ‘onmondigen of ‘onaanzienlijken Jezus zelf noemt zijn aposte­len ook ‘kinderkens’ (zie Joh. 13:33; Joh. 21:05). De Joodse hoge raad komt met verbazing tot de conclusie dat deze apostelen “ongeletterde en een­voudige mensen uit het volk zijn” (Hand. 04:13).

Naar het oordeel van de wereld zijn het de dwazen, de zwakken en ver­achten, maar wat voor de wereld dwaas en zwak is, heeft God uitver­koren om de wijzen en de verstandigen te beschamen, zegt Paulus (1 Kor. 01:26-27).

De leidslieden noemen deze men­sen de schare die de wet niet kent en daarom vervloekt is (Joh. 07:49). In schrille tegenstelling hiermee zegt de Heer Jezus: “Zalig de ar­men van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen” (Matt. 05:03). Geen vervloeking maar “zalig­spreking”. Dit zijn de eerste woorden van de Bergrede, de grondwet van het Ko­ninkrijk Gods! Zo is onze God, de Vader, en dat is naar Zijn welbeha­gen.

Ook een gevaar voor deze tijd

Hebben deze woorden van de Heer ons nu ook nog wat te zeggen? Ik geloof dat ze nu actueler zijn dan ooit. Ik geloof dat de Heer Zich ook nu enorm verblijdt om ‘de kin­derkens’ onder Zijn volk. Het wel­behagen van de Vader is in deze ook niet veranderd.

In de loop van de eeuwen heeft zich een kerkstructuur ontwik­keld, die wel heel veel gelijkenis vertoont met het Joodse volk ten dage van Jezus Christus.

De theologen, de priesters, de domi­nees en voorgangers zijn de heden­daagse Schriftgeleerden en leraren. (Ik bedoel natuurlijk niet dat dat alle­maal negatief zou moeten zijn). Het is zelfs mogelijk op de universiteit een graad te halen in de God­geleerdheid. Er is een hele hiërarchie waar duidelijk een leidende elite is en de leken de plaatsen in de banken innemen.

En bij iedere scheiding en afsplitsing wordt die structuur toch weer meegenomen. Zo is er helaas ook nog heel wat van aanwezig in pinkster- en volle evangeliekringen, waar­door de werking als lichaam van Christus niet goed uit de verf kan komen.

Er is dus wel degelijk een gevaar in dit opzicht voor de gemeenten van Jezus Christus. De duivelse gees­ten die achter iedere systeemvorming schuil gaan, hebben door alle eeuwen heen gewerkt en hun slacht­offers gemaakt.

De duivel is onveranderd en hij vindt helaas altijd wel weer mensen die hij voor zijn karretje kan spannen. Hij zal geen middel onbe­nut laten, om juist nu, op een vro­me slinkse manier zijn spel te spe­len. Hij zal ook nog wel brullen als een leeuw, maar veel meer zal hij komen als een engel des lichts. Het is dus niets bijzonders, zegt Pau­lus , indien ook zijn dienaren zich voordoen als dienaren der gerechtig­heid; maar hun einde zal zijn naar hun werken (2 Kor. 11:14-15).

Er is ook in de pinkster- en volle evangeliebeweging enorm veel kennis aangedragen door predi­king, Bijbelstudie, lectuur, toelich­tingen, commentaren, enz. ‘De kinderkens’ weten er maar al te vaak geen raad mee. Het verwijt kan dan ontstaan dat men niet mee wil in de leer! Het gevaar is nog steeds levensgroot dat al die kennis aangezien wordt voor leven. Heel vaak blijkt dat, als men zich gaat beroepen op bepaalde leraren of voorgangers, zoals de Korinthiërs dat deden (zie 1 Kor. 01:10-12). Partijschappen en verdeeldheid is het onontkoombare gevolg.

Maar ook nu zoekt de Heer ‘kinder­kens ‘ aan wie Hij de geheimenis­sen van het Koninkrijk Gods kan openharen. Daarbij doet het er niets toe welke plaats men in de ge­meente inneemt.

Is kennis dan fout?

Nee, kennis op zich is niet fout. Ge­degen kennis van Gods woord, on­der de leiding van de heilige Geest, is zelfs noodzakelijk, zeker nu de verwarring toeneemt. Als Jezus on­derwijst, dan doet Hij met Zijn on­derwijs altijd een beroep op de ken­nis van de wet en de profeten die onder het volk aanwezig is.

De apostel Paulus zegt: “Elk van God ingegeven Schriftwoord is ook nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen zij tot al­le goed werk volkomen toegerust” (2 Tim. 03:16).

Dat moet het doel zijn van alle ken­nis: “De volkomen mens Gods tot al­le goed werk volkomen toegerust”.

Hem liefhebben boven alles

Zoals binnen het volk Israël twee groepen waren, “de wijzen en verstandigen” en “de kinderkens”, zo geloof ik dat dat in het christendom vandaag de dag ook is. Ook nu ne­men de wijzen en de verstandigen aanstoot aan de Christus der Schrif­ten en aan het evangelie zoals Hij dat bracht, en zoeken altijd weer eigen uitleggingen en leringen om daarmee eigen wegen te gaan.

De kinderkens zijn eenvoudig, zijn nederig, zijn gewillig en laten zich gezeggen en staan open voor de waarheid. Ze nemen geen aanstoot aan hun Heer en hebben Hem lief boven alles. Ze zoeken Zijn woord om daarin leven te hebben. Zoals Jeremia het zegt: “Zo vaak uw woorden gevonden werden, at ik ze op, Uw woord was mij tot vreug­de en blijdschap mijns harten” (Jer. 15:16).

Ook zijn ze begerig om het woord, niet alleen te horen, maar ook te ‘verstaan ’. De discipelen van de Heer, die Hij ook ‘kinderkens’ noemde, waren ook hongerig. Over­dag onderwees de Heer de scharen en was Hij vaak in gesprek met de leidslieden. Als het dan avond was, en ze met de Heer alleen waren, vroegen ze Hem de betekenis van de gelijkenissen.

In (Mark. 04:34) staat dan zo prachtig: “Maar afzonderlijk aan Zijn discipelen verklaarde Hij alles “. Dat is de bereidwilligheid van de Heer, ook nu!

Dan wellen al die woorden en al die gelijkenissen aan hen ‘geopen­baard’. Dan kwam het van het hoofd in het hart. Daar verlangt de Heer nu ook vurig naar. Kinderkens die de tijd nemen om in de binnenkamer te gaan en te zoeken naar Zijn open­baring over alles wat geleerd en ge­hoord wordt.

Zalig de ogen die zien

In Mattheüs 13 vertelt Jezus aan Zijn discipelen waarom Hij in gelij­kenissen spreekt. Zij vragen Hem dat (Matt. 13:10) en dan is het antwoord van de Heer: “Omdat het u gege­ven is de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen te kennen, maar hun is dat niet gegeven” (Matt. 13:11).

De geheimenissen worden niet zo­maar prijsgegeven aan iedereen, maar zijn voor de kinderkens be­stemd.

In Lukas 10, waar hetzelfde opgete­kend staat als in (Matt. 11:25-27, lezen we in vers 23, dat de Heer Je­zus zegt: “En Zich afzonderlijk tot de discipelen wendende, zeide Hij: Zalig de ogen, die zien, wat gij ziet. Want Ik zeg u: Vele profeten en koningen hebben willen zien, wat gij ziet, en ze hebben het niet gezien, en horen, wat gij hoort, en zij heb­ben het niet gehoord”.

De discipelen zijn zalig, dat is duide­lijk, maar Jezus zegt: “Zalig de ogen, die zien wat gij ziet”.

Dat geldt dus de discipelen van alle tijden tot de Heer terugkomt.

Zalig om bij die uitverkorenen, ‘de kinderkens’, te horen waar de Heer alles aan kan openbaren.

Die zullen zien wal de apostelen ook gezien hebben. Johannes schrijft dat ze het Woord des levens gezien hebben met eigen ogen, dat ze het aanschouwd hebben en met de han­den getast hebben (1 Joh. 01:01). De Heer is niet meer in het vlees aanwezig, maar het wordt nu door de heilige Geest geopenbaard. Hij neemt het uit Jezus en zal het ons verkondigen en Hem daarin ver­heerlijken (Joh. 16:14).

 

Getrouwen in den lande (gedicht) door Piet Snaphaan

“Mijn ogen zijn op de getrouwen in den lande,
om bij mij te wonen” (Ps. 101:006).

Getrouwen in den lande
‘t zijn engelen met naam,
zijn ons tot voet en banden
en dienen ons tezaam.

 

Zij zijn getrouw gebleven
aan God die eeuwig leeft.
Hij zendt ze op onze ivegen
wat welbehagen geeft.

 

Ook zij bedrijven vreugde
als iemand zich bekeert,
en loslaat wat niet deugde
en zich spontaan verweert.

 

Zij blijven ons omringen
en bij staan door Gods kracht,
als trouwe he metingen
ons steunen dag en nacht.

 

 

Zondevrij door Gert Jan Doornink

U kent ze waarschijnlijk ook wel. Mensen die zwaar gebukt gaan onder ’s  vijands heerschappij.

Terwijl het evangelie een blijde boodschap is van vergeving en verlossing, komen zij niet los uit de klauwen van de vijand.

Een treurige situatie. Wat moeten wij doen om hem toch te overtuigen dat er een weg van bevrijding en vernieuwing is? Jezus zelf geeft het antwoord! Het is alleen Gods geest die hen overtuigen kan (Joh. 16:08). Maar die geest wilt zich graag verbinden met onze geest, zodat wij de spreekbuis kunnen zijn om het werkelijke evangelie aan hen bekend te maken.

Niet alleen met onze woorden, maar door heel ons leven mogen wij openbaar maken dat er vergeving van zonden en volkomen verlossing is voor ieder die gelooft. Wat we zelf ervaren is ook voor ieder ander bestemd, want “de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen” (Titus 02:11).

Wie eenmaal het nieuwe leven in Christus heeft leren kennen, weet hoe waar de woorden van het oude gezangvers zijn: ‘Een zondaar… een verloste, o Heer…, en nu géén zondaar meer!’ Onze nieuwe status in Christus is: vrij van zonde en schuld. Daarom zullen de aanklachten die vanuit het rijk der duisternis op ons afkomen bij een waarachtig kind van God ook geen uitwerking meer hebben. De zekerheid van het ‘nieuwe schepping zijn’ maakt ons immers immuun voor de verleidingen en het geweld wat ons van de verkeerde kant wil belagen.

Ook laat een waarachtig kind van God zich geen zonde aanpraten vanuit de schijnvrome wereld van religie en naam-christendom. Want wie door Jezus Christus is vrijgemaakt, is werkelijk vrij en laat zich geen enkel slavenjuk meer opleggen (Gal. 05:01).

 

Bijna goddelijk… door Froukje Huis

Terwijl ik op een ochtend de krant zat te lezen, bepaalde de Heer mij bij deze tekst. Mijn ogen dwaalden langs de vette koppen in de krant:”… wil niets van zijn macht prijsgeven…”, “… blijft claim leggen op…”,“… moet de eer aan zichzelf geven… ”. Ja, bedacht ik, dat verlangen naar goddelijk zijn is bij velen, evenals bij Eva, omgevormd tot:… en gij zult als God zijn.

De groten der aarde beijveren zich om meer macht naar zich toe te trekken, meer zeggenschap, meer eer. Maar het zijn sterke benen die deze weelde kunnen dragen. Dat is de laatste jaren wel duidelijk geworden, toen openbaar werd hoe vele machthebbers zich ten koste van het volk hebben verrijkt en zich door datzelf­de volk lieten aanbidden. In grote dure campagnes bestrijden kandidaten voor het presidentschap elkaar en afgezette koningen proberen bij een omwenteling haastig hun plaatsen weer in te nemen.

Maar is dat dan fout? Een land moet toch bestuurd worden? Zeer zeker en de Bijbel geeft dat volmondig toe. Zo schrijft Paulus in (Titus 03:01): “Herinner de gelovigen eraan dat zij zich aan overheid en gezag onder­werpen”. De Bijbel heeft echter ook een woord voor het ‘gezag’, namelijk: “Er is geen overheid dan door God en die er zijn, zijn door God gesteld” (Rom. 13:01). Elke overheid die zich dat niet bewust is en uit is op eigen gezag en eer, tast het gezag van God aan. Het gevolg is oorlog, chaos en verdriet.

Ook in Jezus’ tijd was dit al zo, vandaar zijn uitspraak: “De koningen der volken voeren heerschappij over hen en hun machthebbers worden weldoeners genoemd” (Luc. 22:25). Nebukadnezar riep uit: “Is dit niet het grote Babel dat ik gebouwd heb tot een koninklijke woonstede, door de sterkte mijner kracht en tot eer van mijn majesteit?” (Dan. 04:30). Hij werd verstoten uit de gemeenschap der mensen. Toen het volk Herodes toejuichte:”… de stem van een God en niet van een mens”, was het afgelopen met Herodes.

Maar… wat heeft dit met ons, gewone mensen, te maken? Wij hebben er immers geen belang bij over volken te heersen? O neen? Zien wij niet uit naar ons koningschap? Wij willen toch graag met Jezus regeren? Ja natuurlijk, maar dat is heel iets anders! Inderdaad bij zijn uitspraak over machthebbers zegt Jezus tegen Zijn discipelen: “Doch gij niet alzo, maar de eerste onder u worde als de jongste en de leider als de dienaar” (Luc. 22:26). Dat kunnen we niet zomaar, er is heel wat oefening voor nodig om mederegeerder te worden van Koning Jezus.

Hoe zijn wij in het dagelijks leven? Soms ook heersers? ‘Ik wil dat het zo gebeurt’, of ‘Nee daar heb ik geen zin in’, of ‘Ik regel dat wel even’. Wat voor de overheid geldt, geldt ook voor ons: heersen onder Gods gezag, luisteren naar Zijn stem, handelen met Zijn liefde, kortom doen zoals Jezus deed. Jezus de enige ware Mens. De Mens naar Gods beeld geschapen en tot volle ontplooiing gekomen. In Hem woonde Gods volheid licha­melijk. Hij was Goddelijk. Hij zocht geen eer van mensen, maar de eer van God. Hij beleed: de Zoon kan niets doen van zichzelf of Hij moet het de Vader zien doen. Hij kwam om de mensen te dienen, maar ook de werken des duivels te verbreken, om te heersen over de gehele legermacht van de boze. Aan het kruis heeft Hij de machten ontwapend, tentoongesteld en over hen gezegevierd. Zelfs de dood heeft Hij overwonnen. Daarom is Hij met eer en heerlijkheid gekroond en is Hem gegeven alle macht in hemel en op aarde. Alleen als wij bereid zijn ons leven in Zijn dienst te stellen en te leven tot eer van God, zullen wij eens met Jezus op de troon mogen plaats nemen. Ik moet nog oefenen. Jullie dan?