1984.05 nr. 248

Levend geloof 1984.05 nr. 248

Tien facetten van Pinksteren door Gert Jan Doornink

-Pinksteren is de Goddelijke kracht ontvangen, waarvan Jezus sprak, vlak voordat Hij wegging van deze wereld, met deze woorden: “Gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt” Handelingen 1 vers 8(Hand. 01:08).

Pinksteren betekent bekwaam zijn om de opdracht te vervullen die elk kind van -God heeft, namelijk door woord en daad van Hem getuigen. Jezus zei: “Gij zult Mijn getuigen zijn…” (Hand. 01:08).

-Pinksteren betekent het beeld van Jezus openbaar maken. Jezus noemde als één van de kenmerken van de Heilige Geest ‘het verheerlijken van Hem’ Johannes 16 vers 14 (Joh. 16:14).

-Pinksteren betekent te kunnen spreken (bidden, zingen) in nieuwe tongen, waardoor we onszelf stichten, dat wil zeggen opbouwen in het geloof. Bovendien is het spreken in tongen een machtig wapen in de geestelijke strijd.

-Pinksteren betekent dat de vrucht Galaten 5 vers 22 (Gal. 05:22) en de gaven van de Geest 1 Korinthe 12 vers 4 tot en met 12 (1 Kor. 12:04-12) meer en meer gaan functioneren in en door ons leven. Evenals de eerste christenen behoren ook wij vol te zijn van de Heilige Geest.

-Pinksteren wil zeggen dat gebondenheden en verkeerde (aardsgerichte) leringen niet langer een rol spelen in ons leven. Die gaan we afleggen of we laten ons ervan bevrijden. De Geest der waarheid ontmaskert de leugen en wijst ons de weg naar de volle waarheid Johannes 16 vers 13 (Joh. 16:13).

-Pinksteren betekent Gods Woord geestelijk verstaan. Want alleen door de Heilige Geest ontvangen wij kennis en inzicht om kunnen wij de Bijbel op de juiste wijze lezen en beleven, ‘De letter doodt, maar de Geest maakt levend” 2 Korinthe 3 vers 6 (2 Kor. 03:06).

-Pinksteren geeft ons de mogelijkheid de aanvallen uit het rijk der duisternis te allen tijde te weerstaan. Zoals Jezus, omdat Hij vol van de Heilige Geest was, immuun was voor de satan, mogen ook wij, in Zijn voetstappen gaande, dat beleven, zodat we met Paulus kunnen zeggen: ‘met Christus ben ik overwinnaar!’

-Pinksteren wil zeggen dienstbaar en strijdbaar zijn als lid van een gezonde gemeente, waarin de boodschap van Gods Koninkrijk (het volle evangelie) centraal staat. (Dienstbaar ten opzichte van onze medebroeders en zusters en andere mensen en strijdbaar ten opzichte van satan).

-Pinksteren betekent leven zonder angst en vrees. “Want God heeft ons niet gegeven een geest van lafhartigheid, maar van kracht, van liefde en van bezonnenheid” 2 Timoteüs 1 vers 7 (2 Tim. 01:07). En angst voor de toekomst verdwijnt, want we laten ons niet op occulte wijze de toekomst voorspellen. Dat doet de Heilige Geest, die ons van dag tot dag op Gods weg houdt en ons bewaart om ‘zijwegen’ in te slaan. Zo zullen we het einddoel des geloofs, de volkomenheid in Christus, bereiken.

Tenslotte: Er kunnen natuurlijk nog veel meer facetten van Pinksteren genoemd worden. Het belangrijkste is echter te weten dat Pinksteren een dagelijkse realiteit in ons leven is! Zoals wij door het geloof een kind van God zijn geworden, kunnen wij ook door het geloof de doop met de Heilige Geest aanvaarden. En daarna is het belangrijk dagelijks vervuld te zijn met die Geest. Opdat, iedere dag opnieuw, “stromen van Levend water uit ons binnenste zullen vloeien” Johannes 7 vers 38 (Joh. 07:38).

 

Proficiat Nico en Anita! Door Gert Jan Doornink

Meer dan 500 broeders en zusters waren dinsdagavond 17 april in “Het Kruispunt” te Apeldoorn bijeen gekomen om de huwelijksinzegening van Nico Goverts en Anita Koud ijzer mee te maken. Dat er onder hen verschillende prominente figuren uit de volle evangelie- en pinksterbeweging waren, was niet verwonderlijk, want Nico Goverts is één van de meest gevraagde bijbelleraars. Ook de artikelen die Nico sinds 1978 in “Levend Geloof” schrijft met grote zegen gelezen.

Broeder Karel Prijs, voorganger van de ‘Menorah’-gemeente te Apeldoorn, leidde de feestelijke inzegeningsdienst die gevolgd werd door een receptie. Omdat Nico reeds vele bijbels in allerlei vertalingen heeft, bood br. Prijs, namens de gemeente, hen het boek “De nachtgezichten van Zacharia” aan.

Ongetwijfeld maken wij ons tot tolk van al onze lezers en lezeressen wanneer wij, ook vanaf deze plaats, Nico en Anita van harte feliciteren met hun huwelijk en hen Gods rijke zegen toewensen voor hun verdere leven. Het is de bede van ons hart dat de bediening die de Heer hen heeft toevertrouwd in de levens van velen een positieve uitwerking zal hebben en dat zij, als instrumenten in Gods hand, verder gestalte gaan geven aan de openbaring van het Koninkrijk Gods!

 

De profeet Zacharia door Nico Goverts – 3 –

De genezing van de geschiedenis

De profeet is de heelmeester van de tijd. ” De Here antwoordde de bode die tot mij sprak, goede woorden, troostende woorden”, zo vervolgt Zacharia in Zacharia 1 vers 13 (Zach. 01:13). Nu heeft het Hebreeuws geen term voor belofte; goede woorden, dat zijn beloften, dat zijn scheppingswoorden, zoals in het eerste scheppingsverhaal zevenmaal het begrip ‘goed’ naar voren treedt; God maakt zijn land, zijn aarde weer goed, zoals de oorspronkelijke bedoeling was.

Troostende woorden: de pijn van de geschiedenis moet geheeld worden, de schade die is aangericht, de wonden die geslagen zijn, de Meester legt er genezende gedachten over heen. Hij is de God die verbindt, die de kwetsuren balsemt; Hij is de God die samenbindt, die zijn stad, zijn land, zijn aarde samenbindt.

Wat betekent de naam: “Here der heerscharen”?

Here der heerscharen, zo spreekt de bode zijn God aan; een naam die maar liefst 53 keer in het boek Zacharia voorkomt. Een naam die een bijzonder stempel zet op deze profetieën; dit is niet toevallig, we zullen de vraag moeten stellen: wat is de betekenis van deze naam en waarom wordt juist in dit Bijbelboek deze naam zo frequent gebruikt, is er een verband tussen de genezing van de tijd, de heling van de historie, en deze godsaanduiding?

Het is een samengestelde naam; het eerste deel is de wezenstypering uit Exodus: Ik ben die Ik ben, de zelfopenbaring van God, die de bevrijding garandeert. Het tweede deel getuigt van de legerscharen die Hem ter beschikking staan om zijn koningschap in de hemel en op aarde te vestigen. Miskotte merkt in verband met deze naam op: hierin worden op verbazende wijze het heer der engelen, het heer der sterren, en het heer van Israëls strijdbare scharen samen bedoeld. Met deze naam wordt de ene Naam toegelicht als de God van de geschiedenis, die niet rust voordat de eindoverwinning bevochten is.

Het is frappant dat dit woord reeds in het eerste scheppingsverhaal optreedt: “Alzo werden voltooid de hemel en de aarde en al hun heir” Genesis 2 vers 1 (Gen. 02:01). Al hun heirschaar. God is de strijder, de veldheer, de beheerser der geschiedenis.

God gaat de geschiedenis recht zetten

Tweemaal klinkt tot Zacharia de oproep, dat hij iets moet roepen, moet uitroepen, namelijk in Zacharia 1 vers 14 en Zacharia 1 vers 17(Zach. 01:14; Zach. 01:17). Beide malen is de aanhef van hetgeen geroepen dient te worden: “Zo heeft de Here der heerscharen gesproken”. En deze geladen naam, Here der heerscharen, blijkt nu gestalte te krijgen in de ijver waarmee God ijvert voor Sion. God gaat als Here der heerscharen de geschiedenis recht zetten. Want Sion heeft veel pijn geleden van de kant van de volkeren, de zorgeloze en zelfverzekerde volken, zoals ze hier genoemd worden.

God verklaart: “Ik keer terug tot Jeruzalem in erbarmen” Zacharia 1 vers 16 (Zach. 01:16); hiermee geeft Hij het antwoord op de verzuchting in Zacharia 1 vers 12 (Zach. 01:12): “Hoe lang nog zult Ge u niet erbarmen?” Dat is het kernpunt: de terugkeer van God. Zijn ijver om te helen wat in de geschiedenis ontwricht en beschadigd is.

Twee punten markeren de terugkeer van God: de bouw van het godshuis en het spannen van het meetsnoer. Het godshuis is het hart van de stad; het hart dat weggeslagen was, met geweld uitgerukt. Er zal weer een hart zijn, een hart in de stad, waar het hart van de Meester in klopt. Mijn huis, zegt de Here, en dat klinkt voor de mens als muziek in de oren, want mijn huis zal een bedehuis heten voor alle volkeren. Op Sions berg sticht God zijn heilige stede, zij heeft zijn hart, Hij houdt er open hof. Het geeft een gevoel van: vader is weer thuis, zoals wanneer een vader een tijd lang in het ziekenhuis is geweest en nu komt hij weer naar huis.

God is er weer met hart en ziel aanwezig. Hij was een weinig vertoornd, een weinig maar, zegt de tekst. Het woord betekent in het Syrisch treurig zijn; het was Gods afwezigheid, zijn droefheid over het falen van zijn mensenkinderen. Toen waren er die volken, die gebruik maakten van de afwezigheid Gods, en zij hielpen ten kwade. God had zich teruggetrokken; Hij kon gewoon niet anders, want hoe kon Hij een volk terzijde blijven staan dat zijn hart zette op onderdrukking en afgoderij? God is immers de God die staat aan de kant van de verdrukte, de ellendige en de mens die geen helper heeft. Derhalve is het voor Hem te enen male onmogelijk de onderdrukker te steunen en te beschermen. Onderdrukking roept onderdrukking op; de verdrukker haalt zich een verdrukker op de hals, die op zijn beurt met nog zwaardere pressie te werk gaat. Wat zou God daar tegen kunnen doen? Waar een mens anderen verdrukt, daar trekt God zich terug uit het bestaan van degene die deze pressie uitoefent. Het doet de Maker pijn, wanneer het ene schepsel het andere kwelt en belaagt.

Huis Gods en meetsnoer: Er is weer toekomst!

Als de mens ophoudt zijn medemens te beknellen, als hij begint hem ruimte te geven om te zijn, ruimte om te bestaan, dan is er weer aanwezigheid Gods, dan is de Meester daar met vreugde present, dan is daar huis des Heren, met graagte zal Hij daar zijn opwachting maken.

Daar zal huis Gods zijn, huis van verademing, huis van het open leven, huis van genade en vriendschap, huis waar mensen elkaar genadig zijn. Het Hebreeuws heeft in wezen geen woord voor tempel; er wordt gesproken over een huis of een groot huis: een woonhuis is het in feite. En zoals de bouw van een hoeve helemaal bepaald wordt door de omgang van de boer met zijn dieren, zo wordt de bouw van het woonhuis van de Here helemaal bepaald door de omgang van de Here met de mensen, aldus Th. Naastepad.

Niet alleen een huis, ook een meetsnoer, symbool van planning, er is weer toekomst, er is weer erfdeel, geen grootgrondbezit, maar ruimte voor ieder. Het huis is beeld van het open leven, het meetsnoer is beeld van het open land. Het land, de stad ligt weer open voor de mens. Niet langer dicteert daar de tiran, maar de mens mag meten de ruimte van het volledige leven.

Het gezicht van de vier horens en de vier smeden

Het tweede gezicht volgt, handelend over vier horens en vier smeden. De horens hebben het volk des Heren verstrooid. Van de mens die bekend is als de verloren zoon, horen we iets soortgelijks: hij verkwistte zijn vermogen, zegt de NBG- vertaling, maar letterlijk staat er: hij verstrooide zijn bestaan.

De horens zijn beeld van de wereldmachten, de wereldbeheersers. Vier is het getal van de windstreken; het gaat hier derhalve om de gehele aarde. Sterk en machtig hebben deze horens hun invloed laten gelden op de aarde. W. Rudolph wijst erop dat de horens niet de volken uitbeelden, zodat er sprake zou zijn van een vernietiging van volkeren; neen, de horens duiden de macht der natiën aan. Het waren de horens die Juda verstrooiden:            driemaal klinkt dit motiefwoord: verstrooien. Niemand kon zijn hoofd opheffen, zegt Zacharia 1 vers 21 (Zach. 01:21); dat is het doel van de wereldbeheersers: de mens te maken tot een ter neer gebogen, een vertrapte, een mens die met zijn schuld moet blijven zitten.

Het beginsel van het tweegesprek

Het opheffen van het hoofd is één van die unieke beelden uit de Hebreeuwse gedachtewereld. Het is datgene wat de mens tot mens maakt, het meest wezenlijke van het mes-zijn. Wie zijn hoofd opheft, is vrij van schuld en schuldgevoel; die heeft de mogelijkheid om de ander aan te kijken. Dat is wat Martin Buber noemt: het dialogische principe, of wel het beginsel van het tweegesprek.

Een mens is pas waarachtig mens als hij de ander kan aanzien: als die ander hem kan aanzien. Ik aanschouw de gestalte die mij tegemoet treedt, stralend in de glans van het ’tegenover’, klaarder dan alle klaarheid van de wereld die ik ervaar of waarneem. God sprak eenmaal tot Kam dat hij zijn aangezicht mocht opheffen indien hij goed handelde en de Meester vroeg hem: waarom is uw aangezicht gevallen (letterlijk vertaald; niet betrokken, zoals het NBG zegt, maar gevallen)?

Daar ligt de diepste grens in verband met het wezenlijke mens-zijn: zal deze mens zijn gelaat kunnen opheffen of moet hij zijn aangezicht laten vallen? Dan is de ontmoeting verbroken; dan is de dialoog gesloten, dan wordt de mens een in zichzelf gekeerde, een geïsoleerde, een opgeslotene, een gekerkerde. Dan is er geen ander meer die hem aanziet, die oog in oog met hem staat, dan is hij op zichzelf teruggeworpen, dat is het wezen van de eenzaamheid. Dan kan hij in diepste zin nooit een ‘ik’ worden, ómdat er geen ‘gij’ is die hem aanziet en aanspreekt. Want de mens wordt juist een ‘ik’ door de ontmoeting met een ‘gij’. Het is niet goed dat de mens alleen zij.

Daar zat de mens met zijn gebogen hoofd, het aangezicht ter aarde, geen lichtglans was er meer, niet meer de glans van de ontmoeting, tegenover hem alleen de antwoord loze leegte, de stilte van de dood, zoals de leraar eenzaam zit als laatste in de klas, nadat de laatste leerling is weggegaan, en weer ging een dag voorbij maar er was geen contact, ‘k ben moe gepraat maar ‘k heb ze niet bereikt, zo zit hij met gebogen hoofd, geen aandacht was er en geen overdracht, geen harts- contact.

Adam waar zijt gij, zijt ge nog een gij, zijt ge nog aanspreekbaar? Kaïn, waar ben je, ik hoor je zeggen: van uw aangezicht zal ik mij verbergen, zo sprak je tot je God, en je zou dwalend en dolend zijn op aarde want mens zijn voor het aangezicht van je broeder kon je niet. Kon je het niet of wilde je niet, hoe diep is het raadsel van het kwaad, wat ging er in je om, wil je nog terug ?

Daar zat de mensheid met gebogen hoofd, met een gebroken hart en brekende ogen, een geknakt gemoed. Een hele mensheid is terechtgekomen onder het juk van de wereldbeheersers. De mensen, de volkeren, hoe zullen ze elkaar ooit zien, elkaar ooit ontmoeten, als ze daar terneer zitten, met het gelaat ter aarde?

In opstand tegen de wereldbeheersers

Er is nog een aspect: het hoofd opheffen, dat houdt in: in opstand komen. De beheersers dezer eeuw hadden vrij spel, er was niemand die in verzet kwam, geen verzetsbeweging in de geestelijke wereld, de machten konden doen wat ze wilden, de mens liet het maar gelaten over zich heen komen, er was geen tegenactie, niemand die weerstand bood, er was eenvoudig geen weerstand ontwikkeld.

Zoals de profeet Jesaja het schildert in zijn tiende hoofdstuk, als het gaat over de veroveringen, door Assur gemaakt: “mijn hand heeft gevonden het vermogen der volkeren als een nest, en ik heb het ganse aardrijk samengeraapt gelijk men de eieren die verlaten zijn, samenraapt, en daar is niemand geweest die een vleugel verroerde of de mond opendeed of piepte” Jesaja 10 vers 14 (Jes. 10:14).

Er was niemand die ten aanzien van de wereldmachten durfde zeggen: laat ons hun banden verscheuren en hun touwen van ons werpen. Berusting was er, wees tevreden met uw lot, en toen het volk Gods werd weggerukt, was er niemand van de volkenwereld die te hulp kwam, niemand die zich ontfermde. Zoals Jeremia sprak: “en dood lichaam van een mens zal liggen als mest op het veld en als een garve achter de maaier, die niemand verzamelt” Jeremia 9 vers 22 (Jer. 09:22).

David heeft het geheim ontdekt: “Gij, Here, zijt een schild voor mij, mijn eer, en die mijn hoofd opheft” Psalm 3 vers 4 (Ps. 003:004). Er is een ‘gij’ nodig om het aangezicht van de mens op te heffen en hem tot een identiteit, tot een ‘ik’ te maken. Mens, je mag er zijn, je mag je gelaat op heffen, zoals Jamie Buckingham vertelt over een vrouw die tot bekering kwam: Ze keek ons aan met een gezicht of ze ons voor het eerst zag. Je slaat je ogen op en het is alsof je de Meester voor het eerst ziet. De eenzaamheid is ten einde. Je bent gekend.

De naam van het huis Gods “Vervolgens deed de Here mij vier smeden zien” Zacharia 1 vers 20 (Zach. 01:20). Zij slaan de horens van de volken neer. Het woord kan duiden op arbeiders in hout, metaal of steen, dus bedoeld kan zijn smid, timmerman of meer algemeen handwerker. Het begrip dat als werkwoord hierbij hoort, kan betekenen: insnijden, graveren, bewerken en ook ploegen. Deze arbeiders moeten de horens verschrikken, doen beven, dat wil zeggen net zo lang eraan rukken en trekken, schudden en beroeren, tot ze omgegooid kunnen worden.

Het woord ‘smeden’ of ’timmerlieden’ wordt ook gebruikt in Ezra 3 vers 7 (Ezra 03:07) in verband met de fundering van het nieuwe godshuis. Zij vormen de bouwers, de herstellers, de grondleggers. En in de dagen van Zacharia was juist de bouw van het huis Gods gestagneerd; er heerste moedeloosheid: zal het ooit gereed komen? Zullen de wereldmachten ooit hun terrein prijsgeven? De horens die daar in de bodem staan, vast en onverwrikt, zoals de hoornen van een altaar, zullen ze ooit plaats maken voor het fundament van een woonhuis voor de Schepper van hemel en aarde?

Als die vragen de mens bestormen, dan ziet Zacharia een schitterend beeld: waardoor worden de wereldbeheersers uitgerukt, van hun plaats verwijderd, zodat er ruimte komt voor een vestiging van God? Door de handwerkslieden, door de timmerlieden. Wat een moedgevend woord voor degenen die daar zwoegen om te bouwen: ga door en bouw! Als jij een bouwer bent, een handwerksman, en je hebt het bestek van de Meester voor ogen, daar heb je je hart aan verpand, want je wilt het zo graag dat er een woonhuis zal zijn voor je God, je verlangt naar de thuiskomst van je Maker, kom dan en bouw, want niet tevergeefs zul je werken. Niet zinloos zal je arbeid zijn. Niet aan de horens is het laatste woord, maar aan de timmerlieden.

De aarde zal gezuiverd worden, de horens worden ontworteld, de bodem wordt bouwrijp gemaakt, het zal weer zijn bodem voor God, bouwterrein voor de Schepper. Om te bewonen heeft Hij de aarde geformeerd, en niet tot een chaos, zegt Jesaja. Om te bewonen door wie? Om te worden een woonhuis voor God en mens. De aarde zal weer bewoonbaar wezen. Heel de aarde wordt een thuis. Want niet de horens zullen het winnen, maar de handwerkslieden. Immers, onze Meester is een huiselijke God. Zoals er aan het slot van Openbaring staat: een tempel zag ik in haar niet. God houdt niet van tempels, maar van woonhuizen. Een tempel staat het grootste deel van de tijd leeg; men komt er alleen om zijn godsdienstige verplichtingen te vervullen en dan gaat men weer naar huis. God heeft zijn hart gezet niet op een tempel, waar men een stuk godsdienst bedrijft, maar op een huis, waar de mens weer mens is voor zijn aangezicht. In dat huis, daar geschiedt de menswording van de mens. Daarom, gezegend zijn de handwerkslieden, want zij geven vorm aan de gedachte van God. Zij zijn bouwers met God. Dan heeft de verstrooiing een einde.

(wordt vervolgd).

 

Psalm 27: de eindtijdpsalm door G. J. R. Doornink

“Eén ding heb ik van de He­re gevraagd, dit zoek ik: te verblijven in het huis des Heren, al de dagen van mijn leven, om de liefelijkheid des Heren te aanschouwen, en om te onderzoeken in zijn tempel” Psalm 27 vers 4 (Ps. 027:004).

Wat is er in de loop der eeuwen al veel kracht, troost en bemoediging uitgegaan van de psalmen, zoals bijvoorbeeld Psalm 27, waar­aan we bovenstaand vers hebben ontleend. Deze psalm kunnen we wel de eindtijd­psalm noemen, want wat er in staat is nog even actueel als toen David hem schreef. Dat begint reeds bij het eerste vers, waar wij lezen: “De Here is mijn licht en mijn heil, voor wie zou ik vrezen? De Here is mijns le­vens veste, voor wie zou ik vervaard zijn?”

Vele mensen in onze dagen worden beheerst door de angst. Er is vrees voor de toekomst: wat zal er alle­maal gaan gebeuren? Komt er uiteindelijk een atoom­oorlog waardoor alle leven vernietigd zal worden? Naast deze ‘algemene angst’ is er bij velen een directer, persoonlijker angst, waarbij wij bijvoorbeeld denken aan de ontwrichting van de ge­zinnen. Velen vragen zich af: wat zal er van mijn kin­deren terechtkomen?

Waardoor wordt de angst weg genomen?

Pas wanneer iemand door bekering en wedergeboorte daadwerkelijk toetreedt tot de gemeente van Jezus Christus wordt de angst weggenomen. Een kind van God leeft immers in ge­meenschap met Jezus Chris­tus? Johannes zegt: “Onze gemeenschap is met de Va­der en met zijn Zoon Jezus Christus” 1 Johannes 1 vers 3 (1 Joh. 01:03).

Een kind van God zal niet toelaten dat de vijand infiltreert met angstgedachten en angstgevoelens. Hij weet dat de verwekker van de angst satan is, de moorde­naar vanaf het begin. Hij hanteert angst als wapen en het is een duidelijke zaak dat wij er rekening mee moeten houden dat hij dit wapen veelvuldig zal hante­ren .

Ook Paulus was doordron­gen van de noodzaak om voortdurend te leven in gemeenschap met Jezus Christus. Daarom schreef hij aan de Korinthiërs dat zij geroepen zijn om in gemeenschap met Jezus te leven. Leven in gemeen­schap met Hem betekent ook dat wij mogen delen in het karakter, het wezen van God. David noemt in Psalm 27 vers 1 (Ps. 027:001) drie aspecten van dat karakter, te weten: licht, heil en leven! Dit mogen we ons bewust zijn, dit is ook on­ze positieve belijdenis: God is ons licht, heil en leven! Hij is onze ‘levensveste’, de burcht van ons leven, de rots waarop ons geloof gebouwd is. En wat er dan ook verder mag ge­beuren, wij mogen blijven vertrouwen, want wie op Hem zijn geloof bouwt, zal nooit beschaamd uitkomen. Dat was ook het getuigenis van David. In vers 2 zegt hij: “Toen boosdoeners op mij afkwamen om mijn vlees te eten – mijn tegenstan­ders en mijn vijanden – zijn zij zelf gestruikeld en ge­vallen . Al legert zich een leger tegen mij, mijn hart vreest niet; al verheft zich een krijg tegen mij, nochtans blijf ik vertrouwen”. Voor David was dat een uitgemaakte zaak, een rotsvaste zekerheid en dat mag het ook voor ons zijn!

Hebben wij een echt geloofsleven?

In Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06) staat dat het zonder geloof (vertrouwen) onmogelijk is God welgevallig te zijn. Jezus sprak: “Heb geloof in God!” Markus 11 vers 23 (Mark. 11:23). Daar moeten we niet te op­pervlakkig over denken, zo in de trant van: ik ben door geloof in het vol­brachte werk van Jezus Christus een kind van God geworden, dus mij kan niets gebeuren… Ons ge­loof moet dagelijks functioneren. Op het ‘basisgeloof’ wat ieder kind van God bezit, moet verder ge­bouwd worden, het moet groeien. In Psalm 27 geeft David ons daarvoor een be­langrijke aanwijzing. Hij maakt openbaar waaruit zijn geloofsleven bestaat, als hij in Psalm 27 vers 4 (Ps. 027:004) zegt: “Eén ding heb ik van de Here ge­vraagd , dat zoek ik: te verblijven in het huis des Heren, al de dagen van mijn leven…” Let er op dat Da­vid niet allerlei dingen vraagt, maar één ding! Hij dringt door tot de kern van de zaak, tot datgene waar het werkelijk om gaat en daar ligt al het andere in opgesloten. Hij zegt er nog bij: “dit zoek ik”. Daar ging heel zijn wezen naar uit. Hij wist: wie zoekt zal vinden! En waarom vroeg hij? Wat zocht hij? Te verblijven in het huis des Heren’. Dus te leven in ge­meenschap met God!

De opdracht voor de eindtijd

Wat David deed, mogen ook wij doen. Dat is de belang­rijke opdracht die wij ver­plicht zijn na te komen in deze eindtijd. We zijn een nieuwe schepping in Chris­tus en behoren dit open­baar te maken. Paulus zegt: “Hij heeft ons verlost uit de macht der duisternis en overgebracht in het Ko­ninkrijk van de Zoon zijner liefde, in wie wij de verlos­sing hebben, de vergeving der zonden” Kolossenzen 1 vers 13 (Kol. 01:13). En in Filippenzen 3 vers 20 (Filip. 03:20) zegt hij dat wij burgers zijn van een rijk in de he­melen. “Hij heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gegeven in de hemel­se gewesten in Christus Je­zus” Efeze 2 vers 6 (Ef. 02:06).

Wij behoren tot het Konink­rijk der hemelen, een Ko­ninkrijk dat op aarde ge­stalte heeft gekregen in de gemeente van Jezus Chris­tus. Zoals er in het oude verbond een tempel was van hout en steen, zo wordt de tempel van het nieuwe ver­bond gevormd door levende stenen, waartoe u en ik be­horen, als wij weten een kind van God te zijn.

Aan deze tempel wordt nog dagelijks gebouwd. Het is een tempel waarvan de blauwdruk klaar is, maar die nog niet voltooid is. U en ik zijn verantwoordelijk dat deze bouw verder voltooid wordt. Dat is Gods opdracht die wij in gehoorzaamheid beho­ren uit te voeren. En David zegt (onbewust) hoe wij dat moeten doen! Hij had het verlangen al de dagen van zijn leven te ver­blijven in het huis des He­ren. Dat behoort ook ons verlangen te zijn. Ook wij behoren continu en met vol­ledige inzet te werken aan de bouw (het zichtbaar wor­den) van Gods tempel.

David wist dat als hij vol overgave zou ‘verblijven’ en ‘onderzoeken’ in het huis des Heren, hij ‘de lie­felijkheid des Heren zou aanschouwen’. Deze belofte zal ook in ons leven in ver­vulling gaan als wij in ge­hoorzaamheid doen wat God van ons vraagt en wat Paulus bijvoorbeeld op deze wijze onder woorden brengt: “Indien gij dan met Chris­tus opgewekt zijt, zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, ge­zeten aan de rechterhand Gods. Bedenk de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn. Want gij zijt gestorven en uw leven is met Christus verborgen in God. Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zult ook gij verschijnen met Hem in heerlijkheid” Kolossenzen 3 vers 1 tot en met 4 (Kol. 03:01-04).

Wat maakt je meer intens blij dan bezig te zijn met het Woord van God en met de dingen van Gods Konink­rijk? Wat geeft er meer vol­doening dan schatten op te delven uit de rijke goudmijn die Gods Woord is? Waar groei je geestelijk meer van en wordt je geestelijk sterk van?

David geeft in Psalm 27 een zeer duidelijk antwoord hoe ook wij ten volle kunnen functioneren als ver­tegenwoordigers van Gods Koninkrijk. David bad: “Onderwijs mij, Here, uw weg en leid mij op een ef­fen pad om mijn belagers wil; geef mij niet prijs aan de lust van mijn te­genstanders, want valse getuigen staan tegen mij op, en hij die geweld blaast” Psalm 27 vers 11 en 12 (Ps. 027:011-012). Het ging David om Het kennen van Gods weg! Hij wist als ik op die weg blijf, kan mij niets gebeuren. Als ik de wil van God doe ben ik immuun voor de vijandelijke aanvallen. Daarom bad hij: geef mij niet prijs aan de lust van mijn tegenstanders…

We kunnen ons afvragen: doet God dat dan? Hij is toch enkel goed en enkel licht? Het is duidelijk dat God dat niet wil, maar als we zelf willen… Als we worden ‘prijsgegeven aan de machten’ is dat niet om­dat God dat wil, maar om­dat we zelf niet op de weg van God willen blijven…

Het is goed om dit ernstige feit even onder ogen te zien. Want we moeten ons bewust zijn dat het eind­tijd is. De strijd tussen de machten van goed en kwaad gaat zich hoe langer hoe meer toespitsen. Denk aan Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11): “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij be­wijze nog meer rechtvaar­digheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd”. De scheiding der geesten is in volle gang.

Overwinnaars in de strijd

Wij behoeven echter op geen enkele wijze angst te hebben voor deze strijd en dit scheidingsproces. Als we maar zorgen er op de juiste, dat wil zeggen geestelijke wijze, bij betrokken te zijn. Want gaan we de zaak op natuurlijke, on­geestelijke wijze aanpakken, dan gaan wij er onderdoor.

David zegt in vers 3: “Al legert zich een leger tegen mij… nochtans blijf ik vertrouwen”. Hij was niet bang. Zijn geheim was: vertrouwen. “O, als ik niet had geloofd des Heren goedheid te zullen zien, in het land der levenden!

Wacht op de Here, wees sterk, uw hart zij onver­saagd, ja wacht op de He­re” Psalm 27 vers 13 en 14 (Ps. 027:013-014). David had geloof en verwachtte zijn kracht van de Here. Zo behoren ook wij te leven.

Er zit nog een belangrijke les in deze psalm. Daarvoor is het goed Psalm 27 vers 3 (Ps. 027:003) nog een keer te lezen, waar staat: “al verheft zich een krijg tegen mij…” Dat is de tactiek van de vijand. Hij wil zich boven ons verheffen en doet ons zien op de om­standigheden. Maar – prijst God – het woordje ‘verhef­fen’ komt nog een keer voor in deze psalm: “Want Hij bergt mij in zijn hut ten dage des kwaads… Hij plaatst mij hoog op een rots. En nu heft mijn hoofd zich op boven mijn vijanden rondom mij…” Psalm 27 vers 5 en 6 (Ps. 027:005-006).

Wij mogen ons boven de vij­and verheffen en ons be­wust zijn dat we met Jezus meer dan overwinnaars zijn, omdat we leven in Zijn ge­meenschap, omdat we met Hem strijden in de hemelse gewesten. Ja wij zullen, zoals David hier onder woorden brengt, Gods goedheid zien, dat wil zeggen beleven! Psalm 27 vers 13 (Ps. 027:013). Davids belijdenis was: “Ik wil in zijn tent offeren of­fers met geschal, ik wil zingen, ja psalmzingen de Here” Psalm 27 vers 6b (Ps. 027:006b). Ook wij willen Hem loven en prijzen en bovenal Hem volgen in geloof en gehoorzaamheid. Want er is niets heerlijker dan, evenals David, “de liefelijkheid des Heren te aanschouwen”! Psalm 27 vers 4b (Ps. 027:004b).

 

God werkt…! en wie zal het keren? door Robert Jimmink

Jesaja 43 vers 13b (Jes. 43:13b)

Inderdaad de Heer werkt in onze dagen een werk, dat u slechts met grote verbazing kunt beluisteren als u ervan wordt verhaalt Handelingen 13 vers 41 (Hand. 13:41) .

In Spanje, het land dat de meesten onder ons slechts als een zonnig vakantieverblijf kennen, heeft de ‘over­ste van dit boze tijdperk’ sterke bolwerken opgewor­pen. Hij heeft kans gezien het Spaanse land aan de schaduwzijde van het Ko­ninkrijk der hemelen te plaatsen. Het volk heeft, vermoeid door de vele ker­kelijke ceremonies, tradities, processies en boetedoenin­gen, net als eens Simson het hoofd op de knieën van Delila neergelegd. De strijd­macht van de boze heeft op de ruïnes van de kerkelijke tradities nog heel nauwkeu­rige posities ingenomen, teneinde vooral het binnendringen van door de Geest vervulde dienstknech­ten van Christus Jezus te beletten.

Maar, zoals toen de Heer Lazarus tot leven heeft ge­wekt en zei: Neemt de steen weg!, zo wordt ook daar waar het evangelie van het koninkrijk Gods en de naam van Jezus Christus wordt verkondigt, de steen, die de dood van het leven scheidt, weggenomen.

Ongeacht de aanvankelijk felle tegenstand van kerk en staat, vielen ook in Spanje de eerste druppels van de ‘spade regen’ en wel in het bijzonder onder de gitaños (de Spaanse zigeuners) in de achterbuurten van de ste­den en dorpen.

Door kerk en samenleving wordt dit volk veracht, maar door de hemelse Vader zijn zij bestemd om door hun aardse lijden heen het licht te gaan dragen. Het evangelie Gods zou binnen dit volk gaan ontbranden als een niet te blussen vlam. Het werk onder de Spaanse zigeuners begon in feite pas rond 1965. Clement Le Cossec, eens pinkstervoorganger in Parijs, voelde de roepstem van de Heilige Geest en trok naar Spanje om daar speciaal onder de gitaños nieuwe hoop en nieuw leven in de Naam van Jezus Christus te ver­kondigen. Onder de half miljoen gitaños, die sinds vele jaren niet meer rond­trekken maar in alle moge­lijke ‘barrios’ aan de rand van de steden en de dorpen wonen, kwamen in de afge­lopen 20 jaar zo’n 18.000 gitaños tot de gemeente van Jezus Christus en lieten zich dopen. De ‘Mision Filadelfia’ telt thans, over geheel Spanje verspreid, zo’n 180 gemeenten en doorlopend functioneren zo’n 20 tot 30 huisgemeen­ten en bijbelstudiegroepen.

Gastarbeider op Gods Spaanse akker

Zoals bij zoveel mensenkin­deren heeft de Heer ook in mijn leven zijn weg uitgezet. Op een toch niet meer zó jonge leeftijd kon ik ge­lukkig met Paulus zeggen: Het oude is voorbijgegaan, zie het nieuwe is gekomen. Zonder de weg van de ‘grote verwarring’ in een verdeeld christen­dom te behoeven te bewandelen, werden wij – prijst hiervoor de Naam van Je­zus – spoedig geconfronteerd met het ‘evangelie van Jezus Christus’, zoals Hij dit predikte, terwijl Hij rondging ‘weldoende en ge­nezende allen die door de duivel overweldigd waren’. Gedreven door een steeds sterker wordende drang begon ik tien jaar geleden Spaans te studeren en eer­lijk gezegd zag ik de nood­zaak hiervan niet zo zitten.

Het was wel, zoals mij later duidelijk werd, het eerste paaltje dat Hij op deze weg uitzette. Over zigeuners in Spanje wist ik, door de jaarlijkse vakantie daar, niet meer dan iedere vakantieganger. Flamenco, gitaren, hakkenroffels en een hoop olé behoorde naar mijn mening onmisbaar bij de gitaños.

Vijf jaar geleden echter zet­te de Heer zijn tweede paal­tje uit, in feite een duidelij­ke wegwijzer. Hij leidde mij en mijn echtgenote naar een gitaño – Filadelfiagemeente in een soort ‘garage’ onder een huurkazerne. Zij hadden als de Fildalfiagemeente uit Openbaring 3 vers 7 tot 13 (Openb. 03:07-13) inderdaad Zijn woord bewaard en Zijn naam niet verloochend.

Er was daar een gemeente bezig het fundament van hun geloof daadwerkelijk op de rots te leggen, om daarna te bouwen aan ‘de wasdom van een geestelijk bouwwerk, tot een tempel, heilig in de Here’.

Toen ik voor het eerst in deze gemeente het Woord mocht verkondigen, voor de zieken en de nieuwe bekeer­lingen mocht bidden en strijdend in de naam van Jezus kon optreden, was er in mijn hart een juich­kreet van overwinning. De Heer had ons nadrukkelijk hierheen geleid. Onder de gitaño-broeders en zusters was er ook grote blijdschap en vreugde om het toch op­zienbarende feit dat een ‘vreemdeling’ als broeder onder de broeders functioneerde. Het zijn onze waar­achtige broeders en zus­ters, ongecompliceerd, dat wil zeggen zij redetwisten niet om de letter en de leer. Zij geloven echter met geheel hun hart, met geheel hun ziel en met geheel hun verstand in de van de zoon van de levende God, Jezus Christus Halleluja!

Als u dit allemaal leest, dan zijn wij weer voor de tijd van zes maanden in Spanje om predikend, strij­dend, zegenend en studies verzorgend bezig te zijn en om Zijn roepstem te volgen. Dank zij vele gif­ten van broeders en zus­ters in Holland, zijn wij in staat om hulp te bieden waar de armoede heel erg toeslaat. Mocht uw willen helpen, wilt u dan eens voor ons bidden, dat de Heer voor deze zijn armste kinderen in het nodige wil voorzien. Materiële hulp is zeer welkom ten name van R. Jimmink te Dordrecht, met vermelding: ‘gitanos’. Jezus is Heer, tot eer van God de Vader!

Bendito sea su nombre!

 

Reacties van lezers door redactie

 

-Broeder A. v. D. te IJsselmuiden kreeg “Levend Geloof” van een zuster uit de gemeente en schreef o.a.: “De artikelen die ik gelezen heb, hebben mij erg opgebouwd en gezegend, vandaar dat ik mij vanaf he­den wil abonneren. Ik vind het een positief en opbou­wend blad”.

-Broeder L. v. V. te Groningen schrijft: “Hierbij wil ik u verzoeken om mij in te schrijven voor een abonnement op uw maandblad “Levend Geloof” . Ik geniet erg van uw arti­kelen en bid u Gods zegen toe bij het voortzetten van uw werk”.

-Zuster D . B . – S. te Hasselt (België) schrijft: “Mijn zoon bezorgde mij een geschenkabonnement op uw blad. Ik wil me nu zelf graag abonneren, omdat ik gezegend wordt door de ar­tikelen. Vrienden in Abidjan (Ivoorkust), die van familie een geschenkabonnement op “Levend Geloof” ontvingen, proeven van de rijkdom van het volle evangelie. Zo dan­ken we de Heer voor uw blad en bidden voor uw ar­beid in Zijn dienst” .

-Broeder M. S. te Aalst (België) schreef o.a. : “Omdat onze landgenoten het waarachtig Woord des Heren zó nodig hebben zou ik, naar de mate dat het me mogelijk is, en in de genade van de Heer, vijf geschenkabonnementen wil­len opgeven” .

-Zuster P. L. U. te Winterswijk schrijft: “Met veel geduld heb ik het blad “Levend Geloof” gele­zen. Dank zij mijn kennis. Nu wil graag van u een proefnummer hebben” .

-Broeder T. T. te Leeu­warden bestelde bro­chures en schreef: ’n Fijn blad: “Levend Geloof”!….

-Ook broeder J . v. B . te Soest bestelde bro­chures. Hij schreef nog steeds erg blij te zijn met “Levend Geloof”. “De in­houd is altijd erg positief. Dat is een verademing bij alle negatieve invloeden die wij dagelijks bespeuren om ons heen”.

 

Geestelijk licht op de eindtijd -3- door Wim te Dorsthorst

Wanneer is de eindtijd begonnen?

De lezing die zegt dat de gemeente wordt opgenomen in Openbaring 3 vers 10 (Openb. 03:10), stelt daarmee dat we nog niet verder zijn gekomen dan Openbaring 3 vers 9 (Openb. 03:09). De gemeente is immers nog steeds niet weg! Jezus heeft de boekrol nog niet ontvangen en zeer zeker nog geen zegels geopend, want bij de opening van het eerste zegel zou de antichrist opkomen en onder diens leiding de tempel in Jeruzalem herbouwd worden. De gemeente, waarvan Jezus Christus het hoofd is, zou tot nu toe – dus al tweeduizend jaar – een sta in de weg geweest zijn van de voortgang van het plan Gods.

Het tegendeel is waar. Jesaja profeteerde in Jesaja 53 vers 16b (Jes. 53:16b): “het voornemen des Heren zal door zijn hand voortgang hebben” . Dat is wel wat anders dan stagneren! Je zou kunnen zeggen: de eindtijd is begonnen op de Pinksterdag, toen de eerste 120 mensen gedoopt werden met de Heilige Geest. Dat was het begin van de eindtijd, het begin van de dag des Heren. Toen Petrus zei: “Dit is het, waarvan gesproken is door de profeet Joel: En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik van mijn Geest zal uitstorten op alle vlees…”Handelingen 2 vers 16 tot en met 21 (Hand. 02:16-21) .

Het woord der waarheid gaat uit

Het Lam opent dan het eerste zegel Openbaring 6 vers 1 (Openb. 06:01). De gemeente is met kracht uit de hoge aangedaan en zal getuige zijn vanuit Jeruzalem tot het uiterste der aarde Handelingen 1 vers 8 (Hand. 01:08). Het Woord zal gepredikt worden, ondersteund en gedragen door de Heilige Geest (het witte paard: beeld van zuiverheid, heiligheid en waarheid) en bevestigd worden door wonderen en tekenen, omdat de Here meewerkt Markus 16 vers 20 (Mark. 16:20) . Het Woord begint zijn zegevierende tocht. Het gaat uit overwinnende en om te overwinnen Openbaring 6 vers 1 en 2 (Openb. 06:01-02) . Zoals de Heer zelf begonnen is het evangelie van het Koninkrijk der hemelen te verkondigen Matteüs 9 vers 35 (Matt. 09:35) en zoals Hij geopenbaard is om de werken des duivels te verbreken 1 Johannes 3 vers 38 (1 Joh. 03:38).

Zo gaat nu de gemeente uit tot het uiterste der aarde. Hier zien we de ruiter op het witte paard nog helemaal alleen. In het einde van de eindtijd, in Openbaring 19 vers 14 (Openb. 19:14), zien we dat het Woord resultaat heeft gehad, er is dan een schare die Hem volgt: “En de heerscharen die in de hemel zijn volgen Hem op witte paarden, gehuld in wit en smetteloos fijn linnen”. Dat zijn weer de verstandigen waar Daniel 12 vers 10 (Dan. 12:10) van spreekt. Ze zijn gekleed in wit en smetteloos fijn linnen. Deze hebben zich dus laten reinigen, zuiveren en louteren Daniel 12 vers 10a (Dan. 12:10a) . De Statenvertaling zegt: “Gereinigd en wit gemaakt en gelouterd” . Deze gaan onder leiding van hun Heer en samen met hun Heer de overwinning behalen in de slag van Armageddon. Door het evangelie van het Koninkrijk der hemelen heeft Jezus een boodschap van vrede verkondigd. Het Koninkrijk Gods bestaande uit rechtvaardigheid, vrede en blijdschap door de Heilige Geest Romeinen 14 vers 17 (Rom. 14:17).

Het woord van de leugen gaat uit

Als het tweede zegel geopend wordt, trekt een rossig paard uit. Van de ruiter wordt alleen maar gezegd, dat hij een groot zwaard heeft. De ruiter heeft geen waardigheid, zoals de ruiter op het eerste – witte – paard Openbaring 6 vers 2 (Openb. 06:02). Hij is anoniem. Hij blijft maar liever onbekend, maar hij gaat wel de vrede wegnemen. Hij heeft een groot zwaard, dat is beeld van ook een woord. Het zwaard is in de Bijbel beeld van het Woord Efeze 6 vers 17 en Hebreeën 4 vers 12 (Ef. 06:17; Heb. 04:12).

Hoe neemt hij de vrede weg? Door leugen te zaaien! Er ontstaat dan onvrede. Er ontstaat verwarring, waarin geen vrede is. In de waarheid en éénheid is vrede. Komt daar leugen bij, dan is de vrede weg en ontstaat er onvrede. Daar, waar het goede zaad gezaaid is, komt de vader der leugen zijn zaad zaaien. Zo wordt in de mens het goede en het slechte zaad gezaaid. Waarheid en leugen, tarwe en onkruid in dezelfde akker. In Matteüs 13 vers 24 tot en met 30 (Matt. 13:24-30) schildert Jezus in een gelijkenis hoe dat in zijn werk gaat. Het goede zaad is gezaaid en dan komt de leugenaar en zaait er onkruid overheen, zegt Jezus in Matteüs 13 vers 24 en 25 (Matt. 13:24-25). In vers 25 staat: “Doch terwijl de mensen sliepen, kwam zijn vijand en zaaide er onkruid overheen, midden tussen het koren en ging weg” .

De anonieme ruiter heeft zijn werk gedaan, terwijl de mens niet waakzaam was, terwijl ze sliepen, staat er. Het is nodig waakzaam te zijn. Bijvoorbeeld door niet alles wat je elders hoort voor waarheid aan te nemen. Durf selectief te zijn in het luisteren, maar vooral ook in het lezen. Er is nog nooit zoveel evangelische lectuur geweest als juist nu. Neem echter niet alles voor waarheid aan, omdat het in ‘een boek’ staat. 1 Petrus 5 vers 8 (1 Petr. 05:08) zegt: “Wordt nuchter en waakzaam”.

En wat gezaaid is, gaat groeien en komt tot vrucht dragen. Er komen leugen-gedachten en leugen-leringen op gang. De Heilige Geest overtuigde Paulus al toen hij schreef aan Timótheüs: “Maar de Geest zegt nadrukkelijk, dat in latere tijden, sommigen zullen afvallen van het geloof, doordat zij dwaalgeesten en leringen van boze geesten volgen, door de huichelarij van leugensprekers…” 1 Timoteüs 4 vers 1 tot en met 3 (1 Tim. 04:01-03). Aan de Kolossenzen schrijft hij over schrijft hij over schriften en leringen van mensen, die uiteraard geïnspireerd zijn door leugengeesten. “Dit toch is, al staat het in een roep van wijsheid met zijn eigendunkelijke godsdienst, zijn nederigheid en zijn kastijding van het lichaam, zonder enige waarde en dient slechts tot bevrediging van het vlees” Kolossenzen 2 vers 23 (Kol. 02:23). Het wordt in Openbaring 6 vers 4 (Openb. 06:04) niet voor niets een “groot zwaard” genoemd!

Bij de opening van de eerste twee zegels ontstaan twee fundamenten: De ware kerk en de valse kerk. Het hemelse Jeruzalem (vrede) en Babylon (verwarring). De vrouw en de hoer. Beelden die we zien in de profetieën en in Openbaring en die we in de eindtijd tot volle rijpheid en tot vrucht dragen zien komen. Het zijn beelden van geestelijke toestanden, waarin een gelovige zich kan bevinden.

De paarden in de volgende twee zegels gaan verder met dat fundament en gaan er op bouwen. Het principe is dus: daar waar de waarheid gezaaid is, wordt deze aangetast door verleugening en verkeerde leringen, met het doel dat de mens Gods niet openbaar zal worden: “volkomen en tot alle goed werk volkomen toegerust” 2 Timoteüs 3 vers 17 (2 Tim. 03:17) .

In de eindtijd zal geen enkel compromis, met welke dwaling dan ook, mogelijk zijn. “De gebaande weg, die de heilige genaamd wordt, daar zal geen onreine meer opkomen, maar de verlosten wandelen daarop; de vrijgekochten des Heren…” Jesaja 35 vers 8 tot en met 10 (Jes. 35:08-10) .

De geestelijke hongersnood

Het derde paard is zwart van kleur. Weer is er geen beschrijving van de ruiter. Het is weer zo’n anonieme figuur en zijn instrument is een weegschaal Openbaring 6 vers 5 en 6 (Openb. 06:05-06). Er moet veel betaald worden voor weinig. ‘Het brood des levens’ van de eerste ruiter wordt steeds schaarser Amos 8 vers 4 tot en met 6 (Amos 08:04-06). Het lijkt wel oorlogstijd. Al het goede en bruikbare wordt door de vijand geroofd en de mens moet vaak zien te leven van wat voor het vee bestemd is. Na de dood van de apostelen verdween het volle evangelie bijna geheel. De kerkgeschiedenis vermeldt: Tegen het einde van de eerste eeuw oefenden enkele clerici (geestelijken) de gemeentelijke functies uit. De charismata kwamen minder of niet meer voor. En zo ongeveer 400 jaar na Christus merkte de kerkvader Chrysostomus op, doelende op de Geestesgaven: ‘Dit hele gebied is zeer duister. Die duisternis heeft haar oorsprong in de onkunde en het gemis van zaken, welke toen veelvuldig plaats hadden, maar nu niet meer geschieden’.

Er is grote geestelijke armoede ontstaan Amos 8 vers 11 en 12 (Amos 08:11-12). Maar de olie en de wijn zijn onaangetast gebleven. In Openbaring 6 vers 6b (Openb. 06:06b) staat: “Breng geen schade toe aan de olie en de wijn”. Olie en wijn, beelden van de Heilige Geest, hebben gezorgd dat het woord van God, hoe minimaal ook, bleef functioneren. Reformatie, opwekkingen en dergelijke hebben steeds het licht weer op de standaard geplaatst, maar het kon niet meer ten volle schijnen. En het werd weer gedoofd door geloofsbelijdenissen, leringen en inzettingen van mensen.

We leven in de tijd, in het laatst der dagen, dat het volle evangelie weer baan breekt met grote kracht en volle vrucht voort zal brengen. De schaarste, de hongersnood is voorbij. De profeet Joël zegt in Joël 2 vers 24 (Joël 02:24): “De dorsvloeren zullen vol koren zijn en de perskuipen van most en olie overstromen. Ik zal u vergoeden de jaren, toen de sprinkhaan alles opvrat” .

De geestelijke dood

Door de tweede en derde ruiter, de verleugening en de hongersnood, is de weg gebaand voor de geestelijke dood. “En ik zag en zie een vaal paard, en die daarop zat, zijn naam was de dood, en het dodenrijk volgde achter hem. En hem werd macht gegeven over het vierde deel der aarde om te doden met het zwaard, met de honger, met de zwarte dood en door de wilde dieren der aarde” Openbaring 6 vers 8 (Openb. 06:08). Er komt een proces op gang, waarin de mens, zoekende naar geestelijke zekerheden, afglijdt naar het spiritisme en het occultisme. Het is juist die vorm van zonde waarvan God altijd gezegd heeft: “want een ieder die deze dingen doet, is de Here een gruwel” Deuteronomium 18 vers 12 (Deut. 18:12) , Babylon wordt een werkelijkheid.

Een zeer grote stad, zegt de Bijbel. Staatsgodsdienst doet zijn intrede. Een groot deel van de aarde (hier genoemd een vierde deel) is wel naamchristen, maar de dood heerst er. Ze zijn niet wedergeboren en er is geen vernieuwing van denken mogelijk. Het gaat dus niet om een bepaalde kerkelijke organisatie, maar Babel is de geest van de mens, de zich christen noemende mens.

Deze ruiter is niet anoniem, maar zijn naam is de ‘Dood’ en in zijn gevolg is het dodenrijk. Hij maakt ook gebruik van de wapens van de andere ruiters, namelijk het zwaard en de honger (vers 8) . Via de leugenleringen zoals de erfzondeleer, kinderdoop, het loochenen van de opstanding, geen verlossing door het bloed van het Lam maar door goede werken en dergelijke komt de mens tot occultisme en spiritisme en komt de dood in de gemeente. Mensen zijn contact gaan zoeken met overledenen en doen dat nog.

Door de leer van de R.K. kerk is de heiligenverering geïntroduceerd, evenals het bidden voor gestorvenen om ze vanuit het dodenrijk (vagevuur) de hemel in te bidden. Denk ook aan de Mariaverering, engelen-verering, mensen-verering (paus, etc.), misoffer, enz. Er wordt zwaar gezondigd in de geestelijke wereld. Aan gewijde voorwerpen en het branden van kaarsen wordt kracht toegekend. Miljoenen vallen door zwarte magie en occultisme, zoals spiritisme, waarzeggerij, astrologie, magnetisme, telepathie, hypnose, enz. Ongeacht waar men zich aan overgeeft en zijn heil van verwacht, de occulte machten van het dodenrijk nemen bezit van de innerlijke mens, met als gevolgd de geestelijke dood. Ook de onreine geesten worden zo opgeroepen (de wilde dieren der aarde) en bezetten de mens. Openbaring 18 vers 2 (Openb. 18:02) zegt: “Babylon is geworden een woonplaats van duivelen, een schuilplaats van alle onreine geesten en een schuilplaats van alle onrein en verfoeid gevogelte” Zie ook Jesaja 13 vers 21 en 22; Jeremia 14 vers 12; Jeremia 15 vers 13 (Jes. 13:21-22; Jer. 14:12; Jer. 15:13).

De martelaren onder het altaar

Johannes bevindt zich nog steeds in de hemel. Hij heeft gezien hoe werkingen van machten en krachten vanuit de geestelijke wereld gevolgen hebben op aarde. Bij de opening van het vijfde zegel ziet hij in de hemel de martelaren die op aarde geslacht zijn om het woord van God en om het getuigenis, dat zij hadden Openbaring 6 vers 9 (Openb. 06:09). Miljoenen zijn er in de loop der eeuwen gedood terwille van hun getuigenis. Godsdienstoorlogen zijn gevoerd, mensen zijn gemarteld en gedood. Het zijn de vervolgden om der gerechtigheid wil, waarvan Jezus zegt: “Zalig zijn zij want hunner is het Koninkrijk der hemelen” Matteüs 5 vers 10 (Matt. 05:10) . Dat is dus een deel van de gemeente van Jezus Christus dat zich uitsluitend in de hemelse gewesten ophoudt. In het Koninkrijk Gods. Zij roepen: “Tot hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet aan hen, die op de aarde wonen” (vers 10). Zij krijgen als antwoord dat ze nog moeten wachten totdat ook het getal vol zal zijn van hun mededienstknechten en hun broeders, die gedood zouden worden evenals zij Openbaring 6 vers 11 (Openb. 06:11) .

Wij moeten dit niet zo verstaan dat er een bepaald aantal martelaren moet zijn, maar dit doden zal doorgaan tot het einde toe. Altijd en overal zullen mensen omwille van hun getuigenis vervolgd en gedood worden. Dat is vanaf de eerste gemeente in Judea tot nu toe. In Openbaring 11 vers 7 (Openb. 11:07) staat: “En wanneer zij hun getuigenis zullen voleindigd hebben, zal het beest, dat uit de afgrond opkomt, hun de oorlog aandoen en het zal hen overwinnen en hen doden” . Dit getal zal dus vol zijn – er zullen er geen meer bijkomen – als de antichrist en het beest gegrepen zijn en in de poel des vuurs zijn geworpen.

Het witte gewaad

Er staat in vers 11 nog iets, waar we niet aan voorbij mogen gaan: “En aan elk hunner werd een wit gewaad gegeven” . In Openbaring 19 lezen we over de bruiloft des Lams “en dat de vrouw zich gereed gemaakt heeft”. En dan lezen we in Openbaring 19 vers 8 (Openb. 19:08): “En haar is gegeven zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden, want dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen” . De vrouw maakt zich gereed door rechtvaardige daden te doen. Dat is die reiniging, die zuivering en loutering, die we al eerder genoemd hebben uit Daniel 12 vers 10a (Dan. 12:10a). Paulus zegt in 2 Korinthe 5 vers 10 (2 Kor. 05:10) (wat vaak negatief wordt uitgelegd) : “opdat een ieder wegdrage wat hij in zijn lichaam verricht heeft” .

Het leven van deze martelaren is vroegtijdig afgebroken op een gewelddadige wijze. Ze hebben zich niet kunnen toebereiden zoals ze wel wilden. Bewijs hiervan is dat ze hun leven hier niet liever hebben gehad dan de marteldood, terwille van het woord Gods. Ze zijn hierin hun Heer gevolgd. In zijn grenzeloze barmhartigheid en rechtvaardigheid schenkt de Heer hun het witte gewaad van smetteloos fijn linnen. Dat is het grote loon in de hemelen, waarvan Jezus zegt in Matteüs 5 vers 11 en 12 (Matt. 05:11-12): “Zalig zijt gij, wanneer men u smaadt en vervolgt en liegende allerlei kwaad van u spreekt om Mijnentwil. Verblijdt u en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen, want alzo hebben zij de profeten vóór u vervolgd” .

Gods volk in geestelijke ballingschap

Zo is het volk Gods opnieuw in ballingschap gegaan. Nu echter niet naar het vlees, maar in de geest. De gemeente van Jezus Christus heeft zich niet gehouden aan de inzettingen en verordeningen van hun Heer, zoals Ezechiël 11 vers 12 (Ez. 11:12) zegt, maar ze zijn gaan wandelen naar de zeden der volken rondom. Maar het zal niet zo blijven. Opnieuw breekt een volheid des tijds aan en nadat Joël de situatie beschreven heeft van de sprinkhanenplagen, wat te vergelijken is met de situatie van de eerste vijf zegels, profeteert hij in Ezechiël 2 vers 18 en 19 (Ez. 02:18-19): “Toen nam de Here het op voor zijn land en Hij kreeg medelijden met zijn volk. De Here antwoordde zijn volk: Zie, Ik zal u koren, most en olie zenden, zodat gij daarmede verzadigd wordt, en Ik zal u niet meer prijsgeven tot een smaad onder de volken”. (wordt vervolgd).