Selecteer een pagina

Levend Geloof – 252

1984 oktober nr. 252

Willen wij onrecht lijden hoe reageren wij op onrecht? Door Gert Jan Doornink

Tot de kenmerken van het kind-van-God-zijn behoort ook ‘onrecht lijden’. Dat is een facet waar we dikwijls niet aan denken, maar waar een waarachtig kind van God wel geregeld mee te maken heeft. We denken liever in termen van ‘overwinning, kracht, heerlijkheid en blijdschap’ en dat is natuurlijk een goede zaak, want daar gaat het uiteindelijk om. Het nieuwe leven van Christus in ons moet merkbaar zijn bij hen die Christus nog niet kennen. Daarom zullen wij ook onrecht moeten verdragen, want de satan heeft er een ontzettende hekel aan als dit nieuwe leven zich gaat openbaren. Hij haat iedere waarachtige Godsopenbaring. Van Jezus staat reeds geschreven dat Hij zonder reden gehaat werd Johannes 15 vers 25 (Joh. 15:25). Hetzelfde geldt voor zijn eerste volgelingen en ook voor ons die in deze tijd Hem volgen.

Maar wat doen wij als ons onrecht wordt aangedaan? Hoe reageren wij? Komen we in verzet en zoeken ons recht? Let eens op wat de apostel Petrus schrijft in zijn eerste brief: “Want dit is genade, in dien iemand, omdat hij met God rekening houdt, (omdat hij Jezus volgt) leed verdraagt, dat hij ten onrechte lijdt. Want mag dat roem heten, als gij slagen moet verduren, omdat gij kwaad doet? Maar als gij goed doet en dan lijdenmoet verduren, dat is genade bij God” 1 Petrus 2 vers 19 en 20 (1 Petr. 02:19-20).

Even verderop, in hetzelfde hoofdstuk, schrijft Petrus over Jezus dat Hij “als Hij gescholden werd, niet terugschold en als Hij leed niet dreigde, maar het overgaf aan Hem, die rechtvaardig oordeelt” 1 Petrus 2 vers 23 (1 Petr. 02:23). Jezus is voor ons het grote voorbeeld van wat Goddelijke liefde is. Wie in zijn voetstappen wandelt, zal deze liefde ook meer en meer gaan openbaren. Wie vol is van de Heilige Geest kan trouwens niet anders, want liefde is een vrucht van de Heilige Geest.

Wat is nu onze reactie als ons onrecht wordt aangedaan? We maken het de Vader bekend en evenals Jezus gaan wij het overgeven aan Hem. We nemen het recht niet in eigen hand, want dat is een kenmerk van ‘geestelijke onvolwassenheid’. Helaas komt dit bij sommigen nog maar al te vaak voor. Maar zij die Jezus werkelijk volgen willen ook in dit opzicht gehoorzaam zijn aan het woord van God. Lees in dit verband ook wat Paulus schrijft in 1 Korinthiërs 6 over het ‘recht zoeken bij ongelovigen’.

Onrecht lijden is geen drukkende last

Paulus, die tijdens zijn leven veel onrecht moest verduren, reikt ons deze woorden aan: “Het lijden van de tegenwoordige tijd weegt niet op tegenover de heerlijkheid Gods die over ons geopenbaard zal worden”  Romeinen 8 vers 18 (Rom. 08:18). Als nieuwe scheppingen in Christus weten wij dat deze heerlijkheid Gods nu reeds in ons is en daardoor is het onrecht wat wij vaak mee moeten maken geen drukkende last. Het maakt ons tot sterke en stabiele christenen, die weten dat niets en niemand ons uit de gemeenschap die we met Christus hebben weg kan halen. Met Hem zijn we ook in dit opzicht overwinnaar. Als ons onrecht wordt aangedaan raken we niet uit ons evenwicht. Want we weten dat voor hen die geloven, alle dingen meewerken ten goede!

Bij het ‘onrecht lijden’ speelt ons geloof trouwens een belangrijke rol. Dat blijkt wel uit de gelijkenis van de onrechtvaardige rechter uit Lucas 18. Jezus vertelt daar over een rechter die zich om God niet bekommerde en zich aan geen mens stoorde. In dezelfde plaats woonde ook een weduwe, die telkens tot hem kwam en zei: Verschaf mij recht tegenover mijn tegenpartij. We volgen nu even dit Bijbelgedeelte op de voet: “En een tijd lang wilde hij niet, maar daarna sprak hij bij zichzelf: Al bekommer ik mij niet om God en al stoor ik mij aan geen mens, toch zal ik, omdat deze weduwe het mij moeilijk maakt, haar recht verschaffen; anders komt zij mij ten slotte nog in het gezicht slaan. En de Here zeide: Hoort, wat de onrechtvaardige rechter zegt. Zal God dan zijn uitverkorenen geen recht verschaffen, die dag en nacht tot Hem roepen, en laat Hij hen wachten? Ik zeg u, dat Hij hun spoedig recht zal verschaffen. Doch, als de Zoon des Mensen komt, zal Hij dan het geloof vinden op aarde?”

Zonder geloof is het onmogelijk Gode welgevallig te zijn Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06). Waarachtige gelovigen weten dat zij lijden moeten als ‘goede soldaten van Jezus Christus’. Maar juist hun geloof, hun vertrouwen dat zij gesteld hebben in Jezus Christus, is de hechte basis waardoor onrecht hen niet deert. Zelfs niet als dit komt via medebroeders en zusters die zich laten manipuleren door de boze.

Want achter al het onrecht wat ons wordt aangedaan gaat satan schuil, die echter nooit het laatste woord heeft. Uiteindelijk zal de ‘rechtvaardige Rechter’ ons spoedig recht verschaffen! Want – zoals Petrus schrijft in zijn eerste brief,

1 Petrus 5 vers 10 en 11 (1 Petr. 05:10-11) – “de God van alle genade, die ons in Christus geroepen heeft tot zijn eeuwige heerlijkheid, zal ons, na een korte tijd van lijden, volmaken, bevestigen, sterken en grondvesten. Hem zij de kracht in alle eeuwigheid! Amen”.

 

Een weg in de woestijn door Robert Jimmink  

God deed de profeet Jesaja zeggen: “Ja, Ik zal een weg in de woestijn maken…

Want Ik geef water in de woestijn, rivieren in de wil­dernis om mijn uitverkoren volk te drenken. Het volk dat Ik Mij geformeerd heb, zal mijn lof verkondigen” Jesaja 43 vers 18 tot en met 22 (Jes. 43:18-22).

De weg van zekerheid

In de vervulling van Gods beloften, die in Jezus Christus ‘Ja en amen zijn

2 Korinthe 1 vers 20 (2 Kor. 01:20), horen wij onze Heer Jezus verkon­digen: Ik ben de weg, de weg door de woestijn van dit boze tijdperk.

Een weg die heel duidelijk is gemarkeerd geeft zeker­heid om erop te gaan. Niemand behoeft doelloos door een onvruchtbaar gebied te dwalen.

In de droogte van de woestijn is niets zo belang­rijk dan het verfrissende en leven gevende water. Toen de ‘gehele vergade­ring der Israëlieten’ zich uiteindelijk te Refidim had gelegerd, was daar geen water voor het volk om te drinken, Exodus 17. Pas nadat God op de rots had geslagen en ook Mozes dit had gedaan, kwam er zo­veel water tevoorschijn dat mens en dier in overvloed konden drinken. In 1 Korinthe 10 vers 4 (1 Kor. 10:04) heet het hierom ook: “Want zij dronken uit een geestelij­ke rots, welke met hen meeging, en die rots was de Christus”.

Begin oktober konden wij wederom op een half jaar werk ter verkondiging van het ‘evangelie Gods’ in Spanje terug zien. Wij kunnen zeggen: Prijst zijn machtige Naam! De Heer is goed. Hij is waar­achtig, want Hij bevestigt zijn woord. Jezus geneest, redt en bevrijdt allen die willen drinken uit de gees­telijke rots. Het volk dat Hij zich heeft geformeerd, verkondigt zijn lof. Gloria al señor

Toen ik in april weer voor het eerst tot de volkomen ongecompliceerde kinderen Gods, de Spaanse gitaños (zigeuners) mocht spreken, viel er een (zeker voor hun karakter) ongewone stilte. Zij keken mij vol verwachting aan en ik zag een tinteling van vreugde in hun donkere ogen. En toen ik het Woord door een ‘Gloria al Señor!’ (de Heer zij de glorie) liet vooraf­gaan, stonden zij allemaal op, klapten in hun handen en riepen luid: Aleluya! Gloria a Jesus!

Het Godsvolk verkondigt zijn lof. Buiten de garage, die als samenkomstruimte dient, gaat het drukke le­ven door. Het Spaanse volk zoekt thans ook naar schatten op aarde. De re­ligie die hen eeuwenlang bezig heeft gehouden is slechts als een traditie, een gewoonte, zonder in­houd. Het verval komt met rasse schreden. Wat voor de vaderen van belang was, heeft in de nieuwe genera­tie zijn betekenis verloren. Slechts 20% van de Spaanse jeugd heeft nog enige bin­ding met de kerk. De Spaanse akker vraagt na­drukkelijk om stromen van levend water uit de waar­achtige rots. Enkele drup­pels lessen de dorst van de enkeling, maar miljoenen hebben nooit de kans gehad om naar de volle boodschap van Jezus Christus te kun­nen luisteren. Voor Spanje zijn arbeiders nodig, die het land in gerechtigheid weten te ontginnen en het goede zaad met ruime arm­zwaai uitzaaien. De Heer zal zijn beloften vervullen en gerechtigheid laten re­genen Hosea 10 vers 12 (Hos. 10:12).

Bij onze thuiskomst moch­ten wij in vreugde vast­stellen dat vele giften op ons speciale gironummer voor de Spaanse gitaños waren gestort. Er waren ook vele giften door broeders en zusters van “Levend Geloof”. Wij willen u allen in de Naam van Jezus hiervoor bedanken. De armste onder de gitaños zullen naast ons gebed hierin ook een handreiking van Christus kunnen ontmoeten .

Bedito sea el nombre del Senor!

 

De profeet Zacharia door Klaas Goverts – 7 –

De heenwijzing naar de grote verzoendag

In Zacharia 3 vers 9 (Zach. 03:09) vervolgt de profeet: “Voorwaar zie, van de steen die Ik voor Jozua neerleg – op die ene steen zijn zeven ogen – zal Ik zelf het graveersel graveren, luidt het woord van de Here der heerscharen, en Ik zal op één dag de ongerechtigheid van dit land wegdoen”. Op één dag: ongetwijfeld vinden we hier een heenwijzing naar de Grote Verzoendag; dat is immers de ene dag waarop de schuld werd weggenomen. Dan werd er bedekking gedaan. Maar de tempel werd verwoest en het volk ging in verre landen en daar was geen plaats om bedekking te doen; onbeschermd en onbedekt moest de mens door het leven, zoals Klaagliederen zingt: “Zwaar heeft Jeruzalem gezondigd; daarom worden zij gemeden als een onreine; allen die haar eerden, verachtten haar, omdat zij haar naaktheid zien” Klaagliederen 1 vers 8 (Klaagl. 01:08).

Nog altijd rust de smaad op hen, de last van het verleden. Daarom is het zo vreugdevol, te horen: er komt bedekking, die ene dag die ze zo gemist hebben, zal er weer zijn. Het woord dat hier voor ongerechtigheid gebruikt wordt, betekent eigenlijk: verwrongenheid: Ik zal de verwrongenheid uit dit land (of uit deze aarde, want land en aarde is in het hebreeuws hetzelfde woord, het land staat altijd model voor de aarde; wat er in het (beloofde)land gebeurt, is programmatisch voor wat er straks op de gehele aarde zal geschieden) doen wijken. De verwrongenheid wijkt; zoals het gelaat van een mens verwrongen kan zijn van pijn en verdriet, van verbetenheid of verbittering, en dan te zien hoe dat gelaat zich ontspant, en weer menselijk wordt, menselijk als in den beginne.

Van twee stenen naar een steen

Nu spreekt God in dit verband over een steen: de steen die Ik voor het aangezicht van Jozua gegeven heb, zo luidt het begin van vers 9 letterlijk. Jozua als vertegenwoordiger van de priesterschap mag hier aanschouwen de steen die beeld is van de Messias, in wie het nieuwe rijk begint. Zoals Daniël een steen zag die losraakte van de berg.

In het oude verbond waren er twee stenen tafelen; zij waren beschreven met de onderwijzingen des Heren, met de Thora van de Bevrijder-God. Nu, na de ballingschap, is daar één steen, met zeven ogen. We zouden kunnen zeggen: de ballingschap betekent, bewerkt een concentratie op het ene, het eenvoudige.

Die ene steen vormt de bundeling van de twee stenen tafelen die Mozes ontving. In de Messias wordt de Thora vervuld. De Thora wordt door Hem niet opzij gezet, integendeel, de Thora vindt in Hem juist de gestalte waarop zij zo lang heeft gewacht. In de Messias krijgt de Thora gestalte, menselijke gedaante; dan kunnen we zeggen: de Thora is mens geworden.

God gaat weer graveren

God zelf zal het graveersel graveren. Het woord ‘graveren’ komt met name voor in verband met de hogepriester in Exodus 28: de twee stenen waarop de namen der zonen van Israël werden gegraveerd, de twaalf stenen, ieder met een naam van de twaalf stammen, en de plaats van louter goud met als gegraveerd opschrift: den Here heilig. Ook de tempel was bewerkt met graveersel; zo lezen we in Psalm 74 vers 6 (Ps. 074:006) “Alzo hebben zij nu zijn graveerselen tezamen met houwelen en beukhamers in stukken geslagen” (vers 6 Statenvertaling) .

De ballingschap betekende de aantasting van dit graveerwerk Gods; daarom is het zo meesterlijk dat het herstel na de verstrooiing juist ook daarin tot uiting komt dat God weer gaat graveren. Hij grift zijn taal en teken in de steen. Wat zou Hij anders schrijven dan zijn naam? Dit graveersel is als het ware de handtekening, door de Afzender zelf gezet. Zoals Johannes het later zal formuleren: “Op Hem heeft God de Vader zijn zegel gedrukt, namelijk op de Zoon des mensen” Johannes 6 vers 27 (Joh. 06:27). God zet zijn handtekening op het bestaan van deze Mens, aan dit bestaan verbindt de Vader zijn naam. Zo verlangt God ernaar, zijn naam te graveren in ons wezen. Hier is de eerste steen, de hoeksteen, de messiaanse grondsteen van het nieuwe huis, maar niet minder de sluitsteen, in wie het huis zijn voltooiing ontvangt.

Gods blauwdruk voor de aarde

Op die steen zijn zeven ogen, en een hoofdstuk verder horen we: “Deze zeven zijn de ogen des Heren, die de ganse aarde doorlopen” Zacharia 4 vers 10 (Zach. 04:10); en Johannes ziet het Lam met zeven ogen: “dit zijn de zeven Geesten Gods, uitgezonden over de gehele aarde” Openbaring 5 vers 6  (Openb. 05:06). Het gaat steeds om de hele aarde, het hele land. Abram moest het hele land doorwandelen in zijn lengte en in zijn breedte opdat hij zou weten hoe ver zijn erfdeel reikte. Gods ogen overzien de totale erfenis die Hem zal ten deel vallen.

Het begrip aarde of land speelt een belangrijke rol in het boek Zacharia: 42 maal wordt het er genoemd. Wat een perspectief voor deze eindtijd: Gods ogen doorlopen de gehele aarde; Hij heeft niet een deel van de aarde af geschreven, om maar te zwijgen over de gruwelijke gedachte dat Hij de hele aarde zou hebben bestemd voor de ondergang. Het boek Zacharia is Gods blauwdruk voor de aarde, Gods handvest van bevrijding voor de hele aarde, voor het hele land. Zoals Leviticus het reeds toonzette: “Gij zult vrijlating uitroepen in het land (of op de aarde) voor al zijn (haar) bewoners” Leviticus 25 vers 10 (Lev. 25:10). “Ten dien dage”, zegt het laatste vers van Zacharia 3, “luidt het woord van de Here der heerscharen, zult gij elkander nodigen onder de wijnstok en onder de vijgenboom” .

De naam: Here der heerscharen

We willen in dit verband allereerst nog iets opmerken over de godsnaam ‘Here der heerscharen’, die maar liefst 54 maal in het onderhavige Bijbelboek voorkomt. Deze naam is een verkondiging op zich; de inhoud van deze titel reikt, naar ik geloof, dieper dan dat hij ons meedeelt dat de Here een God is die er legers op na houdt. Een sleutel vinden we in het boek Exodus; vijf maal wordt daar het woord ‘heerscharen’ gebruikt om aan te duiden: de zonen Israëls, die nog in het diensthuis waren maar die door de Here zouden worden uitgeleid. Heel treffend is bijvoorbeeld Exodus 7 vers 4 (Ex. 07:04): “Daarom zal Ik mijn hand op Egypte leggen en Ik zal mijn legerscharen, mijn volk: de zonen Israëls, doen uitgaan uit het land Egypte onder grote gerichten” . De verdrukten, de weerlozen, de hulpelozen, die in het diensthuis worden vastgehouden, dat zijn Gods heerscharen. Van deze mensen is Hij de Heer, dat wil zeggen: de God die verklaart: Ik ben, dat houdt in: Ik ben er voor jou, nog beter: Ik zal er zijn, namelijk om je te bevrijden. Dus samengevat: de naam Here der heerscharen duidt aan: Hij is de Bevrijder van de machtelozen, want dat zijn Zijn legerscharen.

Daarom staat er dan ook in Exodus 12: “En na vierhonderdendertig jaar, juist op de dag af, gingen al de legerscharen des Heren uit het land Egypte” Exodus 12 vers 41 (Ex. 12:41). Zo is Hij de Here Zeba’oth. Juist daarin is de God van Israël uniek dat Hij zich verbindt met mensen in de benauwdheid, ten einde hun bondgenoot te worden en hun een weg ter bevrijding te banen.

De bevrijder der ballingen

Met dit uitgangspunt voor ogen is het zo veelbetekenend dat nu in de profetieën van Zacharia, de profeet van het herstel, de man van de wederoprichting, die tot taak heeft, de ballingen (ex-ballingen) weer hart en moed te geven, die naam van God weer zo bijzonder, en zo uiterst frequent, naar voren treedt. Dat is niet toevallig; Zacharia mag het uitspreken: God is nog steeds, of opnieuw, net als in de dagen van de eerste exodus, de Here der heerscharen, toen voor het volk in het slavenhuis, nu voor het volk in (en na) de ballingschap; die naam, Here der heerscharen, dat wil nu zeggen, in de tijd van ontwrichting en verwrongenheid waarin Zacharia verkeert, dat Hij is de Bevrijder der ballingen. Hij is de Here der ballingen, de Bevrijder van hen die wel weer in Sion wonen maar die de ballingschap nog in het hart dragen als een bange last.

En nu zegt de God die op zich genomen heeft de bevrijding van zijn mensenvolk: gij zult roepen, ieder zijn naaste (of zijn genoot) tot onder de wijnstok en tot onder de vijgenboom (letterlijk vertaald) . Hier bouwt Zacharia voort op een uitspraak van de profeet Micha: “Zij zullen zitten ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgenboom en daar zal niemand zijn die ze verschrikt” Micha 4 vers 4 (Micha 04:04). Het is een beeld van vrede, zoals we dat tegenkomen in verband met de toestand ten tijde van Salomo: “En Juda en Israël woonden zeker, ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgenboom, van Dan tot Bersheba, al de dagen van Salomo” 1 Koningen 4 vers 25 (1 Kon. 04:25).

Gastvrijheid: teken van het nieuwe rijk

Het zitten onder de vijgenboom is vanouds een beeld geworden van een mens die onderricht ontvangt in de Thora, in de wegen Gods. Als Jezus tot Nathanaël zegt: Ik zag u onder de vijgenboom, dan geeft Hij daarmee te kennen: Ik weet dat jij een mens bent die de Thora onderzoekt, een mens die de gedachten en bedoelingen Gods wil kennen.

Nu gaat Zacharia nog een stap verder dan Micha: ze zullen niet alleen maar zitten onder wijnstok en vijgenboom, ze zullen ook roepen, ieder zijn genoot; Micha toont ons het beeld van het ontspannen, bevrijde leven, de mens die zich niet meer hoeft te verschansen in een stad; Zacharia laat zien de mens die zo losgekomen is van de beklemming dat hij de ander roepen kan.

Wie de bevrijding heeft ervaren, is in staat om de ander te roepen; bij hem komt dat teken van het nieuwe rijk, de gastvrijheid, te voorschijn. Bij hem kan de mens terecht, bij hem wordt de ander weer genoot, lotgenoot, deelgenoot. Gastvrijheid is een typisch goddelijke eigenschap, en juist daarom een bij uitstek menselijke deugd. Zo wordt de mens navolger van de God die open huis houdt voor velen.

Zo is Zacharia 3 een eenheid: het wegnemen van de aanklacht, het herstel van het priesterschap leidt tot een ‘dag’ waarin mensen elkaar weer roepen om samen te, zijn, om samen mens te zijn, een dag waarin mensen het gesprek met de ander weer aandurven, omdat ze zelf open geworden zijn, omdat de aanklacht is uitgewist.

De Geest die bevrijdt van waan

Nu kan Zacharia 4 daarop voortbouwen. Hier krijgt de profeet te zien wat de basis is van waaruit het werk Gods gaat geschieden. Niet door macht en niet door kracht, maar door mijn Geest, heeft de Here der heerscharen gesproken. Het eerste begrip duidt op macht, ook wel legermacht, macht van soldaten en wapens, paarden en wagens. Het tweede woord wijst op lichamelijke kracht, energie, inspanning, geweld. Daartegenover staat: mijn Geest. Uitgerekend weer verbonden met die naam: Here der heerscharen, de Bevrijder van de machtelozen.

Niet door een troepenmacht zal er iets geschieden, niet door de macht van het getal; niet door pressie of tirannie. Enkel door de Geest van de Bevrijder-God, wiens naam is: Ik zal er zijn. Deze Geest is niet een soort supermacht, niet een aanvulling van het tekort aan macht dat wij ervaren, het is niet zo dat waar anderen pochen op hun kracht en hun kunnen, dat wij daartegenover pochen op de macht van God. Zo in de trant van: alles wat de wereld presteert, dat presteert God in overtreffende trap. Neen, zijn Geest is van een totaal andere orde. Hij is niet het verlengstuk van onze arm. Hij komt niet opdat degenen die niet meetelden, nu voortaan ook iets hebben om zich op te laten voorstaan.

Wat is Hij dan wel? Hij is de Geest die bevrijdt; deze Geest bevrijdt ons van onze waan. Het is niet een Geest die het opneemt voor onze groep of voor onze partij; het is de Geest die ons ontwapent. Daarom is er niet zoveel vraag naar deze Geest. Waar wel veel vraag naar is, dat is naar een geest die ons een ervaring geeft, die ons tot supermens maakt; maar een Geest die ons tot mens maakt, is minder in trek. Elke waan wordt afgebroken door deze Geest. Macht en kracht kunnen we in één kernwoord samenvatten: waan. Zoals de psalmist sprak: “mensenhulp is ijdel” Psalm 108 vers 13 (Ps. 108:013), maar in wezen staat er iets wat veel sterker is en veel dieper raakt: bevrijding van mensen (van een ‘adam) is waan.

God is totaal anders

Herstel is: bevrijding van waan. Dat een mens gaat ontdekken: datgene waar ik op steunde, was waan. Wellicht moeten we het nog dieper formuleren: dat een mens ontdekt wordt aan zijn waan. Alle religie is waan. Het is het streven van de mens om op te klimmen; religie is de mens die tracht de góden te beïnvloeden. De ballingen hadden veel godsdienst gezien, maar God drukt hun op het hart: Niet door macht, dus zouden we ook kunnen zeggen: niet door religie, niet door godsdienstige macht.

Altijd wordt religie gekenmerkt door een ritueel en laten we niet menen dat wij daar in onze kringen vrij van zijn. God is niet één van de vele góden en de Geest is niet de beste van vele geesten. Hij is totaal anders. Hij is de gans Andere. Met wie dan wilt gij Mij vergelijken? zegt de Here. De openbaring betekent de crisis van alle religie. Zacharia 4 legt de basis, waar alle grond wordt weggeslagen. (wordt vervolgd).

 

De geest van nuchterheid door G. J. R. Doornink

 

“Want God heeft ons niet gegeven een geest van lafhartigheid, maar van kracht, van liefde en van bezonnenheid” 2 Timoteüs 1 vers 7 (2 Tim. 01:07).

Is de Heilige Geest een realiteit in ons leven?

In de Bijbel worden ons tal­rijke aspecten en eigen­schappen van de Heilige Geest genoemd. Denk alleen reeds aan wat er geschreven staat over de gaven en wer­kingen van de Geest en niet te vergeten de vrucht. We kunnen daarom rustig stellen dat de Heilige Geest alles in zich heeft wat we nodig hebben om te kunnen functioneren als een volwaardig getuige van Jezus Christus.

Maar hebben wij de Heilige Geest ontvangen? Nog steeds zijn er vele kinderen Gods die wel weten wederom- geboren te zijn door de Heilige Geest, maar ze missen de doop en vervul­ling met de Geest.

Timótheüs had onder hand­oplegging de Heilige Geest ontvangen 2 Timoteus 1 vers 6 (2 Tim. 01:06), zo­als ook velen in onze da­gen. Anderen hebben zon­der handoplegging de Hei­lige Geest ontvangen. Het is echter niet belangrijk hoe wij de Geest hebben ontvangen, ook niet of wij nog exact de datum weten maar of wij vandaag weten vol te zijn van Gods Geest. Want de doop met de Heilige Geest moet gevolgd worden door een da­gelijkse vervulling.

De doop met de Geest mag geen ervaring uit het ver­leden zijn, het is geen abstracte zaak, geen pink­ster- of volle evangelie dogma, maar een levende werkelijkheid. Jezus zei over de Heilige Geest: “Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnen­ste vloeien” Johannes 7 vers 37 (Joh. 07:37). Het nieuwe, Goddelijke overwin­ningsleven openbaart zich door de samenwerking Van de Heilige Geest en onze geest.

Paulus wist hoe belangrijk de Heilige Geest was als een dagelijkse realiteit. Daarom schreef hij er ook over aan Timótheüs. We lezen aan het begin van de tweede brief dat Paulus niet twijfelde aan het ‘ongeveinsde geloof’ van Timótheüs. Ook wees hij hem er op dat zij een ‘heilige roeping’ bezaten en over de consequenties die dat mee­bracht, namelijk: a. bereid te zijn om voor het evange­lie te lijden en b. het goede, dat hen was toevertrouwd, te bewaren.

Wat is bewaren?

Bij het woord ‘bewaren’ den­ken we meestal aan iets weg­leggen of opbergen. Het is duidelijk dat het bewaren waar Paulus het hier over heeft te maken heeft met: er iets mee doen, functioneel zijn, in werking stellen.

Let er ook op dat Paulus niet schrijft: “Bewaar het goede, dat u is toevertrouwd”, maar: “Bewaar door de Heilige Geest, die in ons woont, het goede dat u is toever­trouwd” 2 Timoteüs 1 vers 14  (2 Tim. 01:14).

Hier krijgen we de sleutel aangereikt hoe wij onze taak in Gods Koninkrijk kunnen vervullen. Er is slechts één weg, dat is door de Heilige Geest. Al­leen door de Heilige Geest kan God ons gebruiken als instrumenten in zijn hand. Maar dan moeten we ook weten wat de verschillende eigenschappen zijn van de Heilige Geest en ons dat realiseren. In 2 Timoteüs 1 vers 7 (2 Tim. 01:07) noemt Paulus er drie. Wij willen ons nu ver­der speciaal bezig houden met de derde, namelijk dat we een geest hebben ont­vangen van bezonnenheid.

Wat is bezonnenheid?

Het woord ‘bezonnenheid’ doet eigenlijk, zoals wel met meer Bijbelwoorden het geval is, wat ouderwets aan. Het wordt niet zoveel meer gebruikt, het woor­denboek geeft als beteke­nis: bedachtzaam, wel overdacht. De Statenvertaling gebruikt het woord: gema­tigdheid, de Luthervertaling spreekt van tucht. Bij Petrus Canisius en Brou­wer komen we het woord zelfbeheersing tegen. Ook kunnen we nog denken aan voorzichtigheid, wat weer een andere betekenis is van bedachtzaamheid. Misschien duizelt het u een beetje van al die woorden, en ik denk dat het goed is al deze woorden maar samen te vatten tot één woord, te weten nuchterheid. Wij behoren nuchter te zijn, oftewel verstandig, kalm. Ook dat is een eigenschap van de Heilige Geest!

Gods Geest is een geest van nuchterheid

Wij moeten ons realiseren dat de Heilige Geest een geest van nuchterheid is. Maar, zullen sommigen opmerken, wat denkt u dan van het gebeuren op de Pinksterdag te Jeruzalem? Daar ging het toch alles behalve rustig toe? Er staat zelfs dat som­migen spottend zeiden: “Zij hebben teveel zoete wijn ge­had, ze zijn dronken” Handelingen 2 vers 13 (Hand. 02:13).

Nu was de uitstorting van de Heilige Geest een gewel­dige gebeurtenis en we kun­nen ons voorstellen dat som­migen deze opmerking maak­ten. Maar het was niet één of andere mysterieuze aange­legenheid, alles liep niet in het honderd. Want als Pe­trus niet de geest van nuch­terheid had gehad, zou hij ook nooit die grote rede hebben kunnen houden.

Toen wij gedoopt werden met de Heilige Geest was dat ook een geweldige ge­beurtenis. Een intense blijdschap doortintelde je ziel. Maar de doop met de Heilige Geest is één, wat er na komt, de dagelijkse vervulling, daar gaat het om. Altijd weer moeten wij ons bewust zijn dat pinksteren geen eindstation is, maar het begin van de weg die leidt naar de vol­komenheid in Christus. En die volmaaktheid kan alleen bereikt worden als we be­seffen dat Gods Geest een geest van nuchterheid is.

De wederkomst van Christus

Wij willen nu enkele concrete punten noemen waar­om wij ons moeten realise­ren dat de Heilige Geest een geest van nuchterheid is. Dat geldt bijvoorbeeld ten aan zien van de weder­komst van Christus. Het was eigenlijk een vanzelf­sprekende gedachte dat de eerste christenen Jezus spoedig terugverwachtten. Alle gebeurtenissen hadden in kort tijdsbestek plaats­gevonden. Toen Jezus was op genomen van de Olijf­berg en de discipelen nog naar de hemelen staarden, kwamen twee mannen in witte klederen bij hen staan en spraken: “Deze Jezus, die van u opgenomen is naar de hemel, zal op de­zelfde wijze wederkomen, als gij Hem ten hemel hebt zien varen” Handelingen 1 vers 11b (Hand. 01:11b).

Wat is deze tekst al veel misbruikt om te ‘bewijzen’ dat Jezus op de Olijfberg weer zou komen, wat hier niet staat. Wel ‘op dezelfde wijze’, dat wil zeggen van­uit de onzichtbare in de zichtbare wereld. Ook wordt hier niet gesproken van een ‘spoedige’ terugkomst, al leefde die verwachting wel sterk. Maar dit geloof in een spoedige terugkomst van Jezus werd eigenlijk al een beetje aan het wankelen ge­bracht toen er toch chris­tenen stierven, zonder dat Hij was weergekomen.

Pau­lus ging hier iets van zeg­gen en schrijft daarover in 1 Thessalonicenzen 4 vers 13 tot en met 18 (1 Thess. 04:13-18). Ook Paulus geloofde aanvan­kelijk in een spoedige we­derkomst van Christus, want dit gedeelte is in de ‘wij’- vorm geschreven. Maar in de tweede brief aan de Thessa­lonicenzen schrijft hij nog meer over de wederkomst en het is merkwaardig dat men dit zo vaak over het hoofd ziet. Paulus schrijft daar: “Maar wij verzoeken u, broe­ders, met betrekking tot de komst van onze Here Jezus Christus en onze vereniging met Hem, dat gij niet spoedig uw bezinning verliest of in onrust verkeert, hetzij door een geestesuiting, hetzij door een prediking, hetzij door een brief, die van ons af­komstig zou zijn, alsof de dag des Heren reeds aan­brak. Laat niemand u mis­leiden, op welke wijze ook, want eerst moet de afval komen en de mens der wet­teloosheid zich openbaren”. Lees ook wat er verder staat in dat gedeelte, waar ook zo duidelijk staat dat de komst van Jezus parallel loopt met de volle openba­ring van Hem in ons!

2 Timoteüs 1 vers 10 (2 Tim. 1:10). Wij moeten dus nuchter zijn ten op­zichte van alles wat op gesproken en geschreven wijze tot ons komt ten aan­zien van de wederkomst van Christus, want lang niet alles is door de Heilige Geest geïnspireerd.

Spectaculaire gebeurtenissen

Een tweede punt wat wij willen noemen en waarom wij de geest van nuchter­heid nodig hebben geldt allerlei spectaculaire voor­vallen die in sommige samenkomsten gebeuren. Ik denk hierbij aan het zoge­naamde ‘vallen door de Geest’. Mensen worden uit­genodigd, meestal in spe­ciale bijeenkomsten, voor een genezings/bevrijdingsbediening om een zogenaam­de nieuwe aanraking van de Heer of om een nieuwe zal­ving van de Geest te ont­vangen. Daarbij, komen ze, veelal onder handoplegging, ten val en blijven dan enige tijd liggen, om, zoals dan gezegd wordt te ‘rusten in de Geest’. Ik heb met verschillende mensen die de­ze ervaring hebben meege­maakt gesproken, maar als men dan de vraag stelt: wat heeft het je geestelijk verder gebracht, blijft men meestal het antwoord schul­dig.

Als in uw gemeente deze dingen niet voorkomen, wees daar blij om, maar er zijn ook gemeenten die in dit op­zicht de deur op een kier hebben gezet. Tot de leiding van deze gemeenten zouden we willen zeggen: stop er mee en zoek het niet in dit soort ervaringen. Laten we veel meer elkaar op positieve wijze bemoedigen om vol te zijn van de Heilige Geest. Zoals Paulus aan Timótheüs het advies gaf om deze gave die in hem was aan te wak­keren!

Waakzaamheid is noodzakelijk

Wij moeten in deze eindtijd waakzaam zijn en op onze hoede, ten aan zien van al­lerlei infiltratiepogingen uit het rijk der duisternis. Daarbij is het functioneren van de Heilige Geest door middel van de gave van on­derscheiding der geesten pure noodzaak. “Bewaar het pand u toevertrouwd”, schreef Paulus aan Timótheüs. Wat mogen we blij zijn met dit woord en voor­al met zijn uitspraak dat God ons niet een geest van lafhartigheid heeft gegeven, maar van kracht, liefde en bezonnenheid.

De Heilige Geest is de Geest der waarheid. Hij leidt ons in de volle waar­heid en bewaart ons daar­door voor dwaling, vooral ook als we er van door­drongen zijn dat deze Geest ook een geest van bezonnenheid, van nuch­terheid is.

Toen Paulus zich moest verantwoorden voor koning Agrippa en, vol van de Heilige Geest, met grote vrijmoedigheid sprak over de verlossing door Jezus, werd hij op een gegeven moment door koning Agrip­pa onderbroken met de woorden: “Gij spreekt war­taal Paulus, uw vele studie brengt u in de war.

Maar Paulus zei: Ik spreek geen wartaal maar nuchtere waarheid…” Handelingen 26 vers 24 tot en met 26 (Hand. 26:24-26).

Satan haat ons als we Gods Woord gaan onderzoeken en meer nog in de kracht van de Heilige Geest gaan hante­ren. Maar – prijst God’ – dan staan we wel in de wil van God en gebruikt de Heer ons als instrumenten in zijn hand. En weet u wat ook zo geweldig is? Iedere vreesachtigheid verdwijnt. Wie beheerst wordt door een ‘geest van lafhartigheid’ is nog aangesloten op de ver­keerde bron. Maar wie zijn leven heeft toevertrouwd aan de levende God, ge­openbaard in Jezus Chris­tus en daarbij vol is van de Heilige Geest, mag het iedere dag opnieuw meemaken dat kracht, liefde en nuchterheid zijn leven beheersen. De woorden van Paulus, oorspronkelijk gericht aan ‘zijn geliefd kind’ Timótheüs, zijn daarom ook voor ons van grote en actuele beteke­nis!

 

 

 

 

De vrede Gods (gedicht) door Piet Snaphaan

De vrede Gods, zij gaat het al te boven,

zij reikt veel hoger dan het aards verstand,

wie haar bezit, die zal God waarlijk loven,

doch wie haar mist, die bouwt zijn huis op zand.

 

De vrede Gods, zij is een schat voor ’t leven,

voor ieder die Hem in zijn hart bewaart,

want ware vrede wordt alleen gegeven,

aan allen die Gods Zoon hebben aanvaard.

 

De vrede Gods, zij is er voor zo velen,

zijn liefde en zijn heerlijkheid,

ja Hij wil immers alles met ons delen,

Hij schenkt ons zelfs zijn Koninkrijk.

 

De vrede Gods, wie kan haar evenaren,

zo als zijn vrede is er immers geen,

wie Hem leert kennen, die zal het ervaren,

want Hij is onze vrede, Hij alleen.

 

Mijn weg naar het licht door Raymond Kirkby  

 

Het is fijn om te mogen ge­tuigen van wat de Heer in mijn leven gedaan heeft. Er is een koortje dat zegt: “Voor al het goede verkre­gen, door geestelijke zegen, in Jezus gebracht, loof ik Hem die heerst in macht. Wat ik altijd voor onmooglijk hield, ontving ik van de Heer. Aan Hem alle lof en eer!”

Dat is realiteit geworden in mijn leven. Ik ben Raymond Kirkby en ben 29 november 1956 geboren in Midlesbrough (Engeland) . Ik heb een vrouw en vier kinde­ren. Mijn vrouw is 1 febru­ari 1958 geboren in Londen en ze heet Christine. Onze dochtertjes heten Esther, Sarah en Ellen en ons zoon­tje heet Timothy, kortweg Tim. Mijn vader is een En­gelsman en mijn moeder een Belgische. Mijn moeder heeft ongeveer 21 jaar van haar leven in een nonnen­huis gezeten, totdat tij­dens of na de oorlog mijn vader haar mee heeft ge­nomen naar Engeland. Mijn ouders waren ongeveer 8 jaar getrouwd toen ze na veel problemen van elkaar scheidden. We waren met ons zessen, drie meisjes en drie jongens. Mijn moe­der is nadat ze gescheiden was, teruggegaan naar België. Ze nam ons alle­maal mee, behalve mijn oudste broer die bij mijn vader is gebleven. Ik was toen ongeveer 2 jaar oud.

Vijf kinderen zonder moeder

Ik onderbreek nu mijn ge­tuigenis om een stukje uit het destijds bekende weekblad “De Spiegel” te cite­ren. In het nummer van 2 april 1960 stond onder andere: “We hoorden over die moeder uit België, die met een Engelsman getrouwd was en naar Engeland ver­trok, maar na een aantal jaren weer terugkwam met haar vijf kinderen, omdat ze niet overweg kon met haar man. Ze stond op het station in Brussel zonder te weten waar ze heen moest gaan. Ze kon misschien wel werk zoeken, maar haar kinderen dan? Toen heeft iemand opgebeld naar Genk en gevraagd of de kinde­ren, die er vervuild en ongezond uitzagen, in het kinderhuis opgenomen kon­den worden, omdat niemand voor hen wilde zorgen. “We wagen het met de Heer” , heeft tante Rie toen gezegd en de kinderen kwamen. Maar de moeder moest belo­ven direct werk te zoeken zodat ze kindergeld zou krijgen, waardoor er ten­minste een kleine vergoe­ding voor de verzorging te­rugkwam. De moeder be­loofde het grif, maar nim­mer heeft ze meer iets van zich laten horen. Al maan­den lang wonen de kinde­ren nu in het kinderhuis van tante Rie. Naspeurin­gen bleven zonder succes… De havenbuurten van Ant­werpen, de donkere buur­ten van Brussel laten hun geheimen niet los… Vijf kinderen zonder moeder…” Tot zover dit citaat.

Ik ben de Heer geweldig dankbaar dat Hij onze weg geleid heeft naar dit chris­telijk kinderhuis in Genk (België), bij sommigen van u waarschijnlijk wel be­kend. Het kinderhuis be­staat in 1985 vijfendertig jaar en is opgericht vanuit een grote nood die er was in België onder kinderen. Opgericht vanuit Nederland waardoor ik een Nederland­se opvoeding heb gehad.

In 1959 kwam ik in dit kin­derhuis en in november 1973 ging ik er weg.

Naar een gezin in Nederland

Mijn ouders werden uit de ouderlijke macht ontzet en zo kwamen wij onder voog­dij van de Belgische staat. Deze stelde weer een kin­derrechter over ons aan die direct verantwoordelijk voor ons was. Op ongeveer 16-jarige leeftijd ben ik na veel problemen samen met mijn broer naar de kinder­rechter in Brussel geweest om te vragen of er geen mogelijkheid was om uit het kinderhuis te gaan en ergens in een gezin opge­nomen te worden. Daar had hij in principe niets op tegen, maar waar moes­ten wij naar toe? Ik dacht dat ik twee adressen wist, één in Hasselt (België) bij de familie Bossers en één in Maasdijk (Nederland) bij de familie Noor dam. Tante Martie (mevr. Noordam) is na­melijk acht jaar mijn leidster geweest in het kinderhuis en is nadat zij daar wegging getrouwd. De kinderrechter vertelde me dat het onmoge­lijk was om in Nederland in een gezin opgenomen te worden daar hun verant­woordelijkheid voor mij in Nederland niet meer gold. Dat vond ik jammer, temeer daar de familie Noordam het zelf wel wilde.

Ze zijn toen naar hun voor­ganger, broeder Visser van de Pinksterkapel in Den Haag, gegaan en vroegen hem om raad. Broeder Vis­ser zei dat als dit werkelijk van de Heer zou zijn, alles wel goed zou komen, maar omdat ik nog naar school moest, zou de Belgische staat ook voor hem moeten betalen. Ik was nog te jong om te werken en zelf de kost te kunnen verdienen. Ze hebben er samen voor gebeden en de machten die het tegen wilden houden weerstaan en – prijs de Heer – de Belgische staat gaf toestemming, ik mocht naar Nederland, ze bleven zich verantwoordelijk voor mij stellen en zouden blij­ven betalen!

Het licht won van de duisternis

De Heer hield zijn hand over mijn leven. Want ik ben niet zomaar van de ene op de andere dag een christen geworden, daar is veel strijd aan vooraf ge­gaan . Ik rookte en dronk en ging met slechte vrien­den om, maar mijn pleegge­zin bleef voor mij op de bres staan. Nadat ik mijn hart aan de Heer had ge­geven ben ik in juli 1974 , tijdens een kampweek van de gemeente, in de Heilige Geest gedoopt en maakte ik in nieuwe tongen de Heer groot. Het was een fijne week en ik kon mijn blijdschap niet op. Maar o wee. . . toen ik weer op school kwam brak de storm los. Ik was nog maar een teer boompje, maar de Heer liet mij niet meer los.

Daarna ben ik nog vaak door diepe dalen gegaan. Weggelopen bij mijn pleeg­gezin werd ik een keer door de Hilversumse politie opgepakt, een andere keer door de politie van ’s Gra­vendeel, vier nachten heb ik op het centraal station van Amsterdam geslapen en door homofielen werd ik lastig gevallen. Zo jut­ten de machten der duis­ternis mij op. Mijn pleeg­gezin was erg goed voor mij maar als ik mijn zin niet kreeg ging ik er maar weer van door. Een geest van weerspannigheid bespeelde mij. Toch liet de Heer mij niet in de steek.

Uiteindelijk ben ik in Win­terswijk komen te wonen. Dat kwam zo: Ieder kind in het kinderhuis had een vakantieadres voor de zomervakantie. Mijn adres was bij een boer in Miste, een buurtschap bij Winterswijk. Sinds 1961 ging ik daar elk jaar voor twee maanden op vakantie. Dat vond ik dus een fijne plaats om te wo­nen en zo gezegd, zo ge­daan. Maar ook daar kwam ik niet tot rust.

De machten der duisternis lieten mij niet zomaar los en ik werd als het ware ge­dreven om naar Londen te gaan naar mijn vader. Ik kwam te werken in dezelfde fabriek waar Christine ook werkte en zij is door mijn getuigenis tot bekering ge­komen, nadat we een hele avond en nacht alles met elkaar hadden doorgepraat. Het grappige van dit alles is dit: De duivel verleidde me om naar Londen te gaan om me totaal de vernieling in te krijgen. In plaats daarvan ontkwamen twee mensen aan zijn macht en werden geplaatst in het Ko­ninkrijk van God.

Zo heeft de Heer op won­derlijke wijze ons leven ge­leid, ook hoe we weer in Nederland en Winterswijk kwamen te wonen. We heb­ben nu de zekerheid in ons hart dat we teruggaan naar Londen, nu niet meer opgejut door de machten der duisternis maar geleid door Gods Geest om de heerlijke boodschap van het volle evangelie in Londen en de Engelstalige wereld bekend te maken. We heb­ben zelf veel geleerd en veel ontvangen van de Heer en dat willen we door­geven. God heeft alle men­sen lief en wij hebben een diep verlangen in ons om ons op de Engelstalige we­reld te richten, via ge­schriften, bandjes, etc. Wij zijn bezig verschillende artikelen met de volle boodschap te vertalen, wat mijn vrouw doet, want zij spreekt veel beter Engels dan ik. Hoe alles precies verder geleid zal worden weten wij nog niet, maar wilt u met ons hierover van gedachten wisselen, neem dan gerust contact met ons op.

 

Geestelijk licht op de eindtijd door Wim te Dorsthorst – 7a –

De tekenen in de hemel

Openbaring 12 bepaalt ons ook bij deze geboortefase. Het gaat hier ook om het voortbrengen van de volle vrucht. Openbaring 12 is niet een voortzetting van Openbaring 11, maar het toont in detail de situatie bij de opening van het zevende zegel. Hier wordt één van de schitterendste beelden gegeven van de gemeente van Jezus Christus, die tot volheid komt.

Vers 1 begint met: “En er werd een groot teken in de hemel gezien” . Voor de eindtijd zich verder afwikkelt met demonische verdrukkingen, stelt God een teken. Ik wil hier nogmaals het woord noemen uit (Jes. 59:19b)  Jesaja 59 vers 19b Statenvertaling, waar zo treffend staat: “Als de vijand zal komen gelijk een stroom, zal de Geest des Heren de banier tegen hem oprichten”. Dit is het teken wat God opricht. Er staat: “een groot teken”. God geeft niet zomaar alles prijs en God gaat zich ook niet wreken in de eindtijd, maar Hij richt een groot teken op tot heil. “En het zal te dien dage (in de dag des Heren) geschieden, dat de volken de wortel van Isaï zullen zoeken, die zal staan als een banier der natiën en zijn rustplaats zal heerlijk zijn” Jesaja 11 vers 10 (Jes. 11:10).

De wortel van Isaï is Jezus Christus en dat is nu Jezus Christus met zijn gemeente. Het is niet een teken op aarde en het is dus ook geen volk op aarde. Ik hoorde eens iemand zeggen: “Het is duidelijk dat dit teken in Openbaring 12 het volk Israël is”, maar het is een teken in de hemel, wat ‘daar’ gezien wordt. Niemand kan er om heen, iedere hemelbewoner kan het zien en zal het zien. De duivel ziet het ook en in zijn blinde haat gaat hij nu juist tegen dit teken oorlog voeren. Jezus heeft echter uitdrukkelijk gezegd – wat ons sterkt in de strijd – “Ik zal mijn gemeente bouwen en De poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen” Matteüs 16 vers 18 (Matt. 16:18) . En als we letten op de statuur van het teken, dan ontdekken wij dat de heerlijkheid van God haar deel is en er is geen macht of kracht, zelfs het beest uit de afgrond en uit de aarde (de antichrist) niet, die dit kan overweldigen en overwinnen.

De waardigheid van het grote ‘teken’.

Johannes ziet het teken en dan zegt hij: “Een vrouw met de zon bekleed, met de maan onder haar voeten en een krans van twaalf sterren op haar hoofd” . De vrouw is bekleed met de heerlijkheid Gods. De zonne der gerechtigheid is over haar opgegaan Maleachi 4 vers 2a (Mal. 04:02a). De zon is immers het beeld van God Psalm 84 vers 12 (Ps. 084:012). Zij is gebouwd op het fundament Jezus Christus 1 Korinthe 3 vers 11 (1 Kor. 03:11) en haar denken is gevormd door de leer van het Koninkrijk der hemelen. Dat is de leer van Jezus Christus, de apostelen en de profeten Hebreeën 2 vers 3; Efeze 2 vers 20 (Heb. 02:03; Ef. 02:20). Daardoor is de heerlijkheid van God haar deel geworden en daardoor is dit teken onoverwinnelijk!

Alle hemellichamen worden genoemd waarmee de vrouw versierd is. Zo waardig is de vrouw. Er is geen versiersel van de aarde, wat haar nog past. Het zou afbreuk doen aan haar waardigheid. Hooglied 6 vers 10 (Hoogl. 06:10) zegt: “Wie is zij, die daar opgaat als de dageraad, schoon als de blanke maan, stralend als de gloeiende zon, geducht als krijgsscharen?” En dan is het antwoord: Dit is het grote teken in de hemel, de banier die voortgekomen is uit de tronk van Isaï, de gemeente van Jezus Christus. Het is de vrouw des Lams. “En zij was zwanger en schreeuwde in haar pijnen om te baren” .

De vrouw is zwanger door gemeenschap met haar man Jezus Christus. Paulus zegt in 2 Korinthe 11 vers 2 (2 Kor. 11:02): “Want Ik heb u verbonden aan één man, om u als een reine maagd voor Christus te stellen”.

En in 1 Korinthe 1 vers 9 (1 Kor. 01:09) staat dat wij zijn geroepen tot gemeenschap met Gods Zoon Jezus Christus, onze Here.

De gemeente is bevrucht door de geestelijke gemeenschap met haar man Jezus Christus. Zij is doordrenkt met woorden en gedachten Gods, die op het punt staan tot volheid te komen in de vrouw. Het geboorteproces begint met de ontsluitingsweeën en dan volgen de barens- en persweeën. De gemeente van Jezus Christus maakt een tijd door van verlossing en herstel, van strijd en moeite om het woord Gods gestalte te laten aannemen in het leven. Het is een proces van heiliging en reiniging en de vuurgloed der beproeving is haar niet vreemd en zij ontvlucht het ook niet. Hier heeft ieder gemeentelid individueel deel aan, maar samen voeren ze de strijd.

Zij schreeuwt in haar pijnen om te baren, want ieder stukje herstel, bevrijding en genezing moet bevochten worden en is als het ware een barenswee. Dat kost moeite en strijd, maar geeft ook telkens vreugde om het behaalde succes, de behaalde overwinning. Met iedere wee komt de geboorte dichterbij. Om dit vol te houden is er de heilrijke rechterhand van God – de Heilige Geest – en het zien op Jezus Christus, de voleinder van ons geloof. Verder is er nergens een steunpunt. Ieder steunpunt op aarde zal een hindernis blijken te zijn. Ook zal er geen ander steunpunt in de geestelijke wereld zijn.

De onwaardigheid van het ‘andere’ teken

De duivel maakt zich op om het geboorteproces te blokkeren en als het mogelijk was te verhinderen. Dit is evenals in de dagen van Nehemia en Ezra bij de herbouw van de tempel. Intimidatie van het volk van God! Daarom zegt Johannes: “En er werd een ander teken in de hemel gezien en zie een grote rossige draak met zeven koppen en tien horens en op zijn koppen, zeven kronen” Openbaring 12 vers 3 (Openb. 12:03) . Het is ook een teken in de hemel. Velen spreken over een strijd op aarde met de meest afschuwwekkende atoomwapens of primitieve pijlen en bogen. Maar ook dit tweede teken is in de hemel. Het gaat niet om een strijd tegen vlees en bloed, maar tegen de verleidingen des duivels, tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten Efeze 6 vers 11 en 12 (Ef. 06:11-12) . De plaats van de handeling is in de hemel! Er wordt hier niet gesproken van een ‘groot’ teken zoals bij de gemeente. Maar het is wel afschuwwekkend en angstaanjagend. Het is de duivel zelf in volle wapenrusting.

In Openbaring 12 vers 9; Openbaring 20 vers 2 (Openb. 12:09 en Openb. 20:02) staat ook: “De draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan, die de gehele wereld verleidt”. Sommigen zeggen: de duivel is overwonnen! Maar hier zien we dat hij nog staat met zeven koppen, tien horens en zeven kronen, symbolen van macht, kracht en heerschappij. En Jezus zegt steeds opnieuw: “Wie overwint gelijk ik overwonnen heb, zal met Mij zitten op de troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon” Openbaring 3 vers 21 (Openb. 03:21) .

De eerste zonen worden geboren

Het is voor de vrouw die baren moet beangstigend en benauwend en ze schreeuwt in haar weeën en in haar pijn om te baren. Die schreeuw kunnen wij vergelijken met de bede om de late regen. “Vraagt van de Here regen ten tijde van de late regen” Zacharia 10 vers 1; zie ook Psalm 56 vers 6 tot en met 12 (Zach. 10:01; Ps. 056:006-012). Ze blijft daarbij zien op haar Heer Jezus Christus, die nu met eer en heerlijkheid is gekroond. Hij heeft ook oog in oog gestaan met dezelfde draak en heeft overwonnen. En de gemeente overwint ook want in vers 5 zegt Johannes: “En zij baarde een zoon, een mannelijk wezen, dat alle heidenen zal hoeden met een ijzeren staf en haar kind werd plotseling weggevoerd naar God en zijn troon” .

De vrouw – de gemeente – baart de eerste zonen. Geen baby’s, maar volwassen zonen Gods, die de plaats op de troon innemen en kracht en heerlijkheid kunnen uitoefenen, evenals hun Heer Jezus Christus. De eerste zonen zijn geboren, waar de zuchtende schepping met reikhalzend verlangen op wacht Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19). De maatstaf mag over hen gelegd worden en het zal blijken, dat ze goddelijk zijn. Het zijn de eerstelingen uit de gemeente, maar de gemeente blijft baren tot de Heer terugkomt bij het aanbreken van het duizendjarig rijk.

Deze zonen worden niet weggevoerd naar de hemel met een verheerlijkt lichaam, maar ze hebben de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus bereikt Efeze 4 vers 13 (Ef. 04:13). Ze zijn en blijven gewoon hier op aarde in een lichaam van vlees en bloed, evenals Jezus Christus voor zijn dood en opstanding. En deze volwassen zonen kunnen, evengoed als Jezus Christus in de woestijn, door de duivel verzocht worden. Er staat ook in vers 4: “En de draak stond voor de vrouw, die baren zou, om, zodra zij haar kind gebaard had, dit te verslinden”. De duivel haat de gemeente, maar zonen die de plaats innemen op de troon, dat tast nu juist zijn diepste intentie aan. Jesaja 14 omschrijft zijn bedoeling in Jesaja 14 vers 13 en 14 (Jes. 14:13-14): “En gij overlegdet nog wel: Ik zal ten hemel opstijgen, boven de sterren Gods mijn troon oprichten en zetelen op de berg der samenkomst ver in het noorden: Ik wil opstijgen boven de hoogten der wolken (de gemeente), mij aan de Allerhoogste gelijkstellen” .

De plaats die hij altijd op onwettige wijze begeerde, wordt nu toch ingenomen door de mens die God daartoe van eeuwigheid af bestemd heeft. Hij zal trachten deze zonen te verslinden, dat wil zeggen door verzoekingen, pressie en verleugening van de hoogte te stoten en geestelijk te doden. Maar zoals Jezus Christus in de woestijn zich vasthield aan de Vader en aan zijn woord, zo zullen wij het nu ook doen aan Hem, die overwonnen heeft en door zijn Geest ook het woord in ons levend maakt, zodat het een kracht Gods is, een zwaard des Geestes. Het zitten op de troon wil zeggen: volwassen zijn, overwonnen hebben, deel hebben aan de heerlijkheid Gods en heerschappij uitoefenend over het rijk der duisternis. “Alle heidenen hoeden met een ijzeren staf” Openbaring 12 vers 5 (Openb. 12:05) .            (wordt vervolgd).