Selecteer een pagina

Levend Geloof – 371

Levend geloof 1995.06 nr. 371

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Eén van de heerlijkste zekerheden voor een waarachtig kind van God is dat hij behoort tot een Koninkrijk dat onwankelbaar is! Gods Koninkrijk is eeuwig en onveranderlijk. Alles mag dan veranderen, Zijn Koninkrijk houdt stand tot in alle eeuwigheid. Het is in deze tijd van het allergrootste belang dit voor ogen te houden. Een regel uit een oud gezangvers zegt dat ‘alles hier om verandering woelt’. Nu is ‘verandering’ op zich natuurlijk niet verkeerd als het maar een positieve uitwerking heeft. Paulus spreekt zelfs over een veranderen van heerlijkheid tot heerlijkheid. En een kind van God dat geestelijk groeit zal altijd veranderen ‘ten goede’, dat wil zeggen meer en meer het beeld van Christus tot openbaring brengen, oftewel meer en meer invulling gaan geven aan het zoonschap.

Bij de positieve veranderingen, die als het goed is bij elk kind van God plaatsvinden, dienen we ons ook te realiseren dat dit onmogelijk is zonder de doop- en vervulling met Gods Geest. In dit pinksternummer besteden wij daar uiteraard veel aandacht aan. Alleen door dagelijks vol te zijn van Gods Geest zullen wij in deze eindtijd stand kunnen houden en onze blik gericht kun­nen houden op het einddoel: de gelijkvormigheid aan het beeld van Jezus.

De verleiding is soms groot niet meer te volharden, met de gedachte ‘het komt toch allemaal wel in orde, waar maken we ons druk om?’ Of we gaan het zoeken in ervaringen die in de gevoelssfeer liggen en niets met geloof te maken hebben. Maar dergelijke ervaringen remmen onze geestelijke groei af en, erger nog, leiden ons van de hoge weg op zijwegen die met de openbaring van het Koninkrijk Gods niets te maken hebben. Dan maken we mensen buiten Gods Koninkrijk alleen maar verder kopschuw en maken hen niet jaloers het rijk der duister­nis de rug toe te keren.

In Levend Geloof willen we een duidelijk geluid laten horen, ook ten aanzien van de vervulling met Gods Geest. Want alleen een gezonde, nuchtere aanvaarding en beleving op geloofsbasis, zorgt er voor dat we niet verslappen en levende getuigen zijn en blijven van Gods onwankelbare Koninkrijk.

 

Kan Gods Geest doorwerken in ons leven? Door Gert Jan Doornink

 

“Gij zult kracht ontvangen, wanneer de heilige Geest over u komt, en gij zult mijn getuigen zijn…” (Hand. 01:08).

Vlak voor Zijn heengaan bracht Jezus nog eens op zeer duidelijke wijze onder woorden wat er zou gaan gebeuren wanneer de heilige Geest zou worden uit­gestort. De kracht van Gods Geest zou de discipelen in staat stellen om volwaardige getuigen van Christus te zijn. De grote ver­andering in hun levens zou niet langer een verborgen aangele­genheid zijn, maar een positieve uitstraling hebben naar allen die nog leefden buiten Gods Konink­rijk. De mensen zouden het ver­langen krijgen ook dat Koninkrijk binnen te gaan. Dat gebeurde trouwens ook, want op de Pink­sterdag werden drieduizend mensen toegevoegd, lezen we in Handelingen 2 vers 42 (Hand. 02:42).

Wie in deze tijd gedoopt en ver­vuld is met Gods Geest -en dat zijn gelukkig heel veel weder­geboren christenen- zal steeds weer voor ogen dienen te houden dat dit ook voor ons het doel is van wat Gods Geest in en door ons leven wil bewerken. We zullen ons steeds weer moeten afvragen of wij beantwoorden aan dat doel, of het nieuwe leven van Christus werkelijk door ons wordt geopenbaard. Dan gaat de ‘opwekking’, waar in onze dagen zoveel over gesproken wordt, werkelijk baanbreken.

Wij vragen ons wel eens af of dit wel voldoende gerealiseerd wordt als men het over ‘opwekking’ heeft. Het leggen van verkeerde accenten kan zo gemakkelijk de aandacht afleiden van datgene waarom het werkelijk gaat: de openbaring van het zoonschap, waardoor uiteindelijk het Konink­rijk Gods ten volle gestalte gaat krijgen.

Opwekking of doorwerking?

Wie ten aanzien van ‘opwekking’ alsmaar spreekt over verootmoe­diging, zelfvernedering, zonde­belijdenis, terug naar af, etc., sticht meer verwarring dan duidelijkheid. Wanneer wij bijvoorbeeld de opmerking horen: ‘Ik heb altijd geleerd dat we geestelijk moeten groeien, zodat we stabiele, volwassen christenen zullen worden, die niet bij het minste zuchtje tegenwind van de kaart zijn, maar nu lijkt het wel of dat niet meer zo belangrijk is. Ik zie het daarom niet meer zitten, ik weet het niet meer…’, dan is er duidelijk iets mis.

De tegenstander is er altijd op uit verwarring te stichten en de groei naar geestelijke volwassenheid te ondermijnen. Hij haat een vol­wassen gemeente, omdat hij weet dat juist die gelovigen, die het beeld van Christus ten volle openbaren, buitenstaanders jaloers maken zodat ook zij het verlangen krijgen het Koninkrijk Gods binnen te gaan.

De werkelijke opwekking ontstaat dan ook niet wanneer we het gaan zoeken in allerlei erva­ringen die in de gevoelssfeer liggen, maar alleen als Gods Geest de gelegenheid krijgt om ten volle te kunnen doorwerken in ons leven. Geven wij Gods Geest de kans zich zodanig aan onze geest te ‘hechten’, zodat er een eenheid ontstaat waar de duivel geen speld tussen kan krijgen?

Uiteraard is dit een groeiproces, het heeft tijd nodig. Soms wordt ons duidelijk gemaakt dat er nog bepaalde gebondenheden beho­ren te worden afgelegd, of als men daartoe zelf niet in staat meent te zijn, zal men het initiatief moeten nemen zich daarvan te laten bevrijden.

Gehoorzaamheid en geloof

Gehoorzaamheid is een belang­rijke factor voor een verdere geestelijke groei in ons leven. Ontbreekt gehoorzaamheid dan komen we al spoedig op zijwegen terecht, die blijken doodlopende wegen te zijn. We bemerken dat er nog al eens gelovigen zijn die beducht zijn voor het woord ‘ge­hoorzaamheid’. Men denkt dan al spoedig aan een opgelegde wet die men na moet komen, maar waarvan in de praktijk blijkt dat het toch niet werkt.

Bij gehoorzaamheid aan datgene wat Gods Geest ons indachtig maakt, hoeven we echter niet te denken aan een soort ‘befehl ist befehl’, een dwangmatig moeten. Die komt alleen van de tegenstan­der. Gods Geest is altijd ten goede werkzaam in ons leven! Of ver­langt u er niet naar volledig omgevormd te worden naar het beeld van Jezus en als zoon van God geopenbaard te worden?

Gehoorzaamheid mag ook nooit los gezien worden van geloof. De Bijbel is heel duidelijk als het over geloof gaat. Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06)zegt dat het zonder geloof onmo­gelijk is God welgevallig te zijn. Niemand kan zonder geloof. In hetzelfde hoofdstuk wordt ons ook verteld wat geloof is, name­lijk de zekerheid van de dingen die men hoopt, en het bewijs van de dingen die men niet ziet (vs. 1).

We zien nog niet altijd dat we overwinnaars zijn. De duivel is er als de kippen bij om ons aan te klagen als er weer eens iets mis gaat. Maar door het geloof hebben we wel de zekerheid dat het zover komt! We zijn overwin- naars en dat blijft niet verborgen. We gaan ons als zonen Gods openbaren door beelddragers van Christus te zijn. Door het geloof is die volle zekerheid in ons hart aanwezig. Laten we niet twijfelen, maar de weg van geloof en gehoorzaamheid blijven of gaan bewandelen.

De verleiding is in onze dagen erg groot om met surrogaat genoe­gen te nemen. Spectaculaire ervaringen zijn ‘in’. Sommigen reizen stad en land af om ‘nieuwe dingen’ mee te maken, die dan uitsluitend in de gevoelssfeer liggen en niets met geloof te maken hebben. En dan te be­denken dat de werkelijke over­winning en de werkelijke ge­loofsbeleving zo dichtbij is. Paulus stelt in Romeinen 10 vers 8 (Rom. 10:08), met een aanhaling uit Deuteronomium 30: “Nabij u is het woord, in uw mond en in uw hart, namelijk het woord des geloofs, dat wij prediken”.

Wie in het geloof de heilige Geest heeft aanvaard, mag ook een ver­dere groei in de Geest beleven. Hij zal daardoor meer en meer de eigenschappen van het nieuwe leven in Christus gaan ontdekken en beleven, omdat de Geest die tot openbaring brengt.

Hij leert ook hoe hij om moet gaan met de Bijbel. Omdat de letter doodt, maar de Geest levend maakt, gaat hij hoe langer hoe meer begrijpen waarom het werkelijk gaat. Door de juiste geestelijke interpretatie, komt hij niet op dwaalwegen terecht, maar leert hij juist onderscheiden waar het aankomt. Hij leert ook op de juiste wijze gebruik te maken van de geestelijke wapens die ons ter beschikking staan in de gees­telijke strijd.

De basis van ons geloofsleven

Het evangelie van het Koninkrijk der hemelen, dat wij hebben leren kennen, zal steeds meer de centrale uitgangsbasis gaan wor­den van de waarachtige gelovigen in deze tijd. Dit evangelie, zoals Jezus dat bracht en later de apostelen, waarvan de finesses van alle eigenschappen nog verder uitge­werkt zullen worden in onze levens, is het enig ware evangelie, zoals God dat bedoelt. Wie dit evangelie loslaat, is verkeerd bezig en heeft zich laten ver­leiden door de tegenstander. Dit kan soms heel geleidelijk gebeu­ren.

Wat ons opvalt bij velen die in onze dagen zo gemakkelijk allerlei ervaringen accepteren als het werk van Gods Geest, is dat men evenzo gemakkelijk dit evangelie niet meer zo belangrijk acht. Dat blijkt alleen al uit de samenwerking die men propa­geert met christenen die het evangelie van het geestelijk Koninkrijk geheel of gedeeltelijk afwijzen. Onder het mom van ‘één in Jezus’ lijkt wel of alles geoorloofd is. Men spreekt over ‘terug naar af’ en ‘het verstand op nul en de blik op oneindig’.

‘Gods Geest maakt ons zonde- bewust’, wordt er gezegd. Inderdaad heeft Jezus, in zijn zeer duidelijke uitspraken over de komst van de Geest, ten aanzien van de overtuiging van zonde gezegd: “Als Hij komt, zal Hij de wereld overtuigen van zonde…, omdat zij in Mij niet geloven” (Joh. 16:08-09). Het gaat hier dus om mensen die nog buiten Gods Koninkrijk leven. Zijn wij eenmaal ‘binnen’, dan dienen wij acht Ie geven op de woorden van Paulus in Romeinen 6: “Mogen wij bij de zonde blij­ven, opdat de genade toeneme? Volstrekt niet! Immers, hoe zul­len wij, die der zonde gestorven zijn, daarin nog leven?” (Rom. 06:01-02).

Wie een nieuwe schepping in Christus is, en zich meer en meer als zoon van God gaat openbaren, zal door een leven van geloof en gehoorzaamheid, hoe langer hoe meer invulling geven aan dit ‘overwinnaar zijn’. Omdat Gods Geest niet meer wordt afgeremd, bedroefd of uitgeblust, kan deze ook hoe langer hoe meer dóórwerken in ons leven. De eenheid van Zijn Geest met onze geest is dan geen theorie meer, maar werkt ten volle door in ons leven. En dat gaal door tot de grote dag aan­breekt dat Gods volle heerlijk­heid in ons leven werkelijkheid is geworden!

 

Wakker worden! Cees Maliepaard

De hemelen –12-

“Neemt geen deel aan de onvrucht­bare werken der duisternis, maar ontmaskert ze veeleer…; want al wat aan de dag komt, is licht. Daarom heet het: Ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten. Ziet dus nauwlettend toe hij gij wandelt…; wees niet on­verstandig, maar tracht te verstaan wat de wil van de Heer is” (Ef. 05:11-17).

Alles wat in de geestelijke duisternis tot stand komt, is per definitie onvruchtbaar voor het Koninkrijk van God. Want dat koninkrijk bestaat uit louter licht. En waar het in huis één en al licht is, krijgt de duisternis geen enkele kans. Alleen een her­metisch afgesloten ruimte kan van het licht buitengesloten blijven, ook al wordt de buitenkant ervan in de volle zon gezet.

‘t Steekt nauw!

Het komt er daarom zeker op aan, dat zich in het levenshuis van wie de Heer toebehoren, geen voor het licht afgesloten ruimten bevinden. Als iemands ‘zondagochtendkamertje’ in het volle licht staat, vanwege de wekelijkse aanwezigheid in de diensten van de gemeente, is dat op zichzelf een goede zaak. Tot zo iemand kun je met een gerust hart zeggen: houden zo, en vooral doorgaan daarmee!

Maar als het ‘maandagmorgen- vertrek’ van dezelfde persoon, ver­duisterd wordt door recalcitrante baal geesten (waardoor een begrip als arbeidsvreugde tot een achter­haald idee verworden is) dan ver­keert zo’n leven duidelijk in het schemerduister.

Het werkvertrek van onze broeder of zuster is dan klaarblijkelijk tussen de oren ingekapseld, waardoor het licht dat onze Heer rijkelijk in de hemel van de desbetreffende mens schijnen laat, niet onbelemmerd het ganse levenshuis met Goddelijke glans vervullen kan. Zoiets is jammer. En eigenlijk intens droe­vig. Want het is de bedoeling van de Heer, dat ieders hemel tot in de ver­ste uithoeken verlicht zal zijn. En de gemeentelijke samenkomsten (hoe belangrijk ook!) vormen toch echt maar een stukje van het menselijk leven. De mens mag zich op alle terreinen van het leven naar Gods beeld ontwikkelen in een gezonde wandel in het hemelse licht. Of denken sommigen misschien nog dat een gedeelte van het leven, met name de natuurlijke sector, buiten de wandel in de hemel valt?

Het is een uitgemaakte zaak dat we tijdens onze wandel in het licht, ons niet in kunnen laten met de stapel­wolken die Satan boven onze hoof­den wil laten samenpakken. Niet met de dreigend-zwarte wolken in de natuurlijke wereld, die de zonden voorstellen. En ook niet met die in de geestelijke wereld, in occulte kontakten met de machten der duisternis, die door allerhande men­selijke mediums uit de geestelijke gevangenis naar de samenleving van de mensen zijn teruggeroepen. Dat steekt heel nauw!

Het begint altijd in het klein: hier en daar een wolkenflard, vrij onbete­kenend zou je zeggen. Maar als iemand toelaat dat zulke flarden aan z’n persoonlijke hemel verschijnen, dreigen er al gauw meer te komen. En van lieverlee dikkere! Ze stape­len zich op, totdat het zicht op de hemel der heerlijkheid de wedergeboren mens totaal ontnomen wordt.

Vanuit een deelhebben aan zonden werkt dit door naar de geestelijke wereld, van waaruit Satan de mens tracht te beïnvloeden. En vanuit een zich mengen in occulte zaken werkt dit óók door naar het natuurlijke leven. Want zoals onze goede God de mens wil helpen zich totaal ten goede te ontwikkelen, zo is ook Satan bezig de mens totaal de ver­nieling in te manoeuvreren.

Wakker worden!

Met bovenstaande woorden laat de apostel Paulus op niet mis te ver­stane wijze de wekker aflopen. Als iemand slaapt, zal dat ten dode blij­ken te zijn. Tenzij er een ontwaken plaatsvindt. Want dat ontwaken is in wezen een opstanding uit de doden. Voor de duidelijkheid: dat heeft niets te maken met een terugkeer na het overlijden, want overleden men­sen zouden de woorden van Paulus immers niet best kunnen lezen – laat staan dat ze die ter harte zouden kunnen nemen! Maar mensen die in natuurlijke zin springlevend zijn en klaarwakker uit hun ogen kunnen kijken, zullen naar hun innerlijk vast in slaap gesukkeld kunnen wezen. En dat is dan duidelijk een dodelijke aangelegenheid. Want het in ver­band met het Koninkrijk Gods in de valse rust van inactiviteit verkeren, schept een situatie van geestelijk dood zijn voor de dingen die wér­kelijk van levensbelang zijn.

‘Wakker worden!’, roept Paulus tegen de mens die zich door Satan in slaap heeft laten sussen. Hij bedoelt kennelijk: Sta op uit de geestelijke doodsslaap en stop met de werken der duisternis. Want die zijn gegarandeerd onvruchtbaar. Het behoeft vast geen betoog, dat we met elke vorm van zonde zullen breken; ook diep ingeslepen zonde- patronen dienen onverhoopt weg­gedaan te worden. En dat betekent dan tevens een radicale scheiding tussen de mens en de hem belagen­de zondemachten.

Maar de mens Gods zal zeker net zo grondig een punt moeten zetten achter de beïnvloeding van geesten van verwerping, hysterie en weer­spannigheid, en met elk van de on­der één van deze noemers opereren­de geestelijke grootheden. Zij kun­nen vele gezichten hebben! “Neemt geen deel aan hun onvruchtbare werken, maar ontmaskert ze veel­eer”, raadt Paulus ons aan. Nou, hoe ontmasker je iemand? Door hem z’n masker af te zetten. Zo zullen we Satans bewerkers van de onvruchtbare duisternis hun vrome maskers ontnemen, zodat hun werkelijke identiteit voor ieder zichtbaar zal wezen.

Om een voorbeeld te geven: De geest van perfectionisme (die een mens dusdanig kan terroriseren dat deze alleen maar genoegen kan nemen met de beste plaats en met de meest perfecte prestaties) lijkt op de Geest van het zoonschap, op de heilige Geest, want die streeft im­mers ook naar het volmaakte!

Maar we mogen een geest van perfectionisme zien als een gemas­kerde uiting van de geest van ver­werping, die een mens belet te ge­nieten van elke normale stap in de zichtbare en geestelijke wereld, zeker waar die dient tot de ontwik­keling van het zoonschap Gods.

Wat is de wil van de Heer?

Wat de wil van de Heer is, mag uit het boven weergegeven Schriftgedeelte duidelijk wezen: opstaan uit de doden, opdat Christus over ons zal kunnen lichten. De Vader wil zijn beeld in de mens openbaren, en dat gebeurt als de Christus in ons zichtbaar zal zijn. Jezus Christus is de levende Heer, en daarom is het noodzakelijk samen met Jezus in de Christus te wezen, zonder nog lan­ger met banden van de dood gebon­den te wezen. De wil van de Heer is, dat Satan geen enkel aankno­pingspunt in ons leven zal vinden en dat daarentegen alles in ons zal klin­ken met de onder woorden gebrach­te gedachten van de Vader.

Daar hoef je geen hoogdravende bewoordingen voor te gebruiken, een soort geestelijke ‘tale Kanaäns’ (doorspekt met het ons vertrouwde volle-evangeliejargon). Ieder mag het liefst zichzelf blijven – alleen wel gereinigd door en geheiligd in het volbrachte werk van Jezus Christus. Het blijven van jezelf, wil zeggen dat je op aarde en in de hemel je identiteit mag behouden. En dan gaat het over de zuivere identiteit van de mens, zonder datgene wat hem placht aan te kleven aan be­ïnvloeding uit Satans denken.

Daarvan mag je je losmaken. Opdat de niet bij de mens-naar-Gods-beeld passende ongerechtigheden, onzui­verheden, onvolkomenheden, wan­klanken en beschadigingen (mét hun geestelijke begeleiders uit het rijk der duisternis) voorgoed uit jouw leven worden verwijderd.

Zo mogen we loskomen van een verwerpelijk denken, van Satans mens-verwerpelijk bezig zijn. En zo zal onze hemel meer en meer uit­gebreid kunnen worden, totdat bin­nen onze geestelijke horizon al Gods voor de mens bedoelde zege­ningen, functioneel zullen wezen.

 

 

 

Vertel het… (gedicht) door Astrid Poldervaart

Vertel het aan de kinderen
leer ze van Mijn bestaan.

Leer ze dat Ik wil delen
in wat ze ondergaan.
Als een vader wil Ik voor ze zorgen,
als een vriend delen in blijdschap en pijn.

Vertel ze dat voor nu en morgen

Ik er altijd voor ze zal zijn.

 

Vertel het aan de mensen
die het leven nemen zoals het komt.
Die niet weten hoe ze zich kunnen weren
en zo geraakt worden en gewond.

Vertel ze van Mijn liefde
dat ze kunnen komen zoals ze zijn.

Dat Ik gebroken levens wil helen
en een vader wil zijn voor zovel en
die komen tot Mij.

 

Vertel het om nooit te vergeten
vertel het, en leef het voor.

Vertel het, laat je stem horen
want door jou leeft Mijn boodschap door.

 

Zomeractie 1995 door redactie

Vele van onze lezers en lezeressen hebben een warm hart voor alles wat met het volle evangelie te maken heeft. Wie eenmaal dit evangelie heeft ontdekt verlangt niet meer terug naar een onvolledig evangelie en laat zich ook geen knollen voor citroenen verkopen. De tegenstander zit in onze dagen geen moment stil om te proberen de gelovigen van het volledige evangelie af te houden. Zijn pogingen verwarring te stichten zijn echter bij de waarachtige gelovigen tot mislukking gedoemd. De ware gemeente van Jezus Christus zal dwars door alles heen tot stand komen en het Koninkrijk Gods zal uiteindelijk volledig triomferen!

Het is vanuit deze visie en opdracht dat Levend Geloof wordt uitgegeven. Velen zijn in de loop der jaren, mede door ons blad, de ogen geopend dat er maar één evangelie is wat stand houdt temidden van allerlei surrogaat en misleiding. Wij gaan dan ook met blijdschap en toewijding door het evangelie van het Koninkrijk in al zijn facetten via Levend Geloof te publiceren. Uiteraard vraagt de uitgave van ons blad een behoorlijk bedrag wat iedere maand nodig is. Vooral de laatste tijd zijn de kosten weer sterk gestegen. De opbrengsten via abonnementsgelden en giften van sponsors en gemeenten, waarvoor we uiteraard bijzonder dankbaar zijn, zijn onvoldoende om alle kosten te dekken. Vandaar dat we ook dit jaar weer een extra beroep op onze lezers doen ons te helpen het werk financieel gezond te houden. Wij vragen daarom een extra bijdrage over te maken. Wij zenden geen acceptgiro’s maar vertrouwen op uw spontane reactie.

U kunt uw bijdrage overmaken op postbank.

 

De verhuizing naar het andere Koninkrijk door Margreet Gast

 

 

 

 

 

In deze ‘moderne gelijkenis’ laat Margreet Gast het grote verschil zien tussen de twee koninkrijken waar de Bijbel over spreekt. In welk koninkrijk willen wij leven? Durven wij de verhuizing aan naar het Koninkrijk Gods, het Koninkrijk van vrede en gerechtigheid? Maar hebben wij ook de kosten bere­kend…? -red.

… een koninkrijk waar de dood als koning is gaan heersen… (Rom. 05:17).

… het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde… (Kol. 01:13).

Het koninkrijk van de dood

Iemand leeft in het ‘koninkrijk van de dood’. Hij heeft er zijn bedrijf, zijn kontakten. Hij is eigenaar van een winkel. Hij heeft het in dat koninkrijk best wel redelijk. Het leven daar is echt niet rampzalig. Althans voor het gevoel van deze man niet! Hij weet wel dat in som­mige delen van het land de mensen van de ordedienst erg streng zijn, agressief en bedreigend zelfs. Daar leven de mensen in angst. Maar waar hij woont, is het zo slecht nog niet.

Wie toch doorvraagt naar het leven in dat koninkrijk krijgt een aantal minpunten te horen, zoals:

De belastingen. Ja, die zijn hoog. Van wat een mens verdient wordt veel, veel te veel, ingepikt door de overheden. Waar werkt een mens eigenlijk voor?

De bedrijfsvoering. Die is alleen maar mogelijk als je de juiste kon­takten hebt met hoge ambtenaren. Want die hebben de macht. En ze gebruiken die altijd voor hun eigen voordeel. Die moet je dus te vriend houden…, anders ben je slecht met ze af. Maar goed, hij kent de spelregels intussen. Het lukt hem wel zich te handhaven.

Je kunt niet alles zeggen in dit land. Er zijn dingen die je voor jezelf moet houden, ze zijn geheim. Zo houdt hijzelf bijvoorbeeld van de natuur, bloemen, kleuren…  Maar daar spreekt hij niet over! Wat een spot zou hij over zich heen halen! Nee, niemand weet dit. Soms koopt hij bij de kiosk een mooie kaart of poster, als die al te koop is. Tegelijk koopt hij ook een blad over geld verdienen, die zijn er te over! Hij verbergt zijn poster in zijn tijdschrift en thuis, alleen, in het verborgene, neemt hij de af­beelding, de vormen en kleuren verlangend in zich op… Soms maakt hij tekeningen, geniet ervan de kleuren te kiezen en iets moois te creëren. De tekeningen ver­scheurt hij voor de zekerheid. Stel je voor dat iemand er achter komt. Maar ook hiermee leert een mens te leven, gewoon door twee ge­zichten te hebben!

Echt respect, vriendelijkheid, die heb je hier ook niet. Mensen hou­den elkaar in de gaten. Ze zijn jaloers op elkaar, gunnen elkaar het succes niet. Elkaar helpen komt niet voor. Een mens moet hier alles zelf opknappen.

De goede kanten?

Maar graag vertelt deze man over de pluspunten van dit land, zoals:

Geld verdienen! Hij handhaaft zich door geld te verdienen. En geld betekent macht. Hij is redelijk succesvol, dus ’t bevalt hem hier wel. Lectuur over geld verdienen is er in overvloed. Hij wordt steeds meer bedreven in dit vak.

je hoeft gelukkig niet met ieder­een om te gaan. Mensen zijn mid­delen on# meer geld te verdienen, zo simpel is hel. Je gaal alleen om met diegenen die nuttig voor je kunnen zijn. En wees nou eerlijk, dat voorkomt toe h een heleboel moeilijkheden met allerlei ingewik­kelde relaties?

Een ander koninkrijk

Totdat… hij een keer hoort over een ander koninkrijk. Het Rijk van Jezus, er wordt veel over gezegd, en niet alles onthoudt hij, maar dit blijft hem bij:

* Er is geen ordedienst, die de bevolking bespioneert en met geweld en dreiging onder de duim houdt.

* Er zijn daar geen belastingen!

* De mensen zijn daar vriendelijk voor elkaar.

* Als je het druk hebt, of in moeilijkheden zit, krijg je hulp van de mensen.

* De natuur is er prachtig! Het is niet nodig om stiekem afbeeldingen of posters van bloemen te kopen, je kunt zomaar volop dagelijks genieten van al dat moois.

* De koning schijnt een heel goed mens te zijn, mild en zachtaardig. Hij handhaaft het recht.

De man denkt: prima, iemand die dat voor hem regelt!

Wat een besluit!

En de man, kennende zijn eigen nadeel, besluit te verhuizen naar dat andere koninkrijk. Want hij wil van zijn lastige situatie af. Hij wil ergens leven, waar hij het niet meer moeilijk zal krijgen.

Maar de man, niet kennende zijn eigen nood, overziet niet wat deze stap betekenen zal…

De verhuizing

Hij gaat wonen in het Koninkrijk van Koning Jezus. Begint er ook een winkel. Heerlijk! Geld ver­dienen in overvloed, en het zelf allemaal mogen houden. Zomaar zelf beslissen welke artikelen hij te koop aanbiedt en welke prijs hij er voor vraagt! Alles zelf kunnen uitmaken, zonder bang te zijn dat je hoge ambtenaren voor het hoofd stoot.

Geholpen door hulpvaardige buren, bij het opstarten van de zaak. En zonder dat ze naderhand om geld of een wederdienst komen vragen. Geen controles en spio­nage van de ordedienst.

En de natuur! Die is nog mooier dan hij had durven dromen. Alles wat hij als negatief had ervaren in dat andere land, is hier niet. Hier zal het altijd alleen maar fijn zijn… denkt de man.

Geen minpuntjes? Nee, hoor!… O ja, toch: hier is nergens een boek of tijdschrift te koop over geld verdienen, over hoe je jezelf kunt verrijken. Vreemd, hoor. Maar och. de man heeft het nog allemaal in het hoofd zitten, van vroeger. Hij heeft heel goed ont­houden hoe het moet, dus niet getreurd.

Wie is er koning in het koninkrijk van deze man? Heet die koning ‘Jezus’… of heet die koning ‘ik’?

De man was uit het oude konink­rijk vertrokken, maar was het oude koninkrijk ook uit hem vertrokken?

Andere wetten

Want wat deze man zich niet had gerealiseerd, is dat hij van zijn verdiende geld niet af hoeft te staan aan een heerser, maar het geld is er om de Koning mee te dienen, om vrijwillig in te zetten tot opbouw en bloei van dit Koninkrijk en zijn inwoners.

Als de man dit hoort, begint hij zich te verzetten: ‘Ook in dit land al rotwetten?’

Er komt geen ordedienst aan de deur, maar -grote schrik- de Koning zelf! En die gaat vragen stellen… over de man zelf. Die wil hier helemaal geen antwoord op geven. ‘Laat me met rust’, denkt hij, ik wil niet over mezelf praten!’

Maar als de koning er nu toch is, dan stel ik Hem ook een vraag, besluit de man. En hij schraapt al zijn bravoure bij elkaar en vraagt, waarom er geen lectuur over geld, verdienen te krijgen is in dit land. De Koning antwoordt niet. Kijkt hem alleen maar aan met een blik, die hij niet verdragen kan. De man wendt zijn blik af. Dan gaat de Ko­ning spreken. Over organisatie en beleidsvoering in zijn Koninkrijk. Dat die gebaseerd is op… nee, niet op het maken van woekerwinsten, maar op… barmhartigheid.

De man hapt naar adem als tot hem doordringt wat dat betekent. ‘Dan moet alles op zijn kop, dan gaat mijn zaak kapot!’ Hij begint zich te verzetten: ‘Dus er zijn in dit land ook al van die rotwetten!?’

De Koning spreekt verder. Over de natuur. En de bloemenpracht die daar te genieten valt. De man verstrakt. Wat weet die Koning allemaal van hem? Heeft iemand hem verraden? Maar wie, niemand weet dat toch? De man krijgt het al benauwder. Angstig en heftig ont­kent hij. Het is niet waar, hij houdt niet van de natuur! En de koning kijkt hem aan met een blik die niet te verdragen is. ‘Is iedere inwoner verplicht zich te laten kennen?’, vraagt de man zich af.

In hem ontstaat een steeds groter verzet.

Benauwdheid in het Koninkrijk van Jezus

Zo kan een mens het benauwd krijgen, ook in het Koninkrijk van de Zoon van Gods liefde.

Zo gaat het als een mens wel zijn eigen nadelen kent, maar niet zijn eigen noden.

Zo krijgen mensen het moeilijk in dit Koninkrijk van vrede en ge­rechtigheid.

Maar, leven in vrede in dit Konink­rijk, is er voor hen die Jezus als Koning aanvaarden, al zijn gebo­den van harte doen, en in hun noden laten voorzien door hun Heer.

Grote benauwdheid is er dan voor de zonde, voor de duisternis. De boze geesten zullen het heel moei­lijk krijgen in het Koninkrijk dat uit louter toegewijde, gehoorzame, vurige volgelingen van Jezus Christus bestaat!

 

Wat de Geest wil bewerken door Gert Jan Doornink

 

Wie gedoopt wordt met Gods Geest en in nieuwe tongen gaat spreken, leert al spoedig allerlei eigenschap­pen van de Geest kennen. Deze eigenschappen komen uit het hart van God. Hij wil ze graag toever­trouwen aan de hoogste vorm van Zijn scheppingswerk: de mens. Daarom lezen wij ook dat Jezus, in wie “al de volheid Gods lichamelijk aanwezig was” (Kol. 02:09) op zijn beurt over de Geest zei: “Hij zal het uit het mijne nemen en het u ver­kondigen” (Joh. 16:13).

Na de doop met de Geest gaan wij ook ontdekken hoe belangrijk de gaven als uitingen van de Geest zijn (1 Kor. 12-14) en we weten dat, naarmate we geestelijk groeien, de vrucht van de Geest (Gal. 05:22) zich in en door ons leven gaat openbaren.

Maar er is méér! Het werk van Gods Geest in ons leven kent geen plafond. We worden ons meer en meer bewust dat we mogen leven in gemeenschap met onze Schepper, die ons formeerde naar Zijn beeld.

Wanneer wij nu een aantal punten gaan doorgeven waar Gods Geest ons óók op attent wil maken, doen wij dit niet uit hoogmoed of zelfver­heffing. Integendeel, in diepe afhan­kelijkheid jegens Hem die in ons werkzaam is met Zijn Geest, willen we onze blijdschap en dankbaarheid tot uitdrukking brengen aan Hem, voor het grote en vernieuwende werk wat Hij in en door ons leven ten uit voer brengt!

Het maakt ons bewust dat we nieuwe scheppingen in Christus zijn. Paulus zegt: “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping: het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen” (2 Kor. 05:17).

Het maakt ons bewust dat we ingeschakeld zijn in het plan van God om Zijn schepping te herstellen en te voltooien.

Het maakt ons bewust dat wij een geestelijke plaats hebben ontvangen en dat wij geestelijk mogen denken, spreken en handelen. Onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten (Ef. 02:06).

Het maakt ons bewust dat we betrokken zijn bij een geestelijke strijd. Dit betekent dat onze strijd niet is tegen vlees en bloed…, maar “tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten” (Ef. 06:12).

Het leert ons op de juiste wijze gebruik te maken van de geestelijke wapens die ons ter beschikking staan. Het spreken in tongen bij­voorbeeld is ook een wapen in de geestelijke strijd.

Het geeft ons een juist inzicht in de betekenis van Gods woord. Want het leert ons Gods woord op de juiste wijze te lezen, doordat we de Bijbel met geestelijke ogen gaan lezen. Denk aan de woorden van Paulus die zegt dat de letter doodt, maar de Geest levend maakt.

Het leert ons dat het Gods ver­langen is dat onze geest hoe langer hoe meer een eenheid gaat vormen met Gods Geest.

Het geeft ons de mogelijkheid verkeerde geesten die ons belagen te kunnen onderscheiden. Het gebruik kunnen maken van de gave van onderscheiding van geesten is één van de positieve gevolgen van het vervuld zijn met Geest.

Het maakt ons bewust dat er maar één werkelijk evangelie is, die in overeenstemming is met de wil van God. Dat is het evangelie van het Koninkrijk der hemelen, zoals Jezus dat bracht en later de apostelen.

Het bewaart ons er voor dat onze gevoelens ons geloof gaan over­vleugelen. Zonder geloof is het onmogelijk God welgevallig te zijn (Heb. 11:06). Satan weet dit en hij probeert te in filteren via onze ge­voels- of emotie wereld, waardoor het geloof wordt weggedrukt.

Gods Geest bevordert de ont­wikkeling van onze persoonlijk­heid. We ontvangen onze ‘eigen­waarde’ terug. We gaan inzien dat de lering dat God ons ‘verbreken’ wil een valse lering is. Wat Gods Geest wel bewerkt is dat onze geest wordt ontkoppeld/losgemaakt van eventuele verbindingen met het rijk der duisternis. Iedere gebondenheid wordt afgelegd of men laat zich er van bevrijden.

Bij de ontwikkeling van onze persoonlijkheid, naar de maatstaven van God, maakt Gods Geest ons indachtig dat wij talenten in ons hebben. Deze talenten worden tot ontplooiing gebracht, daaraan moeten we zelf uiteraard meewerken. Maar het gevolg is dat onze vruchtbaarheid in dienst van Gods Koninkrijk toe gaat nemen.

U kunt deze twaalf punten zelf verder aanvullen. Belangrijk is dat wij bij alles bedenken dat het uit­eindelijke doel van het werk van Gods Geest in ons leven is: de totale omvorming naar het beeld van Jezus, zodat wij ons ten volle als zonen Gods gaan openbaren en het Koninkrijk Gods volkomen realiteit gaat worden.

 

Het erfdeel door Rinie van der Houwen

“Daarom is Hebron het erfdeel van Kaleb, omdat hij volkomen trouw gebleven is aan de Here” (Deut. 14:14-15).

45 jaar geleden was het dat ze met z’n twaalven het land gingen ver­spieden, een prachtig land met heerlijke vruchten. Een rank druiven namen ze mee terug, om ze het volk te laten zien. Ze door­kruisten het land wat God hen beloofd had om in te wonen en kwamen tot de ontdekking dat het zeer goed was.

Ze zagen ook de vestingen en ommuurde steden en sterke man­nen, maar zij waren sterker, omdat God met hen was. Dat geloofden Kaleb en Jozua, de andere tien verspieders geloofden het niet. Ze waren uitgekozen voor deze op­dracht, ze waren stamoversten, aanvoerders, maar geen helden, ze zagen reuzen en tegenstanders. Het volk kwam in opstand daar­door en door hun ongeloof kon­den ze het land niet in bezit nemen en kwamen om in de woestijn.

45 jaar waren voorbij gegaan. Kaleb was 85 jaar geworden. Hoe was hij, die wel geloofd had, die jaren doorgekomen? Er staat: “Hij was nog even sterk als toen en zijn kracht was nog dezelfde”. Met Jozua en een nieuwe generatie hadden ze het land nu in bezit genomen. Nu kwam hij naar Jozua om het beloofde erfdeel te vragen, dat hem beloofd was, omdat hij de Here volkomen was gevolgd (Joz. 14:10-14). Zo nam hij Hebron als erfdeel in bezit.

Jezus ontving ook een erfdeel. Het was Zijn Naam, de Naam boven alle naam (Heb. 01:04). Hij had Sa­tan en zijn rijk verslagen, de hele mensheid losgekocht met Zijn le­ven. De heerlijkheid en macht van Zijn Naam klinkt als een triomf in hemel en aarde, de eeuwen door. De Zoon bracht de mensen terug bij God, wiens verlangen altijd naar de mensen uitging die Hij geschapen had, om met hen om te gaan, met hen Zijn gedachten te delen en te heersen over de wer­ken Zijner handen. Zijn enige Zoon heeft de relatie hersteld, Zijn op­dracht vervuld. Het herstel aller dingen kon in werking treden, zo­dat ieder die de Naam van Jezus’ belijdt, het Rijk van God mag bin­nengaan en genezing en heling vindt. De liefde van de Vader gaat naar hem uit, om hem te vervullen met Goddelijke kracht: de heilige Geest. Hij zegt: ‘Je mag een bou­wer worden in Mijn Koninkrijk. Mijn kracht werkt door jou heen’.

Wie dat doet in de Naam en na­volging van Jezus, wordt overwin­naar. “Wie overwint zoals Ik ge­daan heb, hem zal Ik geven met Mij te zitten op Mijn troon”. Dat is het erfdeel van de overwinnaars in het Koninkrijk van God. Zij willen één zijn met de Naam van Jezus en hun opdracht volbren­gen. Zij zullen met Hem als koningen en priesters heersen tot het herstel van alle dingen, tot de nieuwe hemel en de nieuwe aarde gekomen is.

 

Postbus, Zicht op Israël door redactie

Broeder C. G. van Baaien te Utrecht schrijft:

“Met veel genoegen lees ik maandelijks de bijdrage van de heer W. te Dorsthorst, ik bedoel dan de artikelenreeks ‘Zicht op Israël’. Gewoonweg een verade­ming, om weer eens een duidelijke, en vooral ook ‘Bijbelse’ bood­schap te lezen met betrekking tot Israël.

Dit is geheel andere koek, dan de immer vager wordende verkondi­ging rondom Israël van de laatste jaren in Volle Evangelie-land. Vaal leek het erop of men niet meer mocht belijden, deel uit te maken van het Israël naar de Geest! In gemeenten waar tot voor enkele jaren nog een heldere verkondiging was met betrekking tot dit item, vindt meer en meer infiltratie plaats vanuit het kamp van de natuurlijke Israël-visie aanhangers, en omzeilt men discussies hierover op ge­meentelijk en intergemeentelijk ni­veau, zogenaamd om ‘de eenheid te bevorderen’, en omwille van ‘de samenwerking met anders-denken- den’. Momenteel worden er hier in de omgeving zelfs oudsten in ge­meenten ingezegend, die een puur natuurlijke Israël-visie aanhangen, maar die dan beloven, deze niet in de gemeente, (waar men officieel de geestelijke visie aanhangt), uit te dragen. U begrijpt dat daarmee de bijl van tweespalt aan de wortel der gemeente-boom wordt gelegd, en het een kwestie van tijd is, voordat men in leerstellige proble­men geraakt, en de onderlinge eenheid voorgoed verstoord is.

Een ander negatief effect is, dat meer en meer gemeenteleden zo in de ban raken van alles rondom het natuurlijk Israël, dat men er alle an­dere openbaring van de Schrift ondergeschikt aan verklaart. Men dweept eenvoudigweg met Israël, naar het vlees en met de Joden, en dat is een vorm van afgoderij.

Des te zorgwekkender is het, dat in gemeenten waar dit speelt, ook de pastorale zorg en de visie op gemeentebouw en gemeente zijn, hieronder te lijden hebben. Dit heb ik aan den lijve ondervonden in de gemeente die ik tot vorig jaar april als oudste heb gediend. Het gaat dan immers niet meer om de ge­meente als het lichaam van Chris­tus, maar om Israël in het Midden-Oosten; daar zal de wederkomst plaatsvinden, en het nu nog na­tuurlijke volk Israël zal dan als koningen over de aarde regeren. De rol van de gemeente is dan bijna uitgespeeld; ze bestaat uit louter vreemdelingen en bijwoners, die weliswaar behouden zijn door het offer van Jezus op Golgotha, maar geen rol van betekenis hebben in het plan van God in de eindtijd.       

Gemakshalve gaat men dan voorbij aan het feit dat volgens recente onderzoekingen ongeveer 80% van de bevolking van de staat Israël niet religieus is en ook niet van plan is om dat te worden, laat staan een kind van God naar Bijbelse maatstaven. Des te bevreemdender is het, dat de wederkomstverwachting in natuurlijk Israël-kringen gericht is op de nabije toekomst. Geen wonder dat veel christenen te kampen hebben met depressies en opnieuw gaan twijfelen aan hun eigen behoudenis. Het zicht op hun eigen positie in het lichaam van Christus wordt ze ontnomen door de rookzuilen van actuele politieke en militaire ontwikkelingen in het Midden-Oosten, waar na­tuurlijk Israël aanhangers evenzo- vele vervullingen van ‘Bijbelse’ (lees: oudtestamentische) pro­fetieën in menen te herkennen. Ik kan dan ook niet nalaten mijn waardering uit te spreken over-, en u te bedanken voor de publicatie van genoemde artikelenreeks, die ik ervaar als een regelrecht geschenk van God, om zijn volk geestelijke weer op de rechte weg te zetten”.

 

Volheid van genade (gedicht) door Tea Keuper Dijk

In ieder mensenleven
heeft God, zo groot en goed,
een ruimte, ’n plaats geweven,
die iemand vullen moet.

 

Laat Jezus U omhullen,
nodig Zijn Geest met haast.
Laat Hem die leegte vullen:
“Kom Heer en neem Uw plaats!”

 

Wanneer God in uw leven
die leegte heeft gevuld,
Zijn Geest ruimte is gegeven,
Zijn liefde en geduld,

 

Dan geeft Hij vruchten, gaven,
Zijn Leven door ons heen
Hij wil Zijn kind’ren laven,
Hij geeft voor brood geen steen.

 

De geestelijke dimensie in de Schrift Wim te Dorsthorst

Zicht – op Israël -15-

Meer dan alleen het zichtbare

Als de Here Jezus in gesprek is met de kerkleiders van die tijd, die zich vast willen houden aan de uitwendigheden, met een be­roep op de wet en de profeten, dan zegt Hij: “De wet en de profe­ten gaan tot Johannes; sinds die tijd wordt het evangelie gepre­dikt van het Koninkrijk Gods” (Luc. 16:16).

Hij zegt hiermee: Het oude, zicht­bare, tastbare, vergankelijke, is vanaf nu bezig te verdwijnen en het eeuwige, onvergankelijke, breekt door.

Het Koninkrijk Gods is een eeu­wig Koninkrijk in de geest en niet van deze wereld.

De Here Jezus was niet bezig de wet en de profeten vervallen te verklaren of te vergeestelijken, maar Hij was voortdurend bezig in alles de geestelijke dimensie te laten zien. Daarom zegt Hij in de Bergrede: “Gij hebt gehoord, dat tot de ouden gezegd is…; maar Ik zeg u:..!”

En dan liet Hij de geestelijke be­tekenis zien van wat tot de ou­den gezegd was.

Het is belangrijk, om in verband met Israël, dit goed te verstaan.

Bijna de hele Schrift, en vooral de profetieën, heeft een letterlij­ke vervulling gehad aan het ou­de volk maar draagt tevens nog een hogere, geestelijke, dimen­sie in zich voor het volk van God in Jezus Christus.

Er is méér dan alleen het zichtba­re en méér dan alleen de letter.

De mens is geschapen naar Gods beeld en hij is door God toebe­reid om met Hem gemeenschap te kunnen hebben in de geest en de heerlijkheid Gods in Chris­tus Jezus deelachtig te worden (naar 2 Kor. 05:05). De mens leeft niet alleen maar biologisch waar­bij hij zich keurig houdt aan wet­ten, geboden en voorschriften. Nee, er is een geestelijke dimen­sie, een geestelijke werkelijkheid, die uiteindelijk zijn hele leven be­paalt.

Zo zegt Paulus van de mens bui­ten Jezus Christus dat die wandelt overeenkomstig de loop dezer wereld overeenkomstig de over­ste van de macht der lucht, van de geest, die thans werkzaam is in de kinderen der ongehoorzaam­heid.

De mens in Christus daarente­gen is een hemelburger. Hij hoort bij het huisgezin van God. Zijn wandel is in de hemelen en hij zal zich steeds meer en meer laten leiden door de heilige Geest.

Zo was het hele Oude Verbond een afschaduwing van een werke­lijkheid in de geestelijke wereld. Denk maar aan Mozes die met na­druk de opdracht krijgt van God alles wat de tabernakel betreft te maken zoals het hem op de berg getoond is (Ex. 25:40). En de tabernakel, in al zijn pracht, is dan slechts een afbeel­ding en schaduw van het hemel­se (Heb. 08:05).

Dat gold niet alleen de bouw maar ook alles wat in de taberna­kel, en later de tempel, geschied­de. Het geestelijke, onzienlijke werd zó zichtbaar gemaakt (Heb. 09:01; Heb. 10:18).

Niet de wet maar de belofte

Velen zien het Oude Verbond, met alles wat daarbij hoort, nog steeds als een werkelijkheid en verwachten dat God nog van al­les aan het volk Israël in het Midden-Oosten gaat vervullen.

Maar het was, als totaal, een af­beelding van de geestelijke za­ken, en was slechts dienstbaar aan het nieuwe in de Zoon der belofte, Jezus Christus.

En de erfenis, en hoevelen zit­ten hier niet mee, hangt niet af van de wet en de profeten, dus van het hele Oude Verbond, maar van de belofte. Éérst was er de belofte en vierhonderddertig jaar later is de wet, en alles wat daarbij hoorde, er bijge­voegd omdat dat nodig was. Er is geen sprake van erfgenaam zijn op grond van afstamming van Abraham naar het vlees of van de wet en de profeten maar door het geloof in Jezus Christus -het zaad- waarop de belofte sloeg.

En daarom is het: “indien gij nu van Christus zijt, dan zijt gij zaad van Abraham en naar de be­lofte erfgenamen (Gal. 03:15-29).

De eeuwige verbonden

Maar wat moeten we dan met al die verbonden en beloften die spreken van: “voor eeuwig” of: “voor altijd” of: “altoosdurend”? Bij de instelling van het Pascha wordt gesproken van: “een altoos- durende inzetting in uw geslach­ten” (Ex. 12:14). Andere verta­lingen spreken hier van: “een eeuwige inzetting”. Ook alles wat betreft “hogepriester” en “priesterschap” het is “voor al­tijd” en: “altoosdurend” en: “eeu­wig”.

Maar dit alles had zijn plaats en functie in het zichtbare tot de komst van Jezus Christus waar dit alles heen wees. Hij is het wa­re Paaslam dat geslacht is en Hij is de ware Hogepriester (1 Kor. 05:07; Heb. 04:14).

In Hem hebben deze dingen de “altoosdurende” en “eeuwige” ver­vulling en geestelijke inhoud ver­kregen.

De Sabbat is als een “altoosdu­rend” of “eeuwig verbond” aan het oude volk gegeven (Ex. 31:16). Jezus laat echter weer de geestelijke dimensie zien door juist op de Sabbat de mens op te richten. En de Hebreeën schrij­ver zet duidelijk uiteen wat de geestelijke betekenis is van de Sabbat.

Niet het oude volk is in de Sabbatsrust binnengegaan maar al­len die in de geloofsrust van God, door Jezus Christus, zijn binnen gegaan. “Er blijft dus een Sabbatsrust voor het volk van God”, maar dan in geestelij­ke betekenis (Heb. 04:01-11). Dat is het eeuwige! En dat is voor Joden en heidenen, zonder enig onderscheid.

Van de besnijdenis staat geschre­ven: “Wie in uw huis geboren is en wie door u voor geld gekocht is, moet voorzeker besneden worden; zo zal Mijn verbond in uw vlees zijn tot een eeuwig ver­bond” (Gen. 17:13). In het Nieuwe Verbond geldt: “want besneden zijn of niet besneden zijn bete­kent niets, maar of men een nieuwe schepping is ” (Gal. 06:15). Het gaat nu niet langer om iets wat aan het vlees geschiedt maar om de besnijdenis des harten in Jezus Christus waar Deuteronomium 10 vers 16 en 30 vers 6 (Deut. 10:16; Deut. 30:06) al op doelde.

Daarom zegt Paulus: “Maar hij is een Jood, die het in het verbor­gene is, en de ware besnijdenis is die van het hart, naar de Geest, niet naar de letter” (Rom. 02:29).

Het verbond betreffende het land

Zo zweert God, en er staan wel vijftig teksten over in de Bijbel, dat het nageslacht van Abraham “voor eeuwig het land zal bezitten”.

Maar God zweert niet betreffende het land Kanaän op aarde en het natuurlijke nageslacht van Abra­ham, maar betreffende het he­melse, eeuwige, vaderland en het ware zaad van Abraham in Jezus Christus.

De brief aan de Efeziërs leert dat de tot geloof gekomen heide­nen deel hebben gekregen aan ” het burgerrecht Israëls” en aan de “verbonden der belofte”, bat ze “mede-erfgenamen” zijn, “me­deleden” en “medegenoten” van de belofte in Christus Jezus door het evangelie (Ef. 02:11-12; Ef. 03:6).

Als we hier niet zouden denken in de geestelijke dimensie dan be­tekent dat, dat de christenen evenveel recht en aanspraak op het land in het Midden-Oosten zouden hebben als de Joden. Het zou dan wel erg vol worden in het landje Israël! bit alles on­derstreept nog eens te meer dat het niet gaat om aardse zaken maar om geestelijke zegeningen in het hemelse vaderland in Jezus Christus (Ef. 01:03).

God heeft nooit Zijn woorden of Zijn verbonden verbroken maar we moeten steeds letten op de geestelijke vervulling van alles in Jezus Christus, daar, in Hém, liggen de eeuwigheidszaken. Al de beloften sloegen op Hém en worden ook alleen maar in Hém vervuld (2 Kor. 01:20). Het zichtba­re heeft maar een lijdelijke funk- tie gehad, hel onzichtbare is eeu­wig (naar 2 Kor. 04:18).

Al het geschrevene van God is belangrijk

Is dan alles wat in het Oude Testa­ment geschreven is niet meer van waarde voor de christenen? Ja, juist wel! Zo staat er geschre­ven: “Elk van God ingegeven Schriftwoord is ook nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen zij, lot alle goed werk volkomen toegerust (2 Tim. 03:16-17).

De Bijbel is van Genesis tot Open­baring een onverbrekelijke een­heid. Jezus en de apostelen on­derwezen en bewezen alles wat het Nieuwe Verbond betreft van­uit de Oudtestamentische Schriften. Een duidelijker be­wijs van de eenheid van de Schrift is er denk ik niet. Zo slaan in het Nieuwe Testament on­geveer negenhonderd verwijzing­en naar het Oude Testament, waarvan tweehonderdvijftig in citaatvorm.

Sommigen zeggen: overal waar “Israël” staat moet je nu de ge­meente van Jezus Christus invul­len. Zo is het natuurlijk ook weer niet. Er is onderscheid nodig door de heilige Geest.

Zo zijn er delen, die zo op het eerste gezicht, alleen met het volk Israël van die dagen te ma­ken hebben. Toch schrijft Paulus: “Al” wat namelijk tevoren geschreven is, werd tot ons onder­richt geschreven, opdat wij in de weg der volharding en van de ver­troosting der Schriften de hoop zouden vasthouden” (Rom. 15:04). “Alles” wat geschreven is, is van het grootste belang voor de gemeente van Jezus Chris­tus, die bestaat uit Joden en hei­denen.

De voor de gemeente bestemde genade

En dan die overbekende woor­den van Petrus, waar hij zegt: “Naar deze zaligheid hebben ge­zocht en gevorst de profeten, die van de voor u bestemde gena­de geprofeteerd hebben, terwijl zij naspeurden, op welke of hoe- danige tijd de Geest van Christus in hen doelde, toen Hij vooraf ge­tuigenis gaf van al het lijden, dat over Christus zou komen, en van al de heerlijkheid daarna.

Hun werd geopenbaard, dat zij niet zichzelf, maar u dienden met die dingen, welke u thans verkondigd zijn bij monde van hen, die door de heilige Geest, die van de hemel gezonden is, u het evangelie hebben gebracht, in welke dingen zelfs engelen be­geren een blik te slaan” (1 Petr. 01:10-12).

De profeten dienden in werkelijk­heid niet het Joodse volk, en zij hebben dat ook begrepen zegt Petrus, maar ze dienden u, zegt hij. Ze hebben van de voor de ge­meente bestemde genade gepro­feteerd. Ze stonden in het tijdelij­ke, in de schaduwbedeling, maar spraken over de eeuwigheidszaken in Jezus Christus. Zo zien wij dat het hele geschreven woord van God bestemd en no­dig is voor de gemeente van Je­zus Christus.

Er zal niet één jota of één tittel vergaan van de wet eer alles zal zijn geschied, zegt Jezus. Hij is niet gekomen om de wet en de profeten te ontbinden, maar om te vervullen in de geestelijke be­tekenis (Matt. 05:17-18).

De geestelijke ballingschap

Dan is er nog een woord van Paulus waar ik nog even op in wil gaan. Hij beschrijft, in (1 Kor. 10:01-10), hoe het volk Israël altijd weer ongehoorzaam was aan God en juist het kwade deed. In vers 6 lezen we dan: “Deze gebeurtenissen zijn ons ten voorbeeld geschied, opdat wij geen lust tot het kwade zou­den hebben, zoals zij die had­den”. En dan in vers 11: “Dit is hun overkomen tot een voor­beeld voor ons en het is opgete­kend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen ge­komen is”.

Wij weten, en hebben daar ook bij stil gestaan, dat het volk Isra­ël als de maat van hun zonden vol was, in ballingschap werd weggevoerd. Zo is het Nieuwtestamentische volk van God, de ge­meente van Jezus Christus, na het eerste goede begin onder de apostelen, ook al spoedig afvallig geworden en ook in balling­schap gegaan. Het verschil is dat er voor deze “geestelijke balling­schap” geen wegvoering is uit een bepaald land op aarde want het is een zaak van het hart. Het is een geestelijke zaak.

De ondergang van Gods volk

Onder Theodosius de Grote en keizer Constantijn de Grote (275- 337) is het christendom tot staats­godsdienst verheven. Constan­tijn riep het bekende concilie van Nicea uit waardoor de belang­rijkste geloofswaarheden van de christenen bewaard zijn geble­ven.

De Ariaanse (naar de grote ket­ter Arius) gezinde keizer Constantius (zoon van Constantijn) was een wrede despoot en legde zijn wil aan de bisschoppen op. Hij verklaarde in alles “zijn wil als wet”. Met dreiging en geweld onderwierp hij de kerkelijke be­stuurders aan zich. De Nicea-aan- hangers werden verbannen en de bisschopzetels met huur­lingen bezet.

Zo begon de vermenging van godsdienst en politiek, waarbij de godsdienst werd gebruikt voor politieke doeleinden. Over de gehele wereld waren nu chris­tenen volgens de apostolische leer en de geloofsbelijdenissen van Nicea en naamchristenen om­wille van de keizer. Het werd één grote vermenging van hei­dense godsdiensten met christen­dom.

Het Christendom werd voor een groot deel een aardse zaak met veel pracht en praal. Een besef van het hemelburgerschap, bur­ger zijn van een hemels vader­land, verdween meer en meer.

Roemloos ging Gods volk ten on­der in het grote Babylon, dat de grote stad op aarde is, en alle vol­ken en natiën en koninkrijken beïnvloedt (Openb. 17:18). De geloofsschatten waar de tem­pel mee gebouwd moet worden, werden door Babel geroofd en er kwam surrogaat voor in de plaats. Het fundament van het ge­loof zoals geleerd door Jezus en de apostelen werd vervangen door een kerkleer; de volwassen waterdoop werd vervangen door de kinderbesprenging. Hiermee verdween ook het zicht op de doop met de heilige Geest, waar­door God niet meer in Zijn volk kon wonen. Heel treffend zegt Jeremia van dit Babelse werk: “Verslonden, vernield heeft mij Nebukadnezar, de koning van Babel, hij heeft mij neergezet als een leeg stuk vaatwerk, hij heeft mij ingeslokt als een draak, hij heeft met mijn lekker­nijen zijn buik gevuld, hij heeft mij verstoten ” (Jer. 51:34).

Terugkeer uit de geestelijke ballingschap

Maar ook nu is er, evenals toen bij de Joden, door de eeuwen heen een rest gebleven en aan het begin van deze eeuw waren er bidders om de late regen (Zach. 10:01).

De heilige Geest werd uitgestort en er kwam weer leven in de dor­re doodsbeenderen (naar Ez. 37:01-14). Vers 14 van genoemd gedeelte luidt: “Ik zal Mijn Geest in u geven zodat gij her­leeft en Ik zal u doen wonen in uw land; en gij zult weten, dat Ik, de Here, het gesproken en ge­daan heb, luidt het woord des He­ren”.

In deze tijd leven wij. De Heer haalt de zijnen bij elkaar vanuit alle uithoeken van de aarde. “Want des Heren ogen gaan over de gehele aarde, om krachtig bij te staan hen, wier hart volkomen naar Hem uitgaat” (2 Kron. 16:9).

Uit alle Babylonische machts- structuren, religieuze en wereld­se, wordt het volk van God ver­lost.

De reiniging van Gods volk

De profeet Ezechiël verwoordt het wel heel mooi als hij zegt: “Ik zal u weghalen uit de volken en u bijeen vergaderen uit alle lan­den, en Ik zal u brengen naar uw eigen land; Ik zal rein water over u sprengen en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw afgoden zal Ik u rei­nigen; een nieuw hart zal Ik u ge­ven en een nieuwe geest in uw binnenste; het hart van steen zal Ik uit uw lichaam verwijde­ren en Ik zal u een hart van vlees geven. Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven en maken, dat gij naar mijn inzettingen wan­delt en naarstig mijn verordening­en onderhoudt.

Gij zult wonen in het land dat ik uw vaderen gegeven heb; gij zult Mij tot een volk zijn en Ik zal u tot een God zijn” (Ez. 36:24-28).

Wie er oog voor heeft, weet en ervaart dat deze dingen aan het geschieden zijn.

Als we in de Bijbel op vele plaat­sen lezen over het “bijeenbreng­en” of “verzamelen” uit alle vol­ken laten we dan niet langer denken aan nageslacht van Abra­ham naar het vlees. Laten we denken aan christenen die uit Ba- bel verlost worden en voor eeu­wig in dat hemelse vaderland zul­len wonen wat Abraham, Izaäk en Jakob al verwachtten.

Want ook deze profetische woor­den waren bestemd voor de ge­meente van Jezus Christus. Ze zijn eerst, soms maar ten dele, vervuld aan het natuurlijke volk, maar spraken tevens al van nog een vervulling aan het geestelij­ke volk, de gemeente van Jezus Christus.

Hemel en aarde worden ge­schud in deze tijd, omdat, zegt de profeet Zacharia, de Here in grote ijver ontbrand is voor Jeru­zalem en voor Sion (Zach. 01:14).

Met nog enkele gedachten over deze hemelse stad Jeruzalem, waarvan God de ontwerper en de bouwmeester is, wil ik vol­gende keer deze serie artikelen besluiten.

 

De redding door Froukje Huis

“Red die vogel!” Verschrikt kijk ik op. “Wat?” Ik probeer een vraagteken-gezicht te zetten, want ik zit aan de telefoon. “Wat zei je?”, vraagt mijn moeder. “Nee niets”, mompel ik. Dick zit intussen druk te gebaren, maar ik snap er niets van zodat ik blij ben als het gesprek is afgelopen.

“Wat had je toch?”, zeg ik niet al te vriendelijk. “Red die vogel”. Hij wijst naar buiten. “Bel de die­renbescherming”. Ik kijk naar buiten. In een stevige boom achter ons huis hangt een ekster. Ja hij ‘hangt’ aan een poot. Af en toe fladdert hij wild met zijn vleugels maar hij krijgt zijn poot niet los. Dick bladert al in de telefoongids en na enkele vergeefse pogingen krijgt hij de dierenambulance te pakken. “Ze komen”, zegt hij en weer kijken we naar de angstige vogel.

Even later wordt er gebeld en een stevig gebouwde jongeman komt zijn diensten aanbieden. De stam van de boom blijkt te glad om er in te klimmen, maar met behulp van onze trap zit de jonge­man al gauw in de boom. Vol spanning kijk ik toe. Nu is hij bij de tak waaraan de vogel hangt, maar de man kan er nog niet bij. Hij reikt steeds verder… als de tak het maar houdt! Ja hij heeft hem te pakken. Het duurt even voor hij hem los heeft en dan gooit hij de vogel naar Dick, want hij mag niet wegvliegen. Beneden gekomen neemt de redder de vogel over, bekijkt hem even en zegt mee­warig: “Sukkel”. De ekster gaat mee in de ambulance en Dick komt binnen met de trap. “En”, vraag ik, “Hij had een vislijn aan zijn poot. De ene poot was helemaal beschadigd en de andere gebroken. Hij redt het niet maar de man was blij dat we hem gebeld hebben. Nu kan hij hem nog helpen”. Tevreden gaan we aan het werk.

Lukas 12 vers 6 zegt: “Worden niet vijf mussen voor twee duiten verkocht en niet een van die is ver­geten door God”. En vers 7: “Weest niet bevreesd, gij gaat vele mussen te boven”. God zag de wor­steling van die ekster en Hij maakte ons er attent op zodat we er iets aan konden doen. Hoeveel te meer zal Zijn oog gericht zijn op de mens, die in nood is. Immers de mens gaat ook vele eksters te boven! Alleen… je ziet zijn nood niet zo gemakkelijk, want de mens is een meester in het verbergen van zijn moeilijkheden. Voor God kan echter niemand zich verstoppen. Psalm 139 vers 1 en 2 (Ps. 139:001-002) zegt: “Gij door­grondt en kent mij… met al mijn wegen zijt gij vertrouwd… Gij omgeeft mij van achteren en van voren en Gij legt uw hand op mij”.

Niet alleen kent God ons volkomen maar Hij weet ook hoe we in die moeilijke situatie zijn geko­men. Hij zegt dan niet ‘sukkel’, maar Hij noemt ons bij onze eigen naam! En wat meer is, Hij geeft ons ook de oplossing! In Psalm 41 vers 2 lezen wij: “Ten dage des onheils zal de Here hem uitkomst geven. De Here zal hem behoeden en hem in het leven behouden”. En weet je wat zo heerlijk is? Dat God mensen, jou en mij, wil gebruiken om die uitkomst te bewerken. Misschien ben je niet in nood maar heeft God jou nodig voor de ander. Als jij je openstelt voor God om een kanaal te zijn van Hem naar de mens in nood, dan zullen je ogen daarvoor geopend worden. Je zult wijsheid en inzicht ontvangen door de kracht van de heilige Geest zodat de liefde van God voor ieder mens door jou heen openbaar zal worden. Dan zul je je weg gaan met grote blijdschap!