Selecteer een pagina

Levend Geloof – 424

Levend geloof 2003.05-06 nr. 424

Persoonlijk door Gert Jan Doornink

Levend Geloof zou Levend Geloof niet zijn als we niet trouw zouden blijven aan onze doelstelling om het evangelie van het Koninkrijk Gods in een voor ieder­een begrijpelijke taal door te geven. Geen elitaire, hoogdravende artikelen die theoretisch misschien wel juist zijn, maar waar men in het gewone leven van elke dag weinig mee kan. En daar gaat het toch om! Ook daarin is Jezus ons grote voorbeeld. Toen Hij op aarde was bewoog Hij zich temidden van-de gewone mensen, begreep hen, sprak hun taal en het gevolg was dat zij Hem begrepen en ingingen op Zijn woorden. Dat was weliswaar schoppen tegen het zere been van de toenmalige geestelijke leiders -de Farizeeën en Schriftgeleer­den- maar het deerde Hem niet. Hij wist dat Hij een missie van Zijn Vader had en die ging Hij vervullen, ook al werd Hij uiteindelijk op een verschrikkelijke wijze vervolgd en naar zij dachten uitgeschakeld. Maar het tegenovergestelde was het geval: door lijden en dood heen was Jezus uiteindelijk de grote Triomfator!

Als christenen die in deze tijd leven, ervaren wij hetzelfde of zullen het gaan ervaren: alles wat surrogaat is zal zich meer en meer gaan verzetten tegen alles wat echt is. Maar het zal ons niet deren. De inwonende kracht van de heilige Geest, die hoe langer hoe meer uitgroeit tot een hechte eenheid met onze geest, zal ons in staat stellen stand te houden. En de heerlijkheid Gods die in ons is zal, door lijden heen, uitgroeien tot volle heerlijkheid!

Allen die in ons blad schrijven zijn daarvan ten volle overtuigd en wij hopen en geloven dat dit ook met vele van onze lezers en lezeressen het geval is. De tijd van compromis is voorbij. Dit betekent niet dat wij ons fanatiek of extreem op gaan stellen, maar de werkelijke liefde van Christus die in ons hart is, stelt ons in staat Zijn taak tot het einde toe te vervullen. Daarom hebben wij geen angst voor de toekomst maar blijven deze opdracht met blijdschap en toewijding ver­vullen. Levend Geloof mag daarbij één van de middelen zijn die de Koning die wij dienen daartoe wil gebruiken. Lees en laat u inspireren wat wij daarover in dit nummer schrijven. Veel zegen!

 

Bij de voorplaat: door redactie

Toen Jezus op aarde was openbaarde Hij in elk opzicht de liefde van God. Hij was te allen tijde vol mededogen en barmhartigheid jegens de mede­mens en daardoor gehoorzaam aan de opdracht van Zijn Vader.

Hij handelde ernaar en sprak erover en was daardoor een voorbeeld voor Zijn discipelen (en dus ook voor ons.

Uit de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan Lucas 10 vers 25 tot en met 27 (Luc. 10:25-37) blijkt dit weer (lees ook “Onder de boom” op bladzijde 7).

 

De liefde van God. . . door Gert Jan Doornink

. . . kan door niets worden overtroffen. Het is de kern van God, Zijn karakter en wezen. Hij openbaart zich door Zijn liefde. Hij is liefde.

. . . kan niet door het rijk der duisternis teniet worden gedaan. Altijd en overal zal Gods liefde uiteinde­lijk sterker blijken dan wie of wat ook.

. . . is niet alleen onlosmakelijk ver­bonden met zijn vertrouwen en barhartigheid, maar ook met zijn heiligheid en rechtvaardigheid. Daarom is het échte liefde.

. . . vraagt om beantwoording door allen die in Hem geloven. Wij behoren Zijn liefde te openbaren. “Wij hebben lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad”

1 Johannes 4 vers 19 (1 Joh. 04:19).

. . . behoort in ons leven door te werken, zodat wij immuun worden voor alles wat vanuit het rijk der duisternis op ons afkomt en ten volle bruikbaar zijn in dienst van Zijn Koninkrijk.

. . . zal uiteindelijk het gehele uni­versum bedekken als een allesom­vattende liefde. Nu nog niet voor te stellen hoe dat zal zijn, maar één ding is zeker: het gaat werke­lijkheid worden. Het is de zeker­heid van allen die geloven!

 

Anders dan de anderen door Gert Jan Doornink

Christen zijn betekent niet alleen zekerheid hebben maar ook zichtbaar zijn. Jezus zei het destijds al: “Een stad boven op een berg blijft niet verborgen”. In dit arti­kel gaat het over het ‘zichtbaar wor­den’ vanuit ons anders zijn als nieu­we scheppingen in Christus. Als christenen vormen wij geen geïsoleer­de groep of gemeenschap. Jezus roept ons immers op het ‘zout der aarde’ en het ‘licht der wereld’ te zijn?

Ruim tweeduizend jaar geleden schreef de apostel Paulus in zijn brief aan de gemeente te Efeze de bekende woorden: “Gij geheel anders: hebt Christus leren kennen” Efeze 4 vers 20 (Ef. 04:20). Iedereen die ook maar enigs­zins thuis is in de Bijbel kent onge­twijfeld deze woorden, maar juist omdat ze zo bekend zijn lezen we er gemakkelijk overheen, zonder te beseffen dat hier één van de wezens­kenmerken van onze geloofsbele­ving onder woorden wordt gebracht. Paulus geeft aan dat het hier niet gaat om mensen die anders willen zijn, maar die het ook werkelijk zijn!

Een groot verschil. We kunnen stre­ven naar iets wat we willen bereiken óf we hebben de zekerheid in ons hart dat we een bepaalde doelstelling al gerealiseerd hebben. Dat laatste is, als we christen zijn geworden, het geval.

En dan bedoelen we niet dat we ons christen noemen omdat we uit ‘gelo­vige ouders’ zijn geboren en een christelijke opvoeding hebben gehad, want zolang er niet werkelijk iets is veranderd in ons leven door, wat wij dan noemen: ‘bekering, levensvernieuwing, opnieuw gebo­ren worden, tot geloof komen, enz. ’, zolang er geen totale levensverande­ring heeft plaatsgevonden, zolang we niet de zekerheid in ons hart hebben van een zondaar een kind van God te zijn geworden, zijn we geen werkelijke christenen.

Het geheim

Dat is ook het geheim van het ‘geheel anders’ zijn waar Paulus het in zijn brief over heeft. Het leeft in ons hart, het is een zekerheid die niemand ons kan afnemen. In onze dagen staat het woord ‘zekerheid’ zwaar onder druk. ‘Je kunt niets met zekerheid zeggen’ en ‘niets is zeker’ zijn veel gebruikte gezegdes en ook in discussies over het geloof met andersdenkenden worden we er meerdere malen mee geconfron­teerd.

Maar wie eenmaal de geloofserva­ring van de ‘totale verandering’ heeft meegemaakt is zich bewust dat het nieuwe leven van Christus in hem is. Natuurlijk kan het prille begin van ons werkelijk christen-zijn wel eens door twijfel worden belaagd. Ik herinner het uit mijn eigen leven, dat ik in de eerste periode van mijn nieuwe leven wel eens dacht: ben ik nu wel werkelijk een nieuwe schep­ping? Beeld ik het mij niet in? Maar naarmate we geestelijk groeien ver­dwijnt deze twijfel geheel.

Wat betekent het nu dat we ‘geheel anders’ zijn geworden? Wat zijn de consequenties? Paulus brengt dat op duidelijke wijze onder woorden met de opmerking: “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping: het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen” 2 Korinthe 5 vers 17 (2 Kor. 05:17). Ons leven is radicaal veranderd toen Christus kwam wonen in ons hart, toen we ‘ja’ tegen Hem zeiden.

Maar nu zullen we er zelf zorg voor moeten dragen dat dit nieuwe leven gestalte krijgt. Ieder mens heeft een vrije wil en deze wil werd door God niet weggehaald toen we een nieuwe schepping werden. Integendeel, juist door deze wil op positieve wijze in te zetten kunnen we ons nieuwe schepping zijn waar maken.

In Christus zijn

Daarvoor is het nodig ‘in Christus’ te zijn. Dat betekent niet dat we een soort gemoedstoestand of gevoel moeten oproepen, we komen niet in trance of krijgen een of andere bij­zondere ervaring. Het is gewoon het inschakelen van onze wil door ver­binding te maken met Gods wil, zodat er een eenheid tot stand komt die hoe langer hoe meer uitgroeit tot een onlosmakelijke eenheid.

Dit is de geestelijke groei die onont­beerlijk is voor elke nieuwe schep­ping. De grote nood van vele kinde­ren Gods is dat ze vaak in een begin­stadium van hun geloofsleven blij­ven steken. Het komt niet van de grond. Ze getuigen misschien wel ‘Christus woont in mij’ maar realise­ren zich niet dat dit pas betekenis krijgt als zij dat ook zelf daadwerke­lijk omzetten in een levend geloof.

Iemand kan tientallen jaren een kind van God zijn, kan veel Bijbelkennis bezitten, maar dat garandeert nog niet dat men ook uitgegroeid is tot een daadwerkelijke getuige van Christus en Zijn Koninkrijk.

Nu gaan we geen oordeel uitspreken over het leven van onze medechris­tenen, maar dienen onszélf af te vra­gen: hoe is het met mij gesteld? Christus woont in mij, maar woon ik ook zelf in Christus?

Het ‘in werking stellen van onze wil’ ligt niet als een soort wet op ons die wij moeten volbrengen, maar komt uit Gods liefde voor ons voort. God wil niet dat we halfslachtige getui­gen van Hem zijn, dat we nederlaag op nederlaag lijden, maar juist Zijn grote onvoorwaardelijke liefde voor ons wekt in ons het verlangen op Hem en onze medemens ook lief te gaan hebben.

Dit proces van liefhebben wordt bevorderd door de inwonende kracht van de heilige Geest. Geen enkel kind van God kan daar zonder en God wil ook niets liever dat we ons dat bewust zijn. Dit maakt ons ‘anders dan de anderen zijn’ tot een levende realiteit. We zijn niet meer van de (door Satan beheerste) wereld maar staan wel midden in deze wereld!

Het is een verkeerde gedachte ons daarvan te isoleren. Jezus is daarbij ons grote voorbeeld! Waar we ons wel van leren te isoleren is alles wat negatief is, alles wat besmet is door de vorst der duisternis. Ook dat is natuurlijk een proces, een ontwikke­ling die dagelijks functioneert naar, mate we, in samenwerking met Gods Geest, leren te onderscheiden waar het werkelijk op aankomt, waarom het werkelijk gaat.

Het beleven van ons geloof is dus geen theoretische aangelegenheid, geen intellectuele bezigheid, al blijft ons verstand volledig ingeschakeld. We leren immers God en onze medemens lief te hebben op de wijze zoals Hij ons liefheeft: ‘met geheel ons hart, ziel en verstand’.

Ook de anderen

We schrijven bewust een paar keer ‘onze medemens’ want te vaak werd in het verleden de liefde van God losgekoppeld van onze medemens en alleen gezien als een liefde tus­sen God en ons, en ons en God. Het is God echter te doen om alle men­sen, niemand uitgezonderd! We gaan toch niet rondlopen met de gedachte ‘ik ben uitverkoren en de ander waarmee ik in aanraking kom, is dat niet’. Paulus maakte dat in zijn tijd al duidelijk met de opmer­king dat de genade Gods (Jezus Christus) verschenen is heilbren­gend voor alle mensen Titus 2 vers 11 (Titus 02:11) terwijl Petrus het zo verwoordde: “God wil niet dat sommigen verlo­ren gaan, doch dat allen tot bekering komen” 2 Petrus 3 vers 9b (2 Petr. 03:09b). Deze teksten heb ik in de loop der jaren vele malen geciteerd, het zijn ‘gouden woorden’ die aan duidelijkheid niets te wensen overlaten. Gods liefde is bestemd voor alle mensen, niemand uitgezonderd.

Let wel: dit heeft dus niets te maken met de zogenaamde ‘leer der al verzoening’ een dwaalleer die alle mensen automatisch met God verzoent, ongeacht of men wil of niet wil. Dan wordt de menselijke wil uitgescha­keld, terwijl God juist deze wil, als belangrijk onderdeel van onze per­soonlijkheid, in ons heeft gelegd. Zoals Hij zelf een wil heeft, heeft ook ieder mens een ‘vrije wil’. God dwingt niemand, maar het zou toch wel dom en dwaas zijn als we Zijn liefde aanbod afwijzen.

Praktische betekenis

Wat betekent nu het ‘anders dan de anderen zijn’ in het gewone leven van elke dag? De praktijk wijst uit dat velen moeite hebben met het nieuwe leven tot ontwikkeling te laten komen op een wijze zoals God dat graag ziet. Men kan het funda­ment gelegd hebben Hebreeën 6 vers 1 en 2 (Heb. 06:01-02), dat is uiteraard een vanzelfspreken­de zaak, want dat is de basis om van daaruit het nieuwe leven op te bou­wen, maar dan komt het er op aan niet weer ‘terug te schakelen’ naar ons oude leven. Dat is voorbij, radi­caal en volkomen. We richten ons nu op het volkomene, het gaat nu uitsluitend om het nieuwe leven. Maar we hebben toch ook nog met ‘ons vlees’ te maken?, zal iemand opmerken. Dit is een diep ingewor­telde gedachte die ontstaat als we de infiltraties uit het rijk der duisternis -en die zijn er meer dan ons lief is!- aanzien voor de zogenaamde ‘wer­ken van het vlees’. Paulus benoemt deze in Galaten 5 vers 19, 20 en 21, (Gal. 05:19-21), maar iedereen zal het er toch over eens zijn dat deze werken niets met ons nieuwe leven te maken hebben. Paulus schrijft er zelfs bij dat zij niet behoren bij het Koninkrijk Gods, dus ook niet bij hen die het Koninkrijk Gods zijn binnengegaan. Dit nieuwe leven wordt nu beheerst door de Geest en Paulus beschrijft ook wat dit van uitwerking heeft: “liefde, blijdschap, vrede, lankmoe­digheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheer­sing” Galaten 5 vers 22 (Gal. 05:22). Hij noemt dat de vrucht, dat is het resultaat, dat komt tevoorschijn, tot openbaring.

Nieuwe persoonlijkheid

Het nieuwe leven in Christus heeft een geheel nieuwe persoonlijkheid van ons gemaakt, een nieuw indivi­du, de mens wordt weer zoals God die oorspronkelijk in gedachten had, evenals Hijzelf: volmaakt en goed! De mens was de hoogste vorm van Zijn scheppingswerk en met de geboorte van de nieuwe mens gaan we ons weer ontwikkelen naar Gods oorspronkelijke bedoeling. Wat een heerlijkheid als we dit goed tot ons laten doordringen!

‘We moeten onszelf wegcijferen’, wordt er wel eens gezegd. ‘We zijn niets en kunnen niets en worden niets’. ‘We zijn en blijven arme zon­daars’ hoorde ik pas geleden nog weer iemand zeggen. Deze en derge­lijke negatieve uitdrukkingen kun­nen we nog met talrijke andere aan­vullen. En als het nu zou gaan om de ‘oude mens’ zoals deze voor de bekering was, dan zouden we daar vrede mee kunnen hebben, maar het gaat dan notabene om de ‘nieuwe mens’. De ontwikkeling hiervan mag toch vooral niet van de grond komen.

Het duurt bij sommige christenen soms jaren voor dat men uit dit negatieve denken loskomt. Ik weet het hoe het bij mezelf was. Ik was zo geïndoctrineerd door verkeerde negatieve leringen, hoewel ik een kind van God was, dat het ‘nieuwe denken’ telkens weer werd verdron­gen, met als gevolg dat ook het nieu­we leven zich niet voldoende kon ontwikkelen.

Verkeerd front

Vele kinderen Gods voeren daardoor een verkeerde strijd, namelijk tegen hun eigen vlees. Daarmee bedoelt men dan dat men moet strijden tegen al het negatieve, het verkeerde, het zondige, wat in ons lichaam van vlees en bloed aanwezig is, zolang men in deze wereld is. Men beschouwt dit als ‘verweven’ met ons vlees. Het gevolg is dat vele nieuwe scheppingen deze strijd allang hebben opgegeven en zich er f bij neer hebben gelegd dat dit er nu eenmaal bij hoort. Men heeft niet in de gaten dat men op een verkeerd front bezig is te strijden. Satan heeft in dat opzicht velen verblind. Paulus maakt echter duidelijk Jat onze strijd niet is tegen vlees en bloed (dus ook niet tegen eigen vlees en bloed!) maar tegen “de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis’ tegen de boze geesten in de hemelse gewesten” Efeze 6 vers 12 (Ef. 06:12).

Als nieuwe scheppingen, als men­sen die ‘anders zijn dan de anderen’, hebben we gezag en autoriteit ont­vangen déze strijd met succes aan te gaan. We gaan immers in de voet­sporen van Christus! Hij is ons grote voorbeeld, Hem volgen wij. En dan deert het ons niet wat anderen over ons zeggen, hoe anderen ons beoor­delen: wij strijden de goede strijd. Vanuit onze nieuwe plaats, onze nieuwe positie: net als Christus van­uit onze geestelijke plaats in de hemelse gewesten. Dan ervaren wij meer en meer hoe ons ‘nieuwe mens zijn’ tot groei komt tegen de verdrukking in.

Het ‘anders dan de anderen zijn’ maakt ons uiteindelijk niet alleen onaantastbaar en immuun voor de vijand, maar ook aantrekkelijk voor de anderen omdat het beeld van Christus in ons zichtbaar wordt. En als sommige mensen ons desalniettemin haten of zich van ons afkeren, hebben we daar begrip voor, omdat we weten dat zij geïndoctrineerd zijn door het rijk der duisternis.

Wij zien hen er niet op aan en blijven hen nochtans liefhebben. Dan maken we niet alleen door onze woorden, maar bovenal door ons léven waar dat we levende getuigen van Hem en Zijn Koninkrijk zijn.

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Verhaaltje

Daar lig je dan, aan de kant van de weg, helemaal alleen, bont en blauw van de opgelopen klappen. Je kon je niet verdedigen, ze waren met meer, de strijd was ongelijk. Je tas met spullen hebben ze je afgepakt, je hebt niks mee, je bent kapot en alles doet zo zeer. Je krijgt je hand niet eens meer omhoog om hulp te vragen en zo nu en dan verlies je je bewustzijn. Golven van pijn slaan over je heen, ’t Wordt zo donker. Mensen lopen langs en laten je rechts en links liggen. Zien ze je dan niet? Je ziet er niet uit, kleren gescheurd, bloed, zweet, geen stem. Een roerloze, zwaar gewonde gedaante in de berm, is dat nog iemand? Ben ik dan niemand? Voetstappen van wat voorbijgangers. ‘Voorbijgangers’, wat een ellendig woord eigenlijk. . . Het gesuis van een auto. . . geknetter van een scooter. Een straathond besnuffelt hem en likt even over zijn gezicht, maar verder raakt geen hond hem aan. Een enkele maal verbeeldt hij zich dat er over hem wordt gesproken, maar altijd verwijderen de voetstappen zich weer, soms klinkt er gelach.

’t Wordt zo koud om hem heen.

Is er niemand? Is er iemand? Iemand die mij vinden wil?

Opeens voel ik wat, iemand raakt mij aan, ik voel een hand. Een dief!, flitst het door mij heen. Maar er kan mij niks meer afgepakt worden, behalve dan mijn leven, nou ja, leven. . .

De hand raakt voorzichtig mijn gezicht, aarzelt over mijn dichtgeslagen ogen, glijdt dan naar mijn hals, voe­lend naar mijn hartenklop, tastend naar leven. Ik kreun zachtjes. Dan hoor ik een stem: “Jij gewond, ik jou helpen”.

Het is de stem van een vrouw. Ik hoor wat geschuif van een tas, het opentrekken van een rits, gerommel en even later voel ik dat een hand met een doek over mijn gezicht gaat. Ik kan nauwe­lijks denken, want m’n hele lijf doet ver­schrikkelijk pijn, vooral als ik wat die­per tracht adem te halen.

Waarschijnlijk heb ik een paar gebro­ken ribben. Dan is de pijn ineens zo vlijmend dat ik het bewustzijn verlies en ik zak weg in de duisternis.

Na een uur – een paar uur? Ik heb alle begrip van tijd verloren – kom ik weer bij. Ik merk dat ik op iets zachts lig. Een bed? Mijn ademhaling is pijnlijk, mijn keel droog en mijn hoofd bonst. Voorzichtig probeer ik mijn ogen open te doen. Er is gedempt licht om mij heen, ik zie een plafond. Dan buigt zich een schaduw over me. Ik ontwaar een gezicht en een paar vriendelijke ogen kijken mij aan. “Waar. . . wie? Vraag ik. M’n stem klinkt rasperig. De man zegt: “Daar bent u. U bent in een pension”. En hij noemt de naam van een dorpje waar ik nog nooit van gehoord heb, maar ja, het beschaafde Westen is ook zo groot. . . Vragend kijk ik de man, kennelijk de eigenaar, aan. Hij pakt een beker en zet hem aan mijn lippen. Met kleine slokjes drink ik het heerlijke koude water.

“Aspirientje?” vraagt hij. Ik knik. Terwijl hij in een laatje rommelt zegt hij: “Ik heb onze huisarts gebeld, hij komt zo”. Ik neem de aspirine en vraag: “Hoe kom ik hier?”

“Een vrouw heeft u hier gebracht”.

“Maar. . . hoe. . . ?”

“Dat weet ik niet”, zegt hij. “ik kende haar niet, ze is niet van hier. Ze vond u aan de kant van de straat, bij de bos­rand. Kennelijk hebben ze u overvallen en beroofd. Afijn, ze bracht u hier en heeft drie weken vooruit betaald. Ze zei dat ze na die tijd wel weer es langs­kwam om te zien hoe het met u is”.

Hij zwijgt even, mompelt dan: “Vriendelijk mens, zo zijn er niet veel meer tegenwoordig”.

Ik vraag: “Zei ze ook wie of ze was? Een naam?”

Hij lacht: “Ze zei dat als-t-ie daarnaar vraagt dat ik dan moest zeggen: een medemens”.

Verbaasd kijk ik hem aan en dan, met een zucht, doe ik m’n ogen dicht en denk: “Ik ben bij medemensen onder­dak, ik ben veilig”.

 

Niet door kracht of door geweld. . .  door Wim te Dorsthorst

Een bekend woord van de profeet Zacharia is: “Dit is het woord des Heren tot Zerubbabel: niet door kracht noch geweld, maar door mijn Geest! zegt de Here der heerscharen” Zacharia 4 vers 6 (Zach. 04:06).

In nachtgezichten wordt Zacharia de terugkeer van Juda uit de ballingschap getoond, de herbouw van de stad Jeruzalem en de herbouw van de tem­pel.

De twee gezalfden in dit profetische boek zijn Jozua de hogepriester en de stadhouder Zerubbabel, die stad en tempel herbouwt. (Zerubbabel komt ook voor in het geslachtsregister van de Heer Jezus, Matteüs 1 vers 12 en Lucas 3 vers 27 (Matt. 01:12 en Luc. 03:27). Deze twee gezalfden, Jozua en Zerubbabel, vloeien samen tot één in het achtste nachtgezicht, waar gespro­ken wordt over een man wiens naam is ‘Spruit’, waarmee Jezus Christus bedoeld wordt, Die priester zal zijn op Zijn troon én de tempel des Heren zal bouwen en met majesteit bekleed zal zijn op Zijn troon Zacharia 6 vers 9 tot en met 15 (Zach. 06:09-15). Als er gesproken wordt over stad en tempel mogen we zeker weten dat dit een profetisch woord is voor de gemeen­te van Jezus Christus zie ook

1 Petrus 1 vers 10 tot en met 12 (1 Petr. 01:10-12). Alleen voor de bouw van deze geestelijke stad/tempel kunnen de woor­den van God gelden: “niet door kracht noch door geweld, maar door Mijn Geest! Zegt de Here der heerscharen”.

Geest of vlees

God geeft hiermee heel duidelijk Zijn werkwijze aan in de schepping en in het bijzonder voor de bouw van de tempel, het huis Gods, het hemelse Jeruzalem, de Gemeente van Jezus Christus. Het is immers Zerubbabel die de tempel moet her­bouwen, die dit woord van de Heer ontvangt! God stelt de twee princi­pes van waaruit men bezig kan zijn in de Gemeente van Jezus Christus hier scherp tegenover elkaar.

Alles wat niet door de heilige Geest geschiedt, is uit het vlees en valt onder menselijke (religieuze) krachtsinspanning en maar al te vaak ook (vroom)geweld zoals in de kerkgeschiedenis maar al te duide­lijk gebleken is. Hiermee wordt dan die andere grote stad gebouwd namelijk ‘Babylon’, en heeft dus geen enkele verwantschap met, of waarde voor het Koninkrijk Gods.

Gelijk de Schrift zegt

Ondanks dit indringende woord van God is het werk van de heilige Geest altijd sterk onderbelicht gebleven. Ik las deze uitspraak van iemand: “Wat we óók uit de kerkgeschiedenis kun­nen leren is, dat er waarschijnlijk geen leerstuk van de Bijbel is wat door de eeuwen heen meer verwaar­loosd, meer misverstaan en meer misbruikt is dan de waarheid over de heilige Geest en Zijn werk in het lichaam van Christus”.

Hoe waar is deze uitspraak! De dui­vel heeft er voor gezorgd dat juist over de heilige Geest veel verdeeld­heid is ontstaan in kerken en gemeenten. De dogma’s: Geen drie- eenheid, wel drie-eenheid; de heilige Geest wel een persoon, geen per­soon, en vele andere theorieën en leringen, hebben de werkelijk plaats van de heilige Geest behoorlijk ver­sluierd en christenen van elkaar ver­vreemd.

Ik geloof dat iedere on-Bijbelse lering en gedachte over de heilige Geest Zijn vrije werking en doorstroming belemmert, en uiteindelijk uitdooft. Ook hier is helaas de kerkgeschiede­nis, historisch en recentelijk, een overduidelijk voorbeeld van.

In Johannes 7 vers 38 (Joh. 07:28) zegt de Heer Jezus: “Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloei­en”.

Dat wil dus zeggen: Als wij in Hem geloven “zoals Hij in de Schrift geo­penbaard is”. En de Heer bedoelde daarmee, alles wat in de Schrift die er toen was, het Oude Testament, over Hem geschreven en geprofe­teerd was. Wij hebben nu zoveel meer met het Nieuwe Testament erbij! Hij zegt: “dan zullen stromen van levend water uit je binnenste gaan vloeien”.

Nu zegt de Heer Jezus dit met het oog op de heilige Geest! (vs. 39). Zou het dan ook niet zo zijn dat we in de heilige Geest dienen te geloven zoals de Schrift Hem aan ons open­baart, wil dat levende water gaan stromen? Ik denk van wel!

Goed begonnen

Als we het boek Handelingen lezen dan zien we hoe spontaan alles wat de heilige Geest betreft werkte in de begintijd. Niemand had nog een ker­kelijke achtergrond met even zo vele leringen. De apostelen hebben als kundige bouwmeesters het funda­ment gelegd zoals ze van de Heer Jezus zelf geleerd hadden. Iedereen in de gemeenten had zich bewust bekeerd, was volwassen gedoopt en had de heilige Geest ontvangen, pre­cies zoals Petrus het gepredikt had op de Pinksterdag zie Handelingen 2 vers 38 (Hand. 02:38), en zoals we dat lezen in Handelin­gen.

Er was toen sprake van een eenheid in de gemeenten zoals Efeze 4 vers 4 tot 6 (Ef. 04:04-06) dat beschrijft: “Eén lichaam en één Geest, gelijk gij ook geroepen zijt in de ene hoop uwer roeping, één Here, één geloof, één doop, één God en Vader van allen, die is boven allen en door allen en in allen”.

Men geloofde in de spontane werk­zaamheid van de heilige Geest, waardoor het ook als een vanzelf­sprekendheid kón functioneren. Men geloofde, zoals de Heer Jezus sprak, als kinderen.

Daar zullen we, denk ik, naar terug moeten, willen we meer van de wer­king van de heilige Geest zien in de gemeenten en in het persoonlijk leven. Niet ‘kinderlijk’ zijn, maar als volwassenen ‘geloven als een kind’! De gaven van de Geest zullen overal gewerkt hebben als in de gemeente van Korinthe, waar Paulus aan schreef: “Jullie Korinthiërs komen in geen enkele genadegave tekort” 1 Korinthe 1 vers 7 (1 Kor. 01:07).

Stel je dat maar eens even voor, dat alle genade-gaven volop werken; geweldig toch!

Wij kunnen er zeker van zijn dat de waarde en de kracht van de heilige Geest niet is ingeboet of verminderd ten opzichte van de begintijd, maar dat het maar al te vaak onwetend­heid, onjuiste leringen en redenerin­gen zijn die blokkerend werken voor Zijn werking in de gemeenten.

De Geest in de schepping

Vanaf het begin is, naar het woord van God, de heilige Geest de werk­zame kracht in de schepping. De Hebreeën-schrijver merkt op: “Door het geloof verstaan wij, dat de wereld door het woord Gods tot stand gebracht is” Hebreeën 11 vers 3a (Hebr. 11:03a).

Maar in het ‘Woord van God’ is de levenwekkende kracht van de heilige Geest die het doet ontstaan of tot stand brengt. In Genesis 1 vers 2 lezen we al: “De aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op de vloed, en de Geest Gods zweefde over de wateren”. Zo was de heilige Geest actief betrokken bij de schepping. Vele Bijbelplaatsen spreken daarvan.

De profeet Jeremia zegt bijvoor­beeld: “Ik heb de aarde, de mens en het gedierte, dat op het oppervlak der aarde is, door mijn grote kracht en mijn uitgestrekte arm gemaakt” Jeremia 27 vers 5 (Jer. 27:05).

Het betreft dus al het geschapene en met die grote kracht is de heilige Geest bedoeld.

De hand des Heren

God gebruikt beelden in Zijn Woord om ons in menselijke bewoordingen te laten zien hoe Hij werkt in de schepping. Zo wordt er in de Bijbel vaak gesproken over ‘de hand des Heren’ en dan in het bijzonder over ‘de rechterhand’.

Er wordt ook gesproken over ‘de arm des Heren’. We komen dat vele malen tegen als we de Bijbel lezen, vooral in het Oude Testament. Dit zijn beelden die we allemaal kunnen begrijpen.

Als er gesproken wordt over ‘de hand van God’ dan gaat het over de Geest van God, de heilige Geest. Het uitvoerende orgaan van God, zou je kunnen zeggen, is Zijn hand, is dus de heilige Geest.

“Niet door kracht noch door geweld, maar door Mijn Geest! Zegt de Here der heerscharen”.

Maar een hand kan niet functione­ren zonder arm! Als er nu gespro­ken wordt over de arm in de Bijbel, dan gaat het over het algemeen over Gods Zoon, Jezus Christus.

In Psalm 89 vers 14 (Ps. 089:014) vinden we die begrippen bij elkaar; daar staat: “Gij hebt een machtige arm, uw hand is sterk, uw rechterhand verheven”.

In Jesaja 48 vers 13 (Jes. 48:13) lezen we over de schepping: “Ook heeft mijn hand de aarde gegrondvest en mijn rechterhand heeft de hemelen uitgebreid. Roep Ik hen, zij staan daar tezamen”.

Verder lees je vaak dat ‘de hand des Heren’ verlost, bevrijdt, ondersteunt^- leidt, op de profeten rust, enz.

De arm des Heren

De Bijbel laat ook duidelijk zien dat met ‘de arm des Heren’ Jezus Christus bedoeld wordt in  en 16 Jesaja 59 vers 15b(Jes. 59:15b-16 lezen we bijvoorbeeld: “Maar de Here zag het en het was kwaad in zijn ogen, dat er geen recht was. Hij zag, dat er niemand was, en Hij ontzette Zich omdat niemand tussenbeide trad. Toen bracht zijn arm hem hulp en zijn gerechtigheid ondersteun­de Hem” zie ook Jesaja 52 vers 10 (Jes. 52:10).

Heel duidelijk gaat dit over de Heer Jezus. Hij is niet alleen de sterke arm, maar ook de gerechtigheid Gods.

Nog duidelijker spreekt Jesaja 53 vers 1 en 2 (Jes. 53:01-02): “Wie gelooft, wat wij gehoord hebben, en aan wie is de arm des Heren geopenbaard? Want als een loot schoot hij op voor zijn aangezicht, en als een wortel uit dorre aarde; hij had gestalte noch luister, dat wij hem zouden hebben aangezien, noch gedaante, dat wij hem zouden hebben begeerd”.

Ik denk dat iedere gelovige weet dat deze woorden betrekking hebben op het Lam Gods, Jezus Christus.

En dan bevestigt Johannes dit ook, als hij schrijft over de Heer Jezus in Johannes 12 vers 38 (Joh. 12:38): “En hoewel Hij zove­le tekenen voor hun ogen gedaan had, geloofden zij niet in Hem, opdat het woord van de profeet Jesaja vervuld werd, dat hij sprak: Here, wie heeft geloofd, wat hij van ons hoorde? En aan wie is de arm des Heren geopenbaard?”.

De evangelist verklaart dus dat dit profeten-woord op Jezus betrekking heeft. Dit zijn prachtige beelden van hoe God werkt in de schepping.

De Hand is de heilige Geest en de Arm is Jezus Christus.

Goddelijke ordening

Als we nu kijken naar onze eigen arm en hand dan zien we dat onze hand zijn signalen ontvangt via de arm. Maar de arm moet ook bestuurt worden en dat geschiedt vanuit het hoofd.

Vanuit onze eigen situatie verstaan wij dat Jezus Christus, ‘de arm des Heren’, volmaakt Gods wil uitvoert en Zijn signalen krijgt vanuit het Hoofd, vanuit God zelf.

Paulus zegt: “het hoofd van Christus is God” 1 Korinthe 11 vers 3 (1 Kor. 11:03). Dit is heel belangrijk, want zoals er bij ons een ordening is zo is dat bij God of in God ook want wij zijn immers naar Zijn beeld geschapen! De arm kan van zichzelf niets doen. Dat klopt, want als de arm geen sig­nalen krijgt vanuit het hoofd, is het een dood ding! Dat zegt de Heer zelf ook: “De Zoon kan niets doen van Zichzelf” Johannes 5 vers 19 (Joh. 05:19). We zagen het, de hand kan ook niet zonder de arm functioneren. Alle signalen voor de hand gaan via de arm.

In Johannes 7 vers 39 (Joh. 07:39) lezen we: “Want de Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was”.

Natuurlijk is de Geest van God er altijd geweest, maar de heilige Geest kon nog niet in mensen woning maken en werken, voordat Jezus Zijn werk volbracht had en Zijn plaats in de troon van God had inge­nomen; dus voordat Hij verheerlijkt was.

Petrus legt dat ook uit op de eerste Pinksterdag in Handelingen 2. De ‘hand des Heren’ werkt dus niet uit zichzelf; de heilige Geest werkt dus niet buiten Jezus Christus om, die de arm Gods is.

Dat legt de Heer Jezus zelf uit in Johannes 16 vers 13 tot en met 15 (Joh. 16:13-15). Hij zegt: van de heilige Geest: “Doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit zich­zelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen. Al wat de Vader heeft, is het mijne; daarom zeide ik: Hij neemt het uit het Mijne en zal het u verkondigen”. Zie je de schitte­rende eenheid en harmonie tussen de Vader de Zoon en de heilige Geest? Hoofd- Arm- Hand.

Een volmaakte eenheid! De Vader als Hoofd doet niets buiten de Zoon om, de Zoon werkt niet los van de Vader, en de heilige Geest werkt niet buiten de Vader en de Zoon om. Maar wat denk je van de plaats van de waarachtige gelovigen daarin? Deze zullen een onverbrekelijke een­heid vormen met de Heer Jezus. Alles wat van de Vader is, is ook van de Zoon; zo zal de gemeente ook in alles delen wat van de Zoon is, want God wil ons met Hem ook alle dim gen schenken Romeinen 8 vers 32 (Rom. 08:32).

Zo zijn wij helemaal in die ‘heilige arm’ van God betrokken. En alle werken en krachten zullen ook in de toekomst geschieden door de heilige Geest. Altijd zal blijven: “Door mijn Geest! zegt God, zal het geschieden”.

Een nieuw tijdperk

Met de uitstorting van de heilige Geest begon er een heel nieuw tijd­perk; een nieuwe machtige werk­zaamheid van God zoals nog nooit had plaats gevonden. Een totaal nieuwe basis voor gemeenschap met God was ontstaan, maar ook een basis voor gemeenschap van men­sen onderling!

Het was de geboortedag van de gemeente van Jezus Christus.

Hij, Jezus, de Hoeksteen die het hele bouwwerk draagt had Zich gezet aan de rechterhand Gods en de Geest uitgestort.

En de apostelen, die door de Heer persoonlijk onderwezen waren, zijn de fundamentleggers en de bouw­meesters. En iedere waarachtige gelovige mag een levende steen gaan vormen in dat prachtige godde­lijke bouwwerk.

De Bouw van Gods huis is geweldig van start gegaan en het ging overeenkomstig het Woord aan Zerubbabel en het zal ook alleen maar door datzelfde Woord zijn vol­tooiing kunnen vinden: “Niet door kracht noch door geweld, maar door Mijn Geest zegt de Here der heerscharen.

 

In memoriam Jan Companjen door Gert Jan Doornink

Op de dag dat het vorige nummer van Levend Geloof bij onze lezers in de bus viel, ontvingen wij het bericht van overlijden van broeder Jan Companjen. Hij zou dit jaar 80 worden. Gedurende meer dan 30 jaar ver­scheen er in vrijwel ieder nummer een artikel van zijn hand en daardoor was hij ongetwijfeld mede gezichtsbepalend voor de inhoud van ons blad. Zijn eerste artikel verscheen al in 1961, het oprichtingsjaar van Levend Geloof.

Als schrijvers in Levend Geloof leer je ook van elkaar. Zo herinner ik mij dat ik veel opstak hoe Jan de verschillende facetten van de ‘onzienlijke wereld’ uitlegde. Het was in de tijd dat de behandeling van dit onderwerp nog in de kinderschoenen stond.

Jan, die in het dagelijkse leven 30 jaar rechercheur van politie was, kwam bij mij (en ongetwijfeld vele anderen) over als een blijmoedig, positief gelovige, altijd recht door zee en vol van het werkelijke evangelie waar­voor de Heer hem en zijn vrouw Corrie de ogen had geopend.

In de negentiger jaren bouwde Jan het schrijven van artikelen voor Levend Geloof geleidelijk aan af; zijn laatste artikel verscheen in 1998. Op 28 april vond onder veel belangstelling de afscheids- en herdenkingsdienst plaats die geleid werd door broeder Hans Bulthuis, voorganger van de Christengemeente Den Haag, waarvan Jan en Corrie vanaf het begin deel uitmaakten.

We wensen Corrie en kinderen en kleinkinderen veel sterkte en troost toe. In het bericht van overlijden lazen we onder andere dat “ons verdriet in het niet valt bij de heerlijkheid die hij nu geniet”. Daarvan mogen Corrie en alle anderen die hem gekend hebben, zeker zijn vooral als we bedenken dat de heerlijkheid die Jan kende, overgegaan is in volle heer­lijkheid die ons huidige voorstellings- en bevattingsvermogen ver te boven gaat.

 

Jezus als verlosser verwachten. . .  door Cees Maliepaard

Flitsen uit de Filippenzenbrief Deel 11

“Weest allen mijn navolgers, broeders, en ziet op hen die evenzo wandelen, gelijk u ons tot voorbeeld hebt. Want velen wandelen — ik heb het u dikwijls van hen gezegd, maar nu zeg ik het ook wenende – als vijanden van het kruis van Christus. Hun einde is het verderf, hun eer stellen zij in hun schande, zij zijn aardsgezind. Want wij zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als verlosser verwachten, die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt, naar de kracht waarmee Hij ook alle dingen zich kan onderwerpen” Filippenzen 3 vers 17 tot en met 21 (Filip. 03:17-21).

Hemelburgers

Wij mensen hebben meestal een aardse nationaliteit: de Nederlandse, de Belgische, de Noorse, de Zuid- Afrikaanse of die van onverschillig welke volksaanduiding dan ook. Wie in de Christus is ingevoegd, hoeft hier beneden echt niet stateloos te zijn – hij heeft er juist nog een iden­titeit bij gekregen: die van ingezete­ne van het Koninkrijk van de Vader. Het burgerschap van het hemelse koninkrijk is derhalve geen zaak die louter in de toekomst ligt, maar mag tevens tot de heerlijke realiteit van het heden behoren. Het is logisch dat we enerzijds volop deel mogen nemen aan de zichtbare, tijdelijke maatschappij waar we deel van uit­maken, maar dat we aan de andere kant nog meer waarde zullen hech­ten aan het ingezetenen zijn van het eeuwige koninkrijk onder de liefde­volle heerschappij van Christus Jezus, de vredevorst.

Maar een hemelburger (die zich er bewust van zal wezen een geestelijk mens te zijn) zal zich toch niet in kunnen laten met de aangelegenhe­den van de natuurlijke wereld, want daarmee zou hij zich immers het etiket ‘aardsgezind’ opplakken?

Wanneer deze uitspraak van Paulus aldus geïnterpreteerd wordt, lijkt me dat wel wat al te kort door de bocht. Want wie de mening is toegedaan: ‘laat de wereld de wereld maar!’ zou zich wel eens aan een deel van de hem of haar toebedachte verant­woordelijkheden kunnen onttrek­ken. Niemand zal de mening toege­daan zijn dat een geestelijk mens geen verantwoordelijkheid draagt voor het gezin waar hij deel van uit­maakt. Er zal ook geen sterveling te vinden zijn, die vindt dat wie in het lichaam van Christus is ingevoegd, geen natuurlijke verplichtingen in de werksituatie kan hebben. Het lijkt mij dat wie werkelijk in de Christus is, zich eerder serieuzer met het gezinsleven zal bezig houden en met alles wat zich afspeelt op de werkvloer of in het management. Een goede hemelburger heeft ook oog voor de noden en behoeften van natuurlijke medemensen. En als het in zijn vermogen ligt iets ten gunste van een naaste te ondernemen, zal hij dat beslist niet nalaten. Of zou Kaïns bedenkelijke uitspraak: ‘ben ik mijns broeders hoeder?’ voor ons als hemelburgers wél legitiem wezen? Aardsgezind is iemand als hij uit is op een eigenzinnig natuurlijk bezig zijn, vooral als het draait om egoïstische of andere verdorven motieven. Wie gedachten van onheil over anderen koestert, verkeert in de denkwereld van het verderf en is ver­weven met de schandelijkheden die de duivel over Gods schepping tracht te brengen. Zo iemand kan terecht omschreven worden als een vijand van het kruis van Christus. Net zo goed als de mens die in de occulte geestelijke wereld met de duivel verbonden is. Op beide terrei­nen zal er dan een radicale breuk met de machten der duisternis plaats moeten vinden. Soms zal dat bij hernieuwing dienen te gebeuren.

Volgelingen

Paulus roept de Filippenzen op (en over hun hoofden heen ook ons!) navolgers van hem te worden en van iedereen die een soortgelijke levens­instelling heeft. Hij bedoelt hiermee vanzelfsprekend niet dat we hem blindelings moeten volgen. Als we het evangelie van Christus Jezus niet herkennen in een ‘met gesloten ogen’ achter onze Meester aanlopen, zal dat nog minder het geval wezen in een achter een ander mens aanlo­pen met de blik van een mol. De Here God vernieuwt onze jeugd immers als die van een arend? Nou en die heeft een scherpe blik! Zo duidelijk mogen we van lieverlee de altijd goede intenties van onze God leren onderscheiden.

Daarbij ligt het accent ongetwijfeld op de dingen van het Koninkrijk van God. Laten we daar vooral duidelijk over wezen. De bestanddelen van het hemelse bestel hebben eeuwig­heidswaarde, de elementen van de natuurlijke schepping zijn van voor­bijgaande aard. Maar ook in de tijde­lijke besognes van dit aardse bestel, mogen we de vrede van Christus ervaren en uitdragen. Want Gods goede schepping wordt nu eenmaal zowel boven als beneden gevonden. Alles wat Hij heeft voortgebracht kan de toets der kritiek glansrijk doorstaan. Er mankeert in principe niets aan.

Wanneer er sprake is van scheef­groei of van een explosieve ontspo­ring, zijn dat gebeurtenissen die door Satan rechtstreeks of door mid­del van door hem beïnvloede men­sen bewerkstelligd zijn. Aards den­ken heeft dus totaal niets uit te staan met de door God goed geschapen planeet de aarde, maar alles met de door de duivel ontwrichte menselij­ke ordening op de wereldbol.

Als we mensen als Paulus in hun manier van denken navolgen, volgen we de éérste uitvoerder van Gods goede gedachten na: Jezus, de Christus. Hij is de tweede Adam en de eerste geestelijke mens. Hij is ons in alles voorgegaan en is daar­door ook op alle terreinen ons voor­beeld geworden. Hij was Paulus’ richtsnoer en tevens van een ieder die zich door de Geest van de Christus leiden laat.

Moeten we dus allemaal een kleine Paulus worden, of misschien wel grote Paulus? Alsjeblieft zeg! De Here God doet niet aan klonen hoor: elk schepsel is volkomen uniek.

Maar op één manier mogen we gelij­kelijk aan de gang zijn gegaan: we mogen allemaal samen met de Geest die ons gegeven is, invulling aan ons leven geven. Daarmee hoef­de Petrus niet in de huid van Paulus te kruipen en Paulus niet in die van Petrus.

We mogen allen de eigen identiteit behouden en ons ontwikkelen over­eenkomstig Gods bedoeling met ons leven. We worden geen kunstmatig aangelegd bos met enkel bijna iden­tieke naaldbomen, maar ieder van ons mag (overeenkomstig de eigen aard) uitgroeien tot een geestelijke eik, een den, een wilg, een palm­boom, een appel-, peren- of vijgen­boom. Nooit zal de Heer aan een pruimenboom bananen verwachten;

Hij geeft ons alle ruimte om naar ons wezen een volkomen goede boom te kunnen zijn. Alleen zó zul­len we overtuigd mee kunnen zin­gen: Jezus, U volgen wij!

Een hoge positie

In het burgerschap van het Koninkrijk van God is ons een ver­heven plaats geschonken. We mogen het denkniveau van de Meester benaderen en bezig zijn met de gedachten die de eeuwige God zelf van eeuwigheid gehad heeft. De nieuwe schepping waar we deel van uit mogen maken, is geënt op God* ’ oorspronkelijke blauwdruk. Hij is namelijk niet al scheppende tot de ontdekking gekomen dat het nóg beter kan als Hij van tevoren van plan was geweest, maar Hij heeft wegen gezocht om alsnog te berei­ken wat Hem van de aanvang af voor ogen heeft gestaan. Onze posi­tie in de hemel hebben we dus aan de onveranderlijke liefde van de Vader en aan de onbaatzuchtige inzet van Christus Jezus te danken. Dat geeft ons alle reden tot dank­baarheid voor hun genadevol aanbod en geen enkele aanleiding tot een hoogmoedige wandel op de hoge weg.

Ons verblijf in de hemelse regionen (en de uitstraling daarvan op aarde) zal er één zijn in vrijmoedige nede­righeid. We hebben inderdaad een hoge positie van de Heer ontvangen, maar we zullen nimmer vergeten dat we die uitsluitend aan zijn goed­gunstigheid te danken hebben. Ieder zal zich de daarbij horende zegenin­gen op zijn of haar plaats volledig mogen toe-eigenen. Voor valse bescheidenheid is er geen enkele aanleiding, want onze God wil dit aan ieder die komt wel geven.

Er zijn derhalve geen redenen onze weg met ‘hoge ogen’ te vervolgen. Het is Góds weg en wij zijn Gods mensen die zijn uitnodiging aan ieder ander mogen doorgeven. Dat houdt ons op onze plek: huizenhoog verheven boven de machten der duisternis en hun invloedssfeer, maar op gelijke voet met de mensen die met ons de aarde bevolken.

Wie het anders beleeft, wie zich ver­heven acht boven (al of niet gelovi­ge) medemensen, loopt gevaar bui­ten de gezindheid van de Christus te geraken. Hij is de Koning van ons die zijn onderkoningen mogen wezen. En Hij is niet uit op slaafse erkenning, onderworpen gedrag of het naar de ogen kijken. Hij is volko­men zichzelf, de Geest vervulde mens, precies zoals zijn Vader altijd al gedacht had dat de mens eens worden zou. Nou, wij zullen zijn als Jezus. Net zo koninklijk. Met gezag in de geestelijke wereld en met ver­draagzaamheid en acceptatie ten aanzien van de mensen. Dat is een feest! Je hoeft je voor niemand meer te bewijzen en een ander hoeft dat ook niet meer voor jou. Onze identi­teit ligt vast verankerd in de gemeenschap met de eerstgeboren Zoon van de hemelse Vader.

Gaat Jezus ons verlossen?

De gelovige joden verwachten al eeuwenlang de Messias, de Christus, die hen verlossen zal van al hun vij­anden. Ze geloven niet dat Jezus de met Gods Geest gezalfde Zoon is – ze erkennen Hem hoogstens als een wat wonderbaarlijke joodse rabbi. Dat zij voor de komst van de verlos­ser naar de toekomst kijken, is dus allerminst verwonderlijk.

Maar dat geldt toch niet voor ons? Wij geloven dat het verlossende werk van Christus Jezus al een klei­ne 2000 jaar geleden heeft plaatsge­vonden, dus kan het toch niet zo zijn dat we naar Hem opnieuw als naar onze Verlosser uitzien? We zien zijn komst tegemoet als degene die de werken der duisternis definitief teniet zal doen en het oor­deel vellen zal over wie in de tweede opstanding tevoorschijn zal komen. Dat oordeel zal per persoon uitge­sproken of wel de redding of wel de veroordeling betekenen. Wie even­wel al eerder deel gekregen heeft aan de opstanding ten leven, wordt helemaal niet meer geoordeeld. We zijn al lang en breed verlost door Jezus; uitzien naar Hem als onze toekomstige verlosser zal derhalve voor ons niet relevant meer wezen! Toch klopt die redenering niet. Voor geen meter. Wat in de voorgaande alinea beschreven staat is absoluut waar, daar niet van! Maar we ver­wachten Jezus immers ook niet als de verlosser van onze innerlijke mens. . . die is inderdaad allang en breed bekeerd en vrijgemaakt van de verdorven invloeden van de vorst van deze wereld. Terecht schrijft Paulus dat we burgers van een rijk in de hemelen zijn – dat behoeven we dus niet alsnog te worden. We hebben ons domicilie in het hemel­se Jeruzalem en we mogen in de hemelse gewesten vrijuit functione­ren als mensen die hun door de Heer aangewezen plaatsen hebben ingenomen.

Toch is er een niet onbelangrijk ele­ment in ons leven dat in het verlos­singswerk van Christus Jezus nog niet aan z’n trekken is gekomen. Tot nog toe is alleen onze innerlijke mens, onze ziel en onze geest aan het verderf ontkomen. Dat is op zich al van onschatbare waarde. Maar er is meer: ook ons lichaam zal verlost van het verderf tot een totale ver­nieuwing mogen komen.

Daar gaat het over in dit gedeelte van Paulus’ brief. Ons lichaam is vernederd. Zelfs de gezondste en fraaist gevormde mens hier op aarde heeft een lichaam dat aan de natuur­lijke dood niet ontkomen zal. Tenzij de Heer is teruggekomen om ook de laatste fase van het verlossingsplan ten uitvoer te brengen. Dan is er een overgang van de geestelijke mens die op dat moment nog ‘in het vlees’ is, naar een geestelijk mens in een verheerlijkt lichaam aan dat van de Heer gelijk. En de doden die in de Heer gestorven zijn, zullen in de

Heer verrijzen om samen met de overigen voor altijd in de vrede en harmonie van de Meester te functio­neren. In een uiterst spannend g bezig zijn, zonder ooit in een over­spannen toestand te geraken. Dan is de nieuwe schepping af en heeft onze hemelse Vader vele toegewijde zonen.

De mate van vernieuwing van onze innerlijke mens kunnen we zelf mede bepalen in de ontwikkeling van de mens Gods in ons. Die gena­de heeft Hij ons gegeven. Op de laat­ste fase, die van de vernieuwing van ons lichaam, kunnen we evenwel geen enkele invloed uitoefenen. Daarvoor zijn we volledig afhanke­lijk van Christus Jezus. Maar één ding is zeker: we kunnen bouwen op al zijn beloften. We zullen samen nieuwe mensen zijn, naar geest, ziel en lichaam.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

 “Als het ergens tijd voor is, dan is het tijd om het Woord hoog te houden”. Zomaar een regel uit een artikel waardoor we onlangs getroffen wer­den en waar wij het natuurlijk voor de volle 100% mee eens zijn. Toch dienen wij ons te realiseren dat het Woord pas werkelijk betekenis krijgt als wij beseffen dat het gaat om ‘het Woord in het Woord’ en daarmee bedoelen wij Jezus Christus, de zoon van de levende God. Hij is het ‘vlees­geworden Woord’ degene waar alles om draait. Zonder Hem zullen wij nooit kunnen begrijpen waarom het in het Woord (de Bijbel) werkelijk gaat. Zeker in de tijd waarin wij leven gaat het erom dat Hij de basis van ons geloofsleven is, Hem volgen wij na en dan raken we niet in de onrust of verwarring, wat er ook in deze wereld gebeurt, maar blijven we ervaren hoe ons leven onder alle omstandigheden gekenmerkt wordt door stabiliteit, vrede en blijdschap.

Tevredenheid en geluk van jonge mensen

Aan de regels: “Neen, de wereld weet het niet; wat Gods grote liefde ons biedt. . . ”, uit een oud lied, moes­ten we denken toen we onder de kop “CBS: Jeugd gelukkig” in een artikel in De Telegraaf van Annemiek Paping lazen dat de meeste Nederlandse jongeren in ons land gelukkig en tevreden zijn met hun leven. “Ze genieten vooral van de enorme vrijheid die ouders hen gun­nen. Dat blijkt uit de landelijke Jeugdmonitor van het Centraal Bureau voor de statistiek (CBS)”. “Levensvisies als politiek, godsdienst of verkering vormen nog nauwelijks een punt van discussie”, zegt CBS- woordvoerder Jan Latten in een toe­lichting. “Wat dit betreft is het gene­ratieconflict verdampt”.

Opvallend noemt hij de liberale opvattingen ten opzichte van seks. Liefst 67 procent van de ondervraag­de pubers (15 tot en met 17 jaar) stelt dat ouders er geen bezwaar tegen hebben als een ‘verkering’ bij hen op de kamer blijft slapen”. Meer dan de helft van alle 16- en 17-jarigen gebruikt de ‘pil’. Terugkerende strijdpunten met vader en moeder zijn: meehelpen in huishouding, het tijdstip van thuiskomen ’s avonds en het studiebelang”.

Temidden van de vele berichten in de media over zich misdragende 4 jongeren zou je kunnen opmerken: dus het is allemaal zo erg nog niet met het verval van normen en waar­den waarover zoveel geschreven en gesproken wordt. Waar maken we ons druk over? Een groot deel van de jeugd is immers tevreden en voelt zich gelukkig?

Levensverandering

We kunnen ons voorstellen dat zolang men het nieuwe leven in Christus niet kent dit inderdaad het geval is, want de ontbrekende dimensie van het leven veroorzaakt dat alles geconcentreerd is op het motto: ‘carpe diem’, (pluk de dag), geniet van ’t leven, want je leeft maar even. . . Pas als de werkelijke levensverandering heeft plaats gevonden, doordat men Christus heeft leren kennen, gaat men ont­dekken wat werkelijk gelukkig zijn betekent. Dit betekent niet dat men allerlei wetten krijgt opgelegd die met het werkelijk christen zijn niets heeft te maken. Religieuze, vrome geesten uit het rijk der duisternis hebben wat dat betreft in het verle­den (en vaak ook vandaag nog!) veel schade veroorzaakt waardoor velen zich van het echte geloof hebben afgekeerd.

Jonge mensen die Christus hebben leren kennen en Hem volgen, weten en ervaren hoe er echt perspectief in hun leven komt en laat zien hoe ‘het geluk’ van mensen die Christus niet kennen in feite een surrogaat-geluk zonder inhoud is.

Uiteraard is het hun verlangen dit door te geven aan de jongens en meisjes waarmee ze opgroeien, die bij hen op school zitten of waarmee ze op hun werk te maken hebben. Soms ontstaat een vruchtbaar gesprek of kan er uitgenodigd wor­den voor een jeugdmeeting, maar in de alle gevallen is het belangrijk dat de anderen uit hun wijze van leven gaan ontdekken wat werkelijk geluk­kig zijn betekent en ook het verlan­gen krijgen dat echte geluk te leren kennen. Ook het gebed mag in dit opzicht niet worden vergeten, want nog altijd zijn de woorden van Jacobus ‘rechtsgeldig’ als hij schrijft dat het gebed van een rechtvaardige veel vermag, doordat er kracht aan verleend wordt.

Niet bang zijn voor nieuwe angstaanjagers

Als er iets is dat in de wereld regeert, is het wel de angst. Ongelimiteerde angst vaak. Bang zijn voor zaken die de mensheid bedreigen, is iets dat met grote regelmaat welhaast hysterische vor­men aanneemt. Het is nog niet zo lang geleden dat men in de westerse wereld benauwd was voor het mach­tige communistische Oostblok, met Sovjet Rusland aan het hoofd. Er werden zelfs hele studies over gehouden met de hand op de bijbel. Heden ten dage is daar niets meer van overgebleven. Maar het heeft de angst niet weggenomen. Voor dat waar men beangst voor was zijn nu andere angstaanjagers in de plaats gekomen: de moslimwereld, het internationale terrorisme en de ziek­te sars zetten nu de toon van de verschrikking. Is daar dan geen enkele reden toe? Wel wis en zeker, maar met de psalmdichter mogen we zeggen: “Ik vrees geen kwaad, want U bent bij mij”. Dat is onze zekerheid: Vader zal ons nooit in de steek laten. Hij is in alles wat ons benauwen kan, de betrouwbare die ons perspectief geeft.

(Cees Maliepaard)

De volledigheid van de Bijbel ter discussie

Is de Bijbel zoals wij die kennen wel volledig? Door alle eeuwen heen is dit een telkens terugkerende vraag, evenals de vraag welke vertaling nu de juiste is en het dichtst bij de grondtekst staat. Er wordt over beide onderwerpen vaak veel strijd gevoerd. Wat de ‘volledigheid’ van de Bijbel betreft lazen we in de Zwolse Courant een verslag van een discus­sieavond in Hattem waar voor de vrije geloofsgemeenschap NPB ds. Menno Rouvoet sprak over het onderwerp ‘Wat niet in de Bijbel mocht’.

“De lezing ging over het ontstaan van de bijbel en met name over de boeken en evangeliën die niet in de bijbel terecht kwamen.

In het jaar 367 werd namelijk in Carthago tijdens een belangrijke kerkvergadering de bijbel samen­gesteld uit de bekende 66 Bijbelboeken. Daarnaast werden veel andere terzijde geschoven en vielen buiten de boot. Deze gaan momen­teel door het leven als de apocriefe boeken. Inmiddels zijn deze in het Nederlands vertaald en twee dikke pillen vertellen de verhalen die niet in de bijbel terecht kwamen. Soms bevatten deze boeken waardevolle aanvullingen op de Bijbelverhalen, soms ook leveren ze duidelijk een spanningsveld op met de huidige uitleg van de bijbel, jarenlang wer­den de andere geschriften verketterd, tot ze in 1945 na ongeveer 1600 jaar terug gevonden werden in aarden kruiken in Egypte. Deze geschriften waren er door monniken verstopt toen ze verboden werden.

Voorbeelden

Menno Rougoor gaf een groot aantal voorbeelden van gebruiken en tek­sten die in de kerk spelen en die duidelijk niet uit de bijbel afkomstig zijn, zoals de os en de ezel in de kerststal en het verhaal van de zoge­naamde kindheidsevangeliën waarin vertelt wordt dat Maria 14 jaar oud was toen ze Jezus baarde in de stal die waarschijnlijk een grot was.

Ook blijkt Jezus, volgens Rougoor, niet een braaf jochie te zijn geweest in zijn jeugd en gaf Maria hem regelmatig een flinke afstraffing, tot een pak voor zijn billen toe.

Uiteraard gaven dit soort inzichten een spanningsveld met de verhalen in de bijbel. Geen wonder dat de boeken werden weggestopt.

Rougoor ging tenslotte nog in op de wat mysterieuze tekst ‘Gelukzalig is de leeuw die door de mens wordt opgegeten, want de leeuw zal mens worden. Vervloekt is de mens die door de leeuw wordt opgegeten, want de mens zal leeuw worden’. Deze tekst wijst volgens de predi­kant op het beheersen van dierlijke krachten in de mens.

Ook de androgynie in de mens kwam ter sprake, waarbij de man een vrouwelijke kant heeft en de vrouw ook mannelijke eigenschap­pen toont.

In het evangelie van Thomas zegt Jezus: Als jullie het mannelijke en het vrouwelijke tot één maken, dan zullen jullie het Koninkrijk binnen­gaan. Veel van de beweringen van de omstreden theoloog Kuitert steunen op de vertellingen in de apocriefe boeken. Het was stof genoeg voor 

een boeiende discussie”, zo eindigt dit verslag over deze bijeenkomst.

Waar gaat het om?

Zoals we in het begin al schreven is er altijd discussie geweest of de Bijbel wel volledig is. Maar de vraag is of dit wel van kardinaal belang is en dan is ons antwoord ‘neen’, want wie de Bijbel alleen maar leest als wetenschappelijk boek, al of niet vol­ledig en juist vertaald, zal zich alleen maar hierover druk maken en altijd buiten beschouwing laten waarom het in de Bijbel werkelijk gaat, namelijk om vrede met God te ont­vangen door geloof in Jezus Christus. En die vrede ontvangt men na overtuiging door Gods Geest, die ons maakt tot nieuwe scheppingen. Het is Zijn Geest in verbondenheid met onze geest die ons geestelijk inzicht verschaft. Dan maken we ons niet druk om bijvoorbeeld ‘het beheersen van dierlijke krachten’ in de mens, wat ds. Rougoor naar voren brengt, maar ontstaat de juiste visie hierover, namelijk dat we dan te maken hebben met verkeerde geesten uit het rijk der duisternis waarvan we eerst bevrijd kunnen worden of die we kunnen weerstaan door Gods Geest die in ons is.

Natuurlijk kan het interessant zijn voor de natuurlijke mens allerlei bij­zondere dingen te ontdekken in de Bijbel of andere geschriften, maar als men voorbij blijft gaan aan de dingen waarom het in het Koninkrijk Gods werkelijk gaat, is men bezig met de ‘buitenkant’ van het geloofsleven, terwijl het juist gaat om de ‘binnenkant’. De werke­lijkheid is van Christus en die kun­nen we alleen beleven door Hem te aanvaarden en te volgen. God wil zich door Zijn Geest aan ons open­baren en als die Geest in ons is laten we ons niet in de war brengen door alles wat vanuit de religieuze wereld op ons afkomt.

 

De liefde tot de waarheid door Herman Robbertz (2 Thess. 02:10)

De geest zegt:

God heeft zeker wel gezegd:

“Gij zult niet eten van enige boom in de hof?”

De geest zegt:

Indien Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelf dan naar beneden;

er staat immers geschreven:

“Aan zijn engelen zal Hij opdracht geven aangaande u, en op de handen zullen zij u dragen. ‘

De geest zegt:

Allen die van Israël afstammen zijn kinderen Gods.

God maakt onderscheid tussen een Jood en een Griek, en de tussenmuur die scheiding maakt, mag niet worden weggebroken.

De geest zegt:

De babybesprenkeling is in de plaats gekomen van de onderdompeling na de bekering,

De geest zegt:

Een mens is maar een mens, en geen mens kan ooit volmaakt worden.

De geest zegt:

In elke gemeente is wel wat, en dat zal ook altijd zo blijven.

De geest zegt:

leder die “Heer, Heer” roep t, die komt er wel.

Dus maak je maar niet druk om al die verschillende opvattingen.

Gods Geest zegt:

Geliefden, vertrouwt niet iedere geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn.

Gods Geest zegt:

Aanvaard de liefde tot de volle Waarheid, dan zul je kunnen standhouden in de strijd, en meer dan overwinnaar zijn, door je eenheid met Hem die de Waarheid is.

 

De levensgeest van de gemeente door Wim te Dorsthorst

Het Pinksterfeest, dat we onlangs weer hebben gevierd, is voor heel veel mensen een onduidelijk en ongrijpbaar gebeuren. Kerstfeest en Pasen, ja, dat gaat nog; met Kerst heb je een kerstboom en een krib­betje met een kindje, met Pasen is er het kruis en het lege graf; dat is allemaal zichtbaar en tastbaar te maken, maar wat moet ik mij bij Pinksteren voorstellen? Wat is dat: ‘de heilige Geest’?

Maar Pinksteren is een heilsfeit van de hoogste orde; de meest grensverleggende en vernieuwende gebeurte­nis.

Het is juist door de heilige Geest dat het nieuwe leven, door de Heer Jezus bewerkt op Golgotha, in men­sen tot leven komt en tot ongekende hoogte wordt gebracht.

Waar de heilige Geest binnenkomt, vinden ongelooflijke veranderingen plaats. Dat was op de eerste Pinksterdag toen de heilige Geest in de wereld binnen kwam, maar dat is ook voor ieder heel persoonlijk, die de heilige Geest bewust ontvangt. Handelingen verhaalt hoe in die bovenzaal, waar de 120 eenparig bid­dend aanwezig waren, daar plotse­ling een geluid was als van een geweldige windvlaag, als van een hevige storm, zegt de Leidse ver­taling. Het schudde de Jeruzalemmers wakker en een grote menigte kwam op dit geluid af. Er waren tongen als van vuur en dat zette zich op ieder van de aanwezi­gen in de bovenzaal. En de toege­stroomde menigte hoorde, piet grote verbazing, hoe ze met andere ton­gen spraken, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken, terwijl het gespro­kene toch door al de bevolkingsgroe­pen in hun eigen taal verstaan kon worden. Er wordt vermeld dat al de toehoorders buiten zichzelf waren en geheel met de zaak verlegen! De heilige Geest kwam zeker niet stie­kem en stilletjes de schepping bin­nen en ook niet in het leven van de mensen! Handelingen 2 vers 1 tot en met 13 (Hand. 02:01-13).

 

Dit is het!

In het Oude Verbond rustte de Geest wel eens op een enkeling voor een bepaalde taak, zoals bij Mozes, de Richters, David, de profeten, e. a. , maar nu kwam er een inwoning in het hart van velen en dat was geen tijdelijke zaak, maar een eeuwige verbintenis. De Heer Jezus sprak daarvan en zei dat de Trooster, de Geest der waarheid, zou komen om tot in eeuwigheid bij en in de mens te zijn. Dat grijpt dus zelfs over de dood heen! Johannes 14 vers 16 en 17 (Joh. 14:16-17), De belofte van Joel werd vervuld. Hij sprak: “Het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik zal uitstor­ten van Mijn Geest op alle vlees” Handelingen 2 vers 17a en Joël 2 vers 28a (Hand. 02:17a en Joël 02:28a).

Tot het volk van God behoren was vanaf nu niet meer beperkt tot het Joodse volk op grond van afstam­ming van Abraham en besnijdenis, maar het Nieuwe Verbond was én voor Joden én voor alle volken. Uit alle volken, naties, groeperingen, talen,. . . zou de Heer Jezus nu Zijn gemeente gaan bouwen met mensen die vervuld zijn met de heilige Geest zoals de apostelen op die eerste Pinksterdag. De apostel Petrus, bij wie angst en schroom plaats heeft gemaakt voor grote vrijmoedigheid, roept het uit: ‘Dit is het’!

Er breekt bij Petrus, door de heilige Geest, een openbarend begrip door, waardoor hij de oudtestamentische profetieën verstaat en begrijpt dat de profeten gesproken hebben van de genade voor de gemeente van Jezus Christus 1 Petrus 1 vers 10 tot en met 12 (1 Petr. 01:10-12).

Niet alleen Joël, maar verschillende profeten en de Heer Jezus, hebben de heilige Geest aangekondigd als ‘De belofte’ van de Vader voor het Nieuwe Verbond. De heilige Geest is de bevestiging en de verze­geling van het Nieuwe Verbond. Wat een feestdag zal dat geweest zijn daar in Jeruzalem! De rituelen die bij het Pinksterfeest hoorden, zullen nog wel vervuld zijn in de tempel, (Pinksteren was immers het feest van de eerstelingen of het wekenfeest, Deuteronomium 16 vers 9 en 10 (Deut. 16:09-10), maar verder zal alle aandacht uit zijn gegaan naar het ‘Nieuwe Pinksteren’ op het tempelplein. Er was kracht Gods in de prediking van Petrus wat uitliep op een groot doop­feest, en de heilige Geest zal uitge­stort zijn op deze mensen die zich lieten dopen, naar de belofte van God Handelingen 2 vers 38 tot en met 40 (Hand. 02:38-40).

En toen het avond geworden was van die fantastische dag, was de gemeente van Jezus Christus gebo­ren. Drieduizend hadden als ‘Eerstelingen’ het woord van de apostelen aanvaard en gehoorzaamd Handelingen 2 vers 41 (Hand. 02:41).

Het nieuwe is gekomen

Het oude, bestaande uit de wet, met vele rituelen in de tempel in gewijde kleding, wat slechts een schaduw was, had afgedaan en het nieuwe tijdperk in Christus was aangevangen.

God woont niet langer in een tempel met mensenhanden gemaakt, maar in harten van mensen die gereinigd zijn door het bloed van het Lam, gedoopt zijn in water en vervuld met de heilige Geest Handelingen 7 vers 48; Handelingen 17 vers 24; 1 Korinthe 6 vers 19 en 20 (Hand. 07:48; Hand. 17:24; 1 Kor. 06:19-20).

De apostel Paulus schrijft later aan de Korinthiërs: “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbij gegaan, zie, het nieuwe is gekomen. En dit alles is uit God” 2 Korinthe 5 vers 17 (2 Kor. 05:17). Het oude is definitief voorbijgegaan en kan derhalve ook nooit meer terug komen. De Heer Jezus heeft eens en voor altijd vrede met God bewerkt door het bloed van het kruis voor alle volken en het Joodse volk is, zonder enig onderscheid, één met alle andere volken.

De apostel schrijft daarover in Efeze 2 vers 11 tot en met 22 (Ef. 02:11-22). Hij schrijft onder andere: “Want Hij is onze vrede, die de twee één heeft gemaakt en de tus­senmuur, die scheiding maakte, de vijandschap, weggebroken heeft, doordat Hij in zijn vlees de wet der geboden, in inzettingen bestaande, buiten werking gesteld heeft, om in Zichzelf, vrede makende, de twee tot één nieuwe mens te scheppen, en de twee, tot één lichaam verbonden, weder met God te verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijand­schap gedood heeft. En bij zijn komst heeft Hij vrede verkondigd aan u, die veraf waart, en vrede aan hen, die dichtbij waren; want door hem hebben wij beiden (Joden en heidenen) in een Geest de toegang tot de vader” Efeze 2 vers 14 tot en met 18 (Ef. 02:14-18).

De apostel noemt hier de gemeente van Jezus Christus een lichaam waarin Joden en heidenen tot één verbonden zijn en beide door de ene heilige Geest toegang hebben tot de Vader bij Wie de Jood niet meer is dan de heiden.

God heeft gesproken in Zacharia 4 vers 6 (Zach. 04:06): “Niet door kracht noch door geweld, maar door Mijn Geest! Zegt de Here der heerscharen” (zie ook het artikel “Niet door kracht of door geweld. . . ”).

Al de gelovigen, van al de volken en culturen, worden door de heilige Geest tot één lichaam verbonden, wat een bijna ongelooflijk wonder is. Door de heilige Geest worden al die leden tot één lichaam samengevoegd, waarvan de Heer Jezus het Hoofd is.

De levensgeest

In 1 Korinthe 12 vers 12 en 13 (1 Kor. 12:12-13) lezen , we die bekende uitspraak van Paulus: “Want gelijk het lichaam één is en vele leden heeft, en al de leden van het lichaam, hoe vele ook, één lichaam vormen, zo ook Christus; want door een Geest zijn wij allen tot een lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en allen zijn wij met één Geest gedrenkt”.

De apostel duidt hier de gemeente aan met de benaming: ‘Christus’, en zegt dat de gemeente door één Geest tot één lichaam gedoopt is en dat iedere gelovige apart daarin, door die ene zelfde Geest gedrenkt is. Dit is een prachtige en zeer belang­rijke werkzaamheid van de heilige Geest. Dat geldt voor de plaatselijke gemeenten, maar ook voor de gemeente wereldwijd! Over de gehe­le aarde, worden al de waarachtig wedergeboren gelovigen tot één lichaam samengevoegd, door die ene heilige Geest van God.

Dit zal aan het einde tot een volheid komen zoals wij ons nu nog nauwe­lijks voor kunnen stellen. Eén gemeente uit alle volken, talen, stammen, en natiën, met al die ver­schillende culturen en specifieke eigenschappen, maar toch één in Christus. Eén lichaam en één Geest! Geweldig!

De heilige Geest is dus ‘De Levensgeest van de gemeente’ Die aan alle leden leven geeft. 

Een levend organisme

Dat is een belangrijk principe! De apostel maakt in genoemde tekst een vergelijking met ons eigen lichaam. We kunnen dus zeggen: zoals onze eigen “levensgeest” leven geeft, groei bewerkt, alles onder­houdt, bestuurt, opricht en geneest in ons leven, zo doet dat ook de hei­lige Geest in de gemeente. Dat is een voortdurende werkzame kracht in de gemeente. De gemeente is evengoed een levend organisme als het menselijk lichaam.

Dit alles betekent ook dat, daar waar de heilige Geest ontbreekt, in welke groepering of kerkstructuur dan ook, er geen sprake kan zijn van ‘het lichaam van Christus’. Ik denk dat dat wel duidelijk is, want zoals in het natuurlijke geldt dat het lichaam zonder de geest dood is, zo is ook het geestelijke lichaam, de gemeen­te, zonder de heilige Geest dood. Wij hebben in de kerkgeschiedenis gezien hoe waar dit is!

Paulus zegt ook dat iemand die de Geest van Christus niet heeft, Hem ook niet kan toebehoren Romeinen 8 vers 9b (Rom. 08:09b). Dan kun je dus geen lid van het lichaam, de gemeente, zijn want de heilige Geest maakt iemand tot een levend lid van Christus.

De heilige Geest is dus de levens­geest van de gemeente en voegt al die verschillende leden tot één lichaam samen, met Jezus Christus als Hoofd. Vandaar dat de apostel de gemeente aanduidt met ‘Christus’; de gemeente ontleent immers haar identiteit aan het Hoofd.

De Geest uit God

Maar de heilige Geest is ook de levensgeest van God. Ook dat legt de apostel uit in vergelijking met onze eigen mensengeest. Hij schrijft in 1 Korinthe 2 vers 10 tot en met 12 (1 Kor. 02:10-12): “Want ons heeft God het geopenbaard door de Geest. Want de Geest doorzoekt alle dingen, zelfs de diepten Gods. Wie toch onder de mensen weet, wat in een mens is, dan des mensen eigen geest, die in hem is? Zo weet ook niemand, wat in God is, dan de Geest Gods. Wij nu hebben niet de geest der wereld ontvangen, maar de Geest uit God, opdat wij zouden weten, wat ons door God in genade geschonken is”.

1 Korinthe 2 vers 10 en 11 (1 Kor 02:10-11) wil ik nog eens weer­geven zoals het staat in de Willibrord-vertaling:

“Maar aan ons heeft God het geo­penbaard door de Geest. Want de Geest van God doorgrondt alles, zelfs de diepste geheimen van God. Ook onder ons mensen wordt iemands wezen gekend door zijn eigen geest. Zo kent alleen de Geest van God het wezen van God”.

Als je deze woorden op je in laat werken ga je iets begrijpen van de hoge bedoeling van God met de Gemeente van Jezus Christus. De levensgeest van God is ook de levensgeest van de gemeente, waardoor wij gaan weten wat ons in genade geschon­ken is, zegt de apostel; wat hij in  1 Korinthe 2 vers 7 (1 Kor. 02:07) noemt; “De heerlijkheid die God van eeuwigheid heeft voorbe­schikt voor de gemeente”.

Hij onderwijst ons hiermee over het geheimenis van God en de heilige Geest in vergelijking met ons eigen functioneren als mens.

De Geest weet wat in God is

Duidelijk is uit de woorden van de apostel dat het diepste wezen van God nooit te leren kennen is zonder de heilige Geest. “Zo kent alleen Geest van God het wezen van God”, zegt het Woord.

Verder onderwijst hij dat de mens een ‘geest’ heeft, ‘een levensgeest’, en hij zegt dat dat voor God precies evenzo geldt.

En zoals onze eigen mensengeest het diepste wezen van het menszijn doorgrondt en alleen de diepste geheimen kent (je kunt immers je hele leven een geheim meedragen zonder dat iemand dat weet) zó is dat ook bij God, zegt Paulus, “Want alleen de Geest van God doorgrondt alles van God”.

Zo heeft God de mens geschapen naar Zijn beeld. God en mens lijken op elkaar en passen bij elkaar. De mens is van Gods geslacht Handelingen 17 vers 28 en 29 (Hand. 17:28-29). Gods Geest en de mense­lijke geest kunnen worden tot één geest, zoals man en vrouw in het huwelijk worden tot één vlees 1 Korinthe 6 vers 17 (1 Kor. 6:17). Hoe bijzonder mooi heeft God dit alles geschapen. God is veel men­selijker dan wij ooit gedacht hebben en de mens is veel goddelijker dan wij ooit begrepen hebben! Door de heilige Geest mogen we dat leren verstaan.

Als een lamp

De geest van de mens, zegt Spreuken 20 vers 27 (Spr. 20:27), is als een lamp, als een schijnend licht, en doorzoekt alle schuilhoeken van het menselijk hart. Dat is door God zo geschapen. De mensengeest weet dus precies wat in de mens is en dat klopt hele­maal met wat Paulus ook zegt.

En dan zegt hij verder: “Dat is bij God precies hetzelfde”!

“De Geest van God doorzoekt of doorgrondt alles van wat in God is, Zijn diepste wezen, de meest gehei­me gedachten, zelfs de diepste geheime roerselen, alleen de Geest van God kent het wezen van God”. Wat is dat toch een wonderlijke zaak!

“De Heilige Geest, de Geest van God, is dus de levensgeest van God”.

En die ‘levensgeest’ van God is nu dus ook ‘de levensgeest van de gemeente’, waardoor de gemeente een bovennatuurlijk, op goddelijk niveau functionerend, lichaam behoort te zijn.

Alles wat de heilige Geest werkt in de gemeente, aan gaven, krachten, wonderen, profetie, wijsheid, ken­nis,. . . het is bovennatuurlijk, het is uit God, door Zijn Geest.

De goddelijke natuur

Petrus schrijft dat wij deel hebben gekregen aan de goddelijke natuur 2 Petrus 1 vers 4 (2 Petr. 01:04). De heilige Geest maakt ons deelgenoot van de natuur van God. Immers de natuur, de soort zou je kunnen zeggen, is in de geest. Dat geldt voor God en voor al het geschapene wat leven heeft.

Zo hebben wij deel gekregen aan de natuur van God en Jezus Christus, en kunnen bovennatuurlijke krach­ten geopenbaard worden en werk­zaam zijn in ons midden en in ons leven. De gemeente van Jezus Christus zal, naar de wil van God een orgaan zijn, een lichaam zijn, in Zijn schepping die door de heilige Geest vervuld zal zijn met de volle kennis van God; met Zijn liefde, barmhartigheid, ontferming, met Zijn hele wezen en Zijn leven.

“Opdat gij vervuld wordt tot alle volheid Gods” Efeze 3 vers 19b (Ef. 03:19b). Door middel van dit heilige volk zal God in de schepping onge­kend heilzaam werken, en het rijk der duisternis volkomen teniet doen.

Met de komst van de heilige Geest is hemel en aarde, het geestelijke en het natuurlijke, het goddelijke en het menselijke, samengevloeid. Er is een eeuwige verbinding tot stand gekomen tussen God en mensen en dat zal er eenmaal op uitlopen “Dat God alles zal zijn in allen” 1 Korinthe 15 vers 28 (1 Kor. 15:28). En het zal altijd blijven zoals God gesproken heeft: “Niet door kracht noch door geweld, maar door mijn Geest! Zegt de Here der heerscharen”.

 

 

Een voorbeeld van betrouwbaarheid. Door Roel Schipper

“En de Here sprak tot Mozes van aangezicht tot aangezicht, zoals iemand spreekt met zijn vriend; dan keerde hij terug naar de legerplaats. Maar zijn dienaar Jozua, de zoon van Nun, een jonge man, week niet uit de tent” Exodus 33 vers 11 (Ex. 33:11).

Beproefd betrouwbaar

Gods Woord geeft ons een aantal voorbeelden van mensen die met grote inzet en toewijding de raad Gods voor hun tijd hebben gediend. Op één van hen willen we hier nader ingaan. We komen zijn naam voor het eerst tegen als het volk Israël, op weg naar de berg Sinaï (in het boek Deuteronomium bij voorkeur Horeb genoemd) zich legert te Refidim. Het feit dat het volk zich hier legert, versterkt de indruk dat hier water­bronnen moeten zijn geweest, “maar daar was geen water voor het volk om te drinken” Exodus 17 vers 1 (Ex. 17:01). Waarschijnlijk waren deze water­bronnen niet toereikend voor zoveel mensen en hun vee. De Amelekieten – rondzwervende woestijnstammen – eisten de zeggen­schap over deze bronnen voor zich op en (verbolgen over de Israëlitische indringing) stortten zich als roofvogels op hen om ze te verjagen en zich te verrijken met de buit van hun bezittingen.

Jozua, die geboren was omstreeks de tijd toen Mozes uit Egypte naar Midian vluchtte, had in zijn jeugd onder de slavenarbeid geleden. Hij had de verdrukking aan den lijve ondervonden. Uit het feit dat Mozes Jozua tot zijn persoonlijke dienaar kiest en hem vraagt de leiding van de strijd op zich te nemen, blijkt dat hij voldoende vertrouwen in hem heeft om hem het opperbevel toe te vertrouwen. Mozes onderscheidt door de Geest Gods zijn zuivere en voortreffelijke eigenschappen. Jozua wordt niet bezield door een geest van lafhartigheid. Integendeel: we bespeuren hier reeds, hoewel hij nog jong is, zijn geloofszekerheid en vastberadenheid.

Goed voorbeeld doet goed volgen. Het is ongetwijfeld op zijn credit te schrijven dat er een opmerkelijke mentaliteitsverandering plaatsvindt. Het is amper een maand geleden dat een ongedisciplineerde bende, bestaande uit slaven en ‘een menigte van allerlei slag’ Exodus 12 vers 38 (Ex. 12:38) uit Egypte was gevlucht. Hun geest was gebroken en hun wilskracht geknakt vanwege de zweep van de slavendrijvers, die hen jarenlang hadden geprest tot steeds zwaardere arbeid. Jozua slaagt erin bij de mannen die hij uitkiest om met hem ten strijde te trekken, het geloof op te wekken. Exodus 17 vers 9 (Ex. 17:09) Let er op dat Jozua hier in feite doet wat later Gideon op last van de Here moet doen ten einde een bruikbare ‘Gideonsbende’ te for­meren.

Jozua zondert diegenen af, die onbe­vreesd de strijd met de vijand aan­durven omdat ze de verlossing van de Here verwachten. Hierin volgt hij zijn grote leider na, die eveneens trachtte het geloof bij het volk aan te wakkeren toen de Rode Zee hun de doortocht versperde. “Maar Mozes zeide tot het volk: Vreest niet, houdt stand, dan zult gij de verlos­sing des Heren zien, die Hij u heden bereiden zal; want de Egyptenaren, die gij heden gezien  hebt, zult gij nimmermeer zien. De Here zal voor u strijden, en gij zult stil zijn” Exodus 14 vers 13 en 14 (Ex. 14:13-14).

Hoe mooi wordt ons het geheim meegedeeld van die wonderbaarlijke overwinning. Terwijl Jozua in geloof de strijd aanbindt, bidt de op heuvel­top gezeten Mozes het gebed des geloofs, terwijl hij de staf Gods omhoog houdt. Deze staf vertegen­woordigde in de geestelijke wereld de God van Israël. Door de staf Gods omhoog te houden legt Mozes, ondersteund door Aaron en Hur, ‘de hand op de troon des Heren’.

Als de strijd tegen het ondergaan van de zon onbeslist dreigt te blij­ven, spreekt Jozua, zich richtend tot de Here, de bekende geloofswoorden: “Zon, sta stil te Gibeon en gij, maan, in het dal van Ajjalon!” Jozua 10 vers 12 (Joz. 10:12). Zo brengt hij, in het gebed terzijde gestaan door zijn meester, Amalek de eerste beslissende slag toe. Dit is voor hem een voorproefje en tevens een handgeld voor de komende verovering van het land der belofte.

Er is in het leven van Jozua een ont­wikkeling te zien, een voorbereiding op en een toerusting tot zijn uitein­delijke taak:

Het volk in het beloofde land te brengen.

Toezien op een correcte verdeling ervan.

Voorwaar, geen gemakkelijke opdracht! Voordat hij de leiding van Mozes te zijner tijd kan overnemen, zal hij echter eerst zelf moeten leren om volkomen in de gezindheid en de geest van zijn meester te hande­len. Hiervoor is nodig een innige en vertrouwelijke omgang. Het verlan­gen naar zo’n verstandhouding wordt bij hem gaandeweg groter. We vinden hem dan ook steeds in zijn nabijheid. Dit blijkt o. m. wanneer Mozes en Jozua de berg afdalen en het volk met afgoderij bezig vinden. Beiden zijn volkomen onwetend van hetgeen er intussen in het leger­kamp gaande is.

Trouw zijn in alles

Vanwege zijn niet aflatende trouw en grote betrokkenheid, geeft Mozes hem een vooraanstaande plaats in de tabernakel. Wanneer Mozes het kamp verlaat om ‘van mond tot mond met Jahweh te spreken’, blijft Jozua als zijn vertegenwoordiger in de tent der samenkomst. Hij neemt zogezegd de honneurs waar en houdt de wacht Exodus 33 vers 11 (Ex. 33:11). Mozes kan hem steeds meer toevertrou­wen. Tot de 12 verspieders die uitge­zonden worden om de hoedanigheid van het volk en het land Kanaän te verkennen, behoort ook Jozua.

Alle verspieders brengen een posi­tief verslag uit aangaande de vrucht­baarheid en de aantrekkelijkheid van het land. Daarover bestaat bij nie­mand twijfel of onzekerheid, maar met het oog op de sterkte van de ste­den en de inwoners, hebben alleen Jozua en Kaleb vertrouwen in het vermogen van het volk Israël om het in bezit te nemen. Zij spreken het volk moed in om het goede land dat Jahweh hun onder ede beloofd heeft, zich toe te eigenen.

Hun aanmoedigingen worden echter platgewalst door de angst en negatie­ve uitlatingen van de andere tien, die het volk zozeer afschrikken dat het weigert een poging te onderne­men, ja zelfs naar Egypte wil terug­keren Numeri 14 vers 3b (Num. 14:03b). Het volk dreigt hen te stenigen en ze ontsnappen ternauwernood aan de dood. De Here geeft Jozua en Kaleb de belofte dat zij het land ‘vloeiende van melk en honig’, mogen binnengaan, omdat in hen ‘een andere geest’ is Numeri 14 vers 24 (Num. 14:24).

Mozes is ervan overtuigd dat het plan Gods door de hand van Jozua voortgang zal hebben. Hij geeft hier op profetische wijze uiting aan door zijn oorspronkelijke naam Hosea (verlossing), te veranderen in Jozua (De Here is verlossing). De naam Jahweh wordt aan de zijne toege­voegd en dus in feite met zijn wezen verbonden. Voortaan zal Jozua de belichaming worden van zijn nieuwe naam en gedurende zijn leven komt Israël het dichtst bij de verwerkelijking van het ideaal van het volk van God Jozua 11 vers 15 en Jozua 24 vers 31 (Joz. 11:15; Joz. 24:31).

Als de tijd van het afscheid van Mozes, de grote leider en wetgever, nadert, wordt hem formeel opgedra­gen om Jozua als zijn opvolger aan te stellen en hem en Eleazar, de priester, de taak over te dragen van de uiteindelijke verdeling van het veroverde gebied onder de 12 stam­men.

Getrouw van begin tot eind

Na verloop van jaren volvoert Jozua, inmiddels een oud man, zijn laatste opdracht. Dan blijkt opnieuw zijn grote onbaatzuchtigheid. Hij, de grote leider, die zo lang op zijn erf­deel had moeten wachten vanwege de ongehoorzaamheid van het volk, had het beste voor zich kunnen opeisen. Hij laat echter alle anderen voorgaan en neemt genoegen met de laatste plaats Jozua 19 vers 49 en 50 (Joz. 19:49-50). Bovendien wil hij zich niet verrijken ten koste van zijn broeders en neemt hij geen extra bezit boven de anderen. Hoe edelmoedig en voorbeeldig!

Lange tijd nadat de Here Israël rust gegeven had van alle vijanden, roept Jozua geheel Israël (vertegenwoor­digd door hun stamhoofden, rech­ters en opzieners) bijeen te Sichem. Eens ontving Abraham op deze plaats Gods eerste belofte aangaande dit land, en deze was volkomen in vervulling gegaan. Ooit had Jakob op zijn terugreis uit Mesopotamië zich in Sichem gevestigd en de vreemde góden die zijn huisgenoten bij zich droegen, verwijderd door deze te begraven onder de terebint.

Op deze plaats, eeuwen later, wekt de hoogbejaarde Jozua in een laatste toespraak het volk nogmaals op, de Here met een volkomen toegewijd hart lief te hebben en te dienen.

“Doet weg de góden die uw vaderen gediend hebben aan de overzijde der Rivier en in Egypte, en dient de Here”.

De Septuagint zegt hier: “doet de vreemde góden weg die in u zijn”. Jozua legt de beslissing van degenen die de Here willen dienen vast in een verbond en richt een gedenk­steen op als een stille getuige van hun belofte. Hij spreekt de bekende woorden: “kiest dan heden, wie gij dienen zult. Maar ik en mijn huis, wij zullen de Here dienen!” Jozua 24 vers 15 (Joz. 24:15).

Hoe verstrekkend zijn deze woor­den! Jozua wijst niet alleen anderen de weg, hij geeft zelf het voorbeeld.

Met ‘mijn huis’ worden dan ook niet 4 slechts zijn huisgenoten bedoeld, maar deze woorden hebben een veel grotere reikwijdte. Vergelijk Genesis 18 vers 19 (Gen. 18:19): ‘Want Ik heb hem gekend, opdat hij gebieden zou, dat zijn zonen en zijn  huis na hem de weg des Heren zouden bewaren door gerechtigheid en recht te doen, opdat de Here aan Abraham vervulle wat Hij over hem gesproken heeft’.

Het gaat hier over het (geestelijk) nageslacht van Abraham. Het huis van Abraham vormen dus diegenen die de geloofsweg van Abraham gaan. Naar analogie hier­van kunnen we zeggen het huis van Jozua vormen zij die in het voet­spoor van het geloof van Jozua wan­delen en de weg des Heren bewaren. Ruim 34 eeuwen na zijn heengaan is zijn levenswijze voor ons die de voetstappen drukken van de ware Jozua van het Nieuwe Verbond, nog steeds tot geestelijke inspiratie en aanvuring. Immers, tot Zijn huis behoren wij.

 

God is liefde door Duurt Sikkens

Deze uitspraak van Johannes is niet zomaar uit de lucht komen vallen. Het is een gedachte die langzaam en zeker is gaan rijpen in zijn leven. Hij ging veel om met Jezus, zat ’t liefst dicht bij hem, “aan zijn boe­zem” Johannes 13 vers 23 (Joh. 13:23) en kwam daar tot de sterke en ontroerende conclusie dat de omgang met de zoon werkelijk leven betekende: alleen liefde en niets anders. Immers, de zoon was altijd zelf “aan de boezem des Vaders” Johannes 1 vers 18 (Joh. 01:18) en vanuit deze innige en daardoor sterke relatie kon hij de mensen vertellen wie God was (en is).

Vele volgelingen van Jezus hadden daar toentertijd moeite mee en van­daag de dag is het niet veel anders. God, die enkel liefde is? Dat is toch niet mogelijk? Hij is daarnaast toch ook streng, vreeswekkend en angst­aanjagende in zijn onverbiddelijke oordelen?

De ellendige gevolgtrekking van vele gelovigen die Hem niet werkelijk kennen is dat God meer dan één gezicht zou hebben. Dat komt over­een met de visie van het oude volk Israël dat zich in al die jaren nog niet geestelijk had losgemaakt van de “andere góden voor Zijn aange­zicht”. Ik noem dat maar ‘Egyptisch denken’. Egypte met zijn veelgoden­dom.

En de eigenschappen van de afgo­den werden geprojecteerd op hun God. Hem werden eigenschappen toegedicht die Hij niet bezit: ziekte en dood, macht en geweld, voor- én tegenspoed en noem maar op. Alles zou van God afkomstig zijn.

Samengevat zijn goed en kwaad ver­enigd in een en dezelfde persoon. Dit verwerd tot een onberekenbare God met vele gezichten. Een kind kan je vertellen dat dat geen gezicht is. Stel je een grillige, onberekenba­re huisvader voor, onderhevig aan allerlei stemmingen. Daarbij voelt een kind zich absoluut niet veilig, ondanks de inspanningen van een sussende moeder die met die man heeft leren leven. . .

Jezus kon daarom rekenen op heel veel tegenstand. Zijn strijd was niet zozeer tegen boze geesten, maar veeleer tegen de ingevreten misvat­tingen omtrent het Vaderbeeld. Hij kwam tot de zijnen, maar hij werd niet aangenomen want wie de Vader niet kent zal ook het Vaderbeeld ver­werpen. Dat beeld was hij zelf, Zijn gelijkenis. Toen Jezus zei dat wie hem zag de Vader zag, werd de tegenstelling tussen de denkwerel­den duidelijk. De God die hij open­baarde strookte immers niet met de heersende!) opvattingen.

“God is één” is een heel andere uit­spraak. Het betekent dat Jezus zelf ook één is, net als de Geest. En degenen die daaruit zijn geboren worden ook één.

Je kunt je afvragen waarom ‘gods­dienstige’ mensen zo afknapten op zijn zachtmoedigheid, zijn beschei­denheid en ontferming. Ze ergerden zich kapot aan hem. En wie zich zó ergert gaat dan zelf kapot. Ik denk dat het wordt veroorzaakt door het verschil in gezindheid tussen hoe­den en heersen, tussen genade en machtsdrift. Wordt aan dat laatste getornd dan slepen ze er hun god bij om hun macht te bekrachtigen en te spreken van ‘Zijn wil’. De bron van leven wordt voor zulke ‘andersden­kenden’ een bron van ergernis.

 

Enkel liefde

God is liefde. Deze liefde is niet een van zijn vele eigenschappen maar is de bron waaruit al Zijn andere eigenschappen voortkomen. Hij is enkel liefde. Zijn diepste verlangen gaat uit naar de mens, Zijn mede­mens, naar jou. Kun je je Zijn gezicht voorstellen wanneer Hij omgaat met degene die ‘aan Zijn boezem’ zit? Een mens met wie Hij Zijn gedachten kan delen? Hij doet Zijn aangezicht over je oplichten omdat jij bij Hem bent, omdat je Jezus’ woorden gelooft en hij heeft laten merken hoe en wie zijn Vader is: iemand die net zolang heeft gezocht tot Hij jou heeft gevonden. En Hij blijft bij jou als de altijd Aanwezige, omdat Hij zélf jou zo liefheeft. En als er iets is wat rust geeft is het wel te weten dat er van je wordt gehouden. Als er iemand is die rust geeft is Hij het wel. En je mag komen en bij Hem zijn zoals je bent, met je onvermogens, je tekort­komingen, je wonden, je teleurstel­lingen, je verleden. Hij is veel te blij dat je weer thuis bent.

In die rustgevende relatie ontvangt je ziel genezing. Je mag dan veel kennis bezitten en inzicht en zo, maar het gaat uiteindelijk om jou, je kwetsbare en gekwetste wezen. Dan wordt datgene wat zo in je verdeeld is weer heel. Dat is je heling, wan­neer je ook één wordt. Dan wordt het gebed van Jezus als de goede herder ‘dat we één worden’ verhoord Johannes 17 vers 22 (Joh. 17:22).

De Vader en de zoon zijn inherent, ze gaan innig samen. Dat is een kostbaar geheim dat alleen in de Geest, in Zijn Geest van liefde is te beleven. Dat is de ‘tent der samen­komst’, die in de hemel is en tegelij­kertijd op aarde Openbaring 21 vers 3 (Openb. 21:03), met andere woorden Zijn tent. Dat heeft niets te maken met godsdienstige plichtplegingen en ander uiterlijk vertoon, met heerschappij of mani­pulatie.

Dit samenzijn (wat is dat eigenlijk een mooi woord) kan slechts in het verborgene worden beleefd, in stil­heid en vertrouwen. Er staat ergens geschreven dat het evangelie bestemd is voor de ootmoedigen, de barmhartigen, de ‘stillen in den lande’.

En degenen die wachten op zijn ver­schijning zullen Hem zien gelijk hij is in de Zijnen die Hem liefhebben en die Hij liefheeft. Laten we daar­om liefhebben met de liefde waar­mee hij ons liefheeft. Ik denk dat we dan werkelijk vrij worden.

 

Voorwoord bij kenmerken van sektarisch denken door redactie

Wat is een sekte? Het woord wordt in de Grote Van Dale omschreven als: “de gezamenlijke aanhangers van een, met name godsdienstige gezind­heid, die op bepaalde punten afwijkt van een meer oorspronkelijke waaruit zij is voortgekomen”. Het woord heeft veelal een ongunstige betekenis.

Omdat ook echte christenen soms het etiket ‘sekte’ krijgen opgeplakt (dat gebeurde ook al in de begintijd, zie Handelingen 24 vers 5; Handelingen 24 vers 14; Handelingen 28 vers 22 (Hand. 24:05; Hand. 24:14; Hand. 28:22) is het belang­rijk dat we over dit onderwerp een juiste visie hebben. Jildert de Boer behandelt in dit speciale artikel op uitvoerige maar duidelijke wijze de verschillende facetten van deze mate­rie (-red. ).

 

Kenmerken van sektarisch denken door Jildert de Boer

Wat is een sekte?

Dr. F. Boerwinkel definieerde het in de vijftiger jaren van de vorige eeuw het begrip sekte als volgt: “een sekte is een groep mensen, die, voorname­lijk uit begeerte naar zuiverheid en met verabsolutering van een deel­waarheid, de solidariteit met het grote geheel van de groep verbreekt, en die deze breuk niet meer als smart ervaart”. Het woord komt van het Latijnse woord sequi (=volgen). Men volgt een bepaalde leider of stichter of men behoort bij een groep volgelingen rondom een lei­dend beginsel. In het Nieuwe Testament komt het voor als vert­aling van het Griekse woord hairesis, dat duidt op een partij, dan wel (negatiever) een ketterij. De ongun­stige betekenis van het woord “sekte” heeft de overhand gekregen, waarbij men denkt aan groepen met duidelijk afwijkende gedachten van de gangbare, historische christelijke doctrines. Geen enkele groep wil uiteraard zichzelf als “sekte” gebrandmerkt zien. Toch kom je regelmatig bewegingen tegen -bin­nen het brede gebied van wat chris­tendom heet- die wellicht in de Geest begonnen zijn, maar zich van lieverlee verkeerd ontwikkelden, of zelfs in het vlees eindigden.

Overigens tekenen we hierbij aan dat er soms sprake was en is van herstelbewegingen, die veelal (tijde­lijk) “heilzaam eenzijdig” de geves­tigde kerk(en) onder terechte kritiek plaatsten en vergeten (deelwaarhe­den met vreugde herontdekten! We denken bijvoorbeeld aan dg doop in de heilige Geest en de gaven van de Geest, aan de werkelijke mogelijk­heid tot heiliging en aan het proces tot volwassen zoonschap. Dergelijke groepen werden vaak ten onrechte met het etiket “sekte” gelabeld.

Karakteristieken

Welke karakteristieken vertonen naar het sektarische neigende groe­pen? We willen een aantal typerende kenmerken op van sektarisch den­ken binnen het christendom in het algemeen opsommen. De meeste geestelijke kringen die men wel als sekte aanduidt zullen niet alle teke­nen tegelijk vertonen die we hier vermelden. Als een groepering een aantal van deze karakteristieken wel vertoont, dan is het nodig om alert te zijn. In verband met de gevaren die christelijke stromingen bedrei­gen, ook de meer charismatische onder hen, willen we een aantal ijk­punten noemen, die ons er opmerk­zaam op kunnen maken dat schone schijn bedrieglijk kan zijn.

Daarbij is het addertje onder het gras dat er in twijfelachtige bewe­gingen vaak een mix is van veel goeds, maar gemengd met on-Bijbelse leringen of kwalijke praktijken. Het gaat niet altijd om een valse leer, maar soms ook om een exclusieve, elitaire houding tegenover andere christenen, terwijl de leer groten­deels juist kan zijn en het leven best oprecht. Daarbij willen we niet alles wat zich (nieuw) aandient op het christelijke erf bij voorbaat als fout zien, maar het is wel nodig een wachter te blijven en dat is iets anders dan een bangerik voor elke nieuwe geestelijke impuls die geuit wordt en waarvan men op onderde­len best het een en ander zou kun­nen leren. Een gewaarschuwd mens telt echter voor twee!. De gave van onderscheiding van geesten is broodnodig! Wanneer men namelijk nadenkt over het fenomeen “sekta­risch denken” dan resoneren er machten der duisternis mee op de achtergrond (gecamoufleerd of ach­ter de schermen) of zelfs op de voor­grond (brutaal en openlijk).

We geven de volgende belangrijke wezenstrekken van sekten of -milder aangeduid- groepen met sektarische neigingen aan:

1.Naast Christus het op de voorgrond treden van de persoon van de stichter en de huidige leider (s) van de beweging

Deze beschouwt men als de aller­grootste Godsmannen, waardoor men ertoe komt de hoofdleiders op een voetstuk te plaatsen en wordt er op een ongezonde manier hulde aan hen bewezen. Dit eerbewijs aan grondleggers kan zelfs bijna concur­rerend worden met de eer die alleen past voor het hoofd van de gemeen­te, Jezus Christus. De stichter of hedendaagse leider, dan wel groep leiders, wordt een positie toegekend, die doet denken aan grote of kleine pausen.

Charismatisch leiderschap kan indruk wekken, maar wordt helaas te weinig naar Bijbelse maatstaven getoetst. Mooie woorden van “de Heer dit en de Heer dat” zeggen lang niet alles en sluiten een moge­lijk manipulerend optreden niet uit. Toetsing aan het Woord en aan het leven (van in het bijzonder de lei­ders) blijft altijd geboden!

Er is dikwijls sprake van een pirami­devormig, dominant en autoritair leiderschap, waarbij onderricht en leiding altijd van de pers(o)on(en) aan de top komt. Bij de onderlaag moet er meestal sprake zijn van tota­le onderwerping. Op de keper beschouwd kan er machtsmisbruik van leiders aanwezig zijn door over de kudde te heersen.

Bij Bijbelse gemeentevorming is er juist sprake van een omgekeerde piramide, waarin Christus de onder­ste en eerste steen is, Hij die kwam om te dienen. Daarin komt vervol­gens vooral de dienst van alle gele­dingen in groeiende mate naar voren in een wederzijds dienstbe­toon Efeze 4 vers 16; 1 Petrus 4 vers 10 en 11 (Ef. 04:16; 1 Petr. 04:10-11).

2.Bij de Bijbel als Gods Woord komen de geschriften en/of openbaringen van de grondlegger van de groep en diens hedendaagse opvolgers als juiste uitleg van (of zelfs toevoeging aan) de Bijbel

Deze menselijke geschriften of mon­delinge openbaringen krijgen een (bijna) absoluut gezag, waaraan men zich moet conformeren. Vanuit deze bronnen -namelijk de eigen geschriften en/of speciale openba­ringen- wordt de interpretatie van de Bijbel ter hand genomen en een andere zienswijze wordt niet getoler­eerd. Geschriften van andere god­vruchtige broeders of zusters (buiten eigen kring) worden niet geaccep­teerd, of in elk geval als van veel lagere waarde bekeken.

Er is sprake van een eigenaardig, bij­zonder leersysteem, vaak met een absolute claim. Eigenaardig kan betekenen vreemdsoortig, maar tevens duiden op eigenaardigheden, die goede nevenaccenten vertolken, die -tussen de afwijkingen door- zor­gen voor een bepaalde mystieke aan­trekkingskracht op geloofspunten die men veelal elders mist, zoals bij­voorbeeld een bepaalde mate van geborgenheid van de groep.

3.De eigen beweging of groep ziet men als de enige echte kerk, Gods ware gemeente en/of (leidend tot) de Bruid van Christus

Contacten met andere christenen worden ontmoedigd, behalve wan­neer het naar meer zoekenden zijn, die mogelijk voor de groep gewon­nen kunnen worden als zij interesse tonen.

Eigendunk, zelfingenomenheid en collectieve trots spelen een grote rol. Er is een neiging om alleen eigen lectuur en slechts eigen liederen aan te bevelen en al het andere verdacht te maken of met een korreltje zout te nemen. Dit heeft tot gevolg dat men in isola­tie ten opzichte van andere god­vruchtige gelovigen leeft. Zoiets duidt op een werking van geestes- machten vanuit de onzichtbare wereld, die eenheid in verscheiden­heid loochent, want alleen wij zijn uniek, denkt men. Andere christelij­ke bewegingen worden bij voorbaat met argusogen bekeken en gemi­nacht.

Sommige sekten gaan zover dat alleen mensen die tot hun uitverko­ren groep behoren behouden wor­den. Andere groepen, die naar het sektarische neigen, zien zichzelf als DE gemeente, die de “broedplaats” van de Bruid van Christus zal (gaan) vormen, hoewel men wel erkennen wil dat andere christenen door ver­geving van zonden gered kunnen worden.

Echter het aanhouden van relaties met vroegere gemeenteleden wordt doorgaans sterk afgeraden of zelfs verboden. Deze afvalligen hebben in hun optiek het licht van de waarheid losgelaten. Daarom kunnen “uittre­ders”, die de hechte gemeenschap om diverse redenen verlaten, te maken krijgen met een sociaal isole­ment, omdat men vrijwel alleen in de groep vrienden en geloofsgeno­ten had. Dit scheiden doet lijden!

4.De meeste naar het sektarische nei­gende, christelijke groepen werken in het algemeen vooral onder christenen, om hen in hun groep in te lijven, maar evangeliseren weinig onder niet-christenen

Teleurgestelde christenen kunnen aangetrokken worden door het goede leven van liefde en broeder­schap in de beweging zonder het gevaar te onderkennen van de exclu­sieve opstelling van de gemeen­schap. Een nieuw contact wordt met veel toegenegenheid en aandacht omringd, om hem/haar tot een deelgenoot van de groepsgemeenschap te maken. Veelal werkt men niet of nauwelijks onder de echte, niet bereik­te heidenen. Men schiet graag onder de “duiven” van andere gemeen­schappen en men zoekt daar vooral naar de ontevredenen en de teleurgestelden. We merken daarbij op dat veel mensen terecht naar meer van God hunkeren, maar in diverse ker­ken en kringen helaas “stenen voor brood” krijgen.

5.Onderwaardering van de rechtvaar­diging uit het geloof en over beklemtoning van de rechtvaardiging uit goede werken

Men spreekt veelal weinig over de ultieme waarde van Golgotha en de vergeving van zonden zonder wer­ken door het vergoten bloed van Christus. Vaak is er sprake van “werkheiligheid”.

De leden van een christelijke cult gaan vaak innerlijk gebukt onder de last die de leiders hen opleggen, hoewel zij naar buiten toe een voor­treffelijk leven (lijken te) presente­ren. Sommigen onder hen lijden onder een voortdurend schuldgevoel van de aanklager der broeders, satan, en voelen zich veroordeeld. De sociale controle in de hechte groep maakt velen benauwd zich aan de geschreven of ongeschreven regels van de leiders te onttrekken of er zelfs maar vragen over te durven stellen. De angst is aanwezig om buiten de fijne broederschap terecht te komen, waarvan men zich afhan­kelijk voelt. Er is sprake van een bepaalde mate van bewustzijnscontrole en velen ontwikkelen een zwak geweten waardoor het denken wordt besmet. Goede werken in God ver­richt komen voort uit een levend geloof en daar is niets mis mee!

6.- Geheimzinnige geslotenheid betreffende de geloofsinhoud

Tegenover buitenstaanders wordt er anders gesproken dan tegenover mensen van de eigen groep.

Wanneer men bevraagd wordt over de geloofsinhoud binnen de gemeenschap, dan worden afwijken­de opvattingen niet genoemd of slechts vaag omschreven, om naar buiten toe gemakkelijker geaccep­teerd te worden. Er is soms sprake van een bepaalde geheimzinnigheid, die alleen doorbroken kan worden als men zelf betrokken raakt in de gemeenschap en een ingewijde wordt in die bijzondere kennis.

Als er door buitenstaanders doorge­vraagd wordt naar punten die niet zo helder vanuit de Bijbel kunnen wor­den aangetoond, dan beroept men zich op speciaal licht en de openba­ring van de heilige Geest over de geheimenissen van God. Gods geheimenissen worden echter in het Nieuwe Testament geopenbaard!

De ware christelijke gemeente is een open gemeenschap, die niets te ver­bergen heeft, maar van harte naar buiten het licht van het evangelie laat schijnen. Wel zal zij openbare zonde uit haar midden weren.

7.Opgedrongen gelijkvormigheid

Er is weinig plaats voor enige ver­scheidenheid in denken, want iedere uitverkorene moet zo mogelijk exact dezelfde denkbeelden en vormen erop na houden als het model van de grondlegger of het hedendaagse hoofdkwartier. Voor het hebben van kritiek wordt voortdurend gewaar­schuwd, zelfs als dit slechts opbou­wend bedoeld is tot een vruchtbare gedachtewisseling, waartoe even­wel meestal weinig ruimte bestaat. Er kan soms sprake zijn van het na papegaaien van de inzichten en het spraakjargon van de leiders, ook als die terminologie niet recht­streeks aan de Bijbel is ontleend. Er ontstaat hierdoor een eigen groeps­cultuur met een eigen sfeer en niet zelden een gedrukt, wettisch klimaat en een stand ophouden van een bepaalde mate van geestelijkheid tegenover de andere groepsleden, want er wordt op elkaar gelet. Dan wordt er geleefd voor het aangezicht van mensen en voor de erkenning van mensen. Het gaat er juist om alleen voor Gods aangezicht te (leren) leven in de volle vrijheid van de Geest van Christus zonder een slaaf te zijn van mensen 1 Korinthe 7 vers 23  (1 Kor. 07:23).

8.Onderwaardering van studeren, familiebanden en hobby’s

Vaak eist het leven in de (sub)groep van de gemeenschap het individu zo op, dat zaken als doorstuderen, het onderhouden van natuurlijke ban­den buiten de broederschap en het bezig zijn met hobby’s van minder belang of zelfs als ongewenst wor­den gezien. Al naar gelang een groep meer naar het sektarische neigt, wordt de opstelling op deze levensterreinen rigoureuzer. In gematigder bewegingen zal men zulke zaken niet of nauwelijks onder de aandacht brengen. Natuurlijk is het voor elke christen van belang na te denken over een goede verdeling van de tijd. Daarbij zullen bepaalde dingen uit gesorteerd worden, die wellicht tijds- en arbeidsintensief zijn, zonder dat het nut ervan groot is. Er bestaan groepen die van hun leden verwachten dat al dit soort aardse zaken opgegeven dienen te worden, dan wel beperkt moeten

blijven. Uiteraard mogen we leren bewust te leven, maar vrijheid van keuze op aards (niet: zondig!) gebied is een groot goed!

De teksten in Lucas 14 vers 26; Lucas 14 vers 33 (Luc. 14:26 en Luc. 14:33) over het haten van je eigen leven en het afstand doen van alles wat je hebt worden in dit verband nogal eens oneigenlijk gebruikt. Het gaat er hier om ons eigen leven achter te stellen bij het leven met God en om innerlijk los te zijn van al het aardse en niet vast te zitten aan iets of iemand, wat als een rem zou kun­nen werken op het volle, volledige, leven met God.

9.Een ongezond omgaan met geld, macht en seks

Geldzucht, machtsstreven en seksuele onregelmatigheden zijn drie gevaren die elke christen bedreigen, inzon­derheid geestelijke leiders. Hoge bomen vangen veel wind van demo­nische geesten. Op dit gebied kun­nen we een woord van Paulus goed toepassen: “Daarom, wie meent te staan, zie toe dat hij niet valle” 1 Korinthe 10 vers 12 (1 Kor. 10:12). Hoe goed is het om nederig te blijven, ook als men lei­ding geeft.

Naarmate een groepering naar het sektarische neigt, zien we vaker dat de geldstromen oncontroleerbaarder worden, of dat er een ongezonde (na) druk wordt gelegd op het geven van geld aan het hoofdkwartier of de eigen organisatie. Het uitsluitend geven aan of werken voor (eigen) gemeente projecten wordt (over)gestimuleerd. Soms kan het voorkomen dat leiders zich in de meest letterlijke zin verrijken door gulle gevers. Wanneer het denken in een sektarisch vaarwater terecht komt, krijgen leiders soms een bijna onaantastbare positie, van waaruit zij macht kunnen uitoefenen over de leden, dan wel dat die leden hun geestelijke leiders zo adoreren dat zij die macht krijgen toebedeeld. Een gezonde christelijke leider staat ech­ter zeker altijd open voor correctie! Op seksueel gebied doen zich in meer sektarische kringen vaker ont­sporingen gelden, dan in christelijke kringen waar een nuchtere en even­wichtige kijk op de Bijbel wordt aan­gehouden. Sekteleiders zijn op dit terrein lang niet altijd koosjer. Deze onreinheid weten zij veelal lang ver­borgen te houden op grond van hun bijna onaantastbare, verheven plaats binnen de gemeenschap.

10.Een krampachtig leven in het per­spectief van de eindtijd

Sektarische groepen wagen zich aan voorspellingen omtrent de opname van de Bruid, de wederkomst van Jezus Christus of het einde van de wereld en brengen hun leden vaak in een kramp door deze overspan­nen eindtijdverwachtingen. Als de profetie vals blijkt te zijn, zien we veelal het verschijnsel dat sommigen zich ontgoocheld afkeren en ande­ren des te fanatieker volharden in hun streven. In dit klimaat van druk door opgelegde voorschriften ont­breekt de ontspannen geloofsverwachting die zo typerend is voor waarachtig bijbels christendom. Echt christendom is een leefwijze van binnenuit door de heilige Geest. Het is een voortdurende ontwikkeling op de weg van heiliging zonder opjutte- rij van religieuze geesten!

11.- Manipulatie, intimidatie, indoc­trinatie en controle spelen een niet geringe rol

De leden moeten met hun houding, spreken en gedrag loyaal aan de groep, de leiders en hun speciale meer of minder aan de Bijbel ont­leende leer blijven. Ze ervaren drei­ging van de boven hen geplaatsten dat het slecht met hen zal gaan als ze erover mochten denken weg te gaan. Op die manier wordt er op het gevoel ingewerkt en doen leiders hun gezag gelden. Deze leiders wor­den dikwijls opgehemeld en een kri­tische noot ten aanzien van hen is volstrekt ongewenst. Als mensen overwegen enige afstand te gaan inbouwen, dan komen zij gemakke­lijk in een loyaliteitsconflict terecht. De levens van de sektarisch denken­de groep worden veelal beheerst door de talrijke activiteiten, waarbij zij hekelen dat velen die zich christe­nen noemen zo lauw zijn en daar schuilt een kern van waarheid in. Activisme in de zichtbare wereld hoeft evenwel niet zonder meer een graadmeter te zijn voor een gezond innerlijk geestelijk leven. De inzet voor de groepsactiviteiten, waarbij men niet kan achterblijven, geeft emotionele verbondenheid en een mate van saamhorigheidsgevoel.

Niet het bouwen op Christus, maar het goede leven voor en in de bewe­ging komt dan in het centrum, al zal het duidelijk zijn dat wie op Christus bouwt en in Hem blijft, levensverandering, ervaart. De vraag is echter wie in relatie met Jezus Christus als hoofd en Heer leeft en daarom gemeenschap heeft met anderen die in Zijn licht wandelen, of wie slechts op een bepaalde “broederschapsgeest” drijft.

In een gezonde christelijke gemeen­te staan Woord en Geest beide in het middelpunt en wordt er tevens hoge prioriteit geschonken aan onderlinge gemeenschapsoefening, elkaar leren kennen naar het hart, kortom: er ontstaat een “relatievlechtwerk”, die het individuele denken en handelen evenwel niet verdringt.

De leden van een sektoïde gemeen­schap mogen niet los denken van de groep, maar moeten de groepsmentaliteit aannemen en er afhankelijk van blijven. Bij een niet voldoen aan de groepsnorm ontstaan er schuld- complexen, die psychische proble­men kunnen veroorzaken, vooral bij hen die alles met een nauw geweten op proberen te volgen. De persoon­lijke vrijheid wordt ingeperkt door wat het sektarisch denken niet toege­staan acht. Daardoor komt men ook vaak in identiteitsproblemen terecht. De Heer wil juist dat onze persoon­lijkheid zich ontplooit, dat we tevoorschijn komen als een mens Gods in Christus. Uiteraard gaat dit gepaard met reiniging van alles wat niet past in het goddelijke herstel­plan.

Onbetaalde rekeningen

Vroeger noemde men sekten vaak de onbetaalde rekeningen van de kerk(en). Zij appelleerden op deel­waarheden en onderbelichte geloofs­punten. Bijvoorbeeld: “de eschatolo­gie is het meest verwaarloosde onderdeel van de theologie”, of wel over de leer van de laatste dingen -de eindtijd- is het minst nagedacht in de geloofsleer.

Het probleem van de officiële, geves­tigde kerk was en is soms nog dat men ook niet genegen was die zoge­naamde onbetaalde rekeningen te gaan betalen. Naar het sektarische neigende groepen, maar ook echte herstelbewegingen, hebben terecht de vinger gelegd bij de zere plekken. Ook heeft men sekten wel vergele­ken met insecten, die gaan zitten op de rotte plekken van de institutione­le kerken. Die hebben deze irriteren­de insecten vaak weggejaagd zonder de rotte plekken weg te snijden of ze hebben deze lastige, om hen heen gonzende insecten in een doosje gestopt, dat wil zeggen in de onder­ste la van het kerkelijke archief.

Vaak wist men ook geen raad met mensen die zich lieten (over)dopen, of die bijvoorbeeld blijk gaven van een zogenaamde “pinkster tic”. Zij konden in het kerkelijk klimaat meestal moeilijk gehandhaafd blij­ven of zichzelf daar nog thuis voelen, zodat de evangelische gemeenten in de laatste decennia toenamen. In het gunstigste geval zijn opwekkings- en vernieuwingsbewegingen plus aspecten uit sektoïde groepen een appèl geweest aan het geweten van gevestigde kerken en bestaande gemeenten, die leden aan ingezonkenheid, sleur en traditie zonder levend, sprankelend geloof en zon­der warme betrokkenheid op elkaar!

Lessen ter harte nemen!

Mensen en groepen die min of meer sektarisch in denken zijn, kunnen echt en oprecht overkomen en zijn dat vaak ook, al zijn ze ten dele mis­leid door “vrome” geesten.

Laten wij echter niet vergeten de les­sen grondig ter harte te nemen, die men op positieve punten van naar het sektarische neigende groepen kan leren. Er zijn vragen te beant­woorden als het bijvoorbeeld gaat om het gestalte geven aan een warme, hechte onderlinge gemeen­schap of als er opgeroepen wordt tot geestelijke groei en heiliging.

Daarbij dienen we ons tevens voluit bewust te zijn van de genoemde gevaren die zich via het sektarische denken aandienen. We hebben deze aangereikt om het inzicht in deze niet altijd gemakkelijk te onderken­nen werkingen te verhogen en hopen dat het geestelijk onderscheid tot beoordeling daarmee is toegeno­men!

 

De stem door Froukje Huis

Rrrrrrrrt. . . De telefoon. De vrolijke stem van onze kleindochter kondigt aan dat ze ons komt bezoeken, als het schikt. Natuurlijk, dat schikt altijd.

“Femke komt!” “Gezellig”, zegt Dick.

Rrrrrrrrt. . . Dick neemt de telefoon op en luistert. Een opgewonden stem klinkt door de kamer. “Kalm maar!’, maant Dick, “vertel nu maar eens rustig, wat er aan de hand is”. Buiten blaft een hond. Een boze stem roept: “Castor, hier!”.

Blijkbaar luistert Castor niet.

“Castor, hierrrr zeg ik!”

In de verte huilt een baby: “Lèèèh, lèèèh!”. Alle baby’s huilen op dezelf­de toon , bedenk ik, ’t is voor hen de enige manier om zich te uiten.

Allemaal geluiden uit het leven van alledag. Mensen, dieren en appara­ten die te kennen geven dat er naar hen geluisterd moet worden. Maar alleen de mens is in staat om zelf onder woorden te brengen waarom hij aandacht vraagt.

God heeft ons een stem gegeven als een heel kostbaar bezit. Het geeft ons niet alleen de mogelijkheid om te communiceren maar ook om onze gevoelens te tonen.

Stel je voor dat we alleen maar op één toonhoogte, één dreun konden praten, zoals vroeger wanneer we in de klas de ‘tafels’ opdreunden. We zouden er gauw genoeg van krijgen!

Neen, met onze stem kunnen we duidelijk weergeven, door stembui­ging en kracht, hoe onze gevoelens zijn. We kunnen een vrolijk geluid geven of een somber, verdrietig of boos, wanhopig of overmoedig. We kunnen met onze stem vreugde brengen of ergernis, vrede of twist, liefde of haat. Wat een verantwoor­delijkheid! Hebt u daar wel eens bij stilgestaan?

Ons spreken is vaak zo gedachte­loos. Of is het u nooit overkomen, dat u bij nader inzien tot de conclu­sie kwam: Had ik het maar nooit gezegd!

Jacobus weet ervan mee te praten als hij schrijft over de tong: “Zij is een onberekenbaar kwaad, vol dodelijk venijn. Met haar loven we de Heer en Vader en met haar vervloeken we de mensen die naar de gelijkenis Gods geschapen zijn. Uit dezelfde bron komt zegening en vervloeking voort. Dit moet niet zo zijn”.

Misschien zijn we ons nog te weinig bewust waartoe God ons geschapen heeft. Paulus vertelt ons duidelijk in Efeziërs 1 dat we geschapen zijn

“tot lof van de heerlijkheid van zijn genade en tot lof zijner heerlijk­heid”.

De psalmdichters hadden dat goed begrepen, want de psalmen staan er vol van. Al uit de mond van zuige­lingen en kinderen bereidt God ziel# lof! David wil de Here te allen tijde prijzen en een andere dichter roept: “Mijn mond is vervuld van uw lof, de ganse dag van uw luister” en hij getuigt: “Hij gaf mij een nieuw lied in de mond, een lofzang tot onze God”.

Toch komt ook David tot het inzicht dat hij het wel wil, maar niet altijd doet, daarom bidt hij: “Heer, stel een wacht voor mijn mond en waak over de deuren van mijn lippen”.

We zijn vaak zo vol van de dingen om ons heen, vooral als die bedrei­gend zijn, dat we daar de mond vol van hebben.

Wij hebben echter Gods Geest ont­vangen en kunnen en mogen de dingen zoeken die boven zijn waar Christus is. Als we daar vol van zijn, zal onze stem daarvan spreken. Dan zegt God door zijn Geest tot ons: “Open uw mond en Ik zal hem vul­len”. En zullen we getuigen van de grote daden Gods, want daartoe zijn we geroepen!.