Selecteer een pagina

Levend Geloof – 387

Levend geloof 1997.03-04 nr. 387

Persoonlijk… Door Gert Jan Doornink

De laatste tijd worden we steeds meer bepaald bij de uitspraken die Jezus deed over het Koninkrijk Gods. En dat waren er heel wat! Geen wonder, want Hij, de Mens Gods, was immers de grote vertegenwoordiger van het Koninkrijk. Hij leefde naar de principes ervan zoals de Vader dat bedoelde. En later zou Hij de koning van dat Koninkrijk zijn. Eén van de uitspraken van Jezus was dat het dit Koninkrijk van de kleine kudde was (Luc. 12:32), waarmee Hij duidelijk maakte dat het Koninkrijk Gods, dat bestemd was voor alle mensen, lang niet door alle mensen werd geaccepteerd. Integendeel, slechts een klein deel ging wérkelijk het Koninkrijk binnen en ging leven vanuit de stelregels van dat Koninkrijk. We merken dat ook in onze dagen. Je zou denken dat iedere (wedergeboren) christen in vuur en vlam staat voor dat Koninkrijk, maar dat is bij lange na niet het geval. Sommigen vinden het te exclusief, te sektarisch. Zij denken dat het Koninkrijk gevormd wordt door een groep hoogmoedige christenen die het beter weten dan de anderen. Nu is niet iedere christen een even waardig verte­genwoordiger van dat Koninkrijk, dat is waar, maar dat kan ook niet verwacht worden, want het doel waar een ‘koninkrijks-christen’ zich op richt -de gelijkvormigheid aan het beeld van Christus- is nog niet bereikt. Dat is een proces. Bovendien is er nog kaf onder het koren en dit zal altijd wel zo blijven, maar dat is natuurlijk geen excuus om zelf maar afwijzend te blijven, want dat bete­kent dat men zichzelf benadeeld en buiten de volle heerlijkheid Gods blijft staan. Heel vaak speelt ook onwetendheid een rol. Paulus noemt niet voor niets ‘kennis, inzicht en wijsheid’ belangrijke aspecten van de Heilige Geest. Wat deze ‘onvoldoende kennis’ betreft: daar proberen wij als geloofsmagazine invul­ling aan te geven. In de diverse artikelen, ook in dit nummer weer, willen wij de verdere opbouw van ons geloof stimuleren. De doelstelling van ons blad -de principes van het Koninkrijk Gods centraal te stellen- steken wij daarbij niet onder stoelen of banken. Lees in dit verband ook ons eerste artikel over het vruchtdragende Koninkrijk. Ik hoop en geloof dat dit artikel, en de andere onderwerpen die aan de orde komen, een gezonde en evenwichtige opbouw van ons geloofsleven zullen bevorderen.

 

Bij de voorplaat door redactie

Op de voorpagina deze keer de illus­tratie die Gustave Doré maakte van het verhaal dat het meest bekend is onder de titel ‘De rijke man en de arme Lazarus’ (Luk. 16:19-31). In het artikel ‘De rijke man en de bedelaar’ in dit nummer gaat Duurt Sikkens nader in op de betekenis van dit bij­belverhaal.

Hij wijst erop dat dit verhaal geen gelijkenis is, maar gaat over de wer­kelijkheid van de onzichtbare wereld. Verschillende teksten uit dit Bijbelgedeelte worden, in het licht van Gods Geest, nader uitgelegd.

 

‘Ut Arkien’- vakantieweken

‘Ut Arkien’ gaat ook dit jaar weer varen! Dat is goed nieuws voor allen die houden van een prettige en ontspannen week op het water. Voor hen die het nog niet weten: ‘Ut Arkien’ is een verbouwd bin­nenvaartschip waarmee tijdens de zomermaanden gevaren wordt over de Nederlandse binnenwate­ren. Iedere week, die duurt van maandagochtend tot zaterdagmid­dag, wordt er gevaren naar een bepaalde regio, zoals de Utrechtse vechtstreek, de kop van Overijssel of Friesland.

Van daaruit wordt er iedere dag een bepaalde route gevaren waar­bij verschillende plaatsen worden aangedaan om musea en andere bezienswaardigheden op te zoeken en te winkelen. In het geheel zijn er vijf weken waarop wordt uitge­varen. Op drie ervan wordt ‘s avonds een bijbelinleiding gehou­den. Ook overdag is er natuurlijk voldoende gelegenheid om met elkaar op ontspannen wijze samen te zijn.

De geplande data voor dit jaar zijn: Week 1 van 14 tot 19 juli: met Dick Huis Sr.

Week 2 van 21 tot 26 juli: recreatieweek.

Week 3 van 28 juli tot 2 augustus: met Klaas Goverts.

Week 4 van 4 tot 9 augustus: recreatieweek.

Week 5 van 11 tot 16 augustus: met Klaas Goverts.

Alle gewenste inlichtingen omtrent accommodatie, kosten, enz. worden u gaarne verstrekt door: Jakob en Marry Roosendaal, Enkhuizen.

 

Het vruchtdragende Koninkrijk Door Gert-Jan Doornink

Welvaartstijd
We leven in een tijd van ongekende welvaart. Daar zijn u en ik het ongetwijfeld over eens. Ik spreek nu even in zijn algemeenheid, want ook in deze welvaartstijd zijn er natuurlijk altijd mensen die het materieel niet gemakkelijk hebben. Alleenstaanden, ouden van dagen, sommigen die door bepaalde problemen in financiële moeilijkheden zijn geraakt. Misschien zijn ze wel onder ons. Maar in zijn algemeenheid kunnen we zeggen dat het ons aan niets ontbreekt.
In deze tijd van welvaart zien wij echter ook een ander verschijnsel: de normen en waarden worden overboord gegooid, gezinnen raken uit elkaar, verslavingen vernietigen jonge levens, mensen raken overspannen omdat ze niet opgewassen zijn tegen de druk die de maatschappij op hen legt. Er is een moordende concurrentie in het zakenleven, de sterken blijven over ten koste van de zwakken. Kortom: alles verhardt zich. De Bijbel spreekt niet voor niets dat er een tijd zal komen dat de liefde van de meesten zal verkillen (Matth. 24:14). Schets ik nu niet een te zwart beeld? Ik geloof het niet, en we mogen zeker als christenen deze constatering niet uit de weg gaan. We kunnen niet net doen of onze neus bloedt, en mogen niet redeneren: we zitten veilig binnen de gemeente, ons kan niets overkomen…
Veilig binnen de gemeente
Nu wat die veiligheid betreft, zit het inderdaad wel goed. Psalm 91 zegt niet voor niets dat “wie in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, vernachten zal in de schaduw des Almachtigen”. Wie behoort tot het Koninkrijk van God, mag weten dat hij behoort tot het onwankelbare Koninkrijk dat standhoudt tot in alle eeuwigheid. Wat er ook in deze wereld mag veranderen, ook al zou alles op de helling gaan, Gods Koninkrijk is eeuwig en dat geldt ook door allen die tot dat Koninkrijk behoren. Het Koninkrijk van het licht met Jezus als Koning. Want dat is zo heerlijk te weten: het Koninkrijk is niet iets onpersoonlijks, maar het heeft gestalte gekregen in de Zoon. In en door Hem leren we de levensprincipes van het Koninkrijk kennen. In en door Hem weten wij dat het een levend Koninkrijk is en dat het werkelijke, Goddelijke leven de ‘adem’ is waardoor u en ik kunnen functioneren als nieuwe scheppingen.
Hoe functioneren wij?
Het gaat dus niet alleen om de veiligheid, om de geborgenheid, de zekerheid, maar ook om het functioneren, het openbaar maken dat we nieuwe schepping zijn, het getuige zijn in deze wereld, zodat ook anderen deelgenoot zullen worden van de heerlijkheid van het nieuwe leven dat in ons is. Wie dit over het hoofd ziet, is een soort geestelijke egoïst, in ieder geval niet iemand die werkelijk verstaat waarbij het bij het nieuwe-schepping-zijn om gaat.
In de dagen toen Jezus op aarde was waren er veel mensen die Jezus alleen maar volgden om bijvoorbeeld de tekenen en wonderen die Hij deed. Of zij vonden het prachtig om naar Zijn woorden te luisteren, maar als het er op aankwam waren er maar enkelen die Hem werkelijk gingen volgen. “Dit volk eert mij met de lippen, maar hun hart is verre van Mij”, is een bekende uitspraak van Jezus in dit verband (Matt. 15:08; Jes. 29:13). Daarbij was het niet in de eerste plaats het gewone volk dat Jezus niet werkelijk volgde, maar de geestelijke leidslieden van die tijd liepen hierbij voorop. En dikwijls lees je dan ook dat Jezus in een felle woordenstrijd is gewikkeld met de toenmalige leiders: de Farizeeën en Schriftgeleerden. Terwijl Hij juist in de eerste plaats voor het toenmalige volk van God gekomen was (Matt. 15:24), verwierpen zij Hem. Telkens weer werd Hij afgewezen. Daardoor kwam Jezus op een gegeven moment zelfs tot de uitspraak: “Ik zeg u, dat het Koninkrijk Gods van u zal weggenomen worden en het zal gegeven worden aan een volk, dat de vruchten daarvan opbrengt” (Matt. 21:43).
Het volk van God
Wie is dat volk waaraan nú het Koninkrijk gegeven is? Dat zijn allen die behoren tot de gemeente van Jezus Christus. Let wel: er staat niet dat het Koninkrijk gegeven wordt aan een ander volk. Jezus bedoelde niet: het ene volk is uitgeschakeld en nu komt er een ander volk voor in de plaats. Want dan zou dat betekenen dat er geen enkele Jood het Koninkrijk Gods meer zou kunnen binnengaan. Nee, vooral Paulus maakt later ook duidelijk dat het Koninkrijk Gods bedoeld is voor alle mensen: Joden zowel als niet-Joden. In Christus is ieder onderscheid weggevallen. Maar wat vooral heel belangrijk is dat we acht geven op de uitspraak van Jezus dat het gegeven wordt “aan een volk dat de vruchten daarvan opbrengt”. Met andere woorden; we kunnen niet zeggen ‘ik behoor tot Gods Koninkrijk’ zonder vrucht te dragen. Vrucht dragen hoort erbij. Vrucht dragen is hét kenmerk van hen die behoren tot Gods Koninkrijk.
Blijft vrucht dragen achterwege dan zijn we precies als al die andere mensen, ook in de dagen van Jezus, dan functioneren wij niet in Gods plan, dan zijn we uitgeschakeld in Zijn dienst.
Vrucht dragen
Maar wat is vrucht dragen? Hoe dragen wij vrucht? Vrucht dragen is het openbaar worden als nieuwe schepping in alle facetten van het leven. Vrucht dragen doen niet alleen evangelisten of mensen die zich inzetten in allerlei evangelisatie- of zendingswerk. Maar vrucht dragen is ook je medebroeder- en zuster liefhebben, zich voor hem of haar inzetten in de gewone dingen van de dag.
Vrucht dragen is kunnen vergeven, de ander uitnemender achten dan jezelf, blij kunnen zijn met de blijden en bedroefd met de bedroefden. Kortom: vrucht dragen is het leven van Jezus openbaar maken in al zijn facetten. Wat zei Jezus?: “Wie in Mij blijft, gelijk Ik in hem, die draagt veel vrucht” En als in Galaten 5 de vrucht van de Geest genoemd wordt, namelijk “liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing”, mogen we onszelf afvragen: komen deze eigenschappen door mijn leven heen tot openbaring?
Als Paulus even tevoren de ‘werken van het vlees’ opsomt (en die openbaren zich als we ons laten beïnvloeden door de vorst der duisternis), zegt hij er meteen achteraan: “Wie dergelijke dingen bedrijven, zullen het Koninkrijk Gods niet beërven”. Dan zijn we dus geen vertegenwoordigers van Gods Koninkrijk, maar van het rijk der duisternis.
Belangrijk in deze tijd
Ik geloof dat we een tijd zijn binnengegaan dat de waarachtige gelovigen meer en meer gaan ontdekken dat het ook gaat om de beleving van het geloof in de gewone alledaagse dingen. En dat we geen strijd behoren te voeren over allerlei theologische spitsvondigheden en daarmee onze geestelijke energie verknoeien door ons gelijk te willen halen. Laten we terugkeren tot de kern van ons geloof en alle ballast overboord gooien. En laten we ook elkaar ook geen geestelijke wetten op gaan leggen. Wat de een belangrijk vindt, kan voor de ander totaal onbelangrijk zijn, ‘Vrijheid-blijheid’ is een belangrijk principe voor iedere christen. Ik heb een tijd gehad dat ik bepaalde dingen deed voor andere mensen, misschien niet bewust, maar wel een beetje met op de achtergrond de gedachte: Wat zullen anderen er wel van zeggen? Wat zullen bijvoorbeeld anderen wel niet zeggen als ik niet op die en die vergadering of conferentie kom? Ik ben blij dat ik van deze gedachten bevrijd ben. ‘Vrijheid-blijheid’, En daarmee bedoel ik geen vrijheid die ontaard is in losbandigheid. Vrijheid betekent niet onverschilligheid, er maar op raak leven, doen waar je zelf zin in hebt. Nee, werkelijke vrijheid functioneert niet zonder geloof en gehoorzaamheid. Anders is het een surrogaat-vrijheid, dus onvrijheid.
Genade en opdracht!
Het Koninkrijk Gods is ons gegeven, zegt Jezus. Wat een genade, wat een voorrecht, wat een perspectief. Maar óók wat een opdracht, wat een oproep om je in te zetten voor dat Koninkrijk en voor dat nieuwe leven vanuit dat Koninkrijk. Om vrucht te dragen, zodat ook anderen het verlangen krijgen dat Koninkrijk binnen te gaan. Want het Koninkrijk is ons niet vrijblijvend gegeven, maar het wordt ons alleen toevertrouwd als we de vruchten daarvan opbrengen. Anders wordt het weer weggenomen, zegt Jezus. Je zou ook kunnen zeggen: Dan schuiven we het zelf aan de kant, doordat we er niets meer mee te maken willen hebben.
Nu geloof ik dat we juist als eindtijdgemeente de vrucht daarvan gaan opbrengen. Talrijke beloften in Gods Woord maken dit duidelijk. Het zal worden een ‘gemeente, stralend, zonder vlek en rimpel of iets dergelijks, zodat zij heilig is en onbesmet’, zegt Paulus (Ef. 05:27). En diezelfde apostel zegt ook dat er uiteindelijk zelfs een dag zal komen dat Hij (Jezus) met verbazing aanschouwd zal worden in allen die tot geloof gekomen zijn (2 Thess. 01:10). Dan zien de mensen werkelijk Jezus in ons en zijn we volmaakte beelddragers van Hem, de werkelijke zonen Gods waar de schepping met reikhalzend verlangen op wacht (Rom. 08:19).
Geestelijke groei
Daar groeien we naar toe als we waarachtig en oprecht de Heer dienen. En oprecht de Heer dienen is ondenkbaar zonder dat we geestelijk groeien. Dan gaan we bijvoorbeeld beseffen dat het Koninkrijk waartoe we behoren in de eerste plaats een geestelijk Koninkrijk is. En dat we dus onze plaats met Christus hebben ingenomen in de hemelse gewesten, om van daaruit te kunnen strijden en de machten der duisternis te kunnen overwinnen, die willen beletten dat we geestelijk groeien, zodat we ons als overwinnaars gaan openbaren. Maar dan zijn we niet alleen ‘geestelijk levende christenen’, maar ook praktisch ingestelde christenen in het gewone leven van iedere dag. Want hemel en aarde horen bij elkaar. Ik denk dat er in het verleden wel eens teveel scheiding tussen deze twee is aangebracht. Wie die twee gaat scheiden is verkeerd bezig. Jezus bad niet alleen: “Uw wil geschiede in de hemel”, maar Hij bad: “Uw wil geschiede in de hemel zowel als op aarde” En dan komen de woorden: “Uw Koninkrijk kome”. ‘t Zit eigenlijk allemaal heel logisch in elkaar.
De doorbraak van Gods Koninkrijk
Het Koninkrijk Gods gaat baanbreken, gaat doorbreken. In u en mij, en door u en mij. Halleluja! Geprezen zij God, de Vader en Zijn Zoon, Jezus Christus, die het door de Heilige Geest in ons mogelijk maakt dat dit werkelijkheid gaat worden, dat we vruchtdragers zijn, doordat wij al onze talenten in dienst van Hem en onze naaste hebben gesteld. Dan is het totaal onbelangrijk wat onze taak is. Juist de talenten die God in ons heeft gelegd maken ons geschikt voor een specifieke taak. Door Gods genade heb ik de laatste 25 jaar full-time in Zijn dienst kunnen werken. Maar dat betekent niet dat iemand die een gewone ‘wereldse taak’ heeft, daardoor van minder betekenis zou zijn voor Gods Koninkrijk. Integendeel, de mens ziet aan wat voor ogen is, maar de Heer ziet het hart aan.
Een oud lied zegt: “Al wat gedaan wordt uit liefde tot Jezus, dat houdt zijn waarde en zal blijven bestaan”. Niet onze prestaties zijn belangrijk, maar wat Hij in en door ons kan doen. En die twee gaan altijd samen. Hij werkt in ons met Zijn Woord en Geest en als wij dat beantwoorden met geloof en gehoorzaamheid, worden we meer en meer omgevormd naar Zijn beeld. En daardoor kan Hij via ons werken naar de ander toe. Zo gaat het Koninkrijk Gods werkelijk tot openbaring komen.
Weet u wat Jezus op een gegeven moment zei?: “Het Koninkrijk Gods is binnen in ulieden” (Luc. 17:21, Statenvert.). Wie dit beseft, wie dit invulling geeft weet dat het een vruchtdragend Koninkrijk is en dat wij de vruchtdragers van dat Koninkrijk zijn. 

 

Door God geroepen Door Cees Maliepaard Wijsheid van Judas deel 1 (slot) “Judas, een dienstknecht van Jezus Christus en een broeder van Jacobus, aan de geroepenen, die in God de Vader geliefd en voor Jezus Christus bewaard zijn: barmhartigheid, vrede en liefde worde u vermenigvuldigd” (Judas 01:01-02) Judas is een broer van Jacobus en Jezus. Hij is geen broer van de apostel Jacobus, maar een van de andere zonen van Jozef en Maria. Het pleit voor hem dat hij wel zijn familierelatie met Jacobus accentueert, maar niet die met Jezus. Hij maakt zich bekend als de broer van een gezaghebbend opziener uit de gemeente te Jeruzalem, maar hij wil kennelijk geen misbruik maken van de wel degelijk aanwezige bloedband met Jezus. Judas is sinds zijn bekering, Jezus en Diens boodschap altijd trouw gebleven. Er is niet bijster veel van hem bekend, maar hij zal ongetwijfeld meer gedaan hebben dan het samenstellen van een rondschrijfbrief. Ik ken iemand die dit korte schrijven gekscherend wel aanduidt als de briefkaart van Judas. Nou, je zult maar zo’n briefkaart ontvangen; daar ben je écht gezegend mee!

Gods roepstem
De Here God roept de mens die Hij geschapen heeft, de mens die Hem daarom te allen tijde rechtens toebehoort. Dat geldt in principe dus voor alle mensen. Een duister begrip als dat van de predestinatie, komt klip en klaar niet van de Vader der lichten. Maar wie bijbels gezien een door God geroepene is, heeft Gods roepstem positief beantwoord. Die heeft daar vanuit het hart ‘ja!’ op gezegd en is Gods eerste Zoon in Diens denken, spreken en handelen gaan volgen. Met vallen en opstaan misschien… maar toch!
Judas heeft klaarblijkelijk grondig afgerekend met het verleden, ook met de rudimenten van een natuurlijk machtsdenken. Hij legt de accenten precies waar ze hóren te liggen. Hij is vanzelfsprekend ook niet geroepen als een broer, maar wel als een dienstknecht van Jezus Christus. En in die positie voelt hij zich precies op z’n plaats.
Als God mensen ergens toe roept, zal dat altijd zijn op een plaats die bij hen past. Ook al zal het ons op het moment dat God roept, nog lang niet altijd duidelijk wezen. dat komt echter gauw genoeg, want Gods roepstem ‘klikt’ ontegenzeggelijk in een Gode toegewijd hart.

In de Vader geliefd
Ieder die door de Vader geroepen is tot het volle heil, is door hem geliefd. God de Vader houdt sowieso van Zijn schepselen, maar wel in het bijzonder van de door hem geroepenen, die daar in positieve zin op geantwoord hebben. Met hen kan Hij verder. Met hen kan Hij Zijn plannen verder uit gaan voeren, zodat het zoonschap in velen tot rijpere bloei zal kunnen komen. Gods liefde is onbegrensd, die houdt niet ergens op. God is immers liefde, naar de Schrift… als die liefde dus eindig zou zijn, zou daarmee de Here God zelf Zijn onaantastbaarheid verliezen. Op Vaders liefde kunnen we derhalve bouwen; dat leidt geen enkele twijfel! Hoe is het echter met onze onderlinge liefde gesteld; is die óók zonder enige beperking of komt daar toch op een gegeven moment een einde aan? Als wij van elkaar houden, louter omdat we elkaar aardig vinden, is dat natuurlijk wel positief, maar helaas onvoldoende. Zulk een menselijke genegenheid heeft nu eenmaal z’n grenzen. Wanneer de druk vanuit het verduisterde deel van de hemelse gewesten opgevoerd wordt, zal blijken dat de kracht van natuurlijke liefde niet toereikend zal zijn.
Alleen de liefde die wij in God, de Vader, voor elkaar hebben, zal onder alle omstandigheden toereikend kunnen zijn. Want die liefde is geworteld in de eeuwige liefde van de Here God zelf. En daarom houdt ze stand. Dan is het bijvoorbeeld gewoon niet mogelijk dat duistere werkingen ons jaloezie op de bediening van een ander in de gemeente bijbrengen. Want in de eerste plaats zullen we die als zodanig onderkennen en bovendien geeft Gods zegen op degenen die we van harte liefhebben, ons alleen maar een diepe, innerlijke vreugde. Want waar we elkaar in de Vader liefhebben, zullen we ons ook in God verblijden om de vele blijken van Zijn zegeningen in elkaar.
Voor Christus bewaard
Wie van ons kent niet de uitdrukking: wie wat bewaart, heeft wat!? Nou, de Here God heeft ook wat bewaard. En daarom hééft Hij wat: ons, de lichaamsdelen van Christus. Samen met Jezus, ons Hoofd, vormen we het lichaam dat God van eeuwigheid in gedachten had. God heeft ons niet zomaar voor de aardigheid bewaard – nee, Hij heeft ons met dat specifieke doel voor ogen in reserve gehouden. Een ieder die wil, mag komen en van het levende water nemen om niet. En elkeen die komt, wordt door onze Heer, door Jezus, in dat lichaam ingevoegd. Wie mag dat heden ten dage ervaren? Alleen iemand die het volkomene in al z’n volheid gegrepen heeft? Ik denk dat we er dan voorlopig nog geen van allen deel van uit zouden maken. Maar zo is het dan ook helemaal niet! Op basis van nieuw-ontvangen leven, dat in de natuurlijke wereld aanschouwelijk gemaakt is in de waterdoop en in de geestelijke wereld in de doop in Gods Geest, wordt ons een plaats gegeven in het lichaam van christus. Daarvoor heeft Jezus Zijn leven ingezet. En op die plaats in dat lichaam ontvangen we het herstel. Dat gebeurt niet ineens, in een restauratie als bij toverslag; dat vindt successievelijk plaats, tijdens een herstelperiode die echt wel wat tijd in beslag nemen zal. Bij de één zal dat wat meer jaren kosten dan bij de ander. Maar dat geeft niet, want onze God heeft geduld – zeker waar hij de goede intentie van ons hart ziet (ook al zullen we het nog niet altijd in z’n volheid kunnen pakken).
Vooral beschadigingen die door occulte geesten zijn teweeggebracht kunnen hardnekkig zijn. Maar laat je alsjeblieft niet ontmoedigen, want degene die ontmoedigt, is altijd onze zwarte rivaal uit het rijk der duisternis. Voor de Here God is hij echter niet meer dan een dwarsliggend niemendalletje. Hij zou hem zó uit ieders leven kunnen uitbannen, maar het mooie is juist dat de Vader ons zélf tot overwinning leert komen. En de tijd gegarandeerd, dat wat ons nu misschien nog een alles verslindende mensenhaai lijkt, straks een nietig kikkervisje zal blijken te wezen.
Hoe de Vader rekent…
God, onze Vader heeft een totaal andere manier van rekenen dan Satan. De duivel is zeer bedreven in optellen: hij rekent óns het kwade aan dat hij zelf bij ons naar binnen gebracht heeft en dat telt hij allemaal bij elkaar op. Onze schuldenlast is volgens draconisch redeneringen tot duizelingwekkende hoogte gestegen, maar de Vader schrapt die benauwende zaak weg tegen de verdienste van Jezus Christus en op basis van ieders geloof. En Jezus is net zo diep voor ons het dodenrijk ingegaan, als dat evenredig daaraan onze schuldenlast opgestapeld lag. Wanneer je deze negatieve zaken op 1.000.000 zou stellen, dien je de verdienste van Jezus; verzoeningswerk dus in eenzelfde grootheid uit te drukken. In Christus ingevoegd, zal 1.000.000 : 1.000.000 uitkomen op één, weergevende de ene mens (u en ik persoonlijk) die het beeld van de Zoon Gods in zich dragen mag.
Maar de Here God is niet alleen onovertroffen in het delen, Hij is dat evenzeer in het vermenigvuldigen. Hij vermenigvuldigt ons de barmhartigheid, de vrede en de liefde, schrijft Judas. En dat zijn wijze woorden, die zó uit Gods hemel komen; die ademen als het ware het hemelse klimaat. Hoe hoog Satan zijn, de mens en de menselijke waardigheid aantastende, activiteiten ook opvoert, God vermenigvuldigt Zijn barmhartigheid dusdanig dat die naar nog huizenhoog bovenuit gaat. En hoezeer de duivel de mens ook tracht te ontmoedigen door diens innerlijke vrede weg te roven, de hemelse Vader zal de vrede vanuit Zijn Koninkrijk vele malen vermenigvuldigen. De lugubere vorst der duisternis zal zeker proberen, de mens die God toebehoort in een klimaat van liefdeloosheid, egocentrisch bezig zijn en onverschilligheid te betrekken. Maar onze God zal in Christus Jezus Zijn liefde jegens ons dusdanig vermenigvuldigen, dat dit de meest geïntimideerde hemelburger ruimschoots nieuwe moed zal verschaffen. En als de eeuwige God iets doet, doet Hij het zonder meer goed! Hij vermenigvuldigt Zijn barmhartigheid jegens de mens die het van Hem verwacht zo zeer, dat deze in staat zal zijn ook naar andere mensen toe barmhartigheid te betrachten. De inwonende Geest van God werkt, samen met de menselijke geest, hemelse barmhartigheid naar anderen toe uit. dan is het niet langer meer bepalend hoe men zich tegen ons gedraagt, maar dan is alleen nog maar aan de orde hoe Gód denkt over de mens waar we mee te maken hebben. Barmhartigheid naar onze broeders en zusters in de Heer, is in deze optie een vanzelfsprekendheid.
Klimaat van vrede en liefde
Het hemelse klimaat van vrede, dat in onze harten de vrede Gods vermenigvuldigt, heeft dezelfde doorwerking naar de mensen in onze omgeving. We ademen die heerlijkheid niet alleen in, maar ook weer uit. Een ieder die met ons te maken heeft, zal dat dus kunnen bemerken. En voor wie naar de vrede Gods op zoek is, zal dit ongetwijfeld positieve resultaten opleveren.
Wie zich verlustigt in satanische conflictsituaties, zal geen enkele behoefte hebben om in deze Goddelijke vrede te delen. Zolang zo iemand daarin volhardt, is hij door de zich vermenigvuldigende Goddelijke vrede onbereikbaar. Want de vrede Gods dringt zich nooit aan een mens op, maar vervult slechts diegene die zich er zelf voor opent.
Vermenigvuldiging van Goddelijk heil komt het duidelijkst tot uitdrukking in de mate waarin de liefde Gods in de mens functioneren kan. Doordat God ons éérst heeft liefgehad (1 Joh. 04:19), kunnen wij ook Hém van harte liefhebben. Zijn onbaatzuchtige liefde wekt, in een op Hem gericht hart, wederliefde op, dat kan gewoon niet uitblijven! En omdat we ervaren mogen hoezeer God ons liefheeft, zullen we leren met hem mee ook gezonde liefde voor onszelf op te vatten. Kinderen Gods die een hekel aan zichzelf hebben, zullen eens bij de Here God te rade moeten gaan. Of bij Jezus. Het is verkwikkend te bemerken hoe Gods Geest de mens leert zichzelf naar Goddelijke maatstaven te accepteren en lief te hebben.
Precies zo leren we onze broeders en zusters vanuit ons hart lief te hebben. Dan zet je je , waar nodig, zonder bedenken voor elkaar in. Dat kóst je dan niet een heleboel, maar dat doe je omdat je echt bij elkaar betrokken bent. Gods liefde wordt in jou, in u en mij vermenigvuldigd. Totdat het beeld van die God die liefde is, volledig in ieder van ons openbaar gekomen is.

 

De naam van Jezus Door Piet Snaphaan

God heeft Zijn Zoon een naam gegeven
die boven alles troont met macht,
ja gans het duister heeft verdreven
en boven alles is verheven,
een naam met wonderbare kracht.

Zijn naam met wie wij zijn verbonden,
een naam die Hij alleen bezat,
als de Christus is Hij ons gezonden
naar deze aarde om te verkonden
het heil dat God voor ogen had.

Die naam van boven alle namen,
zij is ons gegeven, om ‘t allen tijd,
met Hem die ons de weg deed banen,
te heersen, in Zijn naam tezamen,
verwinnen tot in eeuwigheid.

 

Wet of genade? Vlees of geest? Door Wim te Dorsthorst

Het evangelie van genade en vrijheid
Paulus, de vrome orthodoxe Jood, is wel op een heel bijzondere wijze door de Heer geroepen om apostel voor de heidenen, de ‘onbesnedenen’ te zijn (Hand. 09:01-19).
Hij die bezig was “de gemeente Gods bovenmate te vervolgen en haar trachtte uit te roeien”, werd één van de grootste en zuiverste gemeentebouwers van de geschiedenis (Gal. 01:01-13). Hij was iemand die meer dan wie ook op vlees kon vertrouwen, want in het Jodendom had hij het verder gebracht dan vele van zijn tijdgenoten onder zijn volk, als hartstochtelijk ijveraar voor zijn voorvaderlijke overleveringen (Filip. 03:04; Gal. 01:14). De Heer heeft echter in deze man een radicale omkeer tot stand gebracht. van een geweldenaar voor de wet werd hij een vurig prediker van de genade en de vrijheid in Christus Jezus.
Met dit evangelie van de genade Gods, dat hij rechtstreeks door openbaring van Jezus Christus ontvangen heeft (Gal. 01:12), is hij rondgegaan en heeft overal gemeenten gesticht. Zo ook in de landstreek Galatië. Al kort hierna moet hij met pijn in zijn hart schrijven aan de gemeenten in dat gebied (Gal. 01:02). Ze hebben met blijdschap het evangelie aanvaard toen Paulus, zelfs ziek geworden, hun het evangelie had verkondigd. Ze hebben geen aanstoot genomen aan zijn lichamelijke toestand maar hem ontvangen als een bode Gods, ja, als Christus Jezus. Hij schrijft: “Gij hebt u toen gelukkig geprezen; wat is daarvan over?” (Gal. 04:13-15). Hoe kan dit zo ineens? Paulus schrijft: “Het verbaast mij, dat gij u zo schielijk van degene, die u door genade van Christus geroepen heeft, laat afbrengen tot een ander evangelie, en dat is geen evangelie” (Gal. 01:06). En in hoofdstuk 3 begint hij met de woorden: “O, onverstandige Galaten, wie heeft u betoverd, wie Jezus Christus toch als gekruisigde voor de ogen geschilderd is?”
Rovers van de genade
Hier staan we bij een gigantisch probleem, wat in de dagen van Paulus voortdurend de gemeenten bedreigde en door de hele kerkgeschiedenis heen vele, zeer vele slachtoffers heeft gemaakt. Altijd zijn er weer lieden binnengeslopen, en dat gebeurt ook nu in deze tijd nog evengoed, die de genade en van Christus en de vrijheid die daarin gelegen is, trachten weg te nemen (Gal. 02:04). Al zal dat nu niet meer zo zijn met de wet van Mozes in de hand. Dit zijn dan met recht ‘genade rovers’.
In de dagen van Paulus kwam het gevaar van Joden die christen geworden waren, maar zich nog aan de wet van Mozes gebonden achtten. In Handelingen 15 lezen we van deze lieden: “En sommigen uit Judéa gekomen, leerden de broeders: Indien gij u niet besnijden laat naar het gebruik van Mozes, kunt gij niet behouden worden” (vs. 1). “Maar er stonden uit de partij der Farizeeën enigen op, die gelovig geworden waren, en zeiden, dat men hen moest besnijden en gebieden de wet van Mozes te houden” (vs. 5).
Deze mensen, Judaïsten genoemd, waren ook de gemeenten van Galatië binnen gedrongen waar ze met beroep op hun afkomst en hun gezag, de broeders en zusters onder de slavernij van de wet wilden brengen. Dit soort zaken gaat altijd gepaard met een schijn van godsvrucht en met beroep op bijzonder inzicht of roeping, waardoor de verleiding groot kan zijn.
In zijn tweede brief aan de gemeente te Korinthe, in hoofdstuk 11, spreekt Paulus zijn bezorgdheid uit dat de mensen in de gemeente betoverd worden, evenals Eva door de sluwheid van de slang verleid werd, en in hun denken van de eenvoudige en loutere toewijding van Christus afgetrokken zullen worden. Hij spreekt dan van het prediken van een andere Jezus, een andere Geest en een ander evangelie dan hij gepredikt heeft. En dan zegt hij aan het einde van zijn betoog: “Want zulke lieden zijn schijn-apostelen, bedrieglijke arbeiders, die zich voordoen als apostelen van Christus. Geen wonder ook! Immers de satan zelf doet zich voor als een engel des lichts. Het is dus niets bijzonders, indien ook zijn dienaren zich voordoen als dienaren der gerechtigheid; maar hun einde zal zijn naar hun werken” (2 Kor. 11:01-06; 2 Kor. 11:13-15).
Een weinig zuurdeeg
De gemeenten van Galatië waren zo vergiftigd door de dwaalleringen en het wetticisme dat Paulus moet schrijven: “Maar in de tijd, dat gij God niet kendet, hebben gij goden gediend, die het in wezen niet zijn. Nu gij echter God hebt leren kennen, ja, meer nog door God gekend zijt, hoe kunt gij thans terugkeren tot die zwakke en armelijke wereldgeesten, waaraan gij u weder van meet aan dienstbaar wilt maken? Dagen, maanden, vaste tijden en jaren neemt gij waar. Ik vrees, dat ik mij wellicht tevergeefs voor u ingespannen heb” (Gal. 04:08-11).
Voor Paulus is het onomstotelijk: er is geen vermenging mogelijk van genade en wet. Genade is uit God, uit de Geest en de wet is uit het vlees. En alle wetticisme, hoe gering ook, is een aantasting van de genade van God. In Galaten 5 vers 9 (Gal. 05:09) zegt hij dan ook: “Een weinig zuurdeeg maakt het gehele deeg zuur”. Hij laat zien vanuit het handelen van Petrus die zich, uit vrees voor de broeders uit Jeruzalem, van de maaltijd die hij nuttigde samen met de heidenen, afzonderde. Paulus ziet dit als huichelachtig. Hij zegt: “En ook de overige Joden ‘huichelden’ met hem mede, zodat zelfs Barnabas zich liet meeslepen door hun huichelarij”. De mens wordt niet gerechtvaardigd uit werken der wet, maar door het geloof in Christus Jezus, stelt Paulus. Hij eindigt dat gedeelte met: “Ik ontneem aan de genade Gods haar kracht niet, want indien er gerechtigheid door de wet is, dan is Christus tevergeefs gestorven” (Gal. 02:11-21). Dat is zeer scherp maar in waarheid gesteld. Zijn oordeel is dan ook hard over mensen die kinderen Gods een ander evangelie verkondigen, een andere Jezus prediken dan de Schrift openbaart en de genade aantasten door wetticisme en eigen leringen. Hij zegt tot tweemaal toe dat dergelijke mensen vervloekt zijn (Gal. 01:09). En in Galaten 5 vers 10b (Gal. 05:09b)zegt hij: “Maar wie u in verwarring brengt, zal zijn straf hebben te dragen, wie hij ook zij”.
Het ergste is dat bij iedere vorm van wetticisme er een deur dicht gaat voor de genade. De liefde van God, die vol is van innerlijke barmhartigheid, ontferming, zachtheid, warmte, enz., kan dan ook niet meer begrepen worden. Uit wetticisme komt onherroepelijk hardheid, afwijzing en veroordeling voort. Duidelijk zien we dit bij de leidslieden in de dagen van de Heer Jezus, die de schare die de wet niet kent vervloeken (Joh. 07:49). Helaas is deze vloek in de kerkgeschiedenis vele malen herhaald. Er gaat dan een sfeer van angst heersen, terwijl het kenmerk dient te zijn dat er liefde is onder elkaar, zegt de Heer. “Hieraan zullen allen weten, dat gij discipelen van Mij zijt, indien gij liefde hebt onder elkander” (Joh. 13:35).
De gemeente dient een brief van Christus te zijn, maar als ede gezindheid van Christus ontbreekt, werkt dit niet.
De les van de geschiedenis
Het overgrote deel van de Joden hebben de geweldige blijde boodschap van het Koninkrijk Gods, de boodschap van de genade en vrede, niet begrepen. Zij zaten zo verankerd in hun religieus systeem, dat ze Jezus alleen maar zagen als een lastige indringer. Deze vrijheidsprediker, die hun positie bedreigde, moest maar zo gauw mogelijk uit de weg geruimd worden. Als de Heer voor de laatste maal opgaat naar Jeruzalem, weent Hij over haar en zegt: “Och, of gij ook op deze dag verstond wat tot uw vrede dient, maar thans is het verborgen voor uw ogen” (Luc. 19:42).
In de eerste gemeenten is er ook steeds weer groot verzet geweest van de wettisch ingestelde mensen. De eerste christenvervolging was dan ook, dat de Joden de Joden-christenen vervolgden en verstrooiden (Hand. 08:01-03). De verstrooiden hebben echter in het hele land het evangelie van de genade Gods in Jezus Christus verkondigd (Hand. 08:04). Als een vloedgolf is het evangelie over de aarde gegaan. Overal heeft het harten geraakt en ontstonden er gemeenten. Er is in die eerste tijd, onder de Romeinse keizers, een verschrikkelijke christenvervolging geweest. Maar mede daardoor kwamen juist velen tot bekering.
In de vierde eeuw kwam onder keizer Constantijn de ‘staatsgodsdienst’ tot stand, waaruit het rooms-katholieke imperium is ontstaan. Hierin is eigenlijk alle leven van de mens in Christus ten onder gegaan in wetticisme. Het is verzand in veel pracht en praal en liturgie. Door zucht naar aardse goederen werd de genade vervangen door het kopen van gerechtigheid voor geld en het doen van goede werken. Het werd wet op wet, regel op regel, voorschrift op voorschrift. Een dood instituut met een enorm ‘kerkelijk wetboek van strafrecht’. Ook de geweldige reformatie onder Luther is uiteindelijk weer doodgelopen in organisatie, geloofsbelijdenissen, kerkstructuren, synoden, enz. Altijd weer hetzelfde beeld: de genade wordt vervangen door wet, in welke vorm dan ook.
Al de geweldige opwekkingen in de laatste eeuwen, onder mannen als Knoxs, Finney, George Müller, Brainerd en vele anderen, zijn toch grotendeels weer verzand in de strik van wetticisme, door de Satan listig gespannen.
De eindtijd
Gelukkig zijn er altijd weer christenen geweest die de vrijheid in de genade zochten. Zo baden ze aan het begin van deze eeuw om de doop met de heilige Geest en dat heeft een geheel nieuw tijdperk ingeluid. Het begon op één plaats in Amerika, maar het heeft zich als een olievlek uitgebreid over de gehele wereld. Nog nooit zijn er zoveel Geest gedoopte kinderen Gods geweest. Vele christenen onderkennen dat dit de eindtijd is, waaruit de onberispelijke gemeente naar geest, ziel en lichaam tevoorschijn zal komen. Maar ook in deze eeuw heeft de Satan weer kans gezien vele mensen te verleiden om de genade weer te roven en te vervangen door organisatie en structuren. Wetten, bepalingen, eisen, verplichtingen, liturgieën, enz., veelal in een vroom jasje aangepast aan deze tijd. Het gevolg: steeds weer scheuringen en het stichten van nieuwe groepen en kerkgenootschappen met eigen leringen.
Vlees of geest?
Wat uit werken der wet is, hoe subtiel dan ook, is uit het vlees. Het kan heel vroom lijken, het kan de schijn van godsvrucht hebben, maar het is niet uit de Geest maar uit het vlees. De gemeente van Kolosse wordt ook door Paulus al gewaarschuwd voor wat hij noemt “leringen en wetten van mensen”. Hij zegt dan in hoofdstuk 2 vers 23 (Kol. 02:23): “Dit toch is, al staat het in een roep van wijsheid met zijn eigendunkelijke godsdienst, zijn nederigheid en kastijding van het lichaam, zonder enige waarde en dient slechts tot bevrediging van het vlees”.
Leven vanuit wet is eigen prestatie, eigen roem en eer, is vertrouwen op vlees. Leven vanuit de genade, door het geloof, is eer aan Jezus Christus en aan de God van alle genade. “Wie roemt, roeme in de Here!” en: “Mijn rechtvaardige zal uit geloof leven”, zegt God. De wet brengt slavernij, de Geest brengt vrijheid. “Opdat wij waarlijk vrij zouden zijn, heeft Christus ons vrijgemaakt. Houdt dus stand en laat u niet weder een slavenjuk opleggen” (Gal. 05:01). De vraag die Paulus de Galaten stelt: “Gij zijt begonnen met de Geest, eindigt gij nu met het vlees?” (Gal. 03:03) is ook vandaag voor iedere gelovige individueel en als gemeente nog actueel.
In deze eindtijd zal het steeds belangrijker worden dat de gemeenten werkelijk gebouwd zullen zijn op het fundament van de apostelen en de profeten, waarvan Jezus Christus zelf de hoeksteen is. En het leven van de gemeente, de structuur, de opbouw, enz., zal niet een menselijke organisatie dienen te zijn, maar volgens goddelijke ordening die ieder lid in het bijzonder zijn plaats in dat lichaam aanwijst, zoals Hij heeft gewild (1 Kor. 12:18). Voor de functionering van dat lichaam schenkt de Heer genade en de genadegaven van de Geest. Niet op aanwijzen en goedkeuring van een mens, “maar de geest deelt een ieder in het bijzonder toe, gelijk Hij wil” (1 Kor. 12:04-11).
Het leven van de gelovigen is niet het voldoen aan regels, wetten, bepalingen, voorschriften, enz., maar “Christus in u, de hoop der heerlijkheid. Christus die ons leven is” (Kol. 01:27; Kol. 03:04).
Onderwijzing vanuit het Woord
Is onderwijzing dan niet belangrijk? Jazeker! De gelovigen zullen vooral in deze tijd inzicht dienen te hebben in de volle raad Gods, evenals Paulus dat ook aan de eerste gemeenten verkondigd heeft (Hand. 20:27). Het evangelie van genade in Jezus Christus is niet alleen een evangelie van schuldvergeving maar ook van heerlijkheid. Het is een evangelie van blijdschap en kracht, maar ook van lijden en verdrukking. Ook de onderwijzing in wat waarheid en wat leugen is van groot belang. Verder de strijd in de hemelse gewesten “tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten” (Ef. 6:12).
Zicht op de gehele wapenrusting van God is onontbeerlijk. Ook zicht op het eindtijdgebeuren, zover dat geopenbaard is, heeft de gemeente nodig. En verder alle aspecten die wij in Gods woord tegenkomen om tot volwassenheid in Christus te komen.
De volmaakte wet der vrijheid
De Heilige Geest brengt de mens in de ruimte. De wet en leerstellingen sluiten de mens op in de gevangenis. De heerlijkheid van het Nieuwe Verbond is, dat naar de beloften, God Zijn wetten in het verstand heeft gelegd en in het hart heeft geschreven, door de Heilige Geest (Heb. 08:10). Jacobus spreekt van een nieuwe wet, de wet des Geestes: “De volmaakte wet die der vrijheid” (Jak. 01:25).
Wat is het nodig in het volk van God, dat deze vrijheid van de Geest de overhand krijgt. Het wordt wel gezegd: ‘Wie zich door de Geest laat leiden, is een zoon Gods’, maar in de praktijk is er nog vaak de slavernij van organisatie, hiërarchie, regels, leringen en voorschriften. Dan valt er van een geleid worden door de Heilige Geest nog niet veel te bespeuren. Daarom zegt de apostel tot de Galaten: “Dit bedoel ik: wandelt door de Geest en voldoet niet aan het begeren van het vlees. Want het begeren van het vlees gaat in tegen de Geest en dat van de Geest tegen het vlees -want deze staan tegenover elkander- zodat gij niet doet wat gij maar wenst. Indien gij u echter door de Geest laat leiden, dan zijt gij niet onder de wet” (Gal. 05:16-18).
In geloof dat de Heer zelf daar in deze tijd verandering in gaat brengen. Hij zal immers zelf Zijn dorsvloer zuiveren en reinigen van alle kaf (Matt. 03:12). In de ruimte en vrijheid komen van de Geest, heeft niets te maken met losbandigheid, waar Paulus ook voor waarschuwt. Ook niet met het uitnodigen van de Geest, waarna allerlei God onwaardige excessen plaatsvinden, maar het is ‘leven uit en door de Geest’. Het is je laten leiden door de Geest, leren bidden door de Geest, enz. En, zegt Paulus, houdt dan ook het spoor van de Geest (Gal. 05:25). Wie dat doet komt niet beschaamd uit en zal niet licht ontsporen.
God is geen God van wanorde. De werkingen van Zijn Geest in de gemeente zullen dan ook gekenmerkt worden door vrede en orde. Ik geloof dat dit een betrouwbare toetssteen is. Vreugde, enthousiasme, lofprijzing, aanbidding, het zingen van liederen in de Geest, werking van Geestesgaven, het hoeft ook niet ordeloos te geschieden!
Leven door de Geest
Zolang men zich nog in de gemeente van Jezus Christus nog op een eigen gemaakte troon wil handhaven, kan de Geest er niet werken. De Geest wordt bedroefd, uitgedoofd en er wordt op de duur geen enkele werking meer ervaren.
Het is zó belangrijk te beseffen hoe radicaal de nieuwe schepping is en om daar ook uit te leven. De oude mens leeft uit het vlees en kan dat ook niet anders. Maar in het Nieuwe Verbond gebeurt er iets heel bijzonders met een mens. Wedergeboorte, of meer letterlijk ‘van boven geboren worden’, uit water en Geest, is veel meer dan schuldvergeving alleen. Werd de uitspraak van Paulus maar beter begrepen, als hij zegt: “Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, dat is, niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en Zich voor mij heeft overgegeven” (Gal. 02:20).
De vleselijke mens is geestelijk blind en hard van hart. Paulus zegt: “Doch een ongeestelijk mens aanvaardt niet wat van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is”. “En wij hebben niet de geest der wereld ontvangen, maar de Geest uit God, opdat wij zouden weten wat ons door God in genade geschonken is” (1 Kor. 02:12; 1 Kor. 02:14).
De nog vleselijk denkende christen, en dat kan heel vroom en godsdienstig klinken, verzet zich in wezen altijd tegen de vernieuwing door de Heilige Geest. Het wil de verworven kennis en waarden behouden, continueren, want daarin voelt men zich zeker en veilig. Leven door de Geest lijkt dan onzeker. Na een bepaalde tijd echter moet God weer een profeet laten komen die de dorre doodsbeenderen opnieuw tot leven moet wekken zie Ezechiël 37 vers 1 tot en met 14 (Ez. 37:01-14). Dat is door de geschiedenis heen steeds weer gebeurd en dat gebeurt ook nu. Goddank! De uit de Geest geboren mens is beweeglijk en soepel als de wind, zegt de Heer Jezus (Joh. 03:08). De vleselijke christen is star, eigenwijs en weigert als de wind te zijn.
De Heilige Geest wordt in de Bijbel vaak vergeleken met de wind. Hij zal nog veel uit de gemeenten blazen wat het gaan naar de top van de berg Sion belemmert. Maar Johannes ziet het gebeuren en schrijft op: “En ik zag en zie, het Lam stond op de berg Sion en met Hem honderdvierenveertigduizend, op wier voorhoofden zijn naam en de naam zijns Vaders geschreven stonden. En ik hoorde een stem uit de hemel als de stem van vele wateren en als de stem van zware donder en de stem, die ik hoorde, was als van citerspelers, spelende op hun citers; en zij zongen een nieuw gezang vóór de troon en vóór de vier dieren en de oudsten; en niemand kon het gezang leren dan de honderdvierenveertigduizend, de los gekochten van de aarde. Dezen zijn het, die zich niet met vrouwen hebben bevlekt, want zij zijn maagdelijk. Dezen zijn het die het Lam volgen, waar Hij ook heengaat. Dezen zijn gekocht uit de mensen als eerstelingen voor God en het Lam. En in hun mond is geen leugen gevonden; zij zijn onberispelijk” (Openb. 14:01-05).
Hier gaan we naar toe! Een schare die de naam van de Vader en de Zoon op hun voorhoofd dragen. Die begrepen hebben wat de genade en de vrijheid in Christus en het leven door de Heilige Geest zeggen wil. Zij zijn onberispelijk!

 

Het geheim van de paasnacht door Klaas Goverts

 

Het eerste artikel van Klaas Goverts werd gepubliceerd in Levend Geloof van april 1978. Daarna verschenen er in de loop der jaren vele artikelen van zijn hand. Vooral bekend zijn geworden de Bijbelstudies over Job en Openbaring, die later ook werden uit­gegeven als brochures. Klaas Goverts is een veel gevraagd spreker in samenkomsten en kerkdiensten. Daarnaast geeft hij ook bijbelcursussen over verschillende onderwerpen. Momenteel o.a. in Apeldoorn, Bussum en Rotterdam.

Die nacht kon hij niet slapen. Dit was hem nu nog nooit overkomen. Hem, de farao van Egypte. Tenslotte, zeg nu zelf: je bent farao of je bent het niet. In hoogheid gezeten. Jouw wil is wet en als jij spreekt, spreekt niemand meer. Je hebt altijd het laat­ste woord.

Je hèbt? Je had, bedoel je, viel de farao zichzelf in de rede. Hij stapte uit zijn bed en beende door zijn kamer heen en weer. Wat er vandaag gebeurd was, neen, daar waren geen woorden voor. Er was bezoek geko­men: twee oude mannen. Zij waren al eens eerder geweest. Maar van­daag…

Daar stonden ze en ze hielden een heel verhaal over hun God, en in ver­band met die God moesten ze op pad, het land uit… Ongehoord. Pure rebellie.

Die God van hen… Farao was nu klaar wakker; zo doe ik geen oog dicht vannacht, dacht hij. Hij deed de deur van zijn slaapkamer open – alles was doodstil. Het hele paleis was in diepe rust.

Kom, zei hij bij zichzelf, en liep naar zijn kantoor. Daar bleef hij staan voor een lijst, die aan de muur hing. Die hadden de wijzen en geleerden voor hem gemaakt, dan had hij ten­minste overzicht.

De góden van Egypte

En hij keek: ja, daar stonden ze alle­maal, van beneden naar boven. Alle góden van Egypte. Het waren er veel, maar dat moest ook wel, met zo’n groot en machtig land.

Hij deed een stapje terug en keek nog eens; orde, dacht hij. Er heerst duidelijk orde in de godenwereld. En zo moet het onder de mensen ook zijn. Elke God kent zijn plaats. Orde, daar hield hij van. Op zijn bureau lag ook alles keurig op stapels. Goed geordend.

Hij keek nog eens: al die góden onder elkaar: het had net de vorm van een Pyramide. Ja, logisch toch. Immers, Egypte was het land van de piramiden. Zo hoorde het. Zo was het goed.

Orde moet er zijn, ging het door hem heen, dat was zijn lijfspreuk.

Die hing in grote hiëroglyfen tegenover zijn bureau.

Nu stond hij daar voor die lijst; hij begon onderaan, de Nijl, ja, dat is goed, want daar leven we van met zijn allen. Hapi, de god van de rivier het water. Vadertje Nijl, zeiden de mensen vaak, net zo iets als vadertje Staat.

En dan iets hoger: Heket, ook een waardevolle godin, ze ziet eruit als een kikker. Zij zorgt voor de geboor­ten, als een vrouw een kindje krijgt, dan is zij er altijd bij, om te helpen bij de bevalling en om het baren te begeleiden. Zodat het allemaal goed gaat.

En daarboven: Geb, de god van de aarde. Die zorgt dat de aarde vrucht­baar is, en dat we geen last hebben van vervelende insecten, muggen en zo. Wat is dat alles toch goed geregeld, mompelde hij in zichzelf. Wat is het toch heerlijk om over zo’n land te regeren.

Weer dwaalden zijn ogen een stukje omhoog: daar stond Cheper, de heili­ge kever. De scarabee. Die moest je ook te vriend houden, want het is gewoon belangrijk dat je overal je connecties hebt. Dan kan je niets gebeuren.

Ja, en daarboven Apis. De heilige stier. Als we die toch niet hadden, dacht hij, hoe zouden we dan ooit goed kunnen functioneren als maat­schappij? Want dank zij Apis weten we wat de góden ons willen zeggen. Hij is immers de boodschapper, de goddelijke heraut. Stel je voor dat pis er niet was: dan zou het stil zijn om ons heen. Helemaal stil, de stilte van de dood. Maar gelukkig, Apis laat het er niet bij zitten. Natuurlijk niet, sterk als een stier gaat hij zijn gang. We kunnen op hem aan. Hij brengt ons de woorden van de schep­per en zo houden we ons vaderland in stand.

De farao keek even uit het raam. Regeren was best zwaar werk; maar – en hij keek weer naar de lijst – geluk­kig was daar Neit, de godin van de gezondheid. En die gaf hem altijd weer kracht; geen last van zweren en andere kwalen. Het gaat goed, dacht hij, met mij gaat het prima en met mijn onderdanen ook. Verzorgd van de wieg tot het graf.

Hij blikte weer wat verder omhoog. Daar stond Dhu, de god van de lucht. Die was verantwoordelijk voor het weer. Ook dat as dus geregeld. Daar geen zorgen over: een goed weerbericht, dat is ook wat waard. Geen storm en noodweer, geen akeli­ge hagelbuien, gelukkig niet. Daarboven stond Serapis, die beschermt ons tegen sprinkhanen, wist de farao. En daarboven… ja, opeens begon zijn hart sneller te kloppen… Nu was hij helemaal boven aan de lijst. En daar stond… jawel: Re, of Ra, de zonnegod. En… de farao, de zoon van de zon. Daar bovenaan: daar stond hijzelf, peinsde hij.

De God die anders is

En op hetzelfde moment moest hij weer denken aan die twee oude man­nen. Ze kwamen zomaar binnen, ongevraagd. Brutaal tot en met. En ze zeiden iets over hun God. En hij had de wijzen gevraagd: Zoek hem op, die God van de Hebreeën. En zij zoeken, maar hij stond er mooi niet in; in het hele register niet. In de gouden godengids.

Maar, zeiden die twee mannen, de God van Israël, die is anders; anders dan alle góden van Egypte. Wat is dan het bijzondere van die God? Hij houdt van mensen, Hij heeft hart voor mensen. En daarom bindt Hij de strijd aan tegen de góden.

Tien plagen, zei men vroeger. Maar het zijn eigenlijk tien slagen. Want deze God plaagt niet. Hij gaat ook niet vechten tegen ménsen; neen, Hij pakt de góden aan. Die krijgen klappen.

Vaak werd het zo verteld: de Heere zegt: Ik zal farao en de Egyptenaren

zware straffen geven. Maar farao zal naar Mij niet willen luisteren. Dan zal Ik hem en de Egyptenaren nóg meer straffen geven.

Maar is dat het verhaal van Exodus? Ik denk dat daar toch iets anders ver­teld wordt. De God van Israël is niet een God die straft. Die steeds maar probeert die farao de grond in te boren. Een ander verhaal dus.

Het was inmiddels een jaar later. Weer stond de farao voor de goden- lijst, in zijn kantoor. Weer een slape­loze nacht. Hij dacht terug aan de afgelopen maanden. Op een morgen liep hij langs de Nijl en die was rood. Bloedrood. Nu gebeurde dat wel vaker. Maar toch: elke keer ging het door hem heen: zou dat te maken hebben met al dat onschuldige bloed? Al die kleine kinderen, die de dood in moesten?

En zo was het verder gegaan, en nu stond hij daar weer. Hij keek naar de lijst en het papier werd wit voor zijn ogen. Het leek wel blanco. Een leeg vel.

Toen dwaalde zijn blik naar boven. Bovenaan, ja hoort: daar stonden nog twee namen: de zonnegod en hijzelf, de farao. Hij rechtte zijn rug. Hij klemde zijn kiezen op elkaar, opeens voelde hij zich heel grimmig.

Vastberaden. Neen, hij zou zich niet laten kennen. Die bovenste namen, die bleven overeind. Het was avond, al laat. Maar één ding wist hij: mor­gen gaat de zon op. Die laat mij nooit in de steek. En ik zal regeren over dit land.

Maar de volgende morgen was het anders. Geen zon, geen licht, geen dageraad. Na drie dagen wist hij niet meer of het nu avond was of mor­gen… Weer stond hij daar in het donker.

Farao hoort een stem

En toen was het net of hij een stem hoorde. Farao, wie ben je eigenlijk? Je godenlijst is leeg. Alle namen zijn weggevallen. Alleen jij staat er nog op: zoon van een zon die niet schijnt.

Wat ben je eenzaam geworden. Je bent helemaal alleen overgebleven. De laatste god. Het lijkt wel: wil de laatste god het licht uitdoen?

Hoe voel jij je nu? Verslagen? Wat bezielt je? Het is net of die twee oude mannen je fel gemaakt hebben. Je bent fanatieker dan ooit. Je staat op je strepen. Onverzettelijk. Je voel­de je uitgedaagd. Die twee mannen, wat ze zeiden, prikkelde je. Het maakte je hart van ijzer en je stem van staal.

Jij was de laatste verdediger van een eeuwenoude cultuur. Je kon niet falen en je mocht niet ondergaan. Vreemd verhaal. Maar is dat niet juist het bijzondere van dit soort ver­halen. Deze God, Hij wil de mens als tegenspeler. Dat durft Hij aan. Een mens hoeft bij hem niet een gedwee, onderdanig schepsel te zijn die buigt . als een knipmes.

En straks: ja straks is het hele veld leeg en zijn alle góden van het toneel verdwenen. En dan sta je daar op je eentje op het podium en het is heel stil om je heen.

En dan zal het gebeuren. Jij, de laat­ste god, je wordt méns. En je begint te huilen. In die paasnacht. Je toe­komst is in het slot gevallen. De laat­ste deur ging dicht.

Een farao die mens wordt. Zou dat kunnen? Misschien wel, als het zo leeg wordt om je heen.

En dan op een dag, sta je in je kan­toor. En er hangt aan de muur een lijst met namen. Niet namen van góden. Neen, het zijn namen van ménsen. De naam van Mozes staat erop, de naam van Aaron. Misschien nog meer. Namen van kinderen, namen van baby’s. Namen van naamloze mensen. Witte vlekken; nog niet ingevuld, of al niet meer bekend.

En helemaal onderaan: jouw naam. En een verhaal: er was eens een farao, een mens in Egypte.

Exodus is een paasverhaal

Want: vergeet het niet, het boek Exodus is een paasverhaal. Zo gauw maakt men al die zogenaamde pla­gen los uit hun verband. En dan wordt er gezegd: Kijk eens hoe God erop los slaat. En dan lijkt het een heel boosaardige God: Hij maakt het hart van die farao bikkelhard en ver­volgens straft Hij hem omdat-ie zo hard is.

God is anders. In deze veertig dagen lezen we een paasverhaal. En we horen over God en mens. De mens als tegenspeler van God. Een mens kan soms heel erg dwars liggen. Maar -en dat is het geheim van de paasnacht- de God van Israël schept in Egypte een lege ruimte. Een gat, een open plek.

Vanuit dit paasverhaal kijk je anders naar mensen. Je weet: deze God stuurt de góden naar buiten, dan is er alleen nog een mens. En met die mens gaat Hij het duel aan, het tweegevecht. Net zo lang, tot die mens het ziet: die lege ruimte, dat lege podium, is een zegen. Eindelijk ruimte om méns te zijn…

We horen een verhaal waarin góden vallen.

In onze dagen: zoveel góden. God van de welvaart, god van de econo­mie, god van het succes.

Sportverdwazing, voetbalgeweld, ver­loedering van de steden, steeds meer rechtsonzekerheid.

Daarom heb je het verhaal nodig waarin góden onttroond worden. En zegt het verhaal: Mozes wordt god voor farao. Mozes dat is de Thora, dat is je god. En Aaron, de priester, hij wordt de profeet.

Daar zit de farao in zijn paleis. En Mozes roept: Kom naar buiten. Maar de farao komt niet.

En Mozes gaat Egypte in, het paleis in. Misschien heeft hij wel gedacht: Met leven toegerust voor beiden

ging ik vannacht de gangen in die tot u leiden.

Net als Jezus. Hij zoekt mensen op, waar ze zijn. Waar de pijn is en het verdriet. Het einde en het afscheid.

En Hij zegt: Hier ben ik, speciaal voor jou. Ik huil met je mee. Ik huil jouw tranen. Ik voel jouw eenzaam­heid.

En dan zoekt Mozes een stille plek. En hij zegt tegen Aaron: weet je wat ik doe? ’k Ga voor hem bidden. Wat zou Mozes gebeden hebben? Misschien wel dit: Toch overwint eens de genade.

 

De hoge weg Door Truus van Kaam

Soms kan het gebeuren dat je in het drukke leven van elke dag die weg voorbij loopt; je loopt argeloos verder, je leeft immers met de Heer!
De Bijbel spreekt over een smalle weg, een weg die enigszins verborgen ligt en die je moet zoeken. Wanneer weet je nu of je goed gaat?
Jezus zegt: Mijn schapen horen mijn stem.
Ga je af op wat anderen tegen je zeggen of heb je die stem zelf in je hart verstaan? De weg die Jezus ging liep door de hemelen heen en als ook wij op diezelfde weg willen gaan zal het woord ons inzicht geven in de geestelijke wereld.
In nauw contact met Jezus zullen we die gebaande heilige weg leren ontdekken en erop gaan wandelen. Daarover zegt Jesaja 35 vers 10 (Jes. 35:10): De verlosten des Heren wandelen erop en… zij zullen met gejubel in Sion komen.
Daar vindt de ontwikkeling tot zonen Gods plaats en een ieder die zo wil leven vanuit een opmerkzaam hart mag daarbij horen.
Eeuwige vreugde zal hun deel worden.

 

De rijke man en de bedelaar door Duurt Sikkens

Lucas 16 vers 19 tot en met 31 (Luc. 16:19-31)

Dit is een verhaal over de werkelijk­heid van de onzichtbare wereld, geen gelijkenis. Het woord ‘parabel’ bete­kent ‘wat er (ter vergelijking) naast gelegd wordt’. Een gelijkenis is een beeldend verhaal uit de zichtbare werkelijkheid, waarmee de geestelij­ke werkelijkheid wordt aangeduid. In dit verhaal wordt over de werkelijk­heid direct gesproken, weliswaar in een aardse taal, in menselijke woor­den. Het is het enige verhaal waarin namen voorkomen: Lazarus (= God helpt) en Abraham (= heb de Vader lief of Vader is verheven of vader van vele volken). Deze namen hebben uiteraard een betekenis.

Om zo’n verhaal wat te snappen heb je de leiding nodig van een leraar die het uitlegt. Deze leraar is de Heilige Geest die je de dingen Gods te bin­nen brengt omdat deze in de gelovi­ge mens woont. Dit gaat langs de weg van de geleidelijkheid. Vandaar dat we nog lang niet alles begrijpen, maar wat we verstaan kunnen we samen delen. Daarom wil ik gewoon maar een paar dingen aanstippen die me duidelijk zijn geworden.

Tegen wie vertelt Jezus dit verhaal? Wie is die rijke man? In vers 14 staat dat “de Farizeeën, die geldzuchtig waren, dit hoorden en Jezus hoon­den”. Hij had ze zeker op gevoelige tenen getrapt. Het zogenaamde Farizeïsme is nog springlevend binnen de muren van kerken en krin­gen. Schijnheiligheid gaat meestal gepaard met geldzucht. ‘God zij met ons’ vind je op de rand van de gul­den. Bovendien schrijft Lucas elders dat dit soort mensen “van zichzelf vertrouwden dat ze rechtvaardig’ waren en al de anderen verachtten”, ‘t Is toch zo heerlijk nietwaar dat je niet zo slecht bent als andere men­sen?

Vers 19 – Fijn linnen wordt, als beeld dus, gedragen door rechtvaar­digen (Openb. 8:9). Deze ‘rijke’ man deed, denk ik, goede werken om door de mensen gezien en geëerd te worden. In vers 15 staat het nogal duidelijk. Ook Babel, de schijnchristelijke kerk, draagt dit fijne linnen (Openb. 18:12, Openbaring 18:16). De culturele schatten van de aarde die door de roest en de mot worden aangevreten. In deze tijd heb je daar voor je geloof toch niks aan. Deze rijke stinkerd hield schitterende samenkomsten met veel gezang, gejuich en gejubel, één grote religieuze ball-room. Als Amos de profeet een kijkje had kun­nen nemen zou hij gezegd hebben: “Wat ik heb gepredikt is bewaar­heid”. In hoofdstuk 5 staat vanaf vers 21: “Ik haat, Ik veracht uw feesten en kan uw samenkomsten niet luchten (-) geen welgevallen (-) het getier van uw liederen, het getokkel wil Ik niet horen”. En pal daar overheen zegt-ie: “Laat het recht als water neergolven”. Vers 20 – Wie zag Lazarus liggen? Wie had hem daar bij de ingang neergelegd? God zelf? Zie je zulke mensen staan, zitten, liggen?

Vers 21 – Honden, geminachte, onreine en vieze beesten toentertijd, waren de enigen die Lazarus nog wat troost en verlichting gaven. In de ogen van de ‘reinen’ was dit natuur­lijk onrein. Soms zijn dieren barm­hartiger dan mensen.

Vers 22 – De arme stierf het eerst, van honger en ellende, vergeten. Geen begrafenis, geen herdenkings­dienst, geen bloemen, geen bezoek, niks. Wel begeleidden Gods engelen hem bij zijn uitgang uit zijn dagelijk­se bestaan en zijn ingang in het gebied waar Abraham zat als vader der gelovigen, en met hem alle recht­vaardigen. En die zei: Kom in mijn tegenwoordigheid want je bent een zoon van me. In het Koninkrijk der hemelen zijn dus verschillende regionen. Eén daarvan is het rijk der doden.

Vers 23a – Het was een mooie begrafenis van de rijke. Veel aan­dacht aan geschonken. Misschien een mooie tombe ter herinnering met marmeren guirlandes. De bede­laar had altijd zijn ogen open gehad. Hij wist. De rijke had bewusteloos geleefd en sloeg, te laat, zijn ogen op. “onder de pijnigingen”, staat er. Ik vermoed dat daarmee bedoeld wordt dat het in de eerste plaats niet aangenaam is te vallen in de handen van de cipiers van het dodenrijk, de gevangenis. In de tweede plaats had de rijke zich niet bekeerd van z’n Mammon-leven en de boze geest waarvan hij verlost had kunnen wor­den was, tegen diens wil, meegegaan het dodenrijk in. Zelfs op z’n sterfbed, waar boze geesten meestal als ratten het zinkende schip verlaten, had hij zijn inspirator niet losgelaten. Toen gingen ze samen. Het verzet van deze vurige geest beleeft de rijke als pijnigingen in een vlam. Hier is dus geen sprake van een hel, wel van een overgeleverd zijn aan de ongenade van demonen.

Vers 23b – Abraham zien is oog in oog staan met de man die, ondanks alles, bleef vertrouwen op God. Leeftijdsverschillen zijn er niet meer. Trouwens, Abraham praat ook rustig over Mozes alsof hij hem kende. Nou, dat is dan ook zo.

De schijnrechtvaardige heeft de rechtvaardige veracht. Dat is al oud. Altijd zul je zien dat degenen die naar het vlees geloven, degenen die naar de Geest verwekt zijn, vervol­gen. We hebben geen vervolgingen te verwachten van politieke partijen zozeer, veeleer van religieuze fanatici die de mond vol hebben over God en zo. De rijke man zag. Hij leefde bewust, keek met zijn geestelijke ogen, hoorde met zijn geestelijke oren. Alleen, de ogen waren niet ver­licht en de oren ongeopend tijdens zijn schitterende feesten. Hij ziet nu Abraham en noemt hem zelfs ‘vader’. Onzin, want dan had-ie wel naast Lazarus gezeten. Tegen Joden die in Hem geloofden zie Jezus eens: “Ik weet dat jullie Abrahams (natuur­lijk) nageslacht bent, maar jullie pro­beren Mij te doden”. En Hij wees ze op een andere vader, de duivel, de mensenmoorder (lees maar na in Joh. 8). En in vers 53 praten ze zelfs over Abraham “die gestorven is”. Abraham is niet gestorven! Hij leeft. God is een God van levenden en die blijven leven. Anders sterf je toch niet in geloof? Abraham was de aller­eerste mens die geloofde in de opstanding der doden (Heb. 11:18). Dat is wat! Dat is een feest voor God geweest: iemand die Hem geloofde. Abraham heeft die dag gezien en is van vreugde opgesprongen. De dag van Jezus, de opstanding, het begin van de herschepping in de eerste mens. Voor de zondige mens telt: in je zonde zul je sterven, tijdens je leven ga je al dood. Voor de gelovige geldt: je gerechtigheid is je bron van eeuwig leven en daarom zul je, dank zij Jezus, de dood niet zien.

Stel je die onzichtbare wereld maar even voor als een immens gebied met een licht en een duister gedeel­te. De aarde ligt in het donker en mondt uit in het dodenrijk waarin de onrechtvaardigen. In een licht gebied bevinden zich alle rechtvaardigen.

Daar zijn vele gradaties in beide sferen en daarover valt nog veel te den­ken, maar vast staat dat boze geesten duisternis zijn en engelen Gods licht. Tussen beide gebieden is een onoverbrugbare kloof.

Vers 24 – Water is een beeld van troost. Lazarus kan niet komen ook al is er mondelinge communicatie. Vanuit het donker kun je het licht wel zien.

Vers 25 – Goed en kwaad hebben niks met elkaar gemeen. Het ergste is wanneer het kwaad zich als goed voordoet. En dat principe staat nog altijd recht overeind als anti-goddelijke macht, gepersonifieerd in een boom, in …? Jawel, het paradijs. Die wordt aan het einde der tijden eindelijk ‘gerooid’ (Openb. 19:20). Maar dat is een ander verhaal.

Tevens zijn, bij de opstanding van Jezus, alle gelovigen die in Abrahams schoot zaten, meegegaan met Hem, als een wolk, het paradijs Gods in. En ik denk dat de goede moordenaar aan het kruis naast Jezus de eerste is geweest.

Vers 27 – De rijke man blijft hard­nekkig ‘vader’ zeggen tegen Abraham. En hij vraagt nota bene om Lazarus naar zijn broers te stu­ren als waarschuwing. De arme rijke geloofde toen dus in de mogelijkheid van een opgestane Lazarus.

Vers 28 – “Het huis van mijn vader’’– Is dat het schijn-christendom mis­schien? Op zand gebouwd? Het huis dat profeten doodt?

Vers 29 – Mozes had al zoveel gezegd over de Zoon en diens opstanding. Dat is de inhoud van al de profeten. Zelfs Abraham werd door Abimelech al erkend als een profeet die met God omging (Gen. 20:07).

Vers 30-31 – “Indien iemand uit de doden opstaat zullen ze zich niet laten gezeggen”. Wie is die iemand? Jezus toch, als eerste. Maar er zijn er veel meer uit de doden (tussen de doden uit) opgestaan, namelijk al degenen die de Zoon hebben aangenomen en zich, op grond van Zijn lood en opstanding, bewust hebben laten onderdompelen in water (beeld van de zee van het rijk der doden) en eruit zijn opgestegen en een nieuw, eeuwig leven zijn begonnen.

Wie naar hen luistert ontvangt dat eeuwigdurende leven en kan dat heerlijke leven beleven, samen met God, met de Zoon, met de rechtvaar­digen (de integeren). Of, om een beeld te gebruiken van de beginne: Zon, maan en sterren aan het uit­spansel van de onzienlijke wereld om licht te geven, om te heersen over de dag en over de nacht en om het licht en de duisternis uit elkaar te houden.

 

 

 

Hoger perspectief door Roel Schipper

“Op mij, o God, rusten geloften, U toe­gezegd, lofoffers zal ik U betalen, want Gij hebt mijn leven gered van de dood; timers ook mijn voet van aanstoot, zodat ik voor Gods aangezicht mag wandelen in het licht des levens”

(Ps. 056:013-014).

Het opschrift boven Psalm 100 luidt: ‘Bij het lofoffer’. Het lofoffer behoor­de bij de dankoffers. Wie zo’n offer bracht; moest zijn hand op de kop van de offergave leggen en het dier daarna slachten. De priester spreng­de dan het bloed rondom het altaar. Vervolgens werden op het bran­doffer, dat op het altaar vuur lag, het vet, de nieren en de leverkwabben verbrand. De beweegborst werd in horizontale richting naar het altaar bewogen. Door deze beweging werd ‘ uitgedrukt dat het bewogen stuk de Here werd aangeboden, maar dat God het teruggaf aan de priester. De hefschouder werd in verticale rich­ting bewogen als uiting van dezelfde gedachte. De beweegborst en de hef­schouder waren voor de priesters. Het overige vlees diende voor de offermaaltijd, welke door de offeraar voor zijn familie of vrienden werd aangericht. Daaraan denkt de psal­mist met de woorden: “De ootmoedigen zullen eten en verzadigd wor­den”. Dan kan de offeraar de erva­ring genieten: “Smaakt en ziet dat de Here goed is; welzalig de man die bij Hem schuilt” (Ps. 034:009)

Als de Filistijnen David gegrepen hebben, ziet het er niet best voor hem uit (Psalm 56). Nu ze hém een­maal te pakken hebben die nota bene hun aanvoerder (Goliath) heeft gedood, zullen ze zich zeker op hem wreken. In deze situatie, waarin hem slechts de dood te wachten staat, gaat hij niet bij de pakken neerzitten. Hij zegt niet: Nu ben ik in een hopeloze situatie terechtgekomen, waar ik nooit meer uitkom; dit is het einde! Nee, hij betreedt zijn geestelijke hoogten en zegt: God, ik heb U din­gen beloofd die ik nog moet inlos­sen, zou het nu te laat zijn? Nee, U zult mijn leven redden van de dood, omdat U goedertieren bent. Ik wil u hiervoor lofoffers brengen.

Dit is gelóófstaal, want de Heer zal hem nog te hulp moeten komen. Toch zegt David in geloof: “Gij hébt mijn leven gered van de dood”. Het zijn dus niet alleen woorden, maar deze zijn ook realiteit voor hem als hij zegt: “Welzalig de man die bij Hem schuilt” (Ps. 034:009).

Dergelijke overwegingen en overden­kingen zijn God zeer aangenaam. Ondanks Davids fouten en tekortko­mingen noemt de Heer hem “een man naar Mijn hart” (Hand. 13:22).

De Here Jezus zingt met Zijn disci­pelen tijdens het laatste avondmaal, als Hem de kruisdood wacht: “Want Gij hebt Mijn leven van de dood gered, Mijn oog van tranen, Mijn voet van aanstoot. Ik zal wandelen voor het aangezicht des Heren in het land der levenden” (Ps. 116:008-009). Voor Hem is dat ook geloofstaal, want God moet nog ingrijpen.

Deze lof- en uitreddingsliederen zijn lofoffers, die Hij aan Zijn Vader brengt. God, die getrouw en betrouwbaar is, komt Hem te hulp en redt Zijn leven van de dood, zodat Jezus nu eeuwig leeft voor God. Hij wandelt dus inderdaad voor Gods aangezicht in het land der levenden (Rom. 06:10). De godsdienst van het oude Israël was uitsluitend gericht op dit aardse leven: daar openbaarde zich de macht en de genade van God. Daarom gold het als een groot voorrecht zich te mogen verheugen in “het licht des levens”, dat is: in dit aardse leven. Met een correctie op de Hebreeuwse tekst leest men ook wel: “in het land der levenden”, wat zake­lijk op hetzelfde neerkomt (volgens Bijbel met kanttekeningen).

Dankzij het verlossingswerk van onze Heer, waardoor wij het Koninkrijk Gods konden binnen­gaan, heeft onze leidtekst een onein­dig hoger perspectief gekregen. Wij mogen voor Gods aangezicht wande­len – niet alleen in dit aardse leven, maar ook voor eeuwig in het Koninkrijk Gods in de onzienlijke wereld, bij het licht des levens, Jezus Christus. Moge ieder die een discipel van de Meester is, in dat geloof Hem welgevallig zijn!

 

Waardevol Door Astrid Poldervaart

Nog voordat je wist
van Mijn bestaan.
Nog voordat je dat wist
wist Ik jouw naam.

Nog voordat je zag
wat er ontbrak.
Nog voordat je dat zag
gaf Ik het al.

Ik riep je om vrij te zijn.

Nog voordat je kwam
belast en beladen.
Nog voordat je daarmee kwam
droeg Ik het al.

Nog voordat je vroeg
om met Mij te gaan.
Nog voordat je dat vroeg
was Ik er al.

Want er is niets zo waardevol
dan dat jij bent voor Mij.

 

Gedachten over de almacht van God door Peter Annotee

“Ik ben de alfa en de omega, zegt de Here God, die is en die was en die komt, de Almachtige” (Openb. 01:08).

Almachtig, Alomtegenwoordig, Alwetend en Altijd. Het is een zegs­wijze die je in staat stelt om op een gemakkelijke manier vier fundamen­tele eigenschappen van God te ont­houden. Vandaar dat het zinnetje zo bruikbaar is voor een godsdienstles of als onderwerp voor een jeugdavond.

Maar achter dit ezelsbruggetje gaan leerstellingen schuil die helemaal niet zo makkelijk te begrijpen of te hanteren zijn als degene die er over wandelt begint te beseffen waar hij of zij mee bezig is.

In ieder geval zijn de vier genoemde eigenschappen van God voor ons moeilijk te bevatten omdat ze ver van onze eigen levenservaring afstaan. Wij mensen zijn beperkt in onze macht, plaatselijk, beperkt in onze kennis en tijdelijk. Daarom kunnen we ons maar moeilijk een beeld vor­men van wat het betekent om Almachtig, Alomtegenwoordig, Alwetend en Eeuwig te zijn.

Hoewel ze moeilijk te begrijpen zijn, zijn deze eigenschappen van God al heel vroeg en door bijna iedereen aanvaard als waar. Vrijwel niemand heeft in twijfel willen trekken dat God zo bovenmenselijk is. En die situatie is tot zo’n vijftig jaar geleden vrijwel onveranderd gebleven.

Dat God overal is, dat Hij er altijd geweest is en nooit zal ophouden te bestaan wordt ook nu nog door prak­tisch iedereen die in God gelooft onderschreven. Ook het idee dat God ‘alles’ weet roept onder kinderen van God weinig weerstand op. Alleen tegen de Almacht van God is bij heel veel gelovigen weerstand ontstaan, en niet zonder reden.

Het begrip ‘almacht’

Voor dat ik inga op het waarom van de weerstand die er, met name de laatste halve eeuw, tegen het begrip ‘Almacht’ is ontstaan wil ik eerst teruggaan naar wat de Bijbel ons over het begrip te vertellen heeft. Niet om onder verwijzing naar een Bijbeltekst aan alle ruimte voor dis­cussie een einde te maken maar om de Bijbel en de Almacht wat beter te gaan begrijpen.

Zowel in het Oude- als in het Nieuwe Testament komt in de mees­te vertalingen het woord ‘almacht’ voor. Maar voor wat het Oude Testament betreft zijn die vertalin­gen niet helemaal juist. De Hebreeuwse term die, bijvoorbeeld in de Nieuwe Vertaling, vertaald wordt met ‘de Almachtige’ is ‘El Shaddai’. Maar letterlijk betekent dat ‘de Machtige’. De term wordt in het Oude Testament niet gebruikt omdat eraan getwijfeld wordt dat God de sterkste is maar omdat de Hebreeuwse taal en het Hebreeuwse denken niet gericht zijn op het alge­mene, abstracte begrip maar op het bijzondere, concrete feit.

De Griekse taal bevat daarentegen meer abstracte begrippen omdat het Griekse denken zich ook meer gericht heeft op het ontdekken van e de abstracte principes achter de concrete feiten. Als voorbeeld zou een paard kunnen dienen. Het Hebreeuwse denken zal het begrip ‘paard’ proberen te beschrijven door een verhaal over een concreet paard te vertellen. Het Griekse denken zal willen bepalen wat het paard onder­scheidt van alle andere dingen. Wat is, bij wijze van spreken, de ‘paard heid’ achter het paard?

Vandaar ook dat de Griekse taal wel over een begrip beschikt waarmee de macht van God duidelijk kan worden onderscheiden van alle andere vor­men van macht. Het woord dat in het Nieuwe Testament wordt ver­taald met ‘de almachtige’ luidt in het Grieks: ‘Pantokrator’. Letterlijk betekent dat: ‘alles beheersend’.

God ‘alles beheersend’ noemen is de logische consequentie trekken uit het geloof dat God alles geschapen heeft en alles onderworpen is aan Hem. En dat geloof vloeit weer voort uit het geloof dat God er voor alle din­gen altijd al was.

Op zich is deze hele redenering logisch correct. Maar als er vervol­gens logisch wordt doorgedacht dreigt de logica de geloofwaardigheid van God te vernietigen. Want als God de schepper van alles is, dan ook van het kwaad. Hoe we het ook wenden of keren; als we geloven dat alles, en dus ook de duivel, onderworpen is aan God, dan kan de dui­kel slechts kwaad doen voor zover God hem dat toestaat.

Moeten wij kiezen?

Zo lijkt het dus alsof ons verstand ons dwingt om te kiezen tussen het geloof in een enkel goede God of het geloof in een almachtige God. En tegelijkertijd beseffen we dat ze eigenlijk allebei waar moeten zijn, al was het alleen maar omdat beide eigenschappen op niet mis te versta­ne wijze in de Bijbel aan God wor­den toegeschreven.

Als we zouden kiezen om te geloven dat God niet almachtig is promo­veren wij de duivel tot een ‘god van het kwaad’ die naast in plaats van onder God staat. Dan zou het kwade dus even machtig zijn als het goede. Als we er, daarentegen, voor zouden kiezen om te ontkennen dat God enkel goed is,

ontkennen we indirect dat goed’ beter is dan ‘kwaad’ en ook dat God beter is dan mensen. Hij lijkt dan eerder een onbetrouw­bare en harde heerser die voor ons gevaarlijker is dan de meeste men­sen.

Als we menen te moeten kiezen tus­sen God, de almachtige of God, de enig goede, dan kiezen we er eigen­lijk voor om God te onttronen. Want we zeggen dan eigenlijk dat God niet in strijd mag zijn met de beperkin­gen van onze logica. In feite roepen we daarmee ons geestelijk inzicht uit tot god in plaats van het aan God te onderwerpen.

De enige oplossing lijkt te zijn dat we aanvaarden dat God groter is dan wij kunnen overzien. Het is beslist ongemakkelijk om te geloven in Gods goedheid en macht zonder dat we het waarom en het waarvandaan van het kwaad met ons inzicht kun­nen verklaren, temeer niet omdat we allemaal in ons eigen leven aan het kwaad lijden.

Na alle rampen die de mensen in de eerste helft van deze eeuw hebben meegemaakt is het geloof in een almachtige God die het kwaad om onbegrijpelijke redenen toelaat moei­lijk meer te verteren. Hoe groter het onheil dat iemand treft, hoe moeilijker het is om een God te waarderen die je dat allemaal laat overkomen. Daar komt bij dat wij het inmiddels erg goed hebben. De welvaartsstaat verzekert ons van een rijk leven. Over onze eerste levensbehoeften hoeven we ons in ieder geval geen zorgen te maken. Daarom voelen we ons ook veel minder direct afhanke­lijk van Gods macht. Enerzijds vin­den we geloven in de almacht van God te pijnlijk, omdat het God lijkt te verbinden met het kwaad, ander­zijds lijkt het ook niet meer nodig omdat we onszelf in de wereld aardig kunnen redden.

Gods almacht geeft zekerheid

Maar juist als de duivel ons aanvalt en ons vraagt waarom God dat toe­laat, merken we hoe hard we Gods almacht nodig hebben omdat alleen die ons de zekerheid kan geven dat alle kwaad, van toen, van nu en van later uiteindelijk totaal overwonnen zal worden, ongeacht wat ons over­komt.

We hoeven niet alles te begrijpen om te kunnen geloven dat de God die machtig genoeg is om het heelal te scheppen en goed genoeg is om Zijn enige Zoon voor ons te offeren ook machtig en goed genoeg is om Zijn schepping tot een goede voleinding te leiden.

Dat we de vraag of en waarom God het kwade toelaat niet definitief kun­nen beantwoorden wil ook helemaal niet zeggen dat de duivel niet schul­dig is of niet bestreden kan worden. De Bijbel laat geen twijfel bestaan over de schuld van de satan en is ook duidelijk over het feit dat hij heel goed bestreden kan en moet worden door mensen. Als wij tegen de duivel kunnen vechten dan doet ons hande­len er dus toe.

Dat God alles regeert wil dus niet zeggen dat er voor ons niets te doen is. Het is juist Zijn bedoeling dat wij met Hem regeren, nu en voor altijd. Het is daarom aan ons om te bepa­len of God met of zonder ons de overwinning zal behalen.

Gods overwinning staat vast

Dat God die overwinning behaalt is zeker. Daarom is het voor Johannes zo’n troost dat God zich ‘de Almachtige’ noemt als Hij zich aan hem openbaart. Voor Johannes en voor de gemeente ziet het er op dat moment zeer duister uit. Tegenover de, in aardse termen, nietige en jonge christelijke gemeente staat het Romeinse wereldrijk. Het was de grootste macht die er tot dan toe op aarde is geweest. En dat rijk is over­gegaan tot het vervolgen van de gemeente met het doel die te vernie­tigen.

Juist op het moment dat de gemeen­te verloren lijkt en Johannes per­soonlijk machteloos als een gevange­ne moet wachten op zijn dood open­baart God hem hoe de verhoudingen werkelijk liggen. In een openbaring ziet Johannes de onzichtbare, geeste­lijke werkelijkheid achter de aardse macht van het Romeinse Rijk. En daaruit blijkt dat niet de keizer van ƒ Rome maar de Koning van hemel en aarde, die de zichtbare en de onzicht­bare wereld beheerst, de hoogste macht is en zal overwinnen.

Voor Johannes moeten de openba­ring vaak een grimmig en beangsti­gend karakter hebben gehad. De draak, het beest uit de zee, het beest uit de aarde en alle andere gruwelen uit het rijk der duisternis Sullen hem geraakt hebben. Maar elke geest van angst kan hij verslaan omdat hij weet wie de sterkste is.

Op de troon van de almachtige zit in het boek Openbaring het Lam’ dat geslacht is. De uitdrukking van Gods macht is het offer van Zijn Zoon. De macht van God openbaart zich als Hij Zijn enige Zoon overgeeft aan de machteloosheid om ons te redden. God laat daarmee zien dat Zijn macht hierin bestaat dat Hij alles kan en wil geven uit liefde voor ons. Alles kan Hij verdragen, alles kan Hij vergeven, alles kan Hij hopen, alles kan Hij geloven want Zijn liefde is de almacht die alles overwint.

 

 

 

De naam van Jezus (gedicht) door Piet Snaphaan

God heeft Zijn Zoon een naam gegeven

die boven alles troont met macht,

ja gans het duister heeft verdreven

en boven alles is verheven,

een naam met wonderbare kracht.

 

Zijn naam met wie wij zijn verbon­den,

een naam die Hij alleen bezat,

als de Christus is Hij ons gezonden

naar deze aarde om te verkonden

het heil dat God voor ogen had.

 

Die naam van boven alle namen,

zij is ons gegeven, om ’t allen tijd,

met Hem die ons de weg deed banen,

te heersen, in Zijn naam tezamen,

verwinnen tot in eeuwigheid.

 

 

Waardevol (gedicht) door Astrid Poldervaart

Nog voordat je wist

van Mijn bestaan.

Nog voordat je dat wist

wist Ik jouw naam.

 

Nog voordat je zag

wat er ontbrak.

Nog voordat je dat zag

gaf Ik het al.

 

Ik riep je om vrij te zijn.

 

Nog voordat je kwam

belast en beladen.

Nog voordat je daarmee kwam

droeg Ik het al.

 

Nog voordat je vroeg

om met Mij te gaan.

Nog voordat je dat vroeg

was Ik er al.

 

Want er is niets zo waardevol

dan dat jij bent voor Mij.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

Gij verstaat immers de tijd wel, dat het thans voor u de ure is om uit de slaap te ontwaken. Want het heil is ons nu meer nabij, dan toen wij tot het geloof kwamen. De nacht is vergevorderd, de dag is nabij. Laten wij dan de werken der duisternis afleggen en aandoen de wapenen des lichts!” Paulus in Romeinen 13 vers 11 en 12 (Rom. 13:11-12)).

Gaan succes en geloof samen?

‘Als je sommige bijbelleraars mag geloven is het slechts een kwestie van geloof hoe groot je auto is, hoe­veel geld er op je bankrekening staat en hoe hoog je stijgt op de maat­schappelijke ladder’. Zo begint een goed en duidelijk artikel geschreven door Ben Schot in het blad ‘Fronttaal’, een uitgave van ‘Vorming en Aktie’ uit Ede. In dit artikel wordt de vraag beantwoord of succes en geloof samen kunnen gaan. Op een duidelijke wijze laat de schrijver zien dat de, veelal uit Amerika overge­waaide, verhalen over machtige gebedsverhoringen op het vlak van financiën en succes vaak sterk over­trokken en misleidend zijn.

Ben Schot wijst er op dat een chris­ten leeft in twee werelden, de natuurlijke wereld en de geestelijke wereld. Maar voor deze werelden gel­den verschillende wetten. Zodra wij de wetten van de hemelse gewesten gaan toepassen in de natuurlijke wereld, of andersom, ontstaat er ver­warring en kunnen er ongelukken gebeuren. De schrijver gebruikt daar­bij het volgende voorbeeld: ‘Als ik de verkeersregels van Engeland (links rijden) hanteer in Nederland (rechts rijden) gaat het fout. Als ik de wetten van ‘engel-land’ (geestelijke wereld) ga toepassen in ‘neder-land’ (natuur­lijke wereld) ontstaat er verwarring en teleurstelling. Deze twee verschil­lende ‘domeinen’ mag je dus niet verwarren. Net zo min als je op 4 grond van je IQ en je opleiding mag verwachten dat je wel een bediening in de gemeente zal krijgen, ligt het voor de hand dat je door middel van je geloof meer succes in je maat­schappelijke carrière zal hebben of dat je een grotere auto zal krijgen door een beter geloofsleven.

Hoewel deze twee ‘werelden’ onder­scheiden moeten worden moeten wij ze niet totaal scheiden. Deze twee werelden komen namelijk in ons samen en het is dan ook logisch dat deze twee werelden elkaar beïnvloe­den. Bijvoorbeeld: Als je door de Heilige Geest weet wie je bent, zul je rust en zelfvertrouwen hebben. Dat zal je helpen ook in je natuurlijke leven je zaken beter te regelen. Als je een goede relatie met de Heer hebt zal dat een eerlijk en betrouwbaar mens van je maken. Er zijn mensen die vanwege hun betrouwbaarheid en eerlijkheid een baan hebben gekregen. Andersom werkt het ook zo. Als het in het natuurlijke leven een rommel is, als je lui bent en cha­otisch, zal dat ook in zijn weerslag hebben in je geestelijk leven’.

Ben Schot merkt tenslotte op dat we in een tijd leven waarin veel keuzes gemaakt moeten worden. ‘De samenleving vraagt steeds meer van je. Aan de andere kant is er nog nooit zoveel behoefte geweest aan mensen die zich geven voor het koninkrijk van God. Wat moet jij doen?’ De schrijver adviseert: ‘Gebruik je mogelijkheden optimaal in het dragen van verantwoordelijk­heden zowel in het geestelijke als in het natuurlijke. Als je moet kiezen voor het ene of het andere vraag je dan af ‘waar wil ik dat mijn hart is?’ Want waar je schat is daar zal je hart zijn.

Als je principe van de twee werelden toepast en je prioriteiten samen met de Heer bepaalt, dan zul je een suc­cesvol leven hebben. Je zal zowel in het geestelijke als in het natuurlijke een goed leven hebben. Dat is niet altijd succes naar wereldse maatsta­ven, maar het is beter om uit de mond van Jezus te horen: ‘Wel gedaan, gij goede en getrouwe slaaf dan zakenman van het jaar te wor­den’.

 

Druk, druk, druk…

‘Wie een stampvolle agenda heeft telt mee. De moderne mens rent van werk naar crèche naar supermarkt naar huis naar cursus naar bioscoop of ziek familielid. Om niets te mis­sen zet hij het favoriete televisiepro­gramma op video om tegelijkertijd in voetbalstadion of theaterzaal te kun­nen zijn. Wie geen minuut onnodig wil verspillen, haalt zijn dagelijkse warme maaltijd uit diepvries en magnetron en vult tijdens het eten het belastingformulier in. Efficiency, daar gaat het om. In een tijd van haast en rusteloosheid klinkt voor­zichtig de roep op de rem te trap­pen’. Zo begint een artikel van Marjon Bolwijn in Het Parool over het hedendaagse haastleven van velen. De laatste opmerking over het voorzichtig op de rem trappen geeft al aan dat langzamerhand het besef doorklinkt dat er wat veranderen moet, maar hoe?

Al in 1983 constateerde het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) dat we het steeds drukker krijgen.

Niemand lijkt eraan te ontkomen. De 55-plusser slaapt minder en doet meer dan ooit. Vrijwilligerswerk, de zorg voor kleinkinderen, uitgaan, op vakantie, in de tuin werken leveren volle agenda’s op. Ook werklozen en arbeidsongeschikten hebben de laat­ste jaren minder vrije tijd gekregen. Ook zij zijn in z’n algemeenheid actiever geworden in vrijwilligers­werk. Drukbezette Nederlanders zijn alleenstaande mannen en vrouwen. Aan kop gaan de tweeverdieners met kinderen.

‘Er heerst een latent gevoel van onvrede over de manier waarop wij met onze tijd omgaan’, zegt profes­sor T. Beckers, hoogleraar vrijetijds- wetenschappen aan de Katholieke Universiteit Brabant, die verder opmerkt dat er sprake is van een merkwaardige paradox. ‘Want we leven tegenwoordig langer, door de arbeidstijdverkorting besteden we gemiddeld minder tijd aan werk en de technologische ontwikkeling stelt ons in staat allerlei handelingen snel­ler te verrichten. En toch komen we tijd tekort’.

Dit ‘tijd tekort komen’ is ook doorge­drongen binnen de gemeente van Christus. Want ongetwijfeld zullen velen die dit lezen de uitspraak van deze professor kunnen beamen. Ik merk het soms ook aan opmerkin­gen van sommige lezers: ‘We heb­ben geen tijd meer om te lezen, ik heb zo’n druk bezet leven…’ Maar hebben we de moed om af en toe de balans eens op te maken en eventu­eel drastische veranderingen in ons leefpatroon aan te brengen? Als we een taak hebben in de gemeente heb­ben we dan de moed om te delege­ren of willen we alles zelf in de hand houden? We kennen ook christenen die, ondanks hun druk bezette leven, wel voldoende tijd hebben, ze laten zich niet opjagen, nemen voldoende tijd voor rust en ontspanning. Zij beseffen dat het uit balans raken van iemands leven altijd veroorzaakt wordt door de vorst der duisternis, die niets liever wil dan dat we gestrest en overspannen door het leven gaan en dus uitgeschakeld zijn om op normale wijze als christen te kunnen functioneren. Bovenal weten zij dat Gods Geest, in samenwerking met onze geest, een blij en ontspan­nen leven geeft die stabiliteit ten gevolge heeft. Stabiliteit die ons bestand maakt tegenover de druk die de maatschappij op ons legt. Dat betekent leven naar de maatstaven zoals God die bedoelt. Ook hierin is Jezus ons voorbeeld en met een variant op één van zijn uitspraken kunnen we het dan iedere dag opnieuw ervaren dat het vermoeid en belast zijn verdwijnt door de rust en de vrede die Hij in ons hart heeft gelegd.

De wankele wichelroede

Wat een wichelroede is zal bij de meeste van onze lezers wel bekend zijn, maar wij willen toch nog even vermelden dat het gaat om een gaf­felvormige wilgen of hazelaar tak is, ook wel een staaf van hout of metaal, die men gebruikt om de aanwezig­heid van water, metalen, en zoge­naamde aardstralen, onder de grond vast te stellen. Althans dat meent men, want het kan op geen enkele wijze wetenschappelijk onderbouwd worden. In een artikel in NRC- Handelsblad wordt onder de titel ‘De wankele wichelroede’ daar nog eens de aandacht op gevestigd.

Christenen zullen het gebruik van de wichelroede zeker afwijzen omdat het een occulte aangelegenheid betreft. Al ligt dit bij het naam-christendom, waar men geen inzicht heeft in de geestelijke wereld, zeker anders. Ik herinner mij dat een kerk raadslid, in een naburig dorpje waar ik woonde, het gebruik van de wichelroede praktiseerde.

Waarachtige christenen zullen zich zeker niet inlaten met welke vorm van occultisme ook en anderen, die daar nog geen inzicht in hebben, attenderen uit welke (verkeerde) bron deze dingen afkomstig zijn. In het genoemde artikel haalt Rob van den Berg verschillende voorbeel­den aan hoe veelal bedrog en goedge­lovigheid een rol spelen bij hen die menen baat te kunnen vinden door een wichelroedeloper in te schake­len. ‘Toch neemt men het wichelroe­de lopen in sommige landen zeer serieus’, schrijft Van den Berg. ‘Zo bestaat er in Duitsland al jarenlang een brede interesse voor het feno­meen van de ‘Erdstrahlen’, een soort energieke straling die zou worden uitgezonden door ondergrondse waterbronnen en met een wichelroe­de kan worden gedetecteerd’. Het Duitse ministerie voor Onderzoek en Technologie stelde enkele jaren gele­den zelfs bijna een half miljoen D- mark ter beschikking aan een aantal wetenschappers van de universiteit van München om het fenomeen

experimenteel te analyseren. Men ging zelfs zover te stellen dat, door met een wichelroede de posities van krachtige bronnen van aardstraling vast te stellen en daar geen huizen te bouwen, de bewoners gevrijwaard zouden kunnen worden van poten­tieel kankerverwekkende effecten. In 1995 schreef Enright, een Amerikaans bioloog, een vernieti­gend artikel in het Duitse vakblad ‘Naturwissenschaften’ over deze Duitse experimenten waarbij 500 proefpersonen betrokken waren. Hij publiceerde onder andere een grafiek met de resultaten van de zes beste « ’ deelnemers. Op de horizontale as is weergegeven wat de werkelijke loca­tie was van de waterleidingbuis (een waarde tussen o en 10 meter), en op de verticale wat de wichelroede ervan maakte. Zou de wichelroede echt iets oppikken, dan zouden de punten zich rond een lijn met een hoek van 45 graden, de diagnonaal van links­onder naar rechtsboven, moeten groeperen. In werkelijkheid werd een bijna willekeurige verdeling over het vlak verkregen. Alle standaard statistische analyses leverde evenmin een overtuigend bewijs op. Ook andere, door Rob van den Berg aan­gehaalde voorbeelden, vormen het duidelijke bewijs hoe het gebruik van de wichelroede, ook uit wetenschap­pelijk oogpunt, waardeloos en mislei­dend is.

De Moloch van onze tijd

In zijn rubriek ‘Op het scherp van de snede’ in De Telegraaf hekelt de bekende professor en publicist B. Smalhout de achtergrond van de vele kindermoorden die er in de afgelo­pen jaren in Nederland en België plaatsvonden. Onder de titel ‘De Moloch van onze tijd’, schrijft hij ondermeer: ‘Bijna 3500 jaar geleden stelde de grote profeet Mozes de basale richtlijnen voor een menselij­ke samenleving op schrift. Die voor­schriften werden wat later onze nor­men en waarden genoemd zouden worden. Een van die basisregels was: “Gij zult geen van uw kinderen offe­ren aan de Moloch” (Lev. 18:21).

In grote delen van het Midden-Oosten vereerde men toen de vrese­lijke god Baal, die nauw verwant was met zijn goddelijke collega Moloch. Aan beide godenfiguren werden van tijd tot tijd mensenoffers gebracht. Moloch had zich gespecialiseerd in kinderen. Hij had het lichaam van een mens en de kop van een stier. Door zijn aanbidders werden er reus­achtige holle ijzeren beelden van hem gemaakt. Die werden dan als een oven roodgloeiend gestookt, waarna er kleine kinderen gillend van doodsangst als offerande in het gehele binnenwerk werden gegooid. Ze werden levend gecremeerd.

Relatieproblemen

Onze beschaving heeft echter geen einde gemaakt aan deze gruwel­moorden’, zo schrijft prof. Smalhout verder. ‘Weliswaar staan er geen ijze­ren afgodsbeelden meer, maar de vreselijke góden waartegen Mozes al ageerde, zijn nog steeds niet verdwe­nen. Zij hebben alleen een andere vorm en een modernere naam gekre­gen. Thans heten ze ‘relatieproble­men’. Dat is een verhullend en modieus woord dat door de softe sec­tor is uitgevonden. Maar nog steeds worden er kleine kinderen op vrese­lijke wijze aan geofferd’.

Vervolgens worden de moorden die er in de afgelopen jaren plaatsvon­den en waarbij jonge vrouwen en kinderen het slachtoffer werden, opgesomd. Smalhout merkt verder op dat alle betrokkenen zijn opge­groeid in de jaren zestig en zeventig. ‘Dat was de tijd van onze beruchte sociaal-culturele revolutie. In zeer korte tijd veranderde ons land van een sobere, hardwerkende en goed geordende samenleving in een flower-power-paradijs waar ‘alles moest kunnen’. Normen en waarden waren verouderd. Religie was belachelijk. Seksuele moraal was iets van heel vroeger en goed onderwijs was ver­derfelijk autoritair. In plaats daarvan werd de jongere generatie geïndoctri­neerd dat de staat voor alles zou zor­gen en dat er voor ieder probleem een loket, een ambtenaar, een psy­choloog of maatschappelijk werker was. Niet het individu maar ‘de gemeenschap’ was verantwoordelijk voor van alles’.

Prof Smalhout wijst er op dat deze generatie nu tussen de 25 en 45 jaar oud is en dat het velen van hen thans ontbreekt aan een sterk moreel, ethisch of religieus fundament waar­op ze terug kunnen vallen in tijden van ellende. Sociale controle ont­breekt vaak omdat iedereen meent zijn eigen boontjes te kunnen dop­pen. Ook haalt hij de water­snoodramp van 1953 aan als voor­beeld hoe men toen zonder de zogenaamde professionele hulp wel voor elkaar op de bres stond. Hij beëin­digt zijn artikel als volgt: ‘Nu in Nederland, drieduizend jaar na dato, de Moloch weer opduikt, worden er sociaal werkers en Riagg-psychiaters naar de scholen gestuurd. In het softe jargon is dat ‘om de geschokte klasgenootjes van de slachtoffers op sociaalpsychologisch verantwoorde wijze te leren omgaan met hun getraumatiseerde basis-veiligheidsgevoel’. Maar wanneer staat er weer , een Mozes op om ons land met ‘ kracht te bevrijden van de vreselijke sociale Moloch die onschuldige kin­deren van nooit volwassen geworden ouders verslindt?’

De nieuwe Mozes

Al hebben wij volledig begrip voor de hevige verontwaardiging van Smalhout, en zeker oprechte christe­nen hiermee volkomen kunnen instemmen, menen wij dat ten aan­zien van deze laatste opmerking enige correctie c.q. aanvulling nodig is. Wij hebben namelijk geen behoef­te aan het opstaan van een nieuwe Mozes… omdat deze al opgestaan is! Jezus Christus, de Zoon van de f levende God, is -letterlijk en figuur­lijk- deze ‘nieuwe Mozes’. Hij open­baarde op een 100% duidelijke wijze Gods wil en hoe wij kunnen leven naar de normen en waarden zoals God die bedoelt. Voor een samenle­ving die dit weer gaat ontdekken gaat een geheel nieuwe wereld open: Gods wereld waarvan ‘recht en gerechtigheid’ de bouwstenen zijn. Deze samenleving kan echter alleen tot stand komen als de christenen weer gaan ontdekken dat zij geroe­pen zijn als ‘zonen Gods’ navolgers van Christus te zijn. Jezus sprak immers dat wij het ‘zout der aarde’ e en het ‘licht der wereld’ zijn?

 

Het Spreken in nieuwe tongen door Wim te Dorsthorst

Broeder Chr. Demeyere te Oeselgem (België), heeft vragen over het ont­vangen van de Heilige Geest en het spreken in nieuwe tongen. Over het ontvangen van de Heilige Geest, en grote verandering die dat teweeg brengt in een mensenleven, hebben wij al geschreven in het vorige num­mer van Levend Geloof.

Het tweede deel van de vraag betreffende de tongentaai is: Voor wie is dat bestemd en hoe werkt dat dan? Wat is het spreken in nieuwe tongen eigenlijk en welke betekenis heeft het? Ook hierop zullen wij, vanuit de Schrift, antwoord proberen te geven.

Voor wie is de tongentaal?

We zagen reeds dat de Heilige Geest “de grote belofte” is voor het Nieuwe Verbond, waar de gehele Schrift van gesproken heeft. De Heer Jezus zegt: “En zie, Ik doe de belofte van Mijn Vader op u komen” (Luc. 24:49 en Hand. 01:04). Het betreft “de zegen van Abraham” voor alle volken waar zoveel over gesproken is en gespro­ken wordt. In Galaten 3 vers 14 (Gal. 03:14) zegt de apostel: “Zo is de zegen van Abraham tot de heidenen gekomen in Jezus Christus, “opdat wij de belofte des Geestes ontvangen zouden door het geloof’.

In Handelingen 5 vers 32 (Hand. 05:32) lezen we: “dat de Heilige Geest gegeven wordt aan hen die gehoorzamen”.

Gehoorzamen aan de oproep van bekering en waterdoop (Hand. 02:38). Ook de Heer Jezus zegt: “Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden” (Mark. 16:16).

En bij de tekenen die de gelovigen zullen vergezellen noemt de Heer dan: “In nieuwe tongen zullen zij spreken”. De grote belofte van de Vader houdt dus ook het spreken in nieuwe tongen in. De Heer zegt wel heel duidelijk dit teken zal “de gelo­vigen” volgen. Het spreken in nieu­we tongen of talen is dus voor de Nieuwtestamentische gelovigen, die gehoorzamen aan de oproep om zich te bekeren en zich te laten dopen door onderdompeling en de Heilige Geest ontvangen krachtens de belof­te, door het geloof.

Spreken in nieuwe tongen?

In het proces van de wedergeboorte zijn de gelovigen mede opgewekt uit de dood en hebben zij mede een plaats gekregen in de hemelse gewesten, in Christus Jezus (Ef. 02:06).

Als hemelbewoners, burgers van een rijk in de hemelen, en als huisgeno­ten Gods (Filip. 03:20; Ef. 02:19) ont­vangen zij deze hemelse, geestelijke taal. Het is geen taal voor de aarde, want niemand verstaat het. De apos­tel Paulus zegt: “Want wie in een tong spreekt, spreekt niet tot men­sen, maar tot God, want niemand verstaat het; door de Geest spreekt hij geheimenissen” (1 Kor. 14:02). Let op! het is “spreken door de Geest”. Dit is het meest wezenlijke van de tongentaal. De mens opent zijn mond en spreekt, maar het is wat de Geest geeft uit te spreken! Zijn mond zijn wij. Over de grote Pinksterdag lezen wij van de 120 uit de bovenzaal: “En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en begonnen met andere tongen te spreken, “zoals de Geest het hun gaf uit te spreken” (Hand. 02:04).

Het is dus geen zaak van het ver­stand want zegt Paulus: “Indien ik bid in een tong, bidt mijn geest wel, maar mijn verstand blijft onvrucht­baar”.

Dat wil zeggen het gaat buiten het verstand om, wat natuurlijk gezien onmogelijk is. Sommigen denken dat je het spreken in tongen moet leren zoals men een taal leert. Of, dat je er zelf woorden bij kunt maken, maar dat is een verkeerde gedachte. Het wordt dan mensen­werk, verstandswerk. Het zijn dan eigengemaakte klanken zonder inhoud.

Het is een genadegave, een geschenk en je bidt met de geest en spreekt wat de Geest geeft uit te spreken. De meesten bemerken bij het ont­vangen van de Heilige Geest een zachte aandrang om iets uit te spre­ken. Wanneer dan in gehoorzaam­heid en vrijmoedigheid de mond geopend wordt zal het grote wonder geschieden dat de mens geheimenis­sen uitspreekt, rechtstreeks tot God, zoals de Geest het geeft uit te spre­ken. Tot voor kort nog onder de macht van Satan, maar nu door Gods genade en liefde verlost en gereinigd door het bloed van het Lam en sprekende in een intieme relatie met God. De mond is niet langer dienstbaar aan de ongerech­tigheid maar aan God.

Bidden in geest en in waarheid Het spreken in tongen is dus een geheel nieuwe en bijzondere vorm van gebed, waarbij de Heilige Geest de gelovige de woorden in de mond legt. Het is een heerlijk wonder Gods! Bij een waarachtig wedergebo­rene leeft in het hart bewust of nog onbewust een verlangen om God te aanbidden, te verheerlijken en te spreken van Zijn grote daden. Dat is een oerverlangen van de mens wat door de zondeval vervaagd is. De Heer Jezus zegt: “De tijd komt dat de waarachtige aanbidders de Vader aanbidden zullen in geest en in waarheid; want de Vader zoekt zulke aanbidders; God is Geest en wie Hem aanbidden, moeten aanbidden in geest en in waarheid” (Joh. 04:23-24).

Dit nu wordt door de Heilige Geest gewerkt, want met ons verstand is dit absoluut onmogelijk. Dan wordt immers ons gebed begrensd door wat we met ons verstand van Gods grootheid en heerlijkheid kunnen bevatten. Het blijft dan al gauw ste­ken bij het uitspreken van wat we in de Bijbel over God geleerd hebben. Ook hier geldt heel bijzonder wat Paulus zegt: “En evenzo komt de Geest onze zwakheid te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen naar behoren” (Rom. 08:26a).

Bij de eerste uitstorting van de Heilige Geest lezen we dan ook van de toehoorders: “Wij horen hen in onze eigen taal van de grote daden Gods spreken” (Hand. 02:11). Ook van de eerste heidenen die de Heilige Geest ontvingen, lezen we: “Want zij hoorden hen spreken in tongen en God grootmaken”. Andere vertalin­gen spreken van: God “verheerlij­ken” (Hand. 10:45).

Zodra iemand de Heilige Geest ont­vangen heeft, aanbidt hij God in nieuwe tongen in geest en in waar­heid. Dat hoeft niet eerst geleerd te worden, dat wordt in genade geschonken. In Matteüs 21 vers 16 (Matt. 21:16) zegt de Heer: “Hebt gij nooit gele­zen: uit de mond van kleine kinde­ren en zuigelingen hebt gij lof bereid”. Ik geloof dat dat ook van toe­passing is voor de tongentaal. Pas­bekeerden, zuigelingen, kinderen in het geloof, ze verheerlijken en aan­bidden God in geest en in waarheid. Alleen al deze heerlijke mogelijkheid van de tongentaal maakt dat het als een voortdurende onderstroom in het leven van een gelovige aanwezig zou moeten zijn. Want de Vader zoekt zulke aanbidders, zegt de Heer Jezus.

Bij dit alles is de mens natuurlijk geen willoos werktuig. God acht de mens hoog en prest en dwingt niet, maar schenkt dit uit liefde en genade aan de mens. Het is aan de mens het al of niet te gebruiken. Het verstand van de mens blijft volledig functio­neel, hij kan beginnen te spreken in tongen en hij kan er mee eindigen, zoals hij wil. Het is ook geen vervan­ging voor de evangelieverkondiging. Dit zien we duidelijk als Petrus naar de manifestatie van de tongentaal de mond opent en met het verstand erbij het evangelie predikt (Hand. 02:14; zie ook 1 Kor. 14:18-19). Maar het verstand heeft in het spreken in tongen zelf geen deel.

Een bewijs

Is het spreken in tongen het bewijs dat men de Heilige Geest ontvangen heeft?

Ja en nee! Nee, omdat iemand wel de Geest ontvangen kan hebben, terwijl het spreken in tongen nog niet func­tioneert. In het negatieve is het zo dat occultisten ook een imitatie-taal kunnen spreken, wat uit de duivel is. Zo iemand heeft dan natuurlijk niet de Heilige Geest ontvangen. Het is ‘ja’ omdat het in de Bijbel als vanzelfsprekend gekoppeld is aan het ontvangen van de Heilige Geest. In Handelingen twee zagen we al: “Ze werden allen vervuld met de Heilige Geest “en begonnen met andere tongen te spreken”. Een direct gevolg dus! Het is er zodra de Heilige Geest woning heeft gemaakt in de mens.

In het huis van Cornelius waar Petrus het evangelie verkondigt, lezen we: “En al de gelovigen uit de besnijdenis die met Petrus waren meegekomen, stonden verbaasd, dat de gave van de Heilige Geest ook over de heidenen was uitgestort, “want ze hoorden hen spreken in tongen en God grootmaken” (Hand. 10:45).

Hier was het spreken in tongen dus een duidelijk bewijs dat zij de Heilige Geest ontvangen hadden. Ook in Handelingen 19 lezen we, wanneer Paulus de gelovigen van Efeze onderricht heeft en in water gedoopt: “en toen Paulus hun de handen oplegde kwam de Heilige Geest over hen, “en zij spraken in tongen en profeteerden” (vs. 6). Op Bijbelse gronden is het spreken in nieuwe tongen dus als een bewijs te zien dat men de Heilige Geest ontvangen heeft.

Gods getuigenis

Het ontvangen van de Heilige Geest en het daarmee verbonden spreken in tongen is zeker ook een getuige­nis van God, dat het hart gereinigd is door het geloof in Jezus Christus. Petrus zegt hiervan: “En God die de harten kent, heeft getuigd door hun de Heilige Geest te geven evenals ook aan ons, zonder enig onder­scheid te maken tussen ons en hen, door het geloof hun hart reinigende” (Hand. 15:08-09).

Ook nu mag iemand die de Heilige Geest ontvangt weten dat God hierin getuigt dat het hart gereinigd is en hem of haar verkiest als woning en dat hij/zij vrijuit in de tongentaal geheimenissen Gods mag spreken in geest en waarheid.

En zonder enig onderscheid (met de Bijbelse voorbeelden) zal het ontvan­gen van de Heilige Geest ook nu gepaard gaan met het spreken in nieuwe tongen. Bij wie dit niet zo is, moet er niet in berusten, maar samen met een betrouwbare broeder of zuster zoeken naar een doorbraak hiervan. Het is te kostbaar om op de lange baan te schuiven.

Het sticht jezelf

De apostel Paulus kende de bijzon­dere genade en de heilzame uitwer­king van de tongentaal. Daarom zegt “Ik wilde wel dat gij allen in ton­gen spraakt” (1 Kor. 14:05a). Dat is niet zomaar een willen van Paulus, maar dat stemt overeen met de wil van de Heer die hem al deze gehei­menissen geopenbaard heeft (Gal. 01:12). Verder zegt hij: “Ik dank God dat ik meer dan gij allen in tongen spreek” (1 Kor. 14:18).

In 1 Korinthe 14 vers 4 (1 Kor. 14:04) zegt Paulus: “Wie in een tong spreekt, sticht zich­zelf, maar wie profeteert, sticht de gemeente”. Hier wordt aangegeven dat zoals een gemeente opgebouwd wordt door profetie, jezelf opge­bouwd, gesticht, wordt door het spre­ken in nieuwe tongen.

Het is stichtend, opbouwend voor het innerlijke, geestelijke leven. Door die intieme relatie met God, waarin de Heilige Geest ons te hulp komt en woorden geeft om uit te spreken, vindt er een opbouwing plaats van onze innerlijke mens. Dit zal uitein­delijk een heilzame uitwerking heb­ben op de totale mens.

Als bewaring

Judas schrijft in zijn brief over de bewarende functie van de tongentaal als hij zegt: “Maar gij geliefden, bewaart uzelf in de liefde Gods, door uzelf op te bouwen in uw allerhei­ligst geloof en door te bidden in de Heilige Geest” (vs. 20). Hij schrijft deze woorden in de context van afval en dwaalleringen. Tegenover het onheilige hiervan stelt Judas het allerheiligst geloof dat zich in zuiver­heid en waarheid op God en Jezus Christus richt.

Door jezelf op te bouwen, te stichten in dat allerheiligst geloof, bewaar je jezelf in de liefde Gods. Dat is een bewaring in Zijn nabijheid. In Zijn klimaat van waarheid, zuiverheid, vrede, blijdschap, gerechtigheid en heiligheid. En dit “door te bidden in de Heilige Geest”, zegt Judas. Waarschijnlijk meer dan ooit te voren zal het voor iedere gelovige noodzakelijk zijn zich op te bouwen in zijn allerheiligst geloof om staan­de te blijven in de aanvallen van het rijk van satan om je van het geloof te laten afvallen. Door te bidden in nieuwe tongen bouw je je allerhei­ligst geloof op en bewaar je jezelf in de liefde van God. Hierdoor bewaar je jezelf voor het onheilige en voor dwaalleringen en het scherpt de geest in het onderscheiden hiervan.

Bij de wapenrusting Gods

In dit verband is het ook heel goed te verstaan dat Paulus aan het slot van de wapenrusting Gods zegt: “En bidt daarbij met aanhoudend bidden en smeken bij elke gelegenheid in de Geest, daartoe wakende met alle vol­harding en smeking voor alle heili­gen” (Ef. 06:18). De vertaling van prof. Brouwer zegt: “Bidt te allen tijde in de Geest. En richt daarop uw waakzaamheid, met al de aanhou­dende voorbede voor al de geheiligden”.

Het bidden in nieuwe tongen, in de Geest, waarin je God aanbidt in geest en in waarheid, waarin je jezelf sticht, je allerheiligst geloof opbouwt, jezelf bewaart in de liefde Gods, is een machtige bescherming tegen de aanvallen en de verleidingen van de duivel. Het is een ondersteuning van alles wat bij de wapenrusting Gods genoemd wordt. Dit dient dus ‘te allen tijde’ of ‘aanhoudend’ in het leven van een gelovige te functione­ren.

Voorbede voor alle heiligen

Het blijft dan niet alleen beperkt voor jezelf, maar je mag het ook als een voorbede richten voor alle heili­gen. En dat met smeking, waak­zaamheid en volharding. Daarbij hoeven wij niet gedetailleerd de noden van de andere te kennen want alle heiligen staan bloot aan dezelfde pressie en verleidingen van de dui­vel. Petrus zegt: “wetende dat aan uw broederschap in de wereld hetzelfde lijden wordt toegemeten” (1 Petr. 05:09)

Ook hierin komt trouwens de Heilige Geest ons machtig te hulp. Hiervan lezen wij:

“En evenzo komt de Geest onze zwakheid te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen naar beho­ren, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtin­gen. En Hij, die de harten doorzoekt, weet de bedoeling des Geestes, dat Hij namelijk naar de wil van God voor heiligen pleit” (Rom. 08:26-27). Dit is een zeer kostbaar gegeven voor een ieder die aan de oproep gehoor wil geven om in volharding, met waakzaamheid en smeking, voorbede te doen voor alle heiligen. Maar zeker ook in je naaste omgeving, in je gezin, in de gemeente, komt de Heilige Geest te hulp bij het verrich­ten van de priesterdienst in de voor­bede.

De meest letterlijke betekenis van het “te hulp komen” (Grieks: sun- anti-lambanetai) is: “samen met ons vastgrijpen aan de andere zijde”. Dat is een voortdurende actie van de Heilige Geest. Wat wij in onze zwak­heid niet kunnen overzien hier bene­den, daar komt de Heilige Geest en grijpt het van bovenaf vast om het zo door ons heen toch tot stand te bren­gen. Schitterend!

Ingaan tot de rust

De tijd van het Nieuwe Verbond is de tijd van het ingaan tot de geloofs- rust (Heb. 04:03). Het is de tijd van de verademing. Het is de tijd dat de belofte van de Vader in vervulling is gegaan, namelijk dat de Heilige Geest woning heeft gemaakt in het hart van de gelovigen.

Paulus doelt hier op als hij over de tongentaal zegt: “In de wet staat geschreven: door lieden van een andere taal en door lippen van vreemden zal Ik tot dit volk spreken, en toch zullen zij naar Mij niet lui­steren, zegt de Here” (1 Kor. 14:21). Lezen we dit in Jesaja 28 vers 11 en 12 (Jes. 28:11-12), waar Paulus op doelt, dan zien we dat de profeet zegt: “Voorwaar, door mensen die een onverstaanbare taal spreken en in een vreemde tong­val zal tot dit volk spreken Hij, (dat is dus God zelf) die tot hen gezegd heeft: Dit is de rust, dit geeft de ver­moeiden rust, en dit is de verade­ming – maar zij wilden niet horen”. Door de gelovigen spreekt God, woorden zoals de Geest het geeft uit te spreken en dat geeft rust en ver­ademing. Dat is kenmerkend voor het Nieuwe Verbond. De Lutherse vertaling heeft: “Zó heeft men rust, zó verkwikt men de vermoeiden, zó wordt men stil”.

Wat een wonderlijke, maar ook geze­gende uitwerking van die voor nie­mand verstaanbare tongentaal!

In de Geest en met het verstand

Ik kan me voorstellen dat de apostel Paulus zegt: “Ik dank God, dat ik meer dan gij allen in tongen spreek”. Hij zal op zijn lange reizen (te voet!) veel in nieuwe tongen gebeden heb­ben. Voor zichzelf, want hij had een bijzonder zwaar leven, maar ook voor alle heiligen die hem zo na aan het hart lagen. Hij zal het ook gebruikt hebben als wapen tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers in de hemelse gewesten, als hij van land naar land en van plaats naar plaats trok om het evangelie Gods te verkondigen.

In 1 Korinthe 14 vers 15 (1 Kor. 14:15) lezen wij nog: “Hoe staat het dan? Ik zal bid­den met mijn geest, maar ook met mijn verstand; ik zal lofzingen met mijn geest, maar ook lofzingen met mijn verstand”. Uit de verzen 16 en 17 blijkt verder dat men ook zegenen en danken kan in de geest, maar ook met het verstand.

Zo leren we dus dat een gelovige in bijna alles twee mogelijkheden heeft. Hij/zij kan bidden en spreken met de geest en met het verstand. God verheerlijken, spreken van zijn grote daden, aanbidden in geest en in waarheid (met het verstand ten dele), jezelf stichten, je allerheiligst geloof opbouwen, jezelf bewaren in de lief­de Gods, in de geestelijke strijd, in de voorbede voor alle heiligen en het brengt rust en verademing. En dan verder nog lofzingen, zegenen en danken.

De grote rijkdom

Zo leert het Woord van God ons de rijkdom en de veelkleurigheid van de tongentaal te verstaan.

Het is eigenlijk volmaakt bidden in onvolmaakte toestand. Paulus leert dat het afgedaan zal hebben als de volmaaktheid gekomen is (1 Kor. 13:08-10).

Maar iemand die de volmaaktheid bereiken wil, zal er met grote dank­baarheid gebruik van maken. Je ver­stand blijft onvruchtbaar, wat behoed voor verkeerd bidden. De Heilige Geest geeft dat wat je bidden moet. Het overbrugt onwetendheid, het bant twijfel uit, het maakt je lós van het gevoel wat zo makkelijk door de boze bespeelt kan worden.

De Heilige Geest, zegt de Bijbel, is een geschenk (Grieks: dorea) die de gelovigen ontvangen.

De tongentaal is de eerste gave van de Heilige Geest die zonder meer in werking treedt. Het is onmisbaar in het leven van de gelovigen om het einddoel, de volmaaktheid, te bereiken. Het is een goed en vol­maakt geschenk dat van boven neer­daalt, van de Vader der lichten (Jak. 01:17)

 

Eenden-agressie Door Froukje Huis

Al enige tijd werd onze buurt af en toe opgeschrikt door een eigenaardig lawaai; ‘t leek wel eenden gekwaak, maar dan zeer luidruchtig en boos. In de veronderstelling dat één van de buren eenden hield, lieten we het maar over ons heen gaan. Tot… op zekere dag het geluid uit ónze tuin kwam en dat konden we niet zonder meer laten passeren. Inderdaad had een eenden echtpaar beslag gelegd op een door zware regenval gevormde plas in het struikgewas naast ons huis en bij ‘t minste gerucht kwaakten ze dat ‘t een aard had.
Op een middag zaten ze in onze achtertuin, toen een kater behoedzaam kwam aansluipen. Dit gaat mis, dacht ik en haastte me naar buiten om de eenden te ontzetten. De kater was meteen verdwenen, maar de eenden kwamen kwakend op me af. De woerd probeerde met zijn snavel in mijn been te bijten en de eend liep zo voor mijn voeten, dat ik niet wist, waar ze te zetten.
Ik vluchtte de kamer in, maar de woerd bleef aan mijn voeten hangen en ging mee naar binnen! Ik probeerde hem eruit te duwen, maar pas na veel handen- en voetenwerk lukte dat. ‘k Deed haastig de deur dicht en de eenden bleven luid kwakend op de stoep zitten.
‘Hè, hè’, zuchtte ik en viel neer in een stoel voor het raam. Even later zag ik iets door de lucht vliegen, dat met een klap tegen het raam kwam, ter hoogte van mijn hoofd. ‘t Was de eend (de dame!), die zich blijkbaar ook niet onbetuigd wilde laten. Ik was beduusd over zoveel agressiviteit. En dan opeens gaat het als een flits door je heen: zo werkt de boze nu ook! Als je in de geestelijke wereld op een terrein komt, waarop de boze meent recht te hebben, bijvoorbeeld als je voor iemand bidt, dan komt hij dreiging en moord blazend op je af en probeert je in de hielen te bijten. Hij loopt je voor de voeten om je te laten struikelen en als hij maar even kans ziet mee naar binnen te gaan, zal hij ‘t niet laten.
Of heb je nooit gemerkt, dat tijdens het bezoek dat je aan iemand bracht, steeds de telefoon ging, zodat ‘t gesprek onderbroken werd? Dat je, toen je thuiskwam steeds dacht: ‘O, ik had het beter zó kunnen zeggen en dát heb ik vergeten?’ Dan is hij aan je hiel mee naar binnen geslopen.
Er is maar één middel: pak hem op en werp hem naar buiten. Jesaja zegt: “Zie, de Here zal u wegslingeren, zoals een man iets wegslingert. Hij zal u stevig ineenwikkelen, u vast in elkaar rollen als een kluwen, u wegwerpen als een bal naar een uitgestrekt land” (Jes. 22:17-18a). Dat is wat God met de boze doet en in de naam van Jezus mogen wij dat nú doen! Verbaas je dan niet als er een klap tegen je raam komt, als je in je ‘geestelijke’ stoel zit uit te rusten! Dan staat hij buiten en kan alleen maar te keer gaan. En wij ontvangen rust en vrede van Jezus Christus, onze Heer, en er is niemand die ons dat meer kan ontnemen!