Selecteer een pagina

Levend Geloof – 264

1984 september nr. 251

Er is maar een evangelie door Gert Jan Doornink

“En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken dan zal het einde gekomen zijn” Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14).

De grote opdracht voor de gemeente

Matteüs 24 is een veel geciteerd hoofdstuk uit de bijbel. Vooral schrijvers over de eindtijd nemen dit hoofdstuk vaak zeer uitvoerig onder de loep. Opvallend daarbij is dat de uitspraak van Jezus over de prediking van het evangelie van het Koninkrijk vaak weinig of geen aandacht krijgt. Terwijl dit juist de grote en aller belangrijkste opdracht is van de eindtijdgemeente. Want temidden van alle duisternis, destructie en verwarring blijft God zijn grote liefde jegens de mens de kroon   der schepping – betonen. God wil niet “dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen” 2 Petrus 3 vers 9 (2 Petr. 03:09).

Onze God is een goede God en zoals Hij eens zijn Volmaakte goedheid tot openbaring bracht in zijn Zoon, die is rondgegaan, weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren” Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38), zo doet Hij thans via de gemeente. Maar deze gemeente is  dan ook geroepen hetzelfde evangelie openbaar te maken wat Jezus deed: het evangelie van het Koninkrijk; het volle evangelie.

Een andere evangelieverkondiging is nooit Gods bedoeling geweest. Er is maar één werkelijk, Gode welgevallig evangelie: het evangelie, dat de mens die er op ingaat, werkelijk verlost uit satans macht en hem overplaatst in Gods Koninkrijk.

Het brengen van dit evangelie brengt als consequentie mee dat verdrukking en vervolging ons niet bespaard zullen blijven, want de duivel haat de verkondiging en beleving van dit evangelie. Daarbij zullen we er rekening mee moeten houden dat deze verdrukking niet alleen komt vanuit de wereld en het naam-christendom, maar ook via christenen die het volle evangelie afwijzen. Immers zolang we het echte evangelie afwijzen zitten we nog in verkeerd vaarwater en heeft satan een vinger in de pap.

Het evangelie zonder compromis

Jezus was altijd bezig op radicale en compromisloze wijze het evangelie te verkondigen. Voor Hem bestond er geen halfslachtigheid of vaagheid. Hij wist hoe geraffineerd en listig satan de mensen gebonden probeerde te houden. Maar in gehoorzaamheid aan de opdracht van de Vader was Hij ten alle tijde bezig satan te ontmaskeren en te overwinnen.

Het evangelie van het Koninkrijk is een geestelijk evangelie, daarom kan het nooit op één lijn gesteld worden met veel hedendaags evangelie, wat horizontalistisch is of allerlei theorieën naar voren brengt van wat er op deze aarde kan gaan gebeuren. Jezus sprak: “Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld” Johannes 18 vers 36 (Joh. 18:36). Het volle evangelie maakt ons juist los van deze wereld. Het bindt ons aan de Vader, dat wil zeggen maakt ons één met Hem. Johannes schrijft: “Onze gemeenschap is met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus” 1 Johannes 1 vers 3b (1 Joh. 01:03b).

Het bewerkt dat we de dingen gaan zoeken, die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods en dat we de dingen bedenken die boven zijn, niet die op de aarde zijn” Kolossenzen 3 vers 1 (Kol. 03:01). Het maakt ons bewust dat we hemelburgers zijn die, vanuit onze plaats in de hemelse gewesten, leren strijden en overwinnen.

Het is een heerlijke zaak betrokken te zijn bij de verkondiging van dit evangelie. Daarbij wordt niet van ons gevraagd of wij een speciale bediening of ambt hebben, maar ieder kind van God, dat door Gods Woord en Geest de ogen voor dit evangelie geopend zijn, is geroepen dit evangelie door woord en daad openbaar te maken. Wie trouwens eenmaal dit evangelie heeft leren kennen zal ook niet anders meer kunnen en willen. God heeft zo’n grote liefde jegens ons gehad dat Hij zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar voor ons allen overgegeven heeft, en heeft ons met en in Hem alle dingen geschonken Romeinen 8 vers 32 (Rom. 08:32).

Deze liefde zal bij een waarachtig kind van God nooit onbeantwoord blijven. Hij heeft zijn liefde in onze harten uitgestort door de Heilige Geest Romeinen 5 vers 5 (Rom. 05:05). Daarom zullen wij als eindtijdchristen niet zwijgen, maar het volle heil proclameren, dwars tegen alle tegenstand in. God zal ons er voor bewaren dat de vijand ons er toe zal brengen een ander evangelie te verkondigen, want er maar één evangelie! Aan dat evangelie willen wij trouw blijven! En al worden wij dan door allen gehaat om zijns naams wil, het is als een rotsvaste zekerheid gegrift in onze harten dat wie volhardt tot het einde behouden zal worden!

 

De mens Gods wordt voltooid door Jan W. Companjen

 

Lezen: Jesaja 11 vers 1 tot en met 10 (Jes. 11:01-10). Vanaf Jesaja 11 vers 9 (Jes. 11:09) staat daar: “Men zal geen kwaad doen noch ver­derf stichten op gans mijn heilige berg, want de aarde zal vol zijn van de kennis des Heren, zoals de wateren de bodem van de zee bedek­ken. En het zal te dien da­ge geschieden, dat de vol­ken de wortel van Isaï’ zul­len zoeken, die zal staan als een banier der natiën, en zijn rustplaats zal heerlijk zijn”.

De groei naar de volwassenheid

Opwassen tot het zoonschap houdt in dat wij de manne­lijke volwassenheid zullen bereiken. Dat wij geestelijk volwassen zullen worden is een geweldig perspectief. In 1 Korinthiërs 13 (het hooglied van de liefde) staat: “Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, dacht ik als een kind en re­deneerde ik als een kind; eenmaal man geworden legde ik mijn kinderlijke manier van doen af.

Wat we nu nog zien zijn de vage beelden in een spiegel, maar dan (als we volwassen zijn) staan we oog in oog. Nu is mijn kennis beperkt, maar dan zal ik kennen zo­als God mij kent”.

Paulus doelt hier op de gro­te gave van het nieuwe ver­bond in Jezus Christus, dat wij God leren kennen zoals Hij in werkelijkheid is en dat wij de Zoon Gods gelijk­vormig zullen worden.

Het Woord Gods zal ook in het lichaam van Christus, de gemeente, vlees worden. Dat wil zeggen dat wij als gemeente van Christus tot één Geest zullen gaan samengroeien met de Vader en de Zoon opdat wij één zijn zoals de Vader en de Zoon reeds een samen ge­smolten eenheid is. Deze eenheid van God en Jezus is het voorbeeld voor de eenheid van de gemeente en die eenheid komt voort en wordt mogelijk gemaakt door de doop in de Heilige Geest. Christus in ons, de hoop der heerlijkheid is daarbij ons devies. Gods Geest moet en zal aldus gestalte krijgen in ons vlees en le­ven. Alles wat daarvoor no­dig is, is volbracht op het kruis van Golgotha. De ak­ker is de wereld, daarop speelt zich alles af. Die ak­ker, de wereld dus, is ge­kocht en betaald met het leven van Jezus Christus. Hij heeft ons gekocht voor God met zijn bloed uit elke stam, taal, volk en natie Openbaring 5 vers 9 (Openb. 05:09).

Vermeerdering van de geestelijke kennis

Het opwassen tot het zoon­schap houdt in dat onze Geestelijke kennis vermeerderd wordt. Er zijn zo in de loop der jaren nogal wat leerstukken ontstaan die zeer belemmerend werken op het goed verstaan van Gods Woord en daardoor de groei van de kennis Gods in de weg staan. Het is de duivel gelukt om dusdanige barricades op te bouwen dat het zuivere uitzicht vol­komen verloren is gegaan.

Eén daarvan is het leerstuk van de drie-eenheid. Het geloven in een eenheid die bestaat uit God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest. Wie Jezus wil gaan volgen en zich wil gaan uitstrekken naar zijn beeld, zal bij het leerstuk van de drie-eenheid al spoedig merken dat dit leerstuk een geweldig ob­stakel is naar de ‘volheid Gods’. Uit dit dogma komt toch immers naar voren dat Jezus toch eigenlijk God zelf is/was, en geen mens van vlees en bloed zoals u en ik. Hij wordt boven het algemeen menselijke gesteld en zijn inspirerend voorbeeld, wat Gods Geest in een mens van vlees en bloed vermag, gaat volkomen verloren. Hij was God, handelde Goddelijk, maar wij, wij zijn maar mensen. Mensen van vlees en bloed, weliswaar ge­doopt met de Heilige Geest, maar toch… ergens zon­daars en mensen met een mankement die niet geheel de weg Gods kunnen gaan.

Nu, geliefde broeders en zusters, ik kan u verzeke­ren dat, als u zo denkt, uw denken nog kinderlijk is en/of door de duivel gebeten bent. (Drie-eenheid)De slang, die hielenbijter, is er de oorzaak van dat uw gang op het geestelijke pad nog niet vast en zeker is.

God is Geest en Hij open­baarde zich in Christus. Hij schiep na de eerste Adam een nieuwe Adam en zijn Woord, dat gesproken was voor het gehele menselijke geslacht, werd vlees, werd zichtbaar in deze wereld. Hij werd aldus de eerstgeborene van een nieuw menselijk ge­slacht waarmee God de Va­der van al het Geestelijke leven, contact kon onder­houden. Dé Heilige Geest is de Geest van God en die Geest van kracht, liefde, volheid en oneindige goed­heid, die alles wat door de duivel overweldigd is, weer wil herstellen, wil wonen in mensen, waarvan Jezus Christus de eerste was. Zo­als reeds eerder gezegd kunnen wij dit het beste vergelijken met het menselij­ke lichaam, dat ook een drie-eenheid is, namelijk geest, ziel en lichaam. Die drie zijn ook één en niet te scheiden.

Jezus koos bewust voor de weg Gods

Jezus, in wie het Woord Gods als eerste gestalte kreeg, was een mens zoals u en ik. Hij had een eigen vrije wil. Hij kon wel en ook niet naar Golgotha gaan. Hij wist dat God zijn Vader was en koos bewust voor de weg Gods. Hij kocht ons aldus vrij uit de macht van satan. Hij be­dacht de dingen die boven zijn. Hij was de eerste met een volkomen geestelijk le­ven die kon zeggen: Ik doe geen ding of de Vader heeft het mij gezegd, ge­leerd. Zijn kennis was vol­komen. Hij wist dat Gods Geest alles in Hem was en daarom kon Hij zeggen: Voor de wereld er was, was Ik. Zoals Ik, Jezus, ben zo heeft God, de Vader van de ganse schepping, zich de mens vanaf de schep­ping gedacht.

Wij zijn, door geloof in Hem, mede opgenomen in dat grote plan Gods en met Christus mede gezet in de hemelse gewesten om daar het plan Gods te gaan uit­voeren. Daarvoor is ken­nis, Goddelijke kennis no­dig. Door de eeuwen heen is er steeds een strijd ge­weest tussen de mens die de zintuigen (hetgeen je zag, voelde, hoorde, enz.) lieten meewerken bij hun inzicht betreffende de ‘wa­re kennis’ en hen die het werk van de zintuigen op een laag pitje hielden. Menigmaal is in de geschie­denis gebleken dat bepaal­de kennis radicaal omver werd gegooid. Onder andere vond dit plaats door de steeds verdere ontwikkeling van de techniek. Na alle onderzoek kwam men uitein­delijk tot de Bijbelse conclusie dat ons kennen als mens, ten dele is. Ware kennis, zowel in het Geeste­lijke als in het natuurlijke, is slechts mogelijk door communicatie met God de Vader en Schepper van al­les waarover wij als mens, als kroon der schepping, gesteld zijn. Zijn Geest zal ons leiden naar het juiste inzicht en daardoor tot de ware kennis, namelijk Gods plan met deze wereld.

In 2 Korinthe 2 vers 6 tot en met 16 (2 Kor. 02:06-16) lezen wij een duide­lijke uiteenzetting betreffen­de deze Goddelijke wijsheid. Het geweldige plan Gods, waarbij het gehele volk Gods dat door Christus gered is, betrokken is. Paulus zegt daarvan in het genoemde Schriftgedeelte dat het een wijsheid is bedoeld voor in­gewijden. Het is niet een wijsheid van deze wereld of van de machtigen van deze wereld, want aan hun macht komt een einde. Nee, wat wij verkondigen is Goddelij­ke wijsheid die zal dienen tot glorie van de ganse schepping. Zouden de anti- goddelijke machten die de kruisiging van Jezus uitein­delijk hebben bewerkstel­ligd, van dit plan op de hoogte zijn geweest, dan hadden zij Christus niet la­ten kruisigen. Zij hebben zich namelijk aldus zelf van hun macht beroofd.

God zelf wijst ons de weg

Het is daarom dan ook zo’n harde noodzaak dat wij in deze eindtijd door God zelf geleerd worden. Wij zullen er voor moeten komen open te staan dat Hij ons ook heden, vandaag, iets te zeggen heeft op de weg naar het herstel van alle dingen. Daarvoor is het openbaar worden van de zonen Gods noodzakelijk en dat de gaven van de Geest weer goed gaan functioneren. Ook is het belangrijk dat wij door profeten en leraars weer op het juiste pad, de hoge weg, worden gezet.

Voor een ieder die geloof heeft en met ons belijdt dat de toekomst, ook van deze wereld, des Heren is, gaan de deuren open, gaat de hemel open en wordt de boekrol geopend. Een rol tot de eindtijd bewaard voor hen die daartoe zijn opgeklommen.

In dat Messiaanse vrederijk zal men geen kwaad doen, noch verderf stichten, want de aarde zal vol wor­den van de kennis des He­ren. En het zal te dien dage geschieden dat de volken de wortel van Isaï (Jezus Christus) zullen zoeken. Dan zal Jezus in het middel­punt staan, als een banier van de natiën en zijn rustplaats zal heerlijk zijn.

Jezus komt alle eer toe, Hem het hoogste eerbetoon. Hij vervult Gods raads­besluit.

De mens Gods wordt in ons voltooid!

 

 

 

Het nieuwe Jeruzalem (gedicht) Piet Snaphaan

Een Stad onwankelbaar gebouwd.

Met kostbare talenten,

Als Gods stad werd zij eens ontvouwd,

Johannes had haar reeds aanschouwd,

Als Stad met fundamenten.

 

Een Stad van ruimte, levend Licht,

Versierd met edele soorten,

Jeruzalem door God gesticht,

Zij krijgt gestalte, komt in ’t zicht,

Als stad met open poorten.

 

Jeruzalem gij Stad in wien,

Geen zon zich hoeft te tonen,

Waar ook geen tempel is te zien,

God is haar Licht, en bovendien,

Is zij als Stad volkomen.

 

O, heil’ge Stad, die vol zal zijn,

Van heerlijkheid en luister,

Met hemelburgers, groot en klein,

Die door het bloed gereinigd zijn,

Ontkomen aan het duister.

 

De profeet Zacharia door Klaas Goverts – 6 –

Het gesprek wordt hersteld

Het thema van Zacharia 3 zouden we als volgt kunnen formuleren: het herstel van het gesprek. “Vervolgens deed Hij de hogepriester Jozua zien, staande voor de Engel des Heren, terwijl de satan aan zijn rechterhand stond om hem aan te klagen” Zacharia 3 vers 2 (Zach. 03:02). De gestalte die hier in het middelpunt staat, is de hogepriester; hij vertegenwoordigt het priesterschap. Zijn naam is veelbetekenend: Jozua wil zeggen: de Here bevrijdt. Dit is God op het hart geschreven; zo is zijn wezen: Hij doet niets liever dan bevrijden, in de ruimte zetten, zoals de oorspronkelijke zin van het woord is. Maar in welke ruimte zet God de mens? In de ruimte van het gesprek. Mens zijn is aangesproken zijn. Mens zijn is antwoord geven, nog dieper, nog intenser: antwoord worden aan God. God wil dat we onszelf leren zien: jij bent antwoord, waar Hij op wacht.

Er is nog een gedachte die door de naam Jozua wordt opgeroepen: de herinnering aan de oeroude daden van bevrijding ten tijde van de intocht in Kanaän wordt erdoor wakker gemaakt. Eenmaal was daar een Jozua die het volk voorging en die ruimte maakte in het land. Derhalve, wanneer hier opnieuw de naam Jozua klinkt, dan gaat er een heimwee leven, een diep verlangen, een hunkering naar die daden Gods van het begin, Jozua, die zoete naam met zijn verborgen schatten: zou die naam nog eens opnieuw door de hemelen gaan ruisen, zou die naam nog weer de geestelijke wereld in beweging kunnen zetten, zou de Here nog weer eens als in de dagen van de oertijd, als in de dagen van het begin, als in de morgenstond van de geschiedenis, een God van bevrijding kunnen worden?

De heenwijzing naar de volkomen mens

Jozua, naam die oertijd en eindtijd verbindt, want tegelijk is deze naam een heenwijzing naar de naam Jezus, de volkomen mens, de laatste Adam, dat wil zeggen de laatste Mens, of wel de mens van het eindstadium, de mens in wie alle bevrijdende daden van God hun concentratiepunt, hun realisering, hun eindvervulling vinden.

Zo staat daar deze Jozua, gestalte van priesterschap en bevrijding. Een priester is een oprichter, want het Hebreeuwse woord ‘cohen’ hangt samen met een werkwoord dat op richten betekent. Een heel diep verband, want daarin ontdekken we dat een priester in wezen betrokken is bij de wederoprichting van alle dingen. Zoals God oprichter is, wederoprichter, zo zal de ware mens daarin deelgenoot zijn; een priester is iemand die het gevallene opricht, het neergebogene opheft, het verdrukte doet opstaan, opdat het weer mens zal zijn.

De aangetaste identiteit

Zo zien we deze Jozua daar staan, maar er is iets met hem aan de hand, het beeld wordt verduisterd, zijn gestalte is niet helder, zijn identiteit is aangetast, zijn oog omfloerst. Er staat een aanklager aan zijn rechterhand; niet Jozua is degene die spreekt, maar die aanklager heeft het woord. Zo is er geen gesprek, datgene waar de hele geschiedenis op gebouwd is, het gesprek tussen God en mens, dat is geblokkeerd. We komen hier tot het hart van de zaak, het hart van de wereldhistorie: als er geen priesterschap is, staat de geschiedenis stil. Dan is er geen heling van de tijd. Zo priester, zo volk: dat wil ook zeggen: als de priester verstomt, als de priester faalt, geremd is, met beschaamd gelaat staat, dan is er geen hoop voor het volk, geen hoop voor de schepping, geen uitkomst voor de geschiedenis, dan is de historie niets anders dan een langzaam doodbloeden van de tijd, een sterven van volkeren.

Herkennen we hierin niet het beeld van de gemeente door vele eeuwen heen, in het verleden en nu nog? De aanklager staat aan haar rechterhand. In naam van God zijn heel vaak geen daden van bevrijding verricht, maar integendeel, juist daden van knechting. Zo lezen we bijvoorbeeld: ‘Geregeld doken er karavanen met witte vlaggen uit de woestijn op. De kamelen zwaar bepakt met ivoor en gom, en gevolgd door troepen aan elkaar gebonden negers. Een neger kostte een halve schepel tarwe en bracht in Portugal in onze waarde twee a drie duizend gulden op. De Portugezen vonden dat het fortuin hun zo langzamerhand wel toekwam. In een reisverslag staat ronduit: Eindelijk behaagde het God, de Beloner van alle goede daden, voor de menigvuldige in zijn dienst geleden tegenspoeden, hun roem voor hun moeiten en vergoeding voor de onkosten te geven, want aan mannen, vrouwen en kinderen werden tezamen 165 stuks gevangen’.

Zo werd het priesterschap verdonkerd; de bevrijding bleef uit. Aanklacht na aanklacht stapelde zich op. Wat gemeente moest heten, werkte niet mee met de Bevrijder, doch maakte gemene zaak met de slavendrijver. Zo staat de gemeente daar, met vuile klederen, een gestalte, belast en besmet, niet meer in staat tot gesprek, want de aanklager heeft gelijk.

Wie kan het gesprek herstellen

Is er dan nog een wending mogelijk? Kan priesterschap hersteld worden? Alleen als God een brandhout uit het vuur rukt. Het vuur woedt, het vuur spaart niets en niemand, het vuur kent geen mededogen; zo is de grimmigheid van de boze. De priesters hadden hun positie verspeeld en ballingschap was het resultaat, als een vuur had Babel het heiligdom en de dienst des Heren verteerd, de dienaren ontluisterd. De wegen naar Sion treuren, haar priesters zuchten, zo horen we in Klaagliederen.

Alleen God kan de aanklacht tot zwijgen brengen en het gesprek herstellen. “De Here echter zeide tot de satan: De Here bestrafte u, satan, ja, de Here, die Jeruzalem verkiest, bestraffe u” Zacharia 3 vers 2 (Zach. 03:02). Heel sterk komt in de wijze van formuleren naar voren: de vrijspraak gaat van God zelf uit. De Here, dat is zijn exodus- naam, Hij is de God van de vrijspraak, de God die er immer weer op uit is, het gesprek weer op gang te brengen. Door vrijspraak wordt het gesprek weer geopend. Het woord ‘bestraffen’ betekent eigenlijk: schelden. God scheldt de satan, dat is de hinderaar, de dwarsligger.

Dan gaat er iets veranderen. Dan is het niet meer: de satan aan mijn rechterhand, maar: de Here is aan mijn rechterhand, en daarom wankel ik niet Psalm 16 vers 8 (Ps. 016:008). Eerst zou de mens wankelen en vallen, hij kon niet staande blijven in het gericht, maar nu wankelt hij niet langer, hij kan staan te midden van de gerichten. Zo werd Jezus de eerste mens die stand hield in het gericht, zodat van Hem gezegd kon worden: “Want Hij (de Vader) is aan mijn rechterhand, opdat ik niet wankelen zou” Handelingen 2 vers 25 (Hand. 02:25), waar Petrus de genoemde psalm citeert en toepast op Jezus) .

De verwrongenheid gaat verdwijnen

Jozua was met vuile klederen bekleed, terwijl hij voor de Engel stond. Toen nam deze het woord en zeide tot hen die voor Hem stonden: Doet hem de vuile klederen uit” Zacharia 3 vers 3 en 4a (Zach. 03:03-04a). Er staan dienstengelen gereed en zij worden ingeschakeld om Jozua te ontdoen van de oude klederen. Dan komt het woord tot hem: “Zie, Ik neem uw ongerechtigheid van u weg, Ik trek u feestkleren aan” Zacharia 3 vers 4b (Zach. 03:04b). Het begrip ‘ongerechtigheid’ heeft als grondbetekenis: verwrongenheid. Zonde maakt het wezen van de mens verwrongen. Hij kan zichzelf niet meer zijn. Letterlijk staat er: Ik doe uw verwrongenheid van boven u overtrekken. Zoals een nevel boven het hoofd van een mens wegtrekt. De verwrongenheid moet plaats maken voor feestdracht. Het hier gebezigde woord voor feestkleren komt slechts tweemaal in Tenakh voor en duidt, vanuit het Arabisch afgeleid, op geschonken erekledij.

Nu is het frappant dat we in vers 5 lezen: “Ik nu zeide” . We bemerken dat de profeet hier zelf een aandeel krijgt in het restaureren van het priesterschap. Hij raakt betrokken in het gesprek. Hij geeft aan wat er nodig is om Jozua in zijn ambt te herstellen. God wil niet dat de mens maar gelaten alles over zich heen laat komen, maar dat hij bewust en met inschakeling van zijn denkvermogen meedoet. Van Zacharia als profetisch mens wordt verwacht dat hij gedachten aandraagt die in het herstelplan van God passen. God zoekt de mens die met Hem meedenkt, met Hem meeleeft, met Hem meevoelt. Die mens zal meer en meer gaan aanvoelen wat er nodig is voor de realisering van Gods bedoelingen.

“Ik nu zeide: Laat ze een reine tulband op zijn hoofd zetten” Zacharia 3 vers 5a (Zach. 03:05a). Met de tulband wordt aangeduid een doek die meermalen om het hoofd gewikkeld wordt, het teken van de hogepriesterlijke waardigheid. Toen Jozua daar stond voor God, was hij derhalve ook zijn waardigheid kwijt. Wat Zacharia hier naar voren brengt, is dus van de hoogste importantie; hij beseft dat er één ding urgent is: het herstel van de waardigheid. “Toen zetten zij een reine tulband op zijn hoofd en trokken hem een staatsiegewaad aan, terwijl de Engel des Heren erbij stond” Zacharia 3 vers 5b (Zach. 03:05b). Letterlijk staat er: ze bekleedden hem met gewaden. Speciaal wordt erbij vermeld dat de engel of bode des Heren tijdens deze plechtigheid stond, dat houdt dus in dat hij van zijn zetel opgestaan was. Staan duidt op een strijdbare houding. Het is een strategisch moment. Wanneer het priesterschap hersteld wordt, staan de engelen op. We bespeuren hier een geestelijke wet: wanneer de priesters weer tot waardigheid komen, heeft dat zijn uitwerking in de geestelijke wereld; de engelen verheffen zich dan om tot actie over te gaan.

De bewaring des Heren

“Hierop vermaande de Engel des Heren Jozua: Zo zegt de Here der heerscharen: Indien gij in mijn wegen wandelt en de door Mij opgedragen taak waarneemt, dan zult gij zowel mijn huis richten als mijn voorhoven bewaken, en Ik zal u doen verkeren onder hen die hier staan” Zacharia 3 vers 6 en 7 (Zach. 03:06-07) . Nauwkeurig vertaald staat er niet: hij vermaande Jozua, maar hij betuigde Jozua.

Vervolgens is er sprake van twee voorwaarden en drie beloften. De voorwaarden zijn: in mijn wegen gaan, en de opgedragen taak waarnemen, letterlijk staat er een uitdrukking die met name in Numeri nogal een rol speelt: mijn bewaring bewaren. Dit mogen we niet zomaar slordig vertalen; dan gaat de kracht eruit. Van Abraham zegt God in Genesis 26: “hij heeft bewaard mijn bewaringen” . In Leviticus 8 klinkt de oproep tot Aaron en zijn zonen: “bewaart de bewaring des Heren” Leviticus 8 vers 35 (Lev. 08:35) . Dat gaat dieper dan wat het NBG noteert: “gij zult het u door de Here gegeven voorschrift in acht nemen” . Het gaat hier om de bewaring des Heren. Dat wil zeggen: het gaat erom, wat God bewaart. Hij is principieel degene die bewaart. Wat bewaart Hij? Hij is de bewaarder Israëls, Hij bewaart de mens, de schepping die Hij gemaakt heeft. Nu ontvangt de mens de opdracht, te bewaren de bewaring Gods, anders gezegd: hij moet bewaren wat God bewaart. Hij is dus geroepen om navolger van God te zijn. Juist tegen de achtergrond van de ballingschap, waar immers zovele kostbare waarden verloren gingen, krijgt deze opdracht die Jozua ontvangt, zijn bijzondere reliëf.

Zo ook nu, in onze dagen: God plaatst ook ons als priesters voor de taak, te bewaren wat Hij bewaart. De gemeente heeft de roeping, te bewaren; wat zal zij bewaren? Het waarachtige mens zijn, de waarde van het bestaan, zo aangevochten in deze tijd waarin de mens gelijk gesteld wordt met een machine, een onpersoonlijk voorwerp. De gemeente zal bewaren de waarde van God, in een tijd waarin zovelen het kwade aan Hem toeschrijven. De gemeente zal bewaren de waarde van de schepping, in een tijd waarin zovelen zeggen: alles, hoe schoon ook, zal eenmaal vergaan; in een tijd waarin velen de aarde afschrijven als ‘wijlen de planeet aarde’ (the late planet earth) . De gemeente zal bewaren alles wat haar Meester bewaart.

De mannen van het wonderteken

Dan zijn er drie beloften: ten eerste, gij zult mijn huis richten, ten tweede, ge zult mijn voorhoven bewaren (weer dat woord ‘bewaren’), en ten derde, Ik zal u doen verkeren, letterlijk: Ik zal u toegangen geven tussen hen die hier staan. Dus hem wordt toegezegd de entree in de geestelijke wereld, de toegangen tussen de hemelse heerscharen zullen voor hem openliggen.

“Hoor toch, Jozua, hogepriester, gij en uw gezellen die voor u zitten – zij zijn immers mannen die ten wonderteken dienen – ”            Zacharia 3 vers 8a (Zach. 03:08a). Nu wordt hij aangesproken met zijn gezellen, er staat eigenlijk: uw genoten, dat wil zeggen uw deelgenoten, uw lotgenoten, uw reisgenoten of volksgenoten. Een mens is nooit alleen; hij is er altijd samen met zijn genoten, hij staat altijd in een gesprek. De mannen die hier met Jozua verbonden optreden, zijn de priesters. Zij zijn mannen van het wonderteken, dat houdt in dat zij zelf door hun aanwezigheid een teken vormen, een teken dat naar Gods toekomst wijst, teken van een nieuwe tijd, keerpunt in de geschiedenis.

De genezer van de eenzaamheid

“Voorwaar, zie. Ik zal mijn knecht, de Spruit doen komen” Zacharia 3 vers 8b (Zach. 03:08b).

We hebben hier te maken met een naam van de Messias; ook Jeremia sprak reeds over de Spruit: “Zie, dagen komen, is de uitspraak des Heren, dat Ik zal doen opstaan voor David een rechtvaardige (eigenlijk waarachtige) Spruit” Jeremia 23 vers 5 (Jer. 23:05). Trouwens we kunnen nog verder teruggaan: Jesaja heeft al een dergelijke gedachte doorgegeven: “Te dien dage zal wat de Here doet uitspruiten (letterlijk: de Spruit des Heren) tot sieraad en tot heerlijkheid zijn” Jesaja 4 vers 2 (Jes. 04:02). Een uitermate verkwikkend woord, juist tegen de achtergrond van de doorstane ballingschap. Na de dorheid en doodsheid, de jaren van onvruchtbare aarde, van vruchteloze moeite, van zinloosheid, eindelijk weer een sprietje boven de grond. Wat een vreugde na een lange barre winter, als er op de wijde kale vlakte weer iets groens opschiet.

Wanneer Jesaja het herstel van de ballingschap wil typeren, gebruikt hij maar liefst negen keer de woorden spruit of uitspruiten. Zo bijvoorbeeld in dat prachtige slotvers van Jesaja 61, dat letterlijk vertaald aldus luidt: Want zoals de aarde haar spruit doet uitgaan, en zoals een hof zijn zaaisel doet uitspruiten, zo zal de Here Here waarachtigheid en lof doen uitspruiten ten overstaan van alle volken.

Wat is die Spruit? Een mens, een knecht van God; een mens in gesprek met de hemel en in gesprek met de aarde. Zacharia ziet hem komen. Zo zal Jezus straks zijn; hij wordt de mens die volledig staat in het gesprek met zijn Vader, en die daarom het gesprek met de aarde aankan. Zo is Hij knecht, Hij dient de hemel en de aarde. Zo geneest Hij de eenzaamheid van de geschiedenis.     (wordt vervolgd) .

 

In de voetstappen van Jezus door G. J. R. Doornink

 

“Want hiertoe zijt gij geroe­pen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden”

1 Petrus 2 vers 21 (1 Petr. 02:21).

Als gemeente van de eindtijd zijn wij geroepen de volheid van Jezus te openbaren. Soms lijkt het wel dat we hiervan nog ver verwijderd zijn, als we zien op de ver­deeldheid , krachteloosheid en liefdeloosheid, die zich in de gemeente vaak nog openbaart, in plaats van de overwinning van Jezus.

Toch mogen we er zeker van zijn dat God die in ons een goed werk is begonnen dit ook zal voortzetten! Alle op­rechte kinderen Gods die het verlangen hebben meer en meer de heerlijkheid van God door hun leven heen tot openbaring te brengen, zullen ervaren dat God dit door zijn Geest ook be­werkt. Wie de weg met Je­zus in geloof en gehoor­zaamheid bewandelt, gaat ook steeds meer het beeld van Jezus openbaren. Hij laat zich niet afremmen door welke tegenwerkende macht uit het rijk der duis­ternis ook, maar heeft slechts één doel voor ogen: Gods wil te doen. En Gods wil is “het goede, welge­vallige en volkomene” Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02). Gods Geest is de grote inspiratiebron in zijn leven. En daardoor is het mogelijk ten volle Jezus als voorbeeld te volgen, daardoor is het iedere dag opnieuw mogelijk in zijn voetstappen te treden.

Vijf redenen om Jezus te volgen

Wij willen nu vijf redenen bespreken waarom wij in de voetstappen van Jezus behoren te treden.

– Omdat God liefde is.

God zond het allerliefste wat Hij bezat, zijn eniggeboren Zoon, naar deze wereld. Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16) zegt: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verlo­ren ga, maar eeuwig leven hebbe”. Toen Jezus op aarde was openbaarde Hij in ieder opzicht wat Goddelijke liefde was. Hij vergaf de zondaren hun zonde, Hij genas de zieken en bevrijdde de gebondenen. Hij toonde wat er leefde in het vaderhart van God. Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 01:03) zegt dan ook van Hem dat Hij de afstraling van Gods heerlijk­heid was en de afdruk van zijn wezen. Niet alleen in het doen van wonderen en tekenen bewees Hij Gods liefde jegens de mensen, maar het kwam door heel zijn leven tot openbaring. Petrus schrijft dat als Hij gescholden werd, niet te­rugschold en als Hij leed niet dreigde, maar het overgaf aan Hem, die rechtvaar­dig oordeelt 1 Petrus 2 vers 23 (1 Petr. 02:23).

Nu Jezus niet meer lichame­lijk op aarde is, heeft de gemeente tot taak deze God­delijke liefde te openbaren. Wij zijn nu het lichaam van Christus. Wij mogen dezelf­de dingen doen die Hij deed, maar ook zullen we er rekening mee moeten houden, dat ook wij veel onrecht zullen moeten ver­duren. Maar een waarachtig kind van God weet dat niets en niemand hem kan scheiden van de liefde Gods geopenbaard in Jezus Christus. Hij brengt niet alleen de gaven maar ook de vrucht van de Geest tot openbaring, want zóu dat niet het geval zijn, dan zou de wereld niets kunnen bemerken van het feit dat God een God van liefde is. Daarom willen wij treden in de voetstappen van Jezus!

– Omdat Christus een volkomen Verlosser is.

Jezus is de Verlosser naar lichaam, ziel en geest. Pe­trus schrijft van Hem dat Hij onze zonden in zijn li­chaam op het hout ge­bracht heeft, opdat wij aan de zonden afgestorven, voor de gerechtigheid zou­den leven; en door zijn striemen zijt gij genezen” 1 Petrus 2 vers 24 (1 Petr. 02:24). Dit werd reeds door de profeet Jesaja geprofeteerd en later ook door Matthéüs aan ge­haald als Jezus zieken ge­neest en boze geesten uit­drijft Matteüs 8 vers 16 en 17

(Matt. 08:16-17).

De gemeente van Jezus Christus zal daarom ook op dit punt nooit water in de wijn mogen doen, zoals he­laas hier en daar is gebeurd. We kunnen ons daarbij niet verschuilen achter fouten en fanatieke handelingen die door sommigen gemaakt zijn in het verleden. De gene­zing en bevrijding behoort altijd een wezenlijk onder­deel van de prediking van het evangelie te blijven.

Ook in dit opzicht mogen wij het nooit anders doen dan Jezus deed.

– Omdat Hij ons voorbeeld is .

Petrus zegt dat Hij ons een voorbeeld heeft nagelaten. Dat spreekt helemaal voor zichzelf. Hij deed voor, zo­als wij het ook behoren te doen. Zoals een onderwij­zer op school de kinderen voorbeelden geeft, die zij moeten navolgen, zo is Je­zus ons grote geestelijke voorbeeld. Van Hem zegt Hand. 10:38 dat Hij is rondgegaan, weldoen­de (goeddoende) en gene­zende allen, die door de duivel overweldigd waren; want God was met Hem”.

Zo zal God ook met ons zijn als we dit levende voor­beeld volgen. Zoals satan aan Jezus niets had, zal hij ook aan ons niets hebben, als we door het voorbeeld van Jezus te volgen, wan­delen in zijn voetstappen.

– Omdat wij door geloof moeten leven.

Paulus schrijft in 2 Korinthe 5 vers 17 (2 Kor. 05:17) dat wie in Christus is een nieuwe schepping is, en dat het oude voorbij is. Het nieuwe leven van Jezus is in ons. We leven nu door het ge­loof, zoals we ook door het geloof een kind van God zijn geworden. In Galaten 2 beschrijft Paulus dat op zo’n duidelijke wijze: “Ik leef, dat is niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God”.

Wij behoren ons veel meer te realiseren dat wij door het geloof moeten leven. Niet op de omstandigheden zien, niet vertrouwen op de zintuigen, geestelijk gesproken uiteraard, maar alleen zien en vertrouwen op Gods beloften geopen­baard in Jezus Christus. 1 Johannes 5 vers 4 (1 Joh. 05:04) zegt: “Dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons geloof”. In de voetstappen van Jezus gaan is alleen maar moge­lijk als we de geloofsweg willen bewandelen.

– Omdat wij er toe geroepen zijn

Met dit facet begint onze aanvangstekst. Feitelijk is deze reden de meest belang­rijke. In het natuurlijke le­ven is het een vanzelfspre­kende zaak dat wanneer ie­mand door een autoriteit geroepen wordt om bijvoor­beeld bij hem te komen voor een bespreking of opdracht, hij ook daaraan gevolg geeft. Hoeveel te meer zullen wij gevolg moeten geven als God ons roept om in de voetstappen van Jezus te treden!

Daarom mag geen enkel kind van God deze oproep van Petrus naast zich neerleg­gen en voor kennisgeving aannemen. Wij zijn geroepen om in de voetstappen van Jezus te treden. Hij heeft voor ons geleden, Hij heeft de volle prijs voor on­ze verlossing betaald. Hij heeft ons een voorbeeld nagelaten, opdat…

Het gaat in deze eindtijd om de waarachtige navolging van Jezus. Ieder compromis, iedere halfslachtigheid is uit de boze. Wie deelgenoot wil zijn van Gods grote her­stelplan met zijn schepping behoort zich volledig te la­ten inschakelen. God zoekt in deze tijd naar oprechte arbeiders. Het enige wat waardevol is in deze materialistische en occulte wereld is ingeschakeld zijn in dit grote plan van God.

Daarbij mogen we bedenken dat God niet iets van ons vraagt wat wij niet zouden kunnen verwezenlijken. Als Hij iets van ons vraagt geeft Hij ons ook de moge­lijkheden en de middelen om het te kunnen doen. Dat geldt ook ten opzichte van het gaan in de voet­stappen van Jezus. Hij heeft ons zijn Woord gege­ven en niet te vergeten de Heilige Geest. Zij bepalen de weg die wij hebben te gaan.

En deze weg, dit treden in de voetstappen van Jezus, is een geestelijke aangele­genheid, maar waarvan de resultaten op aarde zicht­baar worden. Onze plaats is met Jezus in de hemelse gewesten. Van daaruit opereren wij als vertegenwoordigers van Gods Ko­ninkrijk .

Wie in eigen kracht of door eigen inspanning in de voetstappen van Jezus wil treden zal al spoedig falen. Maar wie zich door Gods Woord en Geest laat leiden, zal ontdekken dat er niets heerlijkers denk­baar is dan Jezus als voorbeeld te volgen en in zijn voetstappen te gaan. Want hij is daardoor voor anderen een levende wegwijzer naar het Konink­rijk van God.

 

Geestelijk licht op de eindtijd door Wim te Dorsthorst – 6 –

De vervulling van Daniël 2

Bij de opening van het zevende zegel gebeurt er niet plotseling iets, maar alles wat in de vorige zegels op gang is gekomen, zal ten tijde van het zevende zegel voltooid worden. Het zal tot volheid komen. Het zevende zegel wordt onderverdeeld in de zeven bazuinen, de drie weeën en de zeven schalen. Deze periode wordt beschreven in Openbaring 8 tot en met 19. Al de profeten spreken er van. Ook Jezus heeft vaak over deze dingen gesproken. In het bijzonder in Matthéüs 24 en 25, wat daar genoemd wordt: ‘Rede over de laatste dingen’ (zie ook Markus 13 en Lucas 21).

Twee zaken komen nu tot volheid. In de eerste plaats de gemeente van Jezus Christus, het geheimenis Gods Openbaring 10 vers 5 tot en met 7 (Openb. 10:05-07) , wat dan uitloopt op het koningschap. In Openbaring 11 vers 15 (Openb. 11:15) wordt de zevende bazuin geblazen en met gejubel in de hemel wordt met luide stem geproclameerd: “Het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Heer en aan zijn Gezalfde en Hij zal als koning heersen tot in alle eeuwigheden” . Hier zien we de vervulling van de profetie in Daniël 2 waar gesproken wordt over de steen, die zonder toedoen van mensenhanden losraakt, het beeld (Babel) verbrijzeld, en wordt tot een grote berg, die de gehele aarde vulde Daniel 2 vers 34 en 35 (Dan. 02:34-35) . De God des hemels richt een eeuwig Koninkrijk op, dat in eeuwigheid niet onder zal gaan, en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal overgaan Daniel 2 vers 44 en 45 (Dan. 02:44-45) . Het is een Koninkrijk gegrondvest op waarheid en recht Jesaja 9 vers 6 (Jes. 09:06).

Het tweede dat tot volheid komt is ‘Babel’. Ook Babel komt tot volheid, tot vrucht dragen. Die vrucht is ook een koningschap, namelijk de antichrist met zijn gemeente: de zonen des verderfs. Ook dit vindt in het verborgene plaats, tenminste voor de ongeestelijke mensheid. Paulus spreekt ook over “het geheimenis der wetteloosheid, wat reeds in werking is” 2 Thess. 2 vers 7

(2 Thess. 02:07). Hij zegt over de antichrist in 2 Thessalonicenzen 2 vers 4

(2 Thess. 02:04): “De zoon des verderfs, de tegenstander, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een God is”.

Dit is het koningschap wat Babel voortbrengt, gegrondvest op de vader der leugen, de duivel. Het is het beeld uit Daniël 2, groot en indrukwekkend, vol van geweldenarij. Maar het fundament is een vermenging van waarheid en leugen – wat in wezen niet te vermengen is – wat we in het paradijs al zien in de boom van kennis van goed en kwaad Genesis 2 vers 9b (Gen. 02:09b). Het heeft wel altijd een schijn van godsvrucht gehad, maar in de dag des Heren zal blijken, dat het waardeloos is en in diepste wezen altijd antichristelijk is geweest, met als volle vrucht de antichrist.

Het zal ondergaan als het beeld in Daniël 2, wat getroffen wordt door de steen – beeld van Jezus Christus en de gemeente en later de herstelde volkeren – en het zal zijn als kaf op de dorsvloer in de zomer en de wind voerde ze mee, zodat er geen spoor meer van te vinden was Daniel 2 vers 34 en 35 (Dan. 02:34-35) . Ook in Openb. 18:20-24 lezen we van de totale ondergang van deze grote stad. En weer is er dan gejuich in de hemel en wordt er iets geproclameerd met een luide stem: “halleluja! Het heil en de heerlijkheid en de macht van onze God, want waarachtig en rechtvaardig zijn zijn oordelen, want Hij heeft de grote hoer geoordeeld, die de aarde met haar hoererij verdierf en Hij heeft het bloed zijner knechten van haar hand geëist” Openbaring 19 vers 1 en 2 (Openb. 19:01-02).

Dit is het kerngebeuren in de hele eindtijd: het openbaar komen van de waarheid, de waardigheid en rechtvaardigheid van God in een volk wat Hem toebehoort. Dat is dus de gemeente van Jezus Christus: “Een volk Gode ten eigendom. U eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen”. “Een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie” 1 Petrus 2 vers 9 en 10 (1 Petr. 02:09-10) . Daarnaast het openbaar worden van de zoon en de zonen des verderfs in de gemeente van de antichrist, met als fundament: leugen en verwarring, dus Babylon. Hierin is geen enkele waardigheid, maar volkomen wetteloosheid en duisternis. Het is een volk wat het merkteken van het beest draagt Openbaring 13 vers 17 (Openb. 13:17) .

Het half uur stilte in de hemel

“En toen Hij het zevende zegel opende, kwam er een stilte in de hemel, ongeveer een half uur lang” Openbaring 8 vers 1 (Openb. 08:01). Ten tijde van de stilte gaat de gemeente tot volle wasdom komen. Het is niet een tijd waarin niets gebeurt, maar tarwe en onkruid groeien naast elkaar op. Niemand ziet het, want het vindt plaats in de hemel, in het verborgene. De vrucht begint zich te zetten en dan zal ook het onkruid duidelijk afsteken tegen de steeds helder wordende hemel van de zonen Gods. Jezus tekent dit geheel in Matteus 13 vers 24 tot en met 30 (Matt. 13:24-30).

In Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11) lezen wij: “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd”. De heiliging van het volk van God gaat door. De Heilige Geest werkt met steeds meer kracht via de geestesgaven. Werkingen van boze geesten worden door de Heilige Geest meer en meer geopenbaard en bij degenen die zich laten bevrijden “komt er een einde aan het verbrijzelen van de macht van het heilige volk” Daniel 12 vers 7b (Dan. 12:07b). De blik in de hemelse gewesten wordt helderder en de enkel goedheid en waardigheid van God wordt steeds dieper verstaan. Van de andere kant trekt de duivel al zijn troepen samen om het volk van God te benauwen en de ontwikkeling van het zoonschap te blokkeren.

De vroege en de late regen

De gemeente die op dit niveau bezig is – dus in de hemelse gewesten – gaat bidden om de late of spade regen. Veel wordt in deze tijd gebeden om opwekkingen: Heer geef ons een Elia! Geef ons een Johannes de Doper! Heel goed bedoeld en voortkomend uit een bewogenheid voor de nood in de wereld, maar met Jezus Christus en de gemeente hebben we zoveel meer dan een Elia of Johannes de Doper. God laat de profeet Zacharia opschrijven: “Vraagt van de Here regen ten tijde van de late – regen. De Here maakt de bliksemschichten, een stortregen zal Hij hun geven, voor ieder gewas op het veld” Zacharia 10 vers 1 (Zach. 10:01) . Opvallend is dat Zacharia hier ook gelijk een groepering noemt, die we in het christendom kunnen typeren met de verontrusten. Ze zoeken het overal, ze letten op alles wat er gebeurt in de wereld, maar ze vinden geen troost. Er is geen herder die hen leidt en vertroost met de woorden Gods. In Zacharia 10 vers 2 (Zach. 10:02) volgt dan ook onmiddellijk: “Want de serafim (huisgoden) spreken ijdelheid, de waarzeggers schouwen leugen, bedrieglijke dromen spreken zij, nietswaardige troost bieden zij. Daarom trekken zij voort als een kudde die in nood is, omdat zij geen herder heeft”.

Deze mensen worden niet afgeschreven, maar ze zullen straks van de zonen Gods het evangelie van verlossing en herstel horen. Jezus was ook vol van ontferming over de schare die zo voortgejaagd werd. Markus 6 vers 34 (Mark. 06:34) zegt: “En toen Hij uit het schip ging, zag Hij een grote schare en werd met ontferming over hen bewogen, omdat zij waren als schapen, die geen herder hebben, en Hij begon hen vele dingen te leren” . En zo kwam Hij in het leven van deze mensen als de leraar ter gerechtigheid, waarvan de profeet Joël reeds profeteerde.

Het begrip van de vroege en de late regen is in Israël wel bekend. Wij komen het nog al eens tegen vooral in het oude testament. Het heeft dan een diep geestelijke betekenis.

Regen is onontbeerlijk voor leven, ontwikkeling en vrucht dragen. Jezus spreekt dan ook over ‘het levende water’ dat zal gaan stromen uit het binnenste van een gelovige, die vervuld is met de Heilige Geest Johannes 7 vers 38 en 39 (Joh. 07:38-39) .

De profeet Joël geeft zo prachtig de geestelijke betekenis weer. Hij zegt: “En gij kinderen van Sion, juicht en verheugt u in de Here, uw God, want Hij geeft u de leraar ter gerechtigheid; ja regenstromen laat Hij voor u nederdalen, vroege en late regen, zoals voorheen” Joël 2 vers 23 (Joël 02:23). Die regenstromen hebben dus te maken met onderwijzing. “Hij geeft u de leraar ter gerechtigheid; ja regenstromen…” Voor wie? Voor de kinderen Sion, die zich verheugen en juichen! Joël profeteert ook hier weer “over de voor ons bestemde genade” en niet zoals vele ongeestelijke christenen zeggen dat de woestijnen, de zandvlakten weer gedrenkt zullen worden met water en zullen veranderen in oases. (Dit komt nog wel eens bij het herstel van de aarde, maar dat is hier niet aan de orde) . God gebruikt dit beeld altijd in dezelfde betekenis. Dat is interessant om daar op te letten. God legt niet alleen de woorden in de mond van de profeet, maar zorgt ook dat een bepaald beeld altijd dezelfde betekenis houdt.

Regen houdt altijd verband met de onderwijzing of de openbaring van Gods woord en heerlijkheid. Deuteronomium 32 vers 1 en 2 (Deut. 32:01-02) zegt dan ook: “Neigt uw oor, gij hemelen, dan wil ik spreken en de aarde hore naar de woorden van mijn mond. Mijn leer druipe als regen, mijn rede druppelt als dauw, als regenbuien op het jonge groen en als regenstromen op het kruit”. Zie ook Deuteronomium 11 vers 10 tot en met 12; Spreuken 16 vers 15; 1 Koningen 8 vers 36 (Deut. 11:10-12; Spr.16:15; 1 Kon. 08:36).

In Joël 1 vers 10 tot en met 12 (Joël 01:10-12) ontbreekt duidelijk de regen en is er dientengevolge kaalheid en dorheid in het leven van de mensen. “Voorwaar, de blijdschap is beschaamd van de mensenkinderen weggevlucht” (12b).

In de landen van het Midden-Oosten valt in oktober en begin november de vroege regen. De grond die hard geworden is, wordt dan week gemaakt, zodat het bewerkt kan worden en het koren gezaaid. Psalm 65 vers 11 (Ps. 065:011) zegt: “Gij drenkt zijn voren. Gij verzadigt zijn kluiten, door regenstromen maakt Gij het week”. Dan volgen de winterregens, waardoor de grond tot diep toe met water verzadigt wordt Hooglied 2 vers 11 (Hoogl. 02:11). In de lente wordt het snel weer warmer en droger en er zou geen oogst komen als de late regen niet zou vallen. Als dit uitblijft, dan verschrompelt het gewas en kan de vrucht zich niet ontwikkelen. Daarom behoort omstreeks april, als de vrucht zich gezet heeft, de late of spade regen te vallen, waardoor het koren dat zich in de aar gezet heeft, tot volle rijpheid komt, waarna de oogst volgt.

Het is nodig dit beeld geestelijk te verstaan. Door de doop in de Heilige Geest krijgt een gelovige deel aan de vroege regen. Zo vaak iemand tot geloof komt en gedoopt wordt in de Heilige Geest valt dus de vroege regen in dat leven. Het is niet zo dat er een bepaalde tijd is, dat de vroege regen valt en dan niet meer. Nee, dat gaat altijd door, zolang mensen tot geloof komen. Door de doop in de Heilige Geest wordt de harde grond weer week gemaakt, zodat het goede zaad, dat is de leer van Jezus Christus over het Koninkrijk der hemelen, kan ontkiemen, opwassen en tot vrucht dragen kan komen. De Heilige Geest leert en onderwijst, zoals Jezus Christus zijn discipelen onderwees. Hij was de leraar ter gerechtigheid. De Vader getuigde van de Zoon en zei: “Hoor naar Hem”.

En Jezus zegt van de leraar ter gerechtigheid die wij ontvangen: “De Geest der waarheid zal u de weg wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen” Johannes 16 vers 13 en 14 (Joh. 16:13-14) . En zoals de eerste regen valt in ieders leven, zo behoort ook die late regen te vallen in ieders leven. Dat is dus ook individueel. De volle vrucht, die nu tot stand moet komen is het volle zoonschap. Bij het vallen van de vroege regen geldt Joël 2 vers 19 (Joël 02:19): “Zie, Ik zal u koren, most en olie zenden, zodat gij daarmee verzadigd wordt”. En bij het vallen van de late regen geldt vers 24: “De dorsvloeren zullen vol koren zijn en de perskuipen van most en olie overstromen” .

Voor het volk van God is de tijd van geestelijke hongersnood voorgoed voorbij. Wat gezaaid is, heeft vrucht voortgebracht en er is een overvloedige oogst zodat we uitdelers kunnen zijn van de menigerlei genade Gods! 1 Petrus 4 vers 10 (1 Petr. 04:10). Deuteronomium 28 vers 12 (Deut. 28:12) zegt dan ook: “De Here zal zijn rijke schatkamer, de hemel voor u openen om op zijn tijd de regen voor uw land te geven en al het werk uwer handen te zegenen, zodat gij aan vele volken zult uitlenen zonder zelf te leen te ontvangen” . Wij zullen uitdelen aan de volken als wij het zelf hebben! De profeet Zacharia zei: “Vraag de Here regen ten tijde van de late regen” . Door de Heilige Geest zal verstaan worden: dit is de tijd, en de bede is:’ ‘Heer, geef ons de late regen!’

De mens Gods komt tot openbaring

De late regen zal als een extra krachtige uitstorting – doorwerking – van de Heilige Geest ervaren worden, waardoor in de gemeente de volle vrucht te voorschijn zal komen. Het proces van heiliging en reiniging zal met grote kracht van de Heilige Geest (niet met geweld) voortgang vinden. Alle banden zullen verbroken moeten worden. De heerlijkheid van God kan niet doorbreken als er gebondenheden zijn. Er zal een duidelijk evenwicht moeten zijn tussen vrijheid en openbaring van heerlijkheid en kracht.

In de gemeente zullen mannen en vrouwen Gods openbaar worden. Paulus spreekt in 2 Timoteüs 3 vers 17 (2 Tim. 03:17) over “volmaakte mensen Gods, tot alle goed werk volkomen toegerust”. Het is het begin van de nieuwe dag, een nieuwe fase in het heilsplan van God. De nacht loopt ten einde. Nu is het niet zo dat de nacht zomaar ineens overgaat in de dag. Daar is dan eerst de dageraad.

De dageraad luidt het definitieve einde van de nacht in en het begin van de nieuwe dag Jesaja 52 vers 8 (Jes. 52:08).

Hosea brengt het vallen van de late regen en het aanbreken van de nieuwe dag ook met elkaar in verband. Hij zegt in Hosea 6 vers 3 (Hos. 06:03): “Ja wij willen de Here kennen, ernaar jagen Hem te kennen. Zo zeker als de dageraad is zijn opgang. Dan komt Hij tot ons als de late regen, als de late regen die het land besproeit”. Het is de tijd van het ochtendgloren, waarin de morgenster schittert. Jezus Christus is de blinkende morgenster Openbaring 22 vers 16 (Openb. 22:16) en Petrus zegt: “totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw harten” . Het oude is voorbij. Het nieuwe breekt baan. Er moet inderdaad iets doorbroken worden. Het is een fase van geboren worden. David bezingt in Psalm 110 de dageraad en hij zegt in Psalm 110 vers 3 (Ps. 110:003): “Uw volk is een en al gewilligheid ten dage van uw heerban; in heilige feestdos rijst uit de schoot van de dageraad de dauw uwer jonge mannen voor u op” .

In deze fase bevinden wij ons bij de opening van het zevende zegel. Het is inderdaad een fase waar we door moeten trekken de dag tegemoet.   (wordt vervolgd).

 

Bidden (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Bidden is – als je de Heer nog amper kent –

zoals een kind, hulpeloos en klein,

enkel een vragen… met een refrein…

omdat je wéét, dat je bij God veilig bent.

 

Bidden is – als je zijn Rijk bent ingegaan –

ontdekken dat je met de Vader spreekt,

Die naar je luistert, geeft waar ontbreekt,

Die je leert mét Hem vast in ’t leven te staan!

 

Bidden is – als je zélf zijn heling ervaart –

strijden voor and’ren, volhardend gebed,

waar je je leven voor vrienden inzet

door de kracht Gods, die zijn volk redt en bewaart.

 

 

Levend Geloof – 263

Levend geloof 1985.10 nr. 263

Het volle evangelie door Gert Jan Doornink

Het begrip ‘volle evangelie’ komt als zodanig niet in de bijbel voor, maar als onderscheid tussen allerlei vormen van evangelieverkondiging is het een uitdrukking die wij gaarne gebruiken. In de bijna 25 jaar dat ons blad nu verschijnt, zijn wij ook steeds een blad geweest ‘met de boodschap van het volle evangelie’. Al is er natuurlijk een groot verschil tussen de inhoud van de eerste nummers en de nummers die thans verschijnen. Dit verschil wordt veroorzaakt door de geestelijke groei waarbij ieder waarachtig kind van God betrokken is en dat geldt ook voor allen die in “Levend Geloof” schrijven.

Een belangrijk kenmerk

Geestelijke groei behoort trouwens een belangrijk kenmerk te zijn van allen die in de volle evangelieboodschap geloven. Het is een bewijs dat de boodschap ook praktisch beleefd wordt. De basis (het fundament) van deze boodschap is de volkomen verlossing in Jezus Christus en het einddoel is de volle openbaring van Jezus Christus in ons. Het is juist dit einddoel waarover we thans veel schrijven, zonder nochtans het fundament los te laten. Daarom houden we ook zo van de uitdrukking het ‘volle evangelie’. Het gaat zowel om het één als het ander’.

Er zijn helaas gelovigen die liever, niet meer de woorden ’volle evangelie’ gebruiken. Daarvoor worden verschillende redenen aangevoerd. Natuurlijk weten wij ook wel dat het niet alles goud is wat er blinkt en dat er soms onder valse vlag gevaren wordt. Maar de opmerking die sommigen nog al eens maken door te zeggen: Het evangelie is immers al ’vol’ (compleet), waarom dit woordje er nog extra bij, snijdt geen hout. Want dan zou men om dezelfde reden het woordje ’vol’ voorkomende in een uitspraak van Jezus ook weg moeten laten. In Johannes 16 vers 13 (Joh. 16:13) zegt Hij namelijk: “Doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen naar de volle waarheid”. Zijn er dan verschillende soorten waarheid, een volle en een minder volle? Neen, maar Jezus legt hier een bijzonder accent op het werk van de Heilige Geest. Het is de Heilige Geest die ons leidt naar de ’volle waarheid’, waardoor wij de wil van God leren kennen en toepassen in ons leven.

Een geestelijke boodschap

Temidden van de vele dwaalleringen en afwijkingen in de leer van deze eindtijd is het volle evangelie – de boodschap van het Koninkrijk der hemelen, zoals Jezus en de apostelen die brachten – de enig juiste boodschap in overeenstemming met de wil van God. In deze boodschap legde God zijn hart en kwamen zijn volkomen positieve bedoelingen met de mensheid tot openbaring. Waar deze boodschap gebracht wordt ‘vlieden de duivelen en vallen terneer’ om een ouderwets lied aan te halen. Deze boodschap is een geestelijke boodschap, wat betekent dat we ons steeds weer bewust moeten zijn dat onze plaats met Jezus is in de hemelse gewesten om van daaruit te strijden en te overwinnen. Wie deze plaats verlaat komt al spoedig op een aards niveau terecht met alle negatieve gevolgen van dien. Dan gaat men zich zelfs verzetten tegen de volle boodschap, zoals ook in de dagen van de eerste christengemeenten reeds gebeurde. Paulus bijvoorbeeld moest in zijn tijd al constateren dat sommigen deze boodschap weer gingen loslaten (Gal. 01:06-10). Wat de Heer van ons verlangt is dat wij getrouw zullen blijven aan de boodschap van het volle evangelie door deze te verkondigen door woord en daad! Het heerlijke daarbij is dat de geestelijke groei dan ook in ons eigen leven doorgaat, dat wil zeggen we zullen meer en meer het ‘einddoel’, de volkomenheid in Christus, gaan bereiken. Bovendien zijn wij dan ten volle betrokken bij de opdracht en het plan van God dat dit evangelie in de gehele wereld gepredikt zal worden tot een getuigenis voor alle volken! (Matt. 24:14).

 

Verstaan wij wat wij lezen? door Evert van de Kamp

 

“Verstaat gij wat gij leest?” (Hand. 08:31).

Eén van de belangrijkste vragen die je jezelf kunt stellen is: Versta ik wat ik lees en begrijp ik wat ik hoor? Wie wederom geboren en met Gods Geest gedoopt is, en daaruit leeft, weet uit ervaring dat je die vraag voort­durend aan jezelf hebt te stellen. Je moet je namelijk steeds bezinnen op elk woord van God, op de geestelijke betekenis daar­van, en ook op allerlei zaken waarmee je dagelijks geconfronteerd wordt. Versta en begrijp je de dingen geestelijk, zoals God het heeft bedoeld?

Het is de vraag van Maria: “Hoe zal dat zijn?”

Geestelijke spraakverwarring

De geestelijke spraakver­warring lijkt in onze tijd wel bijna compleet. Het is verbijsterend te moeten constateren hoe ongeeste­lijk er met het woord van God wordt gehandeld.

Een voorbeeld. In het dag­blad “Trouw” van 1 augus­tus geeft de Haagse gereformeerde predikant Jelle van Wattum commentaar op een interview afgenomen van zijn collega dr. B. Wentsel. Laatstgenoemde had op 2 juli voor reforma­torische studenten gespro­ken over: “De zin van het lijden”. Een paar citaten uit dat interview:

“God straft het volk Israël door zijn vijanden, de Hitlertroepen. Dat is de straf Gods”.

“De holocaust was de straf van God voor de zonden, die door de Joden waren begaan”.

“Zoals de Joden zijn en worden gestraft voor hun ongehoorzaamheid aan de Here, zo geldt dit ook voor de kerk. We leven in een tijd van afval van de levende God. Wie weet wat wij als christenen nog voor massale slachtingen te verwerken krijgen”.

Ik denk dat deze dominee, althans in dit opzicht, maar weinig heeft begre­pen van de Schrift of van wat Jezus bad: “Vader vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen”. Werd deze bede niet ver­hoord op de Pinksterdag? Een ander voorbeeld. In “Terdege”, reformatorisch gezinsblad, van 11 juli, schrijft de hoofdredactie: “Als we het ‘netjes’ zeg­gen en om de term ’slecht weer’ te vermijden en over ‘minder fraai’ of ‘regenach­tig’ weer praten, bedoelen we precies hetzelfde. In wezen willen we niet accepteren dat God ons in zijn vrijmacht regen en droogte schenkt. Als dat zo is bij het weer dan is dat nog veel sterker bij gezondheid en ziékte waar zondag 10 – van de Heidelbergse Catechismus – ook over spreekt”.

Dat is het beeld niet dat Jezus ons toont van zijn en onze hemelse Vader, die enkel goed is. “De eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem – als de en­kel goede – doen kennen” (Joh. 01:18).

Waarom neem ik deze voor­beelden over? Om met de vinger te wijzen? Ik heb er geen behoefte aan. Maar ik wil er op wijzen hoe waar het woord is dat de apostel Johannes schreef: “Vertrouwt niet iedere geest, maar be­proeft de geesten of zij uit God zijn” (1 Joh. 04:01).

Het gaat erom dat wij gees­telijk onderscheiden wat wij lezen en horen. Dat wij de dingen Gods, die van bo­ven zijn, werkelijk verstaan en begrijpen. Niet voor niets lezen wij in de Open­baring telkens: “Wie een geopend oor heeft, die ho- re, wat de Geest tot de gemeente zegt”.

We horen zoveel. Met Tho­mas van Aquino (13e eeuw) mogen wij wel bidden: Geef mij een hart, dat zich door geen boze macht laat overheersen.

Een goed verstaander

Het spreekwoord zegt: “Een goed verstaander heeft maar een half woord nodig”. Zo’n man was Filippus, de evangelist. Een man vol van geloof en Heilige Geest, Hij daalde af naar de stad Samaria en predikte daar de Christus. Van velen, die onreine geesten hadden, gingen deze toen onder luid geroep uit en vele verlamden en kreupelen werden genezen; en er kwam grote blijdschap in die stad. (Hand. 08:05-08).

Hij wist waar hij mee bezig was. Zo kon Filippus op zijn beurt de kamerling de vraag stellen: “Verstaat gij wat gij leest?” (Hand. 08:31). Want een natuurlijk mens verstaat niet wat des geestes is (1 Kor. 02:13-14).

Heel eerlijk antwoordde de oprechte kamerling: “Hoe zou ik dit verstaan, als niet iemand mij de weg wijst”.

Filippus leidde de man tot de volle waarheid. Gelijk Filippus werd hij een geestelijk mens ’vol van de Geest’. Hij liet zich meteen dopen in water. Oude handschriften vertellen ook van zijn doop met Gods Geest. Geen wonder dat hij zijn weg met blijdschap reisde.

Filippus gaf geestelijk on­derwijs. Dat werkte heel effectief. Elk mens heeft dat nodig. Wanneer wij in onze tijd goede verstaan­ders van het Woord Gods zijn, zullen wij daarom zonder ophouden bidden: “Heer stort uw geest uit op alle vlees”. Dat levert geestelijke mensen op. De geestelijke mens wil elke bedekking kwijt (2 Kor. 03:12-18). Hij opent zijn hart voor de bediening des Geestes.

Verstaan wij de wil van God?

Van de vroegere kruis­tochten zei men: “God wil het”. Een erbarmelijke kreet en een ontstellende vergissing. Van veel, zelfs ogenschijnlijk geestelijke zaken kan men niet zeggen: God wil dat of God doet dat. Wat wij wel duidelijk kunnen zeggen is dat het de wil van de Heer is dat wij Zijn wil gaan verstaan (Ef. 05:17). God doet daar alles aan. Hij wil dat wij zijn Woord ver­staan en begrijpen zoals Hij dat oorspronkelijk heeft bedoeld. Wij mogen het bij­voorbeeld net zo helder en duidelijk verstaan en be­grijpen als de apostelen het hebben begrepen. Op precies dezelfde wijze. Daartoe schonk en schenkt de Heer de doop met de Heilige Geest. Die Geestesdoop is nodig om te zien en te horen zoals Jezus zag en hoorde (Jes. 50:04-05).

In Matteüs 13 vers 10 tot 17 (Matt. 13:10-17)maakt Christus ons dui­delijk dat het de wil van God is dat wij de geheime­nissen van het Koninkrijk der hemelen kennen. Daar spreekt de Heer: “Uw ogen zijn zalig, omdat zij zien en uw, oren omdat zij ho­ren”.

God laat ons niet in het ongewisse. Hij zadelt ons niet op met allerlei dubieu­ze zaken. Hij is geen God van ja en nee. Gods spre­ken is helder en klaar. Het zijn onze ogen die vaak (nog) zo slecht ‘gees­telijk’ zien en onze oren die dikwijls niet echt ge­opend zijn naar de Heer toe. Het is heel terecht dat Jezus in Lucas 8 vers 18 (Luc. 08:18) zegt: “Ziet dan toe, hoe gij hoort”.

Gezegend is de mens die ziet met geestelijke ogen en hoort met doorboorde oren. God wil het!

 

 

Intermezzo door Gerry Velema          

Eerst liefde, dan…

Ze woonden al een paar jaar naast elkaar. Onze zuster Els en haar ‘punk’ buurvrouw Marry. Jaren dat er weinig of geen aandacht aan elkaar werd geschonken. Tussen het grote witte herenhuis en het verwaarloosde kraakpand lagen maar weinig meters, maar toch zo’n afstand.

Tussen de keurig grijzende huisvrouw en het vrijgevochten jonge meisje, lag zóveel meer dan een generatiekloof.

Een diepe, bijna niet te overbruggen kloof, van oordelen en verwerping van levenswandel. Zodat ze elkaar niet zagen, niet spraken en zeker niet met elkaar omgingen. Ze waren zo intens verschillend dat ze het beiden maar accepteerden dat die kloof tussen hun lag. Het was niet anders.

Totdat moment dat God er anders over dacht. Dat moment toen hij aanklopte bij het hart van z’n kind Els en haar riep tot een taak voor haar buurvrouw.

“Ga jij daar nu eens heen. Overbrug jij die kloof maar in mijn Naam en door mijn liefde voor alle mensen”.

Die Els, moest zij bij het kraakpand aanbellen? Die punkers zagen haar aankomen. En wat nog erger was, buurvrouw Jansen van de overkant mocht haar eens zien. Wat zou die dan denken!

Maanden duwde ze de gedachte van zich af. En er kwam ook steeds iets tussen, als ze plannen maakte in die richting. (Opgelet dus!).

Maar Els begreep wel dat ze zo niet door kon gaan. Diep in haar hart was ze het met God eens, die brug moest er komen, alleen… ze durfde dat dwaze niet goed aan. Dwaas zijn in de ogen van mensen. Toen vroeg ze maar eenvoudig voorbede in de gemeente. Extra kracht voor deze opdracht in haar hart.

En ze is gegaan. Met een schaaltje aardbeien omdat Marry ziek was.

Juist toen ze aanbelde passeerde toch net buurvrouw Jansen! Prijst de Heer!

Marry woonde in een totaal zwart geverfde kamer. Wat ben je dan blij dat je het Licht in je hebt. Els dronk genoeglijk koffie op een kistje, want meubeltjes waren er niet. En toen ze wegging was de kloof overbrugd door een golf van liefde. Een dikke zoen voor Marry en voor haar vriend. Alle drie diep gelukkig met het gelegde contact waar zoveel openheid en vertrouwen in werd gevonden.

O, ja…           eh… kon ze nog ‘iets kwijt?

Is dat belangrijk?

Soms geef je eerst liefde, dan blij voelbaar evangelie.

 

Een aangezicht zonder bedekking door Gert Jan Doornink

 

“En wij allen, die met een aangezicht, waarop geen bedekking meer is, de heerlijkheid des Heren weerspiegelen, ver­anderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, die Geest is” (2 Kor. 03:18).

Na het lezen van het der­de hoofdstuk van de twee­de brief van Paulus aan de Korinthiërs, kunnen we maar tot één conclusie komen, namelijk dat de tijd van het oude verbond definitief voorbij is! Tot driemaal toe schrijft Pau­lus over het verdwijnen van deze tijd (in de ver­zen 7, 11 en 13). Een duidelijke formulering over het voorbij zijn van deze tijd treffen wij ook aan in Hebreeën 13 vers

waar staat: “Als Hij spreekt van een nieuw verbond, heeft Hij daarmee het eerste, voor verouderd verklaard. En wat verou­dert en verjaart, is niet ver van verdwijning.

Een blik in het oude verbond

Er was dus een tijd dat het oude verbond bestond. God had een verbond met zijn volk gesloten. Mensen die in God geloofden, God volgden, functioneerden binnen dat raam van het oude verbond.

Ook toen – en laten we dit even vooropstellen – was daar de heerlijkheid Gods ter beschik­king voor ieder die in Hem geloofde. Alleen in het oude verbond was alles nog niet ten volle geopen­baard. Er was heerlijkheid, maar geen overvloedige heerlijkheid (2 Kor. 03:09). Er was toenadering tot God mogelijk, maar niet rechtstreeks. Gods wet bestond uit ‘letters op stenen gegrift’ (vs.7), die men moest nakomen, maar het leven in vrijheid (door de Geest) was nog onbekend.

Nu kunnen we ons afvra­gen of daarom de tijd van het oude verbond eigenlijk niet overbodig was en waarom deed God het zo? Dan moeten we bedenken, dat God werkt volgens een plan (een programma) dat fase voor fase tot ont­wikkeling wordt gebracht. Dit plan van God is ook nu nog niet voltooid, al­thans de uitvoering ervan, maar het komt wel van dag tot dag verder tot uitwer­king, totdat de grote dag komt dat Christus zal zijn ‘alles in allen’. Dan zal de ganse aarde vol zijn van de kennis en heerlijkheid Gods en uiteindelijk zal Gods heerlijkheid en al­macht de totale kosmos vervuld hebben.

Om onze blik in het oude verbond voort te zetten is het goed om eerst Exo­dus 34 vers 29 tot 35 (Ex. 34:29-35) te lezen. Daar krijgen we ‘achtergrondinformatie’ waarom Paulus in zijn brief aan de Korinthiërs spreekt over een aangezicht zonder bedekking.

Toen Mozes met de twee nieuwe stenen tafelen terugkeerde van de berg Sinaï’, waar hij met God gesproken had, straalde de huid van zijn gelaat zodanig dat het volk hem niet durfde naderen. Hij moest een doek voor zijn gezicht doen. De heerlijk­heid des Heren straalde van zijn gezicht af, maar Mozes zelf wist het eerst niet. Exodus 34 vers 35 (Ex. 34:35) zegt: “Wanneer de Isra­ëlieten aan het gelaat van Mozes zagen, dat de huid van zijn gelaat straalde, deed Mozes de doek weer voor zijn gelaat, totdat hij naar binnen ging, om met Hem te spreken”.

Een merkwaardige geschie­denis, maar als nieuwtestamentische gelovigen weten wij dat deze geschie­denis een geweldige gees­telijke betekenis heeft. Wij weten immers dat ten tijde van het oude ver­bond God zijn ‘volle heer­lijkheid’ nog niet bekend kon maken. Eerst moest deze tijd verdwenen zijn (2 Kor. 03:13). Natuurlijk had God de macht daartoe, maar het was nog niet aan de orde. Immers pas door de komst van Christus zou de grote verandering ko­men! Toen sloot God een nieuw verbond (in het bloed van Christus) en was er een einde gekomen aan het oude verbond.

Wij zien dat ook duidelijk gedemonstreerd in de ge­beurtenis in de tempel te Jeruzalem. Het voorhangsel van de tempel scheurde middendoor! De weg naar de troon van God was vrij! Voortaan was het voor ieder mens mogelijk vrede met God te ontvangen door eenvoudig te geloven in het volbrachte werk van Jezus Christus.

Het nieuwe verbond is totaal anders

Het nieuwe verbond, waar­bij wij als gemeente van Jezus Christus nu betrok­ken zijn, is – en dit dienen we goed voor ogen te hou­den – totaal anders, totaal nieuw, totaal verschillend. Waarom? Omdat het vol le­ven is, vol Goddelijk leven. Het is de Geest die levend maakt (2 Kor. 03:06).

De ‘letter’ heeft plaats ge­maakt voor de ‘Geest’. Dit houdt in dat we Gods Woord nu lezen met Geestelijke ogen. En u be­grijpt nu zelf al wel hoe belangrijk het is, dat we dit principe ten alle tijde vasthouden

Ieder compromis in dit op­zicht heeft negatieve ge­volgen voor heel onze geestelijke ontwikkeling en groei en het bruikbaar zijn in dienst van Gods Konink­rijk. We kunnen daarom ook niet als kind van God in overeenstemming met de wil van God functioneren als wij er een ‘natuurlijke visie’ op na houden. We kunnen de klok niet terug­draaien en zullen ons al­tijd weer moeten realiseren dat de tijd van het oude verbond nimmer terugkeert. Zoals het thans oktober 1985 is, weten wij dat het nooit meer september 1985 wordt. Vandaag leven wij in de tijd van het nieuwe verbond. Vandaag zijn wij dienaren van een nieuw verbond. Vandaag is op ons aangezicht geen bedek­king meer. Vandaag weer­spiegelen wij de heerlijk­heid des Heren!

En wat dit laatste betreft: is dat zo? Komt Gods heerlijkheid – het nieuwe leven in Christus – door ons heen tot openbaring? Dat verlangen behoort ons leven te beheersen. Een verlangen dat praktische uitwerking gaat krijgen door geloof en gehoorzaam­heid en door de geestelijke strijd niet uit de weg te gaan.

Van het oudtestamentische volk van God staat ge­schreven dat ’hun gedach­ten verhard werden’ (2 Kor. 03:14a). Wij weten wie de veroorzaker van deze verharding was. (Tij­dens het oude verbond was dat veelal verborgen en gaf men daarom soms God de schuld van dingen waarvan satan de schuldige was).

Satan zit uiteraard ook nu niet stil, maar in de Naam van Jezus en in de kracht van de Heilige Geest, kun­nen we hem weerstaan en overwinnen. Wij moeten ons niet inlaten of terug­keren naar de ’zwakke en armelijke wereldgeesten’, waarvoor Paulus de Gala­ten reeds waarschuwde (Gal. 04:08-11). Zij horen niet meer thuis bij de zonen Gods die wij nu zijn. Wij leven niet meer in de tijd van de onmondigheid. Door geloof in Christus zijn wij mondig gemaakt en volwaardige burgers van het Koninkrijk Gods geworden. Dit brengt uiteraard als consequentie mee, dat wij ons niet meer behoren in te laten met aardsgerichte, natuurlijke visies. Die wijzen we af, want onze visie is hemels, is geestelijk’ (Kol. 03:01-04).

Optreden met vrijmoedigheid

Een ander gevolg van het feit dat wij dienaren zijn van een nieuw verbond, is dat wij nu met ’volle vrijmoedigheid’ kunnen op­treden (2 Kor. 03:12). En dat betekent optreden zonder vrees. Een waar­achtig kind van God is niet bang, want vrees is niet van God. Wij hoeven niet meer zoals Mozes een bedekking voor ons aan­gezicht te doen. We zijn vrij!

In 2 Korinthiërs 4 spreekt Paulus over ‘het evangelie der heerlijkheid van Christus, die het beeld Gods is’ (2 Kor. 04:04). Het is onze opdracht dit evangelie te proclameren in een wereld die daarvoor blind is. Paulus zegt dat de god dezer eeuw (satan) hen met blindheid heeft geslagen. Maar – prijst God’ – Gods Geest is machtiger dan welke geest van satan ook. Daarom is een waarachtig kind van God volhardend in het verkondigen van dit evan­gelie. En hij realiseert zich in de eerste plaats dat hij zelf volledig en onvoorwaar­delijk deze volle boodschap aanvaard behoort te heb­ben, opdat de mensen ‘zien en bemerken’ dat wij diena­ren zijn van een nieuw verbond, niet der letter, maar des Geestes, want de letter doodt, maar de Geest maakt levend! (2 Kor. 03:06).

De tijd van het oude ver­bond is voorbij en keert nimmer terug. Op ons aangezicht rust geen bedek­king meer. God heeft ons bekwaam gemaakt om diena­ren te zijn van het nieuwe verbond. Daardoor weer­spiegelen wij de heerlijk­heid des Heren en worden, zoals de Canisiusvertaling zo duidelijk formuleert, steeds heerlijker in Zijn beeld herschapen!

 

De profeet Zacharia door Klaas Goverts -10b-

De vrouw in de efa (2)

In Openbaring ziet Johannes, de oude balling Jochanan, want dat is zijn naam (Johannes is de vergriekste vorm) een samenleving waar de mens niet meer kan kopen of verkopen, tenzij hij het teken draagt van de massa, het merkteken van de massamens. De massa is uiterst onverdraagzaam, alles wat anders denkt dan zij, heet discriminatie. Het oog van de massa is gericht op de efa. En wie beseft dat er in de efa een Izebel zit?

Elie Wiesel schrijft over Babi-Jar, waar tussen Nieuwjaar en de Verzoendag van 1941 de Duitse moordenaars vijftig- tot tachtigduizend joden ombrachten: Ik geloofde vast dat Babi-Jar buiten deze mooie Oekrainische stad lag. Ik kon me niet voorstellen dat een dergelijke slachting – elke dag opnieuw tienduizend slachtoffers – zou hebben plaatsgevonden bij het centrum van een stad. Babi-Jar kan niet bij een bewoonde stad liggen, dacht ik. Babi-Jar ligt vermoedelijk middenin het bos, ver weg, waar geen levend wezen meer adem haalt; Babi-Jar is natuurlijk ergens buiten Kiev, buiten het georganiseerde leven.

Ik had me vergist. Babi-Jar ligt in Kiev, tien minuten van de hotels voor buitenlandse toeristen verwijderd.

Babi-Jar ligt bij het stadscentrum. Dus hebben de inwoners de schietpartijen gehoord; ze hebben de stoet slachtoffers gezien; ze hebben de aarde zich zien openen om hun joodse buren, hun joodse kameraden, hun joodse collega’s te verslinden. . . De massamoord speelde zich zo goed als voor hun ogen af, maar ze hebben die gesloten om te werken en te slapen en te leven en te wachten, alsof dit hun helemaal niet aanging. Waarom had de stad niets gedaan om haar joodse medeburgers te beschermen?

Zo vraagt Elie Wiesel in zijn boek ‘Woorden zonder wederwoord’ (Paroles d’étranger) , woorden van een vreemdeling. Het heidendom, ook het christelijk heidendom van deze eeuw, heeft geen wederwoord. Een mens die om antwoord vraagt, is een vreemdeling. Want hij danst niet mee om het altaar.

In het rustige, frisse, Arische deel van Warschau maakten de voorbijgangers een ontspannen, kalme, welvarende indruk: ik vergat de ogen die door de angst en de honger een starende uitdrukking hadden gekregen. De cafés van Nowy Swiat zaten vol mensen; Duitsers wandelden met vrolijk lachende vrouwen aan hun arm; ik zou hebben kunnen denken dat het weer vrede was, als ik niet af en toe groepjes bedelende kinderen had gezien die plotseling wegstoven, vertelt Martin Gray in zijn boek ‘Uit naam van al de mijnen’.

In een ander boek, ‘Night’, tekent Wiesel hoe hij als vijftienjarige jongen met vele anderen in een trein werd weggevoerd, honderd man in een wagon, met eindbestemming Buchenwald. Onderweg gooit een arbeider een stuk brood in de wagon. Er brak een compleet gevecht los. Ik merkte een oude man op die trachtte zich uit de worsteling los te maken. Hij had een stukje brood onder zijn overhemd. Razend snel haalde hij het eronder vandaan en hij stopte het in zijn mond. Hij had nog een klein stukje over en zijn ogen schitterden. Maar op hetzelfde moment werd die glans gedoofd. Een schaduw doemde op vlakbij hem. De schaduw wierp zich op hem. De oude man viel op de grond en riep: Me’ir, Me’ir, mijn jongen herken je me niet? Ik ben je vader, je doet me pijn… Ik heb brood…, voor jou ook, voor jou ook… Maar de ander wierp zich op hem en rukte het brood uit zijn hand. De oude man fluisterde nog iets, rochelde en gaf de geest te midden van de algemene onverschilligheid. Zijn zoon kwam echter niet ver; twee mannen hadden het gezien en stortten zich op hem; anderen voegden zich erbij. Toen ze zich terugtrokken, lagen er naast mij twee dode lichamen, zij aan zij, de vader en de zoon. Ik was vijftien jaar oud.

De twee vrouwen die de efa meenemen

Zo werkt de vrouw in de efa. Wat gebeurt er nu? Zacharia ziet hoe het deksel zich opheft; blijkbaar wil de vrouw uitbreken. Maar de bode Gods werpt haar terug en vervolgens werpt hij de loden steen weer op haar mond, op de mond van de efa. “En ik hief mijn ogen op en ik zag, en zie, twee vrouwen die uittrokken, ruach (wind of geest) was in hun vleugels, en zij hadden vleugels als de vleugels van de ooievaar, en zij hieven de efa op tussen de aarde en de hemel” (Zach. 05:09). Het geheimenis van de wetteloosheid wordt onder een deksel geduwd, het wordt weerhouden zich te openbaren. Men denke aan wat Paulus zegt in 2 Thessalonicenzen 2 over de weerhouder: gij weet thans wel wat hem (de mens der wetteloosheid) weerhoudt, totdat hij geopenbaard wordt op zijn tijd.

Twee vrouwen nemen de efa mee; zij dragen vleugels als de ooievaar. Nu heeft deze vogel in het Hebreeuws een bijzondere naam; hij heet chasidah, verwant met chasid, gunstgenoot of bondgenoot, en met chèsed, verbondstrouw (meestal vertaald met goedertierenheid) . Zo is de chasidah de vogel die trouw is aan het verbond; Jeremia zegt van hem: “De ooievaar aan de hemel kent zijn vaste tijden” (Jer. 08:07). Zo worden deze beide vrouwen gedragen door de verbondstrouw van de Machtige. Ruach, geest is in haar vleugels, de ruach die zweefde over de wateren om levende wezens uit de oervloed te voorschijn te roepen.

We zien in deze efa het tegenbeeld van de ark des verbonds met zijn twee cherubs, en met als inhoud de Thora en het manna. Hier een efa met als inhoud geen manna, geen Thora, maar de aantasting van de Thora. Niet een verzoendeksel, maar een loden steen (zo luidt de tekst) .

God zendt Zijn boden uit

In deze twee vrouwen menen we boden Gods te mogen zien; uitvoersters van de raad des Heren, die de goedertierenheid van de Koning van hemel en aarde gestalte moeten geven. We zien in hen boden, zoals in Openbaring een engel, een bode, de satan grijpt en hem bindt. De vleugels van de chasidah duiden erop: er is een God die de tijden kent. En Hij zendt zijn boden uit als winden, als geesten (weer het woord ruach) .

Waar brengen zij de efa heen? Het antwoord luidt: “Om voor haar een huis te bouwen in het land Sinear; is dat opgesteld, dan doen ze haar rusten op haar stellage”. De naam Sinear herinnert aan het begin van Genesis 11: daar begon eenmaal de torenbouw van Babel. Sinear kan betekenen: tweestedenland; een aanduiding van een land waar geen eenheid is. Daar nam de wetteloosheid eenmaal een aanvang. Babel wordt de zetel voor de vrouw in de efa

Waar krijgt de massamens een huis?

Babel is het land van de grensoverschrijding; daar woont de mens die de God gestelde grenzen niet wil accepteren. De massamens krijgt een huis. De woorden bouwen en wonen hangen oorspronkelijk met elkaar samen; het oud Germaanse buan, waarvan bouwen is afgeleid, betekent van oorsprong wonen. Dit woord hangt ook samen met de werkwoordsvormen: ik ben, jij bent. Bouwen is dus in oorsprong wonen; dit wonen is de wijze waarop de mensen op aarde zijn. Het gotische woord wunian geeft aan, met welke gedachte wonen vanouds verbonden werd: verblijven, zijn, maar in wezen tevreden zijn, tot vrede gebracht zijn. De massamens krijgt ook een huis, maar voor hem betekent wonen niet vrede vinden, want hij weet niet wat wonen is. Men denke slechts aan de moderne flatbouw, of aan de bejaardentehuizen, waar men het oudere geslacht isoleert. Het ware wonen is een genade van God.

In Babel staat een huis; maar het is een huis zonder haard, het is een onherbergzaam huis, een huis waar de mens is overgeleverd aan zichzelf. West-Europa is een Babel geworden; waar vindt de mens een huis? Laten we niet te vlug zeggen: Ja, maar er is hoop. Dat kan een oppervlakkige kreet worden. Aan de beschaving van Babel is een tijd gesteld.

De roeping van de gemeente

Te midden van een ondergaande cultuur heeft de gemeente nog een roeping: een teken van eerbied op te richten. Opdat het althans in de gemeente waar zal zijn: Zelfs vindt de mus een huis; de tsippor, het vogeltje, kwetsbaar klein wezentje, kun je nergens meer terecht? We zullen voor je zoeken totdat we voor je vinden een huis voor jou, een huis bij onze God. Laat mij als een kleine vogel schuilen mogen waar Ge uw vleuglen om mij slaat.

Gemeente: huis voor hen die willen leren wonen; stem voor stemlozen; plaats waar een mens eerbiedig omgaat met de ander, met het andere.  (wordt vervolgd)

 

Behouden, verliezen of vernieuwen? Door Liesbeth Seepma

Het leven van alledag is  voor veel mensen op deze % aarde een haastige aangelegenheid. Je moet zo weinig mogelijk tijd verliezen, want tijd is geld en geld  verliezen we niet graag.

Een ander kenmerk van  het leven wat veel mensen  leven is, dat je het moet beschouwen als een gevecht. De prijs die je zult  behalen, als je wint, is  afhankelijk van datgene  wat je als mens te bieden  hebt en van datgene wat  jij wenst. Het kan een  schitterende carrière zijn.  Of misschien heb je meer  belangstelling voor een  mooie auto, een video of  een zeiljacht. Het zou ook  kunnen zijn dat je helemaal opgaat in je sportieve  prestaties, zodat alles  daarvoor moet wijken.

Zo kun je allerlei dingen opnoemen, die de inzet vormen voor het gevecht dat jij levert, het gevecht dat in onze maatschappij ‘leven’ wordt genoemd. Soms win je dat gevecht, vaak verlies je het ook. t In je eentje vechten valt niet mee. En zélfs als je gewonnen hebt, zal de prijs tegenvallen en zal de gedachte in je opkomen: waar blijft nu het leven? Is dat alles? Tja, zo is het leven . . .

Op een dag heb je één minuutje tijd over, en dat is nét genoeg om toch even in de bijbel te lezen. Toevallig valt je oog op een tekst die spreekt over leven, namelijk Lucas 17 vers 33 (Luc. 17:33), waar staat: “Ieder, die zijn leven zal proberen te behouden die zal het verliezen, maar ieder,

die het verliezen zal, die zal het vernieuwen” .

Deze uitspraak wordt gedaan door Degene, die Zichzelf ‘de Weg, de Waarheid en het Leven’ noemt.  Als Jezus Christus zelf  iets over het leven gaat  zeggen, zoals Hij dat doet  in deze tekst, dan moet  het wel iets erg belangrijks zijn. Ik wil daarom  proberen te ontdekken  wat Hij bedoelt met behouden, verliezen en vernieuwen.

Als jij je leven vast wilt houden…

Wanneer houd je je leven krampachtig vast? Ik denk  dat dat het geval is op  het moment dat je dat eindeloze, genadeloze gevecht voert, waarover ik het in  het begin had. Soms lijkt  het overigens niet op een  gevecht, en vaak is het  erg aantrekkelijk. Het doel  ervan is zichtbaar en soms  ook wel bereikbaar. Als je  maar hard genoeg leert, dan kom je misschien wel  in een aardig hoge functie  terecht. Wil je graag trouwen met een leuk meisje  of een leuke jongen? Nou, dan moet je zorgen dat je geregeld uitgaat en je moet er alles voor doen om er goed uit te zien. Wil je graag meedoen aan de kampioenschappen? Gewoon  trainen tot je erbij neervalt, dan haal je ’t vast.  Al die dingen vragen wel  al je tijd en aandacht, ze  nemen je leven dus hele­maal in beslag, maar dat  moet je er voor over hebben.     

Dan zul je het verlezen…

Zo, die zit. Daar is  geen woord Frans bij. Hoe hard het ook in jouw en mijn  oren mag klinken, als de leegte in je leven alleen maar op deze manier opgevuld wordt, dan zal dat nooit lang kunnen standhouden. Schatten op aarde hebben namelijk de vervelende gewoonte dat zij verteren. Je begrijpt het wel, mot en roest en zo. En wat blijft er dan over? Teleurstelling, brokstukken van datgene waarvan je dacht dat het geluk en leven heette. En op die puinhopen dwaal je rond, doelloos, want het doel is opeens onbereikbaar, vaag en ver…

… Maar ieder, die het verliest… ?

Let op, want dat is niet gemakkelijk. Wij verliezen niet zo graag ons leven.

Aardse schatten zijn nog maar al te aantrekkelijk. Als er een rijke man bij Jezus komt, vraagt hij wat hij moet doen om het eeuwige leven te beërven. (Hij had dus ergens wel door, dat het leven van rijkdom dat hij leefde, geen eeuwigheidswaarde had) . Uiteindelijk blijkt dat hij één ding is verge­ten: “Verkoop alles wat je bezit, en verdeel het on­der de armen, en je zult een schat hebben in de hemelen, en kom hier en volg Mij” .    

En dat éne ding blijkt nu juist teveel te zijn. De man wordt ontzettend verdrietig want hij kan van  zijn rijkdom geen afstand doen, zelfs niet voor een  schat in de hemelen. Maar ja, in Gods Koninkrijk  heerst nu eenmaal het  principe, dat rijkdom niet  iets is om zelf te houden,  maar om uit te delen, als het ware te ‘verliezen’, want ieder, die dat doet…                       

… Die zal het vernieuwen                      

Je verliest namelijk niets.  Je ruilt het alleen maar in.  ” Zo is dan wie in Christus  is, een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan,  zie “het nieuwe is gekomen” (2 Kor. 05:17) .    

Dat is nu het eindeloze  resultaat als je bereid  bent om je aardse leven  ondergeschikt te maken  aan een leven van toewijding aan die Ene, die als  enige kan weten, waartoe  Hij jouw leven schiep.  Het betekent een leven  van overgave, van uitdelen en nog eens uitdelen. Wat ga je doen met de talenten die God jóu gegeven  heeft? Als de Heer van het huis terugkomt, kun je dan zeggen: “Heer, ik heb uitgedeeld en er ééns zo veel bijverdiend; mijn uitdelen maakt me rijker en rijker” ? Of stop je het in de grond omdat je bang bent het te verliezen?

Dat gebeurt niet, je zult alleen maar meer krijgen. Want zo is dat met schat­ten in de Hemel: die raken niet op, maar worden al­leen maar groter en mooier. Dat belooft Jezus namelijk in Lucas 18 vers 29 en 30 (Luc. 18:29-30): “Let op! Ik zeg jullie dat  er niemand is, die huis of  vrouw of broeder of ouders of kinderen of wat  dan ook aan aardse schatten heeft prijsgegeven, of hij zal vele malen meer ontvangen in deze tijd en  in de toekomende eeuw. 

Het eeuwige leven

Dat mag je als bemoediging vasthouden als je besluit  om je leven niet voor jezelf  te behouden, maar het te  verliezen om Jezus’ wil,  het daardoor te vinden en  te vernieuwen.   

 

 

 

Onze hemelse moeder door Hessel Hoefnagel

 

Wie zijn onze vader en moeder?

Een wedergeboren mens heeft een Vader in de hemel, dat is God, door wiens Woord de mens is wedergeboren tot een le­vende hoop en een onver­gankelijke erfenis in de hemelen.

In de bijbel is ook sprake van een moederfiguur in de hemel. Paulus spreekt daarover in Galaten 4 met betrekking tot het hemelse Jeruzalem. Dat is onze moeder, zegt hij en hij stelt dit tegenover de oude leer der vaderen, die zich vertegenwoordigt in het ‘aards Jeruzalem’, het cen­trum van de Joodse godsdienst .

Het begrip ‘aards Jeruza­lem’ strekt zich echter veel verder uit dan alleen maar de tempeldienst van de Jo­den. Zelfs tot in deze tijd menen vele godsdienstige mensen, vooral in de orthodoxe kerken en geloofs­gemeenschappen, hun heil te moeten zoeken in ver­band met een slaafse on­derworpenheid ten opzichte van leerstellige uitwerkin­gen van de Bijbelse waar­heden.

Tot op zekere hoogte kan een zodanige benadering van het heil voor de mens een weg tot God wezen, maar wil de mens werkelijk behouden worden, dat is geschikt worden voor de bouw van het Koninkrijk Gods, dan is een leven op basis van innerlijke vrij­heid nodig. Tot vrijheid is de mens geroepen en niet tot één of andere slaafse herendienst.

De stad in de hemel

Over de enige, ware ‘moe­der’ in de hemel willen we enige dingen opmerken. Dit hemelse Jeruzalem is vrij (Gal. 04:26). Het is de stad van God. Daar zijn de ‘verlosten in Sion’, die door geloof en wederge­boorte hun wandel in de hemel hebben. Daar verga­deren zij hun geestelijke rijkdommen en groeien zij in elk opzicht naar het ‘beeld van de Zoon’ toe. Daar wandelen zij op de hoge weg, waar geen ver­scheurend dier op kan ko­men (Jesaja 35). Daar worden zij gevoed door het leven­de en blijvende Woord van God en worden zij geleid door de Heilige Geest.

Deze ‘stad in de hemel’ is de enige ‘plaats van Gods rust’ (Ps. 132). Deze plaats begeert Hij vanaf het begin boven een ‘aards Jeruza­lem, dat met haar kinderen in slavernij is’ (Gal. 04:25). Elke vorm van godsdienst, welke de mens bindt aan wetten en regels, die voor het uiterlijk gedrag bepa­lend zijn, maakt deel uit van het ‘aards Jeruzalem’, of zich dat nu Joods, katholiek, protestant, evangelisch of pinksteren noemt. Een naam op aarde betekent niets als zij niet gedekt wordt door een geestelijk leven, dat ver­weven is met de diepgaan­de gedachten van God.

De ware christen is niet in één of ander hokje met een wel klinkende naam erboven, te drukken, al zal hij actief bezig zijn binnen gemeenteverband om zich als een levende steen te laten gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis (1 Petr. 02:05).

Toen God hemel en aarde schiep, was de ‘moeder­stad’ in het centrum van Zijn denken. Dit Sion in de hemel begeerde Hij zich tot woning om Zijn heer­lijkheid te openbaren.

‘Dit is Mijn rustplaats voor immer, hier zal Ik wonen, want haar heb Ik begeerd’ (Ps. 132:014).

Gods bedoeling was: kinderen

Het is duidelijk dat een moeder openbaar wordt door haar kinderen. Zo was het van de aanvang af de bedoeling, dat het he­melse Jeruzalem talloze kinderen zou voortbrengen. Mensen naar Gods beeld en gelijkenis, voortgebracht door het Woord der waarheid.

God sprak tot de eerste mens, die Hij als man én, vrouw formeerde: ‘Weest  vruchtbaar en wordt tal­rijk, vervult de aarde en onderwerpt haar…’ (Gen. 01:28). Ook plaatste de Schepper de mens in de hof, die Hij voor haar ge­plant had (Gen. 02:08) als beeld van de hemelse we­reld, waar Hij de heerlijke positie van de mens be­paald had in het centrum van de ‘moederstad’. In de hof van Eden zou de mens op groeien tot het hoge ni­veau van het ‘Gode gelijk zijn’, zoals van Jezus ge­zegd werd (Filip. 02:26). Door de mens zou de he­melse moeder haar heerlijk­heid openbaren. Er zouden ‘zonen’ gevormd worden, in staat om te heersen over al de werken van Gods handen. Het hemelse Jeruzalem was als de ‘vrouw in de jeugdtijd’, vol energie en in staat om haar vrucht voort te brengen tot eer van de Schepper.

Waardoor kwam er onvruchtbaarheid?

Door de zondeval werd de mens een slaaf der zonde (macht), ongeschikt voor het Koninkrijk van God. Geestelijk dood en niet in staat om te eten van de ‘boom des levens’. Door de ongehoorzaamheid van de eerste mens werd de ‘he­melse moeder’ onvrucht­baar. Zij kon haar vrucht voor God niet vóórtbren­gen. Jesaja typeerde haar als een ‘onvruchtbare, die niet gebaard heeft’, een ‘eenzame’, een ‘verlatene en diep bedroefde vrouw’, een vrouw die in de jeugd­tijd versmaad werd tot haar schande (Jes. 54:01-08).

Terwille van Zijn nooit afla­tende liefde voor de mens, verlegde God Zijn weg naar het aardse niveau. De mens was tot ’slavin’ geworden, maar tegen de verwachting van de duivel in, ontferm­de de Schepper zich over deze slavin. Er kwam een andere vrouwfiguur in het beeld, die van de ’slavin’. Weliswaar kon zij alleen maar ‘slaven’ voortbrengen, maar God gaf haar beloften en hoop voor bevrijding van de vloek der zonde. Het zaad van deze vrouw zou in de eindtijd de kop van de slang vermorzelen (Gen. 03:15).

Kinderen in slavernij

De aardse vrouw-figuur, die voor de mens-in-slavernij het centrum van Godsdienst werd, is het ‘aardse Jeruzalem, dat met haar kinderen in slavernij is’ . Het is de ‘bedeling van de berg Sinaï, die slaven baart’ (Gal. 04:24-25). Het godsdienstige leven van de vromen spitste zich daarop toe. Dit Jeruzalem kwam al in zicht, toen haar koning Melchizédek, die ook een priester van de Allerhoog­ste was, van de aartsvader Abraham de tienden kreeg.

Abraham, Izak en Jakob werden door God geroepen en hun nageslacht kreeg de aanneming (adoptie) tot zonen, de (aardse) heerlijkheid, de verbonden, de wetgeving, de eredienst en de beloften’. Uit hen zou als einddoel voor dit volk ook de Christus voortkomen, althans voor wat het vlees betreft. (Rom. 09:04-05).

Het ’aardse Jeruzalem’ werd met het oog op de Christus het centrum van een offerdienst, waarin symbolisch een toekomstige werkelijkheid werd afgebeeld, namelijk de verge­ving van zonde en zonde­schuld door het offer van het ‘Lam Gods, dat de zon­de (de vruchteloosheid) der wereld zou wegnemen’ (Joh. 01:29).

Velen hebben tot op heden de ware zin van de aardse slavendienst niet begrepen. Aan het aardse volk Israël, dat in deze slavendienst zo’n belangrijke rol speel­de, worden nog steeds hogere waarden toegekend, dan ze door de Schepper zijn toegedacht. Voor Hem bleef van meet aan het ide­aal, dat de ‘moeder in de hemel’ haar vrucht zou voortbrengen, zoals in één van de schaduwbeelden het doel bleef, dat Sarai’ een zoon zou baren, on­danks dat uit de slavin Hagar reeds een zoon gebo­ren was. Zoals deze slavin met haar zoon moest wor­den weggezonden terwille van de ware zoon, zo moet ook nu alles ‘weggezonden’ worden, wat met de scha­duw te maken heeft. Het is een onderdeel van Gods ideaal, als wij met Hem ons richten op de heerlijkheid van het hemelse Jeruzalem.

Voor het gevoel van de godsdienstige mens, die wellicht onberispelijk leeft naar de wet der ge­en verboden, kan een uiterlijke vorm van ere­dienst misschien een zeke­re bevrediging geven, maar daarmee wordt nog geen ‘zoon Gods’ gevormd. Voor datzelfde gevoel blijft deze mens maar al te vaak een ‘slaaf der zonde’, niet in staat om in de hemel op te klimmen en de Heilige Geest te ontvangen.

Net zo min als dat God , ooit in wezen de offer­dienst van het volk Israël begeerde, heeft Hij ook geen belang bij een vere­delde vorm daarvan. Zijn ideaal blijft te allen tijde de ‘moeder in de hemel’, die de zonen Gods (open) baart.

Gods beloften gaan in vervulling

Het is heerlijk, de profetie van Jesaja 54 in dit licht te verstaan. Van de hemel­se moeder zegt de profeet, met het oog op de toe­komst: ‘Breek uit in geju­bel en juich, gij die geen weeën gekend hebt, want de kinderen der eenzame zijn talrijker dan de kin­deren der gehuwde’ (Jes. 54:01).

Tegen Abraham sprak God: ‘Uw nageslacht zal zeer talrijk zijn, als de sterren des hemels en als het zand aan de oever der zee’ (Gen. 22:17). Bij deze profetie zien we graag, net als Paulus, de geestelijke waarde daarvan, in plaats van te denken aan een enorme wereld vervullende uitbreiding van het natuur­lijke volk Israël. Het nage­slacht van Abraham, de Vader der gelovigen, is hetzelfde als ‘kinderen’ van de hemelse moeder of de ‘kinderen’ van het Konink­rijk Gods. Tegen Abraham werd gezegd: ‘Met uw na­geslacht zullen alle volken der aarde gezegend wor­den’ (Gen. 22:18). Dit heeft precies dezelfde strekking als wat Jesaja sprak: “Uw nageslacht zal de volken in bezit nemen en de ver­woeste steden bevolken’ (Jes. 54:03).

Sinds Jezus’ komst en de uitstorting van de Heilige Geest is de ‘schande van de jeugdtijd’ en de ‘smaad van het weduwschap’ voor het Koninkrijk Gods voor­bij. ‘Want uw man is uw Maker, Here der heerscha­ren is zijn naam; en uw losser is de Heilige Israëls, God der ganse aarde zal Hij genoemd worden…

Een kort ogenblik heb Ik u verlaten (terwille van de gevallen mens), maar met groot erbarmen zal Ik u tot Mij nemen (als Mijn wettige ‘vrouw’); in een uitstorting van toorn (over het veelvuldige voortbreng­sel van de ‘slang’, die de mens verleidde en in de ellende stortte) heb Ik mijn aangezicht een ogenblik voor u verborgen, maar met eeuwige goedertieren­heid ontferm Ik mij over u, zegt uw Losser, de Here’ (Jes. 54:05-08).

Verdrukking en vervolging

Nog is het ‘nieuwe Jeruza­lem’ de ‘hemelse moeder’ een ‘ellendige, door storm voort gedrevene’ (Jes. 54:11), want zij ervaart in de verdrukking en vervolging van haar kinderen de ver­smading en verachting, zoals Sara dat van Hagar ervoer. De ware kinderen Gods zijn immers niet in tel in de aardsgerichte kerk, het grote Babylon.

Maar er zijn heerlijke be­loften, want ‘zie, Ik leg uw stenen in blinkend erts, Ik grondvest u op lazuurstenen, Ik maak uw tinnen van robijnen, uw poorten van karbonkelstenen en uw gehele omwalling van edelstenen. Al uw zonen zullen leerlingen des Heren zijn (want de Heilige Geest zal hen inspireren en leiden), en het heil uwer zonen (wat zij bewerken) zal groot zijn; door ge­rechtigheid (rechtvaardige daden der heiligen) zult gij bevestigd worden’ (Jes. 54:11-13).

Het visioen op Patmos

Als vanzelf gaat bij deze woorden de gedachte uit naar het visioen van Jo- hannes op Patmos, toen hij ‘de heilige stad, een nieuw Jeruzalem’ zag neerdalen (is zichtbaar worden op aarde) uit de hemel, van God getooid als een bruid, die voor haar man versierd is… en zij had de heer­lijkheid Gods en haar glans geleek op een zeer kost­baar gesteente, als de kristalheldere diamant… en ze had een grote en hoge muur… en de bouw­stof van haar was diamant; en de stad was van zuiver goud, gelijk zuiver glas.

Door de openbaring van deze ‘hemelse moeder’ is ‘de tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen wonen en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn en Hij zal alle tranen (moeite vanwege de vloek der zonde) van hun ogen afwissen en de dood (waarin de eerste mens vanwege de zonde terecht­kwam) zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan’ (Openbaring 21).

Zo worden de volken geze­gend met de gelovige Abraham, namelijk allen die uit hetzelfde geloof zijn (Gal. 03:09).

Wij leven in de tijd, dat de zonen Gods in meervoud zullen openbaar worden. Dat is tevens de openba­ring van de heerlijkheid van het Koninkrijk Gods, de ‘moeder in de hemel’, welke verborgen is ge­weest vanwege de val van de eerste mens. God zal met Jezus vele zonen tot heerlijkheid brengen, want Hij die heiligt en zij die geheiligd worden zijn allen uit één (vader en één moeder) (Heb. 04:10-11). Daarom is het voor iedere christen nodig te weten wie onze Vader is, maar ook wie onze Moeder is!

 

 

Intimidatie – intimiteit door Tea Keuper Dijk

De begrippen ‘intimidatie’ en ‘intimiteit’ staan in Van Dale’s handwoordenboek vlak onder elkaar en ze hebben ook gelijkenis met elkaar.

Toch is de betekenis van het eerste woord een negatieve, terwijl het tweede woord positief overkomt.

Intimidatie betekent: vreesaanjaging, ontmoediging. Dit gebeurt door veel dingen, die je hoort, ziet of leest. Vrees (angst) nestelt zich in gedachten van mensen, nadat het zich eerst heeft geopenbaard aan onze zintuigen: het gehoor, het gezicht en ook onze tast- en test zin. Het is iets wat zich opdringt, en als we niet op passen, bij ons binnendringt. En het is negatief.

Als we hierover nadenken weten we, dat elk mens met intimidatie wordt geconfronteerd, dagelijks en ook vaak in de nacht. Angst, vreesaanjaging, intimidatie is een grootvorst

(angst, vreesaanjaging en intimidatie is een grootvorst)

in het rijk van satan, waarmee hij als het ware de mensheid probeert te vergiftigen en levens tracht te verlammen. ’t Is net een soort injectie, die verlamming veroorzaakt. Vrees ontmoedigt de mens, ontrooft hem of haar van blijdschap en dankbaarheid, maakt onzeker. Ja, het is een handlanger van satan. Gelukkig de mens, die dit ontdekt, want er is namelijk een tegengif zou je kunnen zeggen. Er is een Goddelijke kracht, waarmee we deze macht van de duisternis kunnen weerstaan en dat is: intimiteit, wat betekent: vertrouwelijkheid, innigheid. Als wij in vertrouwelijkheid met God, onze Vader leven, als we innig met Hem verbonden zijn, dan kan de intimidatie niet binnendringen in ons bestaan. Hij komt wel en dwaalt om ons levenshuis, zoekt een ingang, maar als wij in diepe gemeenschap met Vader leven, Zijn woorden, die bestaan uit bemoedigingen, beloften en liefdevolle vermaningen, gelóven en toepassen, dan kan de tegenstander ons niet intimideren!

Ik spreek uit ervaring, als ik zeg: Als we alles, wat ook maar op ongeloof lijkt, wegdoen, ook alle verwerping, die zich aan ons gedachteleven wil opdringen, weerstaan en uitbannen en ook geen weerspannigheid toe la ten, dan kunnen we ons volkomen overgeven aan onze Vader. Wij nestelen ons dan in Zijn armen en weten: dit zijn ééuwige armen, die mij altijd zullen dragen!

God is Geest en dit zijn geestelijke waarheden. Het is heerlijk ze te ontdekken en te belijden: Mijn God heerst, Hij is Heer, ook van mijn diepste wezen! Met Hem, in Hem, ben ik veilig voor tijd en eeuwigheid!

Veel mensen hebben dit ervaren en ervaren het elke dag. Ook u, die dit leest, misschien wel. En vanuit Gods eeuwenoude boek horen we ook de uitspraken van mensen, die het ervaren hebben.

Intimidatie wordt te niet gedaan door intimiteit met God. Zijn vertrouwelijke omgang is met degenen wie Hem vrezen (liefhebben). Verblijdend en overwinnend voor elke dag!