Selecteer een pagina

Levend Geloof – 305

Levend geloof 1989.07-08 nr. 305

Vertrouwen in God en in onszelf door Gert Jan Doornink

Zelfvertrouwen, een woord dat taboe was

Het woord ‘zelfvertrouwen’ is jarenlang taboe geweest bij vele christenen. Iemand die het woord zelfvertrouwen in de mond wilde nemen, werd aangezien voor een over het paard getild iemand, hoogmoedig, iemand die zich van God en zijn gebod niets aantrok. Het werd voor totaal onmogelijk gehouden dat iemand zichzelf vertrouwde. Dat kon immers niet: de mens was alleen maar tot slechte dingen in staat, hij bleef zondaar tot de dood, hij was slechts een stofje aan de weegschaal… Van teksten, zoals die van David in Psalm 8 vers 5 en 6 (Ps. 008:005-006): “Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en het mensenkind, dat Gij naar hem omziet? Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt en hem met heerlijkheid en eer gekroond”, werd alleen op het eerste deel het accent gelegd, terwijl het ‘bijna goddelijk’ als onmogelijk werd geacht.

Hoe kwam het (en komt het soms nog) dat er zo’n scheef beeld van de mens werd geschetst en dat de mens als het ware zo werd neer gedrukt? Omdat men blind was voor het grote plan van God met de mens en dit werd weer veroorzaakt doordat de geestelijke leidslieden met blindheid waren geslagen Het waren, om de woorden van Jezus te gebruiken, blinde wegwijzers. En om nog even bij het woord blindheid te blijven “Hoe zal een blinde een blinde leiden, zullen ze niet beiden in de put vallen?” Matteüs 15 vers 14 (Matt. 15:14).

Die blindheid had natuurlijk een achtergrond, een oorzaak. Het was satan, die gedurende vele eeuwen lang, er in geslaagd was de Geest van God aan banden te leggen en het Woord van God krachteloos te maken, althans de werkzaamheid ervan in en door mensen heen.

Een nieuwe doorbraak van Gods Geest

Maar – prijst God – in deze eeuw zien wij dat langzaam maar zeker een grote ontwaking zich begint te voltrekken. We spreken van een ‘pinksteropwekking’. Gods Geest is weer doorgebroken en steeds meer Bijbelse waarheden worden onder het stof vandaan gehaald.

Dat wil niet zeggen dat er de eeuwen door niets gebeurd is wat betreft de werking van Gods Geest. Gelukkig wel! Temidden van allerlei nare dingen, godsdienstoorlogen, etc., zijn er ook altijd oprechte gelovigen geweest. Maar wat vooral achterwege bleef was de bewustwording en ontplooiing van de nieuwe mens in Christus. Er werd soms nog wel gepredikt dat de mens van een zondaar een kind van God kon worden door geloof in het volbrachte werk van Christus en dan later ‘naar de hemel’ zou gaan. Maar verder kwam men niet.

Niet de prediking van: ‘Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping en dit nieuwe schepping zijn mag je beleven, daar mag je ingroeien, dat mag je je bewust zijn, dat mag je uitdragen’. Geen belijdenis van ‘wie we zijn in Christus’. Dan was je teveel met jezelf bezig, dan stond Christus niet meer centraal. Terwijl de werkelijkheid natuurlijk net andersom is. Want waardoor staat Christus centraal? In de eerste plaats als we Hem gesproken over een nieuw gezang. Wat is een nieuw lied en waarom komt uitgerekend in dit verband het nieuwe lied naar voren? Ook in de Psalmen 96, 98 en 149 komt het nieuwe lied voor. Waarom nu juist in déze Psalmen? Als je de Psalmen een beetje kent, ga je een bepaald verband ontdekken. De Psalmen 96 en 98 spreken over het heil voor de volkeren. Psalm 149 spreekt van de strijd tegen de wereldbeheersers: “om hun koningen met ketenen te binden en hun edelen met ijzeren boeien; om het beschreven vonnis aan hen te voltrekken. Dat is de luister van al zijn gunstgenoten. Halleluja”, Psalm 149 vers 8 en 9 (Ps. 149:08-09). Dit zijn eindtijdpsalmen!

Het nieuwe lied tegenover het oude lied

In Jesaja 42 komt juist in verband met de exodusnaam van God en in verband met het heil voor de volkeren, dit nieuwe lied naar voren. ‘Nieuw’ in de Bijbel, heeft te maken met een nieuwe kwaliteit en is duidelijk iets anders dan het oude. Het nieuwe lied wordt gemarkeerd tegenover het oude lied. Het oude lied is het lied wat de volkeren altijd gezongen hebben. Dit waren vaak klaagzangen. Er werd vaak gezongen vanuit de beschadiging, de verwonding. Denk aan het Indianen gezang: ‘We are all wounded at Wounded Knee’, of aan de negrospiritual: ‘Sometime I feel like a motherlees child’. Je kunt veel leren uit hetgeen een volk zingt; je kunt proeven wat er in een volk leeft. We komen dan tot de conclusie dat het nieuwe lied het antwoord is op het oude lied.

Als je een volk wilt bereiken, zul je eerst het oude lied moeten kennen. Je kunt, als antwoord daarop, het nieuwe lied ontvangen door de Geest. Ik geloof dat dit ook een wezenlijk principe is bij evangelisatie. Je kunt misschien het evangelie over iemands hoofd uitroepen, terwijl je niet verstaat wat er in de ander leeft. Je kunt pas antwoord geven als je zijn vraag gehoord hebt. Denk aan wat er in Spreuken 18 vers 13 (Spr. 18:13) staat: “Wie antwoord geeft, voordat hij hoort, die is tot dwaasheid en smaad”.

Jesaja gaat inspelen op het oude lied. Daarop geeft hij, vanuit de Geest, het nieuwe lied als antwoord.

De naam van een bepaalde plaats kan soms Iets laten zien van de geschiedenis. Als je een bepaald gebied wilt opeisen voor het Koninkrijk Gods, kan hot zijn dat God zegt: ‘Bestudeer maar eens wat zich in hot verleden in die plaats heeft afgespeeld’. De Heilige Geest kan je ook bepaalde dingen openbaren over zo’n gebied. Het kan een vingerwijzing zijn waar de genezing moet inzetten. Je gaat ontdekken waar de beschadiging is ingetreden.

Als voorbeeld willen wij Richteren 2 aanhalen, waar wij lezen: “Toen ging de Engel des Heren van Gilgal naar Bokim en zeide: Ik heb u uit Egypte doen trekken en gebracht in het land dat Ik uw vaderen onder ede beloofd had, en Ik heb gezegd: Ik zal mijn verbond met u in eeuwigheid niet verbreken, maar gij zult geen verbond sluiten met de bewoners van dit land; hun altaren zult gij afbreken. Doch gij hebt naar Mijn stem niet geluisterd. Wat hebt gij gedaan? En Ik heb óók gezegd: Ik zal hen niet voor u uit wegdrijven, maar zij zullen u tot tegenstanders en hun góden u tot valstrik zijn. Toen de Engel des Heren deze woorden tot al de Israëlieten gesproken had, verhief het volk zijn stem en weende; daarom noemde men die plaats Bokim. En zij offerden daar aan de Here” Richteren 2 vers 1 tot en met 5 (Richt. 02:01-05).

Bokim is een plaatsnaam met een geschiedenis. Bokim: de wenenden. Als je in Bokim woont, vraag je je op een keer af hoe men aan deze plaatsnaam komt. Als je dan de geschiedenis induikt, kom je bij Richteren 2 terecht. Het kan zijn dat je in Bokim een klimaat ervaart dat niet erg plezierig is. De sfeer kan beklemmend zijn. Je kunt dan zeggen: ‘De mensen willen niet’, maar je kunt je ook afvragen welke geest daar bezig is en hoe het komt dat het zo geworden is. Zo’n plaatsnaam heeft, vanuit een bepaald gebeuren, een stempel op een streek gezet. Vanuit het verleden moet er iets hersteld worden; de verwondingen moeten genezen.

Vertrouwen is geen vrijblijvende zaak

Vertrouwen in God en onszelf, die dus hand in hand behoren te gaan, brengt de verantwoordelijkheid met zich mee om een getuige van Christus te zijn in deze wereld. Maar dat werkt niet als een soort opgelegde verantwoordelijkheid, het is geen ‘wettisch moeten’. Het komt er als het ware automatisch uit, al is het uiteraard altijd goed elkaar op te wekken en te bemoedigen, zoals Paulus dat bijvoorbeeld ook doet als hij schrijft aan Titus: “Dit is een getrouw woord en ik wil, dat gij op dit punt een krachtig getuigenis geeft, opdat zij, die hun vertrouwen op God gebouwd hebben, ervoor zorgen vooraan te staan in goede werken”, Titus 3 vers 8 (Titus 03:08).

Vertrouwen moet blijken en is dus geen vrijblijvende zaak. Het schakelt ons volledig in, in het grote plan van God tot herstel van de schepping. Het begint in de gelovige individueel, dan komt het tot ontwikkeling en ontplooiing in de gemeente en vanuit de gemeente gaat het naar de wereld toe.

Tenslotte – om het niet weer te vergeten – het gaat dus om Godsvertrouwen èn zelfvertrouwen; zelfvertrouwen èn Godsvertrouwen. Is er een mooiere kombinatie denkbaar? Daarom mogen we voor elkaar bidden en elkaar bemoedigen met de woorden van Hebreeën 13 vers 18 (Heb. 13:18): “Wij vertrouwen, dat wij een goed geweten hebben, daar wij in alle opzichten de rechte weg willen gaan”. Petrus Canisius vertaalt: “Bidt voor ons; want we vertrouwen een rein geweten te hebben, daar we onder ieder opzicht ons onberispelijk trachten te gedragen”. Zoiets kun je niet schrijven als je niet een werkelijk Godsvertrouwen èn zelfvertrouwen hebt. Is dit ook de grote doelstelling van óns leven? Zijn we er enthousiast voor? Willen we ons daarvoor inzetten? Laat dit ons antwoord zijn: Ja Heer, wij hebben er geloof in, omdat U dat door Uw Woord en Geest in ons bewerken zult!

 

Van de redactie door redactie

Onze zomeractie

In dit ‘zomernummer’ – voor de maanden juli en augustus vragen wij voor het laatst aandacht voor onze financiële zomeractie. Omdat ons werk een geloofsweek is – wij ontvangen geen subsidie, uitkering of wat dan ook – zijn wij voor een belangrijk deel, voor een goed functioneren van onze arbeid, afhankelijk van wat er via extra bijdragen binnenkomt. De opbrengst van deze actie is dus bestemd voor de ‘instandhouding en uitbreiding van ons werk’. En wat dit laatste betreft zijn er onder andere momenteel verschillende brochures in voorbereiding om te worden gedrukt en uit gegeven. Meer bijzonderheden hierover volgen in het septembernummer.

Inmiddels hebben reeds verschillende lezers en lezeressen positief gereageerd op onze oproep mee te doen aan onze zomeractie. Heel veel dank voor alle giften die tot dusver per giro of bank binnenkwamen! En wanneer u nog niet hebt gereageerd, is hiervoor In deze augustusmaand nog volop gelegenheid! Mogen wij ook op u rekenen? Bij voorbaat hartelijk dank.

(U kunt uw gift overmaken ten name van “Levend Geloof”.

 

Wat doen wij met ons erfdeel? door Ron Gast

 

De broer van de verloren zoon

De broer van de verloren zoon, wie kent hem? Ja, de verloren zoon, die ge­niet volle bekendheid. Zelfs vele niet-gelovigen kennen hem: de jongen die het ouderlijk huis verliet om zijn deel van de erfenis er doorheen te jagen. En dan naar zijn vader terugkeerde en hem om vergeving vroeg. Een ideaal verhaal voor de zondagsschool: (moraal 1: gehoorzaam je ouders!), voor de kerk (moraal 2: ben je al tot God terug­gekeerd , jij verloren zoon?) en voor calvinistisch/moralistisch Neder­land (moraal 3: verzaak het erfgoed van onze vaderen niet).

Het verhaal in Lukas 15 bevat naast de gelijkenis van de verloren zoon ech­ter tevens de gelijkenis van de broer van de ver­loren zoon. Een onderbe­licht mens die het ver­dient ook eens in de zon te worden gezet.

Het verhaal begint als volgt:

“Een zeker man had twee zonen. De jongste van hen zei: Vader, geef mij het deel van het goed dat mij toe komt. En hij (de vader) verdeelde het goed onder hen”.

En dan ontrolt zich het hele foute leven van de jongste zoon; tot zijn va­der hem weer in de armen kan sluiten.

De mensen rond Jezus zullen ongetwijfeld de boodschap van deze gelij­kenis beaamd hebben: (moraal 4: God is een goede Vader die zich ont­fermt over wie Hem om vergeving vraagt) en (moraal 5: eind goed, al goed).

Maar Jezus stopte niet toen Hij dit verteld had. Nee, hij begon eigenlijk pas… Hij had immers niet slechts de geschiede­nis van de ene (de jong­ste) zoon verteld?

“Een zeker man had twee zonen”.

De oudste zoon moest nog in beeld komen. De gelij­kenis gaat dus verder!

“En zijn oudste zoon.. . “

Het volk rond Jezus moet gespannen geluisterd heb­ben: de oudste zoon, daar herkende menigeen zichzelf in! Als oprechte gelovigen had men immers het huis van de Vader nooit verlaten, men was tróuw aan zijn ‘opvoeding en nam alle regels in acht.

De verwachting is dan gerechtvaardigd dat er iets heerlijks, over zóveel getrouwheid wordt uitge­sproken. (En verwachten wij ook niet als ‘getrouwe gelovigen, dat Gods heer­lijkheid ons ten deel zal vallen?).

De reactie van de oudste zoon

In het verhaal dat Lucas ons vertelt, volgt eerst een korte uiteenzetting van de situatie. De oud­ste zoon is op het land, hoort de drukte on vraagt wat er aan de hand is. Er is feest, de verloren broer is terug!

Maar in plaats van wat verwacht mocht worden – het klapstuk van het feest – de broers weer verenigd, gebeurt er iets anders:

“Maar hij werd toornig en wilde niet ingaan (tot het feest)”.

Op zo’n reactie werd niet gerekend. De oudste (maar in zijn eigen ogen ondergewaardeerde) zoon keerde zich van de ge­beurtenissen af.

“Zo ging dan zijn vader naar buiten en bad hem (binnen te komen)”.

Precies het beeld van de enkel goede Vader: eerst haalde hij de ‘slechte’ zoon binnen; daarna ging hij naar buiten om zijn andere zoon te overreden binnen te komen. (Het zesde moraal luidt dus: God neemt het initiatief, Hij laat niemand verloren gaan. Als wij denken dat wij onszelf buiten geslo­ten hebben, haalt God ons binnen!).

“Doch hij – antwoordende zei tot de vader: Zie ik dien u nu zo vele ja­ren en ik heb nooit uw gebod overtreden en gij hebt mij nooit een geitenbokje gegeven opdat ik met mijn vrienden vrolijk mocht zijn”.

Hoe afwijkend is de reactie van mensen op de uit­nodiging van God! Ons leven en dat van onze Va­der hebben vaak te weinig gemeenschappelijks. Wij hebben onze eigen vrien­den, net zoals de verloren zoon. Liefde tot de Vader ontbreekt: “Ik dien u, ik heb nooit uw geboden overtreden”, alsof wij als slaven aan onze meester gehoorzaam moeten zijn.

Al het Mijne is het uwe!’

“Maar als deze uw zoon gekomen is die uw goed met hoeren doorgebracht heeft, zo hebt gij hem het gemeste kalf geslacht”, Lucas 15 vers 30 (Luc. 15:30)

Een uitspraak die bepaald niet wijst op enige ver­broedering. Daarom spreekt de Vader nog één keer een verlossend woord:

“Kind! (Mijn kind, mijn zoon ben jij!) Gij zijt altijd bij Mij en al het Mijne is het uwe”.

Anders gezegd: Je bent nooit uit mijn denken weggeweest; ik heb altijd inclusief aan jou gedacht. Alles van mij is van jou! Weet je dan niet dat ik de goederen al verdeeld heb?

In het begin van het ver­haal staat immers:

“En hij verdeelde het goed onder hen”.

Het erfdeel komt hem (lees: ons) al lange tijd rechtens toe, maar hij (wij) heeft (hebben) er niets mee gedaan!

Het verhaal eindigt voor, de ene zoon met een hap­py end, maar voor de an­dere zoon zonder enig uitzicht:

“Je broer was dood en is weer levend”.

Dat wel!, maar hij, de broer van de broer, werd niet teruggevonden…

(En wij, zijn wij al te­recht?).

Zou dat het hele verhaal zijn? Blijft ook ons leven steken in dienstbaarheid zonder liefde en overga­ve? Dienstknecht in plaats van Zoon? In het tweede en laatste deel van dit artikel, dat in “Levend Geloof” van sep­tember wordt gepubli­ceerd , wordt daar een duidelijk antwoord op ge­geven.

 

 

 

Gods onderwijzing (gedicht) door Piet Snaphaan

“Ik leer en onderwijs u aangaande de weg die gij gaan moet; Ik raad u; mijn oog is op u” Psalm 33 vers 8 (Ps. 033:008).

Gods onderwijzing doet ons leren

de hoge weg met Hem te gaan,

al wat niet goed is steeds te weren,

al wie Hem volgt zal het verstaan.

 

Beloften Gods zijn ‘ja en amen’

voor ieder die ’t van Hem verwacht,

die zal Hij nimmer doen beschamen,

doch vullen met Zijn Geesteskracht.

 

God overziet de ganse aarde,

Zijn oog is op de mens gericht,

voor Hem is hij van grote waarde,

Hij heeft zich zelf een volk gesticht.

 

Een volk waar bij Hij zelf wil wonen,

dat Hem zal volgen, t’ allen tijd,

de weg wil gaan die Hij zal tonen,

de weg die leidt tot heerlijkheid.

 

De grote lofzang door Wim te Dorsthorst (3)

Jezus, de Zoon van God, die weet dat Hij Heer is, die weet dat de Vader Hem alles in handen heeft ge geven en dat Hij van God is uitgegaan, zingt met zijn discipelen de lofzang voor Hij weer uit de wereld weggaat en tot de Vader terugkeert Johannes 13 vers 3 (Joh. 13:03). Vóór Zijn lijden en sterven als het Lam Gods, vóór de over­ste dezer wereld (de dui­vel) buiten geworpen wordt Johannes 12 vers 31 (Joh. 12:31), zingt Jezus met de Zijnen, die de Vader Hem uit de we­reld gegeven heeft Johannes 17 vers 6 (Joh. 17:06), het lied van de overwinning. De woorden van dit lied zullen nog naklinken in Zijn hart en zullen Hem vergezellen bij Zijn lijden, sterven en opstanding.

We staan hier met de Heer op de grens van een gebeuren dat de hele kosmos zal omvatten, Kolossenzen 1 vers 20 (Kol. 01:20) en wat alles zal veranderen van nu aan tot in eeuwigheid, zoals we al zagen in Psalm 113 vers 2 (Ps. 113:002) en Psalm 115 vers 18 (Ps. 115:018).

Dit is de dag die de Here gemaakt heeft

De slotverzen van het Hallel beginnen met de woorden: “Dit is de dag, die de Here gemaakt heeft, laten wij juichen en ons daarover verheu­gen”, Psalm 118 vers 24 (Ps. 118:024).

Wie kent deze woorden niet die in een koortje in onze samenkomsten gezongen worden? En terecht zien we iedere dag als een geschenk van de Heer. Maar als we weten dat dit de enige plaats is in de Bijbel waar deze woorden staan opgetekend en dat de Heer die zingt vóór Hij vertrekt naar Gethsémané, waar Hij in de greep komt van de doodsangsten, zoals Psalm 116 vers 3 (Ps. 116:003) zegt: “Banden van de dood hadden mij omvangen, angsten van het dodenrijk hadden mij aangegrepen, ik onder­vond benauwdheid en smart”, dan hebben zulke woorden een meerwaarde.

Dan spreekt daaruit een goddelijke macht en majes­teit . Een proclamatie van de overwinning en de on­dergang van de vijand, waarvan in Psalm 118 in de voltooid verleden tijd gesproken wordt met de woorden: “Alle volken omringden mij – in de naam des Heren heb ik ze neer­ gehouwen ; zij omringden mij, ja, zij omsingelden mij – in de naam des He­ren heb ik ze neer gehou­wen; zij omringden mij als bijen, zij werden als een doornen vuur uit ge­blust – in de naam des Heren heb ik ze neer ge­houwen” Psalm 118 vers 10 tot en met 12 (Ps. 118:010-012). Met deze zekerheid treedt de Heer de vijand tege­moet. Tot driemaal toe zegt Hij: “Ik heb ze neer­ gehouwen”.

In het bijzijn van al Zijn volk

Vele duizenden mensen waren ten tijde van het Paasfeest in Jeruzalem en zij zijn getuigen geweest van wat zich daar met de Heer afspeelde, Lucas 2 vers 41 en Lucas 24 vers 18 (Luc. 02:41; Luc. 24:18). De heidenen, de Romeinen, hebben in de zichtbare wereld alles voltrokken wat geschre­ven stond, dat geschieden zou. Psalm 22 vers 17 en 19 (Ps. 022:17-19) zegt: “Want honden, beeld van de heidenen, Markus 7 vers 24 tot en met 30 (Mark. 07:24-30), hebben mij omringd, een bende boosdoeners heeft mij om­singeld, die mijn handen en voeten doorboren. Zij verdelen mijn klederen onder elkander en werpen het lot over mijn gewaad”, zie ook Handelingen 2 vers 23 (Hand. 02:23).

Dit was zichtbaar voor al het volk dat naar Jeruza­lem opgetrokken was om het Paasfeest te vieren, waardoor het woord ver­vuld werd: “Mijn geloften zal ik de Here betalen, in de tegenwoordigheid van al zijn volk”, Psalm 116 vers 14 tot en met 18 (Ps. 116:014-018). Al het volk is getuige geweest hoe het Lam Gods geslacht is en voor de Israëlieten, die de Schrift kenden, had duidelijk moeten zijn dat dit de Christus was, de Zoon van de levende God. Ze zijn getuigen geweest van de drie uur durende duisternis en ze hebben gehoord hoe Jezus op de tijd dat het avond­offer (of laatste offer) gebracht werd in de tem­pel (drie uur in de mid­dag) geroepen heeft: “Het is volbracht” Johannes 19 vers 30 (Joh. 019:30). Zij waren echter verblind en hielden Hem voor een misdadiger of wisten er geen raad mee, Lucas 23 vers 48 (Luc. 23:48).

De overwinning, die voor niemand te zien was, lag echter in de onzienlijke wereld. Daar werd de Heer omringd door vele stieren, buffels van Basan omsingelden Hem, zij sperden de muil tegen Hem open als verscheu­rende, brullende leeuwen, Psalm 22 vers 13 en 14 (Ps. 022:013-014). Zo omsin­gelde Hem het hele rijk van satan. Daar heeft de Heer ze neer gehouwen en als een doornenvuur uit­geblust in de naam des Heren.

De dag van de verlossing

Dit is de dag van de ver­lossing, die de Here ge­maakt heeft. Er is alle reden voor ons om te jui­chen en ons ‘daarover’ te verheugen! Als deze dag er niet geweest was, als God, in Zijn oneindige liefde en wijsheid, niet voorzien had in het Lam als de grondslag van de schepping, als de grond­slag van Zijn verbond met de mens, als de grondslag van al Zijn verlossend handelen, dan was er geen reden voor juichen, maar diepe einde­loze duisternis en ellen­de. Dan was er geen le­ven, maar de eeuwige dood. Daarom mag het nieuwe Pascha, het Avondmaal, dat de Heer instelde tot Zijn gedach­tenis, 1 Korinthe 11 vers 23 tot en met 26 (1 Kor. 11:23-26), een feestelijke aangele­genheid zijn in de ge­meente. Wij trekken niet meer op naar het aardse Jeruzalem, maar wij vie­ren het Avondmaal met onze Heer in de gemeen­te, in het Koninkrijk Gods, in het hemelse Je­ruzalem, Markus 14 vers 25 (Mark. 14:25).

Er bestaat altijd gevaar gewend te raken aan bepaalde uitspraken of handelingen die wij bij »’ regelmaat horen of doen in de gemeente. Toch meen ik dat dit gebeuren rond het lijden, sterven en opstanding van onze Heer nooit mag vervagen of vervlakken door ge­wenning omdat het dé basis is van ons hele be­staan. Ook de liefde van God die hierin wordt uit gedrukt, 1 Johannes 4 vers 9 en 10 (1 Joh. 04:09-10) zou dan haar glans ver­liezen .

Wie is waardig het Lam te zijn?

God gaf alles wat Hij be­zat , Zijn eniggeboren Zoon, uit liefde voor de wereld, Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16). Alles behoort aan God toe, want alles is door Hem gescha­pen. Had Hij dan niet iets anders kunnen nemen voor de verlossing?

God zelf stelde de dieren­offers in, maar deze reik­ten niet verder dan de schaduw-bedeling. “Want het is onmogelijk, dat het bloed van stieren of bokken zonden zouden weg­nemen”, lezen wij in He­breeën 10 vers 4 (Heb. 10:04). Het voorhangsel bleef daarom voor het heilige der hei­ligen als een onneembare afscheiding tussen God en de mens.

Abel was een rechtvaar­dige en als de tweede zoon van Adam en Eva nog een zeer gaaf mens. Hij is de eerste recht­vaardige die door de hand van een onrechtvaardige wordt gedood. Zijn bloed kon echter geen verlos­sing bewerken, Hebreeën 12 vers 24 (Heb. 12:24, Petr. Can. vert.).

Mozes, een dienaar en vriend van God, biedt zich aan uit liefde voor God en het volk, Exodus 32 vers 30 tot en met 32 (Ex. 32:30-32), maar ook hij kon niet het Lam Gods zijn.

Van Johannes de Doper zegt Jezus, dat hij de grootste is die ooit uit een vrouw geboren is, Matteüs 11 vers 11 (Matt. 11:11) en de Joden zagen hem aan voor de Christus. Daarom moest Johannes getuigen: “Ik ben de Christus niet”, Johannes 1 vers 20 (Joh. 01:20). Dus ook hij was niet het Lam Gods.

God neemt niets van het geschapene. Niets van het planten- of dierenrijk, niet de meest verheven engel of de meest vol­maakte mens. God schept ook niet iets nieuws, maar Hij neemt dat wat voor de grondlegging der wereld ten grondslag heeft gelegen aan de schepping, de Zoon zijner liefde, Jezus Christus, 1 Petrus 1 vers 19 en 20 (1 Petr. 01:19-20). Dat wat ten diepste van God zelf is en volmaakt één met Hem is, de Zoon Zijner liefde, is het Lam Gods, Johannes 1 vers 9 (Joh. 01:29).

Hij is waardig het Lam te zijn, want: “Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene der ganse schepping, want in Hem zijn alle din­gen geschapen, die in de hemelen en op de aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, het­zij overheden, hetzij machten; alle dingen zijn door Hem en tot Hem ge­schapen; en Hij is voor alles en alle dingen heb­ben hun bestaan in Hem”, zegt Paulus in Kolossenzen 1 vers 16 en 17 (Kol. 01:16-17).

Hij is bovenal het licht en het leven van de mensen, Johannes 1 vers 4 (Joh. 01:04). “Hij is onze levensadem”, zegt Klaag­liederen 4 vers 20 (Klaagl. 04:20).

Als Hij sterft, sterven al­le dingen met Hem die in Hem en door Hem en tot Hem geschapen zijn. Hij is derhalve bij machte en waardig om door het bloed des kruises alle dingen, hetzij wat op de aarde is, hetzij wat in de hemelen is, met God te verzoenen, Kolossenzen 1 vers 20 (Kol. 01:20).

Het voorhangsel is gescheurd

Iedereen die in Hem ge­looft en zich in de waterdoop één maakt met Zijn dood en met Hem begra­ven wordt, is op een vol­maakt wettige wijze gerechtvaardigd. En zoals Hij door de majesteit des Vaders uit de doden is opgewekt, zo ook wij om in nieuwheid des levens te wandelen, Romeinen 6 vers 1 tot en met 5 (Rom. 06:01-05).

Toen Hij stierf, scheurde het voorhangsel van de tempel, Matteüs 27 vers 51 (Matt. 27:51), wat een beeld is van Zijn vlees, Hebreeën 10 vers 20 (Heb. 10:20), het lichaam waarin Hij onze zonden op het kruis heeft gebracht, 1 Petrus 2 vers 24a (1 Petr. 02:24a). Als wij nu met Hem ge­storven zijn in de doop, zijn wij rechtens vrij van de zonden en is ook ons voorhangsel, ons vlees, gescheurd, want onze ou­de mens is mede gekrui­sigd, opdat aan het li­chaam der zonde zijn kracht zou ontnomen wor­den, Romeinen 6 vers 6 tot en met 8 (Rom. 06:06-08).

In de brief aan de Kolos­senzen verwoordt Paulus het aldus: “In Hem zijt gij ook met een besnijdenis, die geen werk van mensenhanden is, besne­den door het afleggen van het lichaam des vlezes, in de besnijdenis van Christus, daar gij met Hem begraven zijt in de doop. In Hem zijt gij ook mede opgewekt door het geloof aan de werking Gods, die Hem uit de do­den heeft opgewekt. Ook u heeft Hij, hoewel gij dood waart door uw over­tredingen en onbesnedenheid naar het vlees, le­vend gemaakt met Hem, toen Hij al onze overtre­dingen kwijtschold” Kolossenzen 2 vers 11 tot en met 13(Kol. 02:11-13).

Ziehier de grenzeloze wijs­heid pp liefde van God die niemand zal rechtvaardi­gen op grond van eigen werken, “maar naar Zijn eigen voornemen en de genade, die ons in Chris­tus Jezus gegeven is vóór eeuwige tijden, doch die nu geopenbaard is door de verschijning van onze Heiland, Christus Jezus, die de dood van zijn kracht heeft beroofd en onvergankelijk leven aan het licht gebracht heeft door het evangelie”, 2 Timoteüs 1 vers 9 en 10 (2 Tim. 01:09-10).

Wat een reden om met on­ze Heer te zingen: Dit is de dag die de Here gemaakt heeft; laten wij juichen en ons daarover verheugen’ Halleluja’

 

 

 

Intermezzo door Gerry Velema

Kom maar, er staat een komma…

Dacht je nu werkelijk dat er een punt staat, omdat jij er een punt achter hebt gezet!? Zomaar een dikke punt!

Een punt achter je relatie.

Een punt achter jaren lange vriendschap.

Een punt achter het gaan naar de kerk of samenkomst.

Of een punt achter je geloof in God of zelfs een punt achter je leven.

Vastgelopen situaties: uit… kapot… stuk… punt.

Als we het in onze gemeente niet meer zien zitten, gaan we eruit. Als ons huwelijksleven niet meer beantwoordt aan onze idealen, stellen we niet onze verwachtingen bij, maar we gaan uit elkaar. Als vrienden ons teleurstellen, ontlopen we ze liever, dan eerlijk bekennen dat je pijn hebt.

Punten zetten. Maar wie zijn wij eigenlijk dat we zomaar punten zetten? Eens wordt er een punt achter ons leven gezet. De enige en eeuwige punt van ons bestaan.

Maar tijdens ons leven wil God telkens onze punten in komma’s veranderen. Het leven is nog niet voorbij… Nog is er kans op verandering, op herstel.

Geloof je niet meer? Is alles je te moeilijk om nog gewoon te aanvaarden wat de Bijbel je zegt. Ben je misschien ‘dood’ gegooid met Bijbelse begrippen? God, de levende en genadevolle God, kent je. Beter dan wie ook. Hij weet wel hoe je als kind gewoon voor je bed knielde, je handjes gevouwen. Hij weet ook wat je dwars zit. Hij zal je blijven zoeken in liefde en begrip. Je mag leven omdat Hij nog geen punt zet, maar genadetijd geeft.

Heb je een punt gezet achter je huwelijk? ’t Was toch niets. God verandert jouw punt in een komma. Hij heeft nog een heel verhaal achter jouw verhaal liggen. Een beter verhaal met een beter slot! Wil je dat verhaal leren kennen dan moet je het gaan lezen. Samen met God die Heer in relaties wil zijn. Een God die voor jou een komma plaatst, waar jij zo’n trieste punt hebt gezet. Hij spreekt over herstel van alle dingen.

Misschien staat er een grote punt bij het beeld over jezelf: “Zo ben ik nu! Zo lelijk, zo onaantrekkelijk, zo niets-niets!” De mensen om je heen zeggen dat je jezelf moet nemen zoals je bent. Je kunt er zo moeilijk vrede mee vinden. En nemen mensen je werkelijk zoals je bent?

God plaatst een komma, waar jij een punt zet. Hij wil je in Zijn liefdevolle handen nemen, als klei in de hand van de pottenbakker. Oh, je mag en kunt veranderen, zoals klei in de hand van de pottenbakker. Hij maakt mooi en heel! Hij zegt als het ware tegen ons: “Kom maar! Wees maar niet bang. Ik weet wel dat jij het niet meer ziet zitten. Maar jij ziet ook niet wat ik we! zie. Vanuit mijn kracht en mijn Koninkrijk zie Ik mogelijkheden die je niet eens kunt zien. Kom maar… laat Mij je ogen genezen, je oren openen voor waarheid. Kom maar tevoorschijn, wees maar niet bang. Kijk dan, er staat een komma,”

 

Omgaan met blijdschap door Margreet Gast

 

Een goddelijke eigenschap

In Johannes 16 vers 22b (Joh. 16:22b) lezen wij: “…en niemand ontneemt u uw blijdschap”. Jezus zegt dit tegen zijn discipelen. Blijdschap die niet geroofd kan worden, is dus voor iedere disci­pel van Jezus weggelegd! Maar, helaas, ook voor kinderen Gods is het in de praktijk van alledag wel eens anders. Want: zijn we altijd blij? En wat voor blijdschap ervaren we dan? Blijdschap uit gevoel? En, welke reden is er voor onze blijd­schap? Om op deze vra­gen antwoord te krijgen is het goed de Bijbel te laten spreken.

Blijdschap (vreugde) is een goddelijke eigen­schap. God de Vader ver­blijdt zich vol vreugde, staat er in Sefanja 3 vers 17 (Sef. 03:17). En zijn grote vreug­de betreft Zijn kinderen, u en ik! Dit mogen we heel persoonlijk maken. Er is vreugde in de he­mel over u, over mij. Was er al niet een groot feest toen u en ik tot be­kering kwamen? Lucas 15 vers 10 (Luc. 15:10). En die vreugde om ons gaat door. We hoeven er niets voor te doen om God blij te maken. De reden van Gods vreugde zijn wijzelf, zoals we zijn. De hemelse Vader acht ons hoog, we zijn kost­baar in Zijn ogen, Jesaja 43 vers 4 (Jes. 43:04). God is onverander­lijk, onvoorwaardelijk verheugd over u en mij. Een troostende, genezende, blij makende gedachte is dat!

Een vrucht van de Geest

In Galaten 5 vers 22 (Gal. 05:22) wor­den de vruchten van de Geest, waaronder blijd­schap, genoemd. En als we die eens doorlezen, valt op dat ze alle te ma­ken hebben met het hele wezen van de mens, dus ook met zijn gevoelsleven. Het werk van de Heilige Geest betreft beslist niet alleen het denken van de mens. De teksten, die spreken over ‘verande­ring van denken’ Efeze 4 vers 23 en Kolossenzen 3 vers 33 en Romeinen 12 vers 2 (Ef. 04:23; Kol. 03:33; Rom. 12:02) staan alle in een context waarin het gaat over een nieuwe levenswandel. Het hele zijn van de mens, dus ook het ziele- (gevoels) leven, wordt ver­nieuwd door de Heilige Geest.

Zo is blijdschap een vrucht die groeit in een kind van God, doordat de geest van de mens en de Geest van God een eenheid worden. Deze goddelijke vreugde door­drenkt geest en ziel, en zal in het doen en laten van de mens openbaar worden. Door het geloof is deze blijdschap ons deel.

Reden tot blijdschap

Jezus heeft verschillende malen over blijdschap ge­sproken. Hij vertelde ook waarom Zijn volgelingen zich mogen verheugen. Want blijdschap heeft een reden. Als we voor ons­zelf zouden bedenken wat ons blij maakt, komen we wellicht op dingen als: het bij elkaar zijn als ge­meente, een genezing, het herstel in onszelf, ons gezin. En niet be­paald reden tot vreugde geven: strijd in je leven, terecht gewezen worden, een bekering die uitblijft..

Waarover mogen de volge­lingen van Jezus zich ver­heugen? De Heer doet daar zelf uitspraken over, bijvoorbeeld in Lukas 10 vers 17 tot 20 (Luc. 10:17-20). Daar lezen we dat de discipelen te­rugkomen bij Jezus, nadat ze waren uit gestuurd om het evangelie van het Ko­ninkrijk der hemelen te verkondigen met woord en daad. Enthousiast vertel­len ze dat de boze geesten zich aan hen onder­wierpen op gezag van de naam van Jezus! En de Heer beaamt volkomen dat zij in Zijn naam gehandeld hebben. Maar hij bena­drukt ook dat de reden voor hun blijdschap niet in eerste instantie moet liggen in de (zichtbare) wonderen die gebeuren v maar in het (onzichtbare) feit dat hun namen staan opgetekend in de hemel.

Ook in Matteüs 5 vers 12 (Matt. 05:12) zegt Jezus, aan het eind van de zaligsprekin­gen : “Verblijdt u en ver- heugt u…!” En als reden voor onze vreugde geeft Hij: “…want uw loon is groot in de hemelen”. Dit loon ontvangen kinderen Gods vanwege hun trouw en verbondenheid aan Hem. Het vasthoudend, volhoudend, radicaal vol­gen van Jezus zal zijn loon hebben bij God. Maar voor het volgen van Jezus moet vaak ook een prijs worden betaald. Daarvan spreekt de Mees­ter ook: “Men zal u sma­den, vervolgen en liegen­de allerlei kwaad tegen u spreken…” Kijken we naar de omstandigheden (de smaad, vervolging, ‘leugens) dan is er weinig reden tot vreugde. Maar zien we in de onzienlijke wereld, dan is er alle reden tót vreugde: loon in de hemel, genade van God, vanwege de trouw aan Jezus.

Het fundament van onze blijdschap ligt in de he­mel. De oorsprong van onze blijdschap even­eens. Het onzienlijke feit dat onze zonden zijn vergeven, door het ge­loof in het offer van Je­zus , het onzienlijke feit dat we kinderen van de Allerhoogste worden ge­noemd, eeuwig Hem toe­behoren, dat is onze vreugde’ Want: “Hem hebben we lief, zonder Hem gezien te hebben, in Hem geloven we, zon­der Hem thans te zien, en we verheugen ons met een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde!” (1 Petr. 01:08).

 

“Verblijdt u in de Here te allen tijde! Wederom zal ik zeggen: Verblijdt u!” (Paulus in Filippenzen 4 vers 4 (Filip. 04:04); één van de vele teksten uit de Bijbel waarin gesproken wordt over blijdschap ).

 

De wereld van de engelen door Klaas Goverts (10)

Hoe gaat God de volkeren genezen?

In hoofdstuk 42 gaat Jesaja zijn gedachtegang vervolgen over de terugkeer van de volkeren. De volkeren moeten onder de vrede van God komen. Zij verlangen naar vrede, maar toch lukt het niet om de vrede tot stand te brengen. De wereldbeheersers zetten de volken tegen elkaar op. Zij trekken in de onzienlijke wereld aan de touwtjes en manipuleren als het ware de volken, zodat deze geen baas meer over zichzelf zijn. De volken kunnen de onzienlijke wereld niet in de hand houden. Hierin zien we een stuk ‘zuchtende schepping’.

Jesaja 42 (de eerste profetie aangaande de knecht des Heren) begint met de woorden: “Zie, mijn knecht, die Ik ondersteun; mijn uitverkorene, in wie Ik een welbehagen heb. Ik heb mijn Geest op hem gelegd: hij zal de volken het recht openbaren”, Jesaja 42 vers 1 (Jes. 42:01). Met de knecht des Heren wordt Jezus bedoeld. Hij is de Christus, die het Koningschap ontvangt. Hij zal de volken het recht, dat eeuwenlang verhuld – verborgen – was, openbaren. De lijn van de knecht des Heren kunnen wij doortrekken naar de gemeente: Jezus en de Zijnen.

In Jesaja 42 vers 3 (Jes. 42:03)lezen wij dat Hij het geknakte riet niet zal verbreken en de kwijnende vlaspit niet zal uitdoven. Meestal wordt dit beeld toegepast op individuele mensen, maar wij mogen hierbij ook denken aan geknakte en kwijnende volkeren. De knecht des Heren zal de volkeren niet verbreken en uitdoven, maar tot wederoprichting brengen, want we lezen verder in vers 3 en 4 (Jes. 42:03-04) dat Hij naar waarheid het recht zal openbaren: “Hij (zelf) zal niet kwijnen en niet geknakt worden, tot Hij op aarde het recht zal hebben gebracht; en op zijn wetsonderricht zullen de kustlanden wachten”. De knecht des Heren zal op aarde het recht van God herstellen.

Vooral Jesaja spreekt over ‘kustlanden’. Het wordt vaak gebruikt als aanduiding van de niet bereikte gebieden, van hetgeen nooit aan bod kwam. De oude vertaling spreekt over eilanden. Het zijn de grensgebieden tussen aarde en zee, tussen het natuurlijke en het religieuze leven. ‘Kustlanden’ zijn zij, die altijd werden beïnvloed vanuit de religieuze, occulte wereld. Het zijn de grensgebieden, waar het licht van God niet aan toe kwam, gebieden die altijd buiten de belofte schenen te vallen. God zegt: ‘De kustlanden wachten op het wetsonderricht van de Knecht des Heren’.

In Jesaja 42 vers 6 (Jes. 42:06) zien wij op prachtige wijze de twee lijnen: “Ik de Here, heb u geroepen in gerechtigheid, uw hand gevat en u gesteld tot (1) een verbond voor het volk, (2) tot een licht der natiën”. In de lofzang van Simeon zien we in feite dezelfde twee grondprincipes aangegeven. In Lucas 2 vers 32 (Luc. 02:32) wordt namelijk gesproken over (1) “licht tot openbaring voor de heidenen en (2) heerlijkheid voor uw volk Israël. (We komen hier aan het eind van dit artikel nog op terug). In Jesaja 42 vers 7 (Jes. 42:07) lezen we verder wat Gods uiteindelijke doel is met de vele volken die in duisternis gezeten zijn: blinde ogen zullen geopend worden, gevangenen zullen uit de kerker geleid worden en allen die in duisternis gezeten zijn.

Het contrast tussen God en de goden

Als we dit hoofdstuk verder bekijken, komen we op een bijzonder punt, wat telkens in Jesaja meespeelt, namelijk het contrast dat er bestaat tussen God en de góden. De góden zijn de wereldbeheersers. Ze zijn vaak plaatsgebonden. Als je buiten een bepaald gebied treedt, kom je op het terrein van een andere godheid. Elke godheid had zijn eigen territorium. Ook de Baäls hadden hun eigen plaatsaanduidingen. Zo lezen wij bijvoorbeeld in 1 Samuël 26 vers 19 (1 Sam. 26:19), dat David tegen Saul zegt: “U drijft mij het land uit en zegt: Ga heen en dien andere góden”. Als David het land uit moet, heeft dit als logische consequentie dat hij bij andere góden terechtkomt. De algemeen gangbare gedachte was dat je in zo’n geval onder de invloedssfeer van die góden terechtkwam. Vandaar dat ballingschap zo erg was. Het betekende dat je voor de haaien, de afgoden gegooid werd.

In Jesaja 42 vers 8 (Jes. 42:08) lezen wij: “Ik ben de Here, dat is mijn naam, en mijn eer zal Ik aan geen ander geven noch mijn lof aan gesneden beelden (de afgoden)”. Dit is niet zomaar een aankondiging, maar het is de ‘exodusnaam’ van God. Het betekent niet dat God zich even wil voorstellen, maar God proclameert wie Hij in wezen is: ‘Ik ben de Here’, JHWH. Deze naam is met de uittocht verbonden. Het is de naam die God aan Mozes bekendmaakte. God gaat hier Zichzelf presenteren als de God van de uitleiding. God zegt als het ware: ‘Dit is mijn naam, mijn identiteit. Zó ben Ik kenbaar. Ik ben de uitleider van het volk en de volkeren en Ik geef mijn eer aan niemand anders’.

Verder lezen wij in vers 10: “Zingt de Here een nieuw lied, zijn lof van het einde der aarde, gij die de zee bevaart en haar volheid; gij kustlanden en haar bewoners”. In wat wij het ‘oude testament’ plegen te noemen, wordt zeven keer gesproken over een nieuw lied. In Openbaring 5 vers 9 (Openb. 05:09) en 14 vers 3 (Openb. 14:03) wordt hebben aangenomen als Verlosser. Ten tweede als we belijden één te willen zijn met Hem. Ten derde als we weten dat de Heilige Geest in ons is, want die verheerlijkt Jezus in ons leven, zegt Johannes 16 vers 14 (Joh. 16:14). Tenslotte: als we weten dat onze (geestelijke) plaats met Christus is in de hemelse gewesten om vandaaruit te strijden en te overwinnen.

Dan zijn we – zonder dat we ons dat misschien bewust zijn – op positieve en creatieve wijze met onszelf bezig en ontwikkelen een gezonde dosis zelfvertrouwen. Dan weten we – omdat we naar Gods beeld geschapen zijn – dat God niets liever wil dan dat dat beeld van Hem in ons weer zichtbaar wordt. We zijn immers uniek en kostbaar in Zijn ogen? We zijn Gods oogappel, geschapen om goede werken te doen, Efeze 2 vers 10 (Ef. 02:10), geschapen om voor de gerechtigheid te leven, 1 Petrus 2 vers 4 (1 Petr. 02:24).

Zelfvertrouwen en Godsvertrouwen gaan samen

Gaan we dit ontdekken, dan krijgen we vertrouwen in onszelf, omdat wij op God vertrouwen en Hij daardoor ons vertrouwen kan! Onzekerheid en twijfel moeten plaatsmaken voor zekerheid en stabiliteit. Zelfvertrouwen plaatst ons niet op een voetstuk, maar maakt dat Christus de centrale plaats in ons leven heeft ingenomen. Het doet ons – temidden van welke omstandig­heden ook – toch met een op gericht hoofd en rechte schouders door het leven gaan. Oral Roberts heeft eens gezegd dat christenen feitelijk de enigste mensen zijn die daartoe gerechtigd zijn. In de wereld zie je ook wel dat succesvolle mensen, geslaagd in het leven, dit laten blijken. Maar de Bijbel zegt: “Wat baat het de mens dat hij de gehele wereld zou verwerven en hij zou schade lijden aan zijn ziel”, Matteüs 16 vers 26 (Matt. 16:26). Dan is er zelfvertrouwen zonder Godsvertrouwen en daarin heeft alleen satan de hand.

Het zelfvertrouwen, zoals God dat bedoelt, is Godsvertrouwen. Zelfvertrouwen is daarom ook ondenkbaar zonder Godsvertrouwen. Daarom is het ook niet Godsvertrouwen óf zelfvertrouwen, maar Godsvertrouwen èn zelfvertrouwen, baten we dit principe goed vasthouden, want het is de basis, het fundament, om het nieuwe leven in Christus werkelijk te kunnen beleven naar de wil van God.

Vertrouwen; Wat is dat eigenlijk?

Als we het hebben over Godsvertrouwen en zelfvertrouwen is het goed om ook aan het woord ‘vertrouwen’ zelf aandacht te schenken. In de Bijbel, en ook in ons taalgebruik, heeft het vaak dezelfde betekenis als het woord ‘geloof’. En geloof is, zoals Hebreeën 11 vers 1 (Heb. 11:01) zegt, ‘de zekerheid van de dingen die men hoopt en het bewijs van de dingen die we niet zien’. Geloof hebben we dagelijks nodig, want we zijn geroepen om door geloof te leven. Dat kun je natuurlijk ook zeggen ten aanzien van vertrouwen, maar dat is toch net iets anders. Ik zou het zo willen formuleren: vertrouwen is geloof met een diepere dimensie. Vertrouwen duidt aan dat er een hechte, innige relatie bestaat. Wie God vertrouwt, heeft niet zomaar een beetje geloof in God, maar leeft in gemeenschap met Hem. Dan zien wij ook dat God óns vertrouwt en dat we daardoor een zelfvertrouwen tot ontwikkeling brengen, waardoor anderen jaloers op ons worden. Zij voelen zich tot ons aan getrokken.

Onzekerheid, angst en twijfel zijn dan verdwenen. Daar is geen plaats meer voor. Soms worden we er nog wel door aangevallen, maar het beheerst ons leven niet meer. Zoals bij Paulus bijvoorbeeld. Aan Timotheüs schrijft hij over het lijden dat hij moet ondergaan. Hij schaamt zich er niet voor, omdat hij weet, op wie hij zijn vertrouwen heeft gevestigd (Godsvertrouwen). Hij is ervan overtuigd (zelfvertrouwen) dat God bij machte is, wat God hem heeft toevertrouwd, te bewaren tot de grote dag van Zijn verschijning 2 Timoteüs 1 vers 12 (2 Tim. 01:12). Hier zijn als het ware Godsvertrouwen en zelfvertrouwen tot één verweven.

De vernietiging van de (doods)sluiers

We gaan nu naar Jesaja 25. Het eerste gedeelte van dit hoofdstuk gaat over de geweldenaars, de tirannen. Hier zie je weer de wereldbeheersers. Het gaat over de stad van de tegenstander. In Jesaja 25 vers 5 (Jes. 25:05) lezen wij dat gezang der geweldenaars wordt gedempt, zoals hitte door de schaduw van een wolk. Dit is het oude lied, het lied van de wereldbeheersers. Je ziet vaak dat volken door bepaalde vormen van zang en muziek worden opgezweept, zodat mensen niet meer weten wat ze doen. In Jesaja 25 vers 6 (Jes. 25:06) lezen wij: “En de Here der heerscharen zal op deze berg voor alle volken een feestmaal aanrichten van vette spijzen, van belegen wijnen: van mergrijke, vette spijzen, van gezuiverde, belegen wijnen”. Hier wordt dus gesproken over een aangerichte maaltijd voor alle volken op de berg Sion, de berg des Heren. Alle volken mogen komen en ontvangen het goede voedsel. De volken worden nu in waarheid gevoed en gelaafd. ‘Wijn’ is in dit verband vaak beeld van het evangelie.

Op deze berg zal God ook de sluier vernietigen, lezen wij in Jesaja 25 vers 7, (Jes. 25:07) “die alle natiën sluiert, en de bedekking waarmee alle volken bedekt zijn”. Alle volken zitten onder een sluier. Het is geen wonder dat ze niets kunnen zien en het is ook geen wonder dat de volken met elkaar in botsing komen. Het woord ‘sluier’ heeft de betekenis van zweetdoek, die over het gelaat van een dode gelegd wordt. Toen Jezus was gestorven werd ook een zweetdoek over zijn gelaat gelegd. Later vonden de mensen de windsels in het graf. De zweetdoek lag opgevouwen op een aparte plaats. Jezus heeft de zweetdoek speciaal van zijn gelaat afgelegd. Als Lazarus gestorven is en weer uit het graf komt, is hij helemaal in doeken gewikkeld. Jezus zegt: ‘Maak hem los en laat hem gaan’. Lazarus is wel tot leven gekomen, maar zit nog helemaal ingepakt. Hij kan niets zien en zich niet bewegen.

In Jesaja 25 zien we hetzelfde beeld. De volkeren zijn als doden en hebben de zweetdoek op het gelaat. Ze zitten in het graf, het dodenrijk. Ze worden belemmerd in hun uitzicht en hun ontwikkeling. Het Klimaat van de dood ligt over de volkeren. Maar dan lezen wij in vers 7: “En Hij zal op deze berg de sluier vernietigen, die alle natiën omsluiert, Jesaja 25 vers 7 (Jes. 25:07) (dit is de dood waarin de volken gedompeld zijn), en de bedekking waarmede alle volken bedekt zijn”. Een andere vertaling spreekt van ‘het weefsel’. De volkeren zijn omweven door een weefsel en ingesponnen door een web. Ze kunnen niet uit de voeten.

Dan volgt er meteen achteraan: “Hij zal voor eeuwig de dood vernietigen, en de Here Here zal de tranen van alle aangezichten afwissen…”, Jesaja 25 vers 8 ( Jes. 25:08). De sluier heeft met de dood te maken’ Tranen zijn de uiting van de verwonding, die er is; het verdriet en het leed dat de volkeren vanuit de wereldbeheersers is aangedaan. De volkeren hebben niet voor het heidendom gekozen, maar zitten hierin van geslacht op geslacht. Jesaja spreekt over ‘overoude puinhopen’. De volken zijn erin gedompeld. Ze zijn door de god dezer eeuw met blindheid geslagen, 2 Korinthe 4 vers 4 (2 Kor. 04:04).

De profetische lofzang van Simeon

Simeon heeft profetisch gezongen. Hij heeft het hartsgeheim van God aanschouwd, want wij lezen in Lukas 2 vers 29 tot en met 31 (Luc. 02:29-31) dat hij zegt: “Nu laat Gij, Here, uw dienstknecht gaan in vrede, naar uw woord, want mijn ogen hebben uw heil gezien, dat Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle volken”. Simeon spreekt in woorden vanuit de profeten. Het woord ‘vrede’ (shalom) is een puur Hebreeuws woord. Ook het woord ‘heil’ is Hebreeuws en hangt eigenlijk samen met de naam Jezus. Je zou haast kunnen zeggen: ‘Mijn ogen hebben uw Jezus gezien’.

‘Gij hebt het heil bereid voor alle volken!’ Simeon kijkt verder en zegt: ‘God, U hebt het heil voor alle volken bedoeld!’ Hij geeft de twee lijnen aan. Ten eerste het licht tot openbaring voor de heidenen en ten tweede de heerlijkheid voor uw volk Israël. Als je het helemaal letterlijk vertaalt, staat er iets wat eigenlijk nóg dieper reikt: 1. Licht tot openbaring van de heidenen en 2. Heerlijkheid van uw volk Israël.

Als heidenen openbaar gaan worden, zijn het geen heidenen meer. Je kunt ook vertalen: de onthulling (Apocalyps) van de heidenen. Als je een heiden onthult, haal je de verpakking eraf en je houdt een mens over. Samengevat kunnen wij zeggen: een heiden is een mens, die onder de afgoden zit. God haalt de afgoden eraf en de mens komt tevoorschijn. Zo gaat het heil van God geschieden voor het aangezicht van alle volken.

 

Als de opgaande zon (gedicht) door Piet Snaphaan)

“Maar allen die Hem liefhebben, zijn als de opgaande zon in haar kracht”, Richteren 5 vers 31b  (Richt. 05:31b).

Een prachtig beeld is hier beschreven:

al wie God liefheeft, Hem verwacht,

zijn als de zon, stralend in kracht.

Zo is ons een Geest van kracht gegeven

om te overwinnen in dit leven.

 

God liefhebben is Hem vertrouwen,

vandaar we ook dankbaar zeggen nu:

Heer, al mijn bronnen zijn in U.

Uw Geest wil ons met kracht bedauwen,

waardoor we ook geestelijk leren bouwen.

 

Zo gaan we al strijdend, voet voor voet,

door het geloof dat nooit beschaamt,

doch krachtig voor Gods werk bekwaamt,

vervuld met kracht, vol goede moed

de toekomst juichend tegemoet.