Selecteer een pagina

Levend Geloof – 242

Levend geloof 1983.11 nr. 242

Het geheim van blijvend geluk. Door Gert Jan Doornink

Ieder mens heeft het verlangen in zich om geluk­kig te leven. Geluk is een kostbaar goed en het streven van de mens is er bewust en onbewust op gericht zoveel mogelijk ‘geluk’ te verwerven. De harde realiteit van het leven veroorzaakt echter dat maar weinig mensen een bestendig geluk bele­ven. Bovendien is dit altijd van voorbijgaande aard, omdat, zoals de apostel Jacobus het reeds formuleerde, wij een damp zijn, die voor korte tijd verschijnt en daarna verdwijnt Jakobus 4 vers 14 (Jak. 04:14). Het is duidelijk dat Jacobus hier het tijdelijke leven in een vergankelijk Lichaam op het oog heeft, want Jacobus had ook het ‘andere leven’ leren kennen: het nieuwe leven in Christus. En juist dit nieuwe leven maakt de mens echt geluk­kig. Geen surrogaat-geluk, zoals de mens zonder geloof in Christus dat kent, maar het blijvende geluk.

Een lied zegt:

“Zoek je naar waar geluk, stra­lend geluk?

Laat Jezus dan toe in je hart!”

Velen hebben zo het echte geluk leren kenen door geloof in Jezus Christus, de Zoon van de levende God.

Toch hebben velen moeite dit werkelijke geluk vast te houden, ondanks het feit dat zij weten een kind van God te zijn. Het geheim van de ‘blijvende geluk beleving’ schuilt echter niet alleen in het aanvaarden van Jezus, maar ook in het volgen van Hem!

En wat houdt dat volgen in? In de eerste plaats dat wij geestelijk behoren te groeien, zodat we van baby’s in het geloof, stabiele, volwassen christenen worden: zonen Gods, die ons bewust zijn dat de volheid van Christus in ons is en dat door ons leven tot openbaring brengen.

Wie geen geestelijke groei kent, wie niet bereid is verkeerde leringen en gebondenheden af te leg­gen of zich daarvan te laten bevrijden, wie niet met Christus zijn plaats inneemt in de hemelse gewesten, om van daaruit te strijden en te over­winnen, zal al spoedig geen werkelijk geluksleven meer ervaren. Dan kan men het gaan zoeken in al­lerlei emotionele gelukservaringen, al of niet godsdienstig getint, maar die zijn van voorbij­gaande aard en men moet telkens op zoek naar nieuwe impulsen.

Het echte geluk komt van binnenuit, uit een hart dat dagelijks gevoed wordt door Gods Woord onder de leiding van de Heilige Geest. Als ons geeste­lijk huis ‘gereinigd en op orde’ is en vervuld is met Gods Geest dan is het Koninkrijk Gods IN ons en kan het door ons heen functioneren. Dat moeten we ons veel meer bewust zijn. Jezus zegt: “Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, (dus niet op een andere wijze), stromen van levend water zul­len uit zijn binnenste vloeien” Johannes 7 vers 37 (Joh. 07:37). Het is onze taak ‘geluksverspreiders’ te zijn van het Koninkrijk Gods in deze eindtijd. Hoe meer wij één zijn geworden met Jezus en met de boodschap die Hij en de apostelen brachten, hoe meer wij ook het werkelijke geluk gaan uit­stralen, zodat wij een aanstekelijk voorbeeld zijn voor anderen om ook dit werkelijke geluk te leren kennen èn te beleven”!

 

Van de redactie door Gert Jan Doornink

Nieuwe abonnementsprijs –

In ons vorig nummer schreven we dat de abonnementsprijs van ons blad bij lange na niet toereikend is om alle kosten te dekken. Het heeft ons doen besluiten om het abonnementsgeld met ƒ 5,— te verhogen tot ƒ 20,– Wij geloven dat onze lezers en lezeres­sen begrip zullen hebben voor het feit dat wij graag ook wat de financiën betreft op gezonde wijze willen functioneren. Overigens is deze abonnementsprijsverhoging op vrijwillige basis, dat wil zeggen niemand behoeft zich bezwaard te voelen minder te betalen, als hij door financië­le omstandigheden niet in staat is de volle abonnementsprijs te betalen. Men blijft dan toch het blad gewoon ontvangen. Ook is er de mogelijkheid om in plaats van ƒ 20,— per jaar, ƒ 10,– per half jaar te betalen. Uiteraard wordt ook de prijs van losse nummers aangepast. Voor 1984 gelden nu de volgende prijzen: Abonnementen en geschenkabonnementen: Nederland: ƒ 20,— per jaar. België: ƒ 20,— per jaar (of 400 frs.). Overige landen: ƒ 30,– per jaar. Losse nummers: ƒ 2,—; Bij afname van 10 exem­plaren en meer ƒ 1,25 (excl. porto).

“De volledige mens” –

Wat is het verband en hoe is de verhouding tussen geest, ziel en lichaam in het plan van God met ons leven? Een duidelijk antwoord vindt u in het boekje “De volledige mens” van Nico Goverts. Dit boekje was enige tijd uitverkocht, maar is thans weer volop ver­krijgbaar. Dat geldt ook voor alle andere bro­chures, waarbij wij speciaal uw aandacht vragen voor het gedichtenbundeltje “Vreugdewijn” van Tea Keuper-Dijk. Over de verschijning van de brochures over Job, volgen nadere mededelingen in “Levend Geloof” van volgende maand.

 

Het evangelie van Paulus door Wim te Dorsthorst

Welk evangelie bracht Paulus?

Als Paulus had kunnen ver­moeden dat de uitspraak ‘mijn evangelie’ mede aanleiding zou zijn om te ver­onderstellen dat zijn evan­gelie anders zou zijn dan het evangelie van Jezus Christus, dan had hij dit waarschijnlijk wel achterwe­ge gelaten. Op drie plaat­sen gebruikt Paulus deze uitdrukking, namelijk in Romeinen 2 vers 16 en Romeinen 16 vers 25 en 2 Timoteüs 2 vers 8 (Rom. 02:16; Rom. 16:25 en in 2 Tim. 02:08.

Maar omdat Paulus zegt ’mijn evangelie’, en omdat hij in Efeze 3 vers 5 (Ef. 03:05) zegt: “ik verkondig het ge­heimenis van Christus, dat ten tijde van vroegere ge­slachten niet bekend is ge­worden aan de kinderen der mensen”, kunnen wij toch niet veronderstellen of aannemen dat zijn evangelie afwijkend is van het evan­gelie van Jezus Christus of het eeuwige evangelie van God. Petrus zegt dat Pau­lus schrijft, naar de hem gegeven wijsheid, in zijn brieven en daarin is een en ander moeilijk te verstaan 2 Petrus 3 vers 15 en 16 (2 Petr. 03:15-16).

De sleutel voor het verstaan van het evangelie van Pau­lus is het inzicht dat er maar één evangelie is, dat er maar één heilsplan van God is, wat steeds verder geopenbaard gaat worden, en wat we verstaan door de Heilige Geest. En de kern, het middelpunt van het evangelie van God is: Jezus Christus. Dat is waar de wet en de profeten van ge­schreven hebben. Het hele oude testament is een heenwijzing naar Jezus Christus.

Daarom heeft God steeds weer vele malen en op veler­lei wijze gesproken in de profeten Hebreeën 1 vers 1 (Heb. 01:01).

Als Jezus zijn eerste volge­lingen roept dan zegt Hij: “Volg Mij”, en dan zegt Filippus tot Nathanaël: “Wij hebben Hem gevonden, van wie Mozes in de wet ge­schreven heeft en de profe­ten, Jezus, de zoon van Jo­zef, uit Nazareth”. Er is maar één evangelie en dat is wat het boek Openbaring noemt in hoofdstuk 14 vers 6 (Openb. 14:06) ’een eeuwig evangelie’. Dat wil zeggen: onverander­lijk en één in zichzelf, zoals ook God dat is.

Als Jezus zijn bediening be­gint dan zegt Hij: “De tijd is vervuld (de oudtestamentische tijd met zijn wetten, inzettingen en bepalingen) en het Koninkrijk Gods is nabijgekomen. Bekeert u en gelooft het evangelie” Markus 1 vers 15 (Mark. 01:15). Dat is het evangelie van de genade voor alle mensen door het geloof. Dat is het evangelie van God!

Paulus was een geroepen apostel

Paulus schrijft in de aanhef van de brief aan de Romei­nen: “Paulus, een dienst­knecht van Christus Jezus, een geroepen apostel, afge­zonderd tot verkondiging van het evangelie van God, dat Hij tevoren door zijn profeten beloofd had in de heilige schriften”. Paulus stelt hier dus overduidelijk dat ‘zijn evangelie’ het evan­gelie van God is, waar het oude testament van spreekt. Daartoe is hij door Jezus Christus geroepen en afge­zonderd.

“De Vader heeft de Zoon lief en heeft Hem alles in handen gegeven” Johannes 3 vers 35 (Joh. 03:35). Het is daarom niet God, maar Jezus Christus die Pau­lus geroepen heeft. In Han­delingen 9 vers 5 (Hand. 09:05) staat: “Saul, Saul, waarom ver­volgt gij Mij? En hij zeide: Wie zijt gij, Here? En Hij zeide: Ik ben Jezus, die gij vervolgt”.

In vers 15 lezen we dan de specifieke roeping van Pau­lus. Jezus zegt tot Ananias: “Ga, want deze is Mij een uitverkoren werktuig om mijn naam te brengen voor heide­nen en koningen en de kin­deren Israëls”.

Evenals de andere aposte­len weet Paulus zich geroe­pen door de Heer zelf. Dit is op zo’n grootse en over­tuigende wijze geschied – zelfs nog met getuigen erbij Handelingen 9 vers 3 tot en met 19 (Hand. 09:03-19) – dat hij on­wrikbaar staat in zijn roe­ping. In de aanhef van zijn brieven noemt Paulus zich dan ook ’een dienstknecht’ of ’een geroepen apostel van Jezus Christus’. Aan Timótheüs schrijft hij in zijn eerste brief: “Het evangelie» der heerlijkheid van de za­lige God, dat mij is toever­trouwd”. Dat is dus een evangelie voor alle mensen. Voor joden en heide­nen. “In Jezus Christus is de genade van God ver­schenen voor alle mensen” Titus 2 vers 11 (Titus 02:11). Dat is Paulus toevertrouwd en dat ver­kondigt hij.

Paulus werd geroepen door Jezus Christus voor heide­nen en joden. Bij die roeping zijn nog twee punten van belang, die ik toch even wil noemen. In Hande­lingen 26 lezen we hoe Pau­lus. staande voor koning Agrippa (om mijn naam te brengen voor koningen… Handelingen 9 vers 15 (Hand. 09:15), weer spreekt over zijn roeping. In vers 17 staat wat de Heer Jezus on­der andere zei bij zijn roe­ping, namelijk: “u verkie­zende uit dit volk en de heidenen”.

Paulus is Jood en Romein

Paulus vertegenwoordigt eigenlijk twee volken. Hij is een jood: “Besneden ten achtsten dage, uit het volk Israël, van de stam Benja­min” Filippenzen 3 vers 5 (Filip. 03:05). Maar hij is ook een Romein en hij zegt: “Ik bezit dit Romeinse burgerrecht door geboorte” Handelingen 22 vers 28 (Hand. 22:28).

Sprak Paulus tot de Joden dan kon hij zich beroepen op zijn afkomst, maar dit gold dus evenzeer als hij sprak tot de heidenen. In vers 22 en 23 van Handelingen 26 lezen wij hoe Paulus door de Joden gehaat werd juist om het specifieke van zijn roeping.

Hij zegt tot koning Agrippa: “Hierom hebben de joden mij in de tempel gegrepen en getracht mij om te brengen. Als een getuige, die hulp van God heeft ontvangen tot op deze dag, sta ik dus hier voor klein en groot, zonder iets anders te zeg­gen dan wat de profeten en Mozes gesproken hebben, dat geschieden zou, name­lijk, dat de Christus zou lijden, en dat Hij als eerste uit de opstanding der doden het licht zou aankondigen en aan het volk en aan de heidenen”. Dus weer: het evangelie van Paulus is het evangelie van Jezus Christus, is het eeuwige evange­lie van God voor joden en heidenen.

Paulus roept op ‘in Hem’ te zijn

Het tweede wat opvalt bij de roeping van Paulus, en wat van belang is voor een goed verstaan van zijn boodschap, is wat Jezus zelf gebiedt aan Paulus in Handelingen 13 vers 47 (Hand. 13:47): “Ik heb u gesteld tot een licht der heidenen, opdat gij tot heil zoudt zijn tot aan het uiterste der aarde”. Paulus zegt: zo heeft de Here ons geboden’ En wat de Here dan gebiedt is een uitspraak uit Jesaja 42 vers 6 (Jes. 42:06), waar staat: “Ik, de Here, heb u geroepen in gerechtigheid, uw hand gevat, u behoed en u gesteld tot een verbond voor het volk, tot een licht der natiën”.

Deze profetie in Jesaja 42 vers 1 tot en met 7 (Jes. 42:01-07) spreekt heel duidelijk van Jezus Chris­tus, als de knecht des He­ren. In Matteüs 12 vers 15 tot en met 21 (Matt. 12:15-21) staat dan ook duide­lijk, dat deze profetie in Hem vervuld werd. Hieruit blijkt een geweldig ding, namelijk dat de profetieën niet alleen vervuld werden in Jezus Christus als één­ling. De knecht des Heren is dus niet alleen Jezus Christus, maar ook het volk dat ’in Hem’ is! Aan ‘die knecht’ zijn de profetieën gedeeltelijk al vervuld en worden nog verder vervuld. Dat is het volk waarvan Paulus zegt in Galaten 6 vers 15 en 16 (Gal. 06:15-16): “Want besne­den zijn of niet besneden zijn, betekent niets, maar of men een nieuwe schep­ping is…” Dat is het Israël Gods.

Dat wil zeggen dat Jezus Christus nu Hij verhoogd is, werkt door mensen die Hij roept en die Hij toerust door de Heilige Geest. Mensen die ‘in Hem’ willen zijn en blij­ven. Dit klinkt dan ook door de hele boodschap van Pau­lus heen: In Hem zijn. Paulus begint de brief aan de Efeziërs met dit gegeven. Gezegend zijn met allerlei geestelijke zegen in de he­melse gewesten ’in Christus’ of ’in de geliefde’. Zes maal gebruikt Paulus dan nog in Efeziërs 1 ’in Hem’. Dat staat Paulus zo duidelijk voor ogen, dat wij ’in Hem’ zijnde de gemeente zijn, de Christus zijn, de knecht des Heren zijn, het Israël Gods zijn, naar het eeuwige voornemen van God, dat Hij in Efeziërs 3 vers 14 (Ef. 03:14) zegt: “Om die reden buig ik mijn knieën voor de Vader”. Dat is het grootse wat Paulus ziét in het evangelie Gods. De lief­de die uitgaat naar alle mensen Efeze 2 vers 4 tot en met 10 (Ef. 02:04-10). In de hoofdstukken 2 en 3 lezen wij waarom Paulus tot deze aanbidding komt.

Paulus komt tot een defini­ëring van zijn bediening. Door Jezus Christus geroepen als een licht voor het (joodse) volk en voor de natiën (allen buiten het joodse volk: de heidenen). En dat licht is niet Paulus’ maar het evangelie wat hij verkondigt. Een ander licht zal er nooit meer gaan schij­nen Efeze 3 vers 6 en 7 (Ef. 03:06-07). Op ge­noemde plaatsen waar Paulus zegt ‘mijn evangelie’ staat het ook in deze context.

Wat is het geheimenis van Christus?

Paulus spreekt in Efeziërs 3 vers 5 (Ef. 03:05) over ’het geheime­nis van Christus’ waar hij inzicht in heeft gekregen. Hoe heeft hij dat inzicht ge­kregen? In vers 3 zegt hij: “mij is door openbaring het geheimenis bekend gemaakt”. Wat houdt dat geheimenis in? Hij zegt in Efeziërs 2 vers 11 tot 13 (Ef. 02:11-13): “Heidenen, bedenk dat je vroeger onbesnedenen genoemd werd door de ‘zogenaamde besnij­denis’ (de joden dus). In die tijd was je niets, je was zonder Christus, uitgesloten van het burgerrecht Israëls, je had geen deel aan de verbonden die God met Israël gesloten had en aan de belofte, die daarmee sa­menhing. Maar nu is alles veranderd door het bloed van Christus”. Nu is het nieuwe verbond gesloten waar Jeremia 31 vers 31 tot 34 (Jer. 31:31-34) van spreekt, waar Jezus in Lucas 17 vers 21 (Luc. 17:21) op doelt en waarvan Jezus zegt bij het laatste avondmaal: “Dit is het verbond in mijn bloed” / Het ’te dien tijde’ van vers 12 is dus voorbij!

Er was een verschrikkelijke scheiding gekomen tussen de joden en de heidenen. Dat was nooit Gods bedoeling ge­weest . God had bedoeld dat Israël tot zegen zou zijn voor de volken en tot een licht voor de natiën. “Gij zult tot een zegen zijn en met u zullen alles geslachten der aardbodem gezegend worden” (Gen. 12:03-04).

“Hij (Jezus Christus) is on­ze vrede, die de twee één heeft gemaakt en de tussen­muur, die scheiding maakte, de vijandschap, weggebro­ken heeft, doordat Hij in zijn vlees de wet der gebo­den, in inzettingen bestaan­de, buiten werking gesteld heeft, om in Zichzelf, vrede makende, de twee, tot één nieuwe mens te scheppen, en de twee, tot één lichaam verbonden, weder met God te verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijandschap gedood heeft”(Ef. 02:14-16). Die scheidsmuur is afgebro­ken; joden en heidenen zijn tot één lichaam verbonden en weer met God verzoend. Jezus Christus heeft de vij­andschap gedood door zijn leven te geven aan het kruis. Niemand mag dus die scheidsmuur weer oprichten of de vijandschap weer tot leven wekken, door wat God één heeft gemaakt, weer te scheiden of door te stellen: God heeft Israël en Hij heeft de gemeente. Wat God verbonden heeft, zal de mens niet (weer) scheiden! Paulus zegt dat hiermee de profetie van Jesaja is vervuld, die zegt: “En bij zijn komst heeft Hij (Jezus) vrede verkondigd aan u, die veraf waart, en vrede aan hen, die dichtbij waren; want door Hem heb­ben wij beiden in één Geest de toegang tot de Vader” Efeze 2 vers (Ef. 02:17-18).

Dit is dus het geheimenis van Christus waar Paulus van schrijft in Efeziërs 3 vers 4 tot 7 (Ef. 03:04-07): “Daarnaar kunt gij bij het lezen u een begrip vormen van mijn in­zicht in het geheimenis van Christus, dat ten tijde van vroegere geslachten niet be­kend is geworden aan de kinderen der mensen, zoals het nu door de Geest ge­openbaard is aan de heili­gen, zijn apostelen en pro­feten: (dit geheimenis), dat de heidenen mede-erfgenamen zijn, medeleden en me­degenoten van de belofte in Christus Jezus door het evangelie, waarvan ik een dienaar geworden ben naar de genadegave Gods”.

Het is nu, zegt Paulus, door de Geest geopenbaard aan de heiligen, zijn aposte­len en profeten.

De taak van de gemeente

Paulus gaat dan nog verder over het geheimenis, hoe God die twee – jood en hei­den – tot één gemaakt heeft en hoe dat “van eeu­wen her verborgen is geble­ven in God, de Schepper van alle dingen” Efeze 3 vers 9 (Ef. 03:09).

Het was dus in God. Van eeuwen her. Het was daarvoor ’verborgen’, maar dit was altijd al de bedoe­ling van God: “Opdat thans door middel van de gemeente…!”

Dat zijn dus joden en heide­nen, die zich bekeren en door het bloed des kruises weer met God verzoend wor­den en door de doop in de Heilige Geest in één Geest verbonden zijn en toegang hebben tot de Vader Efeze 2 vers 19 (Ef. 02:19). Door middel van deze gemeente (bestaande dus uit joden en heidenen, mensen uit alle stam, taal en natie) zal aan de overhe­den en de machten in de hemelse gewesten de veel­kleurige wijsheid Gods be­kend worden, naar het eeu­wige voornemen dat Hij in Christus Jezus, onze Here, heeft uitgevoerd” Efeze 3 vers 10 tot en met 12 (Ef. 03:10-12).

Wij moeten acht geven op het feit dat Paulus het in­zicht in dit geheimenis door openbaring ontvangen heeft, door de Geest van Christus, die ook sprak in Mozes en de profeten, en in Jezus Christus was en sprak, en dat Paulus zegt: Naar het eeuwige voorne­men, dat Hij in Christus Je­zus, onze Heer heeft uitgevoerd.

‘Het eeuwige voornemen van God’ is uit gevoerd in Chris­tus Jezus! Dat is de kern van het evangelie dat Pau­lus verkondigd. Paulus, in hart en nieren een jood, een farizeeër, een Schriftgeleerde, ijveraar voor God en vervolger van de ge­meente, wordt gegrepen door de liefde van Christus en hij heeft maar één ver­langen, namelijk dit evange­lie in het licht te stellen. Paulus geeft veel aanwijzin­gen voor het goed functioneren van de gemeente in praktische zin. Ook vooral hoe de gaven van de Heili­ge Geest in de liefde moeten functioneren. Paulus weet dat deze praktische zaken ook van belang zijn, maar het eeuwige evangelie van God en Jezus Christus, waardoor onvergankelijk le­ven aan het licht gebracht wordt, heeft hij zó lief ge­kregen, dat hij zegt: ’mijn evangelie’. Van dit evange­lie zegt hij in Galaten 1 vers. 14 en 12 (Gal. 01:12-14) dat het niet is naar de mens, “want ik heb het ook niet van een mens ontvangen of geleerd, maar door openbaring van Jezus Christus”. Daarom kan hij ook zeggen: “Indien iemand u een evangelie pre­dikt, afwijkend van hetgeen gij ontvangen hebt, die zij vervloekt” Galaten 1 vers 9 (Gal. 01:09). Want die verkondigt tegen de openbaring van God en Je­zus Christus in.

Paulus heeft zich volkomen één gemaakt met de gedach­te dat God in Zijn grote liefde alle mensen behouden wil door genade. Niet door eigen inspanning, maar door geloof in de genade die openbaar is geworden in Je­zus Christus. Wij hebben gezien dat ‘de Knecht’ Jezus Christus is, maar ook ‘de gemeente’. In de roeping tot het apostelschap van Paulus klinkt dan ook het woord van Jesaja 49 vers 6 (Jes. 49:06): “Het is te gering, dat gij Mij tot een knecht zoudt zijn om de stammen van Jakob weder op te richten en de bewaarder van Israël terug te brengen; Ik stel u tot een licht der volken, opdat mijn heil reike tot het einde der aarde” Dat heeft Paulus begrepen en stemt hem dankbaar en blij. Daarvoor buigt hij zijn knie­ën in aanbidding voor de Vader in de hemel! U ook?

 

Reacties van lezers

 

Aanmoediging

Zuster B. L, te Koksyde, (België), bestelde alle brochures en schreef onder andere: “Ik dank jullie voor het blad “Levend Ge­loof” en zou met dit schrij­ven jullie willen aanmoedi­gen om met dit werk verder te gaan. Het is een zegen voor ieder die het leest. Je leert eruit wat God ons wil zeggen door Zijn Woord en je gaat het daardoor be­ter begrijpen. Je leert er­door welke bedoeling en welk plan God met ons had en nog heeft. Je leert om te dienen op aarde en om in de hemel op je rechten te gaan staan. Je leert om in je eigen leven een scheiding aan te brengen tussen het goede en het kwade. Kortweg, door “Levend Ge­loof” leer je hoe je God moet volgen als één van Zijn discipelen. ’De akkers zijn groot, maar weinig ar­beiders zijn er’. Ik wens u Gods zegen toe in jullie ar­beid” .

Open voor nieuwe dingen

Broeder J. B. te Hoensbroek, schrijft: “Hiermee wil ik u mededelen dat ik me gaarne wil abonneren op “Levend Geloof”. Ik heb inmiddels één van uw uitgaven gelezen en vond het erg interessant. Hoewel uw visie op de toekomende gang van zaken me eerst erg bevreemde, wil ik er toch graag meer van we­ten, omdat ik open wil staan voor nieuwe dingen die Gods Geest op zijn tijd open­baart. Ik zou ook graag alle brochures willen ontvangen die op dit moment verkrijg­baar zijn”.

Voorbede gevraagd

Uit een brief van zuster A. C. te Port Lincoln in Australië: “Ik vind uw blad erg fijn en wordt er door opgebouwd. Hoewel ik hier tot bekering ben gekomen en tot een Australische gemeen­te behoor (“Christian Revi­val Crusade”, sinds 1959), geloof ik toch dat mijn den­ken meer vernieuwd wordt door het lezen van Holland­se lectuur. Ik las laatst een stukje uit uw blad van een Australische zuster voor, ze merkte op hoe heel anders het is dan wat we hier gewend zijn. Zo voel ik het ook, hoewel, ik er de vinger niet op kan leggen waar het verschil in zit. Jullie zijn geweldig geze­gend daar in Holland’.

Ik zou de lezers willen vra­gen om te bidden voor mensen in mijn positie. Het is heus niet altijd makkelijk, het lijkt soms wel of ik een geestelijk taalprobleem heb. En ik denk wel dat ik niet de enige ben die in dat bootje zit. Ik wens u Gods zegen toe op uw werk en vooral dat u Gods stem dui­delijk mag verstaan”.

Blij met “Levend Geloof”

Zuster L. S. – d. L. te Arnhem , schrijft: “Ik ben al­tijd blij uw blad te ontvan­gen. Het is werkelijk goed de uitleg van het Woord van God te volgen in uw blad. Ik zou graag “Het boek Ruth als profetie” willen ontvan­gen en een geschenkabonnement op willen geven. Ik vind dat iedereen het blad “Levend Geloof” zou moeten lezen…”

 

Advent (gedicht) door Tea Keuper Dijk

In deze tijd van donkerheid in de natuur,

het stille uur, de korte dag,

gaat komen ’t licht van overwicht.

Nieuw leven kiemt als regen striemt

en ijzel’s rag de bomen siert;

als ’t klein gediert’ van honger kwijnt,

het loof verdwijnt….

 

Wat ’t Licht vermag, dat schijnen wil

in levens kil en dor en mat:

Mijn God vergeet Zijn wereld niet

en Hij gebiedt met Zijn gezag het Licht,

dat schijnt in duisternis.

En alles wat verslagen is

roept ’t Licht der wereld, Jezus, toe:

“Kom toch tot Mij, allen die moe

en van zichzelf beladen zijt:

Ik geef u licht in donkerheid!”

 

Vernieuwing van denken door Wim van Wingerden

“En wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene” Romeinen 2 vers 2 (Rom. 02:02).

Het denken bepaalt onze koers

Paulus begint dit hoofdstuk met een vermaning en enke­le praktische wenken en raadgevingen. Hij acht her­vorming (vernieuwing, ver­andering) van denken nood­zakelijk om nader te komen tot het goede, welgevallige en volkomene, wat overigens de wil van de levende God is. Belangrijk in dit gege­ven is de essentie waardoor dit alles tot stand kan ko­men, namelijk het denken!

De wereld gonst van plan­nenmakers, en niet alleen in de natuurlijke wereld, doch ook in de geestelijke wereld, waarvan waarschijn­lijk een groot gedeelte ge­acht mag worden als niet dienstbaar in Gods Konink­rijk.

Het denken bepaald overwe­gend de handeling van de mens. Actueel is dus in welke richting wij denken! Immers daardoor wordt doorgaans de koers aange­geven die wij gaan.

In de omgangstaal wordt dikwijls het woord ‘denken’ gebruikt bijvoorbeeld in: bedenken, herdenken, over­denken , nadenken, verden­ken, etc. Daarbij is de laatste tijd ook een plaats in geruimd voor het woord ‘doemdenken’. Verdoemen wil zeggen veroordelen tot een helse straf, het denken in doemsfeer is derhalve volkomen negatief, dus on-, bruikbaar in Gods Konink­rijk. Waaruit ons regelmatig positieve verwachtingen duidelijker voor ogen wor­den gesteld en bovendien tot realisatie komen.

Gericht denken is noodzakelijk

De vernieuwing van denken waar Paulus over spreekt, is duidelijk van node om tot vernieuwde inzichten te ko­men. De Bijbel zegt in 1 Timotheüs 6 vers 5, (1 Tim. 06:05) dat mensen die niet meer helder zijn van denken, het spoor bijster zijn geraakt.

Gericht denken betreffende het Koninkrijk van God be­tekent, dat onze koers be­paald moet worden op en door de levende God, met als vrucht handelingen voortbrengend die beant­woorden aan de wil van God dat is ‘het goede, welgeval­lige en volkomene’. Wij heb­ben talenten en mogelijkhe­den meegekregen en de Hei­lige Geest wil gaarne deze eigenschappen wasdom ge­ven en inspireren.

Laten wij niet geneigd zijn te klein of te gering over al deze dingen te denken, want de Heilige Geest (Gods Geest) wil ons ook hierin tegemoet komen. Uiteraard is natuurlijk nodig dat wij ons witten laten leiden, want indien de wil niet aan­wezig is, gebeurt er niets.

Gods Geest wil ons inspire­ren en eigenschappen in ons tot ontwikkeling bren­gen, zodat zij sterk en krachtig tevoorschijn komen. Zijn Geest is daarvoor tot ons gekomen (de Trooster). Wij hebben bij onze natuur­lijke geboorte een geest toebedeeld gekregen, en deze geest bezit ook de kracht om eigenschappen tot ontwikkeling te brengen maar dan in de natuurlijke wereld. De Geest van God is echter onvoorstelbaar en oneindig veel groter.

Gelukkig is er een mogelijk­heid om aansluiting te beko­men door de doop in de Heilige Geest. Indien dit gerealiseerd gaat worden in een mensenleven, dan is als het ware de krachtbron aangeboord, die wij nodig hebben om ons strijdbaar op te stellen in het Koninkrijk van God. Daardoor kunnen wij standhouden als de vij­and ons aanvalt en overwin­nen. Dan kunnen we ook dienstbaar zijn en het heil uitdragen betreffende een wereldomvattend evangelie, dat redding, bevrijding en verlossing in zich heeft.

De krachtbron (Gods Geest) moet in wezen onlosmakelijk verbonden zijn met ieder mens, die zich uitstrekt om meer van de levende God te ontvangen. Inwoning van de Heilige Geest bevordert in ruime mate de opbouw van het geloofsleven, waarbij tevens is begrepen het her­stel van de beschadigde mens op het geestelijke en natuurlijke vlak.

Hoewel eveneens genezing kan plaats vinden in een moment (instantelijk), want als het Woord van God in de mens tot leven gaat ko­men, dan kan men heerlijke dingen verwachten en tege­moet zien.

Het is geweldig te ervaren dat door vernieuwing van denken, een totaal andere meer gerichte denkwijze wordt geopenbaard ten aan­zien van het Koninkrijk van God. Het voert ons in een positieve denkwereld en maakt ons één met de krachtbron.

Het verstand wordt verlicht en het hart verzacht. Ge­dachten die niet in de denk­wijze van een kind van God thuishoren worden uitgeban­nen, en daar komen opbou­wende geloofsdaden voor in de plaats.

Wij moeten daarbij niet voorbij gaan aan het feit dat er vóór alles geloof, waarachtig geloof nodig is, om tot volkomenheid te ge­raken. Daarom moet het uit­gangspunt zijn dat men zich onder de leiding wil stellen van de levende God.

Indien we de bereidheid hebben om dienstbaar te zijn in Gods Koninkrijk, en het goed, welgevallige en volkomene willen bereiken, dan is het zaak dat de Hei­lige Geest voortdurend in­woning heeft bij ons, want de Geest doorzoekt alle din­gen, zelfs de diepten Gods, 1 Korinthe 2 vers 10 (1 Kor. 02:10).

Door op deze wijze Gods Ko­ninkrijk te benaderen, zul­len wij meer en meer tot de conclusie gaan komen, dat wij niet meer dezelfde zijn, doch volkomen tot vernieu­wing zijn gekomen. Een ver­nieuwing die dagelijks door­gaat, tot wij op een volko­men wijze het beeld van Je­zus openbaren!

 

Mijn keuze (gedicht) door Piet Snaphaan

Heb dank, o Heer, dat U mij hebt gezocht,

En dat U mij heeft losgekocht.

Want uit mijzelf had ik U nooit gevonden.

En wat de boze ook vermocht,

U redde mij, ‘k ben nu met U verbonden.

 

Ja dank U Heer, U gaf mij nieuwe moed,

Ik hecht m’ aan U, want wat U doet is goed,

‘k Hoef niet meer bang te zijn voor morgen.

Mijn denken wordt nu door Uw Geest gevoed,

Ik weet nu Heer, dat U voor mij zult zorgen.

 

Mijn wandel is voortaan met U in ’t licht,

En ‘k heb een toekomst ook in ’t zicht.

U heeft mij in Uw plan een plaats gegeven.

En verder alles door Uw Geest belicht,

Voor mij een doel, om verder na te streven.

 

Ja dank U Heer, ik heb Uw stem verstaan,

Al is er dan strijd aan voorafgegaan,

U heeft vanuit Uw Woord tot mij gesproken.

Daarom wil ‘k met U verder gaan,

U heeft mijn banden met de dood verbroken.

 

Mijn keus Heer, heb ik nu voorgoed gedaan,

Daarom ben ‘k met U in ’t graf gegaan.

De dood: hij is verzwolgen I

Met U ben ik weer opgestaan,

En wil U verder altijd volgen!

 

Welk voedsel ontvangen wij? door G. J. R. DOORNINK

Naar Gods beeld geschapen

De mens werd van oor­sprong geschapen naar het beeld van God met als taak Zijn schepping te beheren. We weten echter wat er ge­beurd is: satan verleidde de mens, zodat de gemeen­schap met God werd ver­broken. Maar niet defini­tief, want God bleef uitein­delijk superieur, ten op­zichte van de negatieve macht invasie van het rijk der duisternis.

Daarom sprak God reeds in het paradijs tot de slang, waarin satan zich had gemanifesteerd: “Ik zal vij­andschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen, en gij zult het de hiel vermorzelen” Genesis 3 vers 13 (Gen. 03:13). Dit was een duidelijke heenwijzing naar de komst van Gods Zoon, die satan zou overwin­nen en zijn werken zou ver­breken 1 Johannes 3 vers 8 (1 Joh. 03:08).

Gods plan tot herstel is een volkomen plan en heeft als doel de ganse schepping te herstellen. Als uiteindelijk deze nieuwe schepping vol­komen zal functioneren, zal satan geen enkele rol meer kunnen spelen, omdat hij dan geworpen zal zijn in ’de poel van vuur en zwavel’.

Voor het zover is wordt de mens klaargemaakt om in ge­schakeld te worden om dit einddoel Gods te bereiken. De eerste mens die volledig functioneerde in dit her­stelplan Gods, was Jezus Christus. Paulus noemt Hem de ‘Eerstgeborene onder ve­le broederen’ Romeinen 8 vers 29 (Rom. 08:29).

Daarom is Hij ook het grote Voorbeeld voor alle gelovigen. Want door in Zijn voetstappen te wandelen, kunnen we functioneren als Gods medearbeiders.

Willen wij dat? Is het ons verlangen instrumenten in Gods hand te zijn?

Wij hebben gezond voedsel nodig

Voor alles is het daarbij belangrijk dat wij gezond geestelijk voedsel ontvangen. Voeding die ook de discipelen ontvingen toen zij met Jezus omgingen, en die zij later op hun beurt weer konden doorgeven, nadat zij vervuld waren met de Heilige Geest.

Het zou eigenlijk een vanzelfsprekende zaak moeten zijn dat elk kind van God gezonde geestelijke voeding wil ontvangen. Zoals het ook in de natuurlijke wereld vanzelfsprekend is om gezond voedsel te gebruiken om te groeien en in conditie te blijven.

Helaas zijn vele kinderen Gods wel erg nonchalant met het tot zich nemen van geestelijk voedsel. Velen stellen zich tevreden met een evangelie dat geen evangelie is en vaak vermengd is met allerlei dwalingen. Veel evangelie prediking is vaak meer aardsgericht dan hemels gericht en brengt de mens geestelijk niet verder.

De gevolgen blijven niet uit, kom maar. Want wat is er in de geestelijke wereld veel scheef gegroeid en onder ontwikkeld. Velen zien niet in hoe belangrijk ze zijn in het plan van God met zijn schepping. Zij degraderen zichzelf, terwijl God hen promoveren wil. Alleen Satan lacht daarbij in zijn vuistje, want hij ziet niets liever dan dat de mens zich plaatst buiten de wil van God.

Maar gelukkig zijn er in onze dagen ook meer en meer kinderen Gods die zich niet langer door de satan een rad voor de ogen laten draaien. Hun ogen gaat steeds meer open voor de werkelijkheid: Jezus Christus, zoals deze zich geopenbaard heeft in het woord van God.

Zij komen geestelijk verder, want ze hebben geleerd om iedere dag opnieuw de sleutel te hanteren om geestelijk te groeien: zij voeden zich namelijk met het enige gezonde geestelijke voedsel wat er is. Dat is het volle evangelie van Jezus Christus.

De Heer en de leer.

In de tijd dat Jezus op aarde was, verkondigde hij de boodschap van het Koninkrijk Gods. Van deze boodschap, die bevestigd werd door tekenen en wonderen, staat geschreven dat de scharen versteld stonden over zijn leer, Want hij leerde hen als gezaghebbende (over de satan, en niet als hun Schriftgeleerden. Matteüs 7 vers 28 en 29 (Matt. 07:28-29.)

Jezus predikte met gezag en zijn boodschap stelde de negatieve werking van de Satan aan de kaak. Hij was één met de boodschap die hij bracht. Daarover behoeft niemand die serieus de Bijbel leest ook maar enige twijfel te hebben.

Toch is het opmerkelijk en ook teleurstellend dat velen blijkbaar niet kunnen of willen aanvaarden dat Jezus en zijn boodschap een eenheid vormen.in de afgelopen tijd lazen we in enkele bladen. Weer een paar artikelen waarin gesuggereerd werd dat het in de eerste plaats gaat om de Heer, en dan pas om de leerpunt. Daarbij wordt dan een tegenstelling opgeroepen die er niet is met een dergelijke opvatting komt men ook geestelijk. Niet verder en werd men bovendien de verwarring in de hand. De eenheid die men daarbij propageert:  als we maar één zijn in de Heer, over de leer mogen we gerust verschillend denken, is zeker niet naar Gods wil. Het gaat in deze eindtijd juist om de aanvaarding en beleving van de ene waarde leer, die van Jezus Christus. Alleen deze leer ontmaskerd en overwint iedere andere leer die niet van God afkomstig is. Alleen door deze leert te aanvaarden en te beleven, gaat het werkelijke beeld van God in de gelovigen weer gestalte krijgen. Want deze leer is verbonden met een persoon. Jezus Christus, de zoon van de levende God. Daarom gaat het om de Heer en om Zijn leer. (Over dit onderwerp schreven wij uitvoerig in levend geloven van september 1982 onder de titel: De leer en het leven.)

 

Gedachten over het boek Job door Nico Goverts – 13 –

De geallieerden van de Vader.

Kernmotief in het lied over de Leviathan in Job 40 is de vraag: wie kan hem binden? “Zult gij hem binden voor uw jonge dochters?” Job 40 vers 24 (Job 40:24). Het is dezelfde gedachte die Jezus in zijn onderricht over de geestelijke wereld opneemt, als Hij opmerkt: Hoe kan iemand in het huis van een sterkere inkomen en zijn vaten ontroven, tenzij dat hij eerst de sterke gebonden heeft?

“Zullen de metgezellen over hem een maaltijd bereiden? zullen zij hem delen onder de kooplieden?” (vers 25). De metgezel­len zijn de deelgenoten, zoals de Hebreeënbrief ons noemt: deelgenoten van de Christus, het zijn vanuit de grondbeteke­nis de verbondenen, verbonden met de Meester, intens in de geest verbonden met hun God, het zijn de geallieerden des Vaders. Hun wordt gegeven te heersen over hun hater.

Zij zullen een maaltijd bereiden over of van dit monster. Er is een jiddisch liedje waarin de rabbijn ondervraagd wordt door de kinderen: Zeg me, rebbe, wat zal er gebeuren als de Messias komt? Als de Messias komt, dan zullen we een grote maaltijd maken. Wat zullen we eten op dat feestmaal? We eten de leviathan en de oeros.

Dit doet ons denken aan het slot van Openbaring 19: “En ik zag een engel staande in de zon; en hij riep met een grote stem, zeggende tot al de vogelen die in het midden des hemels vlogen: “Kom herwaarts en vergadert u tot het avond­maal des groten Gods; opdat gij eet het vlees der koningen en het vlees der oversten over duizend en het vlees der sterken en het vlees der paarden en van hen die daarop zitten; en het vlees van alle vrijen en dienstknechten en kleinen en groten” Openbaring 19 vers 17 en 18 (Openb. 19:17-18).

Meermalen wordt de eindtijd of althans het slotakkoord daarvan in beeld gebracht als een maaltijd. Zullen zij hem delen onder de kooplieden? zo klinkt de vraag. Het woord voor kooplieden is eigenlijk: Kanaänieten. Zij vormen het kramersvolk bij uitstek.

Wie ontmaskert het monster?

God gaat doorvragen: “Wie zou het opperste zijns kleeds (letterlijk het aangezicht van zijn kleed) ontdekken (ont­hullen) ? Wie zou de deuren (of poorten) zijns aangezichts opendoen?” Job 41 vers 4 en 5 (Job 41:04-05).

Wie ontmaskert het monster? God verklaart: “Wat onder de ganse hemel is, is mijn” (vers 2). Alleen God kan dit oer­wezen aan. Maar de Heere gaat het doen door middel van de mens.

De engelen van het kwaad staan bij Gods teken stil

en op hun ruggen slaat de roede van zijn wil.

De leeuwen zijn ge­temd en Daniël ontzet,

de Rode Zee gedempt, Israël uitge­red.

Gij engelen van het kwaad, staat bij zijn woord verstomd

en gaat als Hij zegt: Gaat! en komt als Hij zegt: Komt!

Als Hij de machten scheldt, dan worden ze gedwee,

als Hij de vloed ontstelt, dan legt hij zich in twee.

Dit is Gods perspectief, zoals Willem Barnard het in een lied onder woorden heeft gebracht.

Vijf opvallende aspecten van de draak

We noemen een aantal punten die opvallen in de beschrijving van deze draak. Om te beginnen is het frappant hoe dit beest een eenheid vormt. “Zeer uitnemend zijn zijn sterke schilden, elkeen gesloten als met een nauwdrukkend zegel. Het ene is zo nauw aan het andere dat de wind daar niet, tussen kan komen. Zij kleven aan elkander; zij vatten zich samen, dat zij zich niet scheiden” Job 41 vers 6 tot en met 8 (Job 41:06-08).

Een tweede gedachte die naar voren komt, betreft de bek van het monster: “Uit zijn mond gaan fakkelen, vurige vonken raken er uit. Uit zijn neusgaten komt rook voort. Zijn adem zou kolen doen vlammen en een vlam komt uit zijn mond voort” (vers 10-12).

Uit de bek van de draak komt de leugen, de verleugening, als een verterend vuur. In Openbaring vinden we deze motieven terug: van het beest uit de zee wordt gezegd: En het werd een mond gegeven, om grote dingen en godslasteringen te spreken. En dan is daar eveneens die eenheid: En allen die op de aarde wonen, zullen het aanbidden.

In de derde plaats wordt speciaal zijn sterkte benadrukt: “In zijn hals herbergt de sterkte; (een andere vertaling zegt: op zijn nek overnacht de macht). Zijn hart is vast ge­lijk een steen, (of vastgegoten is zijn hart), een klomp ge­lijk, als de onderste molensteen vast” (vers 13-15).

Driemaal wordt in deze verzen het woord ‘vast gegoten’ ge­bruikt; door deze herhaling ontvangt dit begrip een extra geladen accent. Opmerkelijk is trouwens dat Jezus in zijn onderwijs ook het beeld van een molensteen hanteert: wie een ander tot zonde verleidt, men kon beter een molensteen om zijn nek hangen en hem in de diepte der zee werpen.

De molensteen is aanduiding van een loodzware macht, die de mens naar de diepte, naar de afgrond voert. Zo is het hart van de draak als een loden macht, vast en zwaar.

Vervolgens horen we dat geen wapen iets tegen dit beest uit­richt: “Raakt iemand hem met het zwaard, dat zal niet be­staan. Hij acht het ijzer voor stro en het staal voor verrot hout. De pijl (letterlijk de zoon van de boog) zal hem niet doen vlieden; de slingerstenen worden hem in stoppelen ver­anderd. De werpstenen worden door hem geacht als stoppelen” (vers 17-19).

Een vijfde aspect: het spoor dat hij trekt, wordt vergeleken met dat van een dorsslede: “Onder zich heeft hij spitse of scherpe scherven, hij breidt een dorsslede uit over het slijk” (vers 21).

Tekenend is ook de uitwerking die hij heeft op de diepte, op de zee: “Hij doet de diepte zieden gelijk een pot (of ketel), hij stelt de zee als een apothekerskokerij” (vers 22). Het woord ‘diepte’ komt slechts twaalf keer voor in het oude testament, het heeft meestal, te maken met dood en

dodenrijk, het gebied van bodemloos verderf en ondergang.

De verderfelijke aard van het monster

Wat doet dit monster? Het brengt het rijk van dood en ver­derf in beweging, het treedt op als gangmaker, het zweept de golven van de occulte wereld steeds hoger op, het voert de diepte tot het kookpunt.

Waarom woelen de volkeren, zo vraagt de psalmist. Hier zien we de achtergrond: er wordt gestookt in die volkeren zee, er is een macht aan het werk die zijn spoor trekt: achter zich verlicht hij het pad; men zou de afgrond (de oervloed of draaikolk) voor grijzigheid (of grijs haar) houden.

De conclusie luidt: “Op de aarde is niets met hem te vergelijken, die gemaakt is om zonder schrik te wezen” (vers 24). op de aarde; letterlijk staat er: op het stof, dus in de stoffelijke wereld.

In de hemel ligt het anders; daar heeft hij niet alleen zijns gelijken, daar bevinden zich zelfs zijn meerderen. Immers, van de aardse mens is gesproken: Stof zijt gij en tot stof zult ge wederkeren, maar tot de nieuwe mens kan gezegd worden: geest zijt ge en tot de Geest (van uw Maker) zult ge wederkeren, en die tweede mens zal heersen over al wat stof is. Zoals tot Sion de oproep klinkt: Schud het stof van u af.

“Hij is koning over alle trotse dieren”, zo besluit vers 25; eigenlijk staat er: over alle zonen der brutaliteit, alle zonen van de trots. Dit woord voor trots komt slechts twee­maal in het oude testament voor, en wel uitsluitend in het boek Job. In Job 28 vers 8 (Job 28:08) wordt vermeld dat de zonen van de trots het pad der wijsheid niet betreden hebben.

Nu is trots, hoogmoed vanouds bekend als de oerzonde van Lu­cifer. In dat verband is het des te meer typerend dat dit beest het koningschap blijkt te bezitten over alles wat zich verheft, alles wat brutaal en onbeschaamd is.

Hiermee heeft God voor Job de sluier opgelicht en hem de achtergrond getoond, waarom de diepte zich zo roert, waarom de oervloed zich verheft tegen hem, de mens naar Gods ge­dachte.

Daarop komt Job met zijn reactie: “Ik erken (of ik heb erkend) dat Gij alles vermag en dat nooit een ontwerp voor U te steil is” Job 42 vers 2 (Job 42:02). Het NBG vertaalt hier: en dat geen uwer plannen wordt verijdeld. Het grondwoord betekent echter: steil of ontoegankelijk zijt.

Verwantschap met de torenbouw van Babel

Het is bijzonder interessant dat het werkwoord in exact deze vorm slechts tweemaal, in heel het oude testament voorkomt, namelijk hier in Job 42, en daarnaast alleen nog in de ge­schiedenis van de torenbouw in Genesis 11, waar gezegd wordt dat niets van wat zij denken (ontwerpen) te doen, voor hen onuitvoerbaar zal zijn: niets is voor hen te steil, niets is voor hen ontoegankelijk. Dan wordt het beeld veel spreken­der: het gaat niet zo zeer om de onuitvoerbaarheid als wel om de ontoegankelijkheid: ze wilden immers doordringen in de onzienlijke wereld.

Frappant is ook dat beide teksten, in Genesis en in Job, de­zelfde woordstam gebruiken voor ontwerpen, respectievelijk ontwerp. Blijkbaar spelen de beide verzen op elkaar in. De torenbouwers vormden een eenheid en op basis van die eenheid verklaart God over hen dat niets voor hen ontoegankelijk zal zijn. Ze zullen zich, als ze zo doorgaan, zonder enige be­perking in de hemelse gewesten kunnen bewegen; niets is voor hen te steil, elke hoogte kunnen zij beklimmen.

Als we nu vanuit deze achtergrond de tekst, uit Job 42 be­zien, die blijkens het identieke woordgebruik een diepe ver­wantschap bezit met het torenbouwverhaal, dan komen we tot de vraag: wat heeft Job nu ontdekt? En dan kan het antwoord zijn: dat voor God geen gebied in de hemelse gewesten ontoe­gankelijk is. Met andere woorden: de weg die voor de toren­bouwers openlag maar die werd afgesneden, die weg ligt open voor God en die weg gaat hij nu openen voor Job.

Er loopt nog een lijn naar een andere tekst, die in dit ka­der bijzonder gaat spreken, namelijk Jeremia 33 vers 3 (Jer. 33:03), waar God toezegt: “Ik zal u grote en ondoorgrondelijke dingen melden, die gij niet kent”. Letterlijk staat er: grote en ontoegankelijke (of steile) dingen. En juist in verband daarmee treffen we weer het woord ‘kennen’ aan; dingen die gij nog niet kent, terwijl Job verklaart: ik ken of ik erken dat niets te steil is voor U.

Zo vullen deze teksten elkaar aan; Gods bedoeling is, het ontoegankelijke te melden.

De vernieuwing van Jobs gedachten

Dan klinkt daar de vraag: “Wie is het toch, die het raads­besluit omsluiert zonder verstand?” (vers 3). Zonder ken­nis, staat er eigenlijk. Job had geen kennis van de raad Gods. Daarmee zijn we terug bij het begin van de rede Gods in hoofdstuk 38: “Wie is hij, die de raad verduistert met woorden zonder kennis?”

Job stemt hiermee in en komt tot de belijdenis: “Daarom, ik verkondigde (eigenlijk: ik vermeldde, hetzelfde geladen woord als in Jeremia 33: Ik zal vermelden), zonder inzicht, dingen, mij te wonderbaar en die ik niet begreep” (letter­lijk: die ik niet kende; opnieuw keert het motiefwoord ‘kennen’ terug).

Dingen, mij te wonderbaar. Een wonder is in het Hebreeuws eigenlijk het ontrukte. Het veronderstelt dat God iets aan de hand van de vijand ontrukt. En Job had immers nog geen oog voor de werkingen van de machten in de geestelijke we­reld: hoe God bezig is een mens en een schepping aan de greep van de duisternis te ontrukken, dat was voor hem een verborgen zaak. Dat lag buiten zijn gezichtsveld.

Thans echter kan hij vaststellen: “Met het horen van het oor heb ik U gehoord, maar nu heeft mijn oog U gezien”. Een nieuwe fase is ingegaan, de geestelijke wereld is voor hem ontsloten.

“Daarom herroep ik”, zegt Job; in wezen staat er: daarom verwerp ik. Dat wil zeggen: hij verwerpt zijn beperkte ge­dachten, waarin hij God aanklaagde en ter verantwoording wilde roepen.

Jobs overgang naar het rijk van de Geest

Het slot van vers 6 zegt: “Ik doe boete in stof en as”. Nu kan men deze uitspraak opvatten in die zin dat Job ver­klaart: ik geef mijn protest tegen God op. Het gevaar is echter niet denkbeeldig dat op deze manier de drie vrienden toch nog gelijk schijnen te krijgen. Eindelijk komt Job nu tot de stap waar zij steeds op aangedrongen hebben: hij gaat over tot schuldbekentenis.

Het werkwoord echter dat hier gebruikt is, kan twee beteke­nissen hebben: ik heb berouw, maar ook: ik troost mij of ik ben getroost. Houdt men de eerste betekenis aan, dan komt men tot de gedachte: ik heb berouw van mijn kortzichtigheid, geen berouw over de misdaden die de drie vrienden hem wilden aanwrijven, geen berouw over zijn vragen, maar berouw over de woorden die hij gesproken heeft vanuit onkunde, vanuit gebrek aan inzicht, vanuit een niet verstaan van de dingen achter de dingen.

Stof en as is in dit geval louter de plaatsbepaling: Job be­vindt zich immers op dit moment in (letterlijk: op) stof en as, aanduiding van de mesthoop waar hij gezeten is.

  1. A. H. de Boer volgt de tweede betekenis van het woord: ik troost mij over een periode van rouw. Stof en as is in dit verband omschrijving van de tijd waarin Job in droefheid en treurnis terneer heeft gezeten. De Aramese parafrase, de Targum, heeft een weergave met een soortgelijke strekking: ik troost mij over mijn zonen, die stof en as zijn. Job heeft zijn rouw verwerkt en hij ziet een nieuw perspectief. Vanuit dit uitgangspunt wordt het mogelijk de zin als één geheel te lezen: ik verwerp en troost mij over stof en as, of ik doe afstand van en ben getroost over stof en as.

Met andere woorden: Job verklaart: de stof en as-periode laat ik achter mij. Elifaz had in hoofdstuk 4 vastgesteld dat de grondslag van de mens gelegen is in het stof. En in Job 30 vers 19 (Job 30:19) had Job moeten uitroepen: “Hij heeft mij in het slijk geworpen, en ik ben gelijk geworden als stof en as”.

Nu echter weet hij: dit is voorbij. Geen stof en as meer, maar mijn oog heeft de Koning aanschouwd, mijn oog heeft in de geestelijke wereld mogen blikken, nu ben ik opgetrokken boven stof en as.

Een ander rijk is ingegaan, een ander licht is opgegaan, een nieuw domein ging voor mij open, een nieuw terrein is nu ontsloten.

Het tijdperk van stof en as wordt afgesloten. Van de geval­len Lucifer heet het in Ezechiël 28 vers 18 (Ez. 28:18): “het vuur heeft u ver­teerd, het maakte u tot as op de aarde”. En Maleachi vermeldt: “Gij zult de goddelozen vertreden; want zij zullen as worden onder de zolen uwer voeten op de dag die Ik maken zal, zegt de Heere der heirscharen” Maleachi 4 vers 3 (Mal. 04:03). Zo wordt Job boven het stof verheven, om niet langer terneer te zit­ten in aarde en as, doch om over te gaan in het rijk van de geest.

Job wordt voorbidder voor zijn vrienden

Dan komt de epiloog; daarin krijgen de vrienden tot tweemaal toe van Godswege te horen dat zij niet recht van Hem gespro­ken hebben: het hier gebezigde woord betekent: het vast­staande, het rechte, de waarheid.

Job daarentegen wordt tot viermaal toe genoemd: mijn knecht. Hij mag voorbidder worden voor de vrienden, tussentreder: de mens die recht, waarheid aangaande God gesproken heeft en die vanouds de taak van voorbidder al kende (zie hoofdstuk 1 vers 5), die nu bovendien ingeleid is in de geestelijke wereld, is degene die geschikt is om deze opdracht te vervul­len .

We kunnen derhalve instemmen met de woorden van K. H. Miskotte: Zo zien wij dat de ware deemoed niet ontstaat bij de- genen die kruipen onder de rechtvaardige god hunner verbeel­ding, maar bij de man die weigert te buigen, weigert zijn geweten te verkrachten.

De vrienden kennen alleen wat Miskotte noemt: de Afgod der vergelding. Daartegenover heeft Job gesteld: ik zie niets van het recht Gods, ik zie alleen maar de macht van God, een macht die niet anders schijnt te zijn dan het recht van de sterkste.

Met dit dualisme van macht en recht kan men op de duur niet leven. God heeft zijn knecht uitgetild boven deze nevelen, en wel volgens het principe dat Job zelf, wellicht onbewust profetisch, heeft uitgesproken in hoofdstuk 14: “Gij doet uw ogen open over zulk een wezen en Gij brengt mij in een rechtsgeding met U” (vers 3).

God en mens gaan zich samen opstellen

Dat is heerlijkheid: God doet zijn ogen open over de mens; dat is veel grootser dan Job op dat moment kon beseffen. Gods ogen gaan over het mensenkind, ja met aandacht, met zorg. Gods ogen zijn geen dwalende ogen, geen flakkerlichten. Gestage aandacht, louter begrip, zuiver oordeel, bran­dende liefde zijn bij Hem van eeuwigheid.

En God brengt Job inderdaad in een rechtsgeding. Maar anders dan hij kon vermoeden: niet dat God zich gaat keren tegen de mens, maar dat God en mens samen zich opstellen tegen de vorst der duisternis, tegen de aanklager der broederen. God betrekt de mens in het geding dat-Hij voert tegen de Hinderaar. Zo worden God en» mens twee getuigen. Daarin ligt de waarde van de mens. God nodigt hem uit: getuig met Mij mee.

Dan zullen wij samen het rijk der duisternis doen weten dat mijn wezen waarachtigheid is, rotsvast, en dat in Mij geen onrecht is te vinden.

Job wordt deelgenoot van Gods heerlijkheid

God brengt een keer in het lot van Job; of beter: God doet een wederkeer keren voor Job. Hij ontvangt een dubbel deel: de Heere vermeerderde al hetgeen Job gehad had tot dubbel zoveel.

“En de Heere zegende Jobs laatste meer dan zijn eerste” Job 42 vers 12 (Job 42:12): zo zal het ook gaan met de gemeente.

Opmerkelijk is dat over de drie dochters van Job gemeld wordt: haar vader gaf haar erfdeel onder haar broederen. Hier zien we reeds een heenwijzing naar het nieuwe verbond, waarvan geldt: in Christus is noch man noch vrouw, maar gij zijt allen zonen en erfgenamen.

“En Job leefde na dezen honderd en veertig jaren”: zo ein­digt het boek geheel in de stijl van Genesis. Zo wordt Job geplaatst in de gang van de oergeschiedenis, als een aarts­vader, als een mens die geschiedenis maakt.

Vier geslachten mag hij aanschouwen; niet de vloek tot in het derde en vierde geslacht, maar het heil en de heerlijk­heid van God.

In het gesprek met God ontvangt de mens zijn inzicht en God leidt hem in het rechtsgeding met de machten in. En in dat rechtsgeding vindt de mens zijn waarde.

Als een seinpaal op een bergtop

Zo is voor de woorden en de strijd van Job een gedachtenis gesticht in de hemelen. Hij was een rechtvaardige, dat wil zeggen: een mens die zijn bestemming openbaar maakt te mid­den van de overheden en machten in de hemelse gewesten.

De bestemming van Job als mens Gods werd inderdaad openbaar. Job besefte dat hij zelf een teken en sein geworden is van de Verborgenheid, teken van de onzienlijke wereld, èn teken in de onzienlijke wereld, overgebleven, om het met de woorden van Jesaja te zeggen, als een seinpaal op een bergtop.

Zo leert het boek Job ons: gij behoeft niet als een kameel ’o zijn, een suffe woestijnganger beladen met de zware pak­ken ener levenloze overlevering, ener loden leer. Ge zoudt God lasteren, indien gij alle dode wijsheid niet van u wierpt. Wees geen kameel, worstel veeleer als een leeuw, strijd om uw eigen innerlijke, persoonlijke zekerheid. (Om nog eenmaal Miskotte te citeren). Waag de strijd des ge­loof s, waag en worstel en wordt een teken in de hemelen. Want God doet zijn ogen over u open.