Selecteer een pagina

Levend Geloof – 255

Levend geloof 1985.01 nr. 255

De doorbraak van het zoonschap door Jan W Companjen

God, onze Heiland, wil dat alle mensen behouden worden en tot erkentenis der waarheid komen. Want er is één God en één middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus, die zich gegeven heeft tot een losprijs voor allen” (1 Tim. 02:04-06).

Gods wil duidelijk geopenbaard

Wij beginnen dit jaar, dat voor de vooruitgang van het volle evangelie een belangrijk jaar wordt, met een klaar en duidelijk stuk evangelie dat niet mis te verstaan is. God, de Vader, en Jezus Christus, de Zoon, willen, ja streven daar met ‘goddelijke energie’ naar, dat alle mensen gered worden en, wat nog veel meer is, tot de kennis van de waarheid zullen komen. Dat laatste is noodzakelijk om te kunnen opwassen tot het zoonschap Gods.

Zolang de mens nog ‘zoekende’ is vraagt hij zich af: wat waarheid? wat is waar en wat is onwaar? Waar vind ik het ware leven en wat is het ware leven? Ons antwoord is: Gods woord is de waarheid, de zin van het ware leven is Jezus Christus. Hij is de weg naar dat ware leven en Hij zegt ons de waarheid om tot dit volle leven te komen. Jezus is het vleesgeworden woord van God. Hij kocht ons vrij uit de macht van satan en Hij wil ons door zijn Geest leiden naar de volle waarheid. Jezus zei daarvan, zie onder andere Johannes 8 vers 31 en 32 (Joh. 08:31-32)): Als gij in mijn woord blijft, zijt gij waarlijk discipelen van Mij en zult gij de waarheid verstaan en de waarheid zal u vrijmaken.

Jezus was één Geest met God de Vader en daarom kon Hij handelen en wandelen naar de wil van God. Hij had God tot Vader en deed de werken Gods doordat zij één waren. De Geest der waarheid zal ons er naar toe leiden dat wij ook zo één worden met de Vader en de Zoon. De heilige Geest is ons daartoe gegeven er dat legt de verantwoording op ons dat wij in de geest van Christus gaan wandelen. (Joh. 14:17 en Joh. 15:26 en Joh. 16:13) zegt dat de heilige Geest de Geest der waarheid is, dat die Geest in ons zal zijn en dat die Geest Gods werk in ons zal uitwerken, zoals dat ook in Jezus Christus, als eerstgeborene van vele broeders en zusters, uitgewerkt is. Ons denken zal daarom dan ook aangepast moeten zijn aan deze werkelijkheid dat Jezus Christus in ons, de hoop der heerlijkheid is. Hij is het, Zijn Geest in ons is het, die de waarheid in ons volmaakt. Dit is hét evangelie van Jezus Christus en dat is voor ons bestemd. Dat evangelie herstelt en vernieuwt alles wat door de duivel beschadigd en overweldigd is.

Medearbeiders van Gods herstelplan

Bij dat herstel mogen wij medearbeiders zijn, wij zijn immers leden van het lichaam van Christus? Het gedragspatroon van Jezus; Christus als Gods Zoon, is daarbij onze waarheidsspiegel, want zoals Christus zich als Gods Zoon openbaarde, zo heeft Hij ook u en mij gedacht. De schepping zal verlost worden uit de macht van satan. Van deze wil van God, heeft Jezus dan ook op de vastgestelde tijd het bewijs geleverd en daarvan getuigenis afgelegd. Hij als hoofd en wij als zijn lichaam mogen samen daartoe verder op weg gaan. Daarbij zullen wij waarlijk mens worden. Een rijke schakering van allerlei mensen met ieder een eigen opdracht in Zijn Koninkrijk. Het daarnaar toegroeien is op zich al een feest. Van Jezus zelf staat daar ook van dat Hij opwies en toenam in wijsheid en grootte en genade bij God en mensen.

Bij het openbaar worden van de zonen Gods hebben wij vaders in het geloof nodig. Eén van de kenmerken van een goede natuurlijke vader, bestuurder van het gezin, is toch wel dat hij de wil of de wens heeft dat zijn kinderen het net zover of nog verder zullen brengen dan dat hij het zelf gebracht heeft. Nu is er voor het geestelijk vader- en zoonschap geen bepaalde leeftijd nodig, maar wel het kenmerk of iemand volwassen is of niet, of hij een goed bestuurder is. Ook voor de andere bedieningen in het Koninkrijk van God is een zelfde instelling nodig. Het gaat bij een apostel, herder of leraar er niet om of hij of zij mooi spreekt of het woord Gods uitlegt; het gaat erom dat zij de instelling hebben tot opbouw en toerusting. Dat zij er op in gesteld zijn dat ‘leken’ koningen en priesters worden en dat zij als zodanig kunnen functioneren. Het is ook met deze dingen zo gesteld dat wij tot de volle waarheid moeten komen.

Is er ruimte voor de Geest?

God de Vader is een verhoorder der gebeden. Dat hebben velen van ons zeer zeker in hun leven al wel ervaren. Toen wij zo’n 25 a 30 jaar geleden in Nederland weer opnieuw gingen bidden voor uitstortingen en vervullingen met de heilige Geest, ging het gebeuren. Duizenden gelovigen werden vervuld met de heilige Geest. Predikanten, ambtsdragers, maar nog veel meer gewoon kerkvolk (herders in de velden), werden vervuld met de heilige Geest en riepen uit: Dit is het waarover in Handelingen 2, 10 en 19 gesproken wordt. Zij kwamen tot de erkenning dat het woord Gods waar is en ook nu, in deze eeuw, volkomen geldig is voor een ieder die tot erkenning der waarheid komt.

wereld heeft nog nooit de Geest van Christus zo hard nodig gehad als nu. Het is daarom dan ook zo diep treurig dat er nog steeds Schriftgeleerden zijn die precies weten waar Christus geboren wordt, maar de weg naar Hem toe afbakenen en tot ontoegankelijk of gevaarlijk gebied verklaren. Jezus waarlijk leren kennen, God de Vader waarlijk leren kennen, kan niet anders dan door de vervulling met de heilige Geest. Die Geest kan ons leiden tot de volle waarheid en tot de volmaaktheid. Die Geest zal dan ook bij ons en in onze samenkomsten de volle ruimte moeten hebben. Toen de Geest Gods over zoveel kerkvolk werd uitgestort, wist de kerk er geen raad mee. Organisatie en voorvaderlijke overleveringen stonden’ niet toe dat Gods Geest weer ging werken door mensen en dat die Geest die mens gebruikte naar Zijn wil.

Nu we zoveel jaren verder zijn is er weer heel wat gebeurd in de onzienlijke wereld. De mens Gods is aan het opwassen en komt tot. de erkentenis der waarheid. Ook van het lichaam van Christus kan gezegd worden dat zij toeneemt in wijsheid, grootte en genade (Luc. 02:52). In de jaren ’60 en ’70 groeide de geestelijk geworden christen uit de kerk (kerker). Hij liet het huis der dienstbaarheid achter zich en ging op weg naar het beloofde land. Men rook de vrijheid en ging aan het schatgraven. De schat in de akker werd gevonden en een nieuw tijd brak aan waarin men tot het besef kwam en komt dat het gaat om de waarheid dat Christus gestalte in ons krijgt en dat we geroepen zijn om allen op te wassen tot alle volheid Gods. Wij zien het woord uit (Ef. 04:01-16) waar worden. Wij zien steeds duidelijker dat éne lichaam, die éne Geest, één Heer, één geloof, één God en Vader van allen, die is boven allen en in allen.

Het lichaam van Christus krijgt gestalte

Christus is opgevaren om alles tot volheid te brengen. Evangelisten, herders, leraars, apostelen en profeten werden gegeven tot opbouw van het lichaam van Christus. Nu wij zo direct met deze dingen te maken hebben, moeten wij ons afvragen of de gemeenten van Christus nu wel in staat zijn dit op te vangen of zullen zij ook moeten aanzien dat zij die de waarheid zijn gaan onderkennen, zullen uittrekken om de weg des Heren te kunnen gaan. Het volwassen worden van de gemeente Gods als lichaam van Christus vraagt ruimte, vraagt inzicht en alléén maar toezicht om bij ontsporing te kunnen ingrijpen. In (Openb. 01:06) lezen wij dat Christus ons tot een koninkrijk, tot priesters voor God de Vader gemaakt heeft. Dat is een algemeen priesterschap en de waarheid daarvan zullen we ook moeten leren verstaan.

Het uitgroeien tot volwassenheid geeft vreugde en blijdschap omdat wij gaan zien dat de gekochten des Heren op eigen benen kunnen gaan staan. Zij zijn van afhankelijke kinderen, zelfstandige gelovigen geworden en weten waarover het gaat in (Ef. 04:13). Zij zijn op weg naar de volle kennis en de éénheid door het geloof in Jezus Christus. Dat is wat anders dan het met elkaar eens zijn over een bepaalde gedachte, of het er over eens zijn op een bepaalde manier samen te komen, of het als gemeente elkaar verdragen door dik en dun als zijnde een stukje van het lichaam van Christus. De tijd is daar dat wij persoonlijk weer zullen gaan handelen naar Zijn wil. Dan zijn wij als een boom die staat aan frisse waterstromen en dan zullen wij tezamen verblijd zijn om alles wat Hij door ons doet.

Als wij Hem de ruimte geven zal het goed gaan, dan zullen wetten en wetjes geleidelijk wegvallen, omdat de wet van Christus in ons dit mogelijk maakt. Indien deze dingen geschieden dan is het Mozes-tijdperk voorbij. Dan heeft Hij Zijn wetten in ons hart gelegd en die in ons verstand geschreven. Voorgangers, oudsten en alle andere kinderen Gods, zullen wij zo 1985 verder intrekken? In het geloof dat Hij dit jaar ons op machtige wijze verder brengen zal. Het is dan niet meer onze wil, maar dan zal Zijn wil geschieden tot verheerlijking van Zijn naam. Dan kunnen wij allen zeggen: Ja Heer, ‘ik’ wil dat ieder mens verlost en gezond is en dat ieder tot de grote waarheid komt die er is in Jezus Christus onze Heer.

God roept u om uit te trekken, uit het duister tot het licht. Koningen met Hem te worden, in het Rijk door Hem gesticht’

 

Vriéndschap in afhankelijkheid door Gert van de Kamp

“Gij zijt mijn vrienden, indien gij doet, wat Ik u gebied. Ik noem u niet meer slaven, want de slaaf weet niet, wat zijn heer doet: maar u heb Ik vrienden genoemd, omdat Ik alles, wat Ik van mijn Vader gehoord heb, u heb bekend gemaakt” (Joh. 15:14-15).

Deze teksten staan in een hoofdstuk waarin heel duidelijk eenheid geïllustreerd wordt. Eenheid tussen Jezus en zijn vrienden, tussen Jezus en ons! U kent het beeld dan ook wel: “Ik ben de wijnstok en gij zijt de ranken”. De Heer gebruikt dit beeld om te laten zien dat Hij en zijn vrienden onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Tegen de gedachte van vandaag in, dat mensen vrij, zelfstandig, onafhankelijk moeten zijn, wordt hier bekend gemaakt: “Zonder Mij kun je niets doen”.

Volledige afhankelijkheid dus. Maar niet zomaar van iemand, maar van de Zoon van God. Waarom? Om zelf ook deel te hebben aan dat zoonschap. Om op die manier een doelmatig leven te leiden. Dit is geen negatieve afhankelijkheid, waar iemand wat tekort komt. Dit is afhankelijkheid in de positieve zin van het Woord. Afhankelijk zijn van Jezus is pure noodzaak om te kunnen leven.

Vriendschap met Jezus ontstaat op basis van zijn Woord. Omdat Hij ons alles bekend gemaakt heeft, laat Hij ons niet in het ongewisse. Het is een open relatie. We weten nu waar we aan toe zijn. We weten hoe de Vader is, wat zijn plan is met de wereld, met ons. Dat heeft Jezus ons verteld. In deze relatie is geen plaats voor geheimen. Er is sprake van een steeds dieper wordende relatie, waarin Jezus ons door zijn Woord steeds meer vervolmaakt. Er is vriendschap op gelijke voet, er is geen emancipatie nodig. Er is geen slaafse afhankelijkheid, want daar geldt: ‘Befehl ist Befehl’ en ‘er wordt voor je gedacht’.

In de relatie slaaf-heer is de dood te vinden. Een slaaf is namelijk niet meer dan een machine, een soort robot. Een vriend daarentegen vertelt je alles en je kunt blij zijn over wat er gebeurt.

Jezus is een vriend van ons. Dat mag je elke dag van je leven bewust ervaren. Hij staat naast je. Wat is er eigenlijk fijner om te zeggen: Heer, dank U wel dat U mijn vriend bent!

 

Op hoger grond (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Heer, plaats me in de koelte van Uw Koninkrijk,

Daar wil ik helen, daar wil ik me laven,

Daar zult U Uw beloften aan mij staven

en kan ‘k gebiedend zeggen: ‘boze machten, wijk!’

 

Ik wil U vragen, Heer: Doorlicht me met Uw Geest

en wijs me aan, wat ik nog af moet leggen:

Heer, ELKE steen, wilt U ’t me duidelijk zeggen,

 ‘k Wil met een vlekk’loos kleed U naad’ren op het feest!

 

Wanneer ik in die koelte rustig met U ga,

me elke dag, elk uur bewust ben, Vader,

Dat U mij maakt van hoorder ook een dader,

Dan juich ik: Heer, mijn God heb dank! halleluja!

 

De profeet Zacharia door Klaas Goverts – 8 –

Het gezicht over de kandelaar

In het vierde hoofdstuk gaat het over de kandelaar. Dit gezicht heeft voor de profeet een bijzondere betekenis, hetgeen blijkt uit het feit dat het niet zoals de andere visioenen wordt ingeleid met: ik zag, of hij liet mij zien, of ik hief mijn ogen op en zag, maar hij vertelt uitdrukkelijk hoe de engel, de bode Gods, hem wekt, en hij vergelijkt dit met een gewekt worden uit de slaap. Blijkbaar waren er pauzes in het ontvangen van de nachtelijke openbaringen en het naderen van een nieuw beeld ervaart hij als een wakker geroepen worden.

Het beeld van de kandelaar doet ons denken aan het boek Leviticus, waar we een schitterende typering vinden: “En de Here sprak tot Mozes, zeggende: Gebied de kinderen Israëls, dat zij tot u brengen zuivere gestoten olijfolie voor de luchter, om de lampen gedurig lijk aan te steken. Aaron zal die voor het aangezicht des Heren gedurig lijk toe richten, van de avond tot de morgen, buiten de voorhang van de getuigenis, in de tent der samenkomst; het is een eeuwige inzetting voor uw geslachten” (Lev. 24:01-03). Het accent valt op het duurzame: tot driemaal toe horen we het woord ‘gedurig lijk’ in de eerste vier verzen. Letterlijk zegt het tweede vers: om een duurzame lamp te verhogen, of te doen opgaan. Vers vier herhaalt de grondgedachte: Op de zuivere of reine kandelaar zal hij de lampen toe richten voor het aangezicht des Heren, duurzaam. Het slotwoord van de perikoop is opnieuw het geladen woord: duurzaam.

Van de avond tot de morgen

Die duurzaamheid wordt nader geconcretiseerd in de uitdrukking: van de avond tot. de morgen. Dat is de periode van de duisternis, als alle zonlicht de mens heeft verlaten. Zo ook: in de nacht van de geschiedenis zal aar de kandelaar zijn, de menora, de lichtdrager. Van de avond tot de morgen, van die avond tot die morgen, waar het eerste scheppingsverhaal over spreekt: er geschiedde avond en er geschiedde morgen, de avond van de inkeer en de verstilling, de morgen waarin God en mens opstaan om hun werk te doen. De avond van de Pésach en de morgen van Pasen, de avond waarin het lam werd geslacht en de morgen van de opstanding.

Van die avond tot die morgen, toen de leerlingen van de Meester zwoegden op het meer en Hij tot hen kwam in de vierde wake van de nacht, om als in een paasnacht sparend aan hen voorbij te gaan.

Van die avond tot die morgen, toen de leraar Israëls, Nicodemus, kwam om geleerd te worden vanuit de hemel, en hij vragen mocht stellen, zoals in de paasnacht het jongste kind de aloude vragen stelt, en de vader antwoordt; zo mocht de geleerde, van wie altijd maar weer werd verwacht dat hij antwoorden had, en wie had hem ooit onderwezen? zo mocht hij kind worden, kind aan de pèsachtafel, eenvoudig vragend kind, kind dat eindelijk vraag mag worden, kind dat eindelijk antwoord vindt. En op hetzelfde moment dat hij wanhopig (want hoe zou dat ooit mogelijk zijn? De geschiedenis is immers onherhaalbaar?) vraagt: Hoe kan een mens opnieuw de moederschoot ingaan als hij oud geworden is (en wat kan een mens oud zijn door alle pijn en moeite en het kennen van eigen niet op te heffen tekort) ? – op datzelfde moment is hij nu juist bezig datgene te doen waaraan hij wanhoopt: al vragende wordt hij kind en gaat hij de moederschoot  in die hij voor altijd achter zich-gesloten dacht. Van die avond tot die morgen is er voor die oude man tijd, volop tijd, om een droom te dromen, zoals dat voor de ouden voorzegt is, en hij zal ervaren dat voor hem de aloude pèsachvraag beantwoord wordt: Waarom is deze nacht anders dan alle andere nachten?

De kandelaar en de toonbroden

Van die avond tot die morgen mag hij daar zitten in het licht van de kandelaar, en hem wordt het brood getoond. Zo sluit het in Leviticus op elkaar aan: de kandelaar en de toonbroden. Want we moeten niet vergeten de Nicodemus in de paasnacht kwam, want het gaat over ‘zijn tekenen, die Hij deed’, op het Pascha, op het feest (Joh. 02:23) en daarnaar vraagt hij: niemand kan deze tekenen doen die Gij doet.

Zo is er meer tussen avond en morgen dan men vermoedt; er geschiedt heil van de avond tot de morgen, er is een weg van dood naar opstanding, er is een weg door het donker naar het licht, er is een terugkeer van een mens naar de moederschoot, er is een sparend voorbijgaan in de nacht.

Zo ontvangt Zacharia zijn gezichten tussen avond en morgen en dan, juist dan is daar de kandelaar, en als een kind is de paasnacht mag hij vragen stellen; daarom is het ook geen schande als hij zegt: “Mijn heer, wat zijn deze dingen? En de bode zei: Weet gij niet wat deze dingen zijn? En ik zeide: Neen, mijn heer”. En in het gedeelte vanaf vers elf opnieuw dit vragen, en ’ erkennen van eigen onkunde. Deze houding past hem, zo mag Zacharia zijn als een Nicodemus, als een pèsachkind, zijn naam betekent tenslotte: de HERE heeft gedacht, en in verband met het Pascha wordt gezegd: “Deze dag zal ulieden wezen ter gedachtenis” (Ex. 12:14) .

Het symbool van de ogen des Heren

Wat moet er verlicht worden? Er is sprake van zeven lampen met elk zeven pijpen, of buizen: dus komen we op zeven maal zeven lichtpunten, een volkomenheid van licht. We vinden hier het symbool van de ogen des Heren, zoals het tiende vers vermeldt: de zeven zijn de ogen des Heren, die het ganse land doortrekken (Statenvertaling), of de ganse aarde doorlopen (NBG). Nu moeten we erop letten dat in het Hebreeuws de uitdrukking ‘ de gehele aarde’ het slot vormt van de tekst; er staat dus: die rondtrekken in al de aarde. Al de aarde, daar valt derhalve het zwaarste accent op, dat klinkt door als de woorden van de tekst zijn weggestorven.

Aarde en land is in het Hebreeuws hetzelfde woord; het land staat model voor de aarde; het beloofde land is in dezen de beloofde aarde. Vers 14 eindigt eveneens met de woorden: al de aarde. Dat is het slotakkoord van het hele hoofdstuk. Nu dienen we te bedenken: hier is niet de gebruikelijke vorm voor Here: Adonai, gebezigd, maar een kortere vorm: Adon. Deze kunnen we wellicht het best weergeven met: Meester. God is de Meester van al de aarde.

De Adon van al de aarde

Doordat deze titel van God de afsluiting vormt van dit gezicht, komt het onderhavige beeld in bepaald verband te staan. De uitdrukking komt nog een keer bij Zacharia voor, namelijk in hoofdstuk 6, waar van de paarden vertelt wordt dat ze hun standplaatsen hebben bij de Here (Adon, Meester) van al de aarde (vers 5). Nu zijn er nog enkele plaatsen waar we deze vrij zeldzame omschrijving aantreffen; dat is bij de profeet Micha: “Gij zult vele volkeren verbrijzelen en gij zult hun rechtmatig gewin door de ban aan de Here wijden, en hun vermogen aan de Here (Meester) van al de aarde” (Micha 04:13). De term: in de ban doen, herinnert aan de dagen van Jozua, toen het volk het land binnengingen Jericho met al zijn schatten gebannen moest worden, dat wil zeggen: gewijd aan de Here.

We noemen nog een tekst: (Ps. 097:005) zegt: “De bergen versmelten als was voor het aanschijn des Heren, voor het aanschijn van de Here (de Meester) van al de aarde. Hier bevinden we ons in één van de Koningspsalmen, waar het eindtijd-koningschap van de Allerhoogste wordt bezongen (zie bijvoorbeeld vers 9: “Want Gij, Here, zijt de Allerhoogste over al de aarde”).

We vestigen de aandacht op nog een andere psalmtekst, waar we eveneens de naam Adon aantreffen: “Gij aarde, beef voor het aangezicht des Heren: beef voor het aangezicht van de Adon, van de Meester”, zo horen we in (Ps. 114:007). Weer worden hier de titel Adon en de aarde op elkaar betrokken. De aarde wordt opgeroepen, haar Meester te erkennen en te herkennen. Nu zet deze psalm dat appèl in een bepaald verband, namelijk de uittocht van Israël uit het land der benauwdheid en de intocht in het land der belofte: “de zee zag het en vluchtte, de Jordaan wendde zich achterwaarts” (vers 3). De doortocht door de zee en de doortocht door de Jordaan worden hier in één adem genoemd. Zo betoont God zich de Meester van al de aarde.

Het herstel van Gods eigendomsrecht

En hiermee komen we terecht bij dat magistrale gebeuren in het boek Jozua, waar de zonen Israëls de beslissende grens overtrekken: de rivier de Jordaan. En dan staat er in (Joz. 03:11): “Ziet, de ark des verbonds van de Here (Meester) van al de aarde trekt voor u over, de Jordaan in. Hieraan zullen zij weten dat de levende God in hun midden is en de vijanden voor hen uit verdrijven zal”. En dan klinkt het in het dertiende vers nogmaals: “De priesters die de ark van de HERE, de Here (Meester) van al de aarde, dragen”. De zee en de Jordaan vertegenwoordigen de ganse aarde, die betrokken raakt bij hetgeen God verricht ten behoeve van zijn volk.

Zo heeft de naam ‘Meester van al de aarde’ zijn wortels in de geschiedenis van het beërven van het nieuwe land, de nieuwe aarde. We zouden in dit verband ook nog kunnen denken aan de uitspraak van Jesaja: “God der ganse aarde zal Hij genoemd worden” (letterlijk: God van al de aarde zal Hij geroepen worden, (Jes. 54:05). Als we de gedachte samenvatten, komen we tot de slotsom: Meester der ganse aarde, dat heeft te maken met het herstel van het eigendomsrecht Gods. Juist waar de aarde in verkeerde handen is, in de handen van de Kanaänieten (Jozua 3) , in de handen van Babel (Jesaja 54), onrechtmatig bezit (Micha), kortom in de greep van grote machten (wie zijt gij, grote berg? (Zach. 04:07), juist daar moet de naam uitgeroepen worden: Meester van al de aarde.

De twee zonen van de olie

Nu is er sprake van twee olijfbomen, in het derde vers, en zij keren in het elfde vers terug. In vers 3 horen we dat ze zijn boven de kandelaar, de ene rechts en de andere links van de oliehouder. In vers 14 wordt deze gedachte als volgt toegepast: “Zij zijn de twee gezalfden (letterlijk de twee zonen van de olie) die voor de Here der ganse aarde staan”. Hier staat exact: staande boven de Meester van al de aarde. Ze zijn niet gesitueerd voor Hem, maar boven. Hem. Boven iemand staan is een vaste term voor de houding van een ondergeschikte: de heer zit en de dienaar staat, vandaar dat de dienaar zich, strikt genomen, boven zijn heer bevindt. De beide gezalfden zijn derhalve knechten van God, speciaal in zijn ambt als Meester van de aarde. Eén staat aan zijn rechterzijde en één aan zijn linkerzijde; dit vernemen we tweemaal, in het derde en het elfde vers.

Dit doet ons denken aan de moeder van de zonen van Zebedeüs, die tot Jezus kwam met het verzoek: “Zeg dat deze mijn twee zonen mogen zitten, één aan uw rechterzijde en één aan uw linkerzijde in uw koninkrijk”, waarop de Meester verklaart: “Mijn beker zult gij wel drinken, maar het zitten aan mijn rechterzijde en linkerzijde staat niet aan Mij te geven, maar het is voor hen, dien het bereid is door mijn Vader” (Matt. 20:21-23). Zij zijn de uitvoerders van Gods raad. Met de twee gezalfden zijn bedoeld Jozua en Zerubbabel, het priesterschap en het koningschap.

Wie is werkelijk gezalfd?

Wanneer we horen van olijfbomen, dan worden we herinnerd aan het beeld uit Psalm 52, waar David  profetisch over zichzelf zegt: ‘Maar ik ben als een groenende olijfboom in het huis van God” . David spreekt dit uit in een intense strijdsituatie, als aan alle kanten zijn leven bedreigd wordt. Dan getuigt hij van de innerlijke zalving, die hem niet ontroofd kan worden. Deze olie is onaantastbaar. Wat beroemt gij u op het kwade, gij geweldige? zo vraagt David zijn tegenstander, en zelf verklaart hij dat hij zijn knecht niet zoekt in geweld, maar in vertrouwen: ik vertrouw op Gods goedertierenheid. Evenzo staat in Zacharia 4 de olie van de Geest tegenover de kracht en het geweld van de vijand.

Als we willen zien wat een gezalfde in wezen is, dat? zullen we onze blik richten op Jezus; gezalfde zijn,, dat bemerken we bij Hem, dat houdt in dat een mens zich werkelijk volstrekt ter beschikking stelt. Het is zeer beslist geen pretentie; wat dat betreft kunnen we leren van Jezus want Hij verbood ten strengste tegen iemand tijdens zijn leven op aarde te zeggen dat Hij de Christus, de gezalfde was. We kunnen ons nooit op enige wijze laten voorstaan op onze zalving; we worden gezalfd tot dienstbetoon en niet tot een status. Alleen wie beschikbaar wil zijn voor God en voor zijn broeder, zal een gezalfde kunnen zijn. Hij zal zijn net als David, die te midden van druk en weerstand toch beschikbaar bleef; hij zal zijn als Jezus, die altijd één doel voor ogen hield: niet dat men Hem koning zou maken; dat ontweek Hij juist; maar zijn ene doel was: beschikbaarheid.

De voltooiing van het huis Gods

“Wie zijt gij, grote berg? Voor het aangezicht van Zerubbabel wordt gij een vlakte” (Zach. 04:07). “Hij zal de gevelsteen doen uitgaan” , of de hoofdsteen; dat wil zeggen: de tempel komt gereed in zijn dagen. Dan vervolgt het NBG: “onder het gejubel: heil, heil zij hem!” Genade, genade, staat er. Daar blijkt zonneklaar: van het begin tot het eind is de bouw van het godshuis een zaak van genade. De hoofdsteen is de sluitsteen; Rudolph merkt op dat de weergave met gevelsteen onjuist is omdat een tempel geen gevel heeft maar een plat dak. De bouwlieden laten een plek vrij waar Zerubbabel als leider van het hele project de laatste steen mag invoegen.

Vers 9 haakt daarop in en vertelt over de handen van Zerubbabel: “zijn handen hebben dit huis gegrondvest, zijn handen zullen het ook voltooien” . Hier wordt een vrij zeldzaam woord gebruikt voor voltooien, een term die eigenlijk betekent: afsnijden, beëindigen. Zoals men een draad afsnijdt wanneer men klaar is met weven.

“Want wie veracht de dag der kleine dingen?” (vers 10). Dan vervolgt het NBG: “Zij zullen zich verblijden, als zij het paslood zien in de hand van Zerubbabel” . Het is ‘échter hoogst onwaarschijnlijk dat de opperste regeringsbeambte persoonlijk met het paslood rondgaat om te controleren of de muren wel recht staan. Er staat eigenlijk: ze zullen zich verheugen als ze de steen der afzondering, de steen der uitzondering, de steen der scheiding zien. Bedoeld moet zijn dezelfde steen waar vers 7 over sprak: de sluitsteen, hier genoemd de afgezonderde steen, die reeds apart gelegd was om voor dat doel gebruikt te worden.

De sluitsteen van de ware tempel

Wellicht is er nog een diepere zin gelegen in de uitdrukking: steen der afzondering. Dit is de sluitsteen en we weten dat de sluitsteen van de ware tempel is: Jezus. Hij is ook de steen der afzondering of der onderscheiding, want juist door Hem is dit huis onderscheiden van alle andere tempels. Er zijn tempels in menigte, maar het waarmerk van het ware godshuis is: “Jezus, de nieuwe mens. Zonder Hem is elke tempel, hoe kunstig en schoon ook, niet meer dan een stuk religie, een monument. Alleen waar Hij de sluitsteen is, daar is sprake van een godshuis in de ware zin des woords. En dan bedoel ik niet: waar Hij voorkomt in de geloofsbelijdenis of waar wij menen het volle evangelie te bezitten, maar daar waar het mens-zijn van Jezus aanwezig is in mensen. Dat wil zeggen: het mens-zijn in ontferming, in betrouwbaarheid. De steen der afzondering is in wezen het nieuwe mens-zijn, de nieuwe ‘adam’, de barmhartigheid. Daarin onderscheidt het huis Gods zich van alle andere bouwwerken.

Dat lijkt voor het oog van de machthebbers een dag van kleine dingen; een dag waarop ontferming wordt betoond, een dag waarop een mens wordt opgericht. Maar wat in de ogen van machtigen klein is, dat is groot voor God.

Gods grote geheim

Let op het contrast: grote berg – kleine dingen. En daartussen staat tot tweemaal toe het woord ‘genade’. De genade scheidt ons van de grote berg, en brengt ons in de dag der kleine dingen. Genade doet de grote berg verbleken; vaak zijn we nog zo onder de indruk van wat iedereen groot noemt, en we zien niet de Meester van de ganse aarde, die zo meesterlijk groot is in de kleine dingen.

Wie weet er nog van genade? Genade, dat is de moeder die zich over je heen buigt; genade, dat is dat een mens uit de ongenade wordt weggerukt, door een God die het niet laat bij wat het is. Genade is een God die kan huilen om een mens die niet meer weet wie hij is. Genade is een God die niet zal rusten voordat Hij zijn eenzaam mensenkind heeft- thuisgebracht. Genade is een God die het kleine niet veracht, maar die zegt met de woorden van Zacharia 13: Ik zal mijn hand tot de kleinen wenden (Zach. 13:07, Statenvertaling). Genade is Gods geheim in een genadeloze wereld. Wie haar herkent, is diep verrast: hij had nooit geweten dat hij daarvoor gemaakt was.

 

Van de redactie door Gert Jan Doornink

Bij het verschijnen van dit nummer is 1985 al weer enkele weken ‘oud’. De tijd gaat snel en het leven is, zoals Jacobus schrijft, een damp die voor een korte tijd verschijnt en daarna verdwijnt.. . Daarbij doelt Jacobus uiteraard op het tijdelijke, vergankelijke leven, wat we in een lichaam van vlees en bloed doorbrengen. Als kinderen Gods weten wij echter dat er een ander, onvergankelijk, verheerlijkt lichaam voor in de plaats zal komen. Het ’tijdelijke leven’, waar wij nu nog mee te maken hebben, vormt echter reeds een onderdeel van het nieuwe, eeuwige leven wat wij door geloof in Jezus Christus hebben ontvangen. Wij behoren ons bewust te zijn dat in dit leven grote beslissingen vallen. Dat begon met het aanvaarden van Christus. Daarbij werden we vanuit het rijk der duisternis overgeplaatst in het Koninkrijk van Jezus Christus. Maar bij die ene beslissing is het – als het goed is – niet gebleven.

Telkens weer worden we voor de keuze gesteld of we het nieuwe leven van Christus ook verder in ons leven gestalte willen geven. Daar wordt gehoorzaamheid voor gevraagd, dat wil zeggen de bereidheid geestelijk te groeien, zodat we ons als stabiele, volwassen christenen gaan openbaren.

De opdracht van “Levend Geloof” daarbij is ‘geestelijk voedsel’ aan te dragen, zodat wij niet stil blijven staan in ons geestelijk denken en leven, maar geactiveerd en gestimuleerd worden ons volledig in te zetten in dienst van Gods Koninkrijk. Geïnspireerd door Gods Woord en Geest hebben wij ook in 1985 weer véél stof tot schrijven! Hoe kan het ook anders met zo’n rijke boodschap! Wij willen doorgaan, ‘in goed gerucht en kwaad gerucht’, de boodschap van het Koninkrijk Gods te verwoorden in een voor iedereen begrijpelijke taal, daarbij rekenen wij vooral ook op de voorbede en steun van onze lezers en lezeressen! Want wie op compromisloze wijze de volle boodschap doorgeeft, zoals wij dat doen via “Levend Geloof”, heeft te maken met felle tegenstand uit het rijk der duisternis. Dit ontmoedigt ons echter niet, maar veroorzaakt juist dat wij op effectieve wijze onze geestelijke wapenen kunnen hanteren! En deze wapenen zijn, zoals Paulus zegt in 2 Korinthiërs 10, niet vleselijk, maar krachtig voor God tot het slechten van bolwerken!

 

Brieven door de redactie

Immanuel, God met ons

Broeder G. v. d. H, te Bilthoven reageerde op het artikel “Immanuel: God met ons” in “Levend Geloof” van december, speciaal op de bijgeplaat­ste tekening. Het deed hem denken aan een schilderij van Rembrandt waar ook een verkeerde voorstelling van zaken wordt gegeven: “Deze grote schildert hem als iemand, die besprenkeld wordt. Toen ik de conser­vator van het Utrechts museum schriftelijk vroeg hoe het komt, dat bijna altijd de doop verkeerd wordt gepenseeld, deelde hij mede dat de schilders op hun doeken de opvat­tingen van hun kerk (de R.K.) weergaven. Daarom ziet men Jezus altijd in het water staan en wordt zijn hoofd besprenkeld met wat druppels water, zoals de reformatorische kerken deze van Rome hebben overgenomen. Men dient daarom te spreken van Johannes de Besprenkelaar. Toch heb ik eens een stuk gezien van een schilder, die de Bijbel goed gelezen had, want hij gaf deze gebeurtenis weer, zoals de evangelis­ten het hebben opgete­kend. Maar ook het Avondmaal wordt onjuist weergegeven. Zelfs op het beroemde schilderstuk van Leo da Vinci zit de Heiland met Zijn jongeren aan een lange tafel, maar de Bijbel vertelt dat men aanlag.

In standbeelden en op het doek worden Bijbelse per­sonen en zogenaamde Roomse heiligen afgebeeld met een stralenkrans om het hoofd.

Zo viel mij bij het lezen van uw mooie artikel over Immanuel op, dat het kindeke Jezus licht uitstraalt. Hij was inderdaad een “licht tot verlichting der heidenen, maar dit zag men niet aan zijn uiterlijke verschijning. De profeet zegt zelfs, dat Hij geen gedaante noch heerlijkheid had. Maria heeft ook een soort stralenkrans, terwijl Jozef wordt afgebeeld als een oude man. Met de engelenkopjes is het één stuk fantasie. Trouwens dat zijn de meeste schilderijen. Niemand weet hoe Bijbelse figuren er uitza­gen, want er zijn ons geen afbeeldingen nagela­ten. Jammer, dat ook de naam Immanuel, die onder het plaatje staat, verkeerd is gespeld. (Een druk­fout – red.). Het is maar goed dat u de naam Immanuel hebt beschreven als de naam boven alle naam. In die naam zal alle knie in hemel en op aarde zich buigen. We zien hier al weer dat de geestelijke werkelijkheid niet is uit te beelden. U kunt zich nu wel voorstellen waarom ik op dit plaatje ben inge­gaan, hoewel ik met de uitbeelding, door uw weer­gegeven, volkomen instem” .

Naschrift redactie

 – Ter onderbreking van de vele bladzijden gedrukte tekst, plaatsen wij bij de verschillende artikelen zo nu en dan tekeningen die verband houden met het onderwerp. Omdat wij niet geïmponeerd zijn door al­lerlei abstracte tekeningen van deze tijd, lopen we natuurlijk het risico dat bij de ‘oude’ tekeningen die wij gebruiken, soms een geromantiseerde voor­stelling van zaken wordt gegeven. Dat was ook bij de kersttekening in het decembernummer het geval, hoewel de ‘stralenkransen’ rondom de hoofden van Jozef en Maria reeds wa­ren weggewerkt. We zijn het met de briefschrijver eens dat geestelijke werkelijkheden niet zijn uit te beelden. Overigens kan­nen ‘Bijbelse illustraties’ ook duidelijk een functie vervullen bij het overbren­gen van de boodschap, zoals dat ook bij film, to­neel, muziek, etc. het ge­val kan zijn, mits de waarheid van de Bijbelse boodschap niet wordt aan­getast .

Aangesproken door “De volledige mens” Broeder P. v. d. M. te Neitersen (West- Duits­land) schreef: “Van een broeder uit Holland kreeg ik enige exemplaren van “Levend Geloof”, dat is reeds meer dan een jaar geleden. Vanmiddag zocht ik naar een geschrift en kreeg deze bladen in han­den (4 stuks van ’81 en ’82). Ik las wat broeder Goverts over geest, ziel en lichaam schreef, het heeft me zeer aangespro­ken. Is het mogelijk het boekje “De volledige mens” te ontvangen? Tevens wil­de ik me een jaar abonne­ren op “Levend Geloof”, wanneer dit mogelijk is voor iemand die in Duits­land woont. Ik woon meer dan 4 jaar hier, was in Holland lid van een onaf­hankelijke Baptistenge­meente en ging later naar de-Volle Evangelie gemeenten te Nieuwegein en Culemborg. Hier ben ik lid van een Freikirchliche ge­meente in Wölmersen, waar ook het Missionshaus “Neues Leben” van Anton Schulte staat” .

Dankbaar voor “Levend geloof”

Zuster J, R, G. te Utrecht schreef o.a.: “Donderdagavond heb ik voor een broeder uit Amersfoort een geschenkabonnement besteld. Bovendien heb ik voor mezelf een tweede abonnement genomen om te kunnen uitlenen. Vergis ik me?, maar ik vind ’t blad steeds fijner worden, ’t Artikel over Mozes was hier en daar voor mij een openbaring, maar ook het artikel van Jan W. Companjen, waarin ik zelfs enkele zinnen met m’n ge­le stift bewerkt heb. Maar eigenlijk moet ik geen namen noemen, want ik vond, alle artikelen heerlijk.

‘k Heb de Heer extra ge­dankt dat ik zo’n fijn blad mag lezen. Nu wilde ik voor m’n vriendin-buur­vrouw, die ook een Geest- vervuld kind van God is en ook tot de gemeente Amersfoort behoort, een geschenkabonnement ge­ven”.

 

Geestelijk licht op de eindtijd door Wim te Dorsthorst – 9 –

De geest der gebeden

De profeet Zacharia profeteert in hoofdstuk 12 over de eindtijd en spreekt dan van ’te dien dage, dat is ‘de dag des Heren’. “Te dien dage zal ik zoeken te verdelgen alle volken die tegen Jeruzalem oprukken. Doch Ik zal over het huis van David en over de inwoners van Jeruzalem uitgieten de Geest der genade en der gebeden” (Zach. 12:09-10a, Statenvertaling). Zacharia noemt de Heilige Geest de Geest der gebeden. De engel (Openb. 08:03) neemt vuur van het (brandoffer- )altaar en brengt dit met het reukwerk op het gouden altaar waar het in rook opgaat voor het aangezicht van God (Ex. 30:01-10; Ex. 30:34-38).

In het Oude Verbond was het volk buiten in gebed als het reukwerk voor de priester werd gebracht voor het heilige der heiligen in de tempel. “En de gehele volksmenigte was buiten in gebed op het uur van het reukoffer” (Luc. 01:10). In (Openb. 08:03) gebruikt Johannes dit beeld om te omschrijven wat hij gezien heeft in het hemelse heiligdom. Het reukwerk is dan het beeld van de gebeden van alle heiligen en het vuur is het beeld van de Heilige Geest: ‘de Geest der gebeden’. Alleen door de Heilige Geest kan een volk lofprijzing en aanbidding brengen in geest en in waarheid. Dit zal  aanbidding zijn met het verstand maar ook zeer zeker met de Geest: in tongentaal. Paulus zegt immers: “Ik zal bidden met mijn geest, maar ook bidden met mijn verstand; ik zal lof zingen met mijn geest, maar ook lofzingen met mijn verstand” (1 Kor. 14:15).

De late regen

Opnieuw gaat de engel naar het altaar en nu wordt de geest der genade en der gebeden uitgestort op aarde (Openb. 08:05). Zo wordt de ‘late regen’ uitgestort op de gelovigen op aarde vanuit het hemelse heiligdom. “Ik zal voor het huis van David en over de inwoners van Jeruzalem uitgieten de Geest der genade en der’ gebeden”. Dit is niet plaatsgebonden, maar wereldwijd. Het is een tijd die aangebroken is in het heilsplan van God. “Vraagt van de Here regen ten tijde van de laten regen” (Zach. 10:01) . Het is een geestelijke gebeurtenis. Ik wil nogmaals opmerken dat er in de hemel niet ergens een altaar staat, maar dit is een beeld van Jezus Christus. Ook is er geen vuur maar dit is het beeld van de Heilige Geest.

Jezus Christus is de doper met de Heilige Geest. Hij heeft van de Vader hierover de beschikking gekregen. Petrus zegt dat Ook in (Hand. 02:33): “Nu Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd is en de belofte des Heiligen Geestes van de Vader heeft ontvangen, heeft Hij dit uitgestort, wat Gij ziet en hoort”. Als Jezus tot Johannes de Doper komt om gedoopt te worden, dan spreekt Johannes profetisch over dit moment in (Openb. 08:05) als hij zegt: “Ik doop u met water tot bekering, maar Hij (Jezus Christus) die na mij komt, die zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur” (Matt. 03:12; Luc. 03:16). Nog enkele teksten in dit verband: “Hij zal u dopen met de vroege regen en met de late regen op de juiste tijd” (Jer. 05:24; Jak. 05:17). “Hij zal u dopen met de Heilige Geest en met kracht” (Hand. 06:05a-08). “Hij zal u dopen met de Heilige Geest en met de gerechtigheid, de heerlijkheid en de heiligheid van God” (Jes. 60:01-02) .

Jezus zelf spreekt ook over deze twee dimensies van de doop in de Heilige Geest. In (Luc. 24:49a) zegt Hij:  “En zie, Ik doe de belofte mijns Vaders op u komen” . Dat is de Heilige Geest ontvangen als de leraar ter gerechtigheid (Joël 02:23) bij de doop in de Heilige Geest. En in (Joël 02:24) zegt Joël: “Daarna zal het geschieden, dat Ik Mijn Geest zal uitstorten op al wat leeft”. En Jezus zegt: “Maar gij moet in de stad blijven, totdat gij ‘bekleed’ wordt met kracht uit de hoge” (Luc. 24:49b) . Ook van Jezus staat geschreven, dat Hij door God met de Heilige Geest en met kracht gezalfd was (Hand. 10:38) .

Een volk tot alle goed werk toegerust

Op vele plaatsen is er door de profeten over gesproken als over een vreugdevolle gebeurtenis. Zonder late regen is er geen oogst! Een nieuwe tijd is aangebroken want Gods volk wordt aangedaan met de kracht van de Heilige Geest. Het is de tijd waarvan geschreven staat, dat God zal opstaan tot de strijd. “God staat op, zijn vijanden worden verstrooid, zijn haters vluchten voor zijn aangezicht” (Ps. 068:002). God staat op in een volk dat Hem volkomen is toegewijd. Een volk dat zich heeft laten reinigen door Jezus Christus, dat een rein hart heeft, dat onwankelbaar en trouw is, dat de strijd geleerd heeft in eigen leven en volhard heeft tot het einde. Een volk dat geen valse profeten en valse Christussen is na gelopen, die grote wonderen en tekenen doen om zo van de problemen af te komen (Matt. 24:23-26) . Een volk waar de kracht Gods aan toevertrouwd kan worden omdat de vrucht van de Geest tot rijpheid is gekomen in hun leven (Gal. 05:22; 1 Kor. 13:04-07; Matt. 21:43) .

In geweldige bewoordingen wordt dit moment van de geboorte van de eerste zonen beschreven. Jezus zelf zegt: “Want gelijk de bliksem flitst en van de ene kant des Hemels tot de andere kant licht; zo zal de Zoon des mensen wezen op Zijn dag” (Luc. 17:24; Matt. 24:27) . Paulus zegt in (2 Thess. 01:10) dat Hij op die dag verheerlijkt zal worden in zijn heiligen en met verbazing aanschouwd zal worden in allen, die tot geloof gekomen zijn. De psalmist Asaf zegt in (Ps. 050:001-002: “De God der góden, de Here, spreekt en roept de aarde, vanwaar de zon opgaat tot waar zij ondergaat”.

De stilte is verbroken en God gaat spreken en Hij roept tot de aarde; vandaar de zon opgaat tot waar zij ondergaat. De vraag is: Wie zal Zijn mond zijn? Wie zal roepen? Wie zal de vreugdebode zijn? Het antwoord geeft vers 2: “Uit Sion (de gemeente) de volkomen schoonheid, verschijnt God in lichtglans” . Vanuit de gemeente treedt de heerlijkheid Gods als een lichtglans naar buiten. En dan vervolgt Asaf in vers 4 tot en met 6: “Hij nodigt de hemelen, daarboven, en de aarde, om zijn volk te richten: Breng Mij mijn getrouwen bijeen, die door offers het verbond met Mij sloten! En de hemelen verkondigen zijn gerechtigheid; want God begint met het gericht” (Canisius-vertaling) .

God gaat spreken vanuit Zijn heiligdom

De tijd is gekomen dat God gaat spreken als rechter over hemel en aarde. In (Joël 03:16) staat: “En de Here brult uit Sion en verheft zijn stem uit Jeruzalem,

zodat hemel en aarde beven” (zie ook Amos 01:02). In (Openb. 08:05 zien we dat de late regen vergezeld gaat met           ‘stemmen, donderslagen, bliksemen  en

aardbevingen’. Ook in Samuel lezen we van donderslagen bij het vallen van de late regen (1 Sam. 12:17) en in (Zach. 10:01 over bliksemschichten (zie ook Ps. 135:007; Jer. 10:13; Jer. 51:16). En in (Joël 03:16) lezen we over het beven van hemel en aarde als God gaat spreken.

De donderslagen zijn beeld van het spreken van God over belangrijke zaken op belangrijke momenten. Het zijn proclamaties die in de hemel klinken en hun weerslag en uitwerking hebben op aarde. In Psalm 29 beschrijft David de kracht van Gods stem in de donder (zie ook Job 37:05).

Eén van de belangrijkste momenten van Gods spreken is ongetwijfeld geweest op de berg Sinaï’, bij het uitspreken van de tien geboden. Als God daar gesproken heeft dan lezen we in (Ex. 20:18a): “En het gehele volk was getuige van de donderslagen, de bliksemstralen, het geluid van de bazuin en de rokende berg”.

In Johannes 12 zien wij ook zo’n belangrijk moment in het leven van Jezus Christus. Het is in verband met zijn lijden en sterven. Jezus zegt dan: “Vader, verheerlijk Uw naam!” En dan gaat God spreken: “Toen kwam een stem uit de hemel: Ik heb hem verheerlijkt, en Ik zal hem nogmaals verheerlijken!” (Joh. 12:28b). “De schare dan, die daar stond en toehoorde, zeide, dat er een donderslag geweest was; anderen zeiden: Een engel heeft tót Hem gesproken” (Joh. 12:29). Dat spreken van God had zulke verstrekkende gevolgen, dat Jezus kon zeggen: “Nu gaat er een oordeel over deze wereld; nu zal de overste dezer wereld buitengeworpen worden” (Joh. 08:31). In (Openb. 04:05) lezen we ook dat stemmen en donderslagen en bliksemstralen uitgaan van de troon van God. (zie ook Openb. 11:19;  Openb. 16:18).

De engelen die Zijn woord volvoeren

De donder zien we steeds vergezeld van bliksemschichten en bliksemstralen. De bliksemschichten zijn beeld van de heilige engelen die Gods woord volvoeren. “Looft de Here, gij zijn engelen, gij krachtige helden, die zijn woord volvoert, luisterend naar de klank van zijn stem” (Ps. 103:020). In het roepingsvisioen van Ezechiël ziet hij de engelen als bliksemschichten: “De wezens snelden heen en weer als bliksemschichten” (Ez. 01:14) . En in (Openb. 05:05 zien we dat de engelen (bliksemstralen) uitgaan van Gods troon. Altijd zijn de engelen de volvoerders geweest van Gods woord. In de brandende braamstruik is de engel des Heren en als hij dan spreekt dan komt ‘de stem van de Here’ tot Mozes (Ex. 03:01-10) . En al de woorden, geboden, verboden onderwijzing, – ‘levende woorden’ – zijn door middel van de engel des Heren tot Mozes gesproken (Hand. 07:38).

Ook in de eindtijd zijn de engelen zeer actief en ze volbrengen nu ook het woord van God wat door de ‘zonen’ wordt uitgesproken. Ze volbrachten zo ook de woorden van ‘de Zoon’ Jezus Christus. Zij waren Zijn dienaren. De schrijver van de Hebreeënbrief zegt dat God nu, in het laatst der dagen, tot ons gesproken heeft in de Zoon (Heb. 01:01). De Zoon Jezus Christus heeft echter nooit uit zichzelf gesproken, maar Hij heeft gesproken al wat Hij van de Vader hoorde (Joh. 12:49-50). Het spreken van de Zoon is het spreken van de Vader en wordt door de heilige engelen volvoert. In de eindtijd is de Zoon echter niet meer alleen maar een leger van zonen trekt met Hem uit. “En de heerscharen, die in de hemel zijn, volgen Hem op witte paarden, gehuld in wit en smetteloos fijn linnen” (Openb. 19:14) . En deze zonen spreken nu ook, zoals de Zoon spreekt en zoals de Vader spreekt. Donderslagen en stemmen!

De Heilige engelen dienen de eerstgeborene

Dan staat er zo bijzonder mooi in (Heb. 01:06): “En wanneer Hij wederom de eerstgeborene in de wereld brengt, spreekt Hij: En Hem moeten alle engelen Gods huldigen”. Er is hier sprake van ‘wederom’, dat wil zeggen: nogmaals, opnieuw! De eerstgeborene is nu niet alleen Jezus Christus, maar het zijn ook de zonen die uit de gemeente geboren zijn en worden. Alle engelen zullen de eerstgeborene huldigen, wat ook betekent ‘eren’, ‘erkennen’, ‘dienen’. (Dan. 12:01 spreekt ook van deze dienende functie van de engelen als hij zegt: “Te dien tijde zal Michaël opstaan, de grote vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat”. Openbaring 12, waarin de geboorte van de eerste zonen beschreven wordt, geeft nog duidelijker aan wat dan de taak van Michaël en zijn engelen is: “En er kwam oorlog in de hemel, Michaël en zijn engelen hadden oorlog te voeren tegen de draak; ook de draak en zijn engelen voerden oorlog” (Openb. 12:07) . De engelen zullen zo de zonen Gods terzijde staan in de oorlog tegen de duivel en zijn machten. De woorden die wij spreken in de zichtbare wereld zullen door de heilige engelen in de onzichtbare wereld gerealiseerd worden. Ieder gebod, ieder bevel, uitgesproken door een zoon Gods, zal door de heilige engelen volvoerd worden, zoals wij dat zien in het leven van Jezus Christus en de apostelen toen ze door Jezus uitgezonden werden (Matt. 10:01; Mark. 03:14-15; Luc. 10:17) en na de eerste Pinksterdag, wat we later weer zien wegebben.

Nu al mogen we dit ervaren, als wij ons sprekende in nieuwe tongen, tegen de machten der duisternis keren. Wij weten nu nog niet altijd wat wij moeten bidden of uitspreken, maar dan komt de heilige Geest ons te hulp (Rom. 08:26). De Heer wil ons zo bekwamen en vertrouwd maken met de machten en krachten en wetmatigheden in de geestelijke wereld en de kracht van het zwaard des Geestes. Meer en meer gaat de Heer ons leren dat de wapenrusting in Efeziërs 6 niet alleen belangrijk is voor onze persoonlijke strijd, maar veel meer nog in de oorlog tegen “de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten” (Ef. 06:10-12) .

Hemel en aarde beven

Het uitstorten van de Heilige Geest (de late regen) en de geboorte van de eerste zonen luidt een geheel nieuwe tijd in. God spreekt, er komt oorlog in de hemel, en wat nog nooit gebeurd is, mensen nemen hun plaats in op de troon. De geestelijke wereld wordt tot op de grondvesten geschud! Daarom lezen we ook in (Openb. 08:05) over aardbeving. In de grondtekst staat alleen ‘beving’. De machten der duisternis hebben zich echter zo met de mensen verbonden dat deze beving ook grote gevolgen heeft voor de mensen op aarde. Haggai’ profeteert: “Want zo zegt de Here der heerscharen: Een ogenblik nog, een korte wijle, dan zal Ik de hemel en de aarde, de zee en het droge doen beven. Ja, Ik zal alle volken doen beven en de kostbaarheden van alle volken zullen komen en Ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen, zegt de Here der heerscharen. Van Mij is het zilver en van Mij is het goud, luidt het woord van de Here der heerscharen. toekomstige heerlijkheid van dit huis zal groter zijn’ dan de vorige, zegt de Here der heerscharen; op deze plaats zal Ik heil geven, luidt het woord van de Here der heerscharen” (Hag. 02:07-10) .

Het rijk der duisternis, en een ieder die er mee verbonden is, beeft van angst en schrik voor de heerlijkheid die zich openbaart in de gemeente van Jezus Christus. Wij kunnen deze tijd vergelijken met de tijd op en na de eerste Pinksterdag als de heerlijkheid van God zich openbaart in de eerste gemeente. Petrus zegt: ‘dit is het’ en dan citeert hij de profeet Joel (Hand. 02:14-21) . Voor het rijk der duisternis en voor de vrome, religieuze wereld is dit een enorme schok. Jezus van Nazareth zijn ze kwijt, de rust was weer gekeerd. Ze konden zich weer helemaal met hun eigen godsdienst bezig houden. Spoedig zou iedereen vergeten zijn wat er gebeurd was… En dan ineens, volkomen onverwachts, uit de hemel geruis als van een hevige storm (Hand. 02:02, Leidse vertaling) Tongen als van vuur, vervulling met de heilige Geest, spreken van de grote daden Gods, in menigerlei talen zoals de Geest het gaf uit te spreken (Hand. 02:01-04) .

Zo wordt het rijk der duisternis en de godsdienstige wereld tot op haar grondvesten geschud. Niet meer één Jezus van Nazareth, maar 120! En de heilige Geest werkt in de harten van de toehoorders en de Heer werkt mee met wonderen en tekenen en bevestigt zo dit evangelie van het Koninkrijk der hemelen. Zo wordt het beste van Israël – het zilver en het goud – (Hagg. 02:09) binnengebracht in het Koninkrijk Gods, het hemelse Jeruzalem. Zo is de gemeente de plaats geworden waar God zijn heil openbaart. “Want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de Here gezegd heeft” (Joël 02:32b).

De heerlijkheid van de eindtijdgemeente

Ook nu treedt de heerlijkheid Gods naar buiten, vanuit de gemeente. Op een machtige wijze zal het evangelie, waarvan Jezus zelf gezegd heeft: “En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn” (Matt. 24:14), verkondigd worden door evangelisten en apostelen, terwijl de Heer zal meewerken met wonderen en tekenen om het te bevestigen (Mark. 16:20) . De heilige Geest zal weer machtig werken en de gehele aarde doorlopen om harten te zoeken die geheel naar God uitgaan (Zach. 04:10; Openb. 04:05; Openb. 05:06; 2 Kron. 16:09). Nu zullen de kostbaarheden van alle volken binnen gebracht worden (Hagg. 02:08) en de gemeente zal de plaats van heil zijn voor alle volken (Hagg. 02:10b). Wij hoeven niet met jaloerse blikken te kijken naar de eerste gemeente in de tijd van Handelingen, want de belofte van de Heer is: “De toekomstige heerlijkheid van dit huis zal groter zijn dan de vorige, zegt de Here der heerscharen” (Hagg. 02:10a). Niet opnieuw zal er een grote afval komen en zal de gemeente uit de hemel op de aarde vallen, waardoor de kandelaar weggenomen zou worden (Openb. 02:05). Nu zal het einde met niets te vergelijken zijn en wij kunnen ons geen voorstelling van maken. Alleen de heilige Geest kan ons openbaren: “welke hoop zijn roeping wekt, hoe rijk de heerlijkheid is, zijner erfenis bij de heiligen, en hoe overweldigend groot zijn kracht is aan ons, die geloven” (Ef. 01:18-19). (wordt vervolgd).