Selecteer een pagina

Levend Geloof – 312

Levend geloof 1990.03 nr. 312

De proclamatie van Pasen door Gert Jan Doornink

Er is waarschijnlijk in de Bijbel geen enkele andere plaats aan te wijzen, waarin de betekenis van Goede Vrijdag en Pasen zo duidelijk wordt omschreven als in 1 Korinthiërs 15 vers 54 (1 Kor. 15:54), waar Paulus schrijft: “De dood is verzwolgen in de overwinning”. Deze uitspraak vindt zijn grondslag in Jesaja 25, (Jes. 25:08) waar we lezen dat God voor eeuwig de dood zal vernietigen.

Jesaja en Paulus hebben het over een gebeurtenis die nog komen gaat, maar die zijn ‘voorvervulling’ reeds heeft gehad in de overwinning van Jezus, de Zoon van God, aan het kruis van Golgotha en zijn opstanding uit de doden op Paasmorgen. Voor een kind van God, dat gelooft in het volbrachte werk van Jezus, is daarom de ‘overwinning over de dood’ reeds nu een realiteit geworden.

De Zoon van God heeft, als eerste van een nieuwe mensheid, de dood overwonnen! Hij heeft een totale verlossing teweeg gebracht. Toen Hij aan het kruis van Golgotha het uitriep: “Het is volbracht”, was daarmee de macht van de duivel – en dus ook van de dood – gebroken. Paulus schrijft dan ook in Kolossenzen 2 vers 15 (Kol. 02:15): “Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd” .

God wil dat ook wij zullen overwinnen

Nu is het Gods bedoeling dat, zoals Christus overwon, ook zijn volgelingen zullen overwinnen. Daarom komen we in verband met de opstanding van Christus, vaak de woorden ‘eerst, eersteling, eerstgeborene, etc. tegen. Enkele voorbeelden: In 1 Korinthiërs 15 vers 20 (1 Kor. 15:20) schrijft Paulus: “Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, als eersteling van hen, die ontslapen zijn”. En in Kolossenzen 1 vers 18b (Kol. 01:18b) lezen wij: “Hij is het begin, de eerstgeborene uit de doden, zodat Hij onder alles de eerste geworden is” .

Het begon met de overwinning van Christus (Hij was de Eerste), en nu is de gemeente van Hem geroepen Hem te volgen met dezelfde pretentie, d.it wil zeggen: ook al is de duivel nog een realiteit, en al is de laatste vijand ‘de dood’ nog iets waar iedereen mee te maken heeft, het is niet meer iets wat een waarachtig kind van God nog schade kan berokkenen. In Christus is hij immers onaantastbaar. Het nieuwe, eeuwige leven is in hem. Het is, zoals een oude gospel het onder woorden brengt: ‘Wie in ’t geloof op Jezus ziet, die vreest voor dood en helle niet’. (Broeder Evert van de Kamp gaat elders in dit nummer uitvoerig in over de materie ‘angst voor de dood’).

Wie in de overwinning van Jezus gelooft heeft de zekerheid in zich dat hij uit de dood overgegaan is in het leven. Hij zal de dood niet meer ‘zien’, dat wil zeggen meemaken, ervaren. Het dodenrijk is een gepasseerd station en heeft plaats gemaakt voor het eeuwige Koninkrijk van God, waarvan hij nu deel uitmaakt. Paulus komt in 1 Korinthiërs 15, het bekende hoofdstuk dat op zo’n sublieme wijze de opstanding van Christus, de betekenis van zijn opstanding en het opstandingslichaam beschrijft, tot de slotconclusie: “De dood is verzwolgen in de overwinning. Dood, waar is uw prikkel?… Maar Gode zij dank, die ons de overwinning geeft door onze Here Jezus Christus” .

Wat het paasgebeuren betekent voor ons

De gemeente van Jezus Christus neemt ten aanzien van het Paasgebeuren geen passieve houding aan. Zij viert het Paasfeest niet als de herdenking van een historisch gebeuren, zoals met de viering van het Pascha wel het geval is. Pasen betekent: actief betrokken zijn bij het nieuwe leven wat wij door geloof in Christus bezitten, door dit te proclameren door woord en daad.

Daardoor onderscheidt zich het waarachtige christendom ook van elke andere godsdienst. Het antwoord op de dood is gegeven, het nieuwe leven komt tot groei en volkomenheid in elk kind van God dat zich daarvoor heeft opengesteld en het verlangen heeft het einddoel te bereiken. En waar dit leven ten volle is doorgebroken kan de duivel niets meer uitrichten. Evenmin als waarheid en leugen samen kunnen gaan, en ook licht en duisternis niet, zo is ook de kombinatie dood-leven ondenkbaar. Wij mogen het zéker weten: “De dood is verzwolgen in de overwinning”! Een gezegend Paasfeest!

 

Opstanding door Duurt Sikkens

“… heeft ons mee opgewekt. . . ” (Ef. 01:06).

Als je gestorven bent, ga je dan naar de hemel? Is er leven na de dood? Of reïncarneren we? Als iemand iets voor je doet, hoef je het zelf niet meer te doen. Jezus is gestorven voor ieder mens. Wie dat gelooft heeft de dood achter de rug en gaat dus niet naar het dodenrijk, een gevangenis in de onzichtbare wereld.

Als je dood bent geweest tijdens je leven op aarde dan ben je ook met Jezus opgestaan. Geestelijk ben je in het koninkrijk van het licht overgeplant, want opstaan is tot leven komen uit een bewusteloze slaaptoestand. Met Jezus ben je ook ’ten hemel opgevaren’ en iedereen die dit gelooft en van Zijn Geest heeft ontvangen, behoort tot Zijn lichaam, het geestelijk lichaam van Christus.

Het betekent dat je onvergankelijk leven in jezelf hebt gekregen en dat duurt eeuwig. De angst voor de dood is als ijs voor de zon verdwenen en het is dus nu mogelijk voor een mens om in de hemel te gaan wandelen en te werken. Wat is het heerlijk om tijdens je aardse bestaan die geestelijke werkelijkheid van God te tonen aan de mensen die Hem ook zoeken. Dat is pas leven. Niet wat je om je heen ziet is waar, dat is een zichtbaar beeld van wat er onzichtbaar aan de hand is. Maar wat je niet ziet, Gods wezen, Gods gebied, dat is waar en wie boven woont, bij Hem, is zelf waar geworden en wandelt in die werkelijkheid.

 

Leven door de Geest door Gert van de Kamp

Door de doop in de Heilige Geest zijn mensen in staat om een leven te leiden, dat staat in het teken van de altoosdurende relatie met zijn Schepper, de God van hemel en aarde. God en de mens. Het is een stel apart. Al zijn liefde, al zijn creativiteit heeft de Schepper in de mens gestoken. Juist door zijn Geest aan de menselijke geest te verbinden, weet God zijn veelkleurigheid gewaarborgd.

Het leven door de Geest is het leven van alledag. Het beperkt zich niet tot een moment van de dag of van de week, maar is er altijd. Dit betekent dat de inspiratie van de Geest Gods mag inwerken op alle facetten van het menselijk bestaan. Dat heet dan: leven naar het beeld van God.

Uitgaande van de verzen 1 tot en met 17 van Ro­meinen 8 (Rom. 17:01-17), is veel over het leven door de Geest te zeggen. Terecht staat in de NBG-vertaling boven dit Schriftgedeelte: Het leven door de Geest.

Geen veroordeling

“Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen, die in Christus Jezus zijn. Want de wet van de Geest des levens heeft u in Christus Jezus vrijge­maakt van de wet der zonde en des doods” (Rom. 08:01-02).

Leven door de Geest houdt ondermeer in dat er geen veroordeling is voor de mens die in Jezus, Christus is. Vanuit de gedachte van de grond­tekst kan het ook zo ge­zegd worden: Wie in Jezus Christus is, wordt niet verworpen of afgewezen. Bij God de Vader is nooit sprake van afwijzing. In­tegendeel, bij God is sprake van erkenning van de mens. God wil van de mens weten, zodat wij bestaansrecht hebben.

Dat bestaansrecht wordt bevestigd in het vijftiende vers van Romeinen 8 (Rom. 08:15): “Want gij hebt niet ont­vangen een geest van sla­vernij om opnieuw te vre­zen, maar gij hebt ont­vangen de Geest van het zoonschap, door welke wij roepen: Abba, Vader”.

Het bestaansrecht van de mens wordt verzilverd in het zoonschap. Ook Gala­ten 4 vers 5 (Gal. 04:05) en Efeziërs 1 vers 5 (Ef. 01:05) spreken over dat zoonschap. Doordat de Goddelijke Geest zich aan de menselijke geest hecht, worden zonen van mensen zonen van God. Vanuit de grondtekst kun je spreken van adoptie, van aanneming tot zoon. Ook mag je spreken van ‘een afstammeling van God zijn’, en kun je de term

‘Geest’ van het zoonschap’ interpreteren als: de mens mag op zijn Vader lijken, hij toont overeen­komst, hij heeft deel aan het karakter van de Va­der. Vanuit die intieme relatie, ontstaan door het leven door de Geest, mo­gen mensen God aanspre­ken met ‘Abba, Vader’. Dit is afkomstig uit het Aramees en betekent eigenlijk ‘papa’. Heel in­tiem dus.

Slavernij

Tegenover de Geest van het zoonschap wordt de geest van slavernij ge­steld. Wie een slaaf is, is het eigendom van een an­der, die onbeperkt het beschikkingsrecht over jou heeft. De wil wordt gedicteerd door de wil van een ander. We spre­ken van onderworpenheid, vanuit volledige afhanke­lijkheid .

Vanuit de geschiedenis is slavernij geen onbekend verschijnsel. Dikwijls was sprake van schuldslavernij. In de Middeleeuwen werden wel slaven gewon­nen doordat de slavernij als straf voor misdaad en ongeloof werd opgelegd. In de nieuwe tijd hadden met name de Hollanders een flinke vinger in de pap bij de slavenhandel van Afrika naar Noord- Amerika. Miljoenen Afri­kanen werden gedepor­teerd. Mede onder invloed van piëtistische groeperin­gen werd de slavernij in de negentiende eeuw afge­schaft .

Kenden we in de natuur­lijke wereld slavernij, ook in de geestelijke wereld is dit geen onbekend be­grip. Jezus zei: “Een ie­der die de zonde doet, is een slaaf van de zonde” . Schuldslavernij. De satan – ook wel genoemd de mensenmoorder – bezit ve­le slaven. Door zijn (boze) geest worden mensen ver­leid om vervolgens ingelijfd te worden als slaven. Deze satan maakt mensen willoze werktuigen die zich niet los kunnen maken van neigingen, gewoonten of verplichtingen.

Bevrijding

Gelukkig is de Geest van God een bevrijdende Geest (Rom. 08:02). Romeinen 6 vers 18 (Rom. 06:18) spreekt van vrij­making van de zonde en van het in dienst komen van de gerechtigheid. Dit is de grote verdienste van Jezus Christus, die met zijn leven betaald heeft om mensen vrij te kopen. Door de doop in de Heilige Geest kunnen mensen in het alledaagse leven de bevrijding uit­werken en continueren. Slaven worden zonen!

“De gezindheid van het vlees is de dood, maar de gezindheid van de Geest is leven en vrede” (Rom. 08:06). De Geest van God bewerkt een innerlijke houding. Leven, vrede, gerechtigheid, rechtscha­penheid, oprechtheid, het komt voort uit die inner­lijke houding die de Hei­lige Geest kweekt. Dat is dan ‘in dienst zijn van de gerechtigheid’.

Ondermeer is de gezind­heid van de Geest vrede. Een actueel woord in een tijd waarin muren vallen. Positieve ontwikkelingen in de geschiedenis van de mensen. Het is te hopen dat de Bijbelse vrede, voortkomend uit de ver­zoening met God, voor hen daarnaast wezenlijke inhoud krijgt. Deze vrede, die in het Engels vertaald is als ‘a perfekt well-beïng’ (een volmaakt wel­zijn), is de vrede van God voor alle mensen die in Christus Jezus zijn.

 

Ken uw rijkdom en leef! door Wim te Dorsthorst

Een enkele keer kom je in de wereld mensen tegen die rijk zijn en toch als armen leven. Misschien zijn ze te zuinig of zijn er andere oorzaken waar­om ze niet leven overeen­komstig hun rijkdom. Het is natuurlijk ook nog mo­gelijk, dat iemand niet eens weet wat hem toebe­hoort .

Als we dit betrekken op het leven van de christe­nen, dan geloof ik dat er ook velen zijn die niet le­ven overeenkomstig hun rijkdom. Welke christen, welk kind van God, leeft werkelijk uit de rijkdom die hij of zij bezit? Velen leiden zo te zien en te horen maar een armetierig bestaantje.

Toch zegt Jezus dat Hij gekomen is om Zijn scha­pen leven te geven, ja zelfs leven in overvloed (Joh. 10:10b). En de apos­tel Paulus zegt: “Gij zijt in elk opzicht rijk gewor­den” (1 Kor. 01:05). Wat is er aan de hand? Daar het hier duidelijk niet gaat om zuinigheid, geloof ik dat veel christenen niet weten wat hen toebehoort, wat God hen in genade geschonken heeft en nog schenken wil.

Zeker is ook dat de grote tegenstander van God en mensen, de duivel, alles in het werk stelt om te voorkomen dat de gelovige zijn positie in Christus gaat beseffen. Paulus spreekt niet voor niets over de god dezer eeuw die met blindheid slaat, zodat het evangelie van de heerlijkheid van Chris­tus niet gezien kan worden (2 Kor. 04:04).

De duivel zal altijd pro­beren de aandacht te ves­tigen op de problemen op aarde die hij zelf maar al te vaak in scène zet. Nu ben ik christen, ik heb alles gedaan wat de Heer van me vroeg en nu moet je eens zien. Hoe kan dat nou? Waarom voorziet Hij nou’ niet? Wat moet ik met al die beloften? Enz.

Wij zijn rijk in Christus

Ik citeerde Paulus al als hij zegt: “Gij zijt in elk opzicht rijk geworden” . Daar volgt echter onmid­dellijk op: “In Hem”, in Jezus Christus.

Onze rijkdom is geen rijkdom op aarde maar in de he­melen, zoals ook Paulus zegt in Efeziërs 1 vers 2 (Ef. 01:02): “Gezegend (geprezen) zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons met allerlei gees­telijke zegen in de hemelse gewesten geze­gend heeft in Christus”. Alle rijkdom die een chris­ten bezit is een geestelijke rijkdom in Jezus Christus.

Nu is er een groot ver­schil tussen de aardse rijkdom en de geestelijke rijkdom. De aardse rijk­dom moet verdiend worden, daar moet (meestal) hard voor gewerkt worden, al­vorens men er van kan genieten. De geestelijke rijkdommen daarentegen zijn niet te verdienen, maar worden ons allen in genade geschonken.

Zo heeft God Zijn Zoon voor ons gegeven (Joh. 03:16).

Wij hebben de gerechtig­heid van God als een gave ontvangen (Rom. 05:17).

De Heilige Geest wordt ons als een gave gegeven (Hand. 02:38; Rom. 05:05).

Het eeuwige leven is ons als een genadegave van God geschonken (Rom. 06:23; 1 Joh. 05:11).

De gaven van de Geest worden ons in genade geschonken of toebedeeld (1 Petr. 04:10; Ef. 03:07; 1 Kor. 12:04-11).

God wil ons met Zijn Zoon alle dingen schenken (Rom. 08:32) .

Ik kan niet één geestelijke rijkdom opnoemen, waar­van te zeggen is: Ziezo, daar ga ik nu eens van genieten, dat heb ik met moeite en arbeid verdiend.

Niet vanuit de wet maar door het geloof

Naar ik meen worden hier­in ook veel christenen misleidt. De mens is zó gewend prestaties te moe­ten leveren dat het hem heel wat moeite kost te aanvaarden, dat dat in het geestelijke nu juist niet werkt. Voor de mens onder de wet gold en geldt ook nu nog: “Doe dat en gij zult daardoor leven” (Lev. 18:05; Gal. 03:12).

Voor een kind van God is het echter van groot belang niet meer te leven vanuit wetten, geen verboden, maar de Schrift zegt: “De rechtvaardige zal uit geloof leven” (Gal. 03:11; Hab. 02:04) . Als de Joden aan Jezus vra­gen: “Heer, wat moeten we allemaal doen?”, is het antwoord van Jezus: “Het enige werk dat God van u verlangt is: geloven in Hem die Hij gezonden heeft” .

Dat is de kern van het evangelie waarin onze rijkdom besloten ligt. Een groot deel van de brieven van Paulus is juist daar­aan gewijd, dat de gelo­vige zich weer een slaven­juk laat opleggen en niet meer leeft vanuit de rijk­dom van het geloof en de genade, maar in de ar­moede van de wet. Paulus voert hier strijd tegen, want hij weet dat dat het werk is van boze geesten.

In Galaten 5 vers 1 (Gal. 05:01) zegt Paulus: “Opdat wij waar­lijk vrij zouden zijn, heeft Christus ons vrij­gemaakt. Houdt dus stand en laat u niet weder een slavenjuk opleggen”. Als je deze woorden leest in de context waarin Paulus ze schrijft, dan zie je dat wetten en geboden: je mag dit niet of dat niet en je moet en je zult, an­ders . . . , de gelovige be­rooft van de vrijheid in Christus en hem opnieuw maakt tot een slaaf.

Het zal duidelijk zijn dat de boze geesten ook dit gegeven gebruiken om een kind van God het zicht op de rijkdom, die hij heeft in Christus, te ontnemen. Dat is vandaag niet anders dan in de dagen van Pau­lus .

Kom hier en volg Mij

Nog een duidelijke mislei­ding is dat het kindschap Gods als vanzelf een welvarend bestaan in de natuurlijke wereld garan­deert. De geestelijke sta­tuur zou dan af te meten zijn aan de bezitting en de welstand in de natuur­lijke wereld.

Ik geloof dat de Bijbel deze gedachte nogal zeer overtuigend afwijst en juist de aardse rijkdom aanmerkt als een gevaar voor de geestelijke rijkdom en dat het zelfs het woord Gods kan verstikken (Matt. 13:22) .

Illustrerend is wel het verhaal van de rijke jon­geling, wat in drie van de vier evangeliën is opgete­kend. Jezus zegt: “Als je een schat wilt hebben in de hemelen, als je rijk wilt zijn in geestelijke za­ken, verkoopt dan wat je hebt en geef het aan de armen en kom hier en volg Mij” .

En dan vervolgt Lucas met: “Toen hij dat hoorde, werd hij diep bedroefd, want hij was zeer rijk. En Jezus zag hem aan en zeide: Hoe moeilijk kunnen zij, die geld hebben, in het Koninkrijk Gods in­gaan” (Luc. 18:22-24) .

Niet bedoeld is natuurlijk dat iemand die wel rijk is nooit “een goed christen zou kunnen zijn of dat een rijke het Koninkrijk Gods binnen kan gaan door alles te verkopen en aan de armen uit te de­len. Het gaat om een prin­cipe. De Heer zei: “Kom hier en volg Mij” , en Hij had geen enkel bezit op aarde, ja zelfs geen plaats om het hoofd neer te leg­gen (Luc. 09:58) .

Volgen we Hem uit liefde?

Hem werkelijk volgen is alleen maar mogelijk als je Hem van harte en onge­deeld liefhebt en Zijn ar­moede op aarde zonodig met Hem delen wilt. Jako­bus, die zo’n prachtige brief schrijft, zegt: “Hoort, mijn geliefde broe­ders! Heeft God niet de armen naar de wereld uit­verkoren om rijk te zijn in het geloof en erfgenaam van het Koninkrijk, dat Hij beloofd heeft aan wie Hem liefhebben?” (Jak. 02:05).

Dat is het geheim van on­ze rijkdom, hoe arm we misschien op aarde ook zijn. “Rijk te zijn in het geloof en erfgenaam van het Koninkrijk voor dege­nen die Hem liefhebben”, proclameert Jakobus. Paulus zegt hiervan: “Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, al wat God heeft bereid voor degenen die Hem liefhebben” (1 Kor. 02:09).

Als we Hem niet volgen omdat we in Hem geloven en Hem werkelijk liefheb­ben, loopt het uit op frustratie. Maar al te vaak gaat dan de vinger be­schuldigend naar God die wel veel beloofd heeft, maar het niet waar maakt.

Rijk zijn in alle omstandigheden

God heeft ons gezegend met allerlei geestelijke ze­gen in de hemelse gewes­ten in Christus, hebben we gezien. “In Christus, in wie al de schatten der wijsheid en kennis verbor­gen zijn” (Kol. 02:03).

Daar bij Hem en in Hem zullen wij moeten zijn om­dat wij Hem liefhebben met heel ons hart. Dag en nacht, of we arm zijn of rijk, of het nu moeilijk gaat of gemakkelijk, of we nu ziek zijn of gezond: “Want hoevele beloften Gods er ook zijn, in Hem (Jezus Christus) is het: Ja; daarom is ook door Hem het: Amen, tot eer van God door ons” (2 Kor. 01:20).

Wie zo zijn rijkdom ont­dekt heeft, kan met Pau­lus zeggen onder alle om­standigheden vast te staan en rijk te zijn: “Onder eer en smaad, in kwaad gerucht en goed gerucht, als stervend en zie, wij leven; als getuch­tigd, maar niet ten dode; als bedroefd, maar altijd blijde; als arm, maar ve­len rijk makend; als niets hebbend en toch alles be­zittend” (2 Kor. 06:08-10).

 

Het hemelse Jeruzalem door Hessel Hoefnagel -3-

De “zeven weken”.

Deze periode heeft haar begin bij “het woord dat uitgaat om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen” (Dan. 09:25). Dit woord kreeg allereerst in Jezus Christus gestalte. Het was al in het begin, toen de Schepper de werelden tot aanzijn riep, bij God en het was God. Door de uitwerking van dit woord zijn alle dingen ontstaan. In dit woord was leven en dit leven was het licht van de mensen (Joh. 01:01-05).

Toen de mens zich van dit woord afwendde en naar de stem van een vreemde luisterde, werden het licht en de heer­lijkheid in hem verduisterd en kwam hij onder de macht van de Dood ( = sterven). De mens ervoer dit als naakt­heid, omdat het “kleed van de gerechtigheid” van hem was weggenomen (Gen. 03:01-07).

De periode van zeven weken geeft een volheid van tijd aan, die doorgaat “tot op een gezalfde, een vorst”. De eerste mens, die gezalfd werd met de Heilige Geest en met kracht (Hand. 10:38) was onze Heer Jezus. Sinds Zijn he­melvaart, terwijl Hij gezeten is aan de rechterhand van de Vader, heeft Hij de Geest van Zijn Vader uitgestort op talloze gelovigen, die door wedergeboorte en vernieuwing door de Heilige Geest (Titus 03:05-06) Zijn lichaam vormen. Dit geestelijk lichaam is het huis waarin God woning maakt en Zichzelf zal manifesteren in heerlijkheid (vgl. Heb. 03:05). Dit geestelijk huis wordt als een heilig priesterschap “in Sion” gebouwd op de uitverkoren en kostbare hoeksteen tot het brengen van geestelijke of­fers, die God welgevallig zijn door Jezus Christus. Dit huis is een door God uitverkoren geslacht en een konink­lijk priesterschap. Het wordt een heilige natie, een volk van God genoemd, in staat om middels hun gehele voorkomen Zijn grote daden te laten zien.

De grote daden van God naar de mens toe zijn allereerst vervat in het Evangelie van Jezus Christus. Hierdoor roept Hij de mens, die nog onder de macht van Dood en duisternis is, om daar onderuit te komen in de sfeer van het wonderbare licht, dat het leven is voor de mens (1 Petr. 02:05-10).

Het machtsgebied van de Dood betreft het in de bijbel ge­noemde “dodenrijk”. Niet wedergeboren mensen, ook gods­dienstige, “leven” nog in dit machtsgebied, omdat ze nog niet radicaal gebroken hebben met de zonde, maar integen­deel deze beschouwen als onlosmakelijk verbonden met de mens.

Door de claim van de Dood op de mens te doorbreken, ont­troonde onze Heer de duivel, die door zijn leugen en mis­leiding de mens onder de invloed van dood en vruchteloos­heid brengt (Heb. 02:14). Door Zijn dood wiste Hij het bewijsstuk uit, dat door zijn inzettingen tegen ons ge­tuigde en ons bedreigde, en nagelde dit aan het kruis. Zo ontwapende Hij de overheden en de machten der duisternis en stelde ze openlijk ten toon (Kol. 02:14-15).

Wat in (Heb. 02:14) staat, wordt in een aantal vertalingen zo geïnterpreteerd, als zou de duivel te gebieden hebben over de dood.

In andere vertalingen, die meer letterlijk vanuit de grondtekst vertalen (o.a. de Statenvertaling) komt duide­lijk tot uitdrukking, dat de duivel werkt met het geweld van de Dood.

Dit komt op meerdere plaatsen in de bijbel tot uitdruk­king. Dat de Dood een sterkere macht dan de Duivel is, wordt duidelijk door het gegeven in de bijbel, dat de Dood en zijn machtsgebied (het zogenaamde dodenrijk) nog geoordeeld moeten worden, als de duivel al in de “poel des vuurs” geworpen is (Openb. 20:10-14).

De poel des vuurs” is de eeuwige verwerping van alles wat niet in de schepping van God thuis hoort. Het is de eeuwige sfeer van dood en verderf, ook genaamd de “tweede dood”.

Opmerkelijk is, dat de Dood de laatste vijand wordt ge­noemd, wiens macht moet worden tenietgedaan (1 Kor. 15:26). In de chronologie van de bijbel vinden we het vol­gende:

De invloed van de Dood

De invloed van de dood wordt al aangegeven voor de zon­deval van de mens. Deze werd door God gewaarschuwd om niet van de boom van kennis van goed en kwaad” te eten. “Ten dage als gij daarvan eet, zult gij de dood sterven”, dus onder het gezag en de macht van de Dood komen (Gen. 02:17). De Dood is dus de eerste vijand van God. Deze wordt het laatst ontmanteld.

De duivel en satan (tegenstander)

De duivel en satan (tegenstander) is de gevallen engel door wiens invloed en verleiding de innerlijke mens werd gescheiden van het wezen van God (Gen. 03:01-07). Hij ge­bruikte hiervoor als medium” de kronkelende slang, die het listigste dier op aarde genoemd wordt. Door middel van dit dier richtte hij de aandacht van de mens op de begeerlijk uitziende vrucht van de “boom van kennis van goed en kwaad”.

De boom van kennis van goed en kwaad

De boom van kennis van goed en kwaad stond in het cen­trum van de hof van Eden direct naast de “boom van het leven . Zoals deze laatste een profetische typering is van de ware mens, die zich als eerste in Jezus Christus openbaarde, zo is de “boom van kennis van goed en kwaad” een profetische typering van de mens der zonde en wette­loosheid, die de Antichristus wordt genoemd en de “zoon van Verderf”, die zich openbaart in de afval. Deze heet ook tegenstander”, die zich verzet tegen al wat God ge­noemd of als God geëerd wordt. Hij doet dit, terwijl hij zich indringt in de mens, die in feite bedoeld is als een tempel van God, waarin Deze zich wil openbaren. De open­baring van de Antichristus is naar dezelfde werking als van de duivel. Deze inspirator werkt met veelsoortige ui­tingen, op zich stuk voor stuk verleidelijk om op in te gaan, maar in feite zitten ze vol ongerechtigheid en scheiden ze de mens van het doel van God (2 Thess. 2).

Als we Jezus Christus zien als “de hoeksteen” of “de le­vende steen”, waarop de gemeente als een geestelijk huis gebouwd wordt in de hemel, dan is dit geheel een “wel saamgevoegde” woning van God. Dit is de ware tempel, waarvan de profetieën in het Oude Verbond al spraken (Ps. 118:015-022; Jes. 28:16). In de periode van “zeven weken” wordt de gemeente als tempel van God in de geest openbaar (Ef. 02:22). Zij is een “gezalfde” vanwege de volheid van de Heilige Geest. Deze gemeente van Jezus Christus is dan de verbindende schakel in het herstel, dat de grote Schepper bewerkt, de herschepping aller dingen. De eerst­volgende fase is dan het herstel van de stad Gods, het hemelse Jeruzalem.

De “twee-en-zestig weken”.

De heilige stad, een nieuw Jeruzalem wordt zichtbaar in het neerdalen uit de hemel, van God, getooid als een bruid, die voor haar man versierd is (Openb. 21:02). De volheid der tijden is dan ingegaan, want de gemeente, die als “vrouw” van Jezus Christus het centrum van deze hemelstad vormt, brengt haar tot volheid, zodat uiteinde­lijk geen tempel in haar gezien wordt, “want de Here God, de Almachtige, is haar tempel, en het Lam”. Van binnenuit verlicht de heerlijkheid van God haar en “haar Lamp is het Lam” (Openb. 21:22-23).

Dit nieuwe Jeruzalem, waarvan de aardse stad slechts een voorbijgaand schaduwbeeld is, staat in het centrum van de volken en koningen der aarde. Zij wandelen bij haar licht, omdat God Zelf Zich in haar openbaart in goedheid, liefde en levenskracht.

Binnen deze stad wordt slechts heerlijkheid gebracht, terwijl alles wat onrein is en wie gruwel en leugen doet, niet in haar kan komen, maar alleen zij, die geschreven zij in het boek des levens van het Lam (Openb. 21:24-27).

Bij de vorming en voltooiing van deze tempelstad in de geestelijke wereld willen we even stilstaan bij een op­eenvolgende reeks van drie jaarlijkse feesten, die het oude Israël moest vieren. Deze feesten vormen een profe­tische heenwijzing naar de vervulling in geestelijk op­zicht, welke begonnen is bij de openbaring van Jezus Christus en welke doorgaat totdat de gehele schepping functioneert naar Gods bedoeling.

 

Paasfeest (gedicht) door Piet Snaphaan

Pasen vieren is beleven

wat ons door Jezus is gegeven,

de overwinning op de dood.

Richt je hart op dat gebeuren,

Jezus opende ons deuren,

die de boze eertijds sloot.

 

Pasen vieren, God beminnen,

die ook ons leert overwinnen.

Door Hem, die ons is voorgegaan

en de dood heeft overwonnen,

waardoor ons leven is begonnen:

Hij geeft weer glans aan ons bestaan.

 

Vruchten van de bekering door Margreet Gast

Mensen die het evangelie van Jezus Christus horen en aannemen, zullen ant­woord aan God de Vader geven: ze zullen zich be­keren. Na hun bekering zal het leven anders zijn dan voorheen. Dat is ge­heel bijbels. Er staat im­mers in Efeziërs 4 vers 20 (Ef. 04:20): “Maar gij geheel an­ders, gij hebt Christus leren kennen” .

Er mag dus verwacht wor­den dat in het leven van een kind van God vruch­ten van de bekering te zien zijn. Johannes de Doper riep dit ook al toe aan degenen die zich door hem wilden laten dopen: “Brengt dan vrucht voort die aan de bekering be­antwoordt” (Matt. 03:08). En Jezus zegt: “Zo brengt iedere goede boom goede vruchten voort, maar de slechte boom brengt slech­te vruchten voort” (Matt. 03:08) .

Wat zijn zoal vruchten van de bekering?

Vergeven

Bekeerde mensen zijn in staat om de dingen die een ander hun heeft aan­gedaan, te vergeven (Matt. 06:12; Matt. 18:22). De kinderen van God hebben immers zelf die enorme genade van de hemelse Vader ontvangen. Zomaar, onverdiend, kregen ze het mooiste cadeau wat er is: vergeving van zonden! Hoe geweldig die gave van God aan mensen is, beseffen diegenen die echt berouw hadden over hun zonden. En dan wil je als kind van God toch graag een ander vergeven. Wat is er meer vanzelfspre­kend dan te doen als de Vader? (Joh. 05:19).

Graag willen geven

Niet alleen wil een bekeer­de vergeving uitdelen, hij wil graag nog meer geven: zijn materiële bezit bij­voorbeeld. Heel nuchter betekent dat: hij heeft geen problemen met het geven van de tienden aan de gemeente. Zijn schat verzamelt hij toch niet op aarde? (Matt. 06:19 en Matt. 06:24). En de Enige die hij als Heer dient is toch God, en niet de mammon! Graag willen geven, met hart en ziel de zaak van de Heer zijn toegedaan, dat is een levenshouding van degene die zich tot de levende God heeft bekeerd. En daar heeft hij vanzelf­sprekend zijn geld, tijd en inzet voor over!

Honger naar het woord

Het verlangen om (nog) meer te leren uit het Woord, hoort ook bij het leven van een kind van God: de Bijbel wordt ge­lezen, de Bijbelstudies worden bezocht. Het Woord is immers het voed­sel, waarvan men leeft. Voor Jezus was het van­zelfsprekend dat Hij leef­de van en voor de wil van God (Joh. 04:34). Dan beseffen Zijn discipelen dus ook, dat zij niet zon­der het levende brood kunnen. Zoals dagelijks het gewone voedsel nodig is voor het lichaam, zo is het Woord nodig als voedsel voor de innerlijke mens.

Liefde voor de broeders en zusters

Wie zich heeft bekeerd, zal ontdekken dat hij of zij graag met andere kin­deren Gods omgaat. Hij zal een gemeente zoeken: daar zijn immers de broe­ders en zusters te vinden. En het gaat nog verder: er is een oprechte liefde in het hart ontstaan voor de broeders en zusters- in-de-Heer. Die liefde uit zich in het trouw bezoe­ken van de samenkomst van de gemeente, in het oprecht meeleven met de anderen en in het zoeken naar hetgeen de ander opbouwt. Het is onmogelijk dat iemand die zich heeft bekeerd, niet zijn broe­ders liefheeft (1 Joh. 02:09).

Liefde maakt sterk

Van een kind van God mag verwacht worden dat hij een totaal veranderd leven leidt. Vroeger was het: “Ik doe wat ik wil, ik doe waar ik zin in heb” . Nu is het: “Hier ben ik om Uw wil te doen” (Heb. 10:07). Iemand kan zich tot God bekeerd hebben omdat er een nood was in zijn leven: verdriet, ziek­te, wanhoop. In die nood wil en zal God voorzien: Hij geeft troost, Hij geeft genezing, Hij geeft hoop. Maar wie Hem dan leert kennen, als een liefdevol- gevende God, zal uitein­delijk getuigen, dat hij God gehoorzaamt om wie hij is. En dan staat de mens sterk in zijn keus: hij wil de levende God uit vrije wil en met liefde dienen. Er is geen plaats meer voor weerspannig­heid. In zijn leven zullen vruchten, die aan de be­kering beantwoorden, te vinden zijn.

Natuurlijk wordt een kind van God aangevallen, want de tegenstander wil niet dat God zich kan openbaren door een mens heen. En een kind van God is ook niet meteen na zijn bekering volkomen vrij van zwakheden en gebondenheden. Maar het is geen vraag meer, waar hij voor kiest en wat hij wil.

Vanzelfsprekend houden de kinderen Gods met een sterke, onvernietigbare liefde van God en Zijn plan! Vanzelfsprekend haten zij elke zonde, alle kwaad. En dan houdt geen macht der duisternis meer tegen dat het licht gaat overwinnen in hun leven. Alle eer aan de Vader hiervoor!

 

Angst voor de dood door Evert van de Kamp

Je zou het niet verwach­ten, maar het is gebleken dat zelfs menig christen bang is voor de dood. En dat ondanks dat er in Hebreeën 2 vers 14 en 15 (Heb. 02:14-15) staat dat Christus door zijn dood hem, die de macht over de dood had, de duivel zou onttronen, en allen zou bevrijden, die gedurende hun ganse leven door de angst voor de dood tot slavernij ge­doemd waren.

En ondanks dat Paulus in 2 Timotheüs 1 vers 10 (2 Tim. 01:10) zegt: “Jezus heeft de dood van zijn kracht beroofd en onvergankelijk leven aan het licht gebracht door het evange­lie” .

In een enquête uitgevoerd door het NIPO in opdracht van de NCRV en het ochtendblad “Trouw”, geeft een vierde van de mensen die regelmatig aan de dood denken, te kennen bang te zijn voor de dood.

De dood is de laatste vijand

De dood wordt wel de ‘koning der verschrikking’ genoemd. De Bijbel spreekt over de ‘laatste vijand’ (1 Kor. 15:26). Veel christenen zijn des­ondanks (nog) de mening toegedaan dat de dood door God in de wereld is gekomen. Zij spreken over de Heer van ‘dood en le­ven’ . Men leest dan bij­voorbeeld: ‘Door een noodlottig ongeval nam de Heer van dood en leven uit ons midden weg…’

Eigenlijk onbegrijpelijk want God heeft juist de mens gewaarschuwd voor de dood en niet de kant van de dood op te gaan.

Overduidelijk sprak God tot Adam en Eva: “Eet niet van de boom der ken­nis van goed en kwaad want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voor­zeker sterven” (Gen. 02:17). De mens zelf, Adam, bracht de schepping on­der de zonde en onder de dood, onder de heerschap­pij van de duivel. “De dood is er door een mens” (1 Kor. 15:21) .

Jezus noemt de duivel de ‘mensenmoorder van den beginne’ (Joh. 08:44). Vanaf het begin heeft de sa­tan naar de dood toege­werkt. De mens ging naar de stem des doods luiste­ren, opende zelf de poort naar het dodenrijk. Daar heerst de duivel. Hij heeft de heerschappij over het dodenrijk en over de doodsmachten. In dat do­denrijk, waar de dood alle gezag heeft, regeert satan onder de naam Apollyon of verderver.

De dood is Gods vijand, Gods laatste vijand. Dus ook onze vijand, een vij­and die wij tot het einde, de poel des vuurs (Openb. 20:14), moeten haten en vervolgen. Omdat de dood een bittere vijand is, is er angst voor de dood. Een vijand moet je echter recht in de ogen kijken en per definitie niet vre­zen. Jezus sprak: “Vreest hen niet, die het lichaam doden” (Luc. 12:04).

In zijn boek ‘De dood in zijn ware gedaante’, schrijft Okke Jager: ‘We moeten het niet van de mens verwachten. De mens is geneigd de dood en zijn handlangers onvoldoende te haten. Een ander moet ons op andere ge­dachten brengen’.

En Schillebeeckx schreef: ‘Een theoloog zal onge­merkt de dood vanuit christelijke vooronderstel­lingen boven zijn reële gestalte uittillen en zo vooraf verchristelijken’.

Wij mogen de dood niet verchristelijken, moeten hem ook niet vrezen, maar haten. Haten zoals Chris­tus de dood haatte en overwon. Hij markeert de enig juiste weg voor ons als Hij zegt: “Wees niet bevreesd, Ik ben de eers­te en de laatste, en de levende, en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwig­heden, en Ik heb de sleu­tels van de dood en het dodenrijk” (Openb. 01:18) .

Zijn wij ‘dood voor de dood’?

Ik las: ‘Het enige positie­ve van de dood is: de dood voor de dood’. Wan­neer er (nog) iets van angst voor de dood in ons is, eren wij daarmee de dood en niet de overwinnaar over de dood, Jezus Christus. Zit die angst bij ons er nog in, dan zijn wij eigenlijk nog niet dood voor de dood. Dan is de vraag gewettigd of wij de dood wel afdoende hebben begraven in de doop (Rom. 06:03-04). Want zo ze­ker als het voor ons moet vast staan dat wij dood zijn voor de zonde, beho­ren wij even zeker dood te zijn voor de dood (Rom. 06:11).

De dood voert geen heer­schappij meer over Chris­tus (Rom. 06:09). Daarom moet een christen de dood ook niet (langer) over zich laten heersen. Chris­tus is eens voor altijd voor de zonde, en dus ook voor de dood, gestor­ven en wat zijn leven be­treft, leeft Hij voor God Door de doop in de Heilige Geest zijn wij en blijven wij ook na het sterven even ‘levend’ voor God in Christus Jezus. Een chris­ten heeft de geestelijke dood (door zonden en mis­daden) achter zich en het dodenrijk zal hij niet zien (Joh. 08:51). En steekt er­gens in ons leven een doodsmacht zijn gevelde kop toch omhoog, dan zijn wij door Gods Geest in staat die te vellen.

Het land der levenden

Het land der levenden wordt nogal eens overschaduwd door het land van de dood. Van de le­venden worden velen op allerlei manieren angstig gemaakt door de overste van de dood en zijn sla­ven. Daarin spelen wij zelf vaak een niet onbe­duidende rol door soms al te gemakkelijk toe te ge­ven aan die verwekkers van angst en vrees. En dit ondanks dat Zacharias profeteerde dat de Heer hen zal beschijnen, die gezeten zijn in de duister­nis en schaduw van de dood (Luc. 01:79).

Ik volsta met één voor­beeld. Ik heb gemerkt dat veel levens worden ‘ge­plaagd’ door een teveel aan eigenliefde. Dat blijkt heel duidelijk wanneer men plotseling, door ziekte of zwakte bijvoorbeeld, wordt geconfronteerd met de dood. Dan uit zich het ongecontroleerde zelfmedelij­den, de sentimentele eigenliefde. Alsof er niets anders bestaat dan dit aardse leven (waaraan we op een verkeerde manier blijken vast te zitten), terwijl wij voor eeuwig leven zijn geschapen. Wij zijn voor eeuwig leven bedoeld. Op zo’n moment worden wij zo op de aarde vastgepind dat wij wel heel ver van het hemelse af zijn. Wat kun je jezelf dan toch zielig en tragisch vinden.

In de rubriek ‘Kostgan­gers’ in “Trouw” gaf Nico ter Linden onlangs voor­treffelijk weer hoe dat voelt. Geveld door een ordinaire griep schreef hij: ‘Ik ben nooit ziek. Ik bezoek zieken. Het is een taakverdeling die ik ook graag zo wil houden. Naast het bed en niet er­in. Maar toen dus, onver­hoeds en ongewoon: in het bed, geveld. Op een gege­ven moment werd ik door droefheid overvallen.

Waarom? Daar was toch waarachtig geen reden voor. Ik liet het verdriet komen en moest huilen. Zelfmedelijden? Narcisti­sche krenking (ziekelijke liefde voor zichzelf -red.)? Geringe frustratietolerantie? Ongetwijfeld.

Maar er was meer aan de hand: duidelijker dan ooit te voren werd ik mij mijn sterfelijkheid bewust. Dat je lichaam niet wil wat je wilt, dat je kracht maar gering is en je van de ene op de andere dag kan wor­den ontnomen. Ik had dat in lang niet zo ervaren. Ik dacht: zo zal ik eens liggen, weer geveld, maar dan niet door zo’n onnozel griepje en ik zal niet meer opstaan. Het vooruitzicht beangstigde me, droefheid omving me en ik was blij dat er niemand de kamer binnenkwam, want dat ik hier een potje zat te grie­nen, was natuurlijk vol­strekt belachelijk’.

Ik denk dat dit voor velen herkenbaar is. O wee, als je je eigen gedachten en vervolgens je tranen de ‘vrije’ loop laat. Dan ben je wel weer helemaal terug op de aarde.

Je moet je leven niet lief­hebben tot de dood (Openb. 12:11). Dan gaan de sentimenten over je heersen. Een christen doet bewust, innerlijk af­stand van macht, geld, aanzien, cultuur, traditie, eer van mensen, etc. Christus had ter wille van het Koninkrijk Gods zijn uit­wendige leven niet lief tot de dood.

Integendeel, Hij gaf het in de dood. Maar het land der levenden gaf Hij niet prijs.

Verlaat het land van de dood!

Doodsmachten kunnen lelijk toeslaan. Zij maken best bang en wat doe je dan met je angs­ten? Jezus was woedend op de dood (Joh. 11:33), maar zijn eigen lijden en dood be­klemde Hem. Ook Hij ver­zuchtte: “Ik moet gedoopt worden met een doop, en hoe beklemt het Mij, totdat het volbracht is’ (Luc. 12:50; Mark. 10:38). Hij werd verhoord uit zijn angst (Heb. 05:07). Hij riep tot God. Het fantastische van Jezus was, dat de overste der wereld niets aan Hem had en geen enkele ongerijmdheid in Hem kon vinden (Joh. 14:30). De Heer was on­grijpbaar en onaantastbaar voor de doodsmachten.

Veel mensen zijn helaas niet onaantastbaar, omdat ze onderworpen zijn aan één of meer boze geesten. Een bijbels voorbeeld is de rijke man uit Lukas 16. Hij had zijn vertrouwen op zijn bezit en zijn rijk­dom gesteld. Zo raakte hij verbonden met de demon van bezit en rijkdom, de mammon. Bij zijn sterven had hij zich vastgeklemd aan die demon.

Een christen moet er voor zorgen dat hij vrij is en vrij blijft en zich zo nodig laten bevrijden. Geen en­kele duistere macht moet over hem kunnen heersen. Ik heb mensen gezien vlak voor hun sterven, volko­men vrij of losgemaakt. Heerlijk, helemaal gereed om de intrek bij de Heer te nemen. Hun overgave en eenswillendheid met de Heer was ontroerend en vertroostend. Ze verlang­den naar Hem en zagen meer dan ooit naar Hem uit.

Maar ik weet ook van christenen met een felle doodsstrijd. De verklaring daarvan is, denk ik, dat ze gebonden waren door één of meer machten der duisternis die ze zelfs bij hun sterven niet los wilden laten. Christus sprak terecht: “Laat los en je zult losgelaten wor­den” (Luc. 06:37). Een be­tere raad had Hij ons niet kunnen geven.

Een  kracht Gods tot behoud

Velen laten zich te gemak­kelijk intimideren door de machten en ook door ge­woon aardse zaken. De dingen van de aarde krij­gen een overwaarde die Christus nooit heeft be­doeld (Matt. 10:37-39) . Wat mij dan zo tegen valt, is dat men zich niet ge­heel en al baseert op het Woord van God, dat Woord aangrijpt. Dat Woord dat werkelijk een kracht Gods tot behoud is voor een ieder die gelooft (Rom. 01:16) . Door de Heilige Geest in ons is het zo sterk, dat het de angsten voor de dood best aankan. Laat de leugen niet toe! Buskes zei eens: ‘Ik ben zo dwaas om te geloven dat het kerkhof een leu­gen is’.

Jezus sprak: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie mijn Woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven” (Joh. 05:24).

Het geloof in het Woord van de Heer is de enige realiteit en volledig be­stand tegen elke vorm van de dood. Opnieuw de Heer zelf aan het woord: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, indien iemand mijn Woord bewaard heeft, hij zal de dood in eeuwigheid niet aanschouwen” (Joh. 08:51).

Kan het duidelijker? Het is ontroerend en vertroos­tend hoe de Heer ons steeds weer bemoedigt. Alleen 1 Korinthiërs 15 is al een goddelijk juweel. Paulus was niet bang voor de dood. Zijn geloofsoog gericht op Jezus heeft hij slechts één verlangen: “Om Christus te kennen en de kracht van zijn op­standing en de gemeen­schap van Christus’ lijden, om aan Jezus dood gelijk­vormig te worden en te mogen komen tot de op­standing uit de doden” (Filip. 03:10-11) .

Daar jaagde hij naar. Daarom kon hij ook schrij­ven: “Wij zijn vol goede moed en wij begeren te meer ons verblijf in het lichaam te verlaten en bij de Heer onze intrek te nemen” (1 Kor. 04:16-05:08) .

De evangelist John Wesley getuigde op zijn sterfbed: ‘Het beste van alles is, dat God mij nabij is’. En het Woord zegt: “De Heer is nabij. Weest in geen ding bezorgd” (Filip. 04:05).

De hemelse Vader heeft ons door de opstanding van zijn Zoon Jezus Chris­tus, uit de doden doen wedergeboren worden tot een levende hoop (1 Petr. 01:03). Gelooft u dat? Maranatha! De Heer komt! (1 Kor. 16:22).