Selecteer een pagina

Levend Geloof – 301

Levend geloof 1989.03 nr. 301

De triomf van het leven door Gert Jan Doornink

Het feest van de opstanding

Met Pasen viert de gemeente van Christus weer het feest van de opstanding van Jezus. Het is niet zo maar een feest, maar het raakt de kern van ons geloofsleven: de dood is overwonnen en hét leven heeft getriomfeerd. Want dat is een ding wat zeker is: Pasen is het grote bewijs dat ‘de dood’ niet het laatste woord heeft, maar ‘het leven’.

De dood is verzwolgen in de overwinning, zoals Paulus het zo kernachtig uitdrukt 1 Korinthe 15 vers 54 (1 Kor. 15:54).

De dood is iets waar de meeste mensen niet goed raad mee weten. Men wil er liever niet aan denken of men spreekt er op onverschillige wijze over. Dit is niet zo verwonderlijk, want de dood staat nu eenmaal lijnrecht tegenover het leven. De dood is een vijand, het is de laatste vijand die onttroond wordt, zegt Paulus in 1 Korinthiërs 15 vers 26 (1 Kor. 15:26).

Maar het is niet zo dat we tegen deze vijand aan hoeven te kijken met de gedachte dat deze vijands nog steeds iets onherroepelijks is die niet te verslaan zou zijn. Als kinderen Gods weten we het héél zeker dat vijand ‘dood’ overwonnen is door Jezus Christus. “Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen, gezegevierd”, zegt Paulus in Kolossenzen 2 vers 15 (Kol. 02:15). En door geloof in Jezus Christus zijn wij ten volle deelgenoten van deze overwinning geworden:

Weliswaar bevinden wij ons nog in een vergankelijk lichaam van vlees en bloed, dat bij ‘het sterven’ afgelegd wordt, maar het nieuwe, geestelijke leven is reeds vanaf het moment dat wij tot geloof kwamen aanwezig en daar gaat het uiteindelijk om.

Dit nieuwe leven wordt gevoed door Gods Woord en de Heilige Geest. Het staat hiermee in verbinding, dat wil zeggen de gemeenschap met Gods Woord en Geest wordt steeds groter. Binnen de bescherming van Gods Koninkrijk gekomen zijn wij onaantastbaar geworden voor de vijand die ons op de omstandigheden – de dood en het verderf die de vorst der duisternis aanricht – wil laten zien. Maar wat wij met onze natuurlijke ogen zien, jaagt ons geen angst meer aan, want met onze geestelijke ogen zien wij Jezus “met heerlijkheid en eer gekroond” Hebreeën 2 vers 9 (Heb. 02:09). Daarom kunnen we het opstandingsfeest van Jezus met grote blijdschap vieren, want de volle overwinning van het leven over de dood is werkelijkheid geworden.

 

Pasen (gedicht) door Piet Snaphaan

Je hoeft niet meer naar ’t graf te gaan

om ’t wonder te beleven;

geloof alleen, uit het spontaan,

God dankend, hef een loflied aan,

want Jezus is verrezen.

 

Dit is het eerste van … door redactie

Dit is het eerste van een serie artikelen welke Gerrit van de Kamp schreef over “De kracht en werking van de Heilige Geest in het leven van Jezus

 

Identiteit en macht door Gerrit van de Kamp

 

Nadat eeuwen lang de volle kracht en werking van het evangelie voor de mensheid verborgen is geweest, zien we dat in onze twintigste eeuw zaken openbaar komen. Niet alleen de werking van de satan, maar zeker ook de werking van de Heilige Geest in het leven van mensen is duidelijker merkbaar. De doop in de Heilige Geest wordt ‘her­ontdekt’ en miljoenen christenen over de hele wereld weten van de gaven van de Heilige Geest, en dat niet slechts in theorie. Waarschijnlijk is ’tongentaal’ de meest gesproken taal in deze wereld! Een overduidelijk bewijs dat de Geest van Christus in onze dagen leeft en zijn uitwerking niet mist.

Met de toename van de openbaring van de Geest onder ons, groeit ook het verlangen naar volledige overgave aan diezelfde Geest. We leren steeds meer ons afhankelijk op te stellen van de werking en kracht van de Heilige Geest.

Een goed voorbeeld doet goed leren. Wie is ons voorbeeld als we het ver­langen naar de volledige openbaring van Gods Geest in ons leven serieus nemen? Het antwoord laat zich raden: Jezus Chris­tus, Degene die als eerste gedoopt werd in de Heilige Geest Markus 1 vers 10 (Mark. 01:10 e.v.).

In het bijzonder leent het evangelie naar Markus zich heel goed om te ob­serveren hoe de kracht en de werking van de Heilige Geest zich in Jezus manifesteerde. In Markus wordt het accent gelegd op de daadkracht van Je­zus, geïnspireerd door de Heilige Geest. Jezus is bij Markus de Machtige, die de heerschappij van de demonie doorbreekt.

Kijk naar Jezus om van Hem te leren hoe je hou­ding mag zijn als je naar de volledige openbaring van de Heilige Geest in je leven verlangt. Zodat identiteit (wie je bent) en macht (wat je doet) in elkaars verlengde komen te liggen.

De tempel van Gods Geest

“Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest Gods in u woont?”  1 Korinthe 3 vers 16 (1 Kor. 03:16). Met deze vraag confronteert Paulus de Korinthiërs. Ook vandaag is deze vraagstelling actueel. Weet ik niet dat ik Gods tempel ben en dat de Geest Gods in mij woont? Een vraag in ontkennende vorm, die echter van in de Geest gedoopte chris­tenen een positief ant­woord verlangt.

Natuurlijk, zal men zeg­gen , woont de Geest van God in mij. Ik ben mij ervan bewust, ik realiseer me dat ik een tempel van God ben (dat is aan God gewijd). Ik wil dat mijn hele bestaan met alle fa­cetten door de inwoning van de Heilige Geest aan God is gewijd. Ik ben me ervan bewust dat de Geest van God in me woont. Dat bepaalt mijn identiteit. De Geest die in mij woont, maakt mijn identiteit.

Nu gaat het erom dat we aan die identiteit gestalte geven. Met andere woor­den: hoe kon kreet is de werking van Gods Geest in ons leven? De vraag noopt ons andermaal te kijken naar het leven van Jezus, hoe de Geest van God in zijn leven werkte. Om zijn identiteit te ont­dekken en zijn macht, waarvan een voorbeeld­werking uitgaat. Jezus Christus is ons voorbeeld. Hij wordt zelfs onze broeder genoemd Hebreeën 2 vers 11 (Heb. 02:11). Aan onze Broer mogen wij ons spiegelen.

Een aantal uitgangspunten

Door het hanteren van een aantal uitgangspunten kunnen we ifi het evange­lie van Markus ontdekken hoe de Heilige Geest zich in het leven van Jezus openbaarde.

Het eerste uitgangspunt is het punt van de mani­festatie (= verschijning, het openbaar worden). Hoe manifesteert (ver­schijnt , wordt openbaar) de Heilige Geest in het leven van Jezus?

Het tweede uitgangspunt is het punt van de hou­ding. Hoe is de houding van Jezus?

Het derde uitgangspunt is de reactie van de om­geving, dat is het gevolg van de manifestatie van de Heilige Geest in het leven van Jezus. Als we Markus lezen, zien we dat met toehoorders heel direct de omstanders worden bedoeld die zien en horen wat Jezus is en doet, maar ook de geestenwereld. Altijd raakt de geestenwereld in rep en roer als Jezus zijn mond opendoet, als Jezus han­delt.

De bovengenoemde uit­gangspunten kunnen tevens uitgangspunten zijn voor zelfonderzoek. Eerst kijken hoe de Geest van God in het leven van Jezus werkte, dan Hem navolgen. Hoe manifes­teert de Heilige Geest zich in mijn leven? Hoe is mijn houding? Hoe re­ageert mijn omgeving of wat is het gevolg van de werking van de Heilige Geest in mijn leven? Het doel van dit zelfonderzoek is de Geest volledig tot zijn recht te laten komen in mijn eigen leven.

De eerste manifestatie

In Markus 1 vers 10 (Mark. 01:10) en volgende verzen zien we dat de Heilige Geest voor het eerst in het leven van Jezus openbaar wordt / verschijnt. Het begint bij het begin en dat is de doop in de Heilige Geest. De basis van het bestaan van Jezus als Zoon van God wordt daar- daarmee bevestigd.

Hoe is Jezus’ houding daarbij? Verzet Hij zich tegen de openbaring van de Heilige Geest in zijn leven?

Jezus heeft een houding van openheid. Hij is er klaar voor. Daarnaast heeft Hij een houding van gehoorzaamheid. In Matteüs 3 vers 15 (Matt. 03:15) lezen we dat Jezus zich – net als meerderen dat moment – door Johannes de Doper wil laten dopen. Op aan­dringen van Johannes dat deze beter door Jezus gedoopt kan worden dan andersom, reageert Jezus: “Laat Mij thans geworden, want aldus betaamt het ons alle gerechtigheid te vervullen”.

Johannes begreep dat wel en doopte Jezus in water. Hij begreep dat Jezus ge­hoorzaam wilde zijn aan een goddelijke instelling, om daarmee gerechtigheid te vervullen. In het Grieks staat voor gerech­tigheid ‘dikaiosuné’, ons beter bekend als ‘justitia’ (Latijn). Gerechtigheid is het gebied waarbinnen zekere rechten en wetten van kracht zijn. Door zich te laten dopen conformeert Jezus zich aan de godde­lijke instelling, die de doop is. Jezus gehoor­zaamt. Meteen daarop wordt hij op bijzondere wijze gedoopt in de Heilige Geest.

Hoe reageert de omgeving?

Als eerste reageert God de Vader. Nu Jezus ge­doopt is in de Heilige Geest, bevestigt zijn Va­der de identiteit van zijn Zoon. Markus 1 vers 11 (Mark. 01:11) “Gij zijt mijn Zoon, de geliefde; in U heb Ik mijn welbehagen”.

God de Vader is ternau­wernood uitgesproken, of de demonen – in rep en roer doordat voor het eerst ‘iemand’ in de Heilige Geest wordt gedoopt – proberen Jezus te verzoe­ken. En niet zo’n beetje ook! Veertig dagen lang verzocht worden in de woestijn door de satan is een opgave, bijzonder zwaar. De kracht   van de Geest is echter reëel en Jezus weerstaat de ver­zoekingen.

De derde reactie op de manifestatie van de Geest in het leven van Jezus is te lezen in Markus 1 vanaf vers 16 (Mark. 01:16). Mensen gaan Jezus volgen. En dat is meteen de kern van zijn evangelie. Het roept tot navolging. Als de Geest gaat werken volgt een proces van navolging.

Vissers laten hun netten liggen en zorgen op hun beurt dat navolgers ont­staan. Dat is de echte evangelische oikoumene. God wil één bewoonde wereld, de eenheid van alle mensen in een nieuwe hemel en op een nieuwe aarde. Daar wordt door de verkondiging naar toe­gewerkt. Dan geldt:

“Wat goed is het, wat heerlijk, in eendracht bij elkaar te wonen.

Weldadig is het als de balsem die uit gegoten is op Aarons hoofd en neerdruipt op zijn baard en kleren. Verfrissend is het als de dauw, die neerdaalt op de berg Hermon en de heuvels van Sion bedekt.

Daar vanuit Sion zorgt de Heer voor een gelukkig leven”. (Psalm 133, Groot Nieuws Bijbel).

Als de Geest in mensen werkt en als die een open houding van gehoorzaamheid hebben, wordt de schepping weer één.

 

 

 

De opstanding en het lijden door Gert Jan Doornink

 

“Gedenk, dat Jezus Chris­tus uit de doden is opge­wekt , uit het geslacht van David, naar mijn evangelie, waarvoor ik kwaad lijd en zelfs boeien draag als een misdadiger” (Paulus in zijn tweede brief aan Timotheüs, hoofdstuk 2 vers 8) (2 Tim. 02:08).

Het Paasfeest neemt zeer terecht in de gemeente van Christus een centrale plaats in. Terwijl de op­standing van Christus uit de doden, van alle kanten wordt aangevallen en ont­kend , weet ieder waarach­tig christen dat Jezus leeft. Hijzelf is immers daarvan het bewijs. Als kinderen Gods weten wij dat het nieuwe, eeuwige leven in ons is, want wie in de Zoon gelooft, hééft het leven Johannes 3 vers 36 (Joh. 03:36).

Dit nieuwe leven dragen wij uit, want daartoe zijn we geroepen. Maar dit wordt ons niet door ieder­een in dank af genomen. Als wij proclameren dat ‘Jezus leeft’ komt er be­spotting, miskenning en soms vervolging, samen­gevat dan krijgen we met Tijden’ te maken.

Wat is eigenlijk lijden? Lijden is, om het zo maar eens te zeggen, de onaangename kant van het christen zijn: de verdruk­king, de vervolging, het niet begrepen worden door anderen. Soms ko­men we allen te staan en willen, om dat we chris­tenen zijn, anderen niets meer met ons te maken hebben.

Er zijn allerlei vormen van lijden. Lijden in erge vorm is: gevangenschap , marteling, die zelfs de dood tengevolge kan heb­ben, denk aan de steni­ging van Stéfanus. Het lijden is niet altijd even hevig. Samengevat zouden we kunnen zeggen: het is de lichamelijke en psychi­sche druk die vanuit het rijk der duisternis tot ons komt.

De veroorzaker van het lijden

De veroorzaker van het lijden is satan. Hij pro­beert ons zoveel mogelijk schade te berokkenen en ons dwars te zitten met betrekking tot ons functioneren als christen. Ook Paulus ondervond dit in zijn leven en hij wist dat dit het deel zou zijn van iedere volgeling van Jezus. Aan Timotheüs schrijft hij: “Lijd met de anderen als een goed sol­daat van Christus Jezus” 2 Timoteüs 2 vers 3 (2 Tim. 02:03).

Hij noemt hier Timoteüs een soldaat. Zoals wij al­lemaal in feite soldaten zijn in het leger van God. Paulus gebruikt wel vaker uitdrukkingen uit de mi­litaire dienst, zoals bij­voorbeeld in 2 Korinthiërs 10 vers 3 tot 5 (2 Kor. 10:03-05), waar wij lezen: “Want al leven wij in het vlees, wij trekken niet ten strijde naar het vlees, want de wapenen van onze veldtocht zijn niet vleselijk, maar krach­tig voor God tot het slechten van bolwerken”.

Een kind van God is dus geen gewoon soldaat, die zich bedient van geweren, tanks en vliegtuigen, maar een ‘geestelijk strij­der’. Paulus zegt in Efeziërs 6 vers 12 (Ef. 06:12): “Want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse ge­westen”.

De strijd tussen bijvoor­beeld de katholieken en protestanten in Noord Ierland en tussen de christenen en islamieten in Libanon, heeft daarom ook niets met deze gees­telijke strijd te maken. Het is een puur menselij­ke aangelegenheid, waar­in satan de hand heeft.

Geroepen om te overwinnen

Een kind van God is een geestelijk strijder en is geroepen om in de strijd te overwinnen. Wij zijn geroepen om satans bol­werken te slechten  2 Korinthe 10 vers 4 (2 Kor. 10:04). Het behoort bij onze opdracht om te overwinnen, ook al is lij­den daardoor ons deel.

Als wij de strijd – en daardoor ook het lijden – ontlopen, zijn wij geen goede soldaten van Jezus Christus en functioneren wij niet in het plan van God. Wij mogen de strijd niet uit de weg gaan, maar moeten die juist aangaan. Onze taak is immers niet om nederlagen te lijden, maar om te overwinnen. Teveel kin­deren Gods voeden zich met de verkeerde gedach­te dat overwinning niet altijd mogelijk is. Maar wie zich inzet om te overwinnen, zal meer en meer ervaren dat ‘over­winning’ net zo goed een onderdeel van ons geloofs­leven kan worden, als dat in het verleden met ‘ne­derlaag’ het geval was. Laten we er alles aan doen om de overwinning gestalte te geven in ons leven.

Wat nodig is om te overwinnen

Terecht spreken wij – en zeker rondom Pasen – als gemeente van Christus veel over de opstandings- kracht van Jezus. Ook in de Bijbel komen we de woorden kracht, opstandingskracht, krachtig zijn, etc. meermalen te­gen. Paulus schrijft er bijvoorbeeld over aan Timoteüs. Hij wekt hem op ‘krachtig te zijn in de genade van Jezus Christus’ 2 Timoteüs 2 vers 1 (2 Tim. 02:01).

Dit ‘krachtig zijn’ is dus een opdracht. Het is niet een ‘krachtig zijn’ wat we aan onszelf ontlenen maar wat uit de Goddelij­ke bron afkomstig is. Zo­als ook in Efeziërs 6, waarover de geestelijke wapenrusting gesproken wordt, Paulus éérst zegt: “Voorts, wees krachtig in de Here en in de sterkte zijner macht” Efeze 6 vers 10 (Ef. 06:10). “Niet door kracht, noch door ge­weld, maar door mijn Geest”, zegt Zacharias 4 vers 6 (Zach. 04:06). Want waaraan ontlenen wij onze kracht? Aan de Geest van God! “Gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt” Handelingen 1 vers 8a (Hand. 01:08a), sprak Jezus tot zijn discipelen. Waar putten de eerste discipelen hun kracht uit? Waardoor konden zij lijden doorstaan? Doordat de Geest van God in hen woonde en werkte.

Jezus zelf is daarvan wel het grootste voorbeeld. Als er één is geweest, die op een verschrikkelij­ke wijze het lijden heeft ondergaan dan was het Jezus wel. We kennen zijn lijdensgeschiedenis die resulteerde in de kruisdood… Daar worden we op Goede Vrijdag weer bij bepaald. Maar Jezus ging er niet onderdoor, ook al had de duivel ogen­schijnlijk de overwinning behaald. In werkelijkheid was HIJ de grote Overwin­naar. Op Paasmorgen was Hij de glorieuze Triomfator. Daarom attendeert Paulus Timoteüs hier ook in één adem op. Als hij spreekt over het lijden dat hij moet ondergaan en dat hij boeien draagt als een misdadiger, zegt hij in dezelfde zin dat wij moeten gedenken dat Jezus Christus uit de do­den is opgewekt 2 Timoteüs 2 vers 8 (2 Tim. 02:08).

Paulus wist wat lijden was. Op verschillende plaatsen schrijft hij erover. Léés bijvoorbeeld maar eens?

2 Korinthiërs 11 vers 24 tot 27 (2 Kor. 11:24-27) en Romeinen 8 vers 35 tot 37 (Rom. 08:35-37). Maar ondanks alles was zijn getuigenis: “God zij gedankt, die ons te allen tijde in Christus doet zegevieren” 2 Korinthe 2 vers 14 (2 Kor. 02:14).

De loutering van het lijden

Er is nog een aspect van het lijden, wat we ook niet over het hoofd moeten zien. Dat is het aspect wat ik ‘loutering’ zou wil­len noemen. We worden er ‘gehard’, dat wil zeg­gen volhardend door. We leren de moed niet op te geven, maar juist moedig en vrijmoedig te worden.

Lijden heeft dus in feite een doel. En bovendien werkt de duivel daardoor onbewust mee aan zijn eigen afgang en onder­gang. Hij gooit bij wijze van spreken zijn eigen glazen in. Wij mogen daarom bemoedigd worden door Petrus als hij schrijft: “Geliefden, laat de vuur­gloed, die tot beproeving dient, u niet bevreemden, alsof u iets vreemds overkwam. Integendeel, ver­blijdt u naarmate gij deel hebt aan het lijden van Christus, opdat gij u ook met vreugde zult verblij­den bij de openbaring zij­ner heerlijkheid. Indien gij door de naam van Christus smaad lijdt, zijt gij zalig, daar de Geest der heerlijkheid en de Geest Gods op u rust. Laat dus niemand uwer moeten lijden als moorde­naar, of dief, of boosdoe­ner, of als een bemoeial. Indien hij echter als Christen lijdt, dan schame hij zich niet, maar ver­heerlijke God onder die naam”1 Petrus 4 vers 12 tot en met 16 (1 Petr. 04:12-16).

Petrus schrijft hier dat tijdens het lijden de Geest der heerlijkheid en de Geest Gods op ons rusten. En daar kan de duivel niet aankomen. Evenmin als aan het Woord van God, als dat in ons is tenminste 2 Timoteüs 2 vers 9 (2 Tim. 02:09).

In Romeinen 8 vers 18 (Rom. 08:18) schrijft Paulus: “Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegen­woordige tijd niet op­weegt tegen de heerlijk­heid, die over ons ge­openbaard zal worden”. Paulus spreekt hier over de ’tegenwoordige tijd’. Er komt een tijd dat alle lijden zal zijn verdwenen. Alleen reeds de gedachte hieraan doet ons blijmoe­dig en zonder vrees voorwaarts gaan. Wij zijn niet bang voor het lijden. Wij zijn blij met het lijden.

Jezus woont immers met Zijn volheid in ons. De Heilige Geest is in ons. Het Woord van God is in ons. We zijn dag en nacht verbonden met de levende God, wiens Zoon temidden van alle lijden. Overwinnaar is! En wij mogen het met Hem zijn! Hij sprak: “Zalig zijt gij, wanneer men u smaadt en vervolgt en liegende allerlei kwaad van u spreekt om Mijnentwil. Verblijdt en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij de profeten vóór u vervolgd) Matteüs 5 vers 11 en 12 (Matt. 05:11-12). En in Johannes 16 vers 33 (Joh. 16:33) le­zen wij: “In de wereld lijdt gij verdrukking, maar houdt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen”.

 

 

Intermezzo door Gerry Velema

Nieuwsgierigheid bij openheid

Het was van haar gezicht te lezen dat ze pijn had. Pijn, niet lichamelijk, maar van innerlijke aard. Wonden die ze van binnen had opgelopen, aan haar ziel. Lang had ze die pijn proberen te verbergen, maar ze zag – naarmate ze groeide naar een open leven – dat ze die pijnen niet moest verbergen. Niet lachen als je eigenlijk zou moeten huilen.

Met een stukje ware levensmoed begon ze haar omgeving haar verdriet te laten zien. Ze werd gewoon zichzelf. Ze deed zich niet meer beter voor, maar zei als het ware: ‘Mensen ik heb pijn, en ik ben blij dat je het weet!

Want als je pijn deelt, ben je minder eenzaam. Misschien voel je de pijn dan ook niet zo erg meer. Ze ging – zij het aarzelend en soms wantrouwend – nog verder. Met vrienden begon ze ook de oorzaak van de pijn te ‘delen’. De wonden kwamen open te liggen, infecties konden bestreden worden, vaak door er samen mee naar de Heer te gaan. Er werd aan wondverzorging gedaan; zodat er wezenlijke genezing kon optreden.          

Hier geloven we in. Herstel en genezing, binnen de gemeente van God, doordat we durven komen met onze pijn, onze nood. Maar net als in een ziekenhuis, hebben we ook binnen de gemeente te maken met verzorgers en bezoekers. Verzorgers, die je wonden kennen en behandelen. En bezoekers die aan je bed komen, om je te troosten en te bemoedigen. Bezoekers weten dat je pijn hebt, maar kennen je wond niet. En het is aan de patiënt hoeveel ze kwijt wil over de oorzaak van haar verdriet.

Soms zijn bezoekers van innerlijke pijn zo nieuwsgierig. ‘Maar wat is er dan toch?’ ‘Jij, jij was toch altijd zo vrolijk?’ Het is net alsof ze de deken willen oplichten om de wond te kunnen zien. Dan zou de bezoeker ook nog kunnen reageren met: ‘Voor zo’n sneetje zoveel aandacht! Ik stap maar es op’. Want als het nieuwe er af is, zijn innerlijke problemen alleen nog maar lastig en aandachttrekkerij.

Bezoekers en verzorgers. Openheid en onze nieuwsgierigheid. Een bezoeker functioneert prima als hij of zij in een stuk fijngevoeligheid ziet dat iemand pijn heeft, en daar zonder vragen met een stuk troost en liefde op weet te reageren. Nieuwsgierigheid gaat vaak hand in hand met onaangename roddel. Dat mag niet, maar open zijn mag wel. Openheid gaat hand in hand met geborgenheid, die we bij elkaar mogen vinden in God!

Laten we het klimaat van openheid beschermen!

 

Als de opgaande zon door Wim te Dorsthorst – 2 –

Hoe moeten wij God liefhebben?

Aan Jezus wordt de vraag gesteld: “Meester, wat is het grote gebod in de wet?”. Dan antwoordt de Heer met: “Gij zult de Here, uw God, liefhebben uit geheel uw hart en uit geheel uw ziel en uit ge­heel uw verstand en uit geheel uw kracht” Markus 12 vers 30 (Mark. 12:30).

Nu weten wij uit de Schrift dat Israël God nooit heeft liefgehad zoals dit gebod voorschrijft. Jezus moet op een gege­ven moment zeggen tot de vertegenwoordigers van het volk: “Huichelaars, terecht heeft Jesaja over u geprofeteerd, zeggende: Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is verre van Mij. Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij le­ringen leren, die geboden van mensen zijn” Matteüs 15 vers 7 tot en met 9 en Jesaja 29 vers 13 (Matt. 15:07-09; Jes. 29:13).

Dat was de liefde die ze God bewezen. Minutieus onderzochten ze de wet en maakten ontelbare ge­boden en verboden en trachtten zo God te be­hagen. Dit was God die­nen op aarde zoals Kain dit al trachtte te doen (Matteüs 23).

De apostel Paulus zegt: “Israël is aan de wet niet toegekomen”. Waarom niet? Omdat het hierbij niet uit­ging van geloof, maar van vermeende werken Romeinen 9 vers 31 en 32a (Rom. 09:31-32a). Door goede wer­ken en ijverig geboden te gehoorzamen, komt men niet aan de liefde toe waar het hele wezen bij betrokken is, zoals het gebod voorschrijft.

En Hij, die Israël op de weg van geloof en liefde bracht, Jezus Christus, daaraan hebben ze zich gestoten als aan de steen des aanstoots, zegt Paulus verder in Romeinen 9. Hij is het einde van de wet, Hij is de vervulling van de wet en Hij maakte ons vrij van de wet en schenkt ons de Heilige Geest. Door de Heilige Geest wordt de liefde Gods in onze harten uit­gestort en dan gaat de volmaakte wet functioneren. Dan is de Here lief­hebben met geheel ons hart, ziel, verstand en kracht, mogelijk gewor­den.

Jezus Christus is de Middelaar

Uit dit alles blijkt dat het onmogelijk is God waar­achtig lief te hebben bui­ten zijn Zoon, Jezus Christus, om. Hij is ons van God gegeven als mid­delaar tussen Hem en de mensen, zegt Paulus in 1 Timoteüs 2 vers 5 (1 Tim. 02:05). Hij vertegenwoordigt als mens, als de Zoon des mensen, de mensheid bij God en Hij vertegenwoor­digt als de eniggeborene des Vaders – als het vleesgeworden woord – God bij de mensen. Daar­om is zijn naam: ‘Immanuel’, wat betekent: ‘God met ons’ Matteüs 1 vers 23 (Matt. 01:23). Hij heeft een volmaakte kennis van de mens en eveneens een volmaakte kennis van God.

Het is echter niet alleen in zijn verzoenend werk dat Hij als Hogepriester alle mensen vertegenwoor­digt bij God. Op vele plaatsen zegt Jezus zelf, en schrijven ook de apos­telen, kernachtige dingen hierover, zowel in positie­ve als in negatieve zin. Ik wil hier enkele plaat­sen noemen:

“Wie Mij ontvangt, ont­vangt Hem, die Mij ge­zonden heeft” Matteüs 10 vers 40 (Matt. 10:40).

“Indien gij Mij zou kennen, zoudt gij ook mijn Vader kennen” Johannes 18 vers 19 (Joh. 18:19).

“Wie in Mij gelooft, ge­looft niet in Mij, maar in Hem die Mij gezonden heeft; en wie Mij aan­schouwt, aanschouwt Hem die Mij gezonden heeft” Johannes 12 vers 44 (Joh. 12:44).

“Wie Mij haat, haat ook mijn Vader” Johannes 15 vers 23 (Joh. 15:23).

“Wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet” Johannes 5 vers 23 (Joh. 05:23).

Uiteraard hebben deze uitspraken nog een veel diepere betekenis, maar het geeft – naar ik meen – wel duidelijk aan, dat het ónmogelijk is om te zeggen: ‘Ik heb God lief’, als men Jezus als zijn Zoon afwijst. Wie de Zoon niet belijdt, heeft ook de Vader niet, zegt 1 Johannes 2 vers 23 (1 Joh. 02:23).

Dit is de wil van God voor de mens. Jezus is de weg, de waarheid en het leven en niemand komt tot de Vader dan door Hem Johannes 14 vers 7 (Joh. 14:07).

Liefhebben met het hart

Jezus is het die ons brengt in de liefdesge­meenschap met de Vader. Het is door Hem, dat wij , zonder vreze, uit de hand der vijanden verlost, voor zijn aangezicht kunnen komen en Hem kunnen dienen in heiligheid en gerechtigheid al onze da­gen (Luc. 01:74-75). God wordt het meest geëerd en verheerlijkt als wij zijn Zoon herkennen, er­kennen , eren en liefheb­ben (Filip. 02:10-11).

Maar ook het liefhebben van Jezus bestaat uit meer dan woorden en ge­voelens alleen. Natuurlijk is ons gevoel erbij be­trokken als wij Hem lief­hebben met geheel ons hart, ziel en verstand. Wij hebben Hem niet al­leen lief om wat Hij alle­maal voor ons gedaan heeft en doet en voor de mogelijkheden die wij hebben in Hem, want dan is het meer verstandswerk dan dat ons hart erbij betrokken zou zijn.

Het is juist door de Heili­ge Geest dat wij Jezus Christus en de Vader lief kunnen hebben ook met ons hart. In het oude verbond was het dienen in de vreze des Heren meer een gehoorzamen uit angst voor de straf. De vreze des Heren heeft bij ons echter niets te maken met angst voor straf want de volmaakte liefde, die door de Heilige Geest in ons hart is, drijft de vrees uit, zegt 1 Johannes 4 vers 18 (1 Joh. 04:18). Als er toch nog angst en vrees is, werkt die liefde nog niet volmaakt door, zegt datzelfde vers.

Jezus en het woord zijn een.

De uitdrukking: ‘Niet de leer, maar de Heer’, die ik wel eens gehoord heb, is een gemene verleugening van vrome geesten. Jezus is het Woord, Hij is daarom het Licht en het Leven, de Weg en de Waarheid. Dat kun je niet scheiden van Hem, want dat is Hij.

Daarom zegt Jezus: “Wie mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het die Mij liefheeft; en wie Mij liefheeft, zal geliefd wor­den door mijn Vader en Ik zal hem liefhebben en Mijzelf aan hem openba­ren” Johannes 14 vers 21 (Joh. 14:21).

Jezus is onlosmakelijk verbonden met alles wat Hij gezegd, geleerd en gedaan heeft. Wie Hem liefheeft, zal zijn hele le­ven leven vanuit zijn ge­boden, vanuit zijn woor­den, aanwijzingen en raadgevingen. Dat is dan niet een zware opgave maar door de Heilige Geest zullen we de diep­ten van zijn geboden verstaan en het zal ons met vreugde vervullen deze te doen.

Geliefd worden en liefhebben

De Heer belooft dan dat Hij en zijn Vader die mens zullen liefhebben. Er is nog een belofte na­melijk dat de Heer zegt: “Ik zal Mijzelf dan aan hem openbaren”.

Als de Heer zichzelf aan ons openbaart, komen wij tot een volmaakt kennen van Hem en van de Vader Johannes 1 vers 18 en Matteüs 11 vers 27 (Joh. 01:18; Matt. 11:27) en dat is het eeuwige le­ven, zegt Hij Johannes 17 vers 3 (Joh. 17:03).

Zo komt de mens in de werkelijke liefdesrelatie met God en dan is het ‘Hem liefhebben met ge­heel ons hart, ziel, ver­stand’ en kracht’, nog wel een gebod, echter niet meer naar de letter, maar naar de geest.

En voor de mens waar dit proces in werkt door de Heilige Geest, die van dag tot dag verandert van een natuurlijk mens naar een geestelijk mens, geldt: “Hij heeft de Here lief en is als de opgaande zon in haar kracht”.

(Het eerste deel van dit artikel verscheen in “Le­vend Geloof” van vorige maand).

 

Levend boven de dood door Jelly van de Wal

Het is een trieste middag. Nee, niet omwille van het weer. Maar ik loop in een stoet van trieste mensen die op weg zijn naar een begrafenis. Hun gezichten en de gedachten die daarachter schuilgaan, maken deze middag zo triest. Vanwege mijn werk loop ik mee in deze stoet. De triestheid wil ook mij bewerken want waarom sterven sommigen zo vroeg?

Als de stoet aankomt bij de ingang van de aula schuift ze langzaam naar binnen. Maar niet iedereen kan binnen een plaats vinden en ik moet, met een gedeelte van de bezoekers, buiten blijven staan. Ik was daar niet ongelukkig mee. Daarbuiten voelde ik mij wat meer op een afstand van het gebeuren binnen.

Via een luidspreker hoorden wij wat de sprekers binnen zeiden. “In een geval als dit kan ik mij zo kwaad maken om het noodlot!” Het kwam uit de luidspreker naar mij toe. Het klonk bitter. Maar een verklaring voor of een schuldige aan het noodlot gaf de spreker niet. Zijn woorden bepaalden me echter weer bij de dood en de begrafenis. Ik zocht in mijn gedachten naar een antwoord op de machteloze en bittere woorden van de spreker.

Dat antwoord kwam. Er kwam een lied in mijn gedachten. Enkele regels eruit waren:

“Maar de dood, hoe machtig ook, kon hem niet aan.

Jezus, de leeuw van Juda, is opgestaan! De dood is teniet gedaan.

Jezus is opgestaan”.

Dat was een machtig antwoord. Ik keek omhoog naar de luidspreker aan de randje van het dak. Toen zag ik ook de mus op de dakgoot. Had hij daar een nest?

Hij steeg op en vloog hoog over de gebogen hoofden van de mensen, die er helemaal geen oog voor hadden. De mus was heerlijk bezig aan de opbouw van zijn nest, alvast in verwachting van nieuw leven. Die mus daar boven de mensen, levend boven de dood. Ik zag het en ik begreep iets. Het leven gaat door, over de dood heen, voor wie Jezus hebben leren kennen. En in die zekerheid kan ik – als ik de dood op aarde zie – weten dat ik mag leven boven de dood.

 

Reacties van lezers Door redactie

 

In den beginnen (1)

Zuster H. A. K.- v. d. D. te Gorinchem was erg blij met het artikel “In den beginne” van Peter Hagendoorn in “Levend Geloof” van januari. Zij schreef: ‘k Heb altijd belangstelling voor wat er in de grondtekst staat. De manier waarop dit geschreven is, geeft gelegenheid om mee te denken. De conclusies van de schrijver vond ik fijn. Wat mij betreft, graag doorgaan”.

In den beginne (2)

Een heel ander geluid ontvingen wij van broeder J. v. B, te Soest. Hij maakte de volgende kant­tekeningen: “Er wordt al direct een foutieve ge­dachtegang gesugge­reerd, omdat voor God de geestelijke eigenschappen het belangrijkst zijn. Dat klopt uiteraard, maar’ de bijbel leert dat het na­tuurlijke eerst komt en daarna het geestelijke. Ook zonder Genesis 1 vers 1 te veranderen wordt het uit de bijbel echt wel duidelijk, dat het God om de mens te doen is. God schept daar­om een heelal, met daarin de aarde als woonplaats voor de mens. Deze moet zich dan als natuurlijk en geestelijk wezen gaan ont­wikkelen, teneinde aan zijn bestemming te beant­woorden.

Door toedoen van de dui­vel wordt deze ontwikke­ling aanvankelijk ver­stoord.

Door de komst van Jezus Christus ontvangt de mens echter de mogelijk­heid om weer zijn plaats in Gods plan in te nemen. Of we kunnen stellen dat God de mens heeft be­doeld als plaatsvervanger betwijfel ik. Ik heb ge­leerd dat de mens is ge­schapen om als partner van God te fungeren. God wil met de mens samen­werken, Zich in en door de mens heen openbaren. Een plaatsvervanger is iets anders dan een part­ner .

De duisternis in Genesis 1 vers 2 (Gen. 01:02) hoort mijns in­ziens gewoon bij de na­tuurlijke wereld en heeft daarin een functie. Deze duisternis hoeft niet on­gedaan te worden ge­maakt. De geestelijke duisternis is pas later ontstaan, toen Lucifer viel. Dat blijkt duidelijk uit Genesis 1 vers 31 (Gen. 01:31). Ook het geschapen wezen Lucifer was op dat tijd­stip, na de voltooiing van de schepping, nog goed. De mens is geschapen aan het eind van de zes­de ‘scheppingsdag’, niet in het begin.

Het lijkt me een goede gedachte om het begin helemaal aan God te laten. Hij is begin en oorsprong van alle dingen.

Uit het bovenstaande zult u wel begrepen hebben dat ik niet erg gelukkig ben met dit artikel. Ik vraag me af in welk op­zicht dit geloofsopbouwend is en de verbreiding van het volle evangelie bevor­dert. Het lijkt me meer verwarrend te werken” .

Nummer 300

Broeder D. v. d. B. te Utrecht is reeds vrijwel vanaf het begin abonnee op “Levend Geloof” en reageerde op het 300-ste nummer door te schrijven dat het een felicitatie waard is om het blad reeds 28 jaar te mogen uitgeven. “Onze Vader zal u en de uwen er rij­kelijk voor zegenen”.

Broeder v. d. B. bemoe­digt ons door te gaan met het schrijven over het werk van de Heilige Geest, want het gaat om “het leven met Jezus en het oprecht leren kennen van de Vader. Oude tra­dities zijn voorbij. Het is alleen de Geest die vernieuwd”.

Reacties uit België

Ook uit België – waar “Levend Geloof” op steeds ruimere schaal verspreid en gelezen wordt – ontvin­gen wij weer enkele reacties.

Zuster L. D. – E. te Kortrijk schreef: “Moge de Heer God u allen door Zijn Geest leiden om ons lezers te bemoedigen met dat heerlijke o zo nodige voedsel uit Gods Woord. Wij hebben het zo nodig gesterkt te worden in on­ze innerlijke mens om zo­doende de waarheid te kunnen onderscheiden van de leugen, vooral nu er in deze tijd zoveel dwaalleraars opdagen” .

Broeder R. v. G. te Piest schreef ons: “Heel harte­lijk dank voor de trouw en de verzorging waarmee jullie het blad “Levend Geloof” maken en mij ook toezenden. Want het beste wat een mens kan krijgen is toch de rechte kennis van de levende God. Ik kan dus alleen maar bid­den dat Gods liefde over jullie en in jullie vermeer­dert , want dan gaat het ons lezers ook goed”.

Van de redactie

Behalve bovenstaande reacties, ontvingen wij ook telefonisch nog verschillende (veelal bemoe­digende) reacties over de inhoud van ons blad.

Daar zijn we uiteraard erg dankbaar voor omdat ze tevens een ‘bewijs’ vormen dat ons blad duidelijk in een behoefte voorziet.

Ook blijkt dit uit de groei van het abonnemen­tenbestand. Sommige nieuwe abonnees ontvin­gen het blad eerst als geschenkabonnement of op proef.

 

De wereld van de engelen door Klaas Goverts – 6 –

Lucifer bewerkt aanbidding onder dwang

We gaan verder met Ezechiël 28 waar we in vers 14 (Ez. 28:14) over Lucifer lezen: “Gij waart een beschuttende cherub met uitgespreide vleugels; Ik had u een plaats gegeven: gij waart op de heilige berg der góden, wandelend temidden van vlammende stenen”. Enkele kanttekeningen hierbij. De Statenvertaling begint deze tekst met de woorden: “Gij waart een gezalfde, overdekkende cherub”. Lucifer had een zalving, een roeping, een bediening. Het begrip ‘vlammende stenen’ of ‘vurige stenen’ aan het eind van de tekst is een mooi beeld van de engelen. Psalm 104 vers 4 (Ps. 104:004) zegt in de Statenvertaling: “Hij maakte zijn dienaren tot vuurvlammen”.

In Ezechiël 28 vers 16b (Ez. 28:16b) lezen wij: “Van de berg der góden verbande Ik u en deed u weg, gij beschuttende cherub van tussen de vlammende stenen”. Duidelijk wordt hier nog eens bevestigd dat Lucifer onberispelijk was tot het punt waarop hij ten val kwam.

In de vorige aflevering hebben wij gezien dat Lucifer oorspronkelijk de aanbidding heeft geleid. Het principe van de aanbidding kom je telkens weer tegen. Als koning Nebukadnezar een beeld maakt, moeten alle volken en natiën het beeld aanbidden, Ook hier zien we in wezen het oerprincipe van Lucifer. Er komt een element bij, heel typerend voor Babel, namelijk: aanbidden onder dwang. Het wordt een dwangbuis. Alle volken móeten aanbidden, juist de overheden. Daniël 3 vers 3 (Dan. 03:03) spreekt over stadhouders, oversten, landvoogden, staatsraden, schatbewaarders, rechters, bewindvoerders en alle bestuurders der gewesten. Zij kwamen bijeen voor de inwijding van het beeld dat Nebukadnezar had opgericht. In Daniël 3 vers 4 (Dan. 03:04) staat heel nadrukkelijk: “Aldus wordt u bevolen, gij volken, natiën en talen… zodra gij hoort het geluid van hoorn, fluit,.. zult gij u ter aarde werpen en het gouden beeld aanbidden”.

Juist het motief ‘volken, natiën en talen’ speelt in het boek Openbaring weer een rol: ‘Ze zullen komen uit elke stam en volk en taal en natie’. Het wezen van Babel is, dat het een greep doet naar alle volken, natiën en talen. Babel is een dwangcultuur. Iets dat mij de laatste tijd nogal bezighoudt is dat Babel niet alleen een valse kerk is, maar ook een valse cultuur, die wordt opgelegd aan al de volken. ‘Kerk en cultuur’ hangt in wezen vaak samen.

Een vollediger beeld van Mozes

We gaan nu de lijn wat verder doortrekken. We hebben iets gezien van hoe het begonnen is. We hebben ook gezien hoe Babel – met Lucifer daarachter – een greep doet naar de volkerenwereld. We hebben ook reeds opgemerkt dat de engelen heel duidelijk een functie hebben met betrekking tot de volkeren. God laat de volkeren niet los. In Deuteronomium 32 vers 1 tot 43 lezen we over het lied van Mozes. In dit lied kunnen we een paar unieke dingen ontdekken over de volkeren en de engelen.

Twee liederen van Mozes

Er zijn twee liederen van Mozes. Het eerste vinden we in Exodus 15. Het wordt gezongen als de Israëlieten door de zee getrokken zijn. Het is opmerkelijk dat het laatste lied van Mozes (Deuteronomium 32) in Openbaring 15 weer terugkomt. De overwinnaars staan aan de glazen zee; letterlijk: op de glazen zee. Ook hier is weer het verband met de ‘zee’. Een bijzonder punt is, dat de overwinnaars het lied van Mozes én het lied van het Lam zingen. We komen hier misschien nog op terug.

Het lied van Mozes gaat door de tijden heen mee. Mozes was ook een profeet. We hebben vaak een heel wettisch beeld van Mozes. Vaak wordt gezegd: ‘Mozes was de man van de wet, Mozes heeft zijn tijd gehad’. Ik ontdek de laatste tijd dat Mozes veel méér is dan de man van de wet alleen. Er is nog een heel ander beeld van Mozes in de Bijbel.

Mozes is namelijk ook een beeld van de ’Zoon’. De naam ‘Mozes’ betekent in het Egyptisch: ‘zoon van…’ Deze naam werd door de dochter van farao gegeven, omdat de vader en moeder onbekend waren. In wezen heeft de naam ‘Mozes’ te maken het zoonschap. In het Hebreeuws betekent Mozes: ‘hij die uit het water trekt’. Zijn naam houdt ook een programma in. Mozes zal inderdaad een volk uit het water trekken. Mozes wordt zélf uit het water getrokken en later mag hij een heel volk uit het water trekken.

Wat er met Mozes gebeurt is als het ware profetisch. Mozes zingt zijn laatste lied op de grens van woestijn en Kanaän. Het is een grenslied. Veertig jaar heeft hij met het volk door de woestijn getrokken en vele moeilijkheden moeten trotseren, maar hij is niet verbitterd of teleurgesteld. Hij zingt profetisch unieke dingen.

Het geheim van de naam des Heren

Het lied van Mozes begint met de woorden: “Neigt uw oor, gij hemelen, dan wil ik spreken, en de aarde hore naar de woorden van mijn mond” Deuteronomium 32 vers 1 (Deut. 32:01). Hemel en aarde worden op geroepen om te horen naar de woorden van Mozes, de man Gods, de profeet. Dit is een schitterend beeld voor de gemeente, want: hemel en aarde zullen horen naar de woorden van de zonen. Zonen: de profetische gemeente. God heeft een plan met hemel en aarde.

Uit Deuteronomium 32 vers 2 (Deut. 32:02) blijkt dat de woorden die Mozes spreekt worden als regen en als dauw. Dan vervolgt Deuteronomium 32 vers 3 (Deut. 32:03) met de woorden: “want ik zal de naam des Heren uitroepen; geeft grootheid onze God”. De opdracht voor de gemeente is: de naam van God uitroepen. De naam des Heren: de naam die God aan Mozes geopenbaard had: JHWH: Ik ben die Ik ben. Dit is eigenlijk de exodusnaam van God. Het is de naam die boven het hele boek Exodus geschreven staat, op die naam werd Israël uitgeleid. De ‘naam’ is de basis, de garantie van heel de uitleiding. Hier zit een geheimenis in: Als Mozes op aarde ophoudt, gaat zijn taak door. Als een kind van God sterft gaat zijn taak door!

Openbaring 14 vers 13 (Openb. 14:13) zegt: “En ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: Schrijf, zalig de doden, die in de Here sterven, dat zij rusten van hun moeiten, want hun werken volgen hen na”. Er staat dat zij rusten van hun moeiten; er staat niet dat zij rusten van hun werken. Als je rust van je moeiten, kun je moeiteloos werken. Je kunt dan helemaal uit de voeten. De zieleslaap is een troosteloze gedachte. Paulus heeft gezegd: “Het sterven is mij gewin”. Tweeduizend jaar slapen is geen gewin. Gód is economisch. Hij gaat zijn beste krachten niet tweeduizend jaar te slapen leggen. Ik geloof dat een man als Paulus, die zoveel ervaring heeft in de geestelijke wereld, nu juist volop actief is en een geweldige opdracht heeft.

De werken gaan door. Wat je hier gedaan hebt, mag je daar verder doen. Als je leest: “hun werken volgen hen na”, staat er letterlijk: “hun werken volgen met hen”. Ik geloof, dat de zonen Gods, die ontslapen zijn, het heer des hemels inleiden in de geheimenissen Gods en dat zij ook degenen, die geestelijk niet tot volwassenheid gekomen zijn, mogen helpen.

De ontmoeting van Mozes en Elia met Jezus

Ook de taak van Mozes gaat door. In het nieuwe testament duikt Mozes plotseling weer op. In Lucas 9 vers 28 tot 36 (Luc. 09:28-36)lezen wij over de verheerlijking op de berg. “En zie, twee mannen spraken met Hem, en wel Mozes en Elia. Dezen, in heerlijkheid verschenen, spraken over Zijn uitgang, die Hij te Jeruzalem zou volbrengen” (Luc. 09:30-31). In het Grieks staat voor ‘Zijn uitgang’: exodus. Ze spraken over de exodus van Jezus. Mozes wist uit ervaring wat het betekende om een exodus op gang te brengen. Daarom kon hij er zo goed met Jezus over spreken. Elia had in feite ook een exodus meegemaakt. Hij had een heel volk uit de Baaldienst geleid. Mozes en Elia zijn beiden op de berg Horeb geweest. Mozes en Elia staan hier bij Jezus als de vertegenwoordigers van de profeten en de Thora. Ze gaan spreken met Hem, die de vervulling van de profeten wordt: Jezus Christus, het woord Gods. Jezus gaat ook een exodus volbrengen, want Hij gaat de volkeren uitleiden. Het boek Openbaring is in feite ook een uittocht.

We gaan nu weer naar Deuteronomium 32 waar we in vers 7 en 8 lezen (Deut. 32:07-08): “Gedenk aan de dagen van weleer (de dagen van Genesis, van de oertijd), let op de jaren van geslacht op geslacht; vraag uw vader, dat hij het u mede dele, uw oudsten, dat zij het u zeggen (zij, die ervaring hebben). Toen de Allerhoogste aan de volkeren hun erfenis toedeelde, toen Hij de mensenkinderen (zonen van adam, zonen van de mens) van elkander scheidde, heeft Hij de grenzen der volkeren vastgesteld naar het aantal van de zonen van Israël”.

Over ‘de zonen van Israël’ nog een opmerking. In Exodus 1 vers 1 (Ex. 01:01) lezen wij namelijk: “Dit nu zijn de namen van de zonen van Israël, die met Jakob naar Egypte gekomen zijn…” In vers 5 (Ex. 01:05) staat: “De afstammelingen van Jakob waren zeventig zielen in het geheel”. Letterlijk staat er: alle zielen, die uit Jakobs lendenen gekomen waren, zeventig zielen. Zeventig zonen en zeventig volken; voor elke zoon een volk, is de bedoeling. In de Septuagint staat: naar het aantal der engelen Gods. Dus weer de overeenkomst: volkeren en engelen hebben met elkaar te maken.

God heeft ‘hart’ voor de volkeren

“Als een arend, die zijn broedsel opwekt, over zijn jongen zweeft, zijn wieken uitspreidt, er één opneemt en draagt op zijn vlerken, zo heeft hem de Here alleen geleid, en geen vreemde god stond hem terzijde” Deuteronomium 32 vers 11 en 12 (Deut. 32:11-12). De arend is een beeld van God. Het beeld van de arend komt meer voor. Er zijn verschillende Bijbelgedeelten waar over arenden gesproken wordt. We moeten het beeld van de arend in het verband lezen. Het nest van de arend is de hele mensheid. De volkeren vormen tezamen het nest. De jongen vormen het broedsel. Je gaat iets proeven van het feit dat God ‘hart’ voor de volkeren heeft. Hij heeft als het ware de hele mensheid uitgebroed. Het zijn Zijn schepselen.

De arend zweeft over zijn jongen. Het betekent dat God als het ware zweeft boven de volkerenwereld. Het woord ‘zweven’ komt in deze vorm slechts tweemaal voor in de Bijbel, in Deuteronomium 32 vers 11 (Deut. 32:11)en in Genesis 1 waar wij lezen dat de Geest van God zweefde over de wateren. Het komt dus voor aan het begin van de boeken van Mozes en aan het eind ervan. Zo geplaatst betekent dit dat de twee teksten elkaar wederzijds oproepen en aanvullen. Het is hetzelfde beeld! ‘Wateren’ zijn soms ook beeld van ‘volkeren’. De Geest Gods zweeft over de wateren en de arend zweeft boven zijn jongen. Als Gods Geest zweeft over de wateren, is het om orde te scheppen in de chaos. Als de arend boven zijn jongen zweeft, is het om orde te scheppen in de volkerenwereld.

De arend neemt één der jongen op, lezen we in vers 11. In de tijd van Mozes was dit het volk Israël. God zegt: ‘Ik ga jou leren vliegen. Ik haal jou eruit, maar met het oog op het héle nest, want Ik houd van jullie allemaal’. “De Here heeft hem (Israël) alleen geleid, en geen vreemde God stond hem terzijde” (vs.12). God doet het alleen en de vreemde góden worden buitenspel gezet.

In verband met de volkeren spelen de góden ook een rol. Door de Bijbel heen krijg je de strijd van God tegen de góden. Gód bindt deze strijd aan. Je kunt zeggen: ‘Het herstelplan van God voor de volkeren is dat Hij de volkeren onder het stof vandaan haalt’. Dit is één van de unieke dingen van ‘onze God’. In het boek Openbaring wordt telkens gesproken over ‘onze God’, ter onderscheiding van ‘de góden’. Het fundamentele verschil is dat ‘onze God’ totaal anders is dan ‘de góden’; het is één van de kernboodschappen van de Bijbel. God heeft een hart! God heeft ‘hart’ voor de schepping!

 

Positieve kracht door Tea Keuper Dijk

Dit is het: Stel een positief belijden

en leg het negatieve daarmee lam,

dat door een valse inspirator tot ons kwam:

De Geest uit God wil ons verblijden en bevrijden!