Selecteer een pagina

Levend Geloof – 343

Levend geloof 1992.12 nr. 343

De geboorte door Gert Jan Doornink

De geboorte van Jezus was ongetwijfeld de meest unieke geboorte aller tijden. Niet vanwege de moeilijke omstandigheden waaron­der Jezus geboren werd in een stal van een herberg te Bethlehem. Er zijn heel wat landen in deze wereld, denk bijvoorbeeld aan het voormalige Joegoslavië en Somalië, waar de omstandigheden op dit moment vele malen moeilijker zijn. Maar wel vanwege het feit dat Jezus geboren werd èn als Zoon van de levende God èn als zoon van de mens Maria! Jezus groeide immers op in de schoot van Maria en kwam, zoals bij iedere andere geboorte, als baby ter wereld.

God heeft de mens niet afgeschreven

Als er ooit een bewijs geleverd werd dat God de mens niet had af­geschreven, ondanks het feit dat de mens, onder inspiratie van de vorst der duisternis, zich van Hem had afgewend, dan was het wel door de geboorte van Jezus. Jezus was ‘mens onder de mensen’, maar wel van Goddelijke oorsprong en juist dit bijzondere feit toonde in al zijn heerlijkheid Gods grote liefde (Joh. 03:16).

In het plan van God kreeg Jezus, na Zijn groei naar de volwassen­heid en na de doop door onderdompeling en de vervulling met de Geest van de Vader, de bijzondere taak de duivel te ontmaskeren en te overwinnen en de zonde van de gehele wereld weg te nemen. Aan het kruis van Golgotha betaalde Hij de prijs voor onze zonde en bracht Hij een volkomen verlossing teweeg.

Dit aspect van Gods verlossingswerk wordt door het naam- christendom en de moderne theologen afgewezen, maar gelukkig door de werkelijke gemeente van Jezus Christus beleefd en beleden.

Toch is dit niet de volledige doelstelling die God met de geboorte van Zijn eniggeboren Zoon op het oog had. De Bijbel spreekt ook over het feit dat Jezus de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen. Wat houdt dit in?

Waarom Jezus ons voorbeeld is

Zoals ieder mens had Jezus de volledige keuze te gehoorzamen of ongehoorzaam te zijn. Jezus bleef echter tot het einde toe gehoorzaam en juist daarom is Hij voor ons ook het grote voorbeeld om na te volgen. Petrus schrijft: “Want hiertoe zijt gij geroepen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden” (1 Petr. 02:21).

Jezus was de eerste mens die volledig gehoorzaam was aan de Vader. Wij kunnen dit niet afdoen door te zeggen: ja, dat kwam omdat Hij van Goddelijke oorsprong was. Neen, Hij is in alle dingen op gelijke wijze als wij verzocht geweest (Heb. 04:15). Maar Hij gaf niet toe aan de verzoekingen.

Wij worden niet boven vermogen verzocht

Ook wij zullen, naarmate wij geestelijk groeien, meer en meer gaan leren niet toe geven aan de aanvallen uit het rijk der duisternis. Bovendien weten wij dat wij geen bovenmenselijke verzoeking hebben te doorstaan. En dat God getrouw is, die niet zal gedogen, dat wij boven vermogen verzocht worden, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uitkomst zorgen, zodat wij ertegen bestand zijn (1 Kor. 10:13).

Zo worden wij steeds meer omgevormd naar het beeld van Christus, waarvan Paulus trouwens in Romeinen 8 vers 29 (Rom. 08:29) ook zegt dat wij bestemd zijn tot gelijkvormigheid aan het beeld van zijn Zoon. En dan schrijft hij er nog bij “opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen”.

Een nieuwe wereld gaat voor ons open

Ik geloof met heel mijn hart dat in de komende tijd dit aspect bij de werkelijke gelovigen veel meer aandacht zal krijgen dan tot dusver. Zodra wij hier visie en inzicht voor ontvangen -en daarvoor moeten wij onszelf openstellen- gaat er een geheel nieuwe wereld voor ons open!

We gaan ontdekken en beleven dat wij, als leden van de waarach­tige eindtijdgemeente, het geestelijk volwassen stadium gaan bereiken en ons als zonen Gods gaan openbaren. En dat is iets wat volledig in overeenstemming is met de wil van God en in Zijn plan vastgelegd.

Het is allemaal begonnen met de geboorte van Jezus in Bethlehem ‘s stal. Maar wie het eindresultaat onder ogen ziet, mag zeker spreken van de geboorte . En zal ongetwijfeld het komende kerstfeest met grote blijdschap kunnen vieren.

Zoals eens de engelen God hulde brachten in het veld van Efratha, zo willen ook wij de levende God loven en prijzen. En Hem danken en aanbidden dat Zijn Zoon geboren werd en dat wij, in Zijn voetstappen gaande, ons ook als zonen Gods gaan openbaren.

 

De volheid van de tijd door Evert van de Kamp

 

De apostel Paulus vertelt in Galaten 4 vers 4 (Gal. 04:04) dat met de komst van Jezus de ‘volheid des tijds’ is aangebro­ken. Hij schrijft: “God heeft zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, om hen die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen”. En in Efeziërs 1 vers 10 (Ef. 01:10) spreekt hij over de voorbereiding der tijden, om al wat in de hemelen en op de aarde is onder één hoofd, dat is Christus, samen te vatten. God is getrouw, Zijn plannen falen niet.

Tijden van herstel

Wij leven in de volheid der tijden. In tijden van herstel, op weg naar de wederoprichting aller dingen (Hand. 03:21). Er is dus meer dan één bepaalde en afgeronde ‘volheid des tijds’.

In zijn uitleg van de brief aan de Efeziërs heeft de auteur J. E. van den Brink dit als volgt samengevat: ‘Het herstel gaat niet ineens, maar kent perioden en gelegenheden. In een eerder tijdsdeel vindt iets anders plaats dan in een volgend. Elke bedéling (tijdperk) heeft haar volheid. Jezus werd geboren aan het einde van de bedéling der wet in de volheid des tijds. God heeft het herstelplan gemaakt om de volheid der tijden voor te bereiden. Daarna zal God zijn alles in allen, wanneer dus al deze bedélingen van herstel voorbij zijn gegaan en Jezus Christus alles zal overgegeven hebben aan de Vader’

(1 Kor. 15:28).

De Griekse grondtekst spreekt van het plan (oikonomian) van de volheid der tijden. Dat is Gods heilsplan, maar ook de uitvoering van dit plan.

De tijd voor de komst van Jezus is een enorme voorbereidingstijd geweest. In het laatste der dagen spreekt God tot ons in de Zoon, ver­haalt de schrijver der Hebreeën. Daarvoor sprak God vele malen en op vele wijzen tot de vaderen in de profeten (Heb. 01:01-02).

Nauwelijks heeft Adam de hele schepping, overigens tegen haar wil, uitgeleverd aan de duivel (Rom. 08:20) of God is er al meteen bij met woorden van belofte voor herstel.

De schrijver P.A. de Rover heeft dat destijds, in zijn werk ‘Naar ’t heilig blad’, onvergelijkelijk mooi beschreven: ‘Op een stralende dag is de volslagen licht loze nacht gevolgd. Door de volkomen duisternis, deze absolute wanhoop, komt het aarzelende licht van de eerste aankondiging van de Heiland, Jezus Christus, die miljoenen eens zaligen zal. Deze eerste aankon­diging, deze eerste profetie van zijn komst is het woord: ‘Ik zal vijandschap zetten tussen u (satan) en tussen deze vrouw (Eva)’. De strijd op aarde is ontbrand. De strijd tussen God en satan. God kan niet gedogen, dat zijn volk door satan vernietigd wordt. Satan mag niet zegevieren. Gods volk mag niet ondergaan, omdat uit dat oude volk Israël de Christus geboren moet worden naar Gods raad. Het gehele eerste bijbeldeel is voorbereiding voor Jezus’ komst. Het licht der profetie, dat schemerig schijnt door het wanhoop-donker na de zondeval, wordt gaandeweg helder­der tot de volle dag’.

Wij prijzen de Vader der lichten (Jak. 01:17) die deze ‘dag’ deed aanbreken.

Aanvankelijk hebben de eerste christenen de komst van Jezus in het vlees nauwelijks of niet gevierd. En in de loop van de geschiedenis der kerk is er dikwijls veel geharrewar over geweest. Soms door de enorme wereldse poppenkast rondom het Christusfeest. Fel afkerig van deze verwereldlijking besloot de synode van Dordrecht in 1574 daarom alleen de zondag te vieren en het volk tot afschaffing van het Kerstfeest te vermanen. Over Christus’ geboorte zou dan op de zondag voor de 25e december worden gesproken. Later is dit besluit, terecht, weer ingetrokken. Dat Jehovah’s Getuigen deze viering boycotten valt wel te begrijpen. Zij belijden Christus nu eenmaal niet als de volstrekt enige en unieke Verlos­ser. Van christenen is een boycot moeilijk te aanvaarden, gezien het onloochenbaar heerlijke feit in de heilsgeschiedenis van het herstel aller dingen.

Christenen moeten in staat zijn om de enig juiste inhoud aan het geheim van Jezus’ bevruchting van de heilige Geest, de geboorte uit de maagd Maria, te geven. Jezus zelf heeft de andere feesten en vieringen door zijn werken een volkomen nieuwe inhoud gegeven.

Het is groot feest, want de tijden van herstel zijn gekomen. Kerst , wordt gevolgd door Golgotha en Pasen, door Hemelvaart en Pinksteren, door Wederkomst en Voleinding.

De tijd is vervuld

In Markus 1 vers 15 (Mark. 01:15) lezen we: “De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is nabijgekomen. Bekeert u en gelooft het evangelie”.

Voor ’tijd’ staat hier het Griekse woord ’kairos’. Dat is: het beslissende ogenblik, het meest gunstige moment.

De volheid van de tijd, dit heilshandelen, is door God, die niet aan de tijd en de wisseling der tijden onder­worpen is, toch nauwkeurig bepaald.

In zijn ‘Bijbelse woorden en hun geheim’ merkt de theoloog F.J. Pop op: ‘De tijd (kairos) is vervuld = de kairos, waarin de oud­testamentische profetie vervuld wordt en die gekenmerkt wordt door de verschijning van de Messias en de nabijheid van het Koninkrijk Gods. Daarom is huiveringwekkend ernstig. Nu moeten de juiste beslissingen genomen en de passende daden gedaan worden. Het enige dat adequaat is aan het karakter van deze tijd, is de bekering (het geloof)’.

Een tijdperk is vol geworden. Wat daarin moest geschieden, is gebeurd. £)p het moment waarop het ‘vol’ was, zond God zijn Zoon Jezus Christus. Met Jezus’ komst vangt een compleet nieuwe tijd aan. In geloof kun je daarop reageren.

In het onlangs verschenen boek ‘De kern van het christelijk geloof typeert dr. Joh. Verkuyl dit heel treffend als hij zegt: ‘De geboorte uit de maagd Maria is een betrouwbaar teken dat God bij de uitwerking van zijn voornemen tot redding en verlossing aan Jezus de centrale plaats toekent en dat Hij in Hem iets absoluut nieuws begint te midden van de mensen. Het Woord, de ‘Logos’, dat bij God was en zelf God is, is vlees geworden (vgl. Joh. 01:14). Jezus is de drager van de Logos en in Hem komt God zelf bij ons in een voluit menselijke bestaanswijze om zijn bedoelingen en plannen te verwerkelijken.

Hij is ‘vlees’, door en door mens ten voeten uit. Johannes’ woord heeft de diepte die reikt tot in het hart van God en verwijst naar een scheppingsdaad van God in de maagd Maria. Het gaat om en nieuwe creatie en niet om een nieuwe generatie. Het gaat om een schepping in de maagd Maria en een geboorte uit haar.

Het onvergetelijke verhaal van Lukas 2 is niet alleen symbolisch waar, maar ook waar gebeurd en het feest daarvan wordt ieder jaar van geslacht tot geslacht terecht gevierd in de volkerenwereld’.

Er zijn er die met dit deel van de Bijbelse boodschap moeite hebben. Zij kunnen onder andere met een ‘maagdelijke geboorte’ niet uit de voeten.

Uiteindelijk zullen wij echter moeten erkennen dat het diepe mysterie van Jezus’ geboorte, zijn persoon en zijn werk, althans voor een deel, mysterie blijft. Menselijke woorden en begrippen zullen altijd te kort schieten om dat grote geheimenis geheel te kunnen bevatten.

De oudchristelijke kerk analyseerde het niet, rafelde het niet uiteen, maar aanbad het in een loflied.

Vermoedelijk is het de oudste hymne van de christelijke kerk. Het staat opgetekend in 1 Timótheüs 3 vers 16 (1 Tim. 03:16) en wordt ingeleid met de woorden: ‘Groot is het geheimenis (het mysterie) der godsvrucht’ (de christelijke religie).

‘Die zich geopenbaard heeft in het vlees, is gerechtvaardigd door de Geest, is verschenen aan de engelen, is verkondigd onder de heidenen, geloofd in de wereld, opgenomen in heerlijkheid’.

De tijd raakt vol

Jezus heeft de bedéling der wet tot volheid gebracht. De wet en de profeten legde Hij geestelijk uit. Hij maakte de profetieën los uit de natuurlijke wereld en zette ze over in de geestelijke wereld. Met woord en daad verkondigde Hij het evangelie. Door wonderen en tekenen liet Hij zien dat het Koninkrijk van God is gericht op het herstel van de mens naar lichaam, ziel en geest.

Jezus heeft ons de hemelse werkelijkheid geopenbaard. Het werk dat de Vader Hem had opgedragen voleindigde Hij (Joh. 17:04). Aan het kruis nam Hij in de onzienlijke wereld de zondes­chuld weg, de scheiding tussen God en mens. Hij schonk de heilige Geest. Door de doop in de Heilige Geest kunnen we het ‘recht van zonen’ uitoefenen.

Zo zijn wij in onze tijd in staat om de ‘volheid des tijds’ tot de komst van Jezus te realiseren.

De tijd loopt snel.

Met grote kracht ontwikkelt de valse kerk zich. Heel de occulte wereld probeert in een laatste poging met verdraaiing van de Woorden Gods de geestelijke macht te grijpen.

Maar ook de tijd van de volle open­baring van de zonen Gods, die door de Heilige Geest voor Jezus op aarde het werk voltooien, breekt aan. Jezus zelf gaat ons voor. Hij is opgevaren om alles tot volheid te brengen (Ef. 04:10).

Na elke bedéling voltrekt zich steeds een definitieve scheiding. Die tijden of gelegenheden zijn in Gods hand (Hand. 01:07). Jezus zegt: ‘Het Koninkrijk Gods komt niet zó, dat het te berekenen is; ook zal men niet zeggen: zie, hier is het of daar! Want zie, het Koninkrijk Gods is bij u”.

Toch is het een goede zaakje daarover te bezinnen (1 Thess. 05:01-11). We mogen wel degelijk ons afvragen wat gaat er nog gebeuren? Het is ons geraden oog te hebben voor wat er zich op dit moment afspeelt in de geestelijke wereld. Om te onderscheiden waar het op aan komt!

In 1 Korinthiërs 15 vers 52 (1 Kor. 15:52) spreekt de Bijbel over een volgende bedéling in de volheid des tijds. Bij de laatste bazuin, de eerste opstanding (Openb. 20:06), wordt de gemeente van Jezus omgezet voor een nieuwe taak. Het is tegelijkertijd de val van de verbasterde kerk, het grote Babylon (Openb. 18:02).

In een ’tijdperk van duizend jaar’ herstellen de zonen Gods onder leiding van de Heer vervolgens de hele schepping (Rom. 08:19). Bij de tweede opstanding (Openb. 20:11- 15) loopt dat uit op de definitieve scheiding tussen de doden. Weer wordt een stuk volheid des tijds afgesloten.

In de laatste ‘eeuw’ (aion) wordt het herstel voltooid (Openb. 22:02, Heb. 11:40). De stad Gods beantwoordt nu geheel aan de gedachte van de grote ‘Ontwerper en Bouwmeester’ (Heb. 11:10).

De tijd is vol!

In de tijd tot de eerste opstanding roept de gemeente: ‘Kom, Heer Jezus’ (Openb. 22:20).

Met verlangen zien wij uit om in een ondeelbaar ogenblik te worden veranderd (1 Kor. 15:52, 1 Thess. 04:15-17).

We mogen echter niet een deel van Gods plan overslaan. Dat zou trouwens niet eens kunnen. De Geest en de bruid roepen namelijk in de tijd voor die ‘gemeenteopname’ om de inwoning van Jezus Christus door de heilige Geest in allen, die het evangelie nog zullen aannemen (Openb. 22:17).

De heilige Geest zal eerst zijn werk van herstel en opbouw verrichten met het doel om de gemeente klaar te maken voor de zichtbare wederkomst van de Heer en voor de taak die de gemeente wacht.

In ‘onze’ volheid des tijds valt er dus nog wel wat te doen.

Tot het doel is bereikt, mogen wij de Heer verder laten werken aan de voltooiing van ons leven en ons inzetten om overal herstel te be­werken.

Het verlangen van Jezus is zijn gemeente voor zich te plaatsen, zonder vlek of rimpel (Ef. 05:27). Hij, Jezus, is de grote Voleinder!

En wij?

Wij zijn Zijn medearbeiders, Gods akker, Gods bouwwerk (1 Kor. 03:09).

 

Het evangelie en de leer van de uitverkiezing door Duurt Sikkens

 

Een tijdje geleden kwamen in de gemeente vragen naar boven over de leer van de uitverkiezing. Veel broeders en zusters komen uit die kerken waar die leer verkondigd wordt. Hoewel je die leer graag inruilt voor een nieuwe, het werkelijke evangelie, blijkt datje gedachten vaak nog door die oude leer vertroebeld kunnen worden, zodat je het volle licht niet kunt onderscheiden.

Een reden te meer om de waarheid duidelijk tegenover de leugen te zetten, dan ga je weer heel duidelijk zien dat onze God geen God van willekeur is, die je eigenlijk niet kunt begrijpen en die ver van je afstaat. Zijn eniggeboren Zoon Jezus Christus heeft Hem ons doen kennen.

In 1 Johannes 1 vers 5 (1 Joh. 01:05) staat: “De verkondiging die wij van Hem gehoord hebben is: God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis”! Als ook wij ons aan die gedachte vasthouden, worden waarheid en leugen steeds duidelijker. Zó kun je standhouden en je gedachten volledig laten ver­nieuwen.

In het kort komt de leer der uitverkiezing hierop neer: Alles ligt van tevoren vast. God kiest wie behouden worden en wie verloren gaan.

De Bijbel leert echter: Het plan van God ligt van tevoren vast en de méns kiest of hij daarin wil zijn of niet.

Het plan van God

In Spreuken 15 vers 22 (Spr. 15:22) staat: “Plannen mislukken bij gebrek aan overleg”.

God had een plan gemaakt. Hij wilde iemand aan wie Hij Zijn gedachten helemaal kwijt kon, aan wie Hij zich helemaal kwijt kon, aan wie Hij zich helemaal kon geven. Hij wilde een vrouw.

Daartoe schiep Hij hemel en aarde. En als kroon op Zijn werk: de mens, Zijn toekomstige vrouw!

God handelde met overleg en Hij zag dat de mens bedreigd werd door de duivel. Daarom had Hij ook al een plan gereed dat in werking zou treden als de mens zich van hem af zou keren. Een weg terug, zodat Zijn hele schepping niet verloren zou gaan. Dat plan was: een Lam dat geslacht zou moeten worden als offer voor de zonde. In Openbaring 13 vers 8 (Openb. 13:08) lezen we: “Het Lam dat geslacht is sedert de grondlegging der wereld”. (In een andere vertaling staat: “Sedert de neerwerping der wereld”). Jezus was toen nog niet geslacht, maar de Vader hield rekening met de mogelijkheid.

In de Bijbel is nergens een aanwijzing te vinden dat God van tevoren wist dat Adam zou zondigen. Hij had Zijn schepping immers niet zo gemaakt dat het op een nederlaag móest uitlopen. God zag dat het zéér goed was en daarom durfde Hij een risico te nemen. Hij gaf de mens een vrije wil waarmee hij kiezen kon wie hij dienen wilde. God is een God van vrijheid. En Hij wil ook dat wij hem vrijwillig dienen. Niet uit angst voor straf, maar omdat we weten en ervaren dat Hij goed is.

Helaas bezweek Adam voor de verleiding. Hij koos de duisternis in plaats van het licht. Een onmiddel­lijk begint God van Zijn alternatieve plan te spreken (Gen. 03:15). Het Lam zou geslacht moeten worden. Zó alleen kon de mens weer in gemeenschap met God komen.

Was God het die zo’n offer vroeg? Volgens Psalm 40 vers 7 (Ps. 049:007) heeft Gód geen zondoffer gevraagd. “Hij heeft geen lust in slachtoffers en spijsoffers”. En helemaal niet in het offer van Zijn Zoon, Zijn Geliefde.

De Vader moet het vreselijk gevonden hebben om te zien dat Zijn Zoon vermoord werd! Vermoord door de machten der duisternis. Want de duivel is het die offers eist. God wil maar één offer, dat wij ons leven in dienst van de gerechtigheid stellen. In zulke offers heeft God een welgevallen (Heb. 03:15-16). Adam verbrak het verbond dat God met hem gesloten had (Hos. 06:07). Daarom sloot God een nieuw verbond.

God kiest

Om Zijn plannen te realiseren heeft God medewerkers nodig. Die kiest Hij zelf. Evenals een architect die bekwame medewerkers kiest, let God ook op bekwaamheden. Gééstelijke bekwaamheden.

Hij kiest Noach om de ark toe te bereiden. Was dat een willekeurige keus? Nee, want Hij vond in Noach iets waar Hij op aan kon sluiten.

Van Noach staat namelijk in Genesis 6 vers 9 (Gen. 06:09): “Hij was onder zijn tijdgenoten een rechtvaardig en on­berispelijk man. Hij wandelde met God”. Daarom kon God hem gebruiken.

De zondvloed was niet iets dat moést gebeuren, omdat God het van tevoren bepaald had. Als de mensen zich bekeerd hadden op de prediking van Noach, zou de catastrofe nooit hebben plaats gevonden. Ninevé bleef immers ook gespaard omdat de inwoners zich bekeerden.

Dan kiest God Abraham. Om stamvader te worden van Zijn volk. God zag dat Abraham geloof had (Gal. 03:07) en daar kon Hij op aansluiten. Abraham wilde God gehoorzamen. Uit vrije wil. Hij had ook kunnen weigeren. Dan had God een ander moeten zoeken.

God kiest Jakob. Omdat hij er alles voor over had om de zegen van God in bezit te krijgen. In tegenstelling tot Ezau, die er zeer nonchalant mee omsprong.

Dan kiest God Mozes, die liever met het volk van God kwaad verdroeg

dan tijdelijk van de zonde te genieten (Heb. 11:25).

Zo zien we het hele Oude Testament door dat God kiest. Niet om de een voor te trekken en de ander achteruit te zetten, maar om mee te werken aan de voortgang van Zijn plan. Want dat plan moet gerealiseerd worden. En wil iemand die God uitgekozen heeft niet? Johannes zegt tegen de Joden: “Beeldt u niet in dat gij bij uzelf kunt zeggen: wij hebben Abraham tot vader. God is bij machte uit deze stenen Abrahams kinderen te verwekken” (Matt. 03:09).

God weet niet alles. God weet niet van tevoren of de mens op Zijn keus
in wil gaan. De mens is vrij om zélf te kiezen. Als God alles van tevoren» wist, bleef er voor de mens niets te kiezen over.

Weten betekent eigenlijk: kennis hebben van. God weet niets van het kwade. Ook Jezus wist niet alles van te voren, want er staat dat Hij zich verwonderde over iemands geloof. Als je alles van te voren weet hoef je je ook niet te verwonderen.

Maar God weet wél alles van de waarheid. Hij heeft kennis van alle dingen (ook de verborgen dingen die wij soms nog niet zien). En Hij weet ook zeker dat Zijn plan gestalte krijgt. En een ieder die daaraan mee wil werken is welkom. Hij gelooft in Zijn Woord.

Gods laatste keuze

Tenslotte heeft God nog één keus: Jezus. Het Lam dat geslacht moest worden. Maar ook Jezus mocht zélf kiezen. In Gethsémané heeft Hij het er moeilijk mee. Maar Hij ziet dat de wil van Zijn Vader beter is dan Zijn wil. Want door Zijn offer zullen er vele zonen tot heerlijkheid kunnen komen.

God kiest Jezus en als je in Hem bent, ben je ook uitverkoren (Ef. 01:03). Dat gold in het oude verbond ook al. Wie zich voegde bij de uitverkorene, deelde in diens zegen (Ruth, Rachab).

Het offer van Jezus was voldoende voor de zonde van de gehele wereld (1 Joh. 02:02). Daarom zou niemand verloren behoeven te gaan. God heeft niet de één voor het eeuwige leven en de ander voor de eeuwige dood bestemd. Hij wil zelfs niet dat iemand verloren gaat, maar dat iederéén tot erkentenis der waarheid komt (1 Tim. 02:04). De duivel wil dat de mensen de duisternis grijpen in plaats van het licht. Daarom moet de mens kiezen.

In Romeinen 9 vers 18 (Rom. 09:18) staat: “God ontfermt zich over wie Hij wil en Hij verhardt wie Hij wil”. God wil zich graag over iedereen ontfermen, maar Hij kan dat alleen over degenen die op Zijn beloften ingaan. En wie dat niet doet, daar kan God niets aan kwijt. Die zal zich steeds meer afsluiten voor de liefde Gods. God dringt zich niet op. Jezus staat aan de deur en vraagt of Hij binnen mag komen. De méns moet de deur openen. Een God die iemand verhardt zou iets gruwelijks zijn. Dat is het werk van de duisternis.

Volgens 2 Korinthiërs 2 vers 14 tot 16 (2 Kor. 02:14-16) zijn wij voor God een geur van Christus. Voor de één een geur ten leven, voor de ander een doodslucht ten dode. Bepalen wij wie de levensgeur bereikt of wie de doodslucht? Natuurlijk niet. Dat wordt bepaald door de mens, die reageert op de prediking van het evangelie. Wie er op ingaat vindt het leven en wie het afwijst blijft in de dood en de stank.

Zo zijn er nog veel meer teksten die in verband met de uitverkiezingsleer aangehaald kunnen worden. Het zou te ver voeren om ze hier allemaal te bespreken.

Als je vasthoudt dat er in God alleen maar licht is en geen duisternis is, krijg je een heel nieuw licht over verschillende Bijbelgedeelten, die tot dusver duister waren.

Ook als de duivel je wil aanvallen met gedachten als; ‘Voor mij is het evangelie toch niet’, ‘God mag me niet’, ‘Ik hoor er niet bij’, ‘De volkomenheid is voor mij onbereikbaar’, dan weet je uit welke koker die leugens komen.

De waarheid is beter en voor honderd procent betrouwbaar. In Hem zijn wij immers uitverkoren opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn. Wij zijn bestemd om zonen Gods te worden.

God gelooft in Zijn Woord. U ook? Hij gelooft in Zijn eigen schepping. Hij gelooft ook jou die Hem gelooft.

 

 

 

Kerstfeest (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Er is zoveel geschreven en gedicht,
gezongen en gesproken
over het Kerstfeest: herders, stralend licht,
een roze, fris ontloken…

 

Maar als de romantiek voorbij is gegaan,
de boom naar buiten gezet,
wat is er in ons hart blijven bestaan,
beseffen we dat Jezus redt?

 

Dat God de mens niet afgeschreven heeft,
misvormd door duizend zonden,
dat Jezus overvloed van leven geeft
aan allen, die Hem vonden?

 

U bent geboren om te dienen. Heer!
Uw losprijs geldt zovelen.

Ik kniel aanbiddend aan uw voeten neer:
U mag mijn leven hélen.

Tea Keuper-Dijk

 

Raadsbesluiten uit een ver verleden door Wim te Dorsthorst

 

Gods eeuwige raadsbesluiten

De eerste regel van een lied zegt: ‘Het heil begon in Bethlehem’. Dit zal ongetwijfeld weer veel gezongen worden in de kerstvieringen en terecht. Het heil, waar al de Schriften van hebben gesproken, begon in Bethlehem in vervulling te gaan. Gods eeuwige raadsbesluiten gaan volvoerd worden.

Jesaja profeteerde: “Ik -God- die van den beginne de afloop verkondig en vanouds wat nog niet geschied is; die zeg: Mijn raadsbesluit zal volbracht worden en Ik zal al mijn welbehagen doen; die uit het oosten een roofvogel roep, uit een ver land de man van mijn raadsbesluit; Ik heb gesproken, Ik doe het ook komen; Ik heb het ontworpen, Ik breng het ook tot uitvoering. Hoort naar Mij, gij trotse van hart, die ver van gerechtigheid zijt. Ik breng mijn gerechtigheid nabij, zij is niet ver, en mijn heil zal niet vertoeven; Ik geef in Sion heil, aan Israël mijn luister” (Jes. 46:10-13; zie ook Ef. 01:04-05, Ef. 01:09-11).

Dat is onze God. Trouw aan zijn eeuwige raadsbesluiten, die alle zijn naar het welbehagen van Zijn wil, zonder enige verandering of zweem van ommekeer.

Geen verandering

God heeft na de val in de engelenwereld en na de zondeval van de mens, zijn raadsbesluiten niet gewijzigd om er alsnog het beste van te maken. Neen, Hij zegt: ‘Ik heb het ontworpen, Ik breng het ook tot uitvoering’.

En als het dan moet dan zweert God, om aan de mens de onveranderlijkheid van zijn raad te doen blijken (zie Heb. 06:13-18). Dat is onze vastheid, onze rots en de zekerheid van onze hoop. De Spreuken-dichter zegt: “Vele zijn de overleggingen in het hart des mensen, maar de raad des Heren, die zal bestaan” (Spr. 19:21).

De christenheid wordt overal in verwarring gebracht door leringen die uit de overleggingen van het mensenhart voortkomen. En wij weten hoe dwaalgeesten en leugengeesten hierin werken en inspireren (1 Tim. 04:01). Men neigt soms meer daar naar te luisteren dan vanuit een eenvoudig en toegewijd hart Gods woord te geloven. Hoeveel die overleggingen echter ook zijn, de raad des Heren zal onveranderlijk bestaan en volvoerd worden en de trotse van hart zullen beschaamd staan (Jes. 25:01; Jes. 46:12).

‘En Hij zal vrede zijn’

Zo is de geboorte en de geboor­teplaats van ‘de man van Gods raadsbesluit’ zijn Zoon Jezus Christus, al ongeveer 800 jaar tevoren aangekondigd door de profeet Micha als deze zegt: “En gij Bethlehem Efratha, al zijt gij klein onder de geslachten van Juda, uit u zal Mij voortkomen die een heerser zal zijn over Israël en wiens oorsprong is van ouds, van de dagen der eeuwigheid” (Micha 05:01).

En om er geen misverstand over te laten bestaan dat dit woord de geboorte van de Messias betreft, vervolgt Micha: “Daarom zal Hij hen prijsgeven tot de tijd, dat zij die baren zal, gebaard heeft. Dan zal het overblijfsel zijner broederen terugkeren met de Israëlieten. Dan zal Hij staan en hen weiden in de kracht des Heren, in de majesteit van de naam des Heren, zijns Gods; en zij zullen rustig wonen, want nu zal Hij groot zijn tot aan de einden der aarde en Hij zal vrede zijn” (Micha 05:02-03).

Wat een profetisch woord! Dat ziet op de geboorte van Jezus Christus, maar ook op zijn koningschap over de gehele aarde. En dan die slotzin; “En Hij zal vrede zijn”. Een andere vertaling zegt: “Hij zal de man van de vrede zijn”. De man van Gods raadsbesluiten is de ‘Vredevorst’, Jezus Christus.

Als we deze woorden lezen, dan horen we Jezus zeggen: “Vrede laat Ik u, mijn vrede geef Ik u; niet gelijk de wereld die geeft, geef Ik hem u” (Joh. 14:27).

Tekenen der tijden

Vrede, wat is die nu nog ver te zoeken op deze aarde. Oorlog, geweld, bloed, tranen, honger, het stroomt met al het nieuws de huiskamer binnen. Niet te bevatten is het leed wat mensen elkaar aandoen. Zeker nu we zien hoe volk tegen volk opstaat om elkaar uit te , moorden (Matt. 24:07).

Maar ook nog nooit is de roep naar een nieuwe wereldorde zo groot geweest. Er wordt gepraat over de mensheid als één grote familie, waarin alle verschillen van ras, stand, godsdienst, taal, enz. niet meer voor zullen komen. De wereld moet één grote stad worden!

Velen klinkt dit als muziek in de oren, omdat men niet begrijpt hoe hier de geest van de antichrist voorbereidend werk verricht voor zijn imitatie vrederijk. Er wordt gepraat over de herstructurering van de wereld, maar men begrijpt niet, dat dit voortkomt uit de herstructurering in de geestelijke wereld.

Daar -in de hemelse gewesten­moeten de overheden, de machten en de wereldbeheersers, de groten maar ook de kleinen, onder één hoofd samen gebracht worden. En dat ene hoofd zal de antichrist zijn als tegenbeeld van Jezus Christus, onder wie alles in hemel en op aarde samengevat zal worden in overeenstemming met Gods welbehagen (Ef. 01:09-10). Daarom woelen de volken en de natiën en is er grote angst. Jezus zegt: “En er zullen tekenen zijn aan zon en maan en sterren en op de aarde radeloze angst onder de volken vanwege het bulderen van zee en branding, terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen die over de wereld komen. Want de machten der hemelen zullen wankelen” (Luk. 21:25-26). Als volken elkaar afslachten dan is dat omdat de machten in de geestelijke wereld wankelen en strijden om nog machtsgebied over te houden.

De antichristelijke geest die in hoofdstuk 8 van het boek Daniël be­schreven wordt, duldt echter geen enkele andere macht naast zich. Alles wordt neergestoten. Voor Daniël, die uitgeput en ziek was door het zien van dit gezicht, was dit nog verre toekomst (Dan. 08:26-27).

Voor ons wordt het echter steeds meer realiteit. De christen die zijn wandel heeft in de geestelijke wereld, zal het zien en verstaan. Christenen zullen gehaat gaan worden, want in de nieuwe wereldorde past geen absolute waarheid. Dus Jezus Christus zoals Hij in de Schriften geopenbaard wordt, die de weg, de waarheid en het leven is, vormt -door de gemeente- een struikelblok voor de eenheidsdrang van de nieuwe-tijd- denkers.

De volheid van de tijd

Gods woord is duidelijk en toont een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waarop vrede zal zijn juist door Jezus Christus, Gods Zoon. Hij is de alfa en de omega, het begin der schepping Gods (Openb. 03:14), maar ook de voleinder, de voltooier (Heb. 01:10-12).

De schepping wacht niet op de vrede van de New Age denkers, maar op de zonen Gods, die Jezus Christus als hun Koning en Heer belijden (Rom. 08:19). Die Jezus, waar de gehele Schrift van spreekt en die in de volheid des tijds gekomen is, zoals God het gesproken had. Paulus zegt het zo duidelijk in Galaten 4 vers 4 en 5 (Gal. 04:04-05): “Maar toen de volheid des tijds gekomen was, heeft God zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, om hen die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen”.

Het Woord is vlees geworden

Op indrukwekkende wijze beschrijft Lukas, in de eerste hoofdstukken van zijn evangelie, hoe hemel en aarde er aan meewerkten “dat zij die baren zou, zou gaan baren” (Micha 05:02). Het grote wonder ging geschieden, dat het Woord vlees werd in de schoot van Maria om zo te wonen onder de mensen (Joh. 01:14). God bereidde zijn Zoon een lichaam (Heb. 10:05), waarin Hij onze zonden op het kruis zou brengen (1 Petr. 02:24), waardoor de gerechtigheid en het heil Gods nabij kwam voor een ieder die gelooft (Jes. 46:13).

De boodschap van Gabriël aan Maria was: “En gij zult zwanger worden en een zoon baren, en gij zult Hem de naam Jezus geven. Deze zal groot zijn en Zoon des Allerhoogsten genoemd worden en de Here God zal Hem de troon van zijn vader David geven, en Hij zal als Koning over het huis van Jakob heersen tot in eeuwigheid en zijn koningschap zal geen einde nemen. De heilige Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom zal ook het Heilige, dat verwekt wordt, Zoon Gods genoemd worden” (Luc. 01:31- 35)

Er ontstaat geweldige lofzang, aanbidding en profetie door de heilige Geest. En hele en­gelenscharen, die zingende God loven en heil verkondigen aan de hele schepping: “U is heden de Heiland geboren, namelijk Christus, de Here, in de stad van David”, is hun boodschap aan de eenvoudige herders (Luc. 02:11).

Gods raadsbesluiten worden volvoerd op de juiste tijd en de duivel, de grote tegenstander van God en mensen, die eeuwenlang de komst van het zaad (Gen. 03:15) heeft trachten te verhinderen, kan alleen maar toekijken, want als God werkt, wie zal het keren? (Jes. 43:13).

Zonen worden geboren

Opnieuw leven wij naar een volheid des tijds toe. Nu gaat het echter om de geboorte van zonen, die uit de ene, Jezus Christus, geboren worden. Jesaja noemt Hem ook: ‘Eeuwige Vader’. Zoals Adam de vader is van alle natuurlijk levenden (Hand. 17:26), zo is Gods Zoon -het Woord- de Vader van alle geestelijk, levenden.

Zoals er in de dagen van Jezus een sterke Messias verwachting was bij een rest in Israël, zo ziet de zuchtende schepping met reikhalzend verlangen uit naar het openbaar worden van de zonen Gods (Rom. 08:19). En zoals met grote zekerheid al de profetische woorden aangaande de geboorte van Jezus vervuld werden, zo zal dat ook nu geschieden, wat betreft de geboorte van de zonen Gods. Opnieuw tracht de duivel dit te verhinderen en staat hij als de rossige draak met zeven koppen en tien horens voor de gemeente die baren zal. Hij wil zelfs de zonen verslinden, maar het zal juist zijn ondergang worden (Openb. 12:01-05).

Het hemelse Jeruzalem

In Jesaja lezen we al de belofte: “Ik breng mijn gerechtigheid nabij, zij is niet ver, en mijn heil zal niet vertoeven; Ik geef in Sion heil, aan Israël mijn luister” (Jes. 46:13).

Simeon profeteert: “Het heil dat Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle volken: licht tot openbaring voor de heidenen en heer­lijkheid voor uw volk Israël” (Luc. 02:30-32).

Ook de profetes Anna profeteerde over de verlossing van

Jeruzalem door Jezus Christus (Luc. 02:37).

Nu is het niet zo dat christenen hun geld moeten beleggen in Israël om het land tot ontwikkeling te brengen en al biddende uit moeten zien naar de herbouw van de tempel in Jeruzalem, zoals ik onlangs hoorde in een radiopraatje. Nee, het aardse Jeruzalem met de tempel was slechts een beeld van het hemelse Jeruzalem, van de berg Sion, de stad van de grote koning, Jezus Christus.

De schrijver van de brief aan de Hebreeën zegt het heel duidelijk: “Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem” (Heb. 12:22).

Het is een grote misleiding van boze geesten om goedwillende christenen bezig te houden met het volk Israël en met het Jeruzalem in het Midden-Oosten. De zonen Gods zullen geboren worden uit het hemelse Jeruzalem waar Jezus Christus Heer en Koning is. Daar -in de hemel- ziet Johannes het gebeuren!

De Zoon is gegeven

Al de Schriftplaatsen, die spreken over de verlossing en de bouw van Jeruzalem, over Sion en al het heil en de heerlijkheid, wat daar openbaar gaat komen, spreken van de voor de gemeente bestemde genade, zegt Petrus (1 Petr. 01:10-12).

Daarmee is er geen verwerping van het volk Israël, maar een liefde en bewogenheid zoals met de gehele zuchtende schepping. “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe. Want God heeft zijn Zoon niet in de wereld gezonden, opdat Hij de wereld veroordele, maar opdat de wereld door hem behouden worde” (Joh. 03:16-17).

Dit is het ‘meerdere’ wat niet aan Kerst mag ontbreken. Een kind is geboren, jawel, maar de Zoon is gegeven, ja, ‘overgegeven’ in onze plaats, in de plaats van een ieder die dit in geloof aanneemt.

God sprak tot Jesaja: “Ik breng mijn gerechtigheid nabij” (Jes. 46:13).

Voor een ieder is de gerechtigheid Gods in Jezus Christus heel dicht nabij. Door het geloof, uw eigen geloof, is het uw deel en daarbij is geen onderscheid van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk en vrouwelijk: in Christus zijn allen één, zegt Paulus (Gal. 03:28).

Alles spoedt zich naar het einde. Hemel en aarde zijn in barensweeën en de schepping staat aan de vooravond van een nieuwe volheid des tijds.

Er zal door Jezus Christus heil tevoorschijn treden. Eerst in Sion, de gemeente. En van daaruit voor de volkeren. Zullen wij er acht op slaan en niet verslappen? Hemel en aarde wachten op ons!

 

 

 

Een Vriend (gedicht) door Duurt Sikkens

Weliswaar ben ik nu zonder zonde,

-daar ben ‘k mijn Vader altijd dankbaar voor­

maar ’k heb nog altijd zulke diepe wonden

en ‘k ga er dan wel eens haast onderdoor.

 

Mijn levend huis bestaat uit vele kamers,

de meeste daarvan zijn ook mooi hersteld,

maar ik hoor nog het slopen van de hamers

die indertijd mijn binnenste hebben geveld.

 

Misbruikt werd toen(het allermooist verlangen

-het liefste dat ik nauw’lijks wist dat ik bezat-:

Ik kon geen lieflijkheid van anderen ontvangen,

had slechts een gapend gat in mijn verbijsterd hart.

 

’t Leek ongeneeslijk: zóveel vernielde stukken,

die ‘k zelf met surrogaat maar wat had opgevuld.

‘k Bewoog me voort op onzichtbare krukken

die ik achter schijnaanpassing had verhuld.

 

Tot, op een goede dag -en ‘k had dit nooit gedacht-

er zeer bescheiden aan mijn tuindeur werd geklopt.

Daar stond God zelf, de laatste die ik had verwacht.

De anderen had ik altijd van de stoep geschopt…

 

Hij stond daar maar, in de gedaante van een mens

zó mooi, eenvoudig en zó echt naar mij te kijken.

En nóg zei ik, zeer arrogant: “U wenst?”

(‘k Mocht mijn onzekerheid immers niet laten blijken…)

 

Hij keek mij aan, ’t was Iemand die mij mocht

en zei: “Ik ben eens langs gekomen

en kom vervullen wat je altijd hebt gezocht.

Die vrijheid heb Ik zelf voor jou genomen.

 

En eind’lijk heb Ik je dan toch gevonden,

je was ver weg, geloofde er niet meer in.

In je verdriet zó muurvast opgesloten

vond je jezelf voor iedereen te min”.

 

Nóg aarzelde ik, maar ook sloeg het verlangen

hoog door mijn ziel. Ik zag, Hij had me lief!

Zonder verwijt en ook zó onbevangen

dat ik de deur ontsloot en Hem bij mij binnenliet.

 

Ik ben gelukkig, want God heeft me gevonden

in de gedaante van een mens die voor mij vocht.

Nou ben ik vrij en ben met hem verbonden:

Een ware Vriend, die mij heeft opgezocht.

 

Wat doen wij met onze verantwoordelijkheid? door Annotee Tineke

 

Ons hele leven dragen wij verantwoordelijkheid voor iets of iemand. Soms maakt het mensen moe omdat het veel energie kost. Soms geeft het mensen juist plezier omdat ze ervaren dat liefde (je leven inzetten) niet zomaar een gevoel is, maar een daad van hun wil. De vraag hierbij is: hoever gaat verantwoording en wat zijn onze beperkingen? Kunnen wij de wereld hervormen terwijl wij toch beperkt zijn? Of moeten we de wereld maar buiten sluiten?

Wie is verantwoordelijk?

In eerste instantie is God verantwoordelijk voor wat Hij geschapen heeft. Boven God is er niemand om verantwoording aan af te leggen. God is alleen verantwoording schuldig aan zichzelf.

God heeft verantwoordelijkheid op zich genomen door ons te maken naar Zijn beeld en gelijkenis opdat wij -net als Hij- persoonlijkheden zouden zijn. En omdat Hij verantwoordelijkheid kent, kennen wij dat ook, door middel van opdrachten aan ons gegeven (Gen. 01:27-28). Wij ontvingen verantwoordelijkheid voor de schepping en dus ook voor onszelf.

Door een verkeerde keuze faalt de mens en kan zich niet meer verantwoorden tegenover God. Doordat satan dan de ‘macht’ overneemt, kan de mens zijn oorspronkelijke opdracht niet meer uitvoeren. Hij is beschadigd geraakt en dus beperkt in zijn vermogen. ?

De wederopstanding van de mens begint dan ook bij zijn bekering, want alleen die mens die kan leven vanuit de kracht van de heilige Geest is instaat om zijn verantwoor­delijkheid te dragen op een juiste wijze. Die is dus ook verantwoordelijk!

Jezus begreep als geen ander, hoe Zijn Vader zich verantwoordelijk wist voor de gevallen mens, en omdat Hij, Jezus, het eerste gebod kon vervullen: ‘Heb God lief boven alles!’, kon Hij meegaan in die liefde voor de verloren mens. Hij begreep Zijn Vader en kende Hem.

Ook wist Jezus wat er in het boek Ezechiël stond: “Ik heb onder hen gezocht naar iemand, die een muur zou kunnen optrekken en voor mijn aangezicht op de bres zou kunnen staan ten behoeve van het land, zodat Ik het niet zou verwoesten, maar Ik heb hem niet gevonden” (Ez. 22:30).

God zocht maar vond niemand die Zijn plan kende en zijn leven wilde inzetten. Toen kwam de Zoon van God om overoude puinhopen te herbouwen en de grondvesten van vorige geslachten te herstellen.

Jezus wilde dus zelf verantwoor­delijk gesteld worden en een ieder die Hem volgt wil dat ook.

Voor wie zijn wij verantwoordelijk?

‘Ben ik soms mijn broeders hoeder?’, riep Kaïn boos toen God naar Abel vroeg. ‘Ben ik soms verantwoordelijk voor het leven van mijn broeder?’, had hij bijvoorbeeld ook kunnen zeggen.

In principe is onze liefde voor alle mensen, zoals ook Gods liefde uitgaat naar iedereen, maar wij zijn als mensen wel gehouden aan een bepaalde plaats op aarde (wij kunnen niet overal zijn) en daarom zijn wij toch beperkt.

Christenen zullen daarom in de eerste plaats hun liefde laten zien in het huisgezin van God, de gemeente! Jezus zei eens heel duidelijk voor wie Hij zich verantwoordelijk voelde: “Al wie de wil Gods doet, die is mijn broeder en zuster en moeder” (Mark. 03:35)!

En dat Jezus in zijn liefde ook oog had voor natuurlijke zaken blijkt uit wat wij lezen in Johannes 19 vers 25 tot 27 (Joh. 19:25-27): “En bij het kruis van Jezus stonden zijn moeder en de zuster zijner moeder, Maria van Klopas en Maria van Magdala. Toen dan Jezus zijn moeder zag en de discipel, die Hij liefhad, bij haar staande, zeide Hij tot zijn moeder: Vrouw, zie, uw zoon. Daarna zeide Hij tot de discipel: Zie, uw moeder. En van dat uur af nam de discipel haar bij zich in huis”.

Als wij Jezus willen volgen dan mogen wij deel hebben aan dezelfde verantwoording als Hij. Ons verantwoordelijk weten voor onze broeder en zuster en -niet te vergeten- velen die nog buiten staan.

Waar zal het uiteindelijk toe leiden?

Jakobus zegt dat als een broeder of zuster gebrek heeft aan kleding en dagelijks voedsel, wij dat moeten verstrekken. Wie heeft dat nog in Nederland en België? Daarom leeft er, in de praktijk van ons gemeenteleven, veel meer een andere nood die wij te lenigen hebben. Dat is de geestelijke nood van de mens. Mensen die geprest worden tot dingen die ze niet willen en toch moeten doen. In zo’n leven is nood. Voor zo iemand mogen wij vechten, bidden en strijden, tot er overwin­ning komt op de geestelijke vijanden van de mens. Op de bres staan, noemen wij dat.

Lang geleden werden steden aangevallen door ze eerst te omsingelen met manschappen en daarna breuken (bressen) te maken in de stadsmuur(wal). Wanneer deze aanvallers verdreven werden, waren er moedige mannen nodig die op de bressen gingen staan. De tegenstander kreeg dan geen kans meer om terug te komen. Intussen kon er puin geruimd worden en ook de muren werden dan hersteld.

Als wij ons dus verantwoordelijk weten, zal het leven van onze zuster of broeder tot herstel kunnen komen. En deze houding zal uiteindelijk leiden tot de val van satan, in ons leven en in dat van onze naaste. Wat grandioos en heerlijk is het dat God ons bekwaam gemaakt heeft om verantwoordelijk te willen zijn tot het einde toe!

 

Goede werken als bewijs van ons geloof door Gert Jan Doornink

“Want gelijk het lichaam zonder geest dood is, zo is ook het geloof zonder werken dood” (Jak. 02:26; lees ook vs. Jak. 02:12-25).

God is een goede God

God is een goede God. Geloven wij dat? Een overbodige vraag misschien, maar toch waard om er nog eens over na te denken. Zeker nu wij ons bezig willen houden met het onderwerp ‘Goede werken als bewijs van ons geloof.

Wanneer wij twijfelen aan de goedheid van God, ondergraven wij daarmee één van de fundamenten van ons geloofsleven en komt er ook van de goede werken, die van ons gevraagd worden, niets of weinig terecht.

Nu is de uitdrukking ‘God is een goede God’ niet iets waar wij oppervlakkig mee om moeten gaan. Dan wordt het alleen maar een holle kreet zonder verdere inhoud. Dan maken we van God een soort goedige figuur, een slappeling. Iemand die alles door de vingers ziet, dat wil zeggen iemand die een compromis zou sluiten met de zonde, met het kwade, met de duivel… En -u begrijpt het al wel- dat soort goedheid is geen werkelijke goedheid, maar een vermenging van goedheid en slechtheid.

Ons geloof in de goedheid en liefde van God is daarom ook niet los maken van ons geloof in de heiligheid en rechtvaardigheid van God. Alléén dan zullen we ook werkelijk op de juiste wijze Gods goedheid beleven. En -wat ook zeer belangrijk is- het ook bekendmaken aan allen die niet geloven in de goedheid van God.

Wat dat betreft is er nog volop werk aan de winkel. Velen -ook vele christenen- zijn zo geïndoctrineerd door allerlei verkeerde Godsvoorstel­lingen dat er nog heel wat puin te ruimen valt.

Heeft uw wel eens een tekening gezien van een oog in een driehoek? Dat moet een oordelende God voorstellen. Ik las in een interview met prins Rainier van Monaco, hoe hij iedere keer als hij zo’n tekening zag dat weer vreselijk vond. Hij zag veel liever een afbeelding van een glimlachende God… Toch zijn er veel christenen die God alleen maar zo zien en kennen. Zij geloven alleen maar in God als een strenge, veroordelende God.

Gods wezen en werken zijn één

Als wij geloven in de goedheid van God, betekent dit, dat wij geloven dat God honderd procent goed is, zowel in Zijn wezen als in Zijn werken. Ook dat hoort bij de eenheid van God waarvan Jakobus zegt dat het goed is om daarin te geloven (Jak. 02:19a). De duivel weet dit ook drommels goed. Daarom haat satan God en alles wat uit God voortkomt met een intense, niet te beschrijven haat.

De duivel wéét dat God niet alleen in Zijn wezen goed is, maar ook naar buiten toe tot openbaring brengt: in Zijn scheppingswerk en in de mens die Hij formeerde als kroon van Zijn scheppingswerk. Ook toen de eerste mens door zonde faalde, bleef Gods goedheid onaangetast. Ook naar buiten toe!

En dat ‘naar buiten toe’ vond zijn grote openbaring in Zijn Zoon, Jezus Christus.

Als je daarover nadenkt kom je maar tot één conclusie: De eerste Adam faalde, maar de laatste Adam niet!

En omdat Hij niet faalde, moet het ook voor ons mogelijk zijn niet te falen (Matt. 10:48), mits wij daarvoor de Goddelijke principes en richtlijnen in acht nemen.

Deze principes werken niet als een soort wet, een moeten, een krampachtig pogen op Goddelijk niveau te komen. Daarvan komt toch niets terecht. Er zijn echter een aantal aspecten die hierbij van belang zijn en waaraan we niet voorbij kunnen gaan.

Ons geloof behoort één te zijn met onze werken

Jakobus laat er geen enkel misverstand over bestaan dat ons geloof één behoort te zijn met onze werken. Hij zegt immers: “Want gelijk het lichaam zonder geest dood is, zo is ook het geloof zonder werken dood” (Jak. 02:26). Toch is dat iets waar heel veel christenen moeite mee hebben. Zij menen dat zodra je over ‘werken’ praat, je afbreuk doel( aan het volbrachte verlossingswerk van Jezus Christus. Je kunt aan Gods genade toch niets toevoegen… Inderdaad, maar dan haalt men wel twee dingen door elkaar; a. Gods verlossingswerk in Jezus Christus was een volkomen verlossingswerk, maar b. zoals Gods Zoon één was met de Vader, behoren ook wij één te zijn met Hem. En deze eenheid wordt bewezen door ons geloof dat met werken gepaard gaat. Anders is het geen geloof, zegt Jakobus.

Dacht u dat God alleen in Zijn Zoon ‘geïnvesteerd’ had en niet in ons? Gods investering is totaal, allesomvattend. Voortkomend uit Zijn goedheid heeft Hij slechts één verlangen: dat alle mensen zijn volkomen goedheid (weer) zullen leren kennen.

Daarom is één van Gods principes: vermenigvuldiging. Eerst de Zoon, nu de zonen! En via de zonen weer anderen.

Hoe kunnen nu de mensen Gods goedheid -en alle andere positieve eigenschappen- leren kennen, als we die niet zelf tot openbaring brengen? ‘Die kan men toch lezen in Gods Woord en die heeft Jezus toch getoond’, kan men opmerken. Dat is dan wel een opmerking waarbij we ons er op goedkope wijze van afmaken. Want dat zou betekenen dat het helemaal niet van belang is dat in en door ons leven de goedheid van God tot openbaring komt.

Terwijl juist door die openbaring, door de werken die we doen, we bezig zijn ons op positieve wijze in te zetten om anderen te brengen vanuit het rijk der duisternis in het Koninkrijk van Jezus Christus! Je zou het ook zo kunnen zeggen: De investering die God in ons heeft gedaan, behoort rente op te brengen. Goede werken doen, als bewijs van ons geloof, doen we daarom ook niet alleen uit ‘dankbaarheid’, zoals wel eens gezegd wordt. Dan krijg je al gauw de gedachte van: God heeft iets gepresteerd, nu moeten wij ook iets presteren!

Wat is goede werken doen dan wel? Het is een opdracht die we bij wijze van spreken automatisch ten uitvoer brengen. Het is een uitdrukking, een openbaring, een bewijs van ons geloof (Heb. 11:01-06). Blijven de goede werken achterwege dan bewijzen we daarmee dat we geen geloof hebben of dat ons geloof op een laag pitje staat.

Jakobus haalt in het tweede hoofdstuk van zijn brief Abraham en Rachab aan als voorbeelden van mensen die hun geloof bewezen door de werken die zij deden. In vers 22 zegt hij dat Abrahams geloof samenwerkte met zijn werken en dat dit geloof volkomen werd uit de werken.

Wat zijn goede werken?

Hoe kunnen we het beste omschrijven wat goede werken zijn?

Dat zijn alle dingen die wij doen in gehoorzaamheid aan datgene wat God van ons vraagt.

Wat waren de goede werken die Jezus deed. Dat was de opdracht van de Vader uitvoeren door Zijn goedheid tot openbaring te brengen (Hand. 10:38).

Als Jezus in de synagoge te Nazareth -de stad waar hij opgroeide- in de synagoge voorleest uit de profeet van Jesaja, leest Hij het gedeelte voor waar staat: “De Geest des Heren is op Mij, daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft, om aan armen het evangelie te brengen; en Hij heeft Mij gezonden om aan gevangenen loslating te verkondigen en aan blinden het gezicht, om verbrokenen heen te zenden in vrijheid, om te verkondigen het aangename jaar des Heren” (Luc. 04:18-20). En als Hij dan de boekrol gesloten heeft, zegt Hij deze bijzondere woorden: “Heden is dit Schriftwoord voor uw oren vervuld” (Luc. 04:21b). Met andere woorden: ‘Wat Ik zo even gelezen heb, dat ga Ik nu in praktijk brengen’. Als je verder hierover nadenkt, betekent dit, dat de goede werken die Jezus deed, en waartoe ook wij worden opgeroepen om die te doen, een rechtstreekse confrontatie met het rijk der duister­nis is. Immers, iemand die gelooft in de goedheid van God, weet dat zonde, ziekte, gebondenheid, enz., niet van God afkomstig zijn, maar van de duivel.

Als wij dat weten dan weten wij ook dat het doen van goede werken betekent: geestelijk bezig zijn. Strijd voeren in de geestelijke wereld om tot overwinning te komen.

Goede werken doen is dus niet (alleen) allerlei goede dingen doen in de natuurlijke wereld -die doen we vanzelfsprekend ook-, maar de gees­telijke strijd aangaan, en dat is lang niet altijd zichtbaar. Als ik bijvoor­beeld voor iemand bidt (in tongen), dan is dat een ‘goed werk’, maar het blijft vaak ‘verborgen’. Dat hoeven we niet aan de grote klok te hangen, zoals in de tijd van Jezus gebeurde bij het vasten (Matt. 16:16-18).

Veel van onze goede werken die wij doen als gevolg of in samenwerking met ons geloof, komen dus niet in de openbaarheid, maar zijn wel heel belangrijk in Gods ogen. Daarom zijn het ook ‘geloofswerken’.

Soms zie je ook niet direct resultaten. Maar dan weten wij dat Paulus zegt: “Laten wij niet moe worden goed te doen, want, wanneer het eenmaal tijd is, zullen wij oogsten, als wij niet verslappen” (Gal. 06:09).

Wat is nodig om goede werken te doen?

Als Jezus op een keer op sabbat een man die reeds 38 jaar ziek was, geneest (de bekende genezing bij het badwater te Bethesda), krijgt Hij van de Joden het verwijt te horen dat Hij dat op sabbat doet. Het eenvoudige maar duidelijke antwoord van Jezus is: “Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook” (Joh. 05:17). Voor Jezus was het een vanzelfsprekende zaak dat Hij dezelfde dingen deed als Zijn Vader, al krijgt Hij dan het verwijt te horen, dat Hij zich met God gelijkstelde.

Nu van de kant van de wereld (en zeker van de vrome wereld) zullen wij altijd tegenstand, verwijten en beschuldigingen te horen krijgen. Maar het zal ons niet deren. Uiteindelijk worden wij er, net als Jezus, immuun voor.

Belangrijk voor ons is dat we toch in getrouwheid en volharding doorgaan met ons geloof te bewijzen door goede werken te doen!

Wat is er nu nodig om goede werken te doen? In de eerste plaats: geloof. Dit geloof moet echter een beginpunt hebben. Je kunt niet tot iemand die buiten Gods Koninkrijk staat, die nog niet wedergeboren is, zeggen: ‘Doe maar veel goede werken, dan verdien je vanzelf het nieuwe leven in Christus wel…’ Nog afgezien van het feit dat zo iemand -geestelijk gesproken- niet eens weet wat goede werken zijn, kan dit natuurlijk niet.

Ten tijde van Luther werd dit accent wel gelegd. Het gevolg was van de zogenaamde ‘kerkhervorming’. Luther legde uitsluitend nog de nadruk op ‘het geloof. Maar dit werd weer zo overgeaccentueerd dat de goede werken op de achtergrond raakten.

Voor een ongelovige, voor iemand die buiten staat, is het dus in de eerste plaats nodig dat hij tot geloof komt, zoals ook blijkt uit Johannes 6 vers 27 tot 29. (Joh. 06: 27-29) Jezus zegt daar: “Werkt niet om de spijs, die vergaat, maar om de spijs, die blijft tot in het eeuwige leven, welke de Zoon des mensen u geven zal; want op Hem heeft God, de Vader, zijn zegel gedrukt”. Dan zeggen de omstan­ders tot Hem: “Wat moeten wij doen, opdat wij de werken Gods mogen werken?”. Jezus’ antwoord is duidelijk: “Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem, die Hij gezonden heeft”.

Als we eenmaal tot geloof gekomen zijn is het ook nodig dat onze denkwereld geheel wordt vernieuwd (Rom. 12:02). We kunnen geen goede werken doen, als we zelf niet eerst geloven in de goedheid van God en in het feit dat Hij het goede, welgevallige en volkomene met ons voor heeft (Rom. 12:2b).

In Johannes 9 vers 4, bij de genezing van de blindgeborene, (Joh. 09:04) zegt Jezus: “Wij moeten werken desgenen, die Mij gezonden heeft, zolang het dag is; er komt een nacht waarin niemand werken kan”. Soms denk ik wel eens: dat kon wel eens spoedig aanbreken. Gevaarlijk is het echter daarover te gaan filosoferen en niets te doen. Het is nu nog dag! Wat is er dan heerlijker dan goede werken openbaar te maken als bewijs dat we geloven in de levende God, de God van liefde en goedheid.

Jezus zelf is ons grote voorbeeld. Hij was de grote lichtverspreider en sprak: “Ik ben het licht der wereld. En een ieder die in Mij gelooft zal nimmer in de duisternis wandelen”.

Maar weet u wat Jezus nog meer zei?:” Gij zijt het licht der wereld. Een stad, die op een berg ligt, kan niet verborgen blijven. Ook steekt men geen lamp aan en zet haar onder de korenmaat, maar op de standaard, en zij schijnt voor allen, die in het huis zijn”.

En dan zegt Jezus -en Hij zegt het ook tot ons-: “Laat zo uw licht schijnen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken” (Matt. 05:14-16). God wordt op een machtige wijze verheerlijkt als wij geloof openbaar maken gepaard gaande met goede werken!

 

De gemeente in de eindtijd door Jan Kees Roose (11)

Bijbelstudie, op basis van Openbaring, over plaats en taak van de Gemeente van Jezus Christus in het herstelplan van God (11)

De gemeente, de dood en het oordeel (3)

Iets over kinderen

Wellicht is het u opgevallen dat ik met betrekking tot deze onderwerpen nooit over de plaats van de kinderen gesproken heb. En dan doel ik met name op jonge leeftijd overleden kinderen en alle reeds in de moederschoot gestorven of vermoorde kinderen. Waar zijn zij? Wanneer staan zij op? Hoe komen zij tot de volmaking? In dit kader passen zeker ook nog alle gehandicapten (zowel volwassenen als kinderen).

De Bijbel zegt daarover niet veel; in Openbaring is er geen enkele verwijzing naar. Natuurlijk bestaan er wel uitleggingen over de positie van kinderen in het herstelplan, zoals ‘kinderen gaan naar het dodenrijk en komen terug op de nieuwe aarde’, maar die hebben mij niet zo overtuigd.

Reden om er eens ‘hardop’ over na te denken als een aanvulling op deze studie.

Enkele overwegingen

Kleine kinderen hebben nog niet gezondigd zodat de geestelijke dood geen claim zou kunnen doen gelden. Ook weten wij dat ze ingeschreven zijn in het boek des levens. Jezus zegt over kinderen: ‘hunner is het Koninkrijk’ en ‘hun engelen zien voortdurend het aangezicht Gods’. Bij het sterven zullen deze engelen ‘hun’ kinderen natuurlijk niet plotseling verlaten. Hun intrek innemen in het Koninkrijk van God is het meest voor de hand liggende.

Houdt dit dus in dat ze de fase van het dodenrijk overslaan en ‘automatisch’ en voorgoed in het Koninkrijk Gods zullen vertoeven en aldaar naar de geestelijke volmaking geleid zullen worden? Het klinkt aannemelijk, doch doet enigszins geweld aan de gedachte dat iedereen wel zelf gekozen moet hebben of met zijn hart daden te kennen heeft gegeven het licht lief te hebben, en daartoe zijn ze niet in de gelegenheid geweest.

Het is geen automatisme dat iedereen voor het goede kiest, dat hebben we gezien aan de afval der heiligen na het duizendjarig rijk. Als je deze gedachte wel aanneemt, dan kun je in de verleiding komen te bedenken dat het voor elk mens dan maar beter zou zijn op kinderleeftijd te sterven, zodat er geen ‘afval der heiligen’ plaats kan vinden en iedereen de volmaaktheid, zij het niet op de door God bedoelde wijze, al bereiken. Dus ergens klopt er iets niet.

Ook kun je je nog afvragen of er onderscheid bestaat tussen gestorven kinderen die geheiligd zijn in de ouders en zij die dat niet zijn. De eerste categorie zou dan vertoeven in het Koninkrijk Gods en de andere in het dodenrijk, maar is dit ‘rechtvaardig’? Hiermee worden de vragen niet beantwoord, integendeel zelfs.

Meer passend zou zijn als alle gestorven kinderen uit de dood opstaan bij de aanvang van het duizendjarig rijk, om zo in de gelegenheid gesteld te worden om hun aardse ontwikkeling alsnog te kunnen doormaken, om geestelijk tot ontwikkeling te komen en om bewust voor Christus te kunnen kiezen en dat te bewijzen aan het einde van deze periode, als satan nog een keer verleidend rondgaat.

Maar deze gedachte vindt geen steun in de Bijbel. Openbaring 20 vers 4 en 5 (Openb. 20:04-05) spreekt ervan dat bij de eerste opstanding immers alleen de overwinnaars opstaan. De overige doden worden niet meer levend voordat de duizend jaren voleindigd zijn.

Een mogelijke verklaring

Een poging, waarbij ik er enerzijds van uitga dat alle kinderen verblijven in het Koninkrijk Gods (ik maak geen onderscheid tussen ‘geheiligden’ en ‘niet geheiligden’; heiliging is geen garantie van een plekje in de hemel, maar van geestelijke bescherming) en dus ergens hun plaats hebben in het hemelse Jeruzalem (een kinderwijk?), en anderzijds dat elk mens in zijn bestaan een keuze moet maken. Gevolg van eerstgenoemd uitgangspunt is dat gestorven kinderen een geestelijke ontwikkeling doormaken, inherent aan het Koninkrijk Gods (alleen in het dodenrijk vindt geen ontwikkeling plaats).

Als satan aan het eind van het duizendjarig rijk wordt losgelaten, omsingelt hij de heilige stad (Openb. 20:09), beeld van de Gemeente Gods in de hemel (alle gestorvenen die geen deel hadden aan de eerste opstanding) en op aarde: niet alleen de herstelde mensheid op aarde, maar ook de nog niet volmaakte gelovigen in de hemel komen in verleiding, worden dus voor een keuze gesteld.

Het zou kunnen, immers al eerder zijn hemelingen die voor het eerst moesten kiezen, gevallen, denk maar aan Lucifer en alle gevallen engelen. Als dit waar is hebben in ieder geval alle mensen en alle geesten hun keuze gemaakt, voordat sprake is van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Dat past mijns inziens geheel in de ontwikkeling zoals Openbaring ons die aanreikt.

Bij de tweede opstanding krijgen deze kinderen een opstandingslichaam en komen zij in de gelegenheid om ook hun aardse talenten te ontplooien en hun geestelijke ontwikkeling, waarmee ze in het hemelse Jeruzalem al een begin hadden gemaakt, af te maken.

(In het kader van deze Bijbelstudie komt in “Levend Geloof’ van januari het onderwerp: ‘De Gemeente en het herstel aller dingen’ aan de orde. Daarbij worden onder andere de volgende vragen beantwoord: Hoe zal de aarde worden geregeerd? Hoe was het in het begin? Wat zegt de Bijbel over de nieuwe aarde? Hoe zal het herstel plaats gaan vinden? Wat gebeurt er met alles wat de mens heeft voortgebracht? Hoe zal het einde zijn?).

 

God is goed (gedicht) door Piet Snaphaan

Goedertierenheid en trouw ontmoeten elkander,
gerechtigheid en vrede kussen elkaar”
(Ps. 085:011).

Wat zijn ze nauw verbonden
ze horen bij elkaar,
als eenheid ongeschonden
God zelf bevestigt haar

 

Je kunt ze nimmer scheiden
ze zijn als hand en voet
als doel hebben ze beiden
te tonen: God is goed