Selecteer een pagina

Levend Geloof – 421

2002.11-12 Levend geloof nr. 421

Persoonlijk door Gert Jan Doornink

Ook het jaar 2002 is weer bijna voorbij en u zult ongetwijfeld met mij tot de conclusie komen dat het jaar weer is omgevlogen; sommigen zeggen zelfs dat het lijkt of de tijd steeds vlugger gaat. Dat laatste is natuurlijk niet het geval maar zo beleven we het wel. Dat is natuurlijk een gevolg van onze wijze van leven. In de moderne westerse wereld is een soort haastcultuur ontstaan; we proberen ons leven zo intensief mogelijk te beleven. En door alle moderne technische ontwikkelingen is er zoveel wat ons bezighoudt dat we vaak tijd tekort komen. Daaraan proberen we dan weer invulling te geven door bijvoor­beeld drie of vier keer per jaar op vakantie te gaan, of door in retraite te gaan. We zoeken de stilte van de natuur op of gaan de stilte samen met anderen beleven om zo weer te kunnen functioneren in het gewone leven van elke dag. Maar ook dat brengt vaak niet de oplossing, want als we daarbij niet radicaal het roer omgooien, door bijvoorbeeld wat minder uren aan internet te besteden of aan de televisie gekluisterd zijn, om maar een paar voorbeelden te noemen, komt er natuurlijk van een werkelijke levensverandering die ons rust en vrede brengt en ons leven stabiel en gelukkig maakt, weinig terecht.

Een te somber beeld wat we hier schetsen? Wij geloven het niet en daarom is het goed dit aan het einde van het jaar onder ogen te zien, want zeker als chris­tenen weten wij dat een andere wijze van leven zeer wel mogelijk is. Daar hebben we in ons blad in het afgelopen jaar weer veel over geschreven en hopen dat ook in 2003 te blijven doen. Het gaat daarbij primair om te bouwen op het fundament wat er in ons leven ligt: Jezus Christus. Hij is de Heer en Heiland van ons leven. En naarmate we geestelijk groeien, ervaren we de kracht en krij­gen de mogelijkheden aangereikt om het leven aan te kunnen. Dan kunnen de omstandigheden nog zo moeilijk zijn, we raken niet meer in de onrust en zijn niet bang wat de toekomst ons brengen zal. En wat wij ervaren, geldt ook voor ieder ander die ingaat op de eens door Hem uitgesproken woorden: “Komt allen tot Mij die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven!” Een gezegende jaarwisseling toegewenst!

 

Bij de voorplaat door redactie

De illustratie van de voorpagina van dit nummer is gebaseerd op Openbaring 21 vers 9 tot en met 21 (Openb. 21:09-21), waar beschreven wordt hoe door een engel aan Johannes het ‘nieuwe Jeruzalem’ wordt getoond. Deze voorstelling is uiteraard volgens de interpretatie van Gustave Doree. Over de geestelijke, dus werkelijke, betekenis hiervan schrijft Hessel Hoefnagel in een artikel in dit num­mer onder de titel: “Twee profeti­sche tegenstellingen”.

 

Op de drempel… (gedicht) Astrid Poldervaart

Als ik op de drempel sta

En ik schroom om door te gaan

Omdat ik over m’n schouder zie

Naar dat wat is geweest…

 

Dan voel ik Uw aanwezigheid

Die zorgt dat ik weer vooruit kijk

M’n blik wordt weer gevangen

Door wat nog komen gaat.

 

Subtiel en heel doortrapt

Zijn de afleidingsmanoeuvres

Het verleden wordt gebruikt

Om de toekomst te vergeten,

 

Maar Uw aanwezigheid maakt scherp

Wat is geweest hebt U vergeven

Uw kracht ligt nu in mijn heden

En naar wat nog komen gaat.

 

Als ik op de drempel sta

En ik schroom om door te gaan

Voel ik Uw aanwezigheid

En wordt de drempel verleden tijd.

Astrid Poldervaart

 

Alle medewer­kers van Levend Geloof wensen u gezegende kerstdagen en een voorspoedig 2003 toe!

 

De evolutie in ons denken door Gert-Jan Doornink

Het woord ‘evolutie’ heeft bij heel wat christenen niet zo’n beste klank. Dat komt vooral door de felle discussie die enkele jaren geleden gevoerd werd over het onderwerp ‘Schepping of evo­lutie’. Maar in dit artikel gaat het niet over het ontstaan en de ontwik­keling van het leven op aarde, waar­van het woord ‘evolutietheorie’ is afgeleid, maar over een evolutie waar iedere christen dagelijks mee te maken heeft. Het betekent namelijk ook de ‘geleidelijke ontwikkeling tot iets anders, met name tot iets hogers of beters’ zoals het Groot Woordenboek van de Nederlandse taal dat omschrijft.

Elk woord dat wij spreken, elke han­deling die wij verrichten, alles wat wij doen of niet doen, wordt vooraf gegaan door een beslissing die wij nemen in onze gedachtewereld. Veelal zijn we ons dat niet bewust en heel wat handelingen doen we automatisch en vinden het vanzelf­sprekend. Ze passen in ons leefpa­troon en zijn er een dagelijks onder­deel van geworden. Hetzelfde geldt voor alles wat wij zeggen. Ook als we bepaalde dingen niet doen of bepaalde dingen niet uit­spreken en voor ons houden, is dat voorafgegaan door een beslissing die wij in onze denkwereld hebben genomen. Naarmate wij iets moeten doen of zeggen wat belangrijk is, gaan wij er eerst in meerdere of mindere mate over nadenken, maar uiteindelijk nemen we dan een besluit. Het spreekt vanzelf dat ons denken dus heel belangrijk is. Het is als het ware het hoofdkantoor waardoor de besluiten hoe ons leven functioneert worden genomen.

De grote verandering

Voor een christen is dit hoofdkwar­tier -om dit woord nog even aan te houden- totaal nieuw geworden toen we het rijk der duisternis verlieten en het Koninkrijk van de levende God binnengingen. Satan die voor die tijd de scepter zwaaide moest plaatsmaken voor God. Daardoor worden wij in staat gesteld door Zijn Geest elke verkeerde geest de wacht aan te zeggen te vertrekken.

Wij behoren dus zelf deze beslissing te nemen, want Gods Geest werkt samen met onze geest. Aan de ‘vrije wil’ die in ieder mens aanwezig is, komt geen verandering als wij een nieuwe schepping in Christus zijn geworden. God laat alle beslissing/ die wij ook in ons nieuwe leven nemen geheel aan ons over. Alleen zijn we ons nu bewust geworden van onze nieuwe status. Satan met zijn verkeerde geesten heeft ons leven verlaten, de machten der duis­ternis voelen zich niet thuis daar waar het licht van God is doorgebro­ken. Alleen hij probeert wel terug te komen, te infiltreren en als we ons denken niet zuiver houden, lukt het hem maar al te vaak ons leven als nieuwe schepping af te remmen. Vaak vertroebeld hij ons denken en maakt gebruik van ogenblikken dat we niet waakzaam zijn. De geestelijke strijd die we dagelijks voeren om hem geen kans te geven ons af te remmen, heeft dus alles te maken met onze denkwereld. Dat is het kardinale punt, de plaats die hij als eerste aanvalt. Het is hem er alles aan gelegen ons denken in meerdere of mindere mate te beïn­vloeden of te beheersen.

Ons wapen in de strijd

God heeft ons echter een machtig wapen ter beschikking gesteld om hem buiten de deur te houden, namelijk Zijn Geest. Hoe meer we daarvan gebruik maken, hoe meer we gaan ontdekken hoe belangrijk het is vol van Zijn Geest te zijn, hoe ^er ons denken blijft afgestemd op God en hoe meer we dus ook de juiste beslissingen nemen bij alles wat wij doen of zeggen. In de eerste tijd van de Gemeente van Christus speelde dit gegeven ook al een belangrijke rol. Dat blijkt wel uit de opmerking van Paulus in zijn brief aan de gemeente te Rome als hij de gelovigen oproept her­vormd te worden door de vernieu­wing van hun denken Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02). Een paar opmerkingen in dit ver­band. Deze gemeenteleden waren dus al vernieuwd in hun denken, doordat zij nieuwe scheppingen in Christus waren geworden! Toch ‘maakt Paulus hen er nog eens attent >p. Hij wil als het ware zeggen: zorg nu dat dit niet tot stilstand komt maar zo blijft en doorgaat. Daarom schrijft hij ook niet opnieuw dat zij omgevormd zullen worden door hun denken, maar door de vernieuwing  daarvan.

Stilstand is in geestelijk opzicht altijd achteruitgang. Paulus wil zeg­gen: dat nieuwe denken moet door­gaan, evolueren, zodat het ‘beelddra­ger van Christus zijn’ er uiteindelijk helemaal uit gaat komen. Nu zijn er wel eens gelovigen die zeggen dat was voor die tijd mis­schien van toepassing, maar geldt dat nu nog wel? We leven toch immers in een heel andere tijd? Toen waren er nog geen computers of televisie, geen auto’s en e-mails en een sms’je versturen was er ook niet bij. Wat moeten we nu nog met dingen die in die tijd aan de orde waren? Er is toch een heel nieuwe fase in het menselijk bestaan inge­treden?

Het grote verschil

Inderdaad is de tijd waarin de Bijbelse verhalen zich afspeelden voorbij, maar niet wat ons mens-zijn als zodanig betreft. Het menselijk hart, en ook ons denken als zodanig over bijvoorbeeld goed en kwaad, is nog

precies zo als twee- of vijfduizend jaar geleden. Alleen omdat wij nu na de komst van Jezus en na de uitstor­ting van Gods Geest leven, zijn wij als christenen bevoorrecht dat zodra wij een nieuwe schepping in Christus zijn geworden en gedoopt worden met de heilige Geest, meer geestelijk inzicht hebben over ons bestaan en het doel wat God met ons heeft.

Paulus wees er in zijn uitspraak over de noodzaak van vernieuwing van denken al op een belangrijk positief gevolg daarvan. Hij schrijft namelijk dat we daardoor gaan erkennen wat Gods wil is, namelijk het goede, welgevallig en volkomene! Wat een geweldige uitwerking heeft dus de evolutie van ons denken alleen al in dit opzicht. Want hoeveel christenen leven nog met de gedach­te dat van God zowel het goede als het kwade afkomstig is. Het is één van de grootste leugens waar vele christenen mee geïnfecteerd zijn vanuit het rijk der duisternis. En één van de eerste pijlen die de duivel vaak afschiet naar de gelovigen is dan ook hoe God het kwade kan toe­laten en waarom er zoveel ellende in deze wereld is.

Als ons denken niet is vernieuwd hebben wij daar geen antwoord op, maar een waarachtig christen weet dat het goede van God afkomstig is en het kwade van Satan. Wat heeft Jezus dat al prachtig geformuleerd met de uitspraak dat de dief (Satan) komt met geen ander doel dan om ’te stelen, te slachten en te verdel­gen’, maar dat Hij gekomen is opdat wij ‘leven en overvloed’ zullen heb­ben Johannes 10 vers 10 (Joh. 10:10). En daarbij mogen we ons realiseren dat Jezus ten volle in dienst van God stond. Alle narigheid die ons soms over­komt in het leven, ook een christen blijft daarvoor niet gespaard, zal dit vaste gegeven nooit kunnen aantas­ten, want voor hen die geloven wer­ken alle dingen mee ten goede! Ook dat maakte Paulus de gelovigen van

zijn tijd al duidelijk en is ook voor onze tijd nog even actueel.

Ons grote voorbeeld

De evolutie van ons denken is in onze dagen actueler dan ooit gewor­den, want vooral nu de werkelijke gemeente van Christus tot stand gaat komen zal de vijand alles op alles zetten om dat af te remmen en zo mogelijk te verhinderen. Maar het zal hem niet lukken. Zij die ont­dekt hebben hoe belangrijk het is de vijand al op het terrein van het den­ken aan te pakken, geven zich niet gewonnen. Het is soms niet gemak­kelijk, maar altijd weer staan wij aan de overwinnende kant. Ook wat dat betreft is Jezus ons grote voorbeeld. Hij hield zijn den­ken zuiver afgestemd op de bedoe­ling en wil van de Vader, die het goede met de mens (Zijn schep­ping!) voor had. Daardoor was Jezus’ grote opdracht ook dit door woord en daad door te geven aan de gelovi­gen van Zijn tijd, met de bedoeling dat dit ook na Zijn heengaan door zou gaan. Nu via allen die dit gingen geloven. Zij kregen dezelfde bevoegdheid en autoriteit in Zijn Naam om de vijand te weerstaan in Zijn Naam onder de leiding van Gods Geest. Maar altijd weer was het beginpunt van alle woorden die gezegd moesten worden en de han­delingen die verricht moesten wor­den: de denkwereld. In deze eindtijd behoort de evolutie van ons denken door te gaan en laat de waarachtige gelovige zich niet uit het veld slaan door gelovigen die dat niet willen opbrengen en afhaken. Iedere dag mogen wij nieuwe kracht putten uit de woorden van Jezus toen Hij op een gegeven moment zei: “Wees niet bevreesd, gij klein kuddeke! Want het heeft uw Vader behaagd u het Koninkrijk te geven” Lucas 12 vers 32 (Luc. 12:32).

Als Jezus hier spreekt over een ‘klei­ne kudde’ bedoelt hij natuurlijk niet dat slechts een klein aantal mensen deel zal hebben aan het Koninkrijk Gods. Hij heeft altijd alle mensen op het oog. Hij sprak hier echter tot Zijn discipelen, een kleine groep mensen, die zoals Hij een voor­beeldfunctie vervulde, geroepen en opgeleid werden deze voorbeeld­functie over te nemen, als Hij er niet meer zou zijn.

En nu hebben wij, als waarachtige gelovigen die in deze tijd leven, deze voorbeeldfunctie overgenomen. Wij zijn nu de vertegenwoordigers van Gods Koninkrijk. Als we ons dat bewust zijn, gaan we door wat de omstandigheden ook mogen zijn. En laten we ons realiseren, dat zolang Satan nog overste van deze wereld is, deze omstandigheden altijd tegen zijn.

Persoonlijke verdrukking

In vele landen is verdrukking en ver­volging, maar er is ook, wat ik zou willen noemen, een ‘persoonlijke verdrukking’. Daarbij denken we niet aan bijvoorbeeld kennissen of familieleden die zich van ons afke­ren als we in hun ogen ons geloof te radicaal beleven, maar aan een ‘ver­borgen verdrukking’, want van deze verdrukking hebben de anderen veelal geen weet. Je zou daarom de verdrukking van ons denken de meest geraffineerde vorm van ver­drukking kunnen noemen. Een echte gelovige heeft eigenlijk continu met deze verdrukking te maken, waar hij ook woont. De tegenstander probeert koste wat het kost te verhinderen dat het ‘nieuwe denken’ de overhand gaat krijgen, want juist de uitwerking en doorwer­king van het vernieuwde denken heeft als uiteindelijk gevolg dat we overwinnaars worden en ons dus als werkelijke zonen Gods gaan openba­ren.

Toch zal het de vijand niet lukken wat God voor ogen heeft: de openba­ring van de werkelijke Gemeente van Christus. De gelovigen die hun denken gezuiverd hebben en zuiver, houden, staan aan de startblokken van het ontstaan van deze gemeente! Voor iedere gelovige die in deze tijd leeft is er dus voldoende werk aan de winkel dit te realiseren. God laat ons niet voor niets geestelijk groeien zodat we hier oog voor krijgen. (Ook in dit opzicht groeien we tegen de verdrukking in)!

Wij hebben wat dat betreft een heer­lijke taak, die niet als een soort wet op ons ligt, maar die we met blijd­schap en toewijding vervullen. Gods Geest is immers in ons en de ver­binding die zich hierdoor met onze geest ontwikkelt, wordt uiteindelijk zo sterk dat het de tegenstander niet meer lukt onze gedachten negatief te beïnvloeden.

Elke vorm van negatief denken gaat verdwijnen en maakt plaats voor het positieve denken zoals dat in God aanwezig is. En positief denken betekent voor een echte christen dat hij vertrouwt op God en Jezus Christus èn op zichzelf dat hij in staat gesteld wordt datgene wat hij denkt te moeten doen of zeggen, ook kan volbrengen. De levende God die ons geroepen heeft, en in Jezus Christus heeft laten zien dat dit mogelijk is, zal het ons doen geluk­ken! Hem willen wij daarvoor loven, prijzen en aanbidden!

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Bedenkt de dingen die boven zijn…” Er is dus een ‘boven’ en een ‘beneden’, hemelse dingen en aardse dingen. Het gaat hier niet om goed of fout maar over een lage en hoge werkelijkheid. Vele gelovigen zijn nogal eens bezig met aardse begrippen en menselijk gedoe, maar het werkelijke werkterrein is het koninkrijk der hemelen, de onzichtbare wereld in en rondom ons, daar waar de goede God woont met Zijn zoon, Zijn kinderen, Zijn engelen. Er is nog een koninkrijk, dat van de nacht, waar de tegenstander troont met zijn mensen en zijn engelen.

Wanneer een gelovige, iemand die Jezus aanneemt als de ware zoon van God, wordt gedoopt met de heilige Geest en een christen, een gezalfde, wordt, bevindt deze zich in deze wereld, ook wel hemelse regionen genoemd. Daar is hij/zij verbonden met het hoofd van de schepping, onze heer Jezus. En wie met het hoofd is verbonden behoort tot het lichaam. Hoofd en lichaam vormen “de Christus”, waarover zoveel is geprofe­teerd in de schriften. Dat lichaam, ‘de gemeente’ geheten, kan ‘uitvoerend lichaam’ worden genoemd, omdat het de daden, de activiteiten van de zoon verricht in zijn naam (namens hem). Door de Geest van God ben je in staat je langzamerhand de gedachtewereld van hem eigen te maken, want het koninkrijk Gods is ‘binnen in u’. Kun je beseffen welke Gods uitgangspunten zijn; waarom Hij de mens zo liefheeft; wat de zoon heeft bezield om voor ons door het vuur en de dood te gaan; hoe vader de bevrijding van Zijn schepping aan de zoon en de zijnen heeft gegeven; wat Hem voor ogen staat, uiteindelijk? Dit alles is doordrenkt van mededogen dat voortkomt uit Zijn liefde. Wanneer je dit allemaal overdenkt ben je met kostbare en schitterende dingen bezig. Wat een voorrecht om hiermee doende te zijn, je daarin te verdiepen, deze eeuwige dingen te overwegen en te koesteren.

Als ik merk hoeveel ‘christenmensen’ met dwaze meningsverschillen, met bijbeluitleg-geharrewar en onbenullige gemeente-perikelen worden bezig gehouden, dan ben ik bang dat ze ‘van beneden’, van de aarde’ zijn. Ook merk ik dat velen hun uiterste best doen om maar een goed en flink mens te worden en daarbij passende Bijbelteksten aan­boren om hun motieven te onderbou­wen. (Je moet immers ergens naar jagen…). Maar daarmee wordt helaas de genade ingeruild voor een soort prestatiebeloning. Dat gaat niet goed. Dan raak je los van de gedachten- wereld van de Geest der genade en tevens ben je je wezenlijke rust kwijt. Dat is geen ‘bedenken’ meer, veeleer bedenkelijk. Je raakt verstrikt in allerlei toestanden en gevoeligheden, eindeloze zorgen over welvaarts-‘problemen’, hypotheken, carrièreplanning, rat­races, etc., kortom het werkwoord ‘heb­ben’ belangrijker achten dan het werk­woord ‘zijn’.

Wanneer je je toch realiseert dat we in de geliefde zoon onze intrek hebben gekregen, in wie wij delen kunnen in zijn bestaan en aldus in alle opzichten kunnen herstellen, dan is er toch een andere wereld voor je opengegaan. Je kijkt anders, hoort anders, voelt anders omdat je denken door de Geest van Christus weer op het alleroudste spoor is gezet, namelijk dat van voor de grondlegging der wereld. In de prachti­ge psalmen, waarin het steeds gaat over het ‘overdenken’ van Gods woor­den, staat bijvoorbeeld “uw woord houdt stand in de hemelen” en “ik heb meer inzicht dan de ouden”. Uitspraken die wijzen op de Christus en als een kostbaar geheim bewaard dienen te worden.

Zulke ‘dingen’ zijn alles waard om te bedenken, dingen van boven, van de

Vader der lichten, jouw Vader. Denk alleen al eens aan de gedachte wat er door Hem heengaat als Hij je ziet. Da’s een mooi geheim hoor. En dit geneest je heel diep, van binnen uit. Zo wordt je stapsgewijs gevormd, krijg je de ‘vorm’ van Zijn gelijkenis en in dit verband (de verbinding met de zoon in de Geest) is het ontroerend, Psalm 139 vers 13 tot en met 17 (Ps. 139:013-017) met nieuwe, verlichte ogen te lezen. Je ziet de hemelse werkelijk­heid over de nieuwe mens, over jou. In de baarmoeder, de schoot van lief­lijkheid, wordt het tedere, het eeuwige woord van God ontvangen, het eeuwi­ge, levende beginsel. Het sluit aan bij het eeuwigheidsverlangen van de mens Prediker 3 vers 11 (Pred. 03:11). Je krijgt deel aan “de beginne”. De ’tweede mens’, die uit de hemel is, is eigenlijk de eerstbedoelde, want het natuurlijke is eerst, dan het geestelijke, net als bij Jezus. En langzaam wordt je in het verborge­ne geweven vanuit de oorsprong (oerbe­gin) en heb je deel aan de dag van God, ben je een kind van de dag, Zijn dag, Zijn ‘genezingsverhaal’. Wanneer je dit alles leest, ontvangt, gelooft, word je diep geraakt door dit tedere argeloze beginsel dat zo mooi, zo behoudzaam tot ontwikkeling komt in jezelf in de gemeenschap van de heilige Geest, je broeders en zusters. Geen wonder dat David besluit met een van blijdschap trillend hart: “Hoe kos­telijk zijn mij Uw gedachten, 0 God”. Dat is wat, deel hebben aan Gods gedachtewereld, een Vader die Zijn gedachten met je deelt. Bedenk de dingen die boven zijn…, je wordt er ingelukkig van!

 

De overvloed van Gods genade door Wim te Dorsthorst

Stappen voorbij het kruis -12-

 

Wij hebben in de laatste afleverin­gen gezien, vanuit Romeinen 6 vers 1 tot en met 5 (Rom. 06:01-05) hoe de Vader in de hemel bepaald heeft dat iemand die in gehoorzaamheid al de gerechtigheid Gods vervult in de waterdoop, deel krijgt aan alles wat Zijn Zoon Jezus Christus op het kruis tot stand heeft gebracht.

In Zijn kruisdood is onze kruisdood, in Zijn begrafenis is onze begrafe­nis, in Zijn opstanding is onze opstanding, in Zijn heiligheid en rechtvaardigheid is onze heiligheid en rechtvaardigheid, in Zijn verheer­lijking is onze verheerlijking. Dat is de wonderlijke liefde en genade van God.

In Adam, de eerste mens, hebben alle mensen deel aan alles van Adam en dragen zijn beeld; in Christus krijgen de gelovigen aan alles deel van Christus en zullen ook Zijn beeld dragen, 1 Korinthe 15 vers 49 (1 Kor. 15:49). In Romeinen 5 vers 12 tot en met 21 (Rom. 05:12-21 beschrijft Paulus dat op schitterende wijze. Er is boven gezet: “Adam en Christus”. De verzen 17 tot 19 geven heel kort het principe weer: “Want, indien door de overtreding van de ene (Adam) de dood als koning is gaan heersen door die ene, veel meer zullen zij, die de overvloed van genade en van de gave der gerechtigheid ontvangen, leven en als koningen heersen door de ene, Jezus Christus. Derhalve, gelijk het door één daad van overtreding voor alle mensen tot veroordeling geko­men is, zo komt het ook door één daad van gerechtigheid voor alle mensen tot rechtvaardiging ten leven. Want, gelijk door de onge­hoorzaamheid van één mens zeer velen zondaren geworden zijn, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één zeer velen rechtvaardigen ™ worden”.

Eerst overheerst worden door de dood als koning en dan leven en als koningen heersen. Dat is de over­vloed van genade van God! Dit stijgt zóver uit boven het mense­lijk bedenken dat de apostel schrijft in 1 Korinthe 2 vers 9 (1 Kor. 02:09): “Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, al wat God heeft bereid voor degenen, die Hem lief­hebben”. Maar door de heilige Geest mogen wij nu ook leren deze dingen te verstaan 1 Korinthe 2 vers 10 (1 Kor. 02:10).

Medegekruisigd

De apostel komt nu tot een hele belangrijke conclusie in Romeinen 6 vers 6 en 7 (Rom. 06:06-07), wat heel vaak niet goed begrepen wordt of zelfs ontkend wordt.

De apostel begint met aan de Romeinen te schrijven: “Dit weten wij immers”, waar opnieuw uit blijkt dat dit in die tijd tot het fundamen­tele onderwijs behoorde. De Romeinen wisten het, ze waren er in onderwezen, zie Romeinen 6 vers 17 en 18 (Rom. 06:17-18). “Dit weten wij immers, dat onze oude mens mee gekruisigd is, opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij

 

niet langer slaven der zonde zouden zijn want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde”. In enkele woorden beschrijft de apostel de geweldige geestelijke wer­kelijkheid die door het kruisoffer van de Heer Jezus voor de gelovigen is ontstaan.

Ik heb al eerder opgemerkt dat de apostel in die eerste 14 verzen van Romeinen zes tenminste negen maal spreekt over het principe van gestorven zijn of dood zijn. Ook hier in vers zes en zeven weer, mede gekruisigd zijn en gestorven zijn. Dat heeft een diepe betekenis! Het principe van de nieuwe schep­ping is niet alleen dat de zonden ver­geven zijn, maar dat de oude mens met Jezus Christus in de dood is gebracht, wat in de waterdoop gees­telijke werkelijkheid wordt. De oude en de nieuwe mens kunnen niet tegelijkertijd bestaan; of men is in Adam en leeft het Adam-leven, of men is in Christus en leeft het Christus-leven.

Verlossing vanuit liefde

In vier artikelen (6 t/m 9) heb ik getracht uitleg te geven over het begrip “het lichaam der zonde” wat in vers zes en zeven het kernbegrip is. Daarin is vrij uit­voerig gesproken over Romeinen zeven, de machteloosheid van de mens onder de wet in de macht van de zonde, met de bekende uitroep van de apostel aan het slot: “Ik ellen­dig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?” Een uit­roep die in principe geldt voor alle mensen! En dan de overgang naar Romeinen acht met de woorden: “Gode zij dank door Jezus Christus, onze Here!”

Dan de eerste vier verzen van Romeinen acht, waarin over de won­derlijke verlossing van onze hemelse Vader in Zijn Zoon, Jezus Christus, geschreven wordt.

Ook heb ik geprobeerd duidelijkheid te geven over het offer van “Het

lichaam van de Heer Jezus”, wat in de verlossing van essentieel belang is, maar wat volgens mij toch altijd onderbelicht is gebleven. Dit vanuit Romeinen 8 vers 1 tot en met 4 (Rom. 08:01-04) en verschil­lende delen uit de Hebreeënbrief o.a. Hebreeën 10 vers 1 tot en met 18 (Heb. 10:01-18). Ook de dierenoffers zoals gebracht onder het Oude Verbond bleken een kostbare onder­wijzing hierin te zijn. De apostel zegt: “Dit weten wij immers, dat onze oude mens mee­ gekruisigd is”. Wat wil dat zeggen en waarom heeft God dat zo bepaald? God heeft de Heer Jezus tot de kruisdood veroordeeld, niet omdat Hij anders niet wilde verge­ven of omdat daardoor Zijn bran­dende toorn gestild moest worden; helaas zijn/worden deze dingen nog wel eens zo geleerd. God zou genoegdoening eisen voor Hij de mens zou kunnen vergeven. Zo is onze hemelse Vader echter niet. De apostel Johannes schrijft: “Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God zijn eniggebo­ren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem. Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon gezonden heeft als een verzoening voor onze zonden” 1 Johannes 4 vers 9 en 10 (1 Joh. 04:09-10). In de kruisiging van de Heer Jezus komt de grote liefde van God voor de mensheid openbaar. Maar waar­om dan die afschuwelijke kruisiging met daaraan voorafgaand ook nog dat onbeschrijflijke leed van verach­ting, verwerping en de geseling? Daar moet toch een reden voor zijn!

Zonden maken veel kapot

We leven in een tijd dat er maar wei­nig zondebesef meer is, maar daar­om zijn zonden en overtredingen van Gods geboden en instellingen niet minder ernstig. Zonden hebben verschrikkelijke gevolgen of ze nu klein zijn of groot! In de eerste plaats brengt het scheiding tussen God en mensen. Jesaja 59 vers 2 (Jes. 59:02) zegt hierover:

“Uw ongerechtigheden zijn het, die scheiding brengen tussen u en uw God, en uw zonden doen zijn aange­zicht voor u verborgen zijn, zodat Hij niet hoort”. Scheiding tussen Schepper en schepsel, tussen Vader en kind, verschrikkelijk! Geen vrede met God maar vijandschap.

Zonden beschadigen en vervuilen niet alleen de mens, die zondigt, maar brengen ook bijna altijd scha­de toe, en maar al te vaak onbe­schrijflijk leed, aan de medemens. Denk bijvoorbeeld maar aan alles op het gebied van de seksuele zonden met onder andere kindermisbruik. Maar ook met overspel en scheidingen, het leed wat men elkaar en de kinderen hiermee aandoet. Onnoemelijk veel leed is er door ver­slavingen, zoals alcohol en drugs. Wat laden fabrikanten en dealers niet een verantwoording op zich! En niet te vergeten de genocide die dan hier en dan weer daar plaats vindt. In het nieuws en actualiteiten­rubrieken kunnen we dagelijks getuige zijn van wat men elkaar aan­doet. Stelen, moorden, verkrachtin­gen, martelingen en folterpraktijken, laten verhongeren, enz. Huiveringwekkend is het! Het is wel eens goed daar bij stil te staan en te bedenken dat alle mensen van God zijn.

De zondaar die de medemens iets aandoet, staat dus schuldig voor God, zijn Schepper. Ook alle zonden tegen de goede schepping van God; het leegplunderen van de aarde bij­voorbeeld waar Jesaja 24 over spreekt. Hoeveel duizenden komen hierdoor niet om door natuurram­pen die hier een gevolg van zijn. Zeer veel mensen lijden bovendien nog door zonden en de duistere praktijken vanuit de voorgeslachten, wat ook in westerse landen steeds ernstiger vormen gaat aannemen. De dierenoffers in het Oude Verbond laten ons zien hoe ernstig zonden zijn. Eigenlijk zou de mens zelf moeten sterven voor zijn zon­den, maar in Zijn liefde had God bepaald dat in zijn plaats een dier geslacht en geofferd moest worden. Niet dat het offer van dat dier de zonden zou wegnemen, zegt Heb. 10:4, maar zo hield God nog een claim op Zijn volk. De Hebreeën-schrijver zegt niet: “vergeven worden”, maar “wegnemen”. Het Griekse woord ‘ap-hariein’ heeft hier de betekenis van ‘opheffen’, ‘wegdoen’, ‘uitdel­gen’. De dierenoffers waren een afschaduwing van het offer van Jezus Christus als het Lam Gods en zijn ons gegeven als onderwijzing.

Rechtmatige vergelding

In Numeri 35 lezen we over dood­slag, maar het principe wat daar beschreven staat, geldt voor alle zon­den. Numeri 33 en 34 zegt: “Zo zult gij het land waarin gij woont, niet ont­wijden, want bloed, dat ontwijdt het land, en voor het land kan ten aan­zien van het bloed dat daarin vergo­ten is, geen verzoening worden gedaan dan door het bloed van dege­ne, die het vergoten heeft. Verontreinigt dan het land niet, waarin gij woont, in welks midden Ik mijn woonstede heb, want Ik, de Here, heb mijn woonstede in het midden der Israëlieten”. God kan niet daar wonen waar het land ontwijd is door moord, zonden en ongerechtigheden! Als je dit op je in laat werken dan besef je hoe de aarde (geestelijk) ont­wijd en vervuild is alleen al door al het bloed dat vergoten is van vele miljoenen mensen. Nadat Kaïn Abel gedood had, lezen we dat God zegt: “Wat hebt gij gedaan? Hoor, het bloed van uw broeder roept tot Mij van de aardbodem” Genesis 4 vers 10 (Gen. 04:10). Zou nu het bloed van de honderden miljoenen niet roepen tot God? En waarom roept dat bloed van ver­moorden? Dat bloed roept om wraak of je kunt ook zeggen om vergelding of genoegdoening zie o.a. Openbaring 6 vers 10 (Openb. 06:10).

Genesis 9 vers 5 (Gen. 09:05) zegt dan ook: “Wie des mensens bloed vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten worden, want naar het beeld Gods heeft Hij de mens gemaakt”. Wie iemand dood, dood het beeld Gods en schendt op onbeschrijfelijke wijze het beeld van God, een heilig God!

Ook in Exodus 21 vers 12 (Ex. 21:12) lezen we: “Wie iemand zo treft, dat hij sterft, zal zeker ter dood gebracht worden”. Dat gedeelte in Exodus 21 vers 12 tot en met 36 (Ex. 21:12-36) handelt helemaal over: “Voorschriften inzake het leven van de naaste”.

In Leviticus 24 vers 19 en 20 (Lev. 24:19-20) lezen we: “En wanneer iemand zijn volks­genoot lichamelijk letsel toebrengt, dan zal hem evenzo gedaan worden als hij gedaan heeft: breuk voor breuk, oog voor oog, tand voor tand; hetzelfde letsel, dat hij een mens heeft toegebracht, zal hem toege­bracht worden”.

Dat is dus de toestand onder de wet en de apostel Paulus zegt dat de wet geestelijk en heilig is, en ook het gebod is heilig en goed Romeinen 7 vers 12 tot en met 14 (Rom. 07:12-14).

Als je gaat geloven en begrijpen wat Hebreeën 2 vers 2 (Heb. 02:02) bedoelt te zeggen, wordt alles al veel duidelijker. We lezen daar: “Want indien het Woord, door bemiddeling van engelen gesproken, van kracht is gebleken, en elke overtreding en ongehoor­zaamheid, rechtmatige vergelding heeft ontvangen”.

De Hebreeën-schrijver bedoelt hier alles wat in de wet geschreven staat en wat Mozes op de Sinaï van een engel ontving Handelingen 7 vers 38 (Hand. 07:38). Het gaat om “rechtmatige vergelding”, alleen dan is overtre­ding opgeheven en is de schepping er van gezuiverd. Dan is de ontwijding opgeheven. Alleen dan kon God wonen te mid­den van zijn volk.

Het bloed van Jezus reinigt

Door de kruisdood van de Heer Jezus als Middelaar, door Zijn bloei is al het vergoten bloed gewroken en is de aarde gereinigd van de miljoe­nen vermoorde mensen, en het is nu de genade van God dat de moor­denaars niet zelf meer gedood hoe­ven te worden.

“Een is voor allen gestorven, dus zijn ze allen gestorven” 2 Korinthe 5 vers 15

(2 Kor. 05:15). Wat een liefdevol principe van God! Natuurlijk, naar de aardse wetgeving worden overtredingen gestraft, maar voor een ieder die gelooft is er verge­ving, reiniging en rehabilitatie bij God.

Niet allen die zondigen zijn moorde­naars, maar ook de kleine overtredingen maken scheiding met God en tasten Zijn beeld aan. Voor alle zonden en overtredingen geldt hetzelfde principe! Hebreeën 2 vers 2 (Heb. 02:02) spreekt dan ook van alle overtredingen en ongehoorzaam­heid. alle zonden en ongerechtig­heden brengen de dood voort en ver­dienen de dood. Alle zonden en ongerechtigheden ontwijden de aarde en de schepping en vermin­ken het beeld van de Schepper.

Doordat Jezus Zijn leven gaf als los­prijs, is er vergeving mogelijk, kwijt­schelding, maar de schepping wordt er ook van gereinigd, het wordt uitgewist. De apostel Johannes schrijft: “Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid. ” 1 Johannes 1 vers 9 (1 Joh. 01:09). In vers 7 heeft hij ook al gezegd: “Het bloed van Jezus, Gods Zoon, reinigt ons van alle zonde”. (Eigenlijk: “Het bloed van Jezus, Gods Zoon, reinigt ons voortdurend van alle zondigheid”). De Heer Jezus heeft voor alle zon­den en ongerechtigheden rechtmati­ge vergelding ontvangen en totale verlossing tot stand gebracht.

 

Behoren baby’s gedoopt te zijn? Door Jildert de Boer

De doop door onderdompeling is in vele kerken nog steeds een heikel onderwerp, terwijl het in de eerste christengemeenten een vanzelfspre­kendheid was voor iedereen die tot persoonlijk geloof was gekomen en

Jezus zelf zich ook op deze wijze liet dopen. In dit artikel doet Jildert de Boer nog eens een indringend appèl op iedereen die weet een nieuwe schepping in Christus te zijn, om zich op deze wijze te laten dopen (-red.).

Behoren zuigelingen gedoopt te zijn? Deze vraag wordt in de traditio­nele kerken met “ja” beantwoord. Zo doet ook ds. J. van Amstel te Ede, die enige tijd geleden mijn boek “Met de doop in de knoop?” in het christelijke gereformeerde blad “De Wekker” recenseerde. Over het alge­meen gesproken doet hij dit op een waardige en sympathieke wijze. In zijn bespreking citeert hij ruim­schoots uit mijn geschrift, zij het selectief.

Helaas is er inzake de controverse kinderdoop-grootdoop in het verle­den vaak vanuit een soort “loopgra­venoorlog” gewerkt. Het zware geschut dat men aanvoerde van de ene partij was: “de dwaling der wederdopers” en de andere partij reageerde fel met: “de kinderdoop is uit de duivel”.

Op deze wijze komt er geen zinvolle gedachtewisseling over dit heikele thema tot stand. Met “vegen uit de pan” uit te delen winnen we over het algemeen geen harten van mensen, die menen te moeten vasthouden aan de kinderdoop. Vandaar dat ik een openlijke poging vanuit Bijbelse overtuiging doe eventuele misver­standen te verhelderen en een nade­re toelichting te geven. Ten onrechte meent broeder Van Amstel als ik het grote, algemene christendom vergelijk met de hoer Babel, de babbelstad, dat ik daarmee alleen de kerk(en) op de korrel neem. Veeleer loopt het Babylonisch-religieuze dwars door allerlei kerken en kringen, ook door de zogenaamde pinkster- en volle evangeliebeweging. Laten wij er vooral persoonlijk op toezien dat ons leven niet door Gods Woord bestem­peld zal worden als “hoer” (God en wereld tegelijk dienen). Vooropgesteld hecht ik eraan het Woord aan het woord te laten en niet allerlei mensenmeningen. In mijn boek heb ik in voetnoten zo’n 500 keer verwezen naar een Schriftplaats en dat is onze enige toetssteen, ook aangaande de vragen die er over de doop leven.

Gods initiatief

De voorstanders van de kinderdoop hebben helemaal gelijk als zij stellen dat God in ons leven de Eerste is. We kunnen niet groot genoeg den­ken van zijn vóórkomende genade in een mensenleven. Het bevreemdt mij dat ds. van Amstel het indrin­gende accent dat ik daarop gelegd heb niet citeert. De Heer gaat voor­aan! De volgorde is: “één Here, één geloof, één doop…” in Efeze 4 vers 5 (Ef. 04:05). (Waarom hanteert men dan voor die ene doop twee heel verschillende formulieren bij de bediening aan volwassenen, of aan kinderen?). Ik zie de volwassendoop niet als ultieme bezegeling van de beslissing van de gelovige. Wij zullen helemaal niet sterk prat gaan op onze geloofs­keuze, maar juist roemen in Gods genade en Hem de eer geven! Want we geloven: genade kocht mij vrij! Het is immers de Here die harten besnijdt in het verborgene en daarvan is de zichtbare doop slechts een uitbeelding.

Graag volsta ik met het verwijzen naar 1 Johannes 4 vers 10 tot en met 19 (1 Joh. 04:10-19), waarin Gods initiatief duidelijk wordt beklemtoond. De doop zegt iets van Gods werking in ons en niet allereerst van een flinke, stoere keus van onze kant. Van Gods werken in ons binnenste mogen wij echter daadwerkelijk uiting geven door onze oude mens symbolisch te begraven door de doop in de dood Romeinen 6 vers 3; Kolossenzen 2 vers 11 en 12 (Rom. 06:03 en Kol. 02:11-12). Het is Zijn geweldige genade dat we met Christus mogen opstaan in een spik­splinternieuw leven, waarin wij door de kracht van de Heilige Geest als discipelen Hem mogen volgen in Zijn voetstappen. Dat is genade op genade! Johannes 1 vers 16 (Joh. 01:16). Van daaruit kun­nen wij door de Geest strijden tegen het vlees, zodat wij niet langer aan de begeerten van het vlees voldoen Galaten 5 vers 16 tot en met 18; Romeinen 8 vers 13  (Gal. 05:16-18; Rom. 08:13) en niet lan­ger wandelen naar de geest(en) die thans werken in de kinderen der ongehoorzaamheid Efeze 2 vers 2 (Ef. 02:02).

Besprenging?

Het gaat mij niet allereerst om de hoeveelheid water, maar om de inhoud van de doop volgens de betekenis, die Gods Woord eraan geeft. Een besprenging kan echter hooguit iets van de afwassing van zonden uitbeelden. In deze uitdruk­kingswijze zit echter niets van het Bijbelse element van sterven aan jezelf, het afzweren en verbreken van de verbindingen met boze gees­ten, het begraven worden met Christus en opstaan met Christus als Heer van je leven. Dit wordt in de onderdompeling zo prachtig weergegeven!

Het Griekse woord “baptizoo” betekent onderdompelen of indopen. Het woord “dopen” heeft niets te maken met “dippen”, maar staat in 1 Petrus 3 vers 20 en 21 (1 Petr. 03:20-21) in vergelijking tot de zondvloed, waarin de oude, zondige wereld verdronk. Daarom zullen wij ons veiliger dicht bij de Schriften houden die zonneklaar van de ondergang in het water getuigen, zie als schaduwbeeld Exodus 14 vers 28; Psalm 106 vers 11 (Ex. 14:28 en Ps. 106:011).

Doopformule en doper

Terecht merkt ds. Van Amstel op dat Johannes Jezus niet doopte met de trinitarische (=drie-eenheids) formu­le van Matteüs 28 vers 19 (Matt. 28:19). De christelijke doop gaat zeker verder dan die van Johannes. Het is een discipeldoop in de dood en opstan­ding van onze Heer Romeinen 6 vers 3 en 4 (Rom. 06:03-04). Discipelschap houdt kort gezegd in: alles opgeven ter wille van het vol­gen van Jezus Lucas 14 vers 26 tot en met 33 (Luc. 14:26-33). Dat vraagt om een radicale toewijding aan de Heer!

Helaas staan de gevestigde kerkinstituten vanwege hun kerkordes het niet toe aan hedendaagse Filippussen Handelingen 8 vers 12 en vers 38 (Hand. 08:12 en 38) en Ananiassen Handelingen 9 vers 17 en 18; Handelingen 22 vers 12 tot en met 16 (Hand. 09:17-18; Hand. 22:12-16) om mensen te dopen. Om de sacramenten te bedienen moet men ambtelijk bevestigd “dienaar des Woords” zijn.

Het is merkwaardig dat de kerkvader Eusebius Matteüs 28 vers 19 (Matt. 28:19) maar liefst 21x in verkorte vorm citeert, namelijk: “doopt hen in Mijn naam”. We zien deze formule dan ook steeds opduiken in de Handelingen der apostelen: het dopen in de naam van (de Here) Jezus Christus Handelingen 2 vers 38; Handelingen 8 vers 16; Handelingen 10 vers 48 en handelingen 19 vers 5 (Hand. 02:38 en Hand. 08:16 en Hand. 10:48 en Hand. 19:05). Deze formulering “in de naam van Jezus”, die het Nieuwe Testament veelvuldig uit, wordt echter -met betrekking tot de doop- niet als volwaardig geaccep­teerd in vrijwel alle kerken. Dit ondanks het feit dat deze uitdruk­king bij het dopen reuze bijbels blijkt te zijn, zoals in onze kringen werd (her) ontdekt.

Erfschuld?

De doop van zuigelingen wordt over het algemeen in verband gebracht met het afwassen van de zogeheten “erfzonde”. In bijna alle gemeenschappen en kerken gelooft men in een zoge­naamde “erfschuld”. Deze houdt in dat God ons allen voor verantwoor­delijk zou houden voor de zonde van Adam in de hof van Eden. We zou­den daar allemaal hebben meege­daan, al weten we niet hoe… Deze gedachtegang rust sterk op de Statenvertaling van Romeinen 5 vers 12 (Rom. 05:12), die met betrekking tot Adam weergeeft: “in welken allen gezondigd hebben”. Veel beter en logi­scher is het hier met de nieuwe ver­taling te lezen: “zo is ook de dood doorgegaan tot alle mensen, omdat allen gezondigd hebben”. Niemand ontkomt in deze gevallen, gebroken wereld aan de zonde. Zij is bezet V gebied geworden door de invasie van de machten der duisternis. Er staat immers dat de gehele wereld in het boze ligt 1 Johannes 5 vers 19 (1 Joh. 05:19). Dit zou men eventueel “erfsmet” kunnen noe­men, maar merk op dat dit al weer geen Bijbelse term is, waardoor dit begrip beter vermeden kan worden. Adam heeft immers de wereld prijs­gegeven aan de overste van deze wereld en daardoor onderworpen aan de vloek Lucas 4 vers 6; Romeinen 8 vers 20 (Luc. 04:06 en Rom. 08:20). Een zuigeling in de wieg kan men evenwel niet aansprakelijk stellen voor Adam’s overtreding. Daarom leggen wij de nadruk op de oorsprong van de zonde: de duivel zondigt van den beginne 1 Johannes 3 vers 8 (1 Joh. 03:08). Dit addergif heeft hij bij het ganse menselijke geslacht ingespoten. Hoe nodig hebben wij het verlost te worden van de vader(=verwekker) der leugen Johannes 8 vers 44 (Joh. 08:44) én van onze persoonlijke zonden als opgestapel­de schuld door het verzoenende werk van Christus! Daarna gaan wij niet langer door met schatten des toorns Romeinen 2 vers 5 Statenvertaling (Rom. 02:05) op te hopen, maar wij willen voortaan schatten in de hemel verzamelen Matteüs 6 vers 20 (Matt. 06:20).

Overigens zij opgemerkt dat het Joodse denken onbekend is met het fenomeen “erfzonde”. De traditionele tjerken, die het begrip “erfzonde” onteren, doen dit veelal vanwege gebrek aan inzicht omtrent het ont­staan van de zonde in de geestelijke wereld. Zonde is niet allereerst een biologische zaak, maar vindt zijn geestelijke bron van ontstaan bij de satan, die als een belager aan de deur ligt Genesis 4 vers 7 (Gen. 04:07). Het is verstandi­ger ons aan Schriftuurlijke uitdruk­kingen te houden, bijv. “zonde heb­ben” 1 Johannes 1 vers 8 (1 Joh. 01:08), of “de zonde die in u woont” Romeinen 7 vers 17 tot en met 20 (Rom. 07:17-20). Wij moeten de ernst van de zonde geenszins onderschatten, maar de bron ervan is niet allereerst de mens, maar Lucifer is de aanstichter van de zonde, die de mens verleidde, wat wij scherp mogen zien is het gegeven dat de eerste zondeval in de engelenwereld plaatsvond. Omdat wij medeplichtig zijn geworden aan het vlees der zonde is Christus juist in dat vlees gekomen als mens Romeinen 8 vers 3 (Rom. 08:03), om ons te verlossen, opdat wij deel zouden krijgen aan de goddelijke natuur 2 Petrus 1 vers 4 (2 Petr. 01:04).

Wedergeboorte bij zuigelingen?

Sommigen zien in het opspringen van Johannes in Elisabeth ’s schoot bij Maria’s groet Lucas 1 vers 41 tot en met 44 (Luc. 1:41-44) een aanwijzing voor diens (veronderstel­de?) wedergeboorte. Nu is Johannes als voorloper en wegbereider van de Messias een speciaal geval, waarvan we onder meer lezen: “en met de Heilige Geest zal hij vervuld wor­den, reeds van de schoot zijner moe­der aan” Lucas 1 vers 15 (Luc. 01:15). Normaliter mogen wij er vanuit gaan dat de wedergeboorte in elk geval plaats vindt na de natuurlijke geboorte. Er is immers sprake van een voor de tweede maal, van boven, uit God geboren worden Johannes 1 vers 13; Johannes 3 vers 3 tot en met 7 (Joh. 01:13 en Joh. 03:03-07). Een klein kind heeft geen weet van goed en kwaad Deuteronomium 1 vers 39 (Deut. 01:39). Wij hebben echter bij het opgroeien allen gezondigd en vol­gens de oude mens met zijn praktij­ken geleefd, waardoor bekering tot vergeving van zonden en wederge­boorte uit God noodzakelijk is! Kleine kinderen van (een) gelovige ouder(s) zijn geheiligd 1 Korinthe 7 vers 14 (1 Kor. 07:14), dat wil zeggen afgezonderd, apart gesteld. Zij liggen als stenen klaar op het terrein van het huis van God, om ingevoegd te (gaan) worden in dat geestelijke huis, de gemeente van de levende God. Daarom dopen wij geen natuurlijke kinderen, maar zegenen hen zoals Jezus deed Markus 10 vers 13 tot en met 16 (Mark. 10:13-16). Wij dopen wedergeboren kinderen Gods die persoonlijk gelo­vig ingevoegd worden als een leven­de steen in het geestelijke huis, 1 Petrus 2 vers 5; Titus 3 vers 5 (1 Petr. 02:05  Titus 03:05).

Conclusie en oproep

De doop komt aan zuigelingen en jonge kinderen niet toe! Als wij dit zouden behoren te doen, dan zou de Heer een duidelijk bevel tot kinder­doop hebben gegeven. Zo’n gebod om van de kinderdoop een “stalen wet” te maken in de christelijke gemeenten ontbreekt eenvoudigweg in het Nieuwe Testament. De afge­zonderde positie van kinderen met gelovige ouders naar 1 Korinthe 7 vers 14 (1 Kor. 07:14) is een voorrecht van God. Kinderen van ouders in de Gereformeerde Gezindte hebben dan ook -door de kinderdoop- niets voor op kinderen van Baptisten-, Vergadering-, Pinkster- (Volle) Evangelie- of Noorse Broeders- ouders, die hun kinderen aan de Heer opdragen en (laten) zegenen in de naam van Jezus. Bij de doop van gelovige discipelen van Jezus door onderdompeling gaat het niet primair om een schitterende belevenis, of een sensationele gevoelservaring. Het gaat om de ern­stige, maar ook vreugdevolle gehoorzaamheid aan het Woord van God! Met recht kunnen we dit een “feestelijke begrafenis” noemen! Wanneer de kinderdoop inderdaad niet in de Bijbel voorkomt -zoals wij oprecht gezien hebben- dan is er geen sprake van een zogenaamde “overdoop”, maar een duidelijke terugkeer naar de leer en de toe­passing van de waterdoop naar de Schriften.

We willen dan ook elke christen opwekken de Bijbelse doop door onderdompeling te ondergaan. Het onder houden duurt maar een ogen­blik (en dat is maar goed ook!), maar daarna leren we te onderhouden al wat de Heer bevolen heeft! Matteüs 28 vers 19 (Matt. 28:19). Welkom op deze weg van heil en ontwikkeling!

 

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

De jaarwisseling staat weer voor de deur en dat betekent: de balans opmaken, zowel persoonlijk als wat betreft ons gezin of familie en de gemeente waartoe wij behoren. Iedereen kan daarbij een eigen invul­ling geven, ook wat onze verwachting voor 2001 betreft.

In deze rubriek gaat het echter om het algemene werelgebeuren en dan – zoals ook aangegeven- in geestelijk licht geplaatst. Er valt heel wat te memoreren over het afgelopen jaar en in het nieuwe jaar zal het ongetwij­feld niet anders zijn. Hoe staan wij als oprechte christenen temidden van alles wat ons te wachten staat? Belangrijk is dat we in de eerste plaats -zoals Cees Maliepaard in een artikel opmerkt- ons bewust zijn dat we leven in twee werelden tegelijk: “met geest en ziel in de hemel en met geest, ziel en lichaam op aarde. Dan is de innerlijke mens, in gemeenschap met Jezus Christus, in staat wat er in de hemel en op de aarde van goede, dan wel van verkeerde herkomst is”. En dit stelt ons in staat het nieuwe jaar positief en blijmoedig tegemoet te gaan!

Heeft de naam ‘protestant’ nog betekenis?

Een deel van de christenheid noemt zich ‘protestant’. Maar waar komt deze naam eigenlijk vandaan en heeft deze in onze tijd nog wel bete­kenis? Daarover lazen wij: “De naam ‘protestant’ kom je al tegen in 1529 tijdens de rijksdag van Spiers. Vorsten in de reformatorische tradi­tie heetten er protestant. Ze dienden een protest in tegen de beperking van godsdienstvrijheid. Ze wezen op de vrijheid van het geweten. Later keert de benaming ‘protestant’ ver­schillende keren terug. Het gaat daarbij steeds om een naam voor christenen die het gezag van de Rooms-Katholieke kerk bekritiseren. Zij plaatsen het levende geloof boven de leer van de kerk. En op die manier wordt het woord ‘protestant’ nog steeds in verschillende landen gebruikt”.

Bovenstaand aangehaald gedeelte lazen we in de dagbladen van de provinciale pers, maar je kunt het uiteraard ook opzoeken en nalezen in allerlei encyclopediën. De schrij­ver van het artikel ‘Protestant’ in genoemde bladen is Klaas van de Kamp die werkzaam is bij de afde­ling Communicatie van de Samen op Weg-kerken. Hij schrijft: “De synode van de Samen op Weg-ker­ken beslist binnenkort over een nieuwe naam voor de verenigede kerk. Het moderamen stelt de naam voor ‘Protestantse Kerk in Nederland’. Daarmee hoopt men een einde te maken aan de langlo­pende discussie in de Nederlands Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden”. Deze discussie loopt al vijf jaar en men kan het maar niet eens worden over de naam. En dan nog is er geen werkelijke oplossing, want zoals Van de Kamp schrijft, beslist iedere gemeente zelf of men ter plaatse tot vereniging overgaat. Als de kerken­raad dat niet doet, blijft er lokaal sprake van een hervormde gemeen­te, een lutherse gemeente en een gereformeerde kerk. Toen we dit allemaal, uitgebreider dan wij het nu weergeven, lazen en dachten we aan de woorden van Shakespeare: “What is in a name?”, want de benaming van een christelij­ke gemeente kan natuurlijk wel enigszins aangeven tot welke deno­minatie van de gemeente men behoort, maar het gaat uiteraard in werkelijkheid om dé Gemeente van Christus en dan is het etiket van ondergeschikte betekenis.

Waar gaat het om?

De werkelijke Gemeente van Christus, zoals deze zich momenteel nog presenteert, loopt dwars door alle kerken, kringen en gemeen­schappen heen, en bestaat alleen uit n die door een persoonlijk geloof Jezus Christus, weten een kind van God te zijn. Geen enkele gemeente kan momenteel daarom nog zeggen: wij zijn de ware gemeente. Als dat wel gebeurt dis­crimineert men anderen die óók behoren tot de gemeente.

Natuurlijk zal een kind van God dat geestelijk groeit, zijn plaats in gaan nemen in een gemeente waar het fundament, zoals Hebreeen 6 vers 1 en 2 (Heb. 06:01-02) dat beschrijft, gepraktiseerd wordt, om zich van daaruit verder te kunnen ontwikkelen tot het volwas­sen stadium in Christus. Toch dient pien voorzichtig te zijn met de bewering, zoals soms wel eens geleerd wordt, dat zolang men niet gedoopt is door onderdompeling en gedoopt en vervuld is met de heilige Geest, men niet behoort tot de Gemeente van Christus. Dit gaat in op het moment dat we ‘ons hart geven aan onze Heer en Heiland’. Dan is het oude door Satan geïnspi­reerde leven voorbij en gaan we als het goed is in gehoorzaamheid de Heer volgen, ’t Gevolg is dat het nieuwe leven wat in ons is, zich geleidelijk aan baanbreekt. Wat een heerlijkheid als we dit nieu­we leven meer en meer leren ken­nen en beelddragers van Christus worden. Dan raken de namen prote­stant, katholiek, baptist, volle evan­gelie en de honderden andere, hoe langer hoe meer op de achtergrond, omdat we gaan ontdekken waarom het werkelijk gaat. En laten we niet vergeten wat het grote verlangen van Jezus was toen Hij tot de Vader bad: “Ik bid… voor hen, die door hun woord in Mij geloven, opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt” Johannes 17 vers 21 en 22 (Joh. 17:21-22).

Het leven nu en het leven later

Het geloof in de levende God en zijn Zoon Jezus Christus heeft het vraag­stuk van ‘de dood’ definitief opge­lost. Een boude bewering? Neen, een rotsvaste zekerheid voor allen die geloven. Maar ook voor hen die gelo­ven blijven er vaak vele vragen over, bijvoorbeeld hoe is dan onze leefsi­tuatie na het sterven? Hoe moeten we ons dat voorstellen? Waarom heeft God daarover niet meer geopenbaard?

Om met deze laatste vraag te begin­nen: ik denk dat God, in zijn onein­dige liefde en wijsheid, dit niet gedaan heeft, omdat dit ons huidige voorstellings- en bevattingsvermo­gen ver te boven zou gaan. We zou­den het niet kunnen begrijpen en allerlei fantasievoorstellingen tevoor­schijn roepen zoals heel vaak gebeurt.

Uiteraard is het niet verkeerd bepaal­de gedachten te hebben hoe ons leven na ons lichamelijk sterven zal zijn, gebaseerd op hoe de eerste christenleiders dit zagen. Dan blijkt altijd weer dat zij in de eerste plaats attendeerden op het feit hoe belang­rijk het ‘nu-leven’ is. Dat wil zeggen het hoort ons dagelijks verlangen te zijn nu met Christus te leven en Zijn leven tot openbaring te brengen. Natuurlijk gaat zo’n leven nog gepaard met fouten, we moeten afleren en bijleren, maar tijdens onze geestelijke groei, gaan we toch in heel ons doen en laten hoe langer hoe meer Christus-gelijkvormig wor­den. Daar gaat het uiteindelijk om! We kunnen namelijk zo bezig zijn met onze toekomst, met het idee dat straks is alles ‘mooi en goed’ is, dat we gaan denken: hoe we hier verder leven doet er helemaal niet toe. God vergeeft ons immers te allen tijde. Maar zo heeft God het beslist niet bedoeld! Hij is een goed werk in ons begonnen en wil dit graag van dag tot dag voortzetten. Als dit niet gebeurt ligt het niet aan Hem. Het is onze taak om dagelijks elke vorm van belemmering in dit opzicht op te ruimen. Dit ligt niet als een soort wet die we toch niet kunnen volbrengen, op ons, maar als dit ons dagelijks verlangen is, helpt Hij bij de invulling daarvan! Een heerlijk idee, dat we dan even als Paulus kunnen zeggen en bele­ven dat het leven ons Christus is en het sterven gewin! Het houdt immers niet op met ‘de dood’, want die is tenietgedaan in de overwin­ning van Jezus!

De eindtijdgemeente in wording zal elke vorm van angst, ook ten aan­zien van ons lichamelijk sterven, overwinnen. Zij gaat immers de weg van geloof en geloof is nog altijd de zekerheid van de dingen die we hopen en het bewijs van de dingen we (nog) niet zien.

Geen twijfel maar geloof

Dan sluiten we ons ook af voor het vele negatieve wat in onze dagen op ons afkomt ten aanzien van ons geloofsleven via pers en media. Zoals bijvoorbeeld de gedachte die Ds. Carel van der Linden lanceerde, die de leiding had van de begrafenis van prins Claus, die sterke twijfels heeft of er wel een leven na de dood is. Dan kunnen we maar beter lui­steren naar wat Jezus zei tot Marta, toen haar broer Lazarus gestorven was, zoals Johannes dat noteerde: “Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, en een ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwig­heid niet sterven” Johannes 11 vers 25 en 26 (Joh. 11:25-26). Ongetwijfeld zal ons ‘leven na de dood’ een grote verrassing zijn! Maar dan wel een verrassing in positieve zin; God is immers enkel goed en heeft ons geschapen naar Zijn beeld. En als David destijds al onder woorden bracht dat we ‘bijna godde­lijk’ zijn en ‘met heerlijkheid en eer zijn gekroond’, is er geen enkele reden om twijfel te hebben over onze toekomst.

Als wij ons daarvan bewust zijn zal dit ons des te meer stimuleren om nü te leven overeenkomstig Gods wil en verlangen. Daarbij is Jezus, Gods Zoon, ons grote voorbeeld. En wie Hem volgt zal geen enkel verlan­gen hebben om nog in de duisternis te wandelen, we hebben immers voor altijd het licht des levens in ons!

 

 

 

Het schilderijtje. Een verhaal met een boodschap. Door Duurt Sikkens

 

Voorzichtig nam de restaurateur het oude schilderijtje in zijn handen en keek aandachtig naar de afbeelding. Het was amper te zien wat het voor­stelde, zó had de tijd het beeld beïn­vloed. De eens zo diep-warme tinten waren versomberd door rook en roet, de kleuren verdonkerd door de aanslag die er in de loop der eeuwen op was gekomen. De achtergrond- kleuren waren zo verduisterd dat het helemaal zwart leek. Hij hief zijn hoofd op en keek naar de klant die bescheiden stond te wachten op zijn deskundig oordeel en vroeg: “Hoe komt u hieraan?” De vrouw antwoordde: “Ik ben kosteres van de oude stadskerk hier op het plein en bij het opruimen van de zolder vonden we dit. Hoewel het er erg smerig uitziet dachten we toch om maar even bij u langs te gaan om te zien of het nog de moeite waard is het te laten res­taureren”.

“Juist ja”, zei de restauratuer, “ik begrijp het”. Hij pakte een vergroot­glas om het oude paneeltje wat zorg­vuldiger te bekijken. “Het lijkt me heel oud”, mompelde hij. “Tjonge, moeilijk te dateren. En er kon hier en daar zelfs wel over­heen zijn geschilderd; ik kan het niet goed zien, maar dat het een gezicht voorstelt is wel zeker”. Hij richtte zich naar de vrouw en vroeg: “Mag ik het portret een poos­je houden? Ik vind het zeker de, moeite van het onderzoeken waard”. “Maar natuurlijk!” antwoordde ze, “heel graag zelfs”. De restaurateur begeleidde haar door zijn winkel en bij de deur zei hij: “U bent een goede kosteres”. Verwonderd keek ze hem aan. Hij lachte en zei: “Het woord koster betekent ‘bewaarder’. Ik ben heel blij dat u het portret niet heb wegge­gooid. Wie weet wat het laat zien na zoveel eeuwen”. Hij opende de deur en zei: “Ik bel u wel, tot ziens mevrouw”. “Goedemiddag”, zei ze en even later verdween ze uit de straat.

De restaurateur zette zich achter een schildersezel waarop hij het paneel­tje plaatste, knipte een felle lamp aan en begon het in alle rust te bestuderen. Zijn ogen dwaalden van links naar rechts en van beneden naar boven om te proberen te ont­dekken wat het precies voorstelde. Zeker was wel dat-ie het eerst gron­dig schoon moest maken met de rei­nigingsmiddelen die hij tot zijn beschikking had. Op een paar plan­ken in zijn atelier stonden eindeloze rijen flessen en potten met watten en lagen stapels doeken. Hij besloot te wachten tot de volgende morgen want bij daglicht kon hij nauwkeuri­ger de vormen en kleuren onder­scheiden.

Diezelfde avond bladerde hij door allerlei standaardwerken over antie­ke schilderkunst, maar eerlijk gezegd kon hij dit paneel nergens terugvinden. Het zou best eens een unicum kunnen zijn, je wist maar nooit. Hoe meer het een raadsel werd, hoe meer het hem intrigeerde. Misschien… misschien was hij wel op iets heel zeldzaams gestuit. Dat zou een vondst zijn! Tot diep in de nacht bleef hij zoe­ken, maar het was kennelijk een onbekend werk van een onbekende kunstenaar, want ook de signatuur ontbrak. Tevens leek de datering onmogelijk, maar hij kon een vriend vragen die de middelen had om aan de hand van het paneel of wat verfschilfers het jaar van ontstaan vrij precies te bepalen. Ze konden tegenwoordig wat. Met een zucht klapte hij zijn laatste boek dicht en ging naar bed, diep in gedachten verzon­ken.

De volgende morgen stond hij vroeg op, ging naar zijn werkplaats, pakte zijn reiniginsspullen en begon heel voorzichtig het paneeltje te bewer­ken, uiterst geduldig, uur na uur en langzaam kwamen de originele kleu­ren naar boven van onder de vuile aanslag. En wat hij al vermoed had bleek waar te zijn: er was hier en daar overheen geschilderd. Wat erg! Het waarom was hem een raadsel. Aanvankelijk leek het portret een nors en ietwat dreigend gezicht, maar toen hij een paar dagen later de latere overschildering had verwij­derd, wat een zeer precies werk was, kwam dan toch het oorspronkelijke gelaat tevoorschijn in warme, zachte tinten.

Hij kon zijn ogen nauwelijks gelo­ven, wat een vriendelijk en zachtaar­dig gezicht vertoonde zich daar. Hij hield zijn adem in toen hij de laatste restjes vuil nabij de ogen verwijder­de. Het leek haast bovenaards, zo mooi. Wat een mededogen sprak uit de ogen van deze oude man. Hij zette het paneeltje in het volle daglicht en ging er eens rustig voor zitten. Het ontroerde hem diep. Nog nooit in zijn leven had hij zoiets gezien, wonderlijk…

Opeens werd de stilte verstoord door het rinkelen van de telefoon. Het was zijn vriend.

“En?” vroeg hij, “weet je al iets?” “Ja”, klonk het. “Het is heel oud. Ik weet het natuurlijk bij benadering want het was nogal moeilijk. Maar ik kan je wel zeggen dat het kort na Christus moet zijn ontstaan, eerste eeuw”.

“Werkelijk? Tjonge! Nou, ik heb het schoongemaakt en je weet niet wat je ziet, zo mooi is het. En dan te bedenken dat de kunstenaar het niet eens heeft gesigneerd”.

“Oh nee? Wel, misschien wilde hij niet op de voorgrond treden en lie­ver de aandacht vestigen op het onderwerp in plaats van op zich­zelf”.

“Ja”, antwoordde de restaurateur, “vermoedelijk is dat het. Enfin, har­telijk bedankt voor de moeite en kom eens langs om het te bekijken”. “Doe ik”, zei zijn vriend. “Ik ben zeer nieuwsgierig, tot gauw!”

Meteen belde hij de kosteres van de oude kerk op. Ze zou direct komen want ze was heel benieuwd hoe het was geworden. Even later zaten ze samen te kijken naar het portret en hoe langer hun ogen erop rustten des te diepere indruk het op hen maakte.

“Wat is dat een lieve, wijze man”, fluisterde ze, “en weet je wat mij zo raakt? Hij is zo… zo barmhartig”. De man zei: “Ik vermoed dat het een zelfportret is, maar dat hoeft natuur­lijk niet. Trouwens, heb je enig idee van wanneer dit dateert?” “Geen idee”, zei ze. “Uit het begin van de eerste eeuw na Christus”.

Met verwonderde ogen keek de kos­teres de restaurateur aan en vroeg: “Wie zou die mooie, oude van dagen kunnen zijn?”

Ze boog zich naar voren en mom­pelde: “Er ligt zo’n mooie glans op, het lijkt wel of het oplicht, ’t Is onge­looflijk, ik heb nog nooit zoiets gezien”.

“Een ding is zeker”, merkte de res­taurateur op, “degene die dit heeft gemaakt moet een begenadigd kun­stenaar zijn geweest”. Toen werd het even heel stil. “Ik weet wat”, vervolgde hij. De kosteres keek hem vragend aan. “Geef dit oude meesterwerk eens een mooi plaatsje in uw kerk”. En met deze woorden vertoonde zich een raadselachtige glimlach op zijn gezicht.

 

Onberispelijk en onbesmet zijn door Cees Maliepaard

 

Flitsen uit de brief aan de Filippenzen Deel 8

“God is het die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt. Doet alles zonder morren of bedenkingen, opdat u onberispelijk en onbesmet mag zijn, onbesproken kinde­ren van God temidden van een ontaard en verkeerd geslacht, waaronder u schijnt als lichtende sterren in de wereld, het woord des levens vasthou­dende” Filippenzen 2 vers 12 tot en met 18 (Filip. 02:12-18).

Bibberend bezig?

In vers 12 merkt Paulus op dat men zijn behoudenis met vreze en beven dient te bewerken. De eeuwen door hebben velen hier met een zekere onbestemde angst kennis van geno­men. Wie als achtergrond ideeën als de dubbele predestinatie heeft, komt al gauw tot de beangstigende gedachte dat het wel eens een reeds op voorhand verloren zaak met een mens zal kunnen wezen. Want met de leer van de uitverkiezing in je achterhoofd, weet je immers maar nooit wat in zijn ondoorgrondelijke wijsheid de Here God van eeuwig­heid over jouw zielenheil besloten heeft. In alle onzekerheid en com­motie dringt het tot de meesten niet eens door dat daarmee God Zelf tot een ongewisse grootheid gede­gradeerd wordt.

Wij naderen niet tot een onbereken­bare God. Hij is immers één in zijn denken en handelen. Je wéét dus wat je aan hem hebt. Hij is enkel goed… dat wist onder het Oude Verbond David al. Vandaar dat deze waardevolle wijsheid alleen al in de psalmen meermalen terug te vinden is. Een kind dat zich met een ang­stig hart tot zijn natuurlijke vader wendt, heeft (al of niet terecht) een bedenkelijk vaderbeeld, want goede ouders hebben altijd het beste met hun kinderen voor. Als een kind dus terecht angst voor één van z’n ouders heeft, zal ie min­stens één verkeerde ouder hebben. Wanneer ze echter uit het goede hout gesneden zijn, weet het kind dat het ook bij verkeerd gedrag geen kwaad van pa of ma te duchten heeft. Zou de eeuwige God dan bij een foutief mensenkind aangepast gedrag gaan vertonen? Dat is com­pleet onvoorstelbaar!

Het goede willen en werken

In de zwaarste calvinistische kringen leert men op grond van bijvoor­beeld Filippenzen 2 vers 13 (Filip. 02:13) dat een mens niet vanuit zichzelf het goede kan doeny dat hij zelfs niet eens instaat is daar zijn wil op te richten. Er werd ons vroeger op catechisatie geleerd, dat ‘zelfs onze beste werken slechts blinkende zonden zijn. En een mens van goede wil bestaat niet; dat is niet meer dan vermaledijde nieuwlichte­rij, in strijd met het protestantse vaderlijk erfgoed’… De mens zou niet instaat zijn tot het doen van enig goed, en daarentegen geneigd zijn tot alle kwaad. Het zal je dus van God gegeven moeten wor­den, anders kan je het wel schud­den! Wie deze leer consequent zou doortrekken, zou onvermijdelijk tot de gevolgtrekking komen dat uitein­delijk Gód verantwoordelijk is voor 5 mensen foutieve daden en ver­keerd gerichte wil. Maar zover mochten we niet doordenken; dat stond haast gelijk aan blasfemie. Wat is het een bevrijdend bezig zijn als je weet dat het niet afhangt van Gods bereidheid het goede in een mens te bewerken. De Here God zit niet in het hemelse koninkrijk te dubben of Hij iemand al of niet het goede wil laten doen, en Hij is ook niet aan de gang gegaan met het ver­schaffen (of juist belemmeren) van iemands wil naar het goede. De Heer zegt echt niet tegen de ene mens: jou geef Ik wel een portie ver­langens naar het goede, en tegen een ander: jij kan hoog of laag sprin­gen, maar jou zal dat nu eenmaal nooit gegeven worden. Schrijft Paulus dit dan niet aan de Filippenzen? Is het dan niet waar dat God het willen en het werken in ons werkt? Ja, dat is het ‘m nu juist! Omdat het waar is wat hier staat, weten we absoluut zeker dat God het willen en het werken in ons werkt.

Er staat niet dat je maar moet afwachten of God dat wel bij jou zal doen; Paulus geeft in deze teksten aan dat God dat gewoon doet. Ik hoef dus niet te gaan zitten wach­ten totdat Vader in actie komt, maar ik mag weten dat deze Goddelijke activiteit ten opzichte van ieder mens een vast gegeven is. God wérkt het willen en het werken, en het is aan de mens wat hij hiermee zal gaan doen.

Onberispelijk en onbesmet

De mens Gods wordt opgeroepen alles wat naar Gods wil is, zonder morren of bedenkingen te doen. Volgen we die raad op, dan zijn we nergens meer in te berispen en valt er geen enkele besmetting bij ons te ontdekken. Een meermalen geuit gezegde is niet van waarheid ont­bloot: ‘Een Nederlander die niets meer te mopperen heeft, gaat mop­peren over het feit dat er niets meer te mopperen valt’. Als Paulus van het bestaan van die landsaard van Nederlanders geweten had, was hij bij ons vast op een zelf­de vermaning uitgekomen. Want morren en mopperen is veel inwo­ners van de lage landen als het ware met de paplepel ingegoten. En zo gauw we (al morrend) over mensen een oordeel gaan vellen, zijn we bui­ten onze van God gegeven bevoegd­heden bezig. Dan zijn we weder­rechtelijk op Gods troon gaan zitten, want het oordeel is nog altijd aan de Heer voorbehouden. Pas bij de voleinding aller dingen zullen we ook daar een taak in krij­gen. Maar dan zullen we het gemek­ker ondertussen wel afgeleerd moe­ten hebben. Want alleen wie door Gods genade onberispelijk geworden is, zal in het uitspreken van het oor­deel over de werken der duisternis, een rol kunnen spelen. En dat behoort helemaal tot de van God gegeven mogelijkheden. We zijn immers ‘in de Christus’? Als dat van binnen uit echt waar is, weten we ons op onze plaats bij het volmaakte hoofd van het lichaam: Christus Jezus. En ook Hij zal zich thuis voe­len bij al zijn Hem toegewijde lichaamsleden

Een ontaard geslacht

Sommige christenen denken dat ver­keerd bezig zijn en naar het inner­lijk ontaard zijn, kenmerkend is voor ons 21-eeuwse geslacht. Maar dat is een schromelijke misvatting: Paulus schreef deze woorden immers in eerste instantie niet aan degenen die in deze tijd bijvoorbeeld tussen Texel, Roodeschool, Vaals en Eede wonen, maar aan de inwoners van het Macedonische Filippi van de eerste eeuw na Christus. Niet dat ons geslacht beter is dan dat uit Paulus’ dagen, maar aan de andere kant toch ook niet van bedenkelijker allooi. Eigenlijk kun je uit Paulus’ woorden opmaken dat de mens naar zijn aard goed is. Vandaar dat een slecht mens een ontaard mens genoemd kan worden. Hoe dienden de Filippenzen destijds en, wat voor ons van meer belang is: hoe dienen wij vandaag de dag een ontaard geslacht te benaderen? Zullen we hun het oordeel Gods aanzeggen? Is het zinvol met de geheven wijsvinger in te gaan tegen de verkeerde bedenkingen en de ontaarde gedragspatronen van som­mige van God losgeslagen schepse­len?

Dat ons zoiets in de ogen van de moderne mens alleen maar belache­lijk zou maken, is iets dat er minder toe doet. Maar dat ze op die manier voor ons onbereikbaar zouden wor­den, is een punt van overweging dat wel eens van doorslaggevende aard zal kunnen zijn.

Want we zullen dusdanig in de gees­telijke wereld en hier beneden bezig moeten zijn, dat het (waar dat moge­lijk is) positieve resultaten op zal kunnen leveren voor de goedwillen­de mensen om ons heen. Opdat zij van ontaard weer rechtgeaard zullen kunnen worden. En dan uiteraard rechtgeaard naar Gods goede maat­staven.

Hoe krijgen we dat nou?

Zal zoiets enige kans van slagen kunnen hebben? Jazeker (en hoe!): wanneer we als ‘lichtende sterren’ in de wereld om ons heen zullen schij­nen. En ik kan u verzekeren dat nie­mand zuiver licht zal kunnen ver­spreiden door eigen vermeende wijs­heden onder de mensen te spuien. Dit zal slechts lukken in het schijn­sel van Gods liefde, dat door ons heen anderen zal mogen bereiken. Zie je de ontspoorde mens als een afgeschreven wagon of als een weer op de rails te zetten, van binnen uit te vernieuwen treinstel? Dat zal bij de NS een wereld van verschil en bij de mens Gods een hemel van verschil uit kunnen maken! Zoiets is slechts te realiseren door het levende woord vast te houden. Te weten: het woord dat onze goede God in Christus Jezus binnen ons bereik heeft kunnen brengen. De Zoon van God sprak woorden des levens en vereenzelvigde zich ermee, zodat Hij zélf het levende woord werd.

Is er iets denkbaar dat meer aanlei­ding tot blijdschap en innerlijke vrede geeft? Zo iets behoort tot de onmogelijkheden, want zelfs dit stijgt al boven ons natuurlijke bevat­tingsvermogen uit. Daarvoor wilde Paulus desnoods z’n leven in de waagschaal stellen. Uit liefde tot de mens, de mens die als het erop aan­komt alleen aan God toebehoort. En waar wij heden ten dage in Nederland en België geen geloofs­vervolgingen kennen, mag het voor ons een voorrecht zijn voor Gods goede zaak (en dus voor de mens waar we mee te maken hebben) ons leven in te zetten. Met andere woor­den: anderen te laten delen in wat God ons in gemeenschap met zijn eerste Zoon gegeven heeft.

 

Dankbaarheid gedicht Tea Keuper

Er is zoveel om dankbaar voor te zijn

in je gewone alledaagse leven.

Maar – in de krant lees’k over vreugd’ én pijn,

dan wil ik biddend daaraan aandacht geven.

 

De grote koppen, op sensatie uit,

willen je geest benauwen, angst aanjagen:

Dat is ‘nieuws’, meestal een negatief geluid,

de kranten staan er vol van, alle dagen.

 

Er is een wapenrusting, het gebed,

er is een leger in d’onzichtb’re wereld,

waar God wacht op jouw taak, jouw inzet,

zodat het goede ’t kwade overmeestert!

 

En dan ontdek je ook het goede nieuws:

Dat mensen helpen, redden, tijd gaan gevenl

Er is zóveel om dankbaar voor te zijn,

juist dan, in ieders alledaagse leven.

 

Twee profetische tegenstellingen door Hessel Hoefnagel

In dit artikel gaat het over de bouw van de toren van Babel en de tempel te Jeruzalem. Op duidelijke wijze laat Hessel Hoefnagel ons zien hoe belangrijk het is dat we als gelovigen in deze tijd een juist inzicht hebben in deze materie, zodat we bewaard blijven voor de verwarring van Babel en ons als ‘levende stenen’ van Zijn Koninkrijk openbaren (-red.).

Babel en Jeruzalem zijn twee profeti­sche tegenstellingen in de Bijbel. Ze spelen in het leven van de christen een belangrijke rol. In Genesis 11 lezen we over de bouw van de stad Babel met daarin een toren, die met zijn top in de hemel reikt. Dat duidt op een intensief bezig zijn in de geestelijke wereld. Wel op een occulte wijze, want er is sprake van een binnendringen van de hemel langs een weg, die de mens zelfheeft bedacht. Daarom verhindert de Schepper deze ontwikkeling, evenals Hij in het gegeven van de ‘Hof van Eden’ een engel stelde om de weg tot de ‘Boom des levens’ te bewaren, zodat de gevallen mens daarvan niet de vrucht zou kunnen eten en vanuit een verkeerd streven kwaad en goed met elkaar zou vermengen als een acceptabele levensstijl. De mens had zich immers van God afgewend en was de ‘weg van Bileam’ opgegaan door van de ‘boom van kennis van goed en kwaad’ te eten. Deze boom is de tegenstelling met de ‘Boom des levens’ en zou dus ook aangeduid kunnen worden als de ‘boom des Doods’. Zoals de ‘Boom des levens’ een openbaring is van de ware God, zo openbaart zich de Dood als ‘boom van kennis van goed en kwaad’. Zo wordt ook hierin het goddelijk prin­cipe bevestigd, dat wat het eerst is, tot het laatst actief blijft. (De) Dood immers wordt als laatste vijand aan­geduid, die van zijn troon gestoten moet worden in de eindstrijd tussen goed en kwaad 1 Korinthe 15 vers 26 (1 Kor. 15:26). Babel symboliseert dus het rijk van de Dood, waarin satan opereert als de grote misleider. Binnen dit occul­te systeem ontstaan ook de vele anti­christen, die zich uiteindelijk culmi­neren in de grote misleider en mens der wetteloosheid, de ‘zoon des Verderfs’ en tegenstander van alles, wat met de ware God te maken heeft. Hoe heeft het occult georiën­teerde gedachtegoed van de New Age theologie al niet het denken van de godsdienstige mens besmet en goed en kwaad met elkaar vermengd tot een acceptabele godsdienst.

De hoop voor de wereld

Jeruzalem symboliseert in tegenstel­ling met Babel het Koninkrijk van God in vrede, gerechtigheid en blijd­schap door de heilige Geest. Ook een bezig zijn in de geestelijke wereld, maar dan de ontwikkeling in het Koninkrijk van de ware God. Het Koninkrijk van God is de hoop voor de wereld. De hele schepping verlangt ernaar, dat dit Koninkrijk zich openbaart. De Heer Jezus leer­de ons al tot Zijn Vader bidden: “Uw koninkrijk kome, gelijk in de hemel, alzo ook op aarde”! De Heer kende het verlangen van de Vader naar de openbaring van dit Koninkrijk, in de hemel, dat is de geestelijke wereld en op gelijke wijze daarna ook op aarde, dat is de natuurlijke wereld. De Bijbel leert ons, dat het Koninkrijk van God bestaat uit waar­heid, gerechtigheid, vrede, blijd­schap, rust en harmonie. Deze ele­menten beleeft de gelovige mens in zijn innerlijk, ondanks het voorko­men van uiterlijk tegengestelde din­gen. Door een bewuste bekering, een bewust geloof in God, een innerlijk proces van afsterven en opnieuw geboren worden, kom je in dat Koninkrijk van God. in je waterdoop leg je daarvan getuigenis af. Door de persoonlijke vervulling met de Geest van God word je dan, als volgeling van Jezus de Christus, geroepen om innerlijk bewust te gaan wandelen in de hemel in de sfeer van dat Koninkrijk. Vanuit die hemelse posi­tie gaat dan je leven op aarde ook veranderen.

Ook de niet gelovige mensen om je heen gaan die verandering aan je zien, al zullen ze het wellicht niet begrijpen.

De twee koninkrijken

In de geestelijke wereld, waar wij als gelovigen deel van uitmaken, ont­wikkelen zich de beide genoemde koninkrijken. Het ene koninkrijk heet Babel (Hebr) of Babylon (Grieks) en het andere koninkrijk heet Jeruzalem. Ze worden voor­al in het laatste bijbelboek geopen­baard in hun werkelijke betekenis. Beide koninkrijken komen voor in de godsdienstige wereld. Babylon wordt voorgesteld als ‘de grote hoer en moeder van de hoe­ren’.

Een hoer is een ontrouwe vrouw, die zich niet houdt aan één man, maar ontucht bedrijft met vele mannen. Babel betekent verwarring. In dat koninkrijk is men wel godsdien­stig bezig, maar er wordt gebouwd op basis van religieus bezig zijn op menselijk initiatief en niet op godde­lijke openbaring. En waar mensen bepalen, wat je als mens wel of niet moet geloven of doen, ontstaat abso­luut verwarring.

In Babylon werkt men met materiaal uit de aarde. Hiervan worden door sterke verhitting ‘stenen’ gebakken. En die stenen worden aan elkaar gevoegd eveneens met aards materi­aal en zo nodig met toepassing van druk of desnoods geweld. Door het gebruik van aardse mate­rialen en methoden meent men in Babyion te kunnen opklimmen in de geestelijke wereld van het Koninkrijk van God. De koning van Babylon is echter de vorst Dood en in Babyion heerst de geest of het klimaat van de Dood. Namens deze laatste vijand opereren al sinds de prediking van het ware evangelie de vele antichristen en zij zullen de grote afval bewerken 2 Johannes 1 vers 7 (2 Joh. 01:07).

Uiteindelijk zullen deze antichristen verpersoonlijkt worden in het lichaam van de ‘zoon van Verderf, dé ‘antichristus’, als tegenstelling van het ‘lichaam van Christus’, de ware gemeente van de levende God.

De ‘vorst van de Dood’ is de tegen­stander, die zich verheft tegen alles wat God of voorwerp van verering heet. Hij zal zich in de mensheid als bedoelde ’tempel’ van God’ nestelen en aan zich laten zien, dat hij god is en het voor het zeggen heeft 2 Thessalonicenzen 2 vers 3 en 4 (2 Thess. 02:03-04).

Stenen duiden op mensen. Bij de bouw van Babylon moeten de stenig allemaal dezelfde vorm en afmeting hebben om te kunnen passen in het geheel van de organisatie. Ze moe­ten met een zeker geweld aan elkaar gehecht worden en hebben daarvoor een bindmiddel nodig. Maar ondanks dat bindmiddel blijft het bouwwerk toch kwetsbaar en breek­baar tegen invloeden van buitenaf.

Het nieuwe Jeruzalem

In Openbaring 21 lezen we over het ‘Nieuwe Jeruzalem’. Dit daalt in de ontwikkeling van het plan van onze God neer uit de hemel, dus wordt zichtbaar op aarde. ‘Jeruzalem’ betekent ‘vrede en rust’. Het is in de geestelijke betekenis de ‘stad van de grote Koning’, waar de troon van de ware God is. Het is de ‘bruid’ van God Zelf, want eenmaal zal Hij alles in allen zijn. Maar heden nog is het de ‘vrouw des Lams’, want zij is nog bezig met het herstel van alle din­gen. Alle ’tranen’ moeten eerst nog van de ogen der mensen gewist wor­den.

Het centrum van het aardse Jeruzalem was in de schaduwtijd de tempel van God. De bouw van die tempel werd door koning David geheel voorbereid en op bevel van God door zijn zoon Salomo gebouwd.

Deze tempel bestond ook uit stenen, maar deze steenblokken werden elk afzonderlijk ‘in de steen­groeve’ klaargemaakt. Ze werden daarna zonder geluid van hamer of beitel of enig ijzeren gereedschap ingevoegd in de woning van de levende God.

Geen steen was gelijk aan de andere. Toch paste iedere steen perfect bij de andere. Zo werd eertijds van Jeruzalem gesproken als een stad, die wél samengevoegd is (Psalm 122). Bij de voorbereidingen voor het ‘hemelse Jeruzalem’ als het eeuwige huis van God gaat het net zo. Ook wij zijn geroepen om mee te werken aan de bouw van dit huis Gods. Wij zagen daarbij echter niet te werk gaan op menselijk initiatief en in menselijke kracht. We mogen geen ‘lawaai’ van hamers en beitels gebruiken om mensen met enige vorm van geweld te vormen en geschikt te maken voor de bouw van deze stad. We moeten er rekening mee houden, dat ieder onderdeel van het huis van God uniek is en alleen door de Geest van God op de juiste plaats kan worden ingevoegd. Zonder geweld of dwang, maar met grote zorg en kennis van zaken.

Grote verschillen

Tussen het ontstaan van het Koninkrijk van God en dat van Babylon heersen dus grote verschil­len. Beide koninkrijken worden gebouwd met ‘stenen’. Kostbare mensen dus. Onze God echter werkt alleen met ‘levende stenen’. Hij is bezig een tempel en een stad te bou­wen, waarin Hijzelf wil wonen. Een ‘geestelijk huis’, dat bestaat uit ‘levende stenen’, met een kostbare ‘Hoeksteen’ (1 Petrus 2). Namens onze God heersen de vele zonen Gods als koningen. En uitein­delijk zullen deze verpersoonlijkt worden als het lichaam van dé Zoon van God, de ware Christus. In het huis van onze God gelden ook alleen maar ‘geestelijke offers’. Offers die vrijwillig gebracht worden zonder vrees voor God en vanuit een liefdevol en blijmoedig hart. De verwarring in het koninkrijk van Babel gaat niet als vanzelf aan ons voorbij. Ook het stempel ‘Volle Evangelie’ beschermt ons daar niet tegen. Ook wij moeten blijvend alert zijn op de ontwikkelingen in de godsdienstige wereld. Wij moeten waakzaam zijn, zodat we niet ten prooi vallen aan verwar­ring stichtende geesten, die ons op dwangmatige wijze willen invoegen in het huis van God. Wij moeten rekening houden met de gaven en mogelijkheden, die ieder van ons heeft. Daarbij moeten we elkaar aan­sporen om toch vooral in de harmo­nie en vrede van het Koninkrijk van onze God te blijven. Daar geldt namelijk geen spraakverwarring, maar er is slechts één taal en dat is het evangelie van onze Heer Jezus Christus.

Waarschuwing voor Babel

Onze Vader in de hemel wil, dat wij vooral vrede ervaren. Hij jut ons niet op. Hij dwingt ons niet tot allerlei schematische activiteiten, zoals in Babel gebeurt. Hij kijkt niet met argusogen naar ons, of we de dingen wel precies volgens schema doen. Of we wel genoeg voor Hem doen. Hij straft ons niet. Hij corrigeert ons echter zo nodig met zachte hand (Zijn Geest) en bewaart ons juist ervoor, dat we niet in de verwarring van Babel terecht komen. Babylon is een geheim. Deze verbor­genheid kan niet met het verstand worden ontdekt. Het moet geopen­baard worden. En dat kan alleen door de Geest, die onze God aan Zijn kinderen geeft. Daarom is het zo belangrijk, om dicht bij Hem te leven en veel met Hem te overleg­gen over je persoonlijk leven. Voor de kinderen van God geldt de waarschuwing: “Trek uit die grote stad Babylon, Mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen. Want de zonden van Babel stapelen zich op tot de hemel en haar ongerechtigheid wordt door onze God bezocht” Openbaring 18 vers 4 en 5 (Openb. 18:04-05). Laten wij elkaar helpen en bemoedigen om op een eigen wijze deel te hebben aan de bouw en vorming van het Huis van onze God. De Geest van onze God zal ons dan lei­den en Hij weet precies waar Hij ieder van ons kan invoegen in het geheel. Zo zal de Tent of het Huis van God bij de mensen zijn. De zuchtende schepping zal dan ook deel krijgen aan de heerlijkheid van de kinderen God.

 

De ark van het Nieuwe Verbond door Jan H. Weerd

 

“In de ark zult gij de getuigenis leggen, die Ik u geven zal” Exodus 25 vers 21b (Ex. 25:21b).

Het volk Israël droeg in de woestijn de ark van het verbond mee. De ark was een onderdeel van de tabernakel en stond in het heilige der heiligen. In de ark lagen twee stenen tafelen, die Mozes van God ontvangen had op de berg Sinaï. Boven op de ark lag het verzoendeksel met aan beide kanten cherubs.

Deze ark van het verbond kan ons iets leren. De ark is het beeld van Gods tegenwoordigheid. God, die temidden van zijn volk woont en zijn woorden spreekt en voor zijn volk zorgt. Met het verzoendeksel wil God zeggen: Ik weet dat het mis­schien niet lukt om je aan mijn woorden te houden, maar weet, dat er vergeving is en Ik alle zonden ver­zoen, als je Mij je zonden belijdt. Het is bijzonder dat juist midden in de woestijn, een plek waar niets in leven blijft, God aan zijn volk laat merken dat Hij ze niet aan hun lot overlaat. Dag en nacht is Hij bij hen.

In Gods tegenwoordigheid

Als Jozua als nieuwe leider met het volk Israël de rivier de Jordaan over­steekt om het Beloofde Land in te nemen, ontbreekt ook de ark van het verbond niet. Jozua had gezien en ervaren hoe belangrijk het is om in Gods tegenwoordigheid te zijn. Hij was niet geweken van de tent der samenkomst, de tent waar Mozes in de woestijn God ontmoette en waar God als vriend met hem sprak. Mozes straalde zelfs helemaal als hij uit de tent kwam. En als God Jozua dan opdraagt om de ark voor het volk uit te laten gaan, is de keuze voor hem niet moeilijk. De priesters gaan vooruit, en dragen de ark op hun schouders. Midden in de rivier staan ze stil. Dan wordt het water van de Jordaan afgesneden en het volk kan over­trekken.

Nog weer later brengt David de ark over naar Jeruzalem. De ark was 7 maanden in handen van de Filistijnen geweest en had daarna 20 jaar in het huis van Abinalak in Kirjat-Jearim gestaan, bijna vergeten door het volk Israël. Maar David vat het plan op om de ark weer in ere te herstellen.

Onderweg naar Jeruzalem verblijft de ark nog 3 maanden in het huis van Obed-Edom. En terwijl de ark daar is, zegent de Heer dit huis. Een prachtig beeld! Als God ergens tegenwoordig is, verspreidt Hij zijn zegen!

Voorafschaduwing

De ark van het verbond is een voor­afschaduwing van Jezus Christus. Hij is de ark van het Nieuwe Verbond. Hij is het vleesgeworden Levende Woord. Hij draagt het Woord met zich mee. Nog sterker: Hij verspreidt het Woord, waardoor mensen worden genezen en bevrijdt van boze geesten. Weer anderen krij­gen te eten of worden bemoedigd.

De Woorden van God komen door Jezus tot leven en raken de mens in zijn hart, de kern van zijn bestaan. Jezus wil graag dat ze zijn Woorden in hun hart meedragen. Nu onze Heer volkomen in Gods tegenwoordigheid verkeert, geeft Hij aan ons de opdracht om te zijn als een ark van het Nieuwe Verbond. God wil bij ons wonen! In ons! Dat we zijn Woorden in ons meedragen. Dat Gods Woorden ook in ons vlees worden.

Temidden van alle nood en proble­men, midden in de woestijn van het leven, wil de Heer laten zien, dat Hij ons niet aan ons lot overlaat. Dat Hij dag en nacht bij ons wil zijn. Dat ons uitnodigt in Zijn tegenwoorheid te verkeren. Hij roept ons op om de ark van het Nieuwe Verbond hoog te houden, zodat we rivieren in ons leven veilig kunnen oversteken. Om te leven als priesters en konin­gen.

Gods natuur in ons

De Heer verlangt ernaar om Zijn wetten in ons verstand te leggen en onze harten te schrijven. Dat we de Woorden van God zo uitleven, dat Gods natuur in ons zichtbaar wordt. En als de Heer in ons leven aanwe­zig is, zal dit zegen verspreiden. De Heer weet ook hoe moeilijk we het soms hebben en dat er nog zonden. zijn, die ons leven beïnvloeden. Dat die soms in de weg staan. Dat we daardoor niet in zijn tegenwoor­digheid kunnen zijn. Maar Hij wil, dat we leren te leven vanuit zijn ver­geving aan het kruis van Golgotha. Dat we niet telkens zien op onze tekortkomingen en ons falen, maar dat we aanvaarden, dat Jezus eens en voor altijd voor al onze zonden is gestorven. Vaak laten we ons nog aanklagen of proberen we zelf onze zaligheid te bewerken door een bepaalde manier van leven. De Heer wil ook dat we Hem zoeken in zijn Woord, maar ook dat we onze geest met zijn Geest verbinden. Hij roept ons op zijn overwinning en bevrijding over ons leven uit te roe­pen. Hij wil onze zalven met olie, beeld van Gods tegenwoordigheid in ons leven.

In het Oude Testament lezen we, dat voor de ark zangers en muzikanten liepen, om de Heer groot te maken en te aanbidden. Ook wij worden daartoe opgeroepen in de psalmen en in het Nieuwe Testament. Dan zal God neerdalen met zijn tegen­woordigheid en zijn zegen, die we in ons hart, de ark van het Nieuwe Verbond meedragen als een getuige­nis van Gods Woorden!

 

Zijwieltjes door Tea Keuper Dijk

In gezinnen met kleine kinderen zijn ze wel bekend: zijwieltjes, aan een piep­klein fietsje bevestigd aan de achterkant, zodat het nog een driewielig fietsje lijkt… Vandaag zag ik een kleine hummel op haar eerste ‘echte’ fiets, bege­leid door haar vader; er kwam gelijk een gedachte, een beeld bij me op, zoals ik dat wel vaker heb.

Fietsen op twee wielen en voor ’t eerst… daar heb je hulp bij nodig, dat redt zo’n piepklein mensje niet alleen, vandaar de extra wieltjes. Na een tijdje oefenen krijgt het kindje vertrouwen in haar fiets. Ze leert evenwicht te oefenen met haar beentjes aan weerszijden op de grond. En vader of moeder laten haar na een paar goede raadgevingen, geboden en verboden wat betreft de straat, zelf experimenteren. De wieltjes blijven wel een tijdje en vader houdt ze in de gaten. Totdat ze de balans te pakken heeft en de wieltjes niet meer nodig zijn.

Na nog een tijdje wordt het piepkleine fietsje te klein en wordt een tweede­hands groter fietsje aangeschaft; weer oefenen, soms vallen en weer opstaan, pleisters en een knuffel, aanmoedigingen… en voor vader en moe­der het weten, fietst het kind zelfstandig en doet op school verkeersexamen, wat in deze tijd zeker nodig is!

In vergeleek het met iemand die begint een ander leven te leven, die heel bewust heeft gekozen voor een leven met de Here God en met Jezus. Hij hoorde en zag anderen dat doen, wilde dat nieuwe ook bezitten en ermee leren omgaan in de wereld waarin hij leeft. Daar heeft hij andere mensen bij nodig, ouders, vrienden én Vader-God.

Hij wordt daar eerst afhankelijk van, zoals het kindje van de zijwieltjes. Hij luistert, leert en doet. Hij geniet van de kennis over het evangelie, de blijde boodschap, ook de hulp, het geduld en de liefde die hij ervaart om alles te

begrijpen!

En -na een tijd van leunen en leren- is hij zover, dat hij het weer aan anderen kan doorgeven; hij is volwassen geworden! En zelfstandig in zijn geloof, vertrouwend in God, nu ook zijn Vader!

 

Het samenkomen van de gemeente door Jildert de Boer

 

Een facet van ons christen-zijn is het regelmatig met onze medebroeders en zusters bijeenkomen in dienst of samenkomst. Daar heeft, als het goed is, ieder zijn eigen inbreng, zoals dat ook in de eerste christengemeenten het geval was. Een samenkomst behoort geen eenmansbediening te zijn. Paulus schreef er destijds al op duidelijke wijze over in zijn eerste brief aan de gemeente te Corinthe. fildert de Boer reikt in dit artikel enkele praktische tips aan en geeft op duidelijke wijze aan waar het bij het samenkomen van de gemeente werke­lijk om gaat (-red.).

“Gij nu zijt het lichaam van Christus en ieder voor zijn deel leden” 1 Korinthe 12 vers 27 (1 Kor. 12:27).

In de gemeente is veel te doen! Elk lid wordt opgeroepen tot het gaan dragen van medeverantwoordelijkheid! Daartoe behoren bij­voorbeeld:

Een dienende opstelling (stoelen sjouwen, koffie zetten en afwassen dragen bij tot het welzijn van allen!)

Het geven van een maandelijkse bijdrage aan de gemeente, een ieder naar vermogen.

Het geregeld voorbede doen voor de gemeente, haar leidinggeven­den en haar noden.

Het regelmatig danken voor de zegen die God geeft.

Hart en oog hebben voor nieuw­komers in de gemeente, zodat zij aangesproken worden en contact krijgen met ons en met de Heer, die wij dienen.

Iets inbrengen in de samenkomst: een lied, een lering, een open­baring, een tong, een uitleg 1 Korinthe 14 vers 26 (1 Kor. 14:26) of een getuigenis.

Naar een hoger peil

Ons past een actieve op de werking van de heilige Geest gerichte gezind­heid! Als wij naar de samenkomst gaan en verwachten dat “men” wel een woord zal brengen en dat “iemand” wel de zangdienst zal doen, dan is onze instelling passief en op consumeren gericht. De men­taliteit van “geestelijke” tegenover “leek” kan in verfijnde vorm ook in volle evangelie gemeenten aanwezig zijn of binnensluipen, als het podi­um afstand schept tot deelname van­uit de zaal.

“De oudsten zullen het wel doen en regelen” is vanuit de zaal een al te gemakkelijk afschuifsysteem. Of ook: “we hebben een goede gast­spreker, die de tijd wel zal vullen”. Maar als die gastspreker het nu eens op het allerlaatste moment laat afweten, zijn wij daar dan geheel verlegen mee? Of geloven wij dat de Heer via meerderen onder ons toch wel een goede invulling aan de samenkomst zal geven? De Heer verlangt ernaar dat elk lid zijn deel zal kunnen (gaan) geven in een vrije, wederzijdse dienst tot opbouw! Als wij nog op uitsluitend ontvangen gericht zijn, namelijk dat de Heer mij in de samenkomst zal zegenen, dan komen we er niet toe zelf een opbouwende bijdrage aan het geheel te leveren. God wil niet dat wij alleen maar consumeren, maar Hij wil via ons iets goeds “produceren” voor de ander. Wanneer er gebeden wordt, laten het niet steeds dezelfden zijn, maar laten wij ons allemaal uitstrek­ken naar meer vrijmoedigheid! Datzelfde geldt ook voor het streven naar de uitingen van de Geest. Die van de Heer verwachtende houding is gezonder dan passief af te wach­ten wat de broeder of zuster op het podium zal doen.

Geleid door Gods Geest

Het gaat niet om het hanteren van menselijke gebruiken en regels, maar of wij als discipel gediscipli­neerd) de Geest van God willen vol­gen in de samenkomst. Deze disci­pline biedt een goede balans tussen orde en vrijheid! De Heer wil graag werken in de bijeenkomsten en het gesmeerd laten lopen door de verse olie van de Geest.

Het is duidelijk dat de vrijheid in de dienst niet aan menselijke regelge­ving (bijvoorbeeld op de minuut geplande schema’s) onderworpen moet zijn, maar in harmonie met het Woord van God mag functione­ren. Elk lid mag komen tot dienstbe- tron en opbouw van de ander. Dat is immers bijbelse mondigheid! Ieder is medeverantwoordelijk voor de inhoud, voor het geestelijk peil van de samenkomst.

Als wij bijvoorbeeld weten dat als het avondmaal gevierd wordt, dat daar omheen gelegenheid is om iets te delen, dan is het heerlijk dat die ruimte er is en dat veelkleurige bij­dragen -het liefst kort, levend en fris- naar voren kunnen en mogen komen.

Het is goedkoop om elkaar te kritise­ren op een uiteraard nog onvolko­men bijdrage. Wij staan allen in een bepaalde ontwikkeling in ons leven met God en mogen daarin groeien. Uiteraard willen we niet in een omslachtige “verhaaltjessfeer” blij­ven steken, maar meebouwen tot nut voor de anderen door hulp aan te reiken voor de dagelijkse levens­wandel met de Heer. Van een getui­genis kunnen de “rafels en de fran­jes” best afgeknipt worden, zodat het meest kernachtige overblijft, wat God kan gebruiken om het hart van anderen aan te raken.

Een bijdrage tot opbouw

Hoe staat het met mijn door-de- weekse verbinding met de Heer? Ben ik bezig in gebed en Woord? Is het Woord voor mij zo levend, dat ik een frisse bijdrage heb voor het geheel, als de gemeente bijeenkomt? Welsprekendheid is geen vereiste, wel een brandend hart, dat iets goeds doorgeeft van het leven met God! Als wij dat leven dagelijks uit­leven, dan valt er iets door te geven. Het is nodig en nuttig dat wij de oproep verstaan, om iets te hebben in de samenkomst om de ander te zegenen, aan te sporen of te bemoe­digen. Zo niet, dan komen we in de “verkerking” terecht, waar de ene persoon alle diensten verricht en het volk slechts luistert. Laten wij echter gericht zijn op de leiding van de Geest van God, die gebruik wil en kan maken van ons allen, voor ons allen! Geef daarom uw vrijmoedigheid niet prijs en laat uw mond niet snoeren door de boze!

Woordverkondiging blijft nodig

Laat de Heer u en mij kracht geven om te dienen -elk lid op zijn wijze Efeze 4 vers 16 (Ef. 04:16)- tot opbouw van de gemeente! Heerlijke stimulans! En…uiteraard blijft er volop plaats voor goede onderwijzing Romeinen 12 vers 7 (Rom. 12:07) en toerusting Efeze 4 vers 12 (Ef. 04:12) vanuit het Woord, dat levend en krachtig is! Deze stevigheid en gedegenheid wil­len we niet graag missen of inruilen. Als u leiding geeft, doe het met ijver Romeinen 12 vers 8 (Rom. 12:08). Zodoende krijgen we met eik-ander pittige samenkomsten vol van gedeelde inbreng met steeds meer diepgang en inhoud! Daarom: samen op naar volwassenheid in dienstbetoon!

 

 

Wraak is zoet door Cees Maliepaard

“God der wrake, Here, God der wrake, verschijn in lichtglans” Psalm 94 vers 1 (Ps. 094:001).

De eeuwige God, de liefhebbende Vader van onze Here Jezus Christus, kent wraak in zijn leven. Hij ver­schijnt stellig in lichtglans, ofwel: in de vurige gloed van een verterende wraakzucht. En dat beeld zullen wij (als opgroeiende zonen van Hem) eveneens in ons leven mogen open­baren.

God eist de wraak voor zich op!

In de tijd van het Oude Testament stond Jahweh het de mens die Hem diende niet toe, door middel van wraak het toegebrachte leed of letsel te compenseren. “Mij komt de wraak toe en de vergelding”, sprak Hij blijkens Deuteronomium 32 vers 35 (Deut. 32:35). Waarom was dat eigenlijk, waar­om mocht het volk van God zich niet wreken op zijn vijanden? Waarom hield de Here God dat in eigen hand? En waar Hij dat zelf wel deed, waarom mocht het volk dat zijn naam droeg dat dan niet doen? Als de Israëlieten destijds inzicht in de geestelijke wereld hadden gehad, was Deuteronomium 32 vers 35 waarschijnlijk nooit in de Bijbel opgenomen geworden. Dan waren ze zélf wel in staat geweest hun wer­kelijke vijanden te onderkennen. Maar waar zij inzicht in de hemelse toestanden ontbeerden, zouden ze hun vijanden puur op de aarde zoe­ken en zich dus altijd tegen de ver­keerden keren. Dat lag dan niet alleen in het internationale verkeer zo, maar ook in de interne verhou­dingen binnen Israël – het zou een vicieuze cirkel van geweld gaan vormen, waarin de bloedwraak een oneigenlijk grote plaats in zou nemen.

God was ook toen enkel goed

De eeuwige God is onveranderlijk, We hebben Hem leren kennen als een altijd goede God, en dat wil dus zeggen dat Hij dat ook in het verle­den steeds al geweest is. Toch komen we in de boeken van het Oude Testament nogal wat uitspra­ken van God tegen, die in de wereld van vandaag niet meer opgevolgd zouden kunnen worden. Niet alleen dat het binnen de rechts­systemen van deze tijd niet meer geduld zou worden dat hele volkeren uitgeroeid moesten worden – ik denk dat wij het zelf ook niet met de boodschap van Christus Jezus zou­den kunnen rijmen.

Is het voor ons anders?

In het Nieuwe Verbond bewegen we ons bewust in twee werelden tege­lijk: met geest en ziel in de hemel en met geest, ziel en lichaam op de aarde. De innerlijke mens is in gemeenschap met Jezus Christus in staat te onderkennen wat er in de hemel en op de aarde van goede, dan wel van verkeerde herkomst is. Daarom schakelt de Heer het ‘gees­telijke Israël’ in bij zijn strijd tegen de machten der duisternis. Het is nog steeds zo dat God de wraak voor zichzelf claimt, maar doordat Hij met zijn Geest in ons woont, kunnen we dat steeds beter samen met Hem ten uitvoer brengen. Onze strijd is niet tegen vlees en bloed, maar tegen de machten der duister­nis, tegen de duivelse overheden in ‘Je hemelse gewesten. Efeze 6 vers 12 (Ef. 06:12) V dienen onze aardse vijanden lief te hebben, en wie ons hier beneden haten mocht, zullen we met het goede bejegenen. Dat is overeenkomstig de gezind­heid van Christus Jezus, die als Hij leed niet dreigde, en als Hij geschol­den werd zelfs z’n mond niet open deed. Voor ons is het duidelijk anders dan voor de mensen uit het oudtestamentische Israël. Die leef­den onder de wet, en wij zijn in alle vrijheid bezig vanuit een volkomen vernieuwd denken.

Gods wraak is écht zoet!

De Here God wreekt het kwaad dat de zijnen wordt aangedaan. Hoe doet Hij dat dan wel; zoekt Hij met welbehagen vergelding bij de mens die in zonde leeft of die door ziekte­machten niet meer normaal functio­neren kan? Nee, God keert zich nim­mer tegen de mens, die tenslotte slechts slachtoffer is… Hij wreekt het kwaad bij de werkelijke veroorza­ker ervan: bij de duivel. Goddelijke wraak treft de boze het hardst in het herstel van de aange­taste mens. God wederstaat en bestraft de duivelse machten, en Hij verbreekt de werken van de duister­nis door de mens die Hem toebe­hoort tot herstel van zijn beschadi­gingen te leiden. De eeuwige God geniet derhalve niet van de teniet – doening van de demonische wezens op zichzelf, maar van de wegneming van de uitwerking van hun goddelo­ze werken in de mens. Gods wraak is zuiver en volledig in overeenstemming met zijn volmaak­te instelling. In DIE wraak mogen we volkomen delen. Dan gaat onze innerlijke afkeer nooit naar een mens uit, maar altijd naar de werke­lijke veroorzaker van het kwaad: naar de achterliggende duivelse creator van kwalijke overleggingen, naar de satanische inspirator van ideeën die het plan van God geweld beogen aan te doen. Het zoete van Gods wraak (en die van ons!) is derhalve niet gelegen in het schade berokkenen aan wie de ellende van de mens op z’n geweten heeft, maar in het herstel van alles wat door Gods tegenstander in de hemelse gewesten aan de mens mis­dreven is.

 

Vruchtdragen (gedicht) door Piet Snaphaan

Van de wijnstok staat geschreven,

dat haar ranken op z’n tijd

worden gesnoeid om vrucht te geven.

Een prachtig beeld voor ’t geestelijk leven:

laat u ook snoeien, wees bereid.

 

Snoeien om meer vrucht te dragen,

opdat de Landman zich verblijdt,

’t Is een proces van alle dagen,

waarin we God om wijsheid vragen,

die ons te alle tijden leidt.

 

Het mooist zijn vruchten als ze rijpen,

zo is’ t ook met de vrucht van Geest.

Door oefening jezelf verrijken

en door de liefde laten blijken,

dat zij nog steeds is ’t allermeest.

Piet Snaphaan

 

De voortgang van het , ‘Project Lectuur’door Hessel Hoefnagel bestuur

 

Dit project is indertijd opgestart om (nieuwe) christenen in de groeiende evangelische kerken en gemeenten in met name de zo genoemde ‘derde wereld landen’ te voorzien van degelijke bijbelstudie-lectuur. Daartoe is toen de Stichting ‘Lecture Ministries’ opgericht. De in lesvorm opgezette bijbelstudiese­rie ‘Op weg naar volkomenheid’ en de vervolgserie ‘De Geest van de Gemeente’ vormen samen een gedetail­leerd overzicht van het plan van God met de schepping en centraal daarin de mens. Beide series zijn inmiddels ver­taald in het Engels en Frans en in boekvorm uitgegeven. Een Spaanse vertaling is in bewerking en zal binnen­kort gedrukt kunnen worden. Over ver­talingen in Roemeens, Russisch en Bahasa Indonesia zijn onderhandelin­gen gaande.

Met deze studies kan zowel individueel als in groepsverband worden gewerkt tot opbouw en vorming van de gelovi­gen. Van de Engelse en Franse versie worden inmiddels enkele duizenden exemplaren verspreid onder voorname­lijk kerkelijk leidinggevenden in meer­dere landen van met name Afrika. De studieseries zijn mede bedoeld om de christenen in met name deze armere landen te wapenen met degelijke kennis van het Woord van God tegenover de dreiging van de oprukkende Islam. De binnenkort verschijnende Spaanse versie zal via zendingswerkers in Peru verspreid worden in Spaanstalige lan­den in Zuid Amerika. Als principiële uitgangspunten van dit lectuurproject gelden de gegeven opdrachten en aandachtpunten van onze Heer Jezus, toen Hij de scharen mensen zag en met ontferming bewo­gen werd:

… Geef gij hun te eten… Matteüs 14 vers 16 (Matt. 14:16).

… Aanschouwt de velden zijn wit om te oogsten… Johannes 4 vers 35 (Joh. 04:35).

…De oogst is wel groot, maar arbei­ders zijn er (te) weinig… Matteüs 9 vers 37

(Matt. 09:37).

… Om niet hebt gij het ontvangen, geef het om niet… Matteüs 10 vers 8 (Matt. 10:08).

Om deze reden worden de boeken in principe kosteloos verstrekt.

Juist in de genoemde ‘derde wereld’ is enerzijds sprake van soms grote opwek­kingen, maar anderzijds een enorm gebrek aan capabele werkers. Het uit­zenden van zendelingen is op zich een juiste, maar vaak tijdrovende en kostbare zaak. Bovendien is het in veel lan­den niet mogelijk vanwege de politieke onrust. Het middel lectuur is, naast televisie en internet, daarom een waardevol element gebleken in de verkondi­ging van het evangelie van Jezus Christus en het voorzien in het zo broodnodige geestelijk voedsel. Op eigen wijze, in eigen omgeving en cultuur en in eigen tempo kunnen de gelovigen de gegeven lessen zich ‘eigen’ maken onder leiding van plaatselijke voorgangers.

Voor de druk en verzending van een Spaanstalige oplage van 2 d 3000 boe­ken per titel is ca. EUR 5.000,- nodig. Momenteel is hier ongeveer de helft van aanwezig. Graag wil ik door middel van dit artikel u als medegelovigen » oproepen om financieel mee te helpen dit deelproject in de komende maand^ te realiseren. Zo zullen we vanuit onze ‘rijkdom’ anderen kunnen helpen ook rijk te worden in het ontvangen van deze studielectuur, vgl. 1 Timoteüs 6 vers 17 en 18 (1 Tim. 06:17-18). Ook in het geven hiervoor is het ‘penningske van de weduwe’ net zoveel waard als een groot bedrag aan geld. Elke bijdrage wordt op prijs gesteld.

 

Kerstimpressie door Froukje Huis

In deze laatste weken van het ‘oude jaar’ houden velen zich alweer bezig met de kerstdagen. De een gaat op skivacantie, de ander heeft een huis­je gehuurd en de derde ziet uit naar het uitgebreide kerstdiner. Ik verheug me erop, samen met broeders en zusters, te gedenken dat Jezus ook voor mij op aarde is gekomen.

Ik liet zo mijn gedachten eens gaan over Lucas 2, waar in zeer kort bestek de geboorte van Jezus wordt beschreven. En ik stelde me voor hoe de herders in de nacht de wacht hielden over de kudde. Hoor ze zit­ten te praten. Zullen we even mee­luisteren?

“Wat duurt zo’n nacht toch altijd lang”, moppert Simon.

“Er is ook niets te beleven”, beaamt Aser, “ik wou dat ik op mijn matje

lag”.

“Ja jij bent nu eenmaal een slaap­kop”, smaalt Judas. “Wat zou jij dan willen beleven, dat er, een leeuw een schaap komt roven en dat jij net als koning David die leeuw bij zijn baard grijpt en hem doodt?”

Ja dat is net wat voor Aser”, lachen de herders.

“Nee”, zegt Aser, “weten jullie nog hoe een half jaar geleden een pries­ter het volk niet kon zegenen omdat hij plotseling stom was geworden? Hoe heette hij ook weer?” “Dat was Zacharias, hij had immers een engel gezien!” “Precies en nu zou ik ook wel eens een engel willen zien” “Welja een engel nog wel”, spot Judas, “wie denk je dat je bent? Engelen verschijnen alleen aan vrome mensen zoals priesters en farizeeërs! Dacht je dat engelen ooit iets met ons te maken zouden willen hebben? Wij zijn niet in tel, hoor”. Nee, ze waren bij de mensen zeker niet in tel.

Dan plotseling… verschijnt er een engel bij hen en hij verkondigt een machtige boodschap, nieuws waar het hele volk al jaren op wacht. En dan dat prachtige engelenkoor! Ik denk dat jaren later Aser aan zijn kleinkinderen vertelt: “Als je gezien had wat ik toen zag op die nacht bij de kudde…!”

En de kleinkinderen zullen reageren met: “O daar komt opa weer met zijn engelen-verhaal! Kom opa, dat hebben we al zovaak gehoord”. Maar Aser zal het nooit vergeten; het zit in zijn hart gebrand, hoe ze met z’n allen de kudde in de steek hadden gelaten en naar de stal waren gegaan. Zomaar in hun werk­pak met hun vuile handen. Maar ze mochten binnenkomen om het kind te zien. Het was een heel gewoon kind, lief natuurlijk, maar toch… toch was het heel bijzonder. En later had hij die drie wijzen gezien, ’t Was een hele oploop geweest toen ze door Bethlehem kwamen. Prachtig in de kleren! Ze hadden grote geschenken meege­bracht, maar ja zij waren heel rijke mensen. Wij hadden niks, bedacht Aser, en toch waren wij de eersten!

Wat een prachtig verhaal! Maar het is al zolang geleden.

Dat kleine kind is inmiddels onze grote Hogepriester geworden en Hij

zit aan de rechterhand van God de Vader.

Toch mogen we ook nu nog naar Hem toe gaan. Hoewel Hij Koning is, mogen we in ons werkpakje met vuile handen bij Hem komen. Komen zoals we zijn. We hoeven ons niet op te poetsen en geen cadeautjes mee te brengen. Nee, we mogen onszelf geven: “Heer, ik wil bij U zijn, mijn leven aan U geven, omdat U Uw leven voor mij hebt gegeven”.

Dat is nog veel heerlijker!

 

Om over na te denken door Gert Jan Doornink

Vertrouwen

Zou Het ooit nog goed kunnen komen? Een uitdrukking die we nogal eens horen komen of zelf uiten, wanneer zich bepaalde moeilijke situaties voordoen; waarvan wij denken: hoe moet dat ooit tot een goede oplossing komen.com, Maar ik zie het echt niet zitten. Meestal is gebrek aan vertrouwen de oorzaak. Als we zo redeneren. Wie op God vertrouwt zal immers nooit beschaamd uitkomen! Hij heeft de oplossing al bij de hand, ook als wij op het moment niet weten hoe te handelen. En zijn oplossing is altijd een goede oplossing, ook al is die soms anders dan wij denken. Hij wil ons leven in overvloedige mate met vertrouwen vervullen. Bid derhalve dat we te allen tijde blijven vertrouwen.

Echt of onecht

Het  Christendom is, net als andere godsdiensten, vervuld met allerlei theorieën die elkaar soms radicaal tegenspreken. Wat is juist en wat is onjuist? Het is goed om ons in de eerste plaats af te vragen of het dan met het naam christendom te maken hebben of behoren we tot de werkelijke gemeente van Jezus Christus. Zei die tot de laatste categorie behoren weten dat het primair gaat om de eenvoudige en loutere toewijding aan Jezus Christus. Ook dan kan men over bepaalde onderdelen verschillend. Denken, wat vaak veroorzaakt wordt doordat niet Iedereen in gelijke mate geestelijk gegroeid is. Maar men gaat elkaar niet bestrijden om altijd gelijk te willen hebben. Echter gisteren ervaarden de ander in liefde en werken zo mee aan de werkelijke eenheid, zoals God die bedoelt en waarvoor Jezus al wat. Toen hij op aarde was.

Gods liefde.

De liefde staat bij God hoog aangeschreven. Wie twijfelt aan Gods liefde, twijfelt aan Gods zelf. Daarom behoort het ons verlangen te zijn Gods liefde voor ons te beantwoorden door onze liefde voor hem en onze medemens. Paulus, één van de werkers in Gods Koninkrijk. Van het eerste uur, schrijft in zijn bekende hoofdstuk over de liefde, een Korinthe 13 onder andere: al ware het dat ik alles had komen, Maar ik had de liefde niet, ik waar er niets. Gods liefde voor ons is 100% liefde. Laten we ons inzetten dat onze liefde voor hem en voor onze medemens ook een zo hoog mogelijk percentage bereid.

Onderscheiding

In vroeger dagen  was ik weeramateur. Zonder mijzelf op de borst te slaan, kan ik ook nu nog vrij goed het weer voorspellen, zonder gebruik te maken van allerlei computer gegevens die de moderne weerkundigen raadplegen. Ook in de Bijbel wordt vaak over het weer gesproken. Denk bijvoorbeeld aan Jezus die op duidelijke wijze de Farizeeën en Sadduceeën van repliek diende toen zij Hem probeerden te verzoeken dat Hij hun een teken uit de hemel zou tonen. Het antwoord van Jezus was: “Bij het vallen van de avond, zegt gij: Goed weer, want de lucht ziet rood. En des morgens: Vandaag ruw weer, want de lucht ziet somber rood. Het aanzien van de lucht weet gij te onderscheiden, maar gij kunt het de tekenen der tijden niet? Een boos en overspelig geslacht verlangt een teken,  en het zal geen teken ontvangen, dan  het teken van Jona”. Matteüs 16 vers 1 tot en met 4  (Matt. 16:01-40). Het is de geestelijke onderscheiding die wij nodig hebben om als kind van God de juiste koers te kunnen houden en alles waarmee we te maken krijgen te kunnen onderscheiden. Hoe ontwikkelt zich deze onderscheiding in ons?  Door de Heilige Geest! Want het is de Heilige Geest die ons wil leiden in alle waarheid en waarvan Jezus zei dat Hij ons de toekomst zal voorspellen.

Kracht

Het woord ‘kracht‘    roept veelal associaties op met geweld; fysiek of lichamelijk. Wanneer we echter denken aan de Heilige Geest waarvan Jezus zei: “Gij zult kracht ontvangen wanneer de Heilige Geest over u komt’, denken we niet aan dit soort kracht. De profeet Zacharia wist het destijds al te verwoorden met de opmerking; ‘Niet door kracht, noch door geweld, maar door mijn Geest!’ Zacharia 4 vers 6 (Zach. 04:06). Daarbij sprak hij niet over zijn eigen geest, maar Gods Geest,  want zo had God gesproken! Geen enkel kind van God kan zonder deze Geest, waarin de echte kracht die wij nodig hebben, bijvoorbeeld in de geestelijke strijd, structureel en te allen tijde aanwezig is.