Selecteer een pagina

Levend Geloof – 272

Levend geloof 1986.07.08

Hoop doet leven! Door Gert Jan Doornink

Wie kent niet de uitdrukking: “Hoop doet leven!”, waarmee al meteen de betekenis van het woord ‘hoop’ wordt weergegeven. Hoop is iets wat nog niet verwezenlijkt is, maar vanuit een bepaalde situatie wordt in gedachten de nieuwe situatie ingevuld, dat wil zeggen we hopen dat het zo zal worden. Hoop heeft te maken met toekomst, het is nog geen werkelijkheid. Een ander woord voor hoop is verwachting, maar ook betekent het vertrouwen.

Geen leven zonder hoop

De mens kan niet leven zonder hoop, vandaar het gezegde ‘hoop doet leven’. Vanuit het heden richten we altijd weer onze blik op de toekomst en met name als de omstandigheden moeilijk zijn, hopen we op betere tijden. Daarom zijn ‘hoop’ en ‘hopen’ op zich positieve woorden en begrippen, als we ze tenminste op gezonde wijze weten te gebruiken. Want de duivel is ook in dit opzicht een leugenaar en een moordenaar. Hij zal trachten ook van de hoop een negatieve aangelegenheid te maken. Waar hem dat gelukt is, zien wij dan ook hoe de hoop in werkelijkheid geen hoop meer is, maar verminkt is tot twijfel, tot een verwachting die als motto heeft: ‘het kan vriezen en het kan dooien’.

Dat komen we bijvoorbeeld ook tegen in sommige overlijdensacte uit zware orthodoxe kringen. Als de woorden van Paulus geciteerd worden en het geschreven wordt. Heden overleed in de hope des eeuwigen levens. Men heeft daar geen zekerheid, terwijl juist het kenmerk van de Bijbelse hoop de zekerheid is.

Geen hoop zonder geloof

Waarom is de hoop, zoals we die in Gods Woord tegenkomen, verweven met zekerheid? Omdat de factor ‘geloof’ meespeelt! We kunnen zelfs stellen dat hoop voor een kind van God altijd gepaard behoort te gaan met geloof. Op duidelijke wijze vinden we dat onder woorden gebracht in Hebreeën 11 vers 1 (Heb. 11:01) waar staat dat het geloof de zekerheid is van de dingen die men hoopt!

We hopen op ‘eeuwig leven’. Door het geloof hebben we de zekerheid dat we ‘eeuwig leven’ hebben ontvangen. We hopen op ‘overwinning’. Door het geloof hebben we de zekerheid dat ‘overwinning’ ons deel is! Alles wat wij hopen ontvangt door het geloof de basis van zekerheid.

De hoop der heerlijkheid

In Hebreeën 3 vers 6 (Heb. 03:06) lezen wij dat wij twee dingen ten allen tijde moeten vasthouden. Dat zijn ‘vrijmoedigheid’ en ‘hoop’. Het leven van Christus in ons kan niet functioneren zonder hoop. Hoop zoals God het bedoelt, dat wil zeggen niet aangetast door de vorst der duisternis, maar gevoed vanuit Gods Woord en door de Heilige Geest. Dan wordt het nieuwe leven van Christus in ons – ook als de omstandigheden tegen zijn – tot een sprankelende, blij makende aangelegenheid, waarin zorg, vrees en twijfel gaan verdwijnen en plaats hebben gemaakt voor een levende hoop. Want Christus in ons is de hoop der heerlijkheid Kolossenzen 1 vers 27 (Kol. 01:27). Dat is de hoop die werkelijk doet leven en stand houdt tot in alle eeuwigheid!   

 

Wat wij van David kunnen leren door Wim te  Dorsthorst

“Maar David sterkte zich in de Here, zijn God” 1 Samuël 30 vers 6b (1 Sam. 30:6b).

In 1 Samuël 30 vinden wij een verhaal over het leven en de strijd van David, waarvan we met recht kunnen zeggen dat het van begin tót eind op getekend is tot een voor­beeld, tot onderricht, tot waarschuwing, tot ver­troosting voor ons: de gemeente van Jezus Chris­tus 1 Korinthe 10 vers 11 en Romeinen 15 vers 4 (1 Kor. 10:11; Rom. 15:04). Een geschiedenis als deze geeft ons weer hoop omdat wij hierin zien hoe de onveranderlijke goede God aan de zijde is van hen, die Hem gehoorzamen en die hun vertrouwen op Hem stellen.

Dit aspect spreekt nog des te duidelijker als we dit verhaal lezen in de context met de strijd die koning Saul voert tegen David, die ook koning is in 1 Sam. 30 vers 18 tot en met 31 (1 Sam. 30:18-31).

Koning Saul is weerspan­nig, ongehoorzaam en on­gezeggelijk en Samuël zegt dan ook: “Omdat gij het woord des Heren verworpen hebt, heeft Hij u verworpen, zodat gij geen koning meer zult zijn 1 Samuël 15 vers 23 (1 Sam. 15:23). Saul blijft nog wel koning, maar God was niet meer met hem; God was van hem geweken en antwoordde hem niet meer 1 Samuël 28 vers 15 (1 Sam. 28:15).

Tweeërlei koningschap

David daarentegen is de ware gezalfde des Heren en een man naar Gods hart 1 Samuël 13 vers 14 (1 Sam. 13:14). We zien David hier als type van Jezus Christus, die ook de ware gezalfde des Heren was, (“in U heb Ik mijn welbehagen”), de ware koning, terwijl Herodes in het paleis troonde als een aardse koning en een geweldenaar was en Jezus Christus haatte.

Als David ziet dat alles verloren is, dan gaat hij tot God en roept tot Hem. Saul daarentegen wendt zich tot een waarzegster, een vrouw die doden kan bezweren (hoofdstuk 28). Voor Saul en het volk Is­raël leidt dit naar de ondergang. Hij en zijn zonen worden gedood en het volk Israël wordt op een verne­derende wijze verslagen en de vijanden gaan in hun steden wonen (hoofd­stuk 31).

David heeft al naam ge­maakt. Hij heeft Goliath, de Filistijn, verslagen. Daar zien wij al wat zijn strijdmethode is. De wa­penrusting van Saul bevalt hem niet en hij treedt Go­liath tegemoet “in de naam van de Here der heerscha­ren, de God der slagorden van Israël” en zo komt David los van het zichtba­re en Goliath valt. En het volk dat als gehypnoti­seerd heeft staan kijken en luisteren naar het ge­bral van Goliath – veertig dagen lang, tweemaal per dag – breekt uit in gejuich voor David. In zang en reidans wordt gezon­gen: “Saul heeft zijn dui­zenden verslagen, maar David zijn tienduizenden” 1 Samuël 18 vers 7 (1 Sam. 18:07).

De haat van de vijand

Dan begint de ellende en de strijd voor David. Er beginnen krachten in beweging te komen tegen hem. In de zichtbare we­reld is het Saul die hem gaat haten. “Saul werd zeer toornig en dit woord mishaagde hem zeer”, le­zen wij in 1 Samuël 18 vers 8 (1 Sam. 18:08).

Maar de ware haters zijn satan en zijn machten die David herkennen als de ware gezalfde des Heren. Met het uitschakelen van Goliath had David de grootvorst der Filistijnen in de hemelse gewesten uit geschakeld. De haat en de bedreiging worden dan ook vanuit het rijk van satan tegen David georganiseerd. We lezen dan van een boze geest die Saul aangrijpt, waardoor hij zich ais een razende ge­draagt en David tracht te doden.

Er is voor David geen vei­lige plaats meer in Israël. Hij vlucht naar de Filistij­nen en gaat – temidden van de aartsvijanden van Israël – wonen in Ziklag. Maar David blijft zijn ver­trouwen onverkort op de Here stellen. De Here heeft hem verkoren, heeft hem gezalfd, Hij zal hem ook bevestigen. Hij woont niet in een paleis, maar temidden van zijn vijanden en hij is ‘koning’.

Leven in vijandelijk gebied

Dit leven van David en van de gemeente loopt er­gens wel parallel. Wij zijn ook uitverkorenen, ge­zalfd met de Heilige Geest der belofte. Gezalfd tot koningen en priesters, mensen waar God een wel­behagen in heeft.

Toch zijn wij ook omringd door vijanden. Bij ons zijn het niet de mensen, maar de machten der duis­ternis , die soms ook wel door mensen heen werken. Jezus zegt tegen Johannes op Patmos: zeg maar tegen de gemeente: “Ik weet waar gij woont, daar waar de troon des satans is” Openbaring 2 vers 13a (Openb. 02:13a).

Het is de Heer wel bekend want Hij heeft het zelf aan den lijve ondervonden, om in de wereld te zijn, waar van satan de overste is. “Omdat je uitverkoren bent, daarom haat de we­reld u. Zo ze Mij vervolgd hebben, zullen ze u ver­volgen. In de wereld lijdt gij verdrukking, maar houdt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen” zijn de woorden van de Heer voor ons Johannes 15 vers 20 en Johannes 16 vers 33 (Joh. 15:20; Joh. 16:33).

De apostel Petrus zegt: “Geliefden, laat de vuur­gloed die tot beproeving dient, u niet bevreemden, alsof u iets vreemds overkwame. Integendeel, ver­blijdt u naarmate gij deel hebt aan het lijden van, Christus” 1 Petrus 4 vers 12 en 13 (1 Petr. 04:12-13). Dat is dus een logisch ge­volg en de Bijbel leert ons ons hierin te verblijden en niet te gaan morren, zoals de Israëlieten gedaan heb­ben. Ze waren voortdu­rend weerspannig tegen God.

Zien wij de zin en de be­tekenis van de strijd en met welke instelling en hóe strijden wij de strijd? Misschien kunnen wij iets leren van David, de ge­zalfde des Heren, de man naar Gods hart.

De tactiek van de vijand

In 1 Samuël 30 zien wij dat de vijand komt en Ziklag onbewaakt vindt en zijn slag slaat. Hij wil hiermee David vernietigen want hij is de gezalfde des Heren. Als David met zijn mannen terugkomt, dan is Ziklag één grote puinhoop. Alles was met vuur verbrand (vers 1). Vrouwen, jong en oud weg, zonen en dochters weg, al het vee weg en de nederzetting platgebrand.

Bij deze aanblik begint iedereen van ontzetting en ontreddering te wenen “tot ze niet meer wenen konden”, lezen we in vers 4. Dit is niet meer gewoon wenen, maar de hysterie slaat hier zijn slag en put het volk uit.

In het apocrief Bijbelboek Jezus Sirach staat: want uit het verdriet komt de dood voort en Harts verdriet tast uw krachten aan! (38:19). In deze toestand keren de mannen zich tegen David. Weg met een leidsman, die ons al­leen maar in de ellende en de narigheid voert! “En David raakte zeer in het nauw, omdat het volk er­van sprak hem te steni­gen” 1 Samuël 30 vers 6 (1 Sam. 30:06). Reken maar dat het koningschap voor David op dat moment wel erg ver weg heeft geleken.

David sterkte zich in de Here

En toch… hij is de ge­zalfde des Heren. Ook in deze situatie. De Geest Gods is niet geweken van David, maar kan niet spreken zolang David mee­gevoerd wordt door zijn verdriet, angst en alles wat voor ogen is. Maar hier blijkt de ware gezalf­de des Heren en dan staan daar die woorden, als een parel, tussen al die ellen­de: “Maar David sterkte zich in de Here, zijn God” (vers 6c). David wordt geestelijk wakker en be­seft wie hij is en dat God met hem is.

Dat is de redding! Dat is de ommekeer in deze ver­schrikkelijke situatie. Da­vid gaat niet praten met de verbitterde mannen om ze wat milder te stemmen, neen: hij sterkt zich in de Here, zijn God, en zo komt hij weer op zijn voe­ten te staan.

Het staat in 1 Samuël 30 als enkele zinnetjes opge­tekend: “ze weenden tot ze niet meer konden”. Al­les was met vuur ver­brand en vrouwen, kinde­ren en vee weggevoerd. Het volk is verbitterd en wil David stenigen. Maar David sterkte zich in de Here, zijn God. Je kunt er zo gemakkelijk over­heen lezen, maar er zit zoveel meer achter.

David begint weer “met zich de Here voor ogen te stellen”. Op de vraag hoe David dat doet, geven de psalmen zo prachtig ant­woord. David was een poëtisch man, maar bovenal een groot profeet en type van Jezus Christus.

Bij het lezen van de Psal­men zie je die ruime pro­fetische blik en dat gren­zeloze vertrouwen op de Here zijn God. In Psalm 16 vers 8 tot en met 11 (Ps. 016:008-011) roept David woorden uit die diep uit zijn hart komen en tegelijkertijd profetisch zijn over Jezus Christus en de gemeente:

“Ik stel mij de Here be­stendig voor ogen; omdat Hij aan mijn rechterhand staat, wankel ik niet. Daar verheugt zich mijn hart en juicht mijn ziel, zelfs mijn vlees zal in veiligheid wonen;

Want Gij geeft mijn ziel niet prijs aan het doden­rijk, noch laat Gij uw gunstgenoot de groeve zien.

Gij maakt mij het pad des levens bekend; overvloed van vreugde is bij uw aangezicht, liefelijkheid is in uw rechterhand, voor eeuwig”.

Dat is je sterken in de Here, uw God. Als deze woorden uitgeroepen wor­den dan brengt dat gene­zing voor de ziel die door de omstandigheden van het leven zo terneergesla­gen kan zijn en het geeft kracht tot de strijd.

De naam en het woord in de strijd

David wordt door koning Saul gehaat en wordt als een hond achtervolgt. Steeds wordt zijn leven bedreigd. In hoofdstuk 24 lezen we hoe David in een spelonk opgesloten zit. Saul is met de drieduizend uitgelezen mannen uitge­trokken om David om te brengen. In Psalm 57 kun­nen wij dan lezen wat er in het hart van David om­ging en hoe hij zich sterk­te in de Here zijn God: “Ik lag neder temidden van leeuwen, vlammen spuwende mensen­kinderen ;

hun tanden zijn speer en pijlen, hun tong een scherp zwaard.

Verhef u boven de hemelen o God;

uw heerlijkheid zij over de ganse aarde.

Mijn hart is gerust, o God mijn hart is gerust; ik wil zingen, ja psalm­zingen.

Waak op mijn ziel, waak op harp en citer;

ik wil het morgenrood wekken.

Ik zal U loven, o Here, onder de volken, ik zal U psalmzingen onder de natieën;

want hemelhoog is uw goe­dertierenheid;

tot aan de wolken reikt uw trouw.

Verhef U boven de heme­len, o God;

uw heerlijkheid zij over de ganse aarde”.

David brengt de grootheid, de goedheid, de lieflijk­heid , de kracht, de trouw, de ontferming, alles wat in de naam is in zijn geest tot leven, door woorden Gods te herhalen en uit te spreken. Niet alleen door ze te overdenken, maar door ze hardop uit te spreken, door ze te pre­diken aan zijn geest. Dit zien we in de Bijbel heel veel en het is goed dat we dit opmerken. De psal­men zijn ook bedoeld om ‘uit’ te zingen.

Jezus put kracht uit de lofzang

Als Jezus Christus voor  zijn lijden en sterven staat en het paasmaal met zijn discipelen heeft ge­bruikt en het avondmaal heeft ingesteld, dan lezen wij in Matteüs 26 vers 30 (Matt. 26:30): “En na de lofzang ge­zongen te hebben, vertrokken zij naar de Olijfberg”. Voor Hij in het klimaat van dood en do­denrijk binnengaat, zingt Jezus de lofzang met zijn discipelen. Dat waren de Psalmen 113 tot en met 118.

Zes psalmen, waarin pro­fetisch, op een schitteren­de wijze, wordt uitgezegd het hoe en waarom van het lijden en sterven en waar de opstanding en de triomf over de dood wordt uitgezongen. Maar voor alles wordt God centraal gesteld als de eeuwige onveranderlijke, die ver­lost, de verlosser van al­le volken en natiën (Psalm 117). Psalm 113 vers 1 (Ps. 113:001) begint met: “Halleluja, looft gij knechten des He­ren, looft de ‘Naam’ des Heren”. En Psalm 118 eindigt met: “Looft de Here, want Hij is goed, ja, zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid”.

Zo heeft de Here zich ge­sterkt en deze woorden en lofzangen hebben Hem vergezeld in de dood.

De gemeente proclameert het woord

Ook van de apostelen le­zen we in Handelingen 4 iets dergelijks. Ze worden gedreigd door het sanhe­drin als ze nog langer de Naam van Jezus Christus gebruiken. Als ze dan weer samenzijn met de an­dere discipelen, lezen wij in Handelingen 4 vers 24 (Hand. 04:24): “En toen dezen het hoor­den, verhieven zij een­parig hun stem tot God en zeiden: Gij Here, zijt het, die geschapen hebt de hemel, de aarde, de zee en al wat daarin is”. Dan citeren ze de woorden uit Psalm 2 (weer zo’n schitterende profetie van David) en gaan ze door met woorden Gods te herhalen, die door de profe­ten gesproken zijn. Dat gedeelte eindigt dan met de woorden: “En terwijl zij baden, werd de plaats waar zij vergaderd waren bewogen; en zij werden allen vervuld met de Hei­lige Geest en spraken het woord Gods met vrijmoe­digheid”.

Zo sterkten zij zich in de Here hun God en waren ze in staat om zonder vrees de bevelen van het Sanhedrin te weerstaan. De duivel wilde hun de mond snoeren, maar God gaf de kracht om met vrijmoedigheid het woord Gods te verkondigen. De duivel predikt leugen, bedrog, negativiteit, on­vermogen, dreiging en wil de mens ontmoedigen met wat voor ogen is.

Het is ons ten voorbeeld gegeven

Van David, Jezus Chris­tus en de apostelen mogen wij leren, hoe wij ons hierboven kunnen verhef­fen door woorden Gods te prediken aan onze geest, die dan weer gaat leiden in de gegeven situ­atie. David heeft zich zo gesterkt in de Here zijn God en dan zegt hij: “Haal mij de priester Abjatar!” En tot Abjatar zegt David: “Breng mij de efod”.

Dan raadpleegt David God, zij het op oudtestamentische wijze. En God spreekt en David verstaat het en hij gaat handelen naar het gesprokene en God leidt en bevestigt de hele verdere expeditie. “David redde alles wat de Amelekieten geroofd had­den; ook zijn beide vrou­wen bevrijdde hij. Zij misten hoegenaamd niets, zonen en dochters, noch iets van de buit, ja, niets van wat zij hun ontroofd hadden; alles bracht David terug. Ook nam David al het kleinvee en de runderen in bezit; men dreef die vóór de have uit en zeide:

Dit is Davids buit” 1 Samuël 30 vers 18 tot en met 20 (1 Sam. 30:18-20). God had gespro­ken: “Achtervolg, want stellig, gij zult inhalen en bevrijden!” (vers 8).

David handelde naar dit woord. God brengt niet terug, maar David haalt terug op Gods woord. Da­vid ging niet blindelings handelen, gedreven door de omstandigheden, waar achter de duivel zich ver­schuilt, maar hij sterkte zich in de Here, zijn God en trachtte te verstaan wat de wil van God was. Een goed Bijbels voorbeeld om na te volgen!

 

Niet stilstaan, maar voorttrekken! door Evert van de Kamp

“Gij die aan het zwaard ontkomen zijt, gaat voort, staat niet stil, gedenkt uit de verte de Here en laat Jeruzalem u in de gedachte komen” Jeremia 51 vers 50 (Jer. 51:50).

Het volk van Juda en Ben­jamin is in Babel in bal­lingschap terechtgekomen. Jeremia, de man uit Anatot, is meegetrokken. Vele woorden Gods kwamen tot de profeet. Jeremia 50 en 51 van zijn boek zijn een verzameling van profetieën over Babel.

De Bijbel is een geestelijk boek, daarom zijn Jeremia’s woorden ook voor ons van zo’n grote waarde. Ze worden in het Nieuwe Tes­tament vaak aan gehaald. Dat is heel boeiend en fascinerend. Het wil onze geestelijke groei bewerken.

God wil Zijn volk redden

Hoewel in ballingschap is het volk toch aan het zwaard van de dood ont­komen. Uit het noorden dreigen echter nieuwe ge­varen (vs. 48), andere verwoesters stormen aan.

Ook in die nieuwe nood geeft God zijn volk niet prijs. Hij had hen niet in Babel gebracht. Door éigen schuld had Babels koning hen kunnen afvoe­ren. Gods roep blijft hetzelfde: “Trekt eruit weg, mijn volk, en laat ieder zijn leven redden” Jeremia 51 vers 45 (Jer. 51:45). Woorden van gelijke strek­king vinden wij in hoofd­stuk 50 vers 8 en 51 vers 6 (Jer. 50:08 en Jer. 51:06). God is niet onbewogen. Integendeel, Hij wil zijn volk redden.

Daarin is God niet veran­derd. Het Babel uit de dagen van Jeremia is een beeld van het geestelijke Babylon in Openbaring 18. Die grote ‘stad’ wordt daar beschreven als een woonplaats van de duive­len, een schuilplaats van alle onreine geesten en een schuilplaats van alle onrein en verfoeid gevo­gelte Openbaring 18 vers 2 (Openb. 18:02).

Dat Babel, die geestelijke toestand, vind je overal. Dat zwaard van de boze bedreigt ieder mens. Het zijn de vele verleidingen en pressies, kortom de werken der duisternis.

Ontkomen aan het zwaard van ongeloof, kunnen wij ook aan dit zwaard ontkomen. Door opnieuw te ge­hoorzamen aan het woord van God. Letterlijk staat er in Openbaring 18 vers 4 (Openb. 18:04) het volgende: “Gaat uit van haar, mijn volk, op- dat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden (van die geestelijke stad Babel) en niet ontvangt van haar plagen”.

Dat betekent afstand nemen van elke gedachte die niet strookt met de gedachten Gods. Het houdt in: radicaal breken met elk werk en/of elke werking die niet geïnspireerd wordt door de Heilige Geest.

Er is in deze tijd heel wat dat op ons af komt, maar wij kunnen uittrekken. Dat zegt de Heer immers? Wie wil dan nog blijven zitten?

Wij mogen niet verslappen Jeremia is heel duidelijk: “Gaat voort, staat niet stil”. Allerlei geesten pro­beren ook de geestelijke mens aan de praat te krijgen en vooral te hou­den. Met allerlei krachten, tekenen en bedriegelijke wonderen en met allerlei verlokkende ongerechtig­heid probeert satan de mens van de waarheid en dat is Jezus – af te trekken 2 Thessalonicenzen 2 vers 9 (2 Thess. 02:09).

De duivel loopt zich ech­ter stuk op al het volk dat zich aan de Heer vast houdt. De tegenstander vond bij Jezus niets. Sa­tans rijk gaat onherroepe­lijk te gronde. Daar wer­ken wij toch aan? Maar het Koninkrijk van God gaat in eeuwigheid niet te gronde! Daniël 2 vers 44 (Dan. 02:44). Zwaard en vuur gaan voorbij Daniël 11 vers 33 (Dan. 11:33).

Niemand hoeft door mat­heid van ziel te verslap­pen. Niet stilstaan, maar voorttrekken is Gods roep gericht zijn op Jezus, de Leidsman en Voleinder van het geloof Hebreeën 12 vers 1 tot en met 3 (Heb. 12:1-3).

Durf een vreemdeling te zijn

Laten we bouwen met goud, zilver en kostbaar gesteente, de levende woorden van God en de gaven van de Heilige Geest. Om de eenvoudige reden dat ons leven, on­danks al de heerlijkheid van de Heer, nog een leven in den vreemde is 2 Korinthe 5 vers 6 (2 Kor. 05:06).

Daarbij gaat het om twee zaken. Ten eerste: wij leven nog in bezet gebied Daar probeert de satan ons ‘vreemd’ te doen gaan door ons te overspe­len. Het zal hem toch niet lukken, want God heeft zijn volk als eerstelingen verkoren tot behoudenis, in heiliging door de Geest en geloof in de waarheid 2 Thessalonicenzen 2 vers 13 (2 Thess. 02:13). Op aarde houdt dit het vreemdelingschap in en fiat is heel wat anders dan ‘vreemd’ gaan.

Ten tweede staat Gods volk nog een overweldi­gende heerlijkheid té wachten. Die heerlijkheid, zegt de apostel Paulus, die nog over ons geopen­baard zal worden, weegt ruimschoots op tegen het lijden van de tegenwoor­dige tijd Romeinen 8 vers 18 (Rom. 08:18).

Daarover heeft hij onuit­sprekelijke – heerlijke – dingen gehoord 2 Korinthe 12 vers 4 (2 Kor. 12:04).

Vanuit die verte – zegt Jeremia – is het goed om de Heer te gedenken. Hiermee bemoedigt de profeet ons. Met Jezus komen wij, gelijk Stefanus, door alle moeilijkheden en soms felle strijd goed heen.

Denk aan Jeruzalem

Nog een bemoediging heeft Jeremia voor ons in petto:

Laat Jeruzalem u in de gedachte komen” Jeremia 51 vers 50 (Jer. 51:50). In die tijd het Jeruzalem van toen. Maar nu? Het Jeruzalem in het midden oosten? Velen laten zich daarop vastpinnen. Eén dezer dagen ontving ik uit dat aardse Jeruzalem een boekje dat daarop doelt. Ik meen echter dat wij zijn genaderd tot een ander Jeruzalem, het he­melse, waarover Hebreeën 12 vers 22 (Heb. 12:22) spreekt.

Elk kind van God is in dat Jeruzalem geboren. Dat Jeruzalem is vrij, het is onze moeder Galaten 4 vers 26 (Gal. 04:26) ’ Vroeger zongen wij al: ‘

O moederstad, uit u is elk geboren” Psalm 87 vers 2 (Ps. 087:002) De profeet Zefanja noemt de gemeente de dochter van Jeruzalem, de dochter van Sion Sefanja 3 vers 14 (Sef. 03:14).

Wij worden op geroepen om dat Jeruzalem in gedachte te houden. Waarom?

Omdat dat Jeruzalem gaat neerdalen uit de hemel van God, en dat is de’ enige stad Gods, die de heerlijkheid Gods bezit Openbaring 21 vers 10 en 11 (Openb. 21:10-11).

Babel moet daarom vallen. Daar moet je dus niet zijn. Alleen binnen de muren van het hemelse Jeruzalem volkomen veilig. Daar groeit de vol­maakte mens Gods in Christus op.

Dat hemelse Jeruzalem komt nader steen voor steen. Zoals een lied het onder woorden brengt: en op de grote dag van Jezus zal Hij worden gezien met verbazing in de zijnen- De volgroeide, de volwas­sen zonen Gods”!

 

Intermezzo door Gerry Velema

Beloften van God

Ze  was zo’n  ‘alles of niets vrouw’. Na  jaren het evangelie voorgeleefd te hebben gezien, besloot ze zelf op Gods roepstem, in te gaan.

Niet voor vijftig of zestig procent, maar helemaal; honderd procent. Als je haar bijbeltje ziet, zou je niet zeggen dat ’t ie nog maar een paar maand oud is. Gewoon versleten. In haar kamer slingeren overal boekjes en blaadjes, zoals deze in uw hand.

Vol verlangen liet ze zich dopen, op grond van Gods Woord. Ze zag zich bevrijd van tal van overheersingen uit het rijk van de boze. Ze behoorde nu het Koninkrijk van Jezus toe. Hij werd de gever van haar vrede. Ze verlangde naar de doop in de Heilige Geest. En ze ontving wat ze vroeg. Toen ze de waarde van het in tongen spreken door kreeg, verlangde ze ook naar die volheid in haar leven. Dat ze daar nog een maandje voor moest bidden, kon ze eigenlijk maar moeilijk aanvaarden. Maar ook de tongentaal brak heerlijk door, zoals ze zich ervoor had opengesteld.

Maar  ze wilde nog meer en nog meer. Alles wat God voor me klaar heeft liggen, wil ik ontvangen. Nou nou zuster reageerden enkelen uit de groep. Hoe zou u reageren op zo’n alles of niets type die maar niet kan begrijpen dat er ook christenen bestaan die met minder dan het volle genoegen nemen? Zou u ook zeggen, nou nou zuster een beetje nederiger en niet zoveel willen. Het gaat er nog altijd om wat God wil. En bovendien gaat alles op Zijn tijd, en niet wanneer jij dat wil. Het werd tegen haar gezegd? Maar onze zuster? Werd er niet rustiger van, in de zin van dat ze iets van dat volle zou willen afdoen. Ze groeide wel in de rust van haar Heer. Laatst formuleerde ze zelf zo treffend hoe ze deze dingen beleefde; ze bad Heer. Ik wil niet een hebberig kind zijn, maar vader, ik ben een kind die van uw beloften heeft gehoord die u graag in mij tot waarheid wilt laten komen. Vader, Ik heb van uw belofte gehoord. Daar gaat het om. Als je een kind iets belooft, moet je het ook doen. Dat is in de natuurlijke wereld een ongeschreven wet en met alles wat in ons ligt proberen we deze wet te vervullen ten aanzien van onze kinderen. Hoeveel te meer onze Hemelse Vader. Hij heeft ons zelf de belofte gedaan. Hij wilt ze ook in uw en mijn leven helemaal waarmaken. Maar de kernvraag van dit stukje is, ¿hebben wij persoonlijk als een kind van God zijn beloften aan ons gehoord?

Gerry Velema

 

Volharding door Gert Jan Doornink

“Maar wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden ” Matteüs 24 vers 13 (Matt. 24:13).

Volharden zal in deze eindtijd van steeds grotere betekenis worden. Want volharden, oftewel volhouden, het niet opgeven, is een eigenschap van die christenen die bereid zijn daarvoor de volle prijs te betalen. Ondanks de toenemende tegenstand uit het rijk der duisternis, laten zij zich daardoor niet van de kaart brengen. Hun geloof is gegrondvest op de rots Jezus Christus en welke stormen er soms ook woeden, zij weten dat zij met Jezus niet onder kunnen gaan maar zullen triomferen!

Jezus zelf is het grote voorbeeld van volharding. Vanaf het begin van zijn bediening tot het einde stond Hij in de frontlinie en wist elke tegenstand van de vijand te weerstaan. Zijn geheim was een leven van voortdurende gemeenschap met de Vader.

Hij wist dat zijn volgelingen in dezelfde omstandigheden zouden komen te verkeren als Hij. Daarom sprak Hij – vlak voordat Hij sprak over de grote opdracht dat het evangelie van het Koninkrijk in de gehele wereld gepredikt zou worden tot een getuigenis voor alle volken Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14) – over de noodzaak van volharding!

Hij wist dat juist dit evangelie (het volle evangelie zonder compromissen) de haat van de vijand opwekte. Maar Hij was niet bevreesd voor de vijand. Integendeel: Hij ontmaskerde en overwon de vijand.

In deze eindtijd zien wij hoe sommige christenen ‘afhaken. Zij zijn niet bereid om ten volle Jezus te volgen. We zien dit ook aan het daglicht komen in de afwijzing van de volle evangelie boodschap door sommigen. De ‘scheiding der geesten’ voltrekt zich ook binnen de gemeente van Christus.

De waarachtige christen houdt echter te allen tijde zijn blik alleen gericht op Jezus, de Leidsman en Voleinder van het geloof Hebreeën 12 vers 2 (Heb. 12:02). De eenheid met Hem komt meer en meer tot openbaring, want dat is één van de vruchten van volharding.

Wie meent zonder volharding als getuige van Jezus Christus te kunnen functioneren zit op verkeerd spoor en slaat de woorden van de Hebreeënbrief in de wind waar staat, dat wij volharding nodig hebben, om de wil van God doende, te verkrijgen hetgeen beloofd is (Heb. 10:36). ‘‘Laten wij (daarom) de belijdenis van hetgeen wij hopen onwankelbaar vasthouden, want Hij, die beloofd is, is getrouw. En laten wij op elkander acht geven om elkaar aan te vuren tot liefde en goede werken” Hebreeën 10 vers 23 en 24 (Heb. 10:23-24). Want alleen door volharding zullen wij het einddoel bereiken!

 

De belager van je levenshuis door Liesbeth Seepma

 

“En de Heer zei tot Kaïn: “Waarom ben je boos en waarom is je gezicht be­trokken? Mag je het niet opheffen als je goed han­delt? Maar als je niet goed handelt, dan ligt de zonde als een belager aan de deur. Zijn begeerte gaat naar je uit, maar je moet over hem heersen” Genesis 4 vers 6 en 7 (Gen. 04:06-07). Wat is zonde?

In deze uitspraak van God uit het boek Genesis, het eerste boek van de Bijbel, blijkt dat de zonde, het begrip ‘zonde’, niet iets is waartegen we niets kunnen doen, maar dat die zonde een ‘belager’ is, over wie we moeten heer­sen. Niet de zonde zal ons onder de duim hebben, maar wij zullen steeds dichter en dichter toe­groeien naar het beeld van de Here Jezus Christus, en steeds vaker zullen we de zonde volledig onder de duim kunnen houden, ook al ligt hij als een be­lager aan de deur van jouw en mijn leven.

Maar: wat is zonde nu eigenlijk? Kun je het om­schrijven met: ‘slechte dingen doen, waardoor God boos op je wordt’? Nee. Ten eerste wordt de term ‘zonde’ bij lange na niet gedekt door ‘slechte dingen’, ten tweede wordt God niet boos, want Hij verandert nooit; bij Hem is geen verandering. Hij is altijd Dezelfde en Hij is enkel goed en enkel licht. Maar wat is ‘zonde’ dan wèl? Daarop is een kort en bondig antwoord moge­lijk: zonde is niet tot je doel komen.  Het doel van God met ieder mens, met iedere jongen en ieder meisje is, dat zij zullen opgroeien tot mensen die helemaal rein van hart zijn, tot ‘zonen van God’, die -vrij van elke belemmering- enkel goede dingen zullen doen. Het doel van God is dat jij en ik zó zullen opgroeien, dat wij in staat zullen zijn, onder elke omstandigheid en op elk moment, Goddelijke liefde te geven en te ontvangen.

Alles maar dan ook alles wat ons daar van afhoudt heet zonde

Een andere goede benaming voor zonde is ‘Dode werken’, dus werken die niet ontstaan uit het leven en niet leiden tot het leven. Het einde van dode werken, het einde van de zonde, het loon wat hij uitkeert, is de dood. In Johannes 1 vers 15 (Joh. 01:15) staat dan ook: “… en als de zonde volgroeid is, brengt zij de dood voort”. En daaronder hoef je niet al­leen te verstaan de licha­melijke dood, maar ook – en vooral – de geestelijke dood. ‘Dood’ houdt in: elke afwezigheid van het leven zoals God dat bedoelt, op welke manier dan ook.

Maar, zul je zeggen, er is immers niemand die bewust voor de dood kiest en ieder mens wil uiteindelijk toch leven? Helemaal waar. Het is alleen wèl zo, dat je moet aanvaarden dat dat leven alleen te vinden is bij God en Zijn Zoon Jezus Christus. De Here Jezus zegt van Zichzelf in Johannes 14 vers 6 (Joh. 14:06): “Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij”.       

‘Tot de Vader komen’, dat is óók het doel van mijn leven als mens. God is immers de bron van het leven, dat eeuwig duurt.        

Ook dat onderstreept de Here Jezus in Johannes 17 vers 3 (Joh. 17:03): “Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt”. Er is geen ander echt leven mogelijk en veel mensen op deze aarde weigeren dat te geloven omdat ze God niet met hun aardse ogen kunnen zien. En met deze weigering van het enige ware leven komt de belager, de zonde, hun levenshuis binnen om het daarbinnen te ruineren.

Zonde voert tot de dood en zonde brengt dan ook scheiding tussen God en mij. Want God is Licht en Hij verdrijft elke vorm van duisternis. Als er dus duisternis bij mij is, kan ik niet in Zijn aanwe­zigheid zijn.

Jesaja heeft dat ook door. Hij zegt in Jesaja 59 vers 2 (Jes. 59:02): “Maar uw ongerechtig­heden zijn het, die schei­ding brengen tussen u en uw God en uw zonden doen Zijn Aangezicht voor u verborgen zijn, zodat Hij niet hoort”. In Jeremia 5 vers 25 (Jer. 05:25) staat het ook: “Uw ongerechtigheden we­ren deze dingen en uw zonden houden het goede van u terug”.

Vergeving van zonde

Gelukkig is God ontzet­tend goed voor ons, want Hij vergeeft ons onze zon­de. “Ja, gij zult al onze zonden werpen in de diepten der er in Micha 7 vers 19 (Micha 07:19). Micha is er overtuigd!

Maar ook Jesaja gelooft dat: “Al waren je zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als kar­mozijn, zij zullen worden

als witte wol” Jesaja 1 vers 18 (Jes. 01:18). Wat kenden die profeten God toch goed!

God vergeeft mij mijn zonde. Dat staat vast. Hij vergeeft ze me, zelfs die zonde die ik een minuut geleden misschien heb gedaan. Hij vergeeft 7 x 70 maal, wat betekent: oneindig vaak! Maar één ding moeten we niet ver­geten, namelijk dat we, als we (nog) zondigen, die zonde belijden. En wel direct. Op het mo­ment dat we tot de ont­dekking komen te hebben gezondigd. Weet je, som­mige mensen denken dat ze niet onmiddellijk naar God kunnen toegaan, maar dat ze eerst een poosje moeten ‘boeten’ voor hun zonde. Ze zeg­gen dan: ‘God is geen Sinterklaas’. Ze vinden dat ze hun ‘straf moeten uitzitten’. Kortom: ze moeten zich eerst een poosje ellendig en verwor­pen voelen en als ze vinden dat ze lang genoeg ‘gezeten’, dan gaan ze kruipend naar God toe om vergeving te vragen. Want of ze die vergeving krijgen, is voor hen nog maar net de vraag. Ze hebben immers God kwaad gemaakt? Ze zijn er nog niet zo zeker van of die ‘boze bui’ al is gezakt.

We hebben een verkeerde voorstelling van God als we denken dat Hij door onze zonde verandert, oftewel: kwaad op ons wordt. Niet God veran­dert door menselijke zon­de! De zonde is funest voor onszelf, vooral als we onnodig een tijd als een geslagen hond rond­lopen.

God wil juist dat we direct naar Hem toegaan, zodat-Hij’, op grond van ons belijden, onze zonde kan vergeven en ons kan reinigen van elke vorm van ‘dode werken’. Hij zegt dat in de Bijbel in Johannes 1 vers 9 (Joh. 01:09): “In­dien wij onze zonden be­lijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven ons te reinigen van ongerechtigheid”.

De Here Jezus zegt die reiniging in Matteüs 5 vers 8 (Matt. 05:08): “Zalig de reinen van hart, want zij zullen God zien”. Als mijn hart rein is, voortdurend gezuiverd van alle kwaad, dan zal ik God zien! Er zal geen scheiding meer zijn tussen God en mij! Zijn ‘Aangezicht’, Zijn Wezen dus, zal niet voor mij verborgen zijn.

Verboden te vissen

En als we onze zonden hebben beleden, dan werpt God die in de diep­ten der zee. Corrie ten Boom heeft eens de uit­spraak gedaan, dat ‘het verboden is in die zee te vissen’. En dat is waar. Als de Heer je zonde heeft vergeven, mag je weten dat je volkomen rein bent. Dat is een kwestie van geloof.

Maar soms komt de duivel om je met die vergeven zonden om de oren te slaan. Laat je niet over­spoelen door een vloedgolf van die ‘zonde-zee’! Ver­geven is vergeven. Laten we dan het zwaard van de Geest beetpakken, het Woord van God bijvoor­beeld 1 Johannes 1 vers 9 (1 Joh. 01:09) en daarmee vechten, waarbij we mogen weten dat de strijd is gestre­den; de duivel is een overwonnen vijand.

Reinheid van hart

Maar nu is het niet zo, dat ik maar moet blijven zondigen en blijven belijden. Nee, ik moet steeds reiner worden en tot het punt komen dat ik helemaal niet meer zondig. Steeds vaker in mijn leven moet ik ‘reinheid van hart’ gaan ervaren, zodat ik steeds veelvuldiger God zal zien.

Dit alles gaat niet vanzelf. We zullen er écht wel voor moeten vechten om die gemene belager buiten de deur te houden. Maar het is zó belangrijk dat we in dat gevecht een juist beeld van God hebben. Hij is niet tegen, maar voor ons en

in ons. We dienen niet een harde God die onze zonde een reden vindt om boos te worden. We dienen een God die, in Zijn Godde­lijke liefde, niets liever wil dan ons vergeven en reinigen en leiden en heiligen en bevrijden en… zoveel meer!

Zo zullen jij en ik steeds reiner worden. Misschien kun je het nu nog niet geloven, maar je zult steeds minder vaak zonden hoeven te belijden, om­dat de belager eenvoudig­weg geen kans krijgt en de deur niet meer in komt. Je levenshuis wordt dan werkelijk wat je noemt een tempel van God, waarin Hij met Zijn Geest woont, een tempel die, zonder belemmering God­delijke liefde kan geven en Goddelijke liefde ont­vangen.

 

Staan wij open voor nieuwe dingen ? door G. J. R. Doornink

“Hebt gij dit alles ver­staan? Zij zeiden tot Hem: Ja. Hij zeide tot hen: Daarom is iedere Schrift­geleerde , die een discipel is geworden van het Ko­ninkrijk der hemelen, gelijk aan een heer des huizes, die uit zijn voor­raadkamer nieuwe en oude dingen te voorschijn brengt” Matteüs 13 vers 51 en 52  (Matt. 13:51-52).

Matthéüs 13 is in de Bijbel het bekende hoofdstuk over de gelijkenissen van het Koninkrijk der heme­len. Het begint met de ge­lijkenis van de zaaier en eindigt met de gelijkenis van het sleepnet. Gelijke­nissen zijn voorbeelden uit het dagelijkse leven met een geestelijke bete­kenis. Jezus legt in zo duidelijk mogelijke bewoor­dingen aan zijn discipelen uit wat het doel is van Zijn komst naar deze we­reld. Hij kwam in opdracht van de Vader om de wer­ken van satan te ontmas­keren en te overwinnen. Hij maakte de mensen die tot geloof in Hem kwamen werkelijk gelukkig. En te­gelijkertijd was Hij bezig zijn discipelen te instru­eren. Zij zouden immers dezelfde dingen moeten doen die Hij deed? Want zoals Hij gezonden was, werden ook zij gezonden… en dat geldt ook voor ons! Daarom is Matthéüs 13 ook voor de gemeente van Jezus Christus zo’n belangrijk hoofdstuk.

In de laatste gelijkenis die Jezus uitspreekt verge­lijkt Jezus het Koninkrijk der hemelen met een sleepnet en hoe het zal gaan bij de voleinding der wereld. Dan stelt Je­zus hun de vraag: “Hebt gij dit alles verstaan?”. Nu gaat het bij het ‘ver­staan’ van de woorden van Jezus uiteraard niet om een uiterlijk verstaan waar­bij iets het ene oor ingaat en het andere weer uit. Nee, Jezus wil als het wa­re zeggen: Ben je er goed van doordrongen waarom het gaat? Heb je de wer­kelijke betekenis van mijn woorden begrepen? Pas als de discipelen met een duidelijk ‘ja’ antwoorden komt Hij tot de bijzondere uitspraak dat iedere Schriftgeleerde die een discipel is geworden van het Koninkrijk der hemelen gelijk is aan een heer des huizes, die uit zijn voor­raad nieuwe en oude din­gen te voorschijn brengt.

Wij zijn medearbeiders Gods

 Kinderen Gods zijn geen robots, geen marionetten, geen pionnen in een schaakspel, maar scheppin­gen Gods, niet wie en door wie God bezig is zijn schepping te herstellen en te vervolmaken. God doet het niet zonder ons, maar met ons. Wij zijn medear­beiders Gods, zegt Paulus 1 Korinthe 3 vers 9 (1 Kor. 03:09). Wij mogen actief en creatief meeden­ken met God.

Juist ons denken speelt in dit opzicht een belang­rijke rol, want denken gaat altijd vooraf aan spreken en handelen. Als dat niet zo was zou bijvoorbeeld Paulus nooit aan de Romei­nen hebben geschreven dat zij hervormd moesten worden door de vernieu­wing van hun denken. Al­leen als hun denken ver­nieuwd was zouden zij kunnen ‘erkennen’ wat de wil van God was, namelijk “het goede, welgevallige en volkomene” Romeinen 12 vers 1 en 2 (Rom. 12:01-02) , Paulus wist dat het niet voldoende was dat hun denken was vernieuwd toen zij tot geloof waren gekomen. Het moest een dagelijkse aangelegenheid worden, zodat zij volkomen zouden worden omge­vormd naar het beeld van Jezus.

Paulus laat de oproep tot vernieuwing van denken voorafgaan aan het advies niet gelijkvormig te wor­den aan deze wereld. Het denken, spreken en han­delen van de mensen van de wereld is totaal anders dan dat van kinderen Gods. Maar omdat satan nog de overste van deze wereld is, bestaat altijd het gevaar dat wij geïn­filtreerd worden met we­reldgeesten. Daarvoor be­horen wij voortdurend op onze hoede te zijn. Want iemand die in beslag geno­men wordt door wereld­geesten kan niet door de Heilige Geest geleid wor­den in de volle waarheid. Het gevolg is dat dan ons denken, spreken en han­delen, tweeslachtig, twij­felachtig en ongeestelijk wordt. Dat wij niet op Gods niveau leven, dat wij niet geestelijk groeien en ook niet openstaan voor nieuwe dingen die God ons wil geven.

Leven wij op Gods niveau?

Maar zegt u, kunnen wij wel op Gods niveau leven? Is dat niet te hoog gegrepen? Er staat toch in Jesaja dat Gods gedachten hoger zijn dan onze ge­dachten en zijn wegen ho­ger dan onze wegen… ? Deze teksten worden in­derdaad vaak geciteerd, maar het verband waarin deze teksten voorkomen wordt dan over het hoofd gezien. Want tot wie zijn deze woorden gericht?

Tot mensen die niet leven in gemeenschap met God’

Zij worden opgeroepen tot werkelijk geloof te ko­men: “De goddeloze verla­te zijn weg en de onge­rechtige man zijn gedach­ten en hij bekere zich tot de Here… ” Jesaja 55 vers 7 (Jes. 55:07).

Gods wil is, voor ieder die een nieuwe schepping in Christus is geworden, dat wij in zijn gemeen­schap zullen leven, dat Hij ons ten volle kan ge­bruiken in Zijn dienst. Daarom zullen we ook open moeten staan voor alles wat Hij ons in zijn grote liefde en goedheid wil geven. Hij zendt ons niet onvoorbereid en met lege handen in deze we­reld , nee, Hij wil dat de volheid van Christus in ons is en door ons heen tot openbaring komt.

Dan zal het uiteindelijke doel van Hem met zijn schepping bereikt worden. En dat doel is ‘de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, waarop gerechtigheid woont’ Openbaring 21 vers 1 tot en met 8 (Openb. 21:01-08). Daarom eindigt Jezus de gelijkenissenreeks van Matthéüs 13 ook met de gelijkenis van het sleep­net. Dat gebeurt er bij de voleinding der wereld. Dat vinden wij ook weer beschreven in Openbaring 21. Er zijn kinderen Gods die moeite hebben met wat hier gezegd wordt over allen die terecht komen in ‘de poel, die brandt van vuur en zwavel’. Hoe is dat nu mogelijk van een God die toch enkel goed is, wordt er dan opgemerkt. Wij moeten dan bedenken dat het natuur­lijk nooit Gods bedoeling is, dat er ook maar één mens terecht komt in de hel. Die plaats is bestemd voor de duivel en zijn trawanten… Maar de mens moet zich natuurlijk wel los maken van de sa­tan, om niet meegesleurd te worden naar die plaats! En die mogelijk­heid is er gelukkig voor ieder mens, want de ge­nade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen! Titus 2 vers 11 (Titus 02:11). Het is niet Gods wil dat mensen verloren gaan, maar dat allen tot beke­ring komen en tot erkentenis van de waarheid. 1 Timoteüs 2 vers 4 (1 Tim. 02:04).

Ook is ‘de nieuwe hemel en de nieuwe aarde’ niet een soort toekomstdroom, waarbij wij als kinderen Gods toch geen invloed kunnen uitoefenen. Het komt toch allemaal zo God het hebben wil, Hij heeft het allemaal zo vast ge­steld en wij moeten maar afwachten hoe God het in­vult, wordt er dan gezegd. Maar wie Openbaring 21 doorleest, kan onmogelijk Openbaring 21 vers 7 (Openb. 21:07) over het hoofd zien. Daar staat: “Wie overwint, zal deze dingen beërven, en Ik zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn”.

Het is duidelijk dat de tijd van het behalen van de overwinning geen toekomst­muziek is. Die tijd is nu! God verlangt van ons dat we overwinnaars zullen zijn. Dan openbaren wij ons werkelijk als zonen Gods, waar de wereld naar uit ziet.

Daarom behoren wij ons nu open te stellen voor nieuwe dingen, voor alles wat God ons wil geven. Hij wil ons laten delen in zijn volle heerlijkheid en maken tot overwinnaars. Daarbij mogen we bedenken dat de bronnen van God nooit zijn op gedroogd.

Openbaring 21 vers 6 (Openb. 21:06) zegt: “Ik zal de dorstige geven uit de bron van het water des levens om niet”. Wie zich openstelt voor nieuwe dingen aanvaard deze din­gen in dankbaarheid uit Gods handen.

Zijn alle dingen werkelijk nieuw?

Nu is satan, zoals we reeds eerder opmerkten, nog de overste dezer we­reld. Hij zal proberen verwarring te zaaien en ons te doen twijfelen, of iets wat God ons wil geven wel werkelijk van Hem af­komstig is. Als eindtijd- christenen zullen we ons altijd weer moeten realise­ren dat Gods Woord en de Heilige Geest, de vaste basis is waardoor God zich aan ons wil openbaren.

Satan is de grote na-aper Gods en een kind van God dat niet op geestelijk ni­veau leeft (dat wil dus zeggen het niveau dat be­paald wordt door Gods , Woord en Geest) loopt het gevaar dat hij misleid wordt door de duivel.

We zien in onze dagen de scheiding der geesten binnen de gemeente van Jezus Christus zich vol­trekken. Aan de ene kant hen die de ‘volle weg’ ontdekt hebben en blijven volharden op deze weg. Maar aan de andere kant zien wij een geweldige vervlakking. Het lijkt wel of allerlei surrogaat het echte gaat vervangen. Velen lopen in een val. Allerlei dingen die voor ‘nieuw’ worden aangezien en ‘werking van de Geest’, worden in werkelijkheid echter vaak veroorzaakt door misleidende geesten. Deze vinden aansluiting bij ongeestelijk levende kinderen Gods.

Hebben oude dingen afgedaan?

Jezus spreekt in Matthéüs 13 over nieuwe èn oude dingen. Het is belangrijk daar acht op te slaan. Als in Hebreeën 6 vers 1 (Heb. 06:01) gezegd wordt dat wij het eerste onderwijs aangaan­de Christus moeten laten rusten en ons richten moeten op het volkomene, betekent dat niet dat wij dan het eerste onderwijs (het fundament) aan de kant schuiven. Integen­deel, dat behoudt zijn volle waarde.

Maar er is meer!

We zullen het einddoel moeten bereiken, maar dat bereik je niet als je alleen maar bezig blijft met het funda­ment. Vanuit het funda­ment zal het (geestelijk) gebouw van de grond moe­ten komen. Daarom zullen we altijd open moeten staan voor oude èn nieuwe dingen.

Ik wil hierbij nog een kanttekening maken, na­melijk dat er niet staat ‘verouderde dingen’. Die hebben inderdaad afgedaan. Dat geldt bijvoor­beeld voor de tijd van het oude verbond. We zijn nieuwtestamentische christenen. Hebreeën 8 vers 13 (Heb. 08:13) zegt: “Als Hij spreekt van een nieuw verbond (gesloten in het bloed van Christus), heeft Hij daarmede het eerste voor verouderd verklaard. En wat veroudert en ver­jaart , is niet ver van ver­dwijning”. Natuurlijk kun­nen we nog veel leren van het oude verbond, maar wat voorbij is, is voorbij, we leven niet meer in de tijd van het oude ver­bond.

Variatie in de gemeente

Ook dienen wij er rekening mee te houden dan er bin­nen de gemeente altijd va­riatie is. Terwijl de één nog melkvoeding nodig heeft, heeft de ander vas­te spijs nodig. Terwijl voor iemand die pas ge­doopt is met de Heilige Geest het spreken in ton­gen bijvoorbeeld een nieu­we, wonderbare ervaring is, is het voor de ander allang gesneden koek.

God past zich aan bij onze ‘geestelijke leeftijd’. Hij is flexibel, soepel en liefde­vol. Hij is ook in dit op­zicht een goede God. In heel zijn denken en doen jegens ons heeft Hij altijd het allerbeste met ons voor. Jeremia 29 vers 11 (Jer. 29:11) zegt: “Want Ik weet, wel­ke gedachten Ik over u koester, luidt het woord des Heren, gedachten van vrede en niet van onheil, om u een hoopvolle toe­komst te geven”.

Gods voorraad is onuitputtelijk

Hoe meer wij openstaan voor alles wat God ons geven wil (en dat open­staan houdt dus in het aanvaarden, het aannemen), hoe meer wij ook zelf weer kunnen doorgeven aan an­deren.

Nog twee opmerkingen in dit verband. Matteüs 13 vers 52 (Matt. 13:52) zegt dat de heer des huizes uit zijn voorraad nieuwe en oude dingen te voorschijn brengt. Gods voorraadka­mer is onuitputtelijk. Bij Jezus is leven en over­vloed! Hoe meer wij dus van Hem aanvaarden, hoe voller ook onze ‘voorraad­kamer’ is, om uit te kun­nen delen.

In de tweede plaats spreekt de tekst over iedere Schriftgeleerde die een discipel is geworden van het Koninkrijk der  hemelen. Het is niet vol­doende dat wij een ‘schrift geleerde’ zijn. We kunnen de Bijbel van. a tot z. ken­nen en er toch niets mee doen. Wij behoren een dis­cipel, dat wil zeggen een werkelijk volgeling van Je­zus te zijn. De mensen zullen het beeld van Jezus in ons moeten zien.

Openstaan voor nieuwe dingen betekent in feite God de leiding van je le­ven in handen geven. Elke belemmering, elke weer­stand, elke gebondenheid zal moeten verdwijnen, en in plaats daarvan zal een ‘gewillige geest’ de over­hand behoren te hebben. In de praktijk is dat een proces dat niet van de ene op de andere minuut verwezenlijkt is. Maar Hij die in ons een goed werk is begonnen zal het tot het einde toe voortzetten.

Het is de Heilige Geest die ons ook in dit opzicht leidt in alle waarheid. Kom maar die het kanaal openhoudt, waardoor God zijn zegeningen in ons kan doen stromen en kan laten doorstromen naar anderen. Het begint in u en mij, gezamenlijk functioneert het in de gemeente en vanuit de gemeente naar de wereld. Want iemand die openstaat voor nieuwe dingen veroorzaakt uiteindelijk dat God in staat is alle dingen nieuw te maken en te vullen met zijn heerlijkheid.