Selecteer een pagina

Levend Geloof – 379

Levend geloof 1996.03 nr. 379

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Temidden van alle verwarring en misleiding veroorzaakt door het rijk der duisternis, zien we in onze dagen hoe het werkelijke evange­lie, zoals Jezus dat bracht en later de aposte­len, bij de waarachtige gelovigen tot een vast fundament is geworden, een zekerheid waar­op men verder kan bouwen. Op een gezonde wijze zien wij bij heel wat kinderen Gods een verdere groei naar geestelijke volwassenheid. Geheel naar de wil en de bedoeling van God, die verlangend is dat Zijn wezen en karakter volledig tot openbaring gaat komen in allen die het Koninkrijk Gods zijn binnengegaan. De tegenstander is het er uiteraard alles aan gelegen de doorbraak van het volle evangelie af te remmen of in diskrediet te brengen. Dat hiervoor christenen worden ge(mis)bruikt die niet verder geestelijk groeien en in een beginstadium blijven steken, is weliswaar bedroevend, maar dat neemt niet weg dat Gods werk toch doorgaat! Gods volle heer­lijkheid gaat terugkeren in allen die zich daarvoor openstellen en verlangend zijn dagelijks vol te zijn van Gods Geest.

Met deze gedachten en motivatie voor ogen werd ook nummer 379 van ons blad weer samengesteld en ik twijfel er geen moment aan dat de artikelen in dit nummer zullen meewerken dat het geloofsleven van onze lezers en lezeressen er op een gezonde wijze door geïnspireerd en verder opgebouwd zal worden.

 

Een bazuin met een helder geluid door Hessel Hoefnagel

Als bewust christen is het zeer belangrijk, om de ware God en de Heer Jezus goed te (leren) kennen. Dat is niet alleen goed voor je eigen ontwikkeling als geestelijk georiënteerd mens, maar net zo nodig om aan de mensen om je heen een duidelijk beeld te kunnen geven van de liefde van God, die naar alle mensen uitgaat.

Je streven moet niet gericht zijn om als op een bijbelschool een diploma te verkrijgen voor de bewezen uiterlijke kennis, maar je inzet moet vooral gericht zijn op vermeerdering en sterker worden van je geloof, van je volharding, van je verlangen naar waarheid, van je geestelijke stabiliteit en van de uitwerking daarvan naar buiten toe.

Als zo’n christen heb je een goeden degelijk geestelijk onderwijs nodig, aangepast aan je innerlijke gestalte. Niet éénmalig, maar met een zeer regelmatige bijscholing vanwege het steeds meer naderen­de doel. Dat is dan ook de wezen­lijke zin en betekenis van het trouw zijn in het bezoeken van ge­organiseerde samenkomsten, met name in eigen gemeenteverband.

Geroepen om te strijden

In 1 Korinthiërs 14 vers 6 tot en met 8 (1 Kor. 14:06-08) staat onder andere: als de bazuin (ónze bazuin) een onduide­lijk geluid voortbrengt, wie zal zich gereed maken voor de strijd? Voor ‘onduidelijk’ kun je ook invul­len: verwarrend, onzeker (Staten- vert.). En het doel van de bazuin is juist het oproepen tot geordende strijd! Als christen ben je namelijk geroepen om te strijden. Niet tegen vlees en bloed, maar tegen boze geesten in de hemelse gewesten.

Daarvoor moet je worden toege­rust (Efeze 6). Het gaat niet om een stuk(je) voldoening in je als christen ijverig bezig zijn in allerlei aardse verbanden maar het gaat er om, dat onze God Zijn eeuwige doel bereikt en datje persoonlijk daar een medewerkende plaats in hebt.

Het doel van de Schepper is een totale schepping met centraal daar­in de mens, om uitdrukking te ge­ven aan Zijn onmetelijke potenties.

Velen, die dit lezen, zullen al jaren lang de kern van het evangelie van Jezus Christus kennen. Anderen wellicht minder. Het gaat er echter om, dat je als christen de consequenties en verantwoordelijkheden kent en accepteert, welke aan het evan­gelie vastzitten. Allereerst voor je eigen leven, maar ook vandaaruit naar anderen toe.

Anderen dichtbij, bijvoorbeeld je broeders en zusters en ‘veraf, dus alle andere mensen met wie je min of meer contact hebt.

De vraag voor ieder van ons is: Hoe duidelijk is het geluid van mijn ba­zuin?

Gods eeuwige verlangen

Onze God was ooit alléén, want uit Hem als de grote Schepper zijn in feite alle mensen, engelen, die­ren en dingen voortgekomen, omdat Hij al scheppend de aanzet heeft gegeven voor de vorming en ont­wikkeling van alles, hetzij materieel of fysiek en geestelijk. Zijn eeuwige verlangen gaat er echter naar uit, dat Hij niet alléén blijft. Hij brengt daarom nog steeds in de doorgaande schepping van ‘hemel en aarde’ dit verlangen naar buiten. Een verlangen, dat gericht is op volkomenheid in het hele universum, zonder enig spoor­tje van duisternis, zonde en onvol­komenheid.

Als christen heb je een reële plaats en taak in deze doelstelling. Daarin is het essentieel, dat alle vijanden van dit plan van God voor eeuwig uit de gehele zichtbare en onzicht­bare schepping worden uitgeban­nen. Dan zal de eeuwige Schepper in het centrum van die schepping en in heel Zijn onmetelijke poten­tie en heerlijkheid stralen als de zon in haar kracht. Daarmee komt overeen de levenswandel van de rechtvaardige, wiens ontwikkeling is als het ‘glanzende morgenlicht’, dat steeds helderder straalt tot de volle dag’, zoals Spreuken 4 vers 18 (Spr. 04:18) weergeeft.

Persoonlijke verant­woordelijkheid

Wat is het goed te bedenken dat on­ze God voor het bereiken van dat grote doel de méns heeft gescha­pen om aan Zijn mogelijkheden ge­stalte te geven. Om het nog sterker te zeggen: Hij heeft u en mij daar­voor bestemd, als gelovigen in Je­zus Christus. Daarom is het ken­nen van de Heer en Zijn evangelie dus niet een vrijblijvende zaak.

Het evangelie is ook niet een bepaal­de theorie, welke je al of niet kunt aanvaarden of naast je néér leggen. Het is van levensbelang en een persoonlijke verantwoordelijkheid, dat je als christen goed weet of te weten komt, waar het werkelijk op aan komt.

Datje wezenlijk deel hebt aan de kennis (liever: het kénnen) van Christus Jezus. Niet slechts een op­pervlakkig kennen, maar een diep ingrijpend kennen. Een kennen dat je levenspatroon totaal verandert in de mate, waarin vanaf nu en door­gaand wordt heen gewerkt naar het doel.

Steeds meer zicht

Het streven naar dit verheven doel voelt in uiterlijke zin beslist niet al­tijd prettig aan, hoewel je innerlijk wel de diepe vreugde ervaart van dat kennen vanwege het steeds meer zicht krijgen op het wezenlijke van het mens-zijn naar het beeld, dat de Schepper vanaf het begin voor ogen heeft.

Het evangelie van onze Heer is dus beslist geen theorie. Het gaat niet om een verstandelijk kennen van de weg tot volmaaktheid. Het gaat ook niet om een theoretische kennis, waarin allerlei machten en krachten een rol spelen vanwege hun voortdurende pogingen om de ontwikkeling tot de begeerlijke vol­komenheid voor de mens te blokke­ren of tenminste af te remmen.

We hebben wat dat betreft in de laatste jaren veel kennis en inzicht opgedaan over het bestaan van vele met name te noemen vijanden, welke onze door onze God bedoelde ontwikkeling zo veel mogelijk trachten te beletten.

Velen van ons weten wellicht al ja­ren, dat boze geesten werkzaam zijn en waar mogelijk kinderen van God afhouden van hun ware bestemming. Daarin gaan ze veelal heel subtiel te werk om op de meest onverwachte momenten hun kop op te kunnen steken. Het zijn voortdurend zeurende hielbijters, die het voortgaan van de chris­ten danig kunnen beletten vergelijk Genesis 3 vers 15 (Gen. 03:15). Zij zijn er voortdurend op uit om je te ‘doden’, dit is je uit te schakelen. Ze doen er alles aan om je uit het Koninkrijk van God te halen en ze misbruiken daarvoor je man, je vrouw, je kind, je vader of moeder, broer of zus, collega, enz. Het doet er daarbij echt niet toe of er sprake is van een medegelovige of niet. Temeer daarom de noodzaak van een (persoonlijke) ‘kennis van onze Here Jezus Christus, welke al­les te boven gaat’, zoals in Filippenzen 3 vers 8 (Filip. 03:08) staat.

De verdere ontwikkeling

Om de juiste kennis te hebben en verder te verkrijgen van de bedoe­ling en het wezen van onze God en van Zijn Zoon Jezus Christus, heb je nodig om vervuld te zijn van de Geest van God. Dat is in het plan van God opgesloten. Een mensheid, vol van ‘God! God alles in allen 1 Korinthe 15 vers 28 (1 Kor. 15:28). Dat is niet een kwestie van een handomdraai. Dat vereist een diepe en vergaande ont­wikkeling, waarbij de mens per­soonlijk geheel is en wordt ing­eschakeld.

Uiterlijke kennis van allerlei ‘chris­telijke’ regels en stellingen is daar­bij niet relevant. Zij maakt opge­blazen, evenals ingebeelde kennis. Wézenlijke kennis echter is geba­seerd op werkelijke liefde tot (het plan van) God. En deze kennis be­werkt andersom een gekend worden door God 1 Korinthe 8 vers 1 tot en met 3 (1 Kor. 08:01-03).

Het is genade en vrede als je door de juiste kennis van onze Heer Je­zus en van onze God de Vader zo in de juiste ontwikkeling bent en daar­bij ook de machten der duisternis weet te onderkennen en te ontmas­keren.

Vanuit je heilige roeping is het no­dig om in je intermenselijk contact te waken voor een reactie van ge­raaktheid, van ergernis, van boos­heid, van teleurstelling enz. Later ervaar je daarvan namelijk de pijn, die je zo gemakkelijk uitschakelt in je positie die je van de Heer hebt gekregen in het centrum van Zijn plan.

Het ware kennen van God de Va­der en de Heer Jezus de Zaligma­ker stelt je in staat om te reageren vanuit de goddelijke liefde, vrede, rust en stabiliteit die bij het Konink­rijk van God horen.

Het ware kennen

Het is heel gezond en leerzaam om vanuit de kennis van God en van de Heer Jezus, jezelf er in te oefenen om met alle soorten mensen om te gaan zoals de Heer dat zou doen. Om op de juiste wijze te reageren en te bidden voor die mensen en dan vooral voor diegenen met wie je spanning ervaart.

Als je zó bezig bent, zul je ervaren (of je er misschien niet eens direct van bewust zijn), datje boze geesten lam legt en de mogelijkheid ont­neemt om hun geraffineerde werk te doen. Zo wordt je genade en vrede vermenigvuldigd vanwege het wa­re kennen van God de Vader en Jezus Christus de Heer.

Enkele stellingen (naast de al beken­de) voor een juist christen-zijn acht ik daarom:

Een éérste noodzaak, datje niet accepteert, dat je afgeremd wordt in je doelstelling.

Vervolgens de noodzaak, dat je met voortdurende aandacht leert de voor jou persoonlijk juiste weg te bewandelen.

Een derde noodzaak, dat je om je doel te bereiken, voortdurend het aangezicht van de Heer zoekt.

Beste medechristenen, laten wij ons hiernaar uitstrekken en ons hier­toe beschikbaar stellen voor onze God. Hij wacht er op en Hij is het waard. Gods zegen daarin.

 

Bereidvaardige voeten door Cees Maliepaard

– De hemelen -20-

“Stel u dan op… de voeten ge­schoeid met de bereidvaardigheid van het evangelie des vredes” Efeze 6 vers 15 (Ef. 06:15).

Het evangelie van Jezus Christus ademt de vrede van onze God. Dat komt doordat Jezus dezelfde gezindheid heeft als de hemelse Vader. En Hij heeft een relatie op het oog met een ieder die het goede wil. Daarom leidt Hij ons naar de grazige weiden van waarheid, gerechtigheid en vrede.

Vrede op aarde

De engelen zongen in de kerstnacht: “Vrede op aarde onder mensen van Gods welbehagen”. Vrede is één van de draagvlakken van Gods van vernieuwing en herstel sprekende boodschap. Werkelijke vrede zal op aarde dan ook alleen mogelijk zijn onder mensen die met Gods plan rekening houden. Jezus is immers niet gekomen om vrede in de na­tuurlijke wereld te brengen – zijn vrede is van hoger niveau. In Matthéüs 10 vers 34 (Matt. 10:34) geeft Hij dat zelf te kennen. In Lucas 1 vers 79 (Luc. 01:79) staat dat God onze voeten op de weg van de vrede zal richten. Dat is Gods ge­openbaarde vrede, die in de nieuwe schepping maatgevend is.

Jezus zei volgens Johannes 14 vers 27 (Joh. 14:27): “Vrede laat Ik u, mijn vrede geef Ik u, niet gelijk de wereld die geeft, geef Ik hem u”. De inzet is niet de vrede zoals de wereld die geeft, de vrede die door het sluiten van compromissen tot stand komt, nee: de vrede van Jezus Christus is een vast gegeven. Vrede met God is het basisprincipe ervan, en daarop is dan de vrede met al Gods kinderen gefundeerd. Voor zover het van ons afhangt, zullen we trouwens vrede met alle mensen hebben Romeinen 12 vers 18 (Rom. 12:18). Dat komt doordat we in het klimaat van de Heer leven en Hij z’n vredesaan­bod aan de mens nooit ingetrokken heeft. Vandaar dat het najagen van de vrede, zeker sinds onze Geestesdoop, ook bij ons een wedergeboren karaktereigenschap geworden is.

Goed geschoeid

Het is ontegenzeggelijk van belang, goede schoenen te dragen,, het juiste schoeisel voorkomt menige na­tuurlijke voetklacht. In het bedrijfs­leven komt daar nog een factor bij: terwille van de veiligheid op de werkvloer, zullen bedrijfsschoenen van ingebouwde stalen neuzen zijn voorzien. Ik heb het meegemaakt, dat een collega een omvallend stalen drukvat van zo’n 100 kg van enige hoogte precies op z’n tenen kreeg. Hij kwam er goed van af, dank zij z’n veiligheidsschoenen. Het zal duidelijk zijn, datje met zulk schoeisel het meestal niet eens merkt als iemand je per ongeluk op de tenen trapt.

Wel, als onze geestelijke voeten geschoeid zijn met de bereidvaardig­heid van het evangelie des vredes, zullen we ook niet gauw op onze gééstelijke tenen getrapt zijn. Dikwijls zullen we niet eens merken dat iemand ons te na gekomen is, want we zijn niet bezig met een strijd tegen vlees en bloed. En als we het wél vernemen, zal het ons niet veel doen; we lopen er geen innerlijke kwetsuren door op. Onze volle evangelie-stappers zijn gees­telijke veiligheidsschoenen, daar kunnen we in elke situatie werkelijk veilig mee uit de voeten.

Lichtgeraaktheid is bij een dergelijke uitrusting welhaast zeker een achter­haalde zaak. Ook ons schoeisel be­hoort bij de geestelijke wapenuitrus­ting, waarmee we ons opstellen tegenover de tegenpartij in de he­melse gewesten.

Bereidvaardige vredeboden

Tijdens de geestelijke strijd in de hemel bedacht zijn op het behoud van de vrede in het eigen hart, is evenwel niet voldoende. Zelf vrede in het hart hebben is uiteraard een eerste vereiste. Zonder dat is het functioneren in het Koninkrijk van God bij voorbaat een hachelijke onderneming. “De gezindheid van de Geest is leven en vrede…”, schrijft Paulus in Romeinen 8 vers 6 (Rom. 08:06). Anders dan de gezindheid van het vlees, want die noemt hij in dat verband: de dood. Goddelijk leven in de mens (het beeld van Jezus in Gods mensen weerspiegeld) sluit de vrede Gods in: het voor altijd met God verzoend zijn.

Onze hemelse Vader behoefde zich nog nooit met een mens te verzoe­nen, want echt: Hij is nimmer op iemand kwaad geworden. Maar de mensen zijn afgeweken van hun oorsprong, zij keerden zich tegen God. Daarom heeft Jezus onze verzoening bewerkstelligd op het kruis van Golgotha en via de op­standing op de paasmorgen. Hij, Jezus, is onze vrede Efeze 2 vers 14 (Ef. 02:14). Als wij dus werkelijk in de Christus zijn ingevoegd, zullen we (net als Jezus) brengers van een goede boodschap zijn. Ofwel: vredeboden. We hebben heel duidelijk onze voeten geschoeid met de bereidvaar­digheid van het evangelie des vredes. De vrede met God brengt harmonie in ons leven. Maar door­dat dat zo is, nemen we er geen genoegen meer mee uitsluitend de vrede Gods in het eigen hart te hebben.

We zullen als vanzelfsprekend bereidvaardig bezig willen zijn om die Goddelijke vrede naar anderen te praktiseren. Wij zijn geen gezanten die louter een boodschap brengen, maar we zullen graag wat we in woorden uitdrukken (net als Jezus) in onze levenspraktijk ten uitvoer brengen.

Op de barricaden

Dat kan toch niet: zo’n tussenkopje in een uiteenzetting over Goddelijke vrede? Toch wel! We hebben vrede met God en (voor zover het van ons afhangt) met de mensen, maar we verkeren op voet van oorlog met de machten der duisternis. We hebben  weliswaar bereidvaardige voeten om de proclamatie van Gods vrede onder de mensen bekend te maken, maar naar de slang en zijn kronkelende maatjes toe, gebruiken we onze voeten slechts om die hun op de duivelse nek te zetten. Het is immers oorlog in de hemel. Satan en zijn trawanten, voeren een nimmer aflatende strijd tegen de zonen Gods in wording. Met deze vijandelijke legermacht zullen we geen vrede sluiten, doch een eerder te vuur en te zwaard uit onze levens bannen.

Daartoe zijn wij constant bedacht op operaties op tweeërlei gebied naar de mens toe streven we de vrede naar, zoals ook de vader enkel gedachten van vrede over de mensheid heeft. Maar naar de demonen toe voeren we een strijd op leven en dood. We laten ons de vrede Gods niet roven. Dat is voor ons een defensieve opdracht tegen de aanvallen uit de geestelijke onderwereld. En we voeren een offensieve strijd In de hemel van de gemeente op dat alle aanvallen van de vorst der duisternis. Op wie dan ook in het huisgezin van God zich op onze gezamenlijke aanval spitsen stuk zullen lopen. We zijn er op bedacht om iedere contact dat hij onder ons tot stand zou proberen te brengen, hem uit de grijpgrage tentakels te laten glippen.

Voor de duidelijkheid.

We gaan door met ons opstellen in slagorde tegenover de tegenpartij uit de geestelijke wereld. En tevens met het bereidvaardig brengen van het evangelie van onze vredelievende vader, naar een ieder die maar horen wil. Recapitulerend kunnen we dus zeggen, dat onze bereidvaardige voeten de boodschap van vrede en heil, slechts daar ten volle ten uitvoer kunnen brengen, waar mensen zich openen voor Gods goede plan met hen.

 

Het mosterdzaad en de moerbeibomen. Door Klaas Goverts

Een verhaal door Klaas Goverts.

Naar aanleiding van Lucas, 17, vers 5 en 6 (Luc. 17:05-06). Vertel eens wat u ziet? Oh, dat wil ik wel doen. Ik zie een landschap. Heel vertrouwd. Het is de omgeving waar ik iedere dag doorheen rij. Dat bekende weggetje door het dorp. Met die bocht en die huizen, ik ken ze allemaal. Valt u verder nog iets op? Ja, die boom. Elke dag kom ik er weer langs. Die boom. Die staat daar voor mijn huis en die neemt mijn uitzicht weg. En elke dag kom ik er weer langs. Die boom. Als ik het paadje afloop naar de Dorpsstraat. Ik ben dol op bomen maar deze ene hindert me. Ik heb er echt last van. Dan haal je hem toch weg. Dat doe je toch gewoon? Want ja, maar het is een moerbeiboom. En die heeft eindeloze wortels. Almaar wortels. En nog meer wortels. Geen beginnen aan. We hebben een keer staan spitten, maar aan het eind van de dag had ik vreselijke rugpijn en die boom, die stond er nog. Het was net of hij ons uitlachte. Dat is alweer een jaar geleden en inmiddels heeft hij er weer meer wortels bij. Hopeloos. Onuitroeibaar. En als buiten de zon schijnt, zit ik met de lamp aan in de kamer, want het is midden op de dag aardedonker in huis. Door die boom. Leuk hoor. Moet je mee leren leven, zei de buurman laatst, maar hij schijnt er geen last van te hebben, want bij hem schijnt de zon. Elke dag kom ik er langs. Naar mijn werk. Als ik boodschappen doe, of als ik naar een vriend ga, of naar de kerk. Wel twee keer ’s morgens wel twee keer ’s middags. Dat telt, maar door. Voor mijn gevoel. Is dat vaak wel zeven keer per dag. En dan mompel ik in mezelf: Jij bent veel sterker dan ik.

Als ik aan mijn landschap denk, dan zie ik altijd meteen die boom. Elk mens heeft zo zijn innerlijk landschap. En in dat landschap van die opvallende punten, die het beeld bepalen.

Van die bomen, die je uitzicht belemmeren. En je kunt je heel machteloos voelen. Je krijgt ze niet uit de grond. Misschien is die moerbeiboom wel het symbool van je onmacht. Je zou dolgraag iets willen veranderen, maar het lukt je niet.

Jezus vertelt een verhaal.

Er is een mens die steeds maar weer de fout ingaat. Als uw broeder tegen u zondigt. Ach, dachten degenen die het hoorden, dat kan gebeuren, nietwaar. De ene mens slaat wel eens de plank mis tegenover de ander.

Maar Jezus gaat verder. En dan wordt het verhaal toch wel te gek om los te lopen. Jezus zegt: Als die mens nou zeven keer op een dag tegen jou zondigt, en hij komt zeven keer naar je toe om het weer in orde te maken, wat doe je dan? Dan denk je toch: wat is dat voor onmogelijk figuur? Ooit zo iets meegemaakt? Zeven keer op een dag? Dat is zo ongeveer elke twee uur. Je hebt amper gezegd: Oké, ik vergeef je, en het begint van voren af aan. Je zou haast zeggen: kan die man niet beter een abon­nement nemen, een strippenkaart of zo?

Maar dan voel je de pijn niet in het verhaal. Want wat is nou zondigen tegen iemand? Dat is toch dat je de ander “niet tot zijn recht laat komen. Een mens kan het zo druk hebben, en dan hóór je niet wat die ander nu eigenlijk wil of bedoelt. Zonde kan zijn dat je gewoon geen tijd voor die mens hebt. Geen aan­dacht. En misschien zonder dat je het in de gaten hebt, doe je die ander pijn.

Een slordige opmerking. Kom niet zeuren. Zonde is daar waar een mens niet meer oog heeft voor die ander.

Zonde is over iemand heen wal­sen. Je gaat in tijd denken, in sche­ma’s: dit moet gebeuren, dat moet nu klaar zijn. En die mens, die niet in het schema past… Daar is geen plaats voor.

Jezus dacht niet in schema’s.

Hij dacht in mensen. Hij zag het ver­haal achter de mens. En de mens achter het verhaal. Daarom keek Hij met andere ogen naar de men­sen.

Zeven keer op één dag. Dan heb je zo’n gevoel: die maakt het wel heel erg bont. Dat is toch niet meer op te brengen. Je hele dag gaat ermee heen.

De vrienden van Jezus zien het dan ook somber in. Apostelen worden ze genoemd. Gezanten. Het is hun taak de gemeente van de grond te krijgen.

Maar de moed zinkt hun in de schoenen. Ze zien het al voor zich. Ze denken aan hun innerlijk land­schap. Hoe ziet dat eruit?

Ongeveer zo: We gaan een fijne gemeente bouwen. Het koninkrijk is nabij. En dan zegt één van hen: dat betekent dus: we gaan eerst het terrein bouwrijp maken. Alle obstakels moeten weg. een mooi vlak bouwterrein moet het worden. Dan kun je zo aan de slag. Ja, zegt een ander, misschien Thomas wel, maar heb je die boom daar zien staan?

Ja, wat is daarmee? Nou, dat is een moerbeiboom. Die krijg je er nooit uit. Met geen honderd spaden. Dus je wou zeggen: het wordt niets.

Weet je wat het probleem is, zei Johannes. We hebben geen geloof genoeg. Volgens mij is het een geloofsprobleem. Als we nu maar een groter geloof hadden, zo’n ijzersterk, rotsvast geloof, dan zou het misschien lukken.

Maar daar kunnen we toch om vragen, zei Jakobus. We gaan naar Jezus en …

Doen we, zeiden de anderen. En daar stonden ze dan: Heer, geef ons meer geloof. Vermeerder dat geloof van ons. Het is veel te klein. Met dat kleine beetje wat we heb­ben, daar kunnen we niets mee. En wat doet Jezus dan? Krijgen ze het? Je zou toch zeggen: dat is nu eens een goede vraag. Eindelijk mensen die niet vragen om allerlei dingen, zo’n verlanglijstje: Heer wilt U dit doen, wilt U dat doen, wilt U me dat geven? Neen, zij vragen om iets heel wezenlijks. Dit raakt de kern. Zij hebben begrepen waar het om gaat.

Maar Jezus zegt: Neen, het ligt anders.

En dan vertelt Hij hun een kort verhaal. Heel kort.

Een geloofsverhaal.

En dat gaat zo. Je hoeft alleen maar een geloof te hebben, als een mosterdzaad. Dat is het formaat van een speldeknop. Kleiner kan niet.

En kun je daar wat mee doen? Wel dat mosterdzaadje doet zelf wat. Want wat is nu geloof? Daar liggen soms wat misverstanden. Er is een tijd geweest dat men zei: Geloof, dat is allerlei waarheden onder­schrijven. Hoe meer waarheden, hoe beter. Veel dogma’s en nog meer leerstellingen. Geloven in de drie-eenheid, geloven dat alles let­terlijk gebeurd is wat in de Bijbel staat.

Maar geloof, dat is het Hebreeuwse woord emunah, en dat is eigenlijk vertrouwen. Van oorsprong wil het zeggen: je vasthechten. En het staat al in de oude boeken: juist in de donkere tijden, in de balling­schap hebben ze het gezien: weet je hoe God is? Hij is een God van geloof. ‘El ‘emunah.

Dat is een van de kostbaarste geheimen in de Schriften. Deze God, Hij heeft geloof in zijn men­sen. Vol vertrouwen blijft Hij gelo­ven. En Hij geeft het niet op.

Het is goed dat eens op je te laten inwerken: deze God, Hij heeft ge­loof in u.

Je kunt ook zeggen: Hij hecht zich aan zijn mensen. En Hij is er niet meer los van te branden. Hij heeft zich aan hen voor eeuwig gehecht. Hij hecht zich aan de aarde. Aan het werk van zijn handen. Voor altijd verknocht. De aarde, de mens gaat hem aan zijn hart.

Geloof is niet een theorie.

Niet een krampachtig proberen iets vast te houden.

God zegt: Ik heb geloof. En jij mag met Me mee geloven.

Een waar haal je dat vandaan dan? Geloof leeft van verhalen. Zoals een moeder een verhaal vertelt aan haar kind en misschien is dat kind wel bang in het donker. Maar het kind hoort de stem van de moeder en dat verhaal is een mosterdzaadje en dan is het goed – toch door alles heen goed.

Soms kan het zijn: dan is het ver­trouwen in het hart van de mens zo geknakt. En ze hebben je wan­trouwig gemaakt. Je geeft er geen cent meer voor. Voor alles wat ze zeggen. Je kunt alleen nog reageren met een bitteré lach. Een grimmig antwoord. Of helemaal geen ant­woord meer. Laat me maar. Het zal wel.

Je ziet alleen maar die boom, die sombere boom met zijn wortels zonder einde. En je vecht niet meer.

En het kan zijn: dan zit je daar, in je donkere huis.

Er komt toch geen mens op bezoek.

En toch keek je uit het raam, haast met zo’n gevoel van: nog één keer, vooruit dan maar. Om jezelf te bewijzen dat het niet meer hoeft.

Volgend jaar niet meer.

En toen: die gast die langs kwam, en die zat daar in je huis en ver­telde een verhaal en het was net alsof je weer kind was bij je moe­der, die verhalen vertelde.

En je keek die onverwachte be­zoeker aan en het ging in een flits door je heen: jou kan ik vertrou­wen. En opeens schoot een oude versregel door je heen, die je vroeger, o wat is dat al lang gele­den, als kind geleerd hebt: Voed het oud vertrouwen weder…

En die bezoeker vertelde een verhaal.

Misschien het verhaal van Maartje van Tijn. Een foto uit de tweede wereldoorlog. Een kiekje van een oudere man, een jood. Hij heeft zijn gebedsriem om, zijn ge­bedsmantel aan. Hij zit daar op zijn knieën, voor zijn open graf. Hij weet dat ze hem zullen vermoor­den. Het enige wat hij nog kan doen, is zich voorbereiden om dood te gaan. Als jood. Achter hem staan de Duitse soldaten, die hem over enige ogenblikken dood zullen schieten. Jonge jongens, gezond en blozend. Even in de twintig. Goed zittende uniformen. Handen aan de koppelriem. Ze lachen. Ze lachen onbekommerd en onaangeraakt. Maar, schrijft Maartje van Tijn:, de glans zijn gebedsmantel straalt van het ene einde der wereld tot het andere. Zo’n verhaal misschien.

En toen die bezoeker weer was opgestapt, ging je – het was al schemerig – naar buiten, en je wandelde langs het pad, waar je die dag al zeven keer gelopen had en je stond stil bij die boom. Het was stil, heel stil. En je keek om­hoog naar zijn takken en je blik ging omlaag naar de grond en opeens hoorde je jezelf zeggen: jij gaat eruit. Je dagen zijn geteld. Je zei het heel zacht. Maar het leek wel een scheppingswoord. Je dacht: zo moet God het ook gedaan hebben.

En het was of er ruimte kwam. Je kamer was niet zo donker meer als hij altijd geweest was.

En je liep het dorp uit naar het strand. Je wandelde langs de zee. En toen je uitkeek over de zee, zag je de zon ondergaan. En toen was het net of je die boom langzaam in de zee zag zakken.

Daar gaat-ie, ging het door je heen. Laat-ie daar maar wortel schieten.

En op dat moment besefte je: dit is het.

Je geloof hoeft niet gróter te worden. En nog groter, en nog groter. Altijd maar die rekstok. En op je tenen lopen. En kijken of je er al bij kunt. Neen, het geloof dat jij hébt, is van groter waarde. En je dacht aan die oude profeet met die vreemde naam. Habakuk. Het was net of die naast je stond en samen zag je uit over de zee. We staan hier voor het laatst, zei hij, morgen begint de ballingschap, de bomen bloeien niet meer, de vijgenboom niet en de olijf niet, de wijnstok niet, en de stal is leeg. En toch…

in jou ligt het zaad voor morgen.

 

Hoor es… Een ontboezeming door Duurt Sikkens

Wat zijn toch eigenlijk veel mensen hard bezig ‘voor de Heer’.

Ze vliegen van hot naar haar, van conferentie naar seminar, zwetend en juichend, springend en schreeuwend als voor een gouden stier. Geen moeite schijnt teveel te zijn, want het is immers ‘voor de Heer’. Massamedia worden inge­schakeld, dynamische sprekers (nooit spreeksters) ingehuurd, glossy folders gedrukt, enz., enz., want het moet één groot Walt Disney-achtig relipark worden. Excessief sektarisme viert hoogtij, want ‘God wil het’. Velen voelen zich geroepen… tóch?

Algemene achting en eer moet verdiend worden, op het politieke toneel moet ‘een plaats bereid’ worden, er moet steeds iets nieuws verzonnen worden, als je maar vooraan staat, als het maar veel opbrengt (‘God zij met ons’, waar staat dat?)

Een roep om zogenaamde Gods- mannen, apostelen, profeten raast door de religieuze mensenzee. Het liefst ‘zonen Gods’ (van welke god?) Allemaal Mozessen en Elia’s schijnen te moeten opstaan om het volk een weg te wijzen, waarheen dan? Naar een super-show? En ‘het volk Gods’ draaft erachter aan, ze worden voorgelogen en mishandeld, uitgebuit en leegge­zogen. Van een eigen aard blijft niks meer over, om van inbreng maar niet te spreken. Hoeveel ‘pastorale’ slachtoffers heeft al dit heidense, spectaculaire gedoe al opgeleverd, hoeveel tranen zijn nimmer afgewist. Hoevelen liggen te zieltogen langs de kant van de weg? (En hoeveel predikers lopen daaraan voorbij?)

En maar bidden om tekenen, en maar genezingen forceren en maar terugkeren tot zogenaamde Bijbelse normen en waarden (wat zijn dat eigenlijk?), en maar kreten en slo­gans verzinnen, en de mensen maar opjutten in de naam van God en Jezus (Hoezo ‘in het verborge­ne’). Allerlei sterke stormwinden beuken in op de kwetsbare mens en dat heet dan de Holy Spirit… Zoekers worden op dwaalsporen geleid en het fanatisme kent geen grenzen meer.

Zo kan ik nog wel een poosje doorgaan en je hart breekt bijna als je dit allemaal ziet gebeuren: de aarde (je menselijke bestaan) beeft onder al dit geweld.

Is er dan geen onderscheid der geesten meer? Moet men dan toch naar bepaalde plaatsen om God te aanbidden? En dan maar roepen: ‘Samen met de Heer’? Weet de Heer daarvan? Profetieën? Uit wiens koker? ‘Zo zegt de Heer’, welke heer? Hoeveel bedrieglijke visioenen worden er getoond? Hoeveel ‘acties’ en ‘strategieën’ worden ontwikkeld? ‘God vraagt het van ons…’ O ja?

Tegen de godsdienstig-doende druktemakers zou ik willen zeggen: Kom tot jezelf, dat kwam de ver­loren zoon ook. Verander eens van gedachten en stel jezelf de vraag: Waar ben ik mee bezig? Lijd ik, met al mijn goedbedoelde bezig­heden, schade aan mijn ziel of ver­lies ik mijzelf daarin? Vraag het aan je kinderen, of aan de zogenoemde ‘zwakken en stillen’ in de gemeen­te. In Hooglied 1 staat bijvoorbeeld de uitspraak: “Mijn eigen wijngaard (dat ben je zélf onder andere) heb ik niet bewaard”.

Misschien ben je, in al je compensatiedrang en prestatiedwang, wel het meest verwaarloosde lid van de kudde. Durf je de confrontatie met jezelf aan? En dan? O mens, zo voortgejaagd door storm en vuur, kom eens in de stilte van de morgen die Jezus is. Hij geeft je die innerlijke rust waarin je vrede hebt met Hem en met jezelf. Je hoeft niet meer op te vallen in de wereld of in je kringetjes. En dan pas zul je ge­nezing voor je ziel ontvangen. Laat je voor deze verandering eens helpen.

En tegen het opgejaagde slaven­volk zou ik willen zeggen: Ga uit jouw Egypte, breek uit jouw stal en spring de wei in, daar bevinden zich stille, goede herders. Je zit gevangen in je activiteiten, je schijndogma’s, je religieuze sys­teemdenken. Laat die ellende los en je zult losgelaten worden.

En laat jou Gods barmhartigheid welgevallen door degenen die jou werkelijk liefhebben en je zult van je kwetsuren genezen, hoe diep ze ook zijn toegebracht.

Geen juk meer, alleen dit: Laat je liefhebben, dat is Zijn juk en dat is mild en zacht.

Wees barmhartig, ook voor jezelf en je zult Hem echt leren kennen. Hoorde ik daar iemand zeggen: ‘Kom bij Mij. Kom je?’

 

Mondige christenen door Gert Jan Doornink

De mondigheid van de gelovige is jarenlang een onderwerp geweest dat niet of nauwelijks bespreek­baar was. Nu de ware gemeente van Christus tot ontwaken komt en daardoor alles wat niet echt is langzaam maar zeker gaat ver­dwijnen, gaan vele christenen ontdekken hoe belangrijk het is te weten wie zij zijn: mondige christenen. In dit artikel worden enkele facetten van dit mondig zijn nader belicht.

Eén van de positieve gevolgen van de aanvaarding en beleving van het volle evangelie is dat men een mondig christen wordt. Wat ver­staan wij daaronder? Een mondig christen is een christen die zich bewust is van zijn nieuwe plaats en positie. Vroeger een zondaar, nu een kind van God. Vroeger beheerst door het rijk der duisternis, nu levend in de volkomen vrijheid.

Vroeger een nederlaag-christen, nu een christen die zich richt op de overwinning. Vroeger geïnfiltreerd door verkeerde leringen, nu wetend dat de ware leer, die van het Ko­ninkrijk der hemelen is. Vroeger een theorie-christen, nu een christen die zijn geloof ook in het gewone dagelijkse leven beleeft. Zo zouden we door kunnen gaan, maar dui­delijk is dat niet iedere christen zich bewust is dat het Gods bedoeling is, dat hij ‘mondig’ is en als zodanig functioneert.

Het openbaar worden van de zonen Gods gebeurt niet door christenen die verstrikt zijn in verkeerde leringen, die de volle evangelie boodschap afwijzen, die maar wat mee ‘hobbelen’, maar door mon­dige christenen. Zij hebben het volwassen stadium bereikt en worden niet meer heen en weer geslingerd door allerlei wind van leer.

Wie wij zijn in Christus

Mondige christenen zijn zelfbewuste christenen. Hierover mag geen misverstand bestaan door te denken dat dit te maken heeft met zelfgenoegzaamheid, het zich beter voelen dan de andere christenen. Wie zich ver­heft boven de ander heeft nog maar weinig of helemaal niets van het mondig-zijn begrepen.

Opvallend is -en daaruit kunnen we heel wat leren- dat zowel Jezus als de apostelen voortdurend bezig waren de mensen ‘mondigheid’ bij te brengen. Ik beperk mij tot één voorbeeld, dat is als de apostel Petrus tot deze uitspraak komt: “Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom” 1 Petrus 2 vers 9 (1 Petr. 02:09), waarna hij er meteen bij vermeldt, wat dit tot taak en gevolg heeft, namelijk “om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroe­pen heeft tot zijn wonderbaar licht”. Dan schrijft hij ook nog even over de grote verandering die er gebeurd is: “U, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen”.

Wat een duidelijkheid! En wat geeft het een stabiliteit en zekerheid aan ons nieuwe leven, dit te weten! Dan zoeken we het niet meer in allerlei (gevoelservaringen, die niets met het waarachtig christen-zijn te ma­ken heeft. Dan is onze belijdenis: Ik ben mondig, omdat Hij mij mondig gemaakt heeft.

Terug naar onze bestemming

Een belangrijk kenmerk van de mondige gelovige is dat zijn per­soonlijkheid tevoorschijn komt. Een persoonlijkheid die soms jarenlang verborgen was, ondergesneeuwd, beschadigd, geruïneerd door het rijk der duisternis. Zelf heb ik jarenlang te maken gehad met de verderfelijke leer dat je persoonlijkheid gebroken moest worden. En de duivel lachte in zijn vuistje. Hij had het immers voor het zeggen…

Gelukkig ben ik, doordat mijn ogen opengingen voor het volle evangelie, van deze verkeerde zienswijze be­vrijd. Een nieuwe wereld ging voor mij open toen ik tot de ontdekking kwam dat God in Zijn grote liefde ons Zijn oorspronkelijke bestem­ming terug wil geven. En toonde Zijn Zoon niet wat dat inhield? Hoe zouden we ooit de talenten die ons zijn toe vertrouwd, in dienst van Gods Koninkrijk kunnen stellen, als wijzelf niet bestonden? En als we als ‘nieuwe scheppingen’ niet kon­den doorgroeien naar geestelijke volwassenheid?

Taak voor de gemeenteleiding

In gezonde gemeenten en gemeen­schappen zal men oog hebben voor het grote belang dat de gelovige een mondige gelovige wordt. Voorgan­gers en oudsten hebben ook in dit opzicht een belangrijke en verant­woordelijke taak.

Het gaat er niet om dat men de leden van de gemeente maakt tot slaafse volgelingen die monddood zijn ge­maakt. Mondige gelovigen wordt geleerd dat hun plaats met Christus is in de hemelse gewesten om dat men alleen van daaruit op effectieve wijze kan strijden en overwinnen. Zij ontplooien zich op gezonde wijze tot stabiele, standvastige christenen die klaar staan voor de ander, die de ‘zwakken in het geloof’ tot steun en bemoediging zijn. Zij groeien op naar eigen aard en aanleg, ieder vogeltje zingt nu eenmaal zoals het gebekt is. Mondige gelovigen zijn positief ingestelde christenen, die er geen behoefte aan hebben hun eigen mening aan anderen op te leggen. Hun motief is zuivere en oprechte liefde voor de dingen van Gods Koninkrijk. Zij doen er alles aan om geestelijk verder te groeien zodat het ‘beelddrager van Christus zijn’ er helemaal uit gaat komen en zij ten volle gaan beantwoorden aan het plan en de bedoeling van God. Want daardoor wordt ook bij an­deren het verlangen opgewekt om het Koninkrijk Gods binnen te gaan om in en van daaruit te gaan leven.

 

Smeltend ijs door Truus van Kaam

Het is een beeld uit de afgelopen winter. Hoe harder het vriest, hoe dikker het ijs. Wanneer de dooi invalt gaat er vaak nog een tijd overheen voor al het ijs in de sloten en plassen verdwenen is. De zonnestralen doen het ijs smelten.

Ook in mensenharten kunnen delen bevroren zijn. En af en toe kan daar een koude wind waaien. Dit kan al ontstaan zijn in de kinderjaren. Bijvoor­beeld in de vorm van verlegenheid of onzekerheid, waar je toen als kind geen raad mee wist en dat je maar weggestopt hebt.

In werkelijkheid is dat deel nog niet volwassen geworden, het is niet meegegroeid en door isolering kan er een stuk hardheid ontstaan: een stuk ijs. Ons verlangen is om gezeglijk en plooibaar te worden. In Psalm 147 vers 168 lezen we: “Hij zendt zijn woord en doet ze smelten”. Een kind van God kan niet, Psalm 147 vers 15 tot en met 18 (Ps. 147:015-018) zonder woorden van God. Als we het woord vanuit een hongerig hart lezen, zal het ijs zeker smelten en zullen we innerlijk steeds meer warmte en vrijheid gaan ervaren. Onze lof en dank zal groot zijn.

 

De mens naar Gods welbehagen (gedicht) Cees Maliepaard

Er ligt een pasgeboren kindje

in ’t smetteloze kinderbed.

En onder ’t witte laken vind je

nieuw leven, smett’loos neergezet.

 

En groeit van lieverlee dat kindje

tot kleuter op (dat gaat zó snel!)

dan denk j’ al gauw: m’n kind, ik vind je

heel lief, maar soms ondeugend wel!

 

Dan wordt het kind een jonge tiener,

die zoekt z’n weg in goed en kwaad…

Al ben je geen profeet of ziener –

je wéét dat het niet vlekk’loos gaat.

 

De tiener wordt dan nóg wat groter,

z’n mond groeit in dat tempo mee…

hij voelt zichzelf allang geen koter;

hij is toch ook geen kind meer – nee!

 

Dan wordt hij plots’ling meerderjarig,

wordt achttien haalt z’n rijbewijs,

wordt op z’n kin behoorlijk harig

en acht zichzelf heel wereldwijs.

 

Na drie jaar is hij dan volwassen:

hij kan nu heel de wereld aan!

Hij ’s goed in sport, in klaverjassen,

en heeft ook nog een goede baan.

 

Hij is een mens, die heel natuurlijk

gericht is op wat zichtbaar is.

Maar aan de touwtjes trekt natuurlijk

de duivel, die onzichtbaar is.

 

En in de cirkelgang van ’t leven

beschadigt Satan ’t kind van toen.

Hem wordt de duisternis gegeven,

beknot in heel z’n mens’lijk doen.

 

Naar lichaam en naar geest beschadigd,

weet onze mens niet hoe hij ’t heeft.

’t Is (door ellende gans verzadigd)

een troost’loos leven dat hij leeft.

 

Dan, onder alle nare zaken,

zegt iemand hem wie Jezus is.

Dat zou hem plots in ’t harte raken:

Opnieuw gaan leven, dat ’s niet mis!

 

Hij krijgt de tijd om te herstellen,

beschadigingen, ze gaan weg.

En Satan heeft niets te vertellen…

weg leugens – ’t is Gods waarheid , zeg!

 

Er is een pasgeboren zoon Gods

in ’t smetteloze rijk bij Hem.

Hij int in Jezus’ naam het loon Gods:

nieuw leven, en bij Hem een stem.

 

Die zoon van God gaat verder groeien,

groeit tegen de verdrukking in,

gaat in z’n hemel gaaf opbloeien,

volkomen naar des Vaders zin.

 

Liefde tot de waarheid in de eindtijd door Wim te Dorsthorst

Zware tijden

De apostel Paulus gebruikt dit woord: “Liefde tot de waarheid” in de context van de antichristelijke tijd, de eindtijd dus. Wij willen het dan ook in dit verband, in enkele ar­tikelen, eens nader bezien.

In het artikel van vorige maand (‘Verstaan wij de tekenen der tij­den?’) heb ik 2 Timotheüs 3 vers 1 tot 4 (2 Tim. 03:01-04) geciteerd waar de apostel Pau­lus circa 18 punten noemt van wet­teloosheid die kenmerkend zijn voor ‘de zware tijden’ van de laat­ste dagen.

Ook genoemd is Matteüs 24 vers 7 (Matt. 24:07) waar de Heer Jezus spreekt van ‘het begin der weeën’ in het laatst der dagen.

Wie Matthéüs 24 in zijn geheel leest (dat geldt ook voor Markus 13 en Lukas 21) zal onder de in­druk komen van alles waar het volk van God, en de hele schep­ping, nog doorheen moet voor het verlossende gebeuren plaats vindt wat in vers 30 beschreven wordt: “En dan zal het teken van de Zoon des mensen verschijnen aan de he­mel en dan zullen alle stammen der aarde zich op de borst slaan en zij zullen de Zoon des mensen zien komen op de wolken des hemels, met grote macht en heerlijkheid”.

Dat is de grote finale, bij het blazen van de zevende bazuin, aan het einde van deze bedeling, door de Heer ge­noemd: ‘de voleinding van deze we­reld’.

De apostel Paulus schrijft op in­dringende wijze over de openbaring van de antichrist. Hij zegt van deze: “De mens der wetteloosheid, de zoon des verderfs, de tegenstan­der, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een god is” 2 Thessalonicenzen 2 vers 3 en 4 (2 Thess. 02:03-04).

En dan zegt de apostel nog verder van hem: “Diens komst is naar de werking des satans met allerlei krachten, tekenen en bedrieglijke wonderen, en met allerlei verlok­kende ongerechtigheid, voor hen die verloren gaan” 2 Thessalonicenzen 2 vers 9 en 10a (2 Thess. 02:09-10a).

De Heer Jezus spreekt van een bij­zondere zware tijd als Hij zegt: “Want er zal dan een grote verdruk­king zijn, zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal. En in­dien die dagen niet ingekort wer­den, zou geen vlees behouden wor­den; doch ter wille van de uitverko­renen zullen die dagen worden in­gekort Matteüs 24 vers 21 en 22 (Matt. 24:21-22).

Dit laatste is een geweldige bemoe­diging. De tijd van het einde zal in­gekort worden ten behoeve van de gemeente.

Bovendien zegt de Heer in Matteüs 28 vers 20 (Matt. 28:20): “Zie, Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld”.

De voleinding gaat gepaard met zware tijden, met geboorteweeën.

Maar ook in deze tijd geldt dat de mens in Christus geen bovenmen­selijke verzoeking te doorstaan zal hebben: “God is getrouw, die niet zal gedogen, dat gij boven vermo­gen verzocht wordt, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uit­komst zorgen, zodat gij er tegen be­stand zijt” 1 Korinthe 10 vers 13 (1 Kor. 10:13).

Maar ondanks dit alles, zegt de Heer, dat toch velen ten val zullen komen (Matt. 24:05-10).

In 2 Thessalonicenzen 10b zegt ook de apostel Paulus dat er men­sen verloren zullen gaan door alles wat over de gemeenten komen zal. De reden is dan: “Omdat zij de lief­de tot de waarheid niet aanvaard hebben, waardoor zij hadden kun­nen behouden worden”.

(De Petrus Canisius-vertaling zegt: “Omdat ze de liefde voor de waar­heid niet hebben aangekweekt tot hun redding”. En de Willibrord- vertaling zegt: “Omdat zij zich heb­ben afgesloten voor de liefde tot de waarheid, die hen had kunnen red­den”).

Er is dus geen sprake van willoos slachtoffer worden, hoe indringend en bedrieglijk -dus net echt- de wer­kingen en verleidingen van de sa­tan ook kunnen zijn.

Er is redding uit dit alles door “de liefde tot de waarheid”.

Dit is een diep, indringend woord van de apostel waar ik nog verder op in zal gaan.

De vraag is nu eerst: wat is waar­heid?

Wat is waarheid?

De Heer Jezus zegt, als Hij voor Pilatus terecht staat “Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik voorde waarheid zou getuigen; een ieder, die uit de waarheid is, hoort naar Mijn stem”.

En dan spreekt Pilatus die bekende woorden: “Wat is waarheid”? Johannes 18 vers 37b en 38 (Joh. 18:37b-38a).

Hoeveel christenen vragen zich van­daag de dag ook niet af: ‘Wat is waarheid’?

Bekering, waterdoop, doop met de Heilige Geest, ja, dat is in veel kringen nog wel hetzelfde, maar dan komt al gauw de vraag: wat is nu de waarheid? Hoe moet je als pas geboren christen, en dat geldt ook voor velen die al jaren wedergebo­ren zijn, de weg van de waarheid bewandelen in zo’n verdeeld chris­tendom?

Talloze gemeenten, kringen, groe­pen, stichtingen, kerkgenootschap­pen, enz., zijn er. De één zegt dit en de ander dat, en een ieder be­roemt zich er op de Bijbelse waar­heid te hebben. En dan komen er met de regelmaat van de klok nieu­wigheden op de geloofsmarkt, die alles omver schijnen te halen!

Maar wat is dan de waarheid in de­ze geestelijke doolhof?

Nou, de waarheid is niet een of’ andere leer, hoe kunstig, dan ook in elkaar gezet en hoe overtuigend ook gebracht.

Het is ook niet het je conformeren met een geloofsbelijdenis of ge­loofsleer. Ook niet het onderschrij­ven van een opgestelde gedragscode. Zelfs niet mooie samenkomsten, desnoods met krachten en wonde­ren. Neen, maar de waarheid is in de eerste plaats een persoon!

Heel concreet, evenals ‘Het Woord’ een persoon is, zo is ook ‘De Waarheid’ een persoon.

Het Woord, maar ook de Waar­heid is vlees geworden. Jezus Chris­tus, Gods Zoon, is het vlees gewor­den Woord en ook de Waarheid. “Hij is de weg en de waarheid en het leven” Johannes 14 vers 6 (Joh. 14:06). Buiten Je­zus Christus en het evangelie dat Hij verkondigde, is het onmogelijk iets van de waarheid te verstaan 2 Korinthe 3 vers 14 tot en met 16 (2 Kor. 03:14-16).

Deel hebben aan de waarheid, is deel hebben aan Hem die de waar­heid is! Alleen Hij, de Zoon van God, is bij machte de mens werke­lijk vrij te maken en leven te schenk­en Johannes 8 vers 30 tot en met 36 (Joh. 08:30-36).

Het Woord van God

Het geschreven Woord van God, de Bijbel, is eveneens de waarheid Johannes 17 vers 17 (Joh. 17:17). Psalm 119 vers 160 (Ps. 119:160) zegt: “Heel uw Woord is de waar­heid, al uw rechtvaardige verorde­ningen zijn voor eeuwig”. De Heer Jezus zelf zegt dat alles op Hem betrekking heeft en dat alle Schrif­ten van Hem getuigen.

Dereck Prince schrijft in dit verband in zijn boek ‘De pijlers van het christelijk geloof (blz. 25): ‘De Bijbel is het Woord van God, en Christus is het Woord van God. Beide zijn een goddelijke, met auto­riteit beklede, volmaakte openba­ring van God. Beide stemmen vol­maakt overeen. De Bijbel geeft een volmaakte openbaring van Chris­tus; Christus vervult op volmaakte wijze de Bijbel. De Bijbel is het geschreven Woord van God; Chris­tus is het persoonlijke Woord van God. Vóór zijn vleeswording was Christus het eeuwige Woord bij de Vader. In zijn menswording is Christus het vleesgeworden Woord. Dezelfde Heilige Geest die ons God openbaart door zijn ge­schreven Woord, de Bijbel, open­baart ons God in het vleesgewor­den Woord, als Jezus van Nazareth’.

Het grote probleem is nu dat juist op deze waarheid, dus wat betreft het geschreven Woord als ook het vleesgeworden Woord, in de laat­ste eeuwen een geweldige aanslag is gepleegd. De Bijbel is het enige houvast en de enige toetssteen in deze en de komende moeilijke tij­den. De duivel weet dit kennelijk beter dan vele gelovigen. Hij is het die mensen inspireert om de betrouwbaarheid van de Bijbel aan te tasten door verschillende Schrift- kritieken en theologische verhande­lingen die indruisen tegen de waar­heid.

Ook theologen van eigen bodem, mannen van naam, hebben meege­werkt aan de afbraak van het ge­loof in de Schrift en de persoon Je­zus Christus. Deze twee gaan trou­wens altijd hand in hand! Zo is er onlangs een boek verschenen van Drs. J. Slavenburg met de titel: ‘Valsheid in geschrifte’ met als on­dertitel: ‘De gespleten pen van bijbel-schrijvers’. Zo’n boek laat na­tuurlijk niets over van de betrouw­baarheid van de Bijbel.

In het dagblad ‘De Stem’ stond van dit boek: ‘Valsheid in geschrif­te’, komt aan als een linkse directe die de vier evangelisten en andere auteurs van het ons bekende Nieuwe Testament na zoveel eeuwen nog knock-out slaat’.

Helaas gaan al deze zaken ook de gemeenten van Jezus Christus niet altijd voorbij.

Vele vooraanstaanden in de kerken vinden dat het nieuwe-tijds denken (New-Age) daarin ook een plaats moet hebben, terwijl daardoor het eigen fundament ondergraven wordt.

Dominee H Stolp uit Heerenveen oppert dat het nieuwe-tijds denken als de derde weg binnen de kerken moet worden gezien, naast de tradi­tionele opvatting en de moderne theologie.

Hij heeft dan ook een ‘Nieuwe-tijds- bijbel’ geschreven. In het ‘Bra­bants Nieuwsblad’ stond te lezen: ‘Christenen die moeite hebben met het geloof in reïncarnatie zijn ‘de grens van de volwassenheid’ nog niet overgegaan. Volgens de Nieuwe-tijds-dominee Hans Stolp uit Heerenveen hoort de oude opvat­ting van vergeven en kwijtschel­ding bij een aflopend tijdperk, waar­in de mensheid als een ‘onvolwas­sen kind’ in relatie met God stond’. Het is onvoorstelbaar hoe de meest fundamentele zaken van het chris­ten zijn zo met voeten getreden wor­den.

God, de Schepper van hemel en aar­de, wordt in dit nieuwe tijds- denken voorgesteld als een onper­soonlijke kosmische kracht.

Zijn Zoon, Jezus Christus, wordt voorgesteld als een ideaal mens, ter­wijl de Heilige Geest onder één noe­mer wordt gebracht met de geesten van de heidense religies.

Het verwarrende is dat er wel ge­sproken wordt over God, Jezus Christus en de Heilige Geest, ja zelfs over wedergeboorte, maar dan wel vanuit een totaal on-Bijbelse invulling. Zo vervaagt de waar­heid en accepteert de mens de goddelijke waarheden en geboden niet meer. Hij zet daar zijn eigen wijs­heid, beoordeling en gedachten te­genover en wil zelf uitmaken wat goed of slecht is.

Er wordt veel gesproken over ‘de nieuwe wereldorde’ waarvan de kernbegrippen zijn: liefde, vrede, eenheid, harmonie en verdraag­zaamheid. Men kan zeggen: fijn, dat is in ieder geval volkomen bij­bels, maar men zoekt dit buiten de ene waarheid en de ene weg Jezus Christus. Men zoekt naar eenheid in de verdeeldheid. Wie daar niet aan mee wil doen is een spelbre­ker. Begrijpelijk dus dat het exclusieve christendom, wat zich vast­houdt aan die ene waarheid Jezus Christus, daarin geen plaats heeft.

Daarover las ik nog de volgende uit­spraak: ‘Eens zal de dag komen dat alle godsdiensten beschouwd worden als uit één grote geestelijke bron voortkomend; men zal zien dat alle tezamen de ene wortel vor­men waaruit onvermijdelijk de uni­versele wereldgodsdienst zal voort­komen.

Dan zal er noch christen noch hei­den zijn, noch Jood noch niet- Jood. In de ‘Nieuwe Wereldorde’ van de New Age is geen plaats voor christenen die belijden dat er onder de hemel geen andere Naam, namelijk Jezus Christus, is gegeven, door Welke wij moeten zalig worden Handelingen 4 vers 12 (Hand. 04:12)’.

Welk evangelie?

Er wordt een verscheidenheid aan evangeliën geboden. Zo is er het evangelie van gezondheid en voor­spoed van Morris Cerrulo of het kracht-evangelie van John Wimbler, of het eindtijd-evangelie, waar­in voortdurend gesteld wordt ‘dat de tijd nabij is’. De Heer Jezus zegt: “Gaat hen niet achterna” Lucas 21 vers 8 (Luc. 21:08).

Anderen dienen zich aan als gezalf­de Godsmannen zoals Benny Hinn en Rodney Hower-Browne, be­kend van de zogenaamde ‘Toronto-blessing’.

Weer anderen prijzen zichzelf aan om hun bijzondere leringen en openbaringen. Er zijn er die zich uit­geven voor onfeilbare predikers van de waarheid en zich aanprijzen als profeten, leraren of zelfs Chris­tussen, zegt de Heer Jezus.

Christus betekent: ‘Gezalfde’ en ve­len geven zich in deze tijd al uit voor ‘gezalfden’ wat de Here Je­zus ‘Christussen’ noemt. Zo ko­men velen in de Naam van de Heer en brengen de meest bizarre le­ringen juist over Hem.

Maar de ernstige waarschuwing van de Heer is: “En men zal tot u zeggen: Zie, daar is het; zie, hier is het! Gaat er niet heen, en loopt het niet na” Lucas 17 vers 23 (Luc. 17:23). De waarachtige christen hoeft niet van de één naar de ander te trekken of de wereld rond te reizen om er­gens een zegen van God te ontvang­en! De Heer zegt immers: “Ook zal men niet zeggen: zie, hier is het of daar! Want zie, het Koninkrijk Gods is bij u”. Lucas 17 vers 21 (Luc. 17:21). En de Luthervertaling zegt: “Het rijk Gods is inwendig in u”.

Wij zijn inderdaad de tijd ingegaan die het laatst der dagen of de eind­tijd genoemd wordt. Verschillende symptomen van deze zware tijd voor de christenen zijn al duidelijk waarneembaar. Het zal echter nog in hevigheid toenemen.

Het is goed om daar de ogen voor open te hebben. Niet om beangst weg te kruipen of om het bijltje er bij neer te gooien, maar om vanuit Gods Woord en verlicht door de Heilige Geest de tijd te onderken­nen en “om liefde tot de waarheid aan te kweken”, want daarin zal be­houdenis van dit alles mogelijk zijn.

De verborgen wijsheid Gods

“Wij spreken wijsheid bij hen, die daarvoor rijp zijn, een wijsheid echter niet van deze eeuw, noch van de beheersers dezer eeuw, wier macht teniet gaat, maar wat wij spreken, als een geheimenis, is de verborgen wijsheid Gods, die God reeds van eeuwig­heid voorbeschikt heeft tot onze heerlijkheid” Paulus in 2 Korinthe 2 vers 6 en 7 (2 Kor. 02:06-07).

 

De spiegel (verhaal) door Froukje Huis

Staan jullie ook wel eens voor de spiegel? Niet om even je haar te kammen of je te scheren, maar om eens goed te kijken hoe het er met je voor staat? Ik ben nog in ‘t (on)gelukkige bezit van een ver­grotende spiegel en ik kan ‘t niet laten zo af en toe…, maar oh, je weet niet wat je ziet, hè? Hm, een ouwe kop, hoor, denk ik bij mezelf. En dan komt die stem:

“Ook al vervalt de uiterlijke mens, de innerlijke wordt van dag tot dag vernieuwd” 2 Korinthe 4 vers 16 (2 Kor. 04:16). Dank u, Heer!

Grijs haar maakt ouder. Een blonde pruik misschien? “De grijsheid is een sierlijke kroon. Zij wordt op de weg der gerechtigheid gevon­den” Efeze 1 vers 18 (Ef. 01:18). Ja Heer, die wil ik graag van U ontvangen!

Mijn voorhoofd komt vol rimpels! “Als diamant, harder dan steen, maak Ik je voorhoofd; vrees hen (de vijanden!) dan niet” Ezechiël 3 vers 9 (Ez. 03:09). “Eens zullen de 144.000 met Mij op de berg Sion staan, op hun voorhoofden Mijn naam en de naam Mijns Vaders” Openbaring 14 vers 1 (Openb. 14:01). Daar wil ik bij zijn, Heer!

Ja, die oren! Als ik eens een paar oorbellen nam? “Wie een oor heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt” Openbaring 2 vers 7 (Openb. 02:07). Dat wil ik doen, Heer!

Wat doe je met zo’n mond? “Want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis” Romeinen 10 vers 10 (Rom. 10:10). Zo wil ik hem gebruiken, Heer!

Mijn lippen tonen zo weinig! “Laat ik dan door Hem Gode voortdu­rend een lofoffer brengen, namelijk de vrucht mijner lippen, die Zijn Naam belijden” Hebreeën 13 vers 15 (Heb. 13:15).

Dan knik ik mijn spiegelbeeld eens toe en zeg: “Dag, aanstaande zoon van God”

Een voorbeeld ter navolging?