Selecteer een pagina

2005.03-04 Levend geloof nr. 435

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Het hoofdartikel van dit nummer heeft als titel ‘Geschikt zijn voor Gods Koninkrijk’. Het is een belangrijk artikel over een belangrijk onderwerp. Niet omdat we het zelfgeschreven hebben, maar omdat het de essentie van de uitgave van ons blad verwoordt. We zijn immers een magazine met de boodschap van het Koninkrijk Gods?

We schreven ‘hoofdartikel’ maar dat betekent niet dat de andere artikelen min­der belangrijk zijn. Integendeel, alle artikelen zijn even belangrijk! Er bestaat geen concurrentie tussen de schrijvers. Natuurlijk zijn er verschillen in schrijfstijl en benadering en schrijft ieder vanuit eigen inzicht, al naar gelang zijn of haar geestelijke ontwikkeling. En ook kan men natuurlijk op ondergeschikte onderdelen verschillend denken. Maar dat geldt ook voor onze lezers zelf. We zijn immers allemaal in een bepaalde fase van onze geestelijke ontwikkeling. Wel proberen we te schrijven in, zoals steeds ons principe is geweest, in een voor iedereen begrijpelijke taal. Het gaat erom dat we het volledige evangelie in al zijn facetten leren kennen en beleven. Gods verlangen is dat we werkelijk gelukkig zullen worden, een ‘geluk’ dat niet beperkt blijft voor dit tijdelijke leven alleen, maar voortduurt tot in alle eeuwigheid!

De eerste christenen waren hiervan ten volle doordrongen. Zij wisten: het is Gods grote verlangen dat ieder mens leert ontdekken hoe kostbaar hij of zij is in de ogen van Hem. Daarom bracht jezus geen halfslachtig evangelie of sloot hij een compromis met de vijand. Integendeel, de vijand werd ontmaskerd en uiteindelijk totaal overwonnen. En in dat voetspoor volgden zij hun grote Voorbeeld. De gemeente van nu heeft alleen bestaansrecht als ook zij dat grote Voorbeeld volgt. Want ook voor ons geldt dat “het Koninkrijk van God geen zaak van eten en drinken is, maar van gerechtigheid, vrede en vreugde door de heilige Geest” Romeinen 14 vers 17 NBV (Rom. 14:17).

Ook via de artikelen in Levend Geloof willen we meewerken dat meer en meer te leren ontdekken en beleven!

 

Vergeving door Gert Jan Doornink

De liefde van God, zoals deze ten volle tot openbaring kwam in Jezus Christus, heeft vele aspecten in zich die wij ook als nieuwe schep­pingen gaan ervaren en beleven. Eén ervan is ‘vergeving’. Na de grote schuldvergeving toen wij van een zondaar een kind van God werden, leren wij als onder­deel van ons nieuwe leven verge­ving meer en meer tot een dage­lijkse realiteit in ons leven te maken. God heeft ons vergeven, we hebben schoon schip gemaakt met ons verleden en nu gaan wij de gezindheid van Christus open­baren. En daar hoort ook verge­ving bij.

Kunnen wij anderen die ons onrecht hebben aangedaan, waar­door we ons misschien gekwetst en beledigd voelen, toch verge­ven?

Naarmate we naar geestelijke vol­wassenheid toegroeien zal dit meer en meer een vanzelfspre­kendheid in ons leven worden. Daar willen wij niet lichtvaardig over doen want wij weten dat in bepaalde gevallen er soms veel innerlijke strijd aan voorafgaat voordat we werkelijk in staat zijn de ander te vergeven. Nu gaan we natuurlijk niet bij ons­zelf elk moment een soort geeste­lijke thermometer aanbrengen om te kunnen constateren hoe ver we gevorderd zijn bij onze groei naar volwassenheid. Maar als deze intentie aanwezig is raakt verge­ving en vergevingsgezindheid als het ware meer en meer verweven met onze nieuwe natuur, die van Christus.

Wat een heerlijkheid dat dit niet alleen een weldadige uitwerking heeft in ons eigen leven maar ook degenen die wij vergeven als het ware daardoor een positieve injec­tie ontvangen die hen misschien tot nadenken brengt waar die ver­gevingsgezindheid wegkomt. Zo mogen we ook in dit opzicht vrucht dragen voor Gods Koninkrijk want ook hierbij geldt dat wat een mens zaait hij ook zal oogsten.

 

Geschikt zijn voor Gods Koninkrijk. Door Gert-Jan Doornink

Heeft u dat ook wel eens dat u een bepaald gedeelte of tekst uit de bijbel leest en het ooit prachtig vond, het sprak aan, maar nu lezen we er over­heen? We vinden het vanzelfspre­kend, het is zo bekend dat de actuele betekenis geheel verdwenen kan zijn… totdat Gods Geest er ons opnieuw bij bepaald en vaak de bete­kenis ervan ook veel beter en dieper tot ons doordringt dan ooit het geval was.

Dat laatste geldt zeker ook voor het gedeelte uit Lucas waar Jezus het heeft over het volgen van hem en dat eindigt met de opmerking: “Wie de hand aan de ploeg slaat en achterom blijft kijken, is niet geschikt voor het koninkrijk van God” Lucas 9 vers 62 NBV (Luc. 09:62).

Geen derde weg

Het eerste dat ons opvalt is dat het ‘volgen van Jezus’ dus een radicale aangelegenheid is. Jezus zei nooit: ‘Volg mij maar een klein beetje’ of: ‘Probeer mij maar te volgen’ maar resoluut en radicaal: “Volg mij…” Het was bij Hem altijd of het een of het ander, een tussenweg was er niet. “Wie niet voor Mij is, is tegen Mij”. “Wie niet verlaat alles wat hij heeft, kan Mijn discipel niet zijn…” In Lucas 9 zien we hiervan ook de voorbeelden. Er waren mensen die te kennen gaven Jezus te willen vol­gen, maar eerst nog bepaalde dingen in orde wilden maken, bijvoorbeeld hun vader begraven of afscheid nemen van huisgenoten. Heel rede­lijke dingen dus. Was Jezus dan zo hardvochtig en gevoelloos dit te negeren met de oproepen Hem volkomen te volgen? Natuurlijk niet, hij was juist vol lief­de en mededogen, maar Hij wist ook dat, wanneer iemand Hem wilde vol­gen, dit niet halfslachtig of ten dele kon. “Niemand kan twee heren die­nen of hij zal of de een haten en de ander liefhebben”, was een van zijn uitspraken. Hij wilde als het ware zeggen: ‘Als je blijft hinken op twee gedachten, wordt het nooit wat. Dan houdt de vijand een flinke vinger in de pap en kom je nooit in de volle overwinning te staan. Dan ben je niet geschikt voor het Koninkrijk van mijn Vader, het Koninkrijk van licht en liefde, van waarheid en trouw, het Koninkrijk waar geen plaats is voor welke vorm van duis­ternis ook’.

Doelstelling

‘Geschikt zijn voor Gods Koninkrijk’, waarover het dus in dit artikel gaat, behoort de doelstelling te zijn van ieder rechtgeaard chris­ten. Maar hoe moeten we ons dat voorstellen? Betekent dat bijvoor­beeld dat we ‘fulltime’ zendeling of missionaris moeten worden en ons gewone beroep vaarwel moeten zeg­gen? Dat kan misschien in enkele gevallen het geval zijn. Sommigen weten soms heel zeker dat ze geroe­pen zijn om naar een bepaald land te gaan om daar het evangelie te brengen. Zij laten zich op geen

enkele wijze van deze opdracht, afbrengen en als het werkelijk Gods bedoeling is met hun leven zal dat ook bevestigd worden, soms door veel strijd en twijfel heen, om nog maar niet te spreken van onbegrip van anderen. Veelal is dat geen doel­bewuste keuze maar deze speciale opdracht laat hen niet meer los. Zijn daardoor degenen die geen full­timers zijn maar een gewoon beroep uitoefenen, minder geschikt voor Gods Koninkrijk? Natuurlijk niet, want Jezus heeft juist laten zien dat in het gewone leven van elke dag waargemaakt behoort te worden dat, als we Hem volgen, dit altijd een ‘volkomen volgen’ behoort te zijn. . ‘Geschikt zijn’ is niet eenmalig maar ‘ een doorlopend proces. Iemand die geschikt bevonden wordt voor een bepaalde taak of beroep moet er dagelijks invulling aan geven. Dan pas blijkt of hij het geschikt zijn ‘waar’ maakt.

Bij het ‘geschikt zijn voor Gods koninkrijk’ willen we daarom enkele punten bespreken die daarbij van belang zijn.

Niet achterom kijken

‘De hand aan de ploeg slaan en ach­terom kijken’, wat Jezus aanhaalt, vormt in feite een paradox. Dat kan niet. Om dit beeld uit de natuurlijke wereld te gebruiken halen we een voorbeeld uit eigen leven aan. We zijn op een boerderij opgegroeid en waren tot ons veertigste levensjaar in de agrarische sector werkzaam. We kennen daarom het boerenwerk. Hebben nog geploegd met paarden. Dan was het zaak om vooruit te kij­ken zodat de paarden eventueel op tijd gecorrigeerd konden worden. Alleen dan kon men ‘rechte voren’ maken. Door steeds achterom of opzij te kijken verslapte de aandacht en kon het misgaan. Alleen door rechte voren te trekken kreeg men een prachtig omgeploegd stuk land. Jezus roept op om niet achterom te kijken. We kunnen zo bezig zijn met dingen uit het verleden, met fouten die we toen gemaakt hebben, dat de aandacht volledig wordt afgeleid van het heden waar we mee te maken hebben.

Steeds weer dienen we ons te reali­seren dat het verleden achter ons ligt, het is definitief voorbij. Niet alleen het verleden vóór dat wij een kind van God werden, maar ook van het nieuwe leven. Het leven is een voortgaand leer- en groeiproces en dit brengt ons bij een tweede punt.

Geestelijke groei

Geestelijke groei is noodzakelijk, want blijft dat achterwege dan blijft men vastzitten aan allerlei dingen die geen enkele geestelijke waarde hebben, ja die zelfs een belemme­ring kunnen vormen. Dat geldt bij­voorbeeld bij onze omgang met de bijbel. De bijbel is een boek dat alleen geestelijk te verstaan is. “De letter doodt, maar de Geest maakt levend”, is niet zomaar een terloopse opmerking van Paulus, maar daar draait het bij het bestuderen van de bijbel om.

We lezen in de bijbel hoe God dacht over de mensen maar ook hoe de mens dacht over God. Het is eigen­lijk een heel menselijk boek, maar wel het enige boek waarin we kun­nen lezen hoe God sprak en dacht tot en over de mensen in allerlei omstandigheden en ook hoe de mensen dat beantwoordden. Het is alles genoteerd door betrouwbare getuigen.

Daarbij vinden we de ‘hoogste vorm van Zijn spreken’ uiteraard in Zijn Zoon, die -zoals de Hebreeënbrief dat onder woorden brengt- een ‘afdruk van Zijn wezen en een af­straling van Zijn heerlijkheid’ is. Gods grote liefde voor de mens, de hoogste vorm van Zijn scheppings­werk, is de rode draad die door de hele bijbel heenloopt. Hoe Hij de mens, ondanks zonde en ongehoor­zaamheid, nooit loslaat en hoe de tegenstander -satan- niet het laatste woord heeft, maar uiteindelijk door Hem onttroond en verslagen is, via Zijn Zoon Jezus Christus en tenslot­te ook door de gemeente zal worden overwonnen.

Naarmate we geestelijk groeien krijgen we daar oog voor en blijven we niet vastzitten aan allerlei gedachten die met het werkelijke leven zoals God dat bedoelt niets te maken hebben.

Vol zijn van Gods Geest

Geestelijke groei is ondenkbaar zon­der de vervulling met Gods Geest. Het is ‘heilige’ geest omdat deze geest met God verbonden is, als het ware het hart van God vormt, de enig apart staande geest ten opzichte van de vele geesten die uit de ver­keerde bron komen. Velen van hen die dit lezen zijn ooit gedoopt met de heilige Geest en spreken in nieuwe tongen. Maar hoe is de situatie nu? Weten we dat we dagelijks vervuld zijn met de Geest? Bidden we iedere morgen: ‘Heer, maak me vandaag vol van Uw Geest’ en danken we Hem er tegelijkertijd voor dat Hij dat doet? We kunnen geen moment zonder die Geest die, in combinatie met onze geest, ons functioneren in dienst van Gods Koninkrijk effectief maakt. Nog een punt wat hierbij van belang is, is dat sommigen ten aanzien van het vervuld zijn met de heilige Geest een theorie hebben ontwikkeld die geen praktische uitwerking heeft, ja zelfs de werking van Gods Geest uit­schakelt.

Daarbij denken we aan hen die menen dat men niet alle gaven, die in Gods Geest aanwezig zijn, kan bezitten. Zij baseren zich daarbij op Paulus die toch in 1 Korinthe 14 schrijft dat niet iedereen alle gaven heeft. Men ziet dan over het hoofd dat het hier gaat om het samenzijn van de gemeente, waarbij de leden samen het lichaam van Christus vor­men.

Maar in ons gewone dagelijkse leven, waarin we als individuele leden van de gemeente functione­ren, heeft de heilige Geest alles voor ons ter beschikking. Stel dat we op een gegeven moment niet zouden kunnen onderscheiden dat we met een geest uit de verkeerde bron te maken hebben, omdat de ‘gave van het onderscheiden van geesten’ niet in ons is… dan zouden we zomaar een gemakkelijke speelbal van de vij­and kunnen worden.

Creatieve ontwikkeling

Een ander belangrijk facet wat nog veel te vaak over het hoofd wordt gezien is dat God in ieder mens talenten heeft gelegd. Deze bekwaamheden, creatieve vermo­gens of hoe men het verder ook noe­men wil, zijn bij iedereen verschil­lend, maar behoren tot ontwikkeling gebracht worden, zodat ze bij alles wat we doen in dienst van Gods Koninkrijk, maar ook in ons gewone werk, ten volle benut gaan worden en tot hun recht komen. Wij denken wel eens dat in veel evangelieprediking waarin ‘schuld en schuldvergeving’ zo’n centrale plaats innemen, dit te veel verbor­gen blijft. Je zou kunnen zeggen: het is een onontwikkeld terrein, alsof het onbelangrijk is, terwijl God juist het verlangen heeft dat we ons geheel en al gaan ontwikkelen zoals Hij ons als ‘volledig mens’ gemaakt heeft. De mens met al zijn mogelijk­heden om uit te groeien, zowel in de natuurlijke als geestelijke wereld, tot mensen die iets betekenen, zoals Hij ze graag wil zien, die volledig beant­woorden aan Zijn grote plan met de mensheid.

Gods Geest wil in al zijn volheid in ons wonen en werken. Een heerlijke zekerheid die ons in staat stelt iede­re aanval uit het rijk der duisternis te pareren en dus ten volle mee­werkt geschikt te zijn voor Gods koninkrijk. Want dat is uiteindelijk de bedoeling. Dat is het verlangen van Jezus en dus ook van God.

Geestelijke volgelingen

Het volgen van Jezus is in zeker opzicht nu anders dan toen. Niet omdat we in een andere tijd leven, tweeduizend jaar later, maar omdat destijds Jezus zelf lichamelijk op aarde was. Toen kon men hem immers letterlijk volgen omdat hij in een lichaam van vlees en bloed aan­wezig was. Nu hij er niet meer is gaat het om het geestelijk volgen. Maar het resultaat is natuurlijk het­zelfde. In alle gevallen gaat het er om dat anderen ‘Jezus’ in ons zien. Dat we als nieuwe, veranderde men­sen door het leven gaan vol van kracht en waarheid, van liefde en bewogenheid, om maar een paar kenmerken van het nieuwe leven te noemen.

Als ‘geestelijke volgelingen’ hebben wij dus een belangrijke taak in deze tijd. Een taak die niet beperkt is om zo nu en dan ‘iets te doen voor de Heer’, maar ons voortdurend bezig­houdt. Daarbij wordt volharding gevraagd. Het gaat om het ‘stand­houden tot het einde’, zoals Jezus dat formuleert in Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14).

Nu behoren wij dit niet op te vatten als een soort prestatie die we moe­ten leveren. Hij bewerkt de openba­ring van het nieuwe leven in ons door Zijn Geest die hoe langer hoe meer een eenheid gaat vormen met onze geest. En vanuit die ‘samen­werking’ krijgt de tegenstander steeds minder kans het ‘geschikt zijn voor Gods koninkrijk’ uit te schakelen of op een laag pitje te zet­ten,

Zo gaat de volle openbaring van Gods koninkrijk meer en meer zich manifesteren en gaat zich uiteinde­lijk ten volle openbaren. Dat Rijk waarin Zijn volle majesteit en heer­lijkheid aanwezig is en waarin de mens die Hij geschapen heeft naar Zijn beeld, de eerste en voornaamste plaats inneemt.

 

Onder de boom. Het gebed van God door Duurt Sikkens

Lucas schrijft in hoofdstuk 6 dat Jezus de nacht doorbracht “in het gebed tot God”. In de grondtekst staat in plaats van ’tot’ het voorzetsel ‘van’. Dat is nogal opvallend, want wat zou dat te betekenen kunnen hebben? Aanvankelijk schoot me ‘Het Onze Vader’ te binnen, maar dat is natuur­lijk onmogelijk. Hij zou zichzelf dan aanbidden.

Aan de andere kant is dit gebed niet los te maken van Hem omdat de inhoud van Hem afkomstig is. Want als er Eén is die zo graag zou willen dat Zijn koninkrijk in ons kome, dat Zijn naam wordt geheiligd en vrij wordt van vreemde smetten en dat Zijn wil ten uitvoer wordt gebracht, is Hij het wel. En Jezus heeft ons geleerd om zo te bid­den tot Onze Vader.

Wat is dan ‘het gebed van God’? Dan hangt het ervan af watje onder ‘bidden’ verstaat.

In de allereerste plaats berust het op communicatie. Je gaat met elkaar om, je hebt een gesprek waarbij je elkaar ziet in de geborgenheid van elkaars aanwezigheid, in stilte en vertrouwen. Je kunt elkaar je diepste geheimen en gedachten toevertrouwen, jij aan Hem en Hij aan jou, de ‘geheimenissen van Zijn koninkrijk’.

Er zijn onnoemelijk veel aspecten aan het bidden. Uitgaande van het Hebreeuwse woord voor ‘bidden’ (palal), kan het onder meer betekenen: ‘bemiddelen’ (het ambt der verzoening, of wat velen wel ‘voorbede’ noemen); ‘rechtspreken’ (bij vergeving van zon­den, het beoordelen van de dingen, het bestraffen van boze geesten). Allemaal nogal samengebald gezegd hier, maar wanneer je al deze dingen doet zijn het toch wel ‘de dingen des Vaders’, Zijn gedachten en daden waaraan je uitvoering geeft. Eigenlijk geef je gevolg aan Zijn verlangens en in die zin zou je zelfs kunnen zeggen dat je Hem ‘verhoort’, wantje doet iets wat Hij aan je vraagt, je geeft er gehoor aan.

Tussen twee haakjes: Je hoeft geen ein­deloze wensenlijstjes te hanteren of Hem van alles duidelijk te maken tot in de kleinste details. Hij weet echt wel watje nodig hebt. Je vraagt je ouders ook niet bij herhaling om de dingen als voedsel, kleding, een bed en een dak boven je hoofd. Dat is de zorg van de ouders. Jezus is hierover heel duidelijk: Blijf ons koninkrijk maar zoeken, over de rest hoef je je niet te bekommeren.

En nog iets: Je aanbidt niet de Heilige Geest. Daarover staat niets geschreven in de Schriften. Wel aanbid je God in de Geest, in Zijn gezindheid, in Zijn vertrouwelijke klimaat. Dat is niet voor ‘buitenstaanders’. Omdat het alles te maken heeft met een innige, stille omgang.

Zou God bidden in Zijn bedehuis, de nieuwe mens waarin Hij woont? Ik heb het eigenlijk al gezegd: Ja. Immers, wanneer je in Zijn Geest, spreekt, han­delt, ‘de waarheid doet’ zou Johannes zeggen, dan bidt Hij, omdat je dingen doet die je Hem ziet doen. Al ‘die din­gen’ zijn gericht op het eerherstel van de mens zoals het van voor de grondleg­ging der wereld door Hem is bedacht en uitgesproken.

Maar het mooiste is toch wel dat je je aan elkaar laat zien, datje elkaars stem hoort, het zonlicht ziet in elkaars ogen, gelukkig bent als Vader en kind, als geliefden van onze man Jezus Christus, gezalfd met de olie van de broederschap waarbij we opbloeien in liefde tot elkaar. Grotere blijdschap is er toch niet?

Daaraan uiting geven is het gebed van God, want Hij is liefde. En zo zullen wij ook worden, in overeenstemming met Zijn natuur, Zijn wezen. Dan ben je, net als Hij die gezegd heeft: “Ik ben”.

 

Vertrouwen dat niet beschaamd wordt door Cees Maliepaard

“Naar U Heer, gaat mijn verlan­gen uit, mijn God, op U vertrouw ik, maak mij niet te schande, laat mijn vijanden niet triomferen. Zij die op U hopen worden niet beschaamd, beschaamd worden zij die U achte­loos verraden” (Uit Psalm 25, NBV).

Niet godsdienstig bezig zijn

Het bedrijven van religie kan vaak heel maf en geestdodend wezen, ongeveer zoals resultaatvoetbal slaapverwekkend kan zijn. Het ein­deloos rondspelen van de bal tussen de eigen spelers, om een eenmaal behaalde voorsprong tot het eind van de wedstrijd vast te houden – daar kun je echt bij in slaap vallen! Bij het voeren van religieuze activi­teiten zul je net zo gemakkelijk in slaap kunnen sukkelen, vooral wan­neer ze voortkomen uit het stomweg opvolgen van godsdienstige regels. Soms ontaarden ze in vrome bezig­heden, in het slaken van kreten zon­der inhoud. Dan betreft het zaken die alleen maar in naam beleden worden, maar die in de praktijk van het leven niet te realiseren zijn. En waarom zou dat dan niet kunnen? Omdat het hart van een desbe­treffende persoon er niet echt bij betrokken blijkt te zijn. David werd niet geleid door religieu­ze bevliegingen, want hij was beslist geen godsdienstig mens. Hij was iemand die God diende vanuit zijn hart, en niet omdat hij vond dat dit in de traditie van de vaderen zo hoorde. Hij streefde niet naar religie om dit de eenheid van de Israëlitische samenleving ten goede te laten komen, maar hij sprak in deze psalm uit wat er in hem leefde, simpel met de woorden: “Naar U gaat mijn verlangen uit”. David leefde niet in de veronderstel­ling met een irritante, straffende God te maken te hebben, met één die op wraak uit is, op eerwraak eigenlijk. Hij geloofde dat Jahweh God zonder meer betrouwbaar is. Daarom sprak hij eerst zijn vertrou­wen in Hem uit, om daarna haast overbodig er aan toe te voegen: “…maak mij niet te schande, laat mijn vijanden niet triomferen”. Want als een triomfantelijke zege­kreet volgt daar weer achter: “Zij die op U hopen worden niet beschaamd, beschaamd worden zij die U achte­loos verraden”.

Hoop maakt niet beschaamd

Hij vraagt God dus eigenlijk, hem niet te schande te maken, of met andere woorden: hem geen modder­figuur te laten slaan. Want dan zou­den zijn vijanden, de heidenen van rondom, dit vertalen als een triomf over het volk van God en over hun door Hem geroepen en aangestelde koning.

Heden ten dage reageren onze vijan­den in de hemelsferen niet anders. Als ze wisten wat lachen was, zou­den ze in een deuk liggen over dege­nen die vanuit Gods Koninkrijk bin­nen hun machtsgebied terecht geko­men zijn. En dat zal toch zeker niet waar moeten zijn! Dat zal ook niet gebeuren. Zij die hun hoop op de eeuwige God gebouwd hebben, zullen zeker niet beschaamd uitkomen. Zal wat wij voor ons en de onzen bidden dan altijd in vervulling gaan; worden we eigenlijk altijd op onze wenken bediend? Daar moet je maar niet te vast op rekenen, want dan kom je daarmee op een gegeven moment bedrogen uit. Er is een tijd geweest waarin sommigen van ons dachten dat het gebed van een recht­vaardige altijd precies zó verhoord wordt als de bidder dat voor ogen staat.

Enkele decennia terug werd er nog met grote stelligheid beweerd, dat wie (in relatie met de Heer) positief bleef denken, op latere leeftijd zeker niet seniel zou worden. Maar ik denk dat de meesten van ons zulk soort gedachten niet meer huldigen. Want de keerzijde van deze medaille is dat mensen wier geheugen en ver­standelijke vermogens op latere leef­tijd niet goed meer functioneren, dus geen gezonde relatie met de Heer gehad zullen hebben. De levenspraktijk in de gemeente van Christus heeft ons ondertussen wel anders geleerd. Wie door een ongeluk of een amputatie een been verloren heeft, zal later weer volko­men gaaf in het Koninkrijk van God functioneren. Wie een mankement in de hersenfuncties heeft opgelo­pen, behoeft net zo min bevreesd te zijn daar in de toekomende tijden nog last van te zullen ondervinden. Geen enkele aantasting van de mens Gods door satanische machten zal ons de plaats die de Heer voor ons bereid heeft, kunnen ontfutselen.

Vertrouwd met Gods weg

Volgens de lezing van de NBG- vertaling (en ook naar die van de Statenvertalers) bidt David tot God: “Maak mij uw wegen bekend”. De Nieuwe Bijbel Vertaling laat David aan God vragen, hem met diens wegen vertrouwd te maken. Dat maakt wel enig verschil in graduatie. De weg naar een plaats die je zo af en toe eens bezoekt, ken je min of meer. Maar met de route naar je woonadres ben je in de loop der jaren volkomen vertrouwd geraakt. Dat is eigenlijk ook Davids intensie: hij wil als het ware kind aan huis zijn bij zijn hemelse Vader, zodat de weg naar het Vaderhuis hem geheel eigen zal worden.

Het is ook voor ons een goede zaak dusdanig met de levenssfeer van onze God bekend te zijn, dat we de weg die God voor ons in petto heeft, blindelings kunnen vinden. Voor contacten met anderen binnen en buiten de gemeente, zal het gunstig zijn de verschillende wegen naar Gods doel te onderkennen. Maar, zou je kunnen denken: er is toch maar één weg naar Gods Vaderhart, en dat is Jezus immers! Dat is waar. Toch zal Gods weg voor onderscheiden mensen verschillend kunnen zijn. Het maakt immers nogal wat uit waar de betrokken per­sonen vandaan moeten komen. Wie zich vanuit een religieuze ach­tergrond op de eeuwige God richt, heeft andere dingen af te leggen dan wie dat vanuit het humanistische denken doet. Het startpunt van ieders route kan een hemelsbreed verschil geven, maar al gaande zal voor alle christenen de te bewande­len levensweg meer en meer synch­roon gaan lopen. Onze eenheid vin­den we immers nooit in wat achter ons ligt, maar alleen in de huidige gezindheid van de Christus. Jezus is daar de koploper in en wij mogen stuk voor stuk volgen. Wat een geweldige waarheid is dat!

De weg van Gods waarheid

David vraagt aan de Here God naar de weg van zijn waarheid en om hem daarin te onderrichten. Dit zelf­de zullen wij de Heer ook voor mogen leggen. Het is ons er (als het goed is) niet om te doen, koste wat kost in elke situatie de waarheid boven tafel te krijgen. Wie daarmee bezig is, begeeft zich in een einde­loos gevecht over natuurlijke zaken. Als ik beoog in alles mijn gelijk te behalen, zal ik er al gauw blijk van geven geen flauwe notie van Góds waarheid over mensen te hebben. Eerlijkheid en waarheidsgetrouw­heid zullen hoog in ons vaandel genoteerd staan, maar wat we onder Góds waarheid mogen verstaan grijpt veel dieper. God streeft er helemaal niet naar, aan te tonen dat Hij altijd gelijk heeft. Het gaat Hem in zijn waarheid om datgene wat Hem van de aanvang van de schep­ping al voor ogen stond: een harmo­nieus geheel waarin alle schepselen volkomen tot hun recht zullen komen. Daarin komen Satans leu­genachtige bedoelingen openbaar en Gods rijke waarheidsbeloften. Naar die paradijsachtige toestand zijn we (ingevoegd in de Christus) onderweg. En op de weg van Gods waarheid mogen we onszelf, elkaar en anderen gezegend weten met de waarheid van Gods nimmer aflaten­de aanwezigheid. Het onderricht dat we daarin krij­gen, vinden we in het voorbeeld dat Jezus ons gesteld heeft. Hij kende Gods waarheid niet alleen volko­men, maar Hij praktiseerde die ook. Perfect zelfs! Het voorrecht is ons ten deel gevallen diezelfde waarheid ook meer en meer te leren kennen. Onder de leiding van Gods Geest worden we instaat gesteld het aldus geleerde gaandeweg in praktijk te brengen. Met David kunnen we getuigen: “U bent de God die mij redt, op U blijf ik hopen, elke dag weer” (vers 5).

God is enkel goed

De Here God heeft geen kwade gedachten over mensen die op een verkeerd spoor zitten. Terecht merkt David in deze psalm op dat Hij ook voor zondaars goed en rechtvaardig is: Hij wijst hun de weg. Doet God dat werkelijk voor iedereen? Dat hangt er vanaf. Kwaadwilligen worden door Hem echt de goede weg niet gewezen, want zij zijn geen mensen die van­uit een slachtofferrol tot verkeerde dingen gedreven worden! Iemand die kwaad van wil is, begeert vanuit zijn hart een kwalijke levenspraktijk. Pas als zo’n mens zijn houding zou willen veranderen, geeft hij er blijk van niet langer kwaad van wil te zijn. Dan zal de Heer geen moment aarzelen hem de weg ten leven te wijzen.

“Wie nederig zijn leidt Hij in het rechte spoor, Hij leert hun zijn paden te gaan”, verklaart David. Dat geldt voor een ieder. Als ik dus wel geloof, zelfs als ik achter de volle boodschap sta, maar ik ben in zover­re eigenzinnig dat ik geen nederige houding naar God en de mensen heb, zal ik Gods leiding in het rechte spoor ontberen. Als in mijn beleving alles om mijzelf draait, kan ik wel op de hoogte zijn van Gods plan met de mens en zelfs met hoe Jezus de vol­voering ervan mogelijk heeft gemaakt, maar dan déél ik er niet werkelijk in.

Gezonde nederigheid leidt ook niet tot het andere uiterste: het jezelf vol­ledig wegcijferen, zodat je naar eigen denken als mens van God niet meer dan een mislukkeling bent. Ook een halsstarrige zondaar is nog steeds kostbaar in Gods oog, maar Hij kan hem slechts bereiken wan­neer Hij niet langer tegen zijn nek aan moet kijken, maar als Hij hem liefdevol in het gezicht kan zien. David geeft te kennen: “Liefde en trouw zijn de weg van de Heer voor wie de wetten van zijn verbond onderhouden”. God heeft zijn ganse schepping lief en Hij is te allen tijde trouw aan wie Hij geschapen heeft. Maar pas wanneer iemand zich naar Gods gedachten richten gaat, kan dat in het betrokken mensenleven een respons aan goddelijke liefde en trouw bewerkstelligen. Voor de oudtestamentische gelovige bestond dat in het onderhouden van de wetten van Gods verbond. Voor de nieuwtestamentische christen is het een delen in de waarheid die Jezus ons verkondigd en voorgeleefd heeft. Daarmee wordt niet zozeer een verstandelijk delen bedoeld – al moet je het verstand er niet bij uit^ schakelen – maar meer een in het hart, in de kern van je wezen, ver­werken van Gods liefde en trouw. En dat dusdanig dat Gods gedachten de jouwe worden. Precies zoals Jezus ons dat destijds voorgeleefd heeft.

Wat ’t in de praktijk betekent

Gods liefde en trouw in het leven van alledag verwerken, houdt in dat we leren mogen elkaar en de wereld om ons heen als met Gods ogen te bekijken. Dat leert ons respectvol met elkaar en met andersdenkenden om te gaan, ongeacht of die zich op het christelijk erf bevinden of daar­buiten. Gods heil is in principe bedoeld voor een ieder. En als dit helingsproces ons al voor een deel hervormd heeft, zullen we naar rata daarvan dit naar anderen kunnen praktiseren.

Liefde en trouw zijn evenwel geen hoedanigheden die aan christenen voorbehouden zijn. Bij mensen met de uiteenlopendste achtergronden kun je ze tegenkomen als te waarde­ren rudimenten van Gods goede schepping. Op diezelfde manier kan dat dus ook bij christenen het geval zijn.

Maar er kan zich bij ook een opmer­kelijk verschil voordoen. Wie Jezus volgt en daardoor in relatie met de eeuwige God staat, zal zich mogen ontwikkelen in goddelijke liefde en trouw. Die is niet afhankelijk van wederliefde en die verandert niet wanneer de ander ontrouw is. Daarin mogen we Gods beeld dra­gen. Want Hij is onaantastbaar in zijn goede eigenschappen. Voor ons zijn er ergens nog gren­zen. Maar die vervagen meer en meer bij een steeds betere toerus­ting naar het plan van Vader. Aan zijn liefde en trouw komt geen einde. Het in ons ontluikende beeld van de immer goede God, zal uit­groeien tot een daaraan gelijk geko­men zijnde graduatie.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven Door Gert Jan Doornink

Deze rubriek begint met de woorden ‘Geestelijk licht’. Als we deze woorden gebruiken bedoelen we daarmee het ‘geestelijk licht’ dat zich openbaart als Gods Geest, in combinatie met onze geest, gedachten tevoorschijn r brengt die de moeite waard zijn door te geven.

Temidden van het vele surrogaat gees­telijk licht dat de vorst der duisternis produceert, is het ons verlangen dat het volle licht van Gods Geest onze ogen opent (of openhoudt) voor alles wat zich in deze wereld afspeelt en waarmee we dagelijks geconfronteerd worden.

Ook deze keer hebben we met de ver­schillende onderwerpen die aan bod komen, weer de bedoeling daaraan een steentje bij te dragen.

Alles weten maakt niet gelukkig.

Steeds meer mensen worden in onze tijd beheerst door een bepaald soort angst. Het betreft angst voor dingen die kunnen gebeuren maar waarvan helemaal niet vaststaat of ze zullen gebeuren. Bijvoorbeeld de angst om een bepaalde ziekte te krij­gen. Daaraan moesten we denken toen we een artikel lazen van René Steenhorst in De Telegraaf onder de titel: “Kennis maakt machteloos”. Steenhorst merkt op dat de medi­sche wetenschap heel veel van zijn aandacht heeft gericht op de ontwik­kelingen van voorspellende technie­ken die in de tijd kunnen aangeven door welke ziekte iemand uiteinde­lijk getroffen kan worden. “Nu is de mens nog gezond tot het tegendeel bewezen is. Door de snel groeiende kennis over genen en hun eigenschappen gaan we echter toe naar een samenleving waarin ieder mens potentieel ziek is omdat hij al heel vroeg weet, via een bloedtestje, welke kans hij heeft op bepaalde aandoeningen. Moeten we met die ‘vooruitgang’ wel zo blij zijn?” Steenhorst citeert dan de voormalige Groningse huisarts en emeritus hoogleraar sociale geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen, prof. Dr. Doeke Post, die duidelijk niet blij is met deze ontwikkeling. Hij vreest een ‘griezelig leven’ waar­in mensen zich op van alles en nog wat zullen (moeten) laten testen. Zijn uitspraken in een regionale GPD-krant troffen hem.

Genetisch paspoort

Professor Post merkt op: “Iemand met kans op darmkanker zal zich ieder half jaar laten onderzoeken om te kijken of de ziekte zich al open­baart”. Veel mensen zullen zich ongelukkig voelen, denkt Post. “Wat moet je met kennis, dat je volgens jouw ‘genetisch paspoort’ 40% pro­cent kans hebt op een hartaanval? Je kunt wat gezonder gaan leven en meer bewegen, maar verder kun je niet zo gek veel doen, behalve afwachten of die aanval een keer komt. Wat je er vooral mee bereikt, is dat je je patiënt voelt, terwijl niet vaststaat of je ooit een hartaanval zult krijgen. Kennis over kansen op ziekten, maakt gezonde mensen tot patiënten. Ze zullen zich ongelukkig voelen. Angst zal ons handelen bepalen”, verwacht Post. We weten dat angst een slechte raad­gever is en zeker als christenen die­nen we ons te realiseren dat angst uit de verkeerde bron komt. “Vrees niet, geloof alleen!”, was een belang­rijk advies van Jezus. En voor de tijd waarin wij leven zullen we dit advies voor ogen dienen te houden. Natuurlijk hoeven we niet aan struisvogelpolitiek te doen en mogen we dankbaar zijn voor wat de medische wetenschap heeft bereikt en nog zal bereiken, maar anderzijds moeten we niet doorslaan en pri­mair het standpunt voor ogen hou­den dat vertrouwen in de levende God en zijn Zoon, Jezus Christus, de basis is van ons denken, spreken en handelen, dus van ons leven. Dan krijgt angst voor een bepaalde ziekte die ons zou kunnen treffen, ook minder kans om te kunnen infiltreren en ervaren we dat we te allen tijde in Zijn hand veilig geborgen zijn.

Een leven van tevredenheid en geluk

Is het mogelijk een leven te hebben dat voortdurend gekenmerkt wordt door tevredenheid en geluk? Deze vraag zal door velen met twijfel beantwoord worden. Het leven vormt immers een complexe bele­ving van alles waarmee we te maken hebben en bestaat lang niet altijd uit rozengeur en maneschijn. Natuurlijk kent iedereen momenten van intense geluksbeleving, als bijvoorbeeld twee geliefden elkaar leren kennen, als er een kind gebo­ren wordt, als we onverwachte mee­vallers hebben op financieel en aller­lei andere terreinen. Ook zijn er bepaalde perioden in ons leven dat we ons extra gelukkig voelen bijvoor­beeld als alles voor de wind gaat of als we op vakantie zijn, maar conti­nu tevreden en gelukkig zijn, is dat wel mogelijk? Channing Pollock maakte de opmerking: “Geluk is een tussenstation tussen te weinig en te veel”.

Het is goed eens na te gaan wat de basis is van een leven van tevreden­heid en geluk? Voor echte christe­nen is dat hun geloof in Christus.

Zonder Hem had het leven geen zin maar met Hem ervaren wij zeker­heid en geluk. Misschien niet elk moment en onder alle omstandighe­den, maar dit geloof vormt toch zeker de basis waardoor ons leven zin heeft en waardevol is. Daaraan moesten we denken toen wij een themanummer van HP/De Tijd lazen, met als titel: “Hoe maak ik mezelf gelukkig?’ Het onder­schrift luidde: “Onmisbare tips voor een leuker leven”. In het artikel van Annemiek Leclaire geven niet min­der dan zestien therapeuten hun mening over het onderwerp. Opvallend daarbij is dat op geen enkele wijze ‘het geloof’ aan de orde komt en alleen adviezen op het natuurlijke vlak. Men kan opmerken dat men, als het geen christenthera­peuten zijn, ook niet anders kan ver­wachten en dat is natuurlijk ook zo, maar dat hoeft nog niet te betekenen dat alles wat door hen opgemerkt wordt als ‘waardeloos’ van tafel geveegd dient te worden. Dan zouden we voorbijgaan aan het feit dat we ook als christenen te maken heb­ben met het leven van elke dag met zijn ups en downs.

Therapeuten over geluk

We behoren open te staan voor alles wat we van anderen kunnen leren, als we maar voor ogen houden dat het altijd ‘ingekaderd’ dient te zijn in ons leven als christenen. Bovendien hebben vele christenen, die weten wat de basis van hun ‘gelukkig zijn’ is, zich zodanig nega­tief laten beïnvloeden dat van hun ‘geluksbeleving’ en het ’tevredenheidsgevoel’ weinig meer over is. Daardoor is ook hun getuigenis als nieuwe schepping in Christus wei­nig effectief meer. Daarom nemen we nu enkele opmerkingen uit het artikel over waarvan we misschien wat kunnen leren. Volgens de socioloog Ruut Veenhoven zijn er zo’n drieduizend wetenschappelijke onderzoeken naar geluksbeleving geweest en daaruit blijkt dat gelukkige mensen toleranter en vriendelijker zijn dan ongelukkige mensen. “Ze zijn ontvanke­lijker voor andermans verdriet, en steken sneller de helpende hand toe. Ook hebben ze minder behoefte anderen te bekritiseren of schade te berokkenen. Tot zover dus het fabel­tje dat vooral lijdende mensen oog hebben voor de noden van hun medemens.

Volgens het Trimbos-instituut heeft bijna een kwart van de volwassen Nederlanders op dit moment een stemmingsstoornis, zoals een depressie of een angstprobleem. En 41 procent heeft dit een of meerdere keren in zijn leven. Maar volgens Ruut Veenhoven, als ‘geluksonderzoeker’ verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, komen deze stoornissen juist sneller aan het licht in individualistische samenlevingen, omdat mensen hier zo zelfstandig moeten opereren. Deze negatieve stemmingen drukken wel de geluks­beleving, maar wegen uiteindelijk niet op tegen alle voordelen van de meerkeuze-maatschappij. Een fijne huwelijkspartner, een betaalde baan, een goede gezond­heid en geestelijke weerbaarheid: dat, blijkt uit onderzoek, zijn de ken­merken van de gelukkigste Nederlanders.

Daar moet u zelf voor gaan zorgen. Als we de deskundigen mogen gelo­ven, komt u met voldoende nach­trust en een gezond dieet al een heel eind. Vermoeidheid maakt labiel, junkfood speelt een rol bij stem­mingsstoornissen, overgewicht, hart­kwalen en kanker, alle vier oorzaken van veel verdriet.

Even belangrijk als slaap en voeding is een dagelijkse structuur, vooral voor mensen die een moeilijke periode doormaken. Op tijd opstaan, drie keer per dag eten, boodschap­pen doen, opruimen, een activiteit plannen: betrokken blijven bij de maatschappij. Lichaamsbeweging speelt in zo’n dagindeling vanzelfsprekend een voorname rol dagelijks minstens een half uur matig intensieve inspanning, luidt het advies”.

Laten we ook als christenen deze raadgevingen niet in de wind slaan. Juist als christenen hebben we een voorbeeldfunctie te vervullen, De mensen letten niet alleen op ons ‘geestelijk leven’, maar ook en vooral hoe ons gewone dagelijkse leven is, dat wil zeggen hoe ons geloofsleven verweven is met dit leven. Dan zal onze tevredenheids- en geluksbeleving een uitstraling hebben die veel meer effect sorteert dan de geluksbeleving zoals ‘de wereld’ die kent.

Alcohol net zo slecht als roken

De grote en wereldwijde campagne tegen het roken begint langzamer­hand zijn vruchten af te werpen. Velen gaan inzien hoe schadelijk roken voor de gezondheid is en zijn er mee gestopt of zijn van plan dit te doen. Dat gaat vaak met veel strijd gepaard want roken is een verslaving en loskomen van een verslaving, iets wat zich primair heeft vastgezet in ons denken, gaat vaak niet van de ene op de andere dag. Maar waar een wil is, is een weg, geldt ook hier en veelal lukt het, soms met behulp van anderen, uiteindelijk het roken op te geven.

Nu weten wij als christenen dat elke vorm van verslaving een vorm van gebondenheid is, of het nu gokken, drugs, overmatig en ongezond eten of wat dan ook betreft. Dat geldt uiteraard ook voor de verslaving aan alcohol, waaraan wereldwijd jaarlijks ook miljoenen mensen sterven. Volgens een artikel in De Telegraaf, onder de titel ‘Alcohol net zo slecht als roken’, blijkt dat uit nieuw wetenschappelijk onderzoek er wereldwijd zelfs net zoveel mensen overlijden door alcohol als door roken.

“Vooral bij mond-, lever- en borst­kanker, hart- en vaatziekten en lever- cirrose speelt drank een belangrijke rol. Volgens de internationale weten­schappers die hun bevindingen heb­ben gepubliceerd in het gerenom­meerde medische tijdschrift The Lancet is alcohol veel schadelijker dan tot nu toe werd aangenomen. Zo hebben vrouwen die dagelijks één glas wijn, bier of andere alcoho­lische drank drinken al 9 procent meer kans op het krijgen van borst­kanker. Bij het drinken van drie tot zes glazen per dag is dit risico zelfs 41 procent hoger. Het positief beschermende effect van alcohol op het ontstaan van hart­en vaatziekten treedt alleen op bij mensen vanaf middelbare leeftijd met een zeer regelmatig drinkpatroon van een tot twee glazen per dag. Mensen die regelmatig drinken en daarbij af en toe te veel alcohol nuttigen lopen juist grotere kans op het ontstaan van hart- en vaatziek­ten.

Weinig effect

Voorlichting over de risico’s van alcohol hebben volgens de onderzoe­kers weinig effect. Ook in Nederland worden de effecten van voorlichting zwaar overschat, meent Wim van Dalen, directeur van de Stichting Alcoholpreventie (STAP). “Voorlichting is van belang om men­sen bewust te maken van de gevol­gen van alcoholgebruik, maar is geen effectieve methode om overma­tig gebruik terug te dringen”, zegt Van Dalen”.

Tot zover dit artikel, waaraan wij wil­len toevoegen dat het ook voor chris­tenen iets is om over na te denken en eventueel maatregelen te nemen. Toen ongeveer een eeuw geleden in Nederland de zogenaamde ‘pinkster­opwekking’ begon, was het een van­zelfsprekend iets dat echte christe­nen stopten met roken èn drinken. Men was hier heel consequent in. In onze dagen is dit, wat roken betreft, veelal nog het geval, maar over het drinken zijn velen anders gaan denken. Waarom zou wijn en bier verkeerd zijn, als men het met mate gebruikt, is een veel gehoorde opmerking. Daarbij wordt dan het bekende voorbeeld van de bruiloft te Kana aangehaald, waarbij Jezus water in wijn veranderde. Natuurlijk behoeven we elkaar wat dit betreft geen verboden op te leg­gen, maar het is goed om ook eens te denken aan de opmerkingen van Paulus wanneer hij bijvoorbeeld aan de gemeente te Efeze schrijft: “Bedrinkt u niet aan wijn, waarin bandeloosheid is, maar wordt ver­vuld met de Geest” Efeze 5 vers 18 (Ef. 05:18). Verder schrijft Paulus aan zijn medewerker Timoteüs dat diakenen niet verzot moeten zijn op veel wijn 1 Timoteüs 3 vers 8 (1 Tim. 03:08), maar anderzijds geeft hij in dezelfde brief ook het advies “een weinig wijn te gebruiken voor uw voortdurende ongesteldheden” (1 Tim. 5:23).

Het is duidelijk dat we elkaar in dit opzicht geen verboden op behoren te leggen, dat verslaving aan alcohol altijd verkeerd is, en dat we als chris­tenen ook wat eten en drinken betreft op verantwoorde wijze die­nen te leven. We hebben in elk opzicht een voorbeeldfunctie te ver­vullen!

 

Vijf trefwoorden over eenheid door Jildert de Boer

Sleutels tot ware eenheid in de gemeente Deel 2

Aan de hand van sleutelwoorden of trefwoorden willen we het Bijbelse geheim van eenheid tussen christe­nen ontvouwen en praktisch maken.

  1. Liefde

Dit lijkt een “open deur” te zijn, maar het kenmerk, waaraan de men­sen de discipelen zouden kunnen herkennen, is immers de liefde. “Ik geef jullie een nieuw gebod: heb elkaar lief. Zoals Ik jullie heb liefge­had, zo moeten jullie elkaar liefheb­ben. Aan jullie liefde voor elkaar zal iedereen zien dat jullie mijn leer­lingen zijn” Johannes 13 vers 34 en 35 NBV (Joh. 13:34-35). Het wemelt van de verzen over de liefde, zodat we er maar enkele zul­len noemen ter ondersteuning van deze praktische waarheid: “Maak mij dan volmaakt gelukkig door eensge­zind te zijn, een in liefde, en in stre­ven, een van geest” Filippenzen 2 vers 2 (Filip. 02:02); “Zo wil ik hen bemoedigen en hen in liefde bijeenhouden, opdat ze tot volle rijkdom van een allesomvat­tend inzicht komen, tot de kennis van Gods mysterie: Christus, in wie alle schatten van wijsheid en kennis verborgen liggen” Kolossenzen 2 vers 2 en 3 (Kol. 02:02-03). We voegen er nog eens twee kern­achtige uitspraken aan toe: “Houd de onderlinge liefde in stand” Hebreeën 13 vers 1 (Heb. 13:01) en: “alles wat u doet, moet u uit liefde doen” 1 Korinthe 16 vers 14 (1 Kor. 16:14). Voorts: “Wij weten dat we van de dood zijn overgegaan naar het leven omdat we elkaar liefheb­ben. Wie niet liefheeft, blijft in de dood” 1 Johannes 3 vers 14 (1 Joh. 03:14).

Tenslotte een niet mis te verstane tekst: “We hebben dan ook dit gebod van Hem gekregen: wie God lief­heeft, moet ook de ander liefheb­ben” 1 Johannes 4 vers 21 NBV (1 Joh. 04:21). Niet liefheb­ben betekent praktisch gezien niet meteen haat, maar verachting of minachting, neerzien op, Romeinen 14 vers 3 tot en met 10 NBV – (Rom. 14:03-10), in plaats van hoog­achting en de ander uitnemender (belangrijker, NBV) achten dan jezelf Filippenzen 2 vers 3 (Filip. 02:03).

Hoe is het dan mogelijk dat christe­nen elkaar zouden kunnen wegkij­ken of elkaar zelfs aanvliegen? Hetzij in uitbarstingen van woede, of iets fatsoenlijker: door elkaar in de “christelijke pers” te lijf te gaan? Of nog subtieler: door van de ene religieuze samenkomst naar de vol­gende te shoppen, omdat het hen bij de vorige niet bevalt? Liggen hier vaak niet vleselijke motieven aan ten grondslag, al worden die meestal onder een vroom mom bedekt? Is het mogelijk “in liefde” in de hemel bijeen te zijn, terwijl men op aarde elkaar niet “in liefde” wilde ontmoeten, of zelfs de broederban­den welbewust verbrak? Of geloven sommigen in “tussenschotjes” in de heerlijkheid van God? Wat is het dan heerlijk elkaar op aarde de broeder­hand te reiken en liefde betoon te uiten! Geen “lieverig”, sentimenteel gedoe, maar een hartelijke liefde in geest en waarheid!

  1. Vrede

Dat is ook al zo’n overbekend woord

Mensenmassa’s zingen over “vrede op aarde”, wat men slechts voor kerst uitspaarde. Miljoenen christenen geloven in de verzoening door het werk van Jezus Christus op Golgotha, namelijk dat zij niet langer vijanden van God zijn. Door de vergeving van zonden hebben zij vrede met God gekregen Romeinen 5 vers 1 (Rom. 05:01).

Nu is het voluit Gods bedoeling dat die verticale vrede ook horizontaal wordt omgezet. Jezus heeft de muur van vijandschap tussen Joden en heidenen afgebroken en een nieu­we mens geschapen: vrede voor hen die veraf waren en vrede voor hen die dichtbij waren. Dankzij Hem hebben wij allen in één Geest de ’toegang tot de Vader Efeze 2 vers 14 tot en met 18 (Ef. 02:14-18). Hoe zit het dan met alle andere kerkmuren en denominatie-sektarisme? Is dat Gods bedoeling geweest? De vraag stellen is haar (bijna) beantwoorden, maar ik wil me hier voornamelijk beperken tot de plaat­selijke gemeenten. Natuurlijk heeft de boze de vrede tussen christenen geregeld proberen te verstoren of zelfs te roven. Van vrede in het hart naar het stichten van vrede in huwelijk en huis kan al een hele weg zijn en zo is het ook in de gemeente, het huis van God. “Jaag naar vrede met allen en naar de heiliging, zonder welke niemand de Here zal zien” Hebreeën 12 vers 14 (Heb. 12:14). Vervolgens ook met het oog op alle andere mensen buiten de gemeente: “Stel, voor zover het in uw macht hebt, alles in het werk om met alle mensen in vrede te leven” Romeinen 12 vers 18 (Rom. 12:18).

De aanvankelijke vrede in het hart heeft daarom een vervolg nodig, zodat de vrede van Christus kan heersen (regeren), want daar­toe zijn wij geroepen als leden van een lichaam Kolossenzen 3 vers 15 (Kol. 03:15). Niet voor niets sprak de Meester: “zorg dat jul­lie het zout in jezelf niet verliezen en bewaar onder elkander de vrede” Markus 9 vers 50 NBV (Mark. 09:50). Helaas is het smaakmakende en bederfwerende zout in de algemene christenheid heel vaak smakeloos geworden en kon daarom de onderlinge vrede niet bewaard blijven, waardoor er onvrede, wrijvingen, spanningen en botsingen ontstonden, of zelfs gods­dienstoorlogen.

De opdracht van God was echter: “Jaag naar gerechtigheid, naar trouw, naar liefde en vrede met allen die de Here aanroepen uit een rein hart” 2 Timoteüs 2 vers 22b (2 Tim. 02:22b). Reine harten smelten in vrede samen, dat kan niet missen! Zulke harten houden niet vast aan eigen gelijk of eigen sterke mening, maar zoeken vrede met allen die ook een rein hart hebben gekregen, los van partijschappen, die werken van het vlees zijn Galaten 5 vers 20 (Gal. 05:20). De wijsheid van boven is vooreerst rein, vervolgens vreedzaam…” en kort daarna staat: “gerechtigheid is een vrucht die in vrede gezaaid wordt voor hen, die vrede stichten” Jakobus 3 vers 17 en 18 (Jak. 03:17-18).

Wat ook plaatsgreep waren “zoete, lieve, christelijke Gerritje”- praatjes, die noch vlees noch vis bevatten, omdat het zouteloos gepraat inhield van valse profeten met hun “vrede, vrede en geen gevaar” zonder een krachtige oproep tot reiniging van duidelijke zonden. Kortom: een vrede zonder het zwaard van het Woord over alle zonde en tegen elke macht der duisternis! Toch is de werkelijke, goddelijke vrede in alle omstandigheden een haalbare zaak, ondanks de “onrust­stokers”, die demonen heten, zodat we iets geweldigs lezen in 2 Thessalonicenzen 3 vers 16 NBV (2 Thess. 03:16): “Moge de Heer van de vrede zelf u altijd en op elke wijze vrede geven”. Natuurlijk uitte de apostel hier geen vrome wens, maar geloofde hij in de volle realiteit van de kracht van de Heer van de vrede. Die Heer was zijn Vredevorst geworden en dat niet pas in het duizendjarige vrede­rijk, maar hier en nu en dus is het ook mogelijk voor ons!

  1. Kruis

Sommigen beschouwen het kruis als een gepasseerd station en willen vooral maar over de heilige Geest spreken, maar centraal in het evan­gelie staat nog altijd het kruis. Er zijn er op het christelijk erf, die meer denken aan munt en zij probe­ren winst of voordeel uit het evangelie te halen. Dat kan door een welvaartsevangelie, waarbij het lijden uit de boodschap wordt gelicht, maar ook door mensverheerlijking, eerzucht en naam te maken onder een “christelijke” vlag. De geest van manipulatie verslaat vele naïeve christenen, die niet waakzaam zijn, om de geesten te beproeven, die werkzaam zijn en zich voordoen als engelen van het licht. Via trucs en slinkse streken wordt de goedgelovige goegemeente op het verkeerde been gezet. Intimidatie, vleierij en gekonkel heb­ben macht bij een manipulerende geest en de aanstoot en ergernis van het kruis wordt listig omzeild. Regelmatig zien we ook dat het evangelie opgesierd moet worden met manifestaties, show, spektakel, heisa en een perfecte performance, maar dat het kruis over alle vlees ontbreekt.

De boodschap van het kruis predikt niet slechts de vergeving van zonden door Jezus’ bloed, maar verkondigt tevens de dood over de oude mens, dat is over onze oude bestaans- en leefwijze. Als onze belijdenis is: “Met Christus ben ik gekruisigd; ikzelf leef niet meer, maar Christus leeft in mij” Galaten 2 vers 20 NBV (Gal. 02:20), hoe zal het dan gaan in de onderlinge verhoudingen? Dan ben ik er toch achter gekomen dat ikzelf helemaal niet in staat was zo nodig alles te kunnen presteren in het christenle­ventje, integendeel!

Aan het kruis verstomt rumoer, her­rie en trammelant, maar ook de zelf­zucht, de hebzucht, de heerszucht, enzovoort: dat zijn allemaal dingen die afgelegd en in de dood met Christus gegeven mogen en moeten worden. “Want wie Christus Jezus toebehoren, hebben het vlees met zijn hartstochten en begeerten gekruisigd” Galaten 5 vers 24 (Gal. 05:24). Wanneer wij met Christus zijn gestorven (niet alleen juridisch, maar in de praktijk!), geloven we dat we ook met Hem zullen leven (niet als in theorie “nieuwe mensen”, maar als echt vernieuwde mensen!) Romeinen 6 vers 8 en 2 Timoteüs 2 vers 11 (Rom. 06:08 en 2 Tim. 02:11). Op een kerkhof is alles rust en vrede. Daar is geen broeder, die uit­roept: “ik wil geen tweede viool spe­len” en niemand zegt nog: “ik wil niet tot de onderliggende partij behoren”. Het geheim is dat dit geestelijke “kerkhof” (met het beeld: door de doop in de dood!) actueel is in Romeinen 6 en niet na de natuur­lijke dood in de toekomst geplaatst mag worden.

Jaloezie gaat de dood van Christus in, roddelpraatjes kunnen wegster­ven en tegen elkaar op concurreren wordt omgezet in het positieve aan­vullend op elkaar bezig zijn, hoe ver­schillend ieder ook van nature is. Het streven naar machtsposities is in de gemeente van de levende God uit den boze!

Hoe kun je geloven dat je met Christus gekruisigd bent en tegelij­kertijd laat je eigen haan nog koning laten kraaien? Laten wij ,’ deel krijgen aan “spiksplinternieuw”, goddelijk opstandingsleven, dat het nieuwe leven in, met en van Jezus Christus uitleeft. Een uitleven van Zijn leven met alle heerlijke eigenschappen, die de anderen alleen maar goed willen doen en erop uit zijn die anderen te zegenen! Dat is het openbaren van de godde­lijke natuur in groeiende mate, maar deze ontstaat alleen in die mate waarin wij bereid zijn de weg van het kruis te gaan.

Hier gaat het niet om het kruis van Christus dat eens op Golgotha stond, maar of wij bereid zijn ons­zelf te verloochenen, om dagelijks ons kruis op te nemen en Jezus te volgen Lucas 9 vers 23 (Luc. 09:23). Het is niet moeilijk om in liefde, vrede en eenheid samen te leven met mensen, die in Jezus’ naam zichzelf (willen) verloochenen. Dat zijn christenen, die allemaal hun eigen wil opzij zetten, om Gods wil te doen. Want verdeeldheid is tegen Gods wil! Met zo’n edele gezindheid is het goed toeven in de gemeente van de levende God! Zo leren wij bijvoorbeeld de minste te zijn, niet sterk te zijn in onszelf, niet onze persoon op de voorgrond te schuiven, onszelf te buigen in situaties, enzovoort. Zulke gelegen­heden krijgen wij nu juist in de gemeente, maar ook in het gezin, op school of op ons werk.

  1. Woord

Heilig hen dan door de waarheid, Uw woord is waarheid” Johannes 17 vers 17 NBV (Joh. 17:17). Dit lezen we midden in het hogepriesterlijke gebed van Jezus om eenheid. Het is een gebed dat de Vader verhoort Johannes 11 vers 42 (Joh. 11:42). Zonder de krachtige impulsen van het leven­de en blijvende woord van God kan men nooit tot Bijbelse eenheid tus­sen christenen komen. Wie de woor­den van God relativeert, voor verou­derd verklaard, of slechts beschouwt als een mooi toekomstplaatje, doet onrecht aan het gezag van God Zelf. Helaas gaan veel menselijke pogin­gen tot eenheid gepaard met het doen van water in de wijn, dat wil zeggen: allerlei veelal tegenstrijdige mensenmeningen zouden dan de kracht van de woorden van God moeten compenseren. Als men het Bijbelse spoor verlaat, wat voor wijs­heid zou men dan nog hebben? Het hoofdstuk Johannes 17 is vaak misbruikt om te trachten een valse, brede oecumene te ondersteunen. In Johannes 17 vers 6 en 7 (Joh. 17:06-07) lezen we echter onder meer: “Ze hebben uw woord bewaard” en “Ik heb de woor­den die ik van U ontvangen heb aan hen doorgegeven, zij hebben ze aan­vaard…”. Jezus bidt voor allen die door hun verkondiging in Hem gelo­ven Johannes 17 vers 20 (Joh. 17:20).

Een christelijke eenheid, waarbij het Woord van God niet door en door betrouwbaar wordt geacht is een schijneenheid, die geen stand houdt. Onder het motto van de liefde laat men dan de liefde tot de waarheid los. De volgorde is “door ons aan de waarheid te houden en elkaar lief te hebben…” Efeze 4 vers 15 (Ef. 04:15). De waarheid is eenvoudig. Verdeeldheid is door de duivel gezaaid, om het ingewikkeld te maken. Verdeeldheid is uit den boze, met medewerking van men­sen. De duivel is de “diabolos”, de door-elkaar-gooier, die werkt met leugen en “halve waarheden”. Zonder Gods Woord geen eenheid, maar dan uiteraard niet alleen naar de letter. Het Woord is geest en leven. Niettemin is het zoveel moge­lijk gebruiken van Bijbelse uitdruk­kingen belangrijk, want afgeleide theologische termen zijn maar al te vaak op menselijke wijsheid gestoeld. Het doen van het Woord verandert ons leven naar Gods wil. Daarom ontstaat er geen echte een­heid zonder het gehoorzamen van het Woord in de kracht van de heili­ge Geest! De weg van gehoorzaam­heid leidt tot eenheid! Het hebben of zeggen van woorden van God is vers 1, maar het doen ernaar is vers 2. En alleen dat laatste voert naar pure, Bijbelse eenheid.

  1. Geest

De kracht van de mens schiet tekort, om -ook al is het wensen aanwezig ­tot eenheid tussen christenen te komen. De Geest van God -Zijn hei­lige Geest- is absoluut nodig om eenheid te bewaren. Efeze 4 vers 3 (Ef. 04:03) spreekt over: “u te beijveren de een­heid des Geestes te bewaren door de band des vredes”.

Hoeveel christenen hebben wel niet de heilige Geest ontvangen? Toch blijkt het in de praktijk beslist onvol­doende te zijn tot blijvende eenheid, als wij ons niet steeds opnieuw ernaar uitstrekken om vervuld te worden met de heilige Geest Efeze 5 vers 18 (Ef. 05:18). Hoeveel christenen hebben niet samen, eenparig om de volheid van de heilige Geest gebeden en zijn later -ondanks al die bidstonden met elkaar- toch weer uit elkaar gegaan, omdat ze onenigheid kregen? Veel christenen dienen zich bewust te worden van een weg die volgt op de doop in heilige Geest, namelijk het gaan gehoorzamen aan die Geest tot heiliging 1 Petrus 1 vers 2 en 2 Thessalonicenzen 2 vers 13 (1 Petr. 01:02 en

2 Thess. 02:13), of anders gezegd door te wan­delen in de Geest niet voldoen aan het begeren van het vlees en het door de Geest het spoor te houden Galaten 5 vers 16 tot en met 25 (Gal. 05:16-25). Dat spoor wordt gevormd door de wetten van de Geest in het hart en in het verstand Hebreeën 8 vers 10 en Hebreeën 10 vers 16 (Heb. 08:10 en Heb. 10:16).

Het stempel van de heilige Geest, die ons beloofd is, is een voorschot op onze erfenis Efeze 1 vers 13 en 14 NBV (Ef. 01:13-14). De doop in de Geest is daarom een startkapitaal, geen doel in zichzelf, maar een voorschot om deel te kun­nen krijgen aan de volle erfenis van God. Het doel luidt dan ook: “opdat u zult volstromen met Gods volko­menheid” Efeze 3 vers 19 (Ef. 03:19). Nou en of dat eenheid zal openbaren! Velen willen graag in de Geest teke­nen en wonderen doen of ervaren, maar misschien zijn zij iets belang­rijks vergeten, namelijk: “indien gij door de Geest de werkingen van het lichaam doodt, dan zult gij leven. Want allen die door de Geest van God geleid worden, zijn zonen van God”.

De weg naar geestelijk zoonschap loopt via de goede strijd van het geloof! Maar in die richting geleid worden, is bij velen niet populair, vandaar dat men soms liever vlucht in geestelijk entertainment, vooral een “goed gevoel” hebben en veel uiterlijke tamtam, in plaats van de gehele wapenrusting van God aan te doen, om geestelijk strijd in de hemelse gewesten te leveren. Zonder strijd is er geen overwinning en zonder het tevoorschijn komen van overwinningsleven is eenheid tussen (vleselijke) christenen onmo­gelijk! Een van Geest zijn is het begin, om de weg te gaan naar het doel: de eenheid des geloofs berei­ken, de mannelijke rijpheid Efeze 4 vers 13 (Ef. 04:13). Op een andere plaats zegt de Schrift: “Een van zin en een van gevoelen” 1 Korinthe 1 vers 10 (1 Kor. 01:10). Dat is een veel diepere eenheid, dan alleen samen de Geest te hebben ontvan­gen als fundament voor geestelijke groei.

Zonder die kracht van de Geest van God is eenheid tussen christenen mensonmogelijk!

(Wordt vervolgd)

 

De chrysalis en de mier door Duurt Sikkens (verhaal)

Dit verhaal kan het beste omschreven worden als een ‘parafabel’. Het houdt namelijk het midden tussen een fabel en een parabel, ’t Gaat natuurlijk om de essentie van het verhaal, waar­bij wij hopen dat u deze zult ontdek­ken… (-red.).

Het liep tegen het einde van de lente.

Op de grond van een kleine, ommuurde tuin scharrelde een mier druk heen en weer over de droge aardkluiten. Toen hij onderaan de grijze muur kwam keek hij op en zag boven zich, onder tegen een rode dakpan, een donker ding hangen. De bezige, rusteloze mier pau­zeerde een ogenblik en keek naar het vormeloze voorwerp. Zijn nieuwsgierigheid was gewekt. Hij rende omhoog door de voegen en raakte het grote ding met zijn voor­pootjes aan.

Even trok er een trilling door de vormloze klomp, hij bewoog lang­zaam wat heen en weer en een sla­perige stem klonk: “Wie verstoort daar mijn rust?”

Verbaasd keek de mier en zei: “Wie mag jij dan wel zijn?” Het ding antwoordde: ‘ik ben Chrysalis”.

“Wel een erg mooie naam voor zo’n lelijk ding”, zei de mier en hij ver­volgde: “Jij zult dus wel niet veel bij­zonders wezen… trouwens, zou je niet es wakker worden? Dat hangt daar als een bruine klont terwijl er zoveel te doen is in de wereld!” “Zo, zo”, was het antwoord. “En wat is er dan te doen?” Ja, doén”, merkte de mier gepikeerd op, “maar jij weet natuurlijk niet wat dat is… Doen is bezig zijn, weet je”. “En waarom?” vroeg de chrysalis, die doodstil bleef hangen. “Waaróm?!” antwoordde de mier. “Er moet van alles gedaan worden! De wereld draait niet voor niks rond!” “Oh nee? Nou, maar wat doé jij dan allemaal?” vroeg de chrysalis. “Werken”, antwoordde de mier. ‘ik ben een van de bezigste arbeiders van de schepping. Ik hang nooit rond, ik staak nooit, ik werk con­stant. Vóór zonsopgang begin ik al en ik ga pas slapen -wat jij kennelijk de godganse dag doet- als mijn werk is gedaan”.

Verbaasd vroeg de chrysalis: “Waarom doe je dat allemaal?” “Het is mijn plicht”, sprak de mier trots. “En het is heerlijk te weten dat ik hiermee de zaak draaiende hou. Ik dien er mijn grote Schepper mee”.

“Juist ja”, zei de chrysalis. “En dus scharrel je graag overal rond, links en rechts heen en weer hollend”. Hij wachtte even en zei toen: “Hou je van actie?”

‘ik hou er zielsveel van”, zei de mier. “Het is mijn lust en mijn leven”.

“Waarom ben je er dan zo trots op?” grinnikte de chrysalis. “Als je er zo veel van houdt heb je toch gewoon de hele dag lol in je werk?” “Eh… jaja”, haastte de mier zich te zeggen”, maar boven alles is het mijn levensopdracht, de zin van mijn bestaan”, voegde hij er ietwat zwaarwichtig aan toe. “Tjonge jonge’, mompelde de chrysa­lis. “Afijn, in mijn vorig leven heb ik al genoeg gelopen en gevreten, maar daar heb ik mee gekapt”. Hij gaapte eens. “Nu lig ik hier rustig en stil. En dat is nou de zin van mijn bestaan”.

“Smoesjes!” schreeuwde de mier die nou toch werkelijk een beetje kwaad werd. ‘”t Is gewoon een excuus voor ‘ je luiheid. Er is geen schepsel in deze wereld geboren om maar een beetje stil in de zon te liggen niksen onder een dakpan!” De chrysalis lachte en zei: “Hoe weet jij dat nou?”

“Lijkt me logisch”, antwoordde de mier, een beetje gepikeerd. “Want als je het niet druk hebt met van alles en nog wat kun je net zo goed dood zijn”.

“Wat je zegt”, glimlachte de chrysa­lis, “maar je weet echt niet alles. Kijk, jij rent rond omdat je dat ken­nelijk moet en je doet ongetwijfeld prachtig werk, maar ik lig hier omdat het moet. In mij gebeurt iets in complete rust”. Hoe haal het in je kleine hersens!” riep de mier. Hij begon te stotteren van kwaadheid: “Je bent drie keer niks! En dan die stomme naam van je: Chrysalis. Ha! Wat stelt dat nou eenmaal voor!”

“Die naam betekent ‘goud'”, mom­pelde de chrysalis. De mier had het niet meer. “Nou, mier”, vervolgde de chrysalis, “hou nou maar op. Je tong is net zo snel als je poten en ik… word… daar… zo… moe van. Wil je nu weg­gaan? Ik wil graag slapen!” “Slapen”, sneerde de mier. Is er iets wat er gebeurt, misschien, als je slaapt? Hé?”

“Zeker, antwoordde de chrysalis. “Oh vast, zei de mier, “lig je te bid­den of zo?”

“Zoiets”, zei de chrysalis, “maar eigenlijk droom ik”.

“Tuurlijk joh”, zei de mier. “En levert dat nog wat op? Rare klont, ga toch

op het dak zitten”.

“Ik ben ónder dak”, zei de chrysalis, “het is zelfs mijn hangplek. Maar

om je te helpen zal ik je vertellen wat ik doe. Weet je, ik droom over

schoonheid”.

“Ach ja, natuurlijk”, gromde de mier die rood begon aan te lopen. “Dat moet jij nodig doen, want je bent zo lelijk als een opgerold blad, ‘k had het zelf kunnen bedenken”. “En toch droom ik over schoon­heid”, fluisterde de chrysalis en het was alsof hij de mier helemaal niet meer zag staan. “Ik droomde dat ik uit mijn donkere kamertje kwam en het gouden licht tegemoet vloog. Ik had vleugels en die spreidden zich en door het zonlicht kregen ze alle kleuren van de regenboog”. Hij zweeg.

“Jij bent knéttergek!’ raasde de mier. De chrysalis antwoordde niet. De mier draaide zich om en beende naar beneden langs de oude grijze muur. “Tjonge jonge, wat een zeld­zaam stom beest”, foeterde hij en even later draafde hij weer van hot naar her over de tuingrond: druk- druk-druk.

De dagen gingen voorbij. Soms keek de mier nog wel eens omhoog naar de rode dakpan, maar nog altijd hing daar die vormeloze figuur.

“Je droomt maar mooi een eind weg”, mompelde hij dan. “Niksnut, loser! Vlieg toch op met je gouden vleugels…”

En toen, op een dag, ging de mier weer eens naar boven om te zien of hij gelijk had gekregen. Tot zijn grote verbazing was er alleen maar een bruin, leeg omhulseltje te zien.

“Zie je nou wel”, zei de mier tevre­den. “Geen inhoud!” Plotseling hoorde hij gegiechel; boven zijn hoofd. Hij keek op en op de dakpan zat een schitterende vlinder zich te koesteren in de zon. “Eh, zei u iets?” vroeg de mier beleefd, helemaal onder de indruk van het prachtige wezen daar boven. “Ja, ik zei ‘goeie morgen”‘, lachte de vlinder.

“Ook goeiemorgen”, stamelde de mier. “Eh, kennen wij elkaar?” “Ik dacht dat jij alles zo goed wist, toch?” grinnikte de vlinder. “Nou, alles”, zei de mier nederig, “maar het is mij een eer om met u kennis te maken. Hebben we elkaar eerder ontmoet dan? “Ja”, zei de vlinder. “We hadden toen een gesprek over jouw en mijn opvattingen over werk en zo. En we hadden het over mijn dromen, weet je nog?”

De mier keek hem met uitpuilende oogjes aan. “Ben jij soms die… eh… chrysalis dan?

“Ja”, was het antwoord. “De meeste mensen noemen dat een ‘pop'” Hij zweeg even en zei toen; “Ik ben ontpopt”.

“Jemig”, zei de mier en wierp nog eens een verwonderde blik op het lege omhulsel dat als een dor blaadje in de wind schommelde. “Dat was ik en dat was ik, eigenlijk”, zei de vlinder en hij spreidde zijn prachtige, glinsterende vleugels en vloog in oogverblindende kleuren het zonlicht tegemoet. Stomverbaasd keek de mier hem na en mopperde: “Dat zulke prachtige schepsels zó kunnen liegen, dat gelóóf je toch niet?” En hij scharrelde weer langs de grij­ze muur naar zijn eigen vertrouwde aarde.

Voetnoten:

Bewerkt naar een Engels gegeven.

‘Chrysalis” – vlinderpop (chrusos) (Gr) = ‘goud’.

Psyche (Gr) = ziel; adem; vlinder.

 

De praktijk van het priesterschap Door Wim te Dorsthorst

Het nieuwtestamentisch priester­schap heeft helemaal niets te maken met status of aanzien of priester zijn op grond van theologische studies en wijdingen door mensen en spe­ciale kleding. Het is een zaak van het hart en een ingaan op de roe­ping van de Heer. (Zie het artikel: ‘Een koninkrijk van priesters’ in ons vorige nummer).

Al het oude, zichtbare, in een aardse stad in een land op aarde, een tem­pel van aardse materialen met daar­in een priesterschap naar vleselijke afkomst, heeft zijn geestelijke ver­vulling gekregen. Het zichtbare was niet de werkelijkheid, het was slechts een schaduw of een afbeel­ding van de geestelijke werkelijkheid in Christus, zie bijv. Hebreeën 9 vers 1 tot en met 10 (Heb. 09:01-10). Alles heeft in Jezus Christus zijn vervulling gevonden, en dat geldt ook de hele offerdienst waar de oud­testamentische priesters voortdu­rend mee bezig waren. Nu noemt Petrus twee hoofdtaken van het priesterschap en wel in vers vijf: “Tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus”, en in vers negen: “om de grote daden te verkondigen van Hem, Die u uit de duisternis geroe­pen heeft tot Zijn wonderbaar licht”. Dit heeft dus te maken met het bezig zijn in ons dagelijks leven; priesterschap in de praktijk van ons leven!

Van het oudtestamentisch priester­schap lezen we: “Toen zonderde de Here de stam der Levieten af om de ark van het verbond des Heren te dragen, voor de Here te staan om Hem te dienen, en in Zijn naam te zegenen tot op deze dag” Deuteronomium 10 vers 8 (Deut. 10:08).

De hele taak van het oudtestamen­tisch priesterschap was dienstbaar zijn aan God en het volk. ‘Voor de Here te staan om Hem te dienen’! Zij waren Zijn dienst­knechten.

Dat geldt eveneens voor het nieuw­testamentisch priesterschap. Dienstknechten van God en Jezus Christus zijn: medearbeiders Gods in Zijn plan met mensen. Dit zien we heel duidelijk in het leven van de Heer Jezus. Hij diende God door goed te doen aan de men­sen zonder eigenbelang. Daartoe had God Hem met de heilige Geest gezalfd: “De Geest des Heren is op Mij, daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft, om aan armen het evangelie te brengen; en Hij heeft Mij gezon­den

om aan gevangenen loslating te ver­kondigen en aan blinden het gezicht, om verbrokenen heen te zenden in vrijheid, om te verkondi­gen het aangename jaar des Heren” Lucas 4 vers 18 en 19 (Luc. 04:18-19).

Hij diende Zijn Vader met deze zal­ving met eerbied en ontzag. Zijn devies was: “Zie hier ben Ik om Uw wil, o God, te doen”! Hij is ons hier­in tot een groot voorbeeld! Om de gemeente, maar ook de schepping, naar de wil van God te

dienen met de genade-gaven die een ieder ontvangen heeft, is de verma­ning van Paulus in Romeinen 12 vers 1 (Rom. 12:01): ‘ik vermaan u dan, broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgeval­lig offer: dit is uw redelijke ere­dienst”.

Met uw lichaam wordt hier de hele mens bedoeld, met al z’n schitteren­de gaven en mogelijkheden. “Verheerlijkt dan God met uw lichaam” 1 Korinthe 6 vers 20 (1 Kor. 6:20). Niet een geslacht dier die jouw plaats inneemt, maar jezelf als een levend offer door Jezus Christus, en als een heilig offer door de Geest en ‘de waarheid.

Dat is niet meer dan redelijk als je bedenkt hoe groot de barmhartighe­den en de genade van God zijn, waar je deel aan hebt gekregen. Paulus herinnert hiermee aan de Israëliet die met een dier, wat hem misschien wel heel dierbaar was, naar de tempel ging om dat als een vrijwillig brandoffer, als een gave, te offeren, waarin hij zichzelf helemaal toewijdde aan God om er voor Hem te zijn. Van dit offer mocht door de priesters niets gegeten worden, het ging op het altaar geheel in rook op, God tot een welriekende reuk. Wat Paulus hier schrijft in Romeinen 8 vers 1 (Rom. 08:01) is de geestelijke vervulling van dit vrijwillige bran­doffer. Dit is een zeer belangrijk geestelijk offer en vormt de basis voor het hele dienende priester­schap; totale vrijwillige overgave aan God en Jezus Christus, zonder eigenbelang.

Van de Heer Jezus lezen we: “Dat Hij uit liefde voor ons Zich overge­geven heeft als offergave en slachtoffer, Gode tot een welriekende reuk” Efeze 5 vers 2 (Ef. 05:02). Hiermee wordt niet alleen Zijn kruisdood bedoeld, maar zeker ook Zijn hele dienende leven. Om van de gemeente priesters voor God te maken, heeft dit de hoogste prioriteit van de Heer om déze gezindheid in Zijn volk aan te bren­gen.

“Daarvoor geeft Hij aan de gemeen­te apostelen, profeten, herders, lera­ren en evangelisten, om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon” Efeze 4 vers 11 en 12 (Ef. 04:11-12). Dienstbaarheid, het is de basis voor het hele dienende priesterschap, en een geestelijk offer wat God welge­vallig is door Jezus Christus. Aller dienaar willen zijn! Duidelijk is dus dat dit geleerd moet worden in de gemeente, maar zeker ook in het leven van alledag in alle voorkomende leef- en werk-situaties.

Zegenen in Zijn Naam

In Deuteronomium 10 vers 8 (Deut. 10:08) lezen we als taak van de priesters: “Om in Zijn Naam te zegenen”. Zegenen is een priesterlijke taak, óók in het Nieuwe Testament. Het is een groot voorrecht als men door God gezegend wordt en misschien nog groter voorrecht als men in Zijn Naam zegenen mag. Als priester ben je op dat moment een verbin­ding tussen God en de mens die gezegend wordt. Eigenlijk kan alleen God, de Schepper van alles wat is, zegenen, maar Hij wil Zijn kracht en Zijn Naam delegeren aan een volk wat Hem heel bijzonder toebe­hoort. Zegenen is de mens verbin­den met de kracht van God en te voorschijn roepen wat God er in de kiem in heeft gelegd. Dat kan zijn voor het vervullen van een bepaalde taak. Maar ook talloze andere zaken die tot welzijn zijn van de mens, zoals bijvoorbeeld genezing. Maar ook, dat in de mens tot ontwikkeling mag komen wat God er in gelegd heeft of er mee bedoeld. Zo heeft God in Adam en Eva het vermogen gelegd om zich voort te kunnen planten, tóch spreekt God een zegen over hen uit en zegt daar­in: “Weest vruchtbaar en wordt tal­rijk; vervult de aarde en onderwerpt haar” Genesis 1 vers 28a (Gen. 01:28a).

Door deze zegen van God werd dat schitterende vermogen als het ware

geactiveerd en verbonden met Gods scheppingskracht en functioneert

het tot op de dag van vandaag. In die zegen ligt tevens een opdracht van

God om te handelen.

Ik geloof dat dit een heel belangrijk gegeven is bij het nadenken over

zegenen.

Jacob zegent zijn zonen en hij spreekt over hen uit wat hij profe­tisch over een ieder waarneemt. Hij roept het als het ware te voorschijn en geeft opdracht er naar te gaan handelen.

Vóór de Heer Jezus weg­gaat zegent Hij de apostelen tot het uitvoeren van de taak waartoe Hij hen bekwaam gemaakt heeft Lucas 24 vers 50 (Luc. 24:50).

Zo is er veel, heel veel, te leren over de geestelijke betekenis van het zegenen in Zijn Naam. Heel belangrijk is, er op te letten hoe je je mond gebruikt als priester, wat je over een ander uitspreekt. Jacobus zegt: “Uit dezelfde mond komt zegening en vervloeking voort.

Dit moet, mijn broeders, niet zo zijn” Jakobus 3 vers 10 (Jak. 03:10).

Wij kennen ook de zegen waarbij de Naam van God over het volk wordt uitgeroepen en met een ieder van het volk meegaat in z’n gewone dagelijkse leven.

In het Oude Testament is dat Numeri 6 vers 24 tot en met 27 (Num. 06:24-27): “De Here zegene u en behoede u; de Here doe zijn aan­gezicht over u lichten en zij u gena­dig; de Here verheffe zijn aangezicht over u en geve u vrede. Zo zullen zij mijn naam op de Israëlieten leggen, en Ik zal hen zegenen”. In het Nieuwe Testament is dat 2 Korinthe 13 vers 13 (2 Kor. 13:13): “De genade des Heren Jezus Christus, en de liefde Gods, en de gemeenschap des Heiligen Geestes zij met u allen”. Een heel belangrijk iets voor het volk van God als dit in geloof en met eer­bied gebeurt.

Deze prachtige priesterlijke taak mag geleerd worden in de gemeen­te, maar zeker ook in de praktijk van het leven. Als ouders in het gezin, als priesters voor de stad waar je woont en voor het land, enz. Belangrijk hierbij is te beseffen dat het zegenen en het verlangen om te zegenen voort moet komen uit een rein hart, vanuit de gemeenschap met God en Jezus Christus, anders zijn het loze woorden. God wil de gemeente als een uitver­koren geslacht, als een koninklijk priesterschap, als een heilige natie, als een volk Hem ten eigendom, stellen tot licht en zegen voor alle mensen en de hele schepping.

Aanbidding

De Levitische priesters moesten God dagelijks dienen door het brengen van reukoffers op het gouden altaar, vóór het heilige der heiligen waar God troonde.

Er staat van in Deuteronomium 33 vers 10 (Deut. 33:10): “Zij doen reukwerk in Uw neus opstijgen”. Dit was niet zomaar profaan reukwerk wat door jan en alleman gebruikt werd, nee, het moest exact volgens Gods recept bereid worden, het was allerheiligst en het mocht enkel gebracht worden voor God op het gouden altaar zie Exodus 30 vers 34 tot en met 38 (Ex. 30:34-38).

Ook dit heeft zijn geestelijke vervul­ling gekregen in Jezus Christus. Het reukoffer wat de priesters brachten op het gouden altaar was zinnebeel­dig voor de gebeden der heiligen. In Openbaring 5 vers 8 (Openb. 05:08) lezen we: “En toen het de boekrol nam, wierpen de vier dieren en de vierentwintig oud­sten zich voor het Lam neder, heb­bende elk een citer en gouden schalen, vol reukwerk; dit zijn de gebeden der heiligen ” zie ook Openbaring 8 vers 3 en 4 (Openb. 08:03-04).

Nu, in het Nieuwe Verbond, heeft God óók een recept gegeven! De Heer Jezus leert dat de Vader zoekt naar aanbidders ‘in Geest en in waarheid’.

Dat wil zeggen op een geestelijke wijze in de volle kennis van de open­baring van de Vader in de hemel. Hij zegt er bij dat dat de waarachtige aanbidders zijn Johannes 4 vers 23 en 24 (Joh. 04:23-24). Die brengen hun gebeden als zuiver, onvermengd reukwerk voor het aan­gezicht van God. Dit bidden heeft niets te maken met religiositeit of gewoonte gebeden, maar het zal voortkomen uit een waarachtig hart en een mond die heilig is en waarheid spreekt vanuit een kennen van God. God wil dat de priesters Hem kennen. Tegen het oude volk zegt God al: “Om Mijn liefde en trouw heeft de Here u met een sterke hand uitgeleid en u verlost uit het dienst­huis, uit de macht van Farao, de koning van Egypte, opdat (met het doel dat) gij zoudt weten, dat de Here, uw God, de enige God is, de trouwe God, die het verbond en de goedertierenheid houdt jegens wie Hem liefhebben en zijn geboden onderhouden Deuteronomium 7 vers 7 tot en met 9 (Deut. 07:07-09). Het Nieuwtestamentisch priestervolk zal God kennen door Jezus Christus en in waarheid en waarachtigheid Zijn Naam uitroepen in de hemel en op aarde. Dit is een hele belangrijke priesterdienst waar veel van afhangt in de voortgang van Gods heils handelen. De Hebreeën-schrijver die zoveel van de oude tempeldienst overzet naar het nieuwe verbond zegt dan: “Laten wij dan door Hem (door Jezus Christus) Gode voortdurend een lofoffer brengen, namelijk de vrucht onzer lippen, die Zijn naam belijden” Hebreeën 13 vers 15 (Heb. 13:15). Dus niet twee maal per dag zoals in de tempeldienst, maar ‘voortdurend’!

De psalmist zegt: “Laat mijn gebed als reukoffer voor uw aangezicht staan, het opheffen van mijn handen als avondoffer” Psalm 141 vers 2 (Ps. 141:002). Ook dit onderdeel van het priester­schap zal geleerd dienen te worden, want de Vader zoekt zulke aanbidders!

Priesterlijke taken

Natuurlijk zijn er nog wel meer geestelijke offers te noemen die God welgevallig zijn door Jezus Christus. Zo is voorbede doen ook zo’n priesterdienst en wat is er niet een voor­bede nodig! God geeft zelfs opdracht om voorbede te doen voor de over­heid. Paulus zegt in Efeze 6 vers 18 tot en met 20 (Ef. 06:18-20): “En bidt daarbij met aanhoudend bidden en smeken bij elke gelegenheid in de Geest, daartoe wakende met alle volharding en smeking voor alle heiligen; ook voor mij, dat mij bij het openen van mijn mond het woord geschonken worde, om vrij­moedig het geheimenis van het evangelie bekend te maken, waar­voor ik een gezant ben in ketenen. Dan zal ik daartoe vrijmoedig kun­nen optreden, zoals ik behoor te spreken”.

Een onbegrensde opdracht om voor­bede te doen! Middelaar zijn, in de ruimste zin van het woord; tussen­beide treden, pleiten bij God voor iemand of voor een zaak, op de bres staan, enz. Jesaja 59 vers 16 (Jes. 59:16) beschrijft dat God zich ontzette, vol verbijstering was, toen Hij zag dat niemand tus­senbeide trad. Zie ook Ezechiël 22 vers 30 (Ez. 22:30). Paulus schrijft dat God ons het woord der verzoening heeft toevertrouwd 2 Korinthe 5 vers 19b (2 Kor. 05:19b), en dat wij zullen moeten leren elkander te vergeven, zoals God in Christus ons ver­geving geschonken heeft Efeze 4 vers 32b (Ef. 04:32b). Dat is dus totaal, radicaal en zonder er ooit op terug te komen!! Als wij priesters willen zijn voor God, als wij willen staan voor zijn Aangezicht, dan zullen wij dit ten diepste moeten leren; elkander ver­geven en verzoening doen.

Uitverkoren geslacht

In vers negen schrijft Petrus over de zeer verheven plaats van het nieuwtestamentische priestervolk: “Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom”.

Ongeacht welke nationaliteit, Jood of heiden, zij behoren allen, zonder enig onderscheid, tot een ‘uitverko­ren geslacht’! Allemaal geboren uit onvergankelijk zaad, door het leven­de en blijvende Woord van God. Allemaal kinderen van de- zelfde Vader; één geslacht! 1 Petrus 1 vers 23 (1 Petr. 01:23). God zelf plaatst de gemeente op een hemelse hoogte, niet behorende tot de geschapen, stoffelijke wereld.

Niet van deze schepping, maar het hemelse heiligdom, de ware taberna­kel, die de Here opgericht heeft, en niet een mens, zie Hebreeen 11 vers 11 en Hebreeen 8 vers 1 en 2 (Heb. 11:11 en Heb. 08:01-02). Zó verheven wordt er over geschreven!

Zijn getuigen zijn

En dan vervolgt de apostel met: “Om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroe­pen heeft tot zijn wonderbaar licht”. Dat woord voor ‘daden’ is in het Grieks ‘Aretas’ en betekent: “Deugd in gedrag blijkende”, ook: “voortref­felijkheid”.

Dit priestervolk zal, als een volk God ten eigendom, staan voor zijn Aangezicht als Zijn dienstknecht, om van Hem te getuigen in deze duistere wereld.

Alleen dit koninklijke priestervolk kan vanuit een diepe hart kennis op waarachtige wijze getuigen en spre­ken van Gods grote daden, voortko­mend uit Zijn heilig wezen; in waar­heid Zijn Naam uitroepen in de hemel en op aarde. Dit is een hele belangrijke priesterdienst waar veel van afhangt in de voortgang van Gods heils handelen. En dat de priesterlijke taak niet ophoudt bij het sterven of bij deze bedeling zegt Openbaring 20 vers 6 (Openb. 20:06) heel duidelijk: “Zalig en heilig is hij, die deel heeft aan de eerste opstan­ding: over hen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en van Christus zijn en zij zullen met Hem als koningen heersen, die duizend jaren”.

Ik heb hier enkele dingen geschre­ven over het priesterschap in de praktijk van ons leven. Er is veel meer van te zeggen. Lees en bestu­deer al biddende wat God er alle­maal van op heeft laten schrijven in Zijn Woord. Het zal je leven zeer verrijken!

 

De spirituele wereld door Gert Jan Doornink

Het bekende spreekwoord: ‘Het is niet alles goud wat er blinkt’, is zeker van toepassing op veel wat vanuit de spirituele (geestelijke) wereld tot ons komt. En dat is heel wat, als we alleen al denken aan allerlei spirituele programma’s voor radio en televisie, al of niet als zodanig aangekondigd. Daarnaast de vele artikelen in bladen en tijdschriften. Sommige tijdschrif­ten hebben zelfs uitsluitend een spirituele inhoud.

Woorden als spiritus, spiritualiteit en spiritueel zijn gemeengoed geworden, zonder dat men er vaak bij nadenkt uit welke bron de gedachten en ideeën die gelanceerd worden afkomstig zijn. Nu kan men dit van niet-christenen ook niet verwach­ten, maar als christenen dienen we op onze hoede te zijn dat we niet in een invloedssfeer terechtkomen die rechtstreeks wordt beïnvloed door de vorst der duisternis.

Dit zal zeker ook niet gebeuren als we weten dat onze plaats met Christus in de geestelijke wereld is. Paulus noemt het ‘hemelse gewesten’ (NBV: ‘hemelsferen’). En Gods Geest maakt ons er op attent wanneer we met een verkeerde geest te maken hebben. Onze plaats in de geestelijke wereld is een andere plaats dan die de vijand inneemt. Het is de plaats die rechtstreeks is verbonden met de levende God en Zijn positieve denk- en leefwereld.

De plaats die de vijand in de geestelijke wereld inneemt is in feite onterecht, dat wil zeggen hij hoort er niet thuis, hij is bij wijze van spreken ingebroken. De geestelijke wereld van God bestaat uit enkel licht, waarheid en liefde, om maar een paar facetten te noemen en daar hoort de vorst der duisternis met zijn leugen, haat en duistere praktijken, niet thuis. Daarom heeft de duisternis ook geen enkel recht om het licht te verdrijven, al stelt hij alles in het werk daartoe. Dat deze inbreker uiteindelijk ook niet het laatste woord heeft, heeft Jezus als eerstgeboren zoon van Gods al laten zien door hem als eerste te overwinnen. Maar ook wij die in zijn voetstappen volgen, gaan dit meer en meer leren. En welke misleiding zich dan ook aandient, ook in allerlei subtiele vormen van spiritualiteit, wij gaan het onderkennen en geven hem geen kans meer daardoor ons leven negatief te beïnvloeden. Wat een heerlijkheid dat we ook in dit opzicht mogen ervaren dat de groei naar het volwassen zoonschap doorgaat!

 

Eigendom van de Heer door Cees Maliepaard

“Van de Heer is de aarde en alles wat daar leeft, de wereld en wie haar bewonen” Psalm 24 vers 1 NBV (Ps. 024:001).

Ieder mens is volgens de psalmdich­ter het eigendom van de Heer. Dat is terecht zo gesteld, want er is geen mens die niet tot Gods schepping behoort. Zelfs de grootste godlooche­naar is het rechtmatig eigendom van de eeuwige God. Hij heeft evenwel niet alle mensen in bezit – de duivel heeft er heel wat van Hem geroofd.

Het verjaart niet

Wanneer hier in Nederland iemand een schilderij steelt, wordt hij op dat moment de bezitter ervan. Als het kunstwerk uit privébezit gestolen wordt, blijft de bestolene de eerste twintig jaar wel de eigenaar. Daarna verjaart het eigendomsrecht en mag de onrechtmatige bezitter zich vanaf dat moment de rechtmatige eigenaar noemen. Bij een diefstal van open­baar kunstbezit geldt daarvoor een termijn van dertig jaar. Gods eigendomsrecht op de mens verjaart niet zo gauw! De duivel is nog steeds de dief, de moordenaar en de rover – hoe lang hij de betrok­ken mens ook al in bezit mag heb­ben. Zelfs de fanatiekste satan aanbidder is nog altijd van origine een deel van Gods oorspronkelijk goede schepping. Wordt zo iemand nim­mer het eigendom van Satan? Jawel, maar niet eerder dan wanneer de Heer het laatste oordeel uitgespro­ken heeft. Voordat dit plaats zal vin­den, wordt ieder mens instaat gesteld in vrijheid z’n keus te bepa­len. Wie zich dan nog aan de vorst van de duisternis blijft toevertrou­wen, wordt vanaf dat moment Satans onvervreemdbaar eigendom. Niet eerder. Wanneer de duivel heden ten dage mensen onder druk zet en hun tracht duidelijk te maken dat hij een terechte claim op hen heeft, is hij slechts op de ons welbekende wijze bezig met intimidatie. Hij is zo ver­weven met leugen en bedrog, dat hij gewoon niet meer kan bedenken wat waarheid is… zelfs al zou hij dat pro­beren!

De berg van de Heer bestijgen

De toppen van het hooggebergte beklimmen is beslist geen sinecure. Daar komt wel het een ander bij kij­ken. Het is een in meer dan één opzicht zware klus, die bij het hoger­op komen steeds zwaarder pleegt te worden. De lucht wordt daar immers al ijler en ijler, en dus gaat zeker bij een inspannende bezigheid als de klim naar de top, zelfs het ademhalen hoe langer hoe moeilijker. En de hoogten van de te trotse­ren berg van de Heer zullen niet onderschat mogen worden, want deze wordt immers genoemd ‘de hoogste van de bergen’. Het is maar goed dat het om een geestelijk gegeven gaat, zodat niemand over een optimale lichamelij­ke conditie hoeft te beschikken. Op de heilige plaats van de Heer kom je niet door lichamelijke inspanning. Ieder die daar z’n domicilie wil heb­ben, doet er goed aan naar een gezuiverd en dus rein geworden innerlijk te streven. Daarin past, dat dat in tegenspraak met Gods waarheid over de mens is. En terecht merkt David op dat wie zich tot de Here God wendt, Hem als zijn redder zal leren kennen. Zegen en recht zal ieders deel zijn, in onze tijd ieder die deel uit is gaan maken van het geestelijke Israël.

Goddelijke majesteit

De poorten van het nieuwe Jeruzalem zullen verhoogd moeten worden, althans in de beeldspraak waarvan David zich in deze psalm bedient. God is zó groot van geest en wijd van hart dat alle menselijke beperkingen bij zijn binnengaan aanpassing behoeven. David grijpt terug op de tijd van vóór Saul, de periode waarin Israël door richters geleid werd. Zij kwamen pas in actie als daar aanleiding toe was, maar eigenlijk was God Israëls koning. Bij het verlangen naar een aardse koning, sprak God dat zij niet Samuel als richter, maar Hem als koning hadden verworpen. Voor ons is Jezus de door God aan­gestelde koning, maar dat neemt niet weg dat deze dat doet in een langdurig waarnemer schap. Eigenlijk is de Here God zélf onze koning. Vandaar dat bij de volein­ding van alle dingen Jezus het koningschap aan de Vader terug zal geven, opdat God alles zal zijn in allen.

Precies zoals David de vinger legde bij wie in werkelijkheid Israëls koning was, net zo geeft Jezus ons in het hart dat de Heer van ons leven eigenlijk God zelf is. Maar Davids autoriteit over Israël was wel door de Here God bevestigd, zoals Hij voor ons Christus Jezus als koning heeft aangesteld. De koning wil vol majesteit onder ons verkeren. Zijn koninklijke glorie en macht wordt gevonden in de manier waarop Hij bezig is in zijn rijksgebied. Hij wordt machtig en heldhaftig genoemd, en dat is volko­men terecht. Koning Jezus heerst immers in de hemelsferen temidden van zijn vijanden. Hij is voor hen degene die hun de wet voorschrijft, een ijzeren wet die hun bewegings­vrijheid beperkingen oplegt. Ze kun­nen ons niet zomaar naar willekeur manipuleren.

Wie is Hij eigenlijk?

Kennen we Christus Jezus voorna­melijk als de grote koning die over de verdorven machten uit Satans rijk triomfeert? Nee, dat komt duidelijk pas op de tweede plaats. Het is van veel groter waarde dat we Jezus’ koninklijke waardigheid in zijn ont­ferming over de mens hebben mogen ontwaren. Hij is door Vader God boven alles gesteld. Boven de mensen, boven de engelen, boven alles en iedereen – met uitzondering van degene die Hem alles onderwor­pen heeft. Alleen de Vader zelf blijft in waardigheid ook boven Jezus ver­heven. Daarom zei Jezus zo’n kleine tweeduizend jaar geleden al: ‘De Vader zelf heeft u lief.’ God, die de Heer van de hemelse machten is, troont liefdevol en met ontferming op de beslissende machtspositie in de hemelsferen. Hij en Jezus hebben dezelfde doel­stelling voor ogen: de realisering van het volle heil, een algeheel herstel naar Gods normen voor de mens. Dat mogen we best in ons achter­hoofd hebben. Als we maar nooit vergeten dat we heden ten dage bezig mogen zijn naar dat dit thans voor ons te behappen is. De koning vraagt van niemand net te doen alsof het gesneden koek zou zijn. Het kan af en toe moeilijk genoeg wezen. We zitten regelmatig nog middenin de naweeën van het oude leven en in de beslommerin­gen van het langzaam gestalte krij­gende vernieuwingsproces. Daar mogen we in vertrouwen op de Heer ons meer en meer op richten. De waardigheid van onze koning blijkt uit hoe Hij met de Hem toe­vertrouwde mensen omgaat. En dat is zonder meer grandioos! Hij blikt niet van grote hoogte op ons neer, maar Hij is als één van ons aanwezig. En Hij zegt als het ware: zie op Mij, want zo worden jullie ook.

 

Onze taak en bestemming door Jack Schoenaers

De artikelen van Jack Schoenaers stimuleren ons om actief te zijn in dienst van Gods Koninkrijk. Belangrijk daarbij is dat dit op de juiste wijze gebeurt. Onmisbaar is bijvoorbeeld het vol zijn van de ‘kracht van Pinksteren’, Gods heilige Geest. Dit nieuwe artikel is gebaseerd op Handelingen 12 vers 1 tot en met 12 (Hand. 12:01-12, dus verplaatst ons naar de begintijd van het ontstaan van de gemeenten (-red.).

Mogelijk gaat het in uw persoonlijk-, gezins- en gemeenteleven als in de tijd van de eerste christenen. Misschien heeft ook u een tijd mee­gemaakt van machtige manifestaties van Gods macht, kracht en heerlijk­heid. U beleefde een periode van intense en innige gemeenschap met Christus Jezus en dat Gods Geest vaardig en op krachtdadige wijze in en door u werkzaam kon zijn. U kende een grote hunkering naar God en zijn Woord en het realiseren van de geestelijke leefregels van het Koninkrijk Gods. Mogelijk ervaart ook u nog de slagen en verwondin­gen u toegebracht zijn door Herodes, beeld van Dood, dodenrijk en het werk van de Verderver en zijn gevolg met Satan aan het hoofd. We keren in dit artikel terug naar die tijd. Het is de eerste tijd na Pinksteren. Jacobus is pas onthoofd en om de Joden welgevallig te zijn laat Herodes nu ook Petrus gevan­gen nemen en opsluiten. Vergeet niet, we zitten hier in een periode dat de Geest van God op het Pinksterfeest is uitgestort in daarop wachtende discipelen en gelovigen van die tijd.

Waar helaas niet veel over gesproken wordt, namelijk de doop van vuur, heeft nu hier plaats. Ga nu maar eens na in uw eigen leven, gezin en gemeente, hoe en op welke wijze de boze vaak bezig is om disharmonie te scheppen door mensen op te jutten en tegen elkaar uit te spelen. Door middel van verdachtmakingen, zonden en allerlei ongerechtigheden, ook ongeloof en verkeerde leringen in dogma’s vast­gelegd en tevens ook door mensen aan zich te binden door allerlei vor­men van verslaving, hen ook naar geest, ziel en lichaam ziek te maken, weet de Satan mensen van God en Zijn Koninkrijk weg te trekken. In Handelingen 12 vers 1 tot en met 12 (Hand. 12:01-12) vin­den we echter een prachtig getuige­nis dat model dient te staan voor ons persoonlijke, gezins- en gemeentele­ven namelijk: “Door de gemeente werd voortdurend tot God voor hem (Petrus) gebeden!”

Strijdende gemeente

Hier zien we een strijdende gemeen­te die beseft dat er in de onzienlijke geestelijke wereld vijanden zijn die het op de mensen in het algemeen en christenen in het bijzonder gemunt hebben. Vandaar dat ze voor elkaar op de bres staan en dan ook voor Petrus doorgaan met volhar­dend gebed.

Dit is en blijft ook onze taak en bestemming, ga daarin ook door met elkaar.

Wij dienen immers te strijden in de onzienlijke geestelijke wereld tegen onze geestelijke vijanden en dit voor het behoud van ons geestelijke leven en van onze broeders en zusters, geloofsgenoten, familieleden en onze naasten. Mensen ook die zo vaak onderliggen en bespeeld en gemanipuleerd worden door duivel­se machten en krachten en er op uit zijn die mens aan te tasten en elk van werkelijk en waar en echt leven te beroven. Onze bestemming bestaat er immers in dat “we geroepen zijn om mens en schepping geestelijk te bewerken, bewaren en behouden”. God en Jezus Christus zijn ons dan ook een voorbeeld in het “tevoor­schijn te verwachten en te roepen van mensen”. Dit ook is onze bestemming en al zo doende zal het plan van God met mens en schep­ping worden gerealiseerd. Het is immers de wil van God dat niemand verloren zal gaan, maar dat allen behouden worden. En behou­den worden kan ieder mens als hij of zij gelooft dat Jezus Christus aan het kruis van Golgotha gestorven is voor zijn of haar zonden. Als zo iemand vergeving van zonden vraagt en de Here ook bidt en uitnodigt in hart en leven woning te komen maken. Men noemt dit bekering of omkering van een leven ver weg van God, nu voortaan een leven te willen leven dichtbij en vanuit God en Zijn Koninkrijk.

Behouden worden, gaat nog veel ver­der, het betekent ook naar wat 2 Tim. 3:17 zegt: “Opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust.” En in Kolossenzen 1 vers 10 (Kol. 01:10) lezen wij: “Om de Here waardig te wandelen, Hem in alles te behagen, in alle goed werk vrucht te dragen en op te wassen in de rechte kennis van God. Zo wordt gij met alle kracht bekrach­tigd.”

Paulus drukt dit dan verder uit met de woorden waarin onze bestem­ming ook weer heel duidelijk naar voor komt in Romeinen 8 vers 29 (Rom. 08:29): “Bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld Zijns Zoons”. En zoals Hij, Jezus een geroepene was, zo ook wij. Zoals Hij gerechtvaardigd was, zo ook wij. En zoals Hij ver­heerlijkt werd, zo ook wij met Hem. Zien we duidelijk onze bestemming?

Dit nu heeft te maken met Pinksteren, de doop en vervulling in heilige Geest van God.

Het geheim van Petrus

U zult nu misschien wel denken: ‘Fijne gemeente daar in Jeruzalem. Geweldig dat op die manier mee geleefd wordt met een mens in de problemen, maar ondertussen zit die Petrus dan toch maar in de gevangenis, krijgt hij mogelijk wel slagen en lijdt hij honger en dorst’. Laten we dan de reactie van Petrus een nagaan in vers 6: Petrus lag die nacht te slapen!

Dit kan toch niet, onmogelijk zeg­gen wij, pas nog is Jacobus gedood, nu Petrus als volgende in de rij van wie nog meer op het lijstje van Herodes staan. Hoe is dit nu toch mogelijk, Petrus, dat jij in zulke omstandigheden en met een doods­vonnis voor ogen daar ligt te slapen. Dit gaat mijn gezonde verstand te boven, van u ook? Petrus, hij is in de rust, hij is niet opgejut door de vijand en evenmin is hij uit zijn evenwicht. Machtig, wat een getuigenis. Met Paulus kon hij getuigen: “Verdrukking of benauwdheid, vervolging of honger of naaktheid, of gevaar of het zwaard. Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus. Maar in dit alles zijn wij méér dan overwinnaars, door Hem Die ons heeft liefgehad” Romeinen 8 vers 35 (Rom. 08:35).

Petrus leed niet als een bemoeial en zat ook niet gevangen wegens poli­tiek anti-Romeinse activiteiten, neen, maar uitsluitend en alleen ter wille van de Naam van Jezus. Daarom had Petrus zich dus ook niets te verwijten en kon hij rustig afwachten wat komen ging. Het geheim van Petrus was dus zijn “in de rust zijn”. Daardoor kon hij dan ook slapen, hij wist zich te zijn in het centrum van Gods wil. Niet dat lijden en gevangenschap de wil van God was voor zijn leven, neen, maar Petrus zal, zoals ieder Joods

kind, van zijn prilste levensjaren af het gebed gebeden hebben voor het slapen gaan: “Vader in Uw handen beveel ik mijn geest.” Zo wist hij zich dan te bevinden in het centrum van Gods wil.

Dan lezen we in vers 7: “Sta snel op!” We zien dat Petrus in zijn gevangenschap niet alleen gelaten is. Er is een engel bij hem om hem te wekken.

Opwekken geschiedt steeds van bui­tenaf, je wordt gewekt. Geestelijk ook, door middel van woorden Gods, door het lezen en op je in laten wer­ken van wat uit de Bijbel of via chris­telijke lectuur tot je komt. Het kan ook door woorden welke christelijke mensen in gesprekken tot je richten. Daar oor en oog voor hebben is ook heden nog heel erg belangrijk.

Waarom opstaan?

Opstaan echter dien je zelf te doen. Misschien stelt u zich nu wel de vraag: ‘Maar waarom en waartoe dien ik op te staan? Ik heb het goed zo, ik ben in de rust en heb vrede in de toestand waarin ik nu ben, ik geef ook ieder het zijne’. Bij mensen die ziek zijn en allerlei ongemakken ondergaan hoor je wel eens: mijn toestand is nu eenmaal zo, en ik heb er mij dan maar bij neer te leggen, er zit niets anders meer op en de geneesheren kunnen er toch niets meer aan doen. En als God mij dit toebedeeld heeft dan moet ik mijn kruis maar geduldig leren dragen. Ik moet er nu maar leren mee leven. Nu staat er in Daniel 12 vers 13 (Dan. 12:13) een merkwaardig woord in verband met dat opstaan. “Gij zult opstaan tot uw bestemming!” En direct daaraan ver­bonden de vraag: “Wat is die?’ Paulus geeft er een antwoord op in Efeze 2 vers 1 tot en met 10 (Ef. 02:01-10. Uit dit gedeelte leren we dat we voor onze bekering geestelijk dood waren door onze zonden en overtredingen, maar God gaf ons zijn Zoon, de mens Jezus, de Christus. Hij stierf voor onze zonden en door geloof in Hem ontvangen wij vergeving. Het is door genade dat wij behouden worden en dat we een plaats krijgen in de hemelse gewesten in Christus Jezus. “We zijn Zijn maaksel, in Christus geschapen om goede werken te doen die God tevoren bestemd heeft, opdat wij daarin zouden wandelen”. In Romeinen 8 vers 23 (Rom. 08:23) zegt diezelf­de Paulus dat mens en schepping in verwachting zijn van zoonschap Gods namelijk de verlossing van ons door machten uit de duisternis belaagde en aangevallen lichaam. Zonden, verslaving, gebondenheden en ziekte komen niet van God, maar komen voort uit Dood en dodenrijk en de verwekkers en bewerkers daar­van zijn Satan en zijn handlangers.

Gods bedoeling

Het is Gods bedoeling, en tevens onze bestemming, dat er mensen en gemeenten ontstaan vol van de Geest en kracht Gods om via strijd in de hemelse gewesten mens en schepping te bevrijden en te herstel­len, zodat weer een leven geleefd en beleefd kan worden dat in volkomen overeenstemming is met de wil van God. Begrijpen we nu waarom we dienen op te staan en op die wijze dan Christus dus weer gestalte in ons mensen en tevens ook in de schepping gaat krijgen? Vandaar dat dan Paulus zegt in Kolossenzen 1 vers 28 (Kol. 01:28): “Christus in u, de hoop der heerlijkheid”. Die heerlijkheid nu dat is onze erfenis en dat is ook is onze bestemming. Wij zijn Gods heerlijkheid! En het onderpand van onze erfenis, dat is de doop en volheid in heilige Geest van God.

Het gaat er nu geenszins om dat die Geestesdoop einddoel is van ons geloof of van onze bestemming, neen, maar het is wel degelijk, ‘mid­del’, om tot het doel van God in en met onze levens te komen. Dat doel en mede daardoor ook onze bestemming is, heerlijkheid Gods openbaren en dit door zoonschap

Gods na te jagen en ons hierin te beijveren en doorgaan met “mensen tevoorschijn te verwachten en te roe­pen”. Hen met andere woorden op een priesterlijke wijze met liefde en barmhartigheid en geduld te bena­deren en op te vangen en hen, naar het voorbeeld van Jezus zelf, het leven Gods voor te leven. Als christe­nen willen we ons tevens bewust zijn van niet bij onze bekering, waterdoop en geestesdoop te blijven stilstaan. Pasen en Pinksteren zijn inderdaad nodig, maar er is zoveel meer!

Wij erven immers Zijn naam, we erven zijn kracht, we erven Zijn natuur, we erven Zijn positie, zodat we samen vanuit Zijn troon in de hemelse gewesten, binnen het Koninkrijk Gods en van daaruit samen met Hem regeren zullen en heersen over de werken Zijner han­den.

De heilige Geest van God in ons legt en roept telkens weer het getuigenis wakker in ons, dat wij die heerlijk­heid van God ook gaan bereiken. Zijn het inderdaad de woorden van Jezus zelf niet welke Hij sprak in Johannes 17 vers 22 (Joh. 17:22): “De heerlijk­heid, die Gij Mij gegeven hebt, Ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn: Ik in hen en Gij in Mij, dat zij volmaakt zijn tot één”. Kijk, dit zijn geen ijdele woorden, maar woorden voor het concrete dagelijkse leven en deze willen we beleven, dat is immers onze bestem­ming!

Gods heerlijkheid

De heerlijkheid van God en van Jezus Christus komt openbaar in hun werken. De heerlijkheid van grote schilders als Rembrand en Rubens komt tot uiting in hun schil­derwerk, denk maar eens aan “De Nachtwacht en de Kruisiging van . Jezus.” Van een beeldhouwer zijn ” beeld en van een musicus het muziekstuk dat hij componeert. Stuk voor stuk heerlijkheden van de kunstenaars.

En de heerlijkheid van God, dat zijn wij. Het is met de grootste eerbied aan God mijn hemelse Vader en aan Zijn Zoon Jezus Christus mijn Verlosser, dat ik dit schrijf. Wij zijn Zijn heerlijkheid, niet te geloven zegt iemand, en toch is het zo want wij zijn naar Zijn beeld en gelijkenis geschapen Genesis 1 vers 26 en 27 (Gen. 01:26-27). Dit is en blijft dan ook onze bestem­ming. Wij zijn Gods lof en heerlijk­heid zegt Paulus in Efeze 1. “En wij allen, die met een aangezicht waar­op geen bedekking meer is, de heer­lijkheid des Heren weerspiegelen, veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, Die Geest is”. Dit nu is de heerlijkheid Gods en tevens onze bestemming, dat Hij mensen en gemeenten vormt zon­der “vlek of rimpel of iets dergelijks, zó dat ze heilig is en onbesmet” Efeze 5 vers 27 (Ef. 05:27). Soms wordt dit wel eens smalend “genoemd: “Het oppoetsen der heili­gen”. Maar laten we niet vergeten, het is de ere Gods en Zijn heerlijk­heid, dat hij gemeenten vergund om zonen Gods voort te brengen vol van Geest en Waarheid Gods. Hierbij zijn dan de dochters (zusters) niet uitgesloten, want in God is noch man noch vrouw, beiden zijn immers voor Hem gelijk. Met Petrus worden we dus opgeroe­pen om op te staan en tot onze bestemming. Opstaan heeft dus altijd een doel in zich.

Omgord zijn

Dan vers 8: “Omgordt u en bind uw sandalen aan!”. Hier is een beeld genomen uit de Oosterse landen. Men droeg er lange en vaak ook zware kleding welke van dierenvellen gemaakt waren. Deze werden dan omgord en vast gehouden, samengebonden ook met een gordel. De slip aan het ene eind van het kleed werd dan in de hand genomen achter die gordel gestoken zodat de benen tijdens het lopen niet werden gehinderd.

Nu spreekt de Bijbel over “klederen des heils” Jesaja 61 vers 10 (Jes. 61:10) en van “bekleed te zijn met het pantser der gerechtigheid” Efeze 6 vers 14 en Jesaja 11 vers 5 (Ef. 06:14 en Jes. 11:05). In Jesaja gaat het onder andere over de Messias en het komende vrederijk waar ook wij als universele gemeente van Jezus Christus deel aan zullen hebben. Als gerechtvaar­digden in Christus geldt dan ook ons: “Gerechtigheid zal de gordel zijner lendenen zijn en trouw de gordel zijner heupen”. Wat gebeurt er nu als we dit alles in het geloof van God en Jezus Christus niet langer vasthouden? Wel, dan raakt die gordel los en het kleed valt af en dan worden we in onze loop naar volkomen en vol­maakt zoonschap Gods gehinderd en kunnen we tot vallen komen, en dan komen we ook niet meer voor­uit. Sandalen waren een teken van waardigheid en macht. Ze dienden ook om je voeten te beschermen en het voortgaan te vergemakkelijken. Dit is geestelijk nog zo, want de bereidvaardigheid om het evangelie van genade en vrede Gods te bren­gen en voor te leven hoort immers ook tot onze bestemming. Nu zegt 1 Petrus 1 vers 13 (1 Petr. 01:13): “Omgordt de lendenen van uw verstand!” Hoe doen we dit? In Romeinen 12 vers 1 en 2 (Rom. 12:01-02) geeft Paulus het antwoord: “Ik vermaan u dan broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer: dit is uw redelijke eredienst. En wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de ver­nieuwing van uw denken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene.”

Hier horen we dus ook weer duide­lijk onze bestemming in door klin­ken. En met dit doel voor ogen zul­len we dus ons denken en ook onze levenswijze vernieuwen, en dit ten aanzien van elke gedachte en leer welke ingaat tégen het evangelie van het Koninkrijk Gods ons door Jezus geleerd en in praktijk gebracht. Gebeurt het nu, dat u merkt, dat u in uw geestelijke groeiproces niet vooruit komt en dat, door allerlei omstandigheden de duivel het voor het zeggen heeft in uw leven en u in verschillende onderdelen van uw leven gebonden bent, dan dient u bevrijd te worden in de Naam van Jezus Christus. Doe dit dan ook! Ook als voorgangers en oudsten, en dit omdat wij onze bestemming niet willen missen en om na anderen geleerd en gezegend en handen opgelegd te hebben, niet zelf te wor­den afgewezen.

Het is daarom juist van het aller­grootste belang dat Christus Jezus weer gestalte in ons krijgt evenals in de gemeente. De tegenstander wil ons immers aan dit “heil Gods” voor ons doen twijfelen. Hij wil ons maar al te graag aan het verleden binden en wat hij voor onze bekering alle­maal met ons heeft kunnen uitspo­ken. Nu nog probeert hij ons vast te pinnen op moeilijke omstandigheden en de verdrietigheden in ons leven ons door mensen, onder invloed of gemanipuleerd door boze geesten, aangedaan ofwel door ons eigen falen. Velen zijn zich dan weer volop gaan richten op de aardse din­gen en deze krijgen dan langzaam maar zeker weer de overhand. Paulus echter geeft ons de goede raad in Kolossenzen 3 vers 2 (Kol. 03:02): “Bedenk de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn. Want gij zijt gestorven (aan het oude zondige leven) en uw leven is verborgen met Christus in God”. En in Filippenzen 4 vers 8 (Filip. 04:08) zegt hij: “Voorts, broeders, al wat waardig, al wat rechtvaardig is, al wat rein, al wat beminnelijk, al wat welluidend is, al wat deugd heet en lof verdient, bedenkt dat: wat u geleerd en overgeleverd is, wat gij van mij gehoord en gezien hebt, brengt dat in toepassing en de God des vredes zal met u zijn”.

Klederen des heils

We gaan naar Filippenzen 4 vers 9 (Filip. 04:09) waar wij lezen: “Sla uw mantel om en volg mij!” In het natuurlijke leven beschermt een mantel ons tegen koude en verschaft

ons warmte. Een mantel geeft ook aanzien en was in vroeger tijden een teken van waardigheid, hij gaf ook autoriteit. En dan mag je weer weten wie je bent in Christus. Zo zijn wij in de geestelijke wereld door doop en volheid in heilige Geest bekleed met “klederen des heils”. Ze bieden ons, samen met Gods Woord en de geestelijke gaven en wapenrusting, ook bescherming tegen onze geestelijke vijanden. De zekerheid dat de Geest Gods, welke in Christus Jezus werkzaam was, ook in ons werkt en in de gemeente, zal ook ons doen zegevieren.

Het is immers de Geest van Christus Die in ons bewerkt dat we het einddoel des geloofs namelijk “de zaligheid der zielen,” zullen beërven. Halleluja! Deze Geest is het ook Die ons tel­kens weer opwekt: “Volg Mij!” Dat doen we dan ook, juist nu, in een tijd waar alles geschud en gezeefd wordt, en de kennis aangaande God, Zijn Woord en beloften aan ons zo vaak in twijfel getrokken worden. “Volg Mij”, juist nu de kerken leeg- stromen.

Hebben we er trouwens al eens bij stilgestaan hoe Babel ook de Evangelische gemeenten kon bin­nendringen? Als namelijk in 325 na Christus Keizer Constantijn de Grote overgaat tot het Christendom, welke vervolgens overgaat in een staatsgodsdienst. Dat juist in die periode de leer van Jezus Christus en de apostelen op de helling wordt gezet, en er als gevolg hiervan zoveel is misgegaan en waar we jammer genoeg vandaag de dag nog steeds mee te maken hebben. Denk maar eens aan de zogenaamde “erfzondeleer, de drieeenheid, Jezus God, dopen in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest”, dit alles voortvloeiend uit die koker van Nicea.

“Volg Mij”, nu juist in heel wat gemeenten en kringen het oog gericht wordt op “allerlei aardse en menselijke nevenverschijnselen”, die met groei en ontwikkeling naar zoonschap Gods niets te maken heb­ben.

Het plan Gods omvat waarheid en gerechtigheid. Het zijn net tweelin­gen die samen gaan. Het is daarom ook op déze weg dat we Christus dienen te volgen.

Verleiden en tot zonde brengen met de eeuwige dood tot gevolg, zijn de tweelingen in de hand van Dood en dodenrijk. Op die weg volg je dan de Satan en ook van zijn kant klinkt dan: “Volg mij”.

God wil ons onvergankelijk eeuwig Leven geven. Dood daartegenover onvergankelijke en eeuwige duister­nis, chaos en geestelijke dood. Leven betekent verlost zijn van de vijand en God en Jezus Christus dienen al onze dagen, ook dit hoort tot onze bestemming. Begrijpen we nu de oproep om op te staan en ons te omgorden, sandalen aan de voeten, onze mantel om en Jezus volgen? Het resultaat lezen we in vers 10: “De ijzeren poort zal vanzelf voor ons open gaan!”

De ijzeren poort

Wat is die ijzeren poort in uw per­soonlijke, gezins- of gemeenteleven? Wat houdt je gevangen dat je niet verder komt in uw geestelijke groei­proces?

Wat is een sta in de weg dat je tel­kens weer de nederlaag doet lijden? Welke gesloten poort van ijzer is het dat je leven vergald? Je wilt het toch zo graag anders en toch kom je er niet aan toe.

Je doet dingen die je liever niet doet en toch gebeuren ze en de kracht is er niet om weerstand te bieden. Je moet vloeken en liegen, je hebt last van negatieve humeur, driftaanvallen heb je niet in de hand. Anderen hebben last of juist géén last van kwaadsprekerij. Zo kan een mens hoogmoedig zijn en ongezeglijk en door allerlei onreinheden gebonden zijn. Weer een ander heeft last van valse schaamte en durft er daardoor niet rond voor zijn geloof uit te komen. Of men is degene die altijd in de hoek gedrukt wordt en in eigen ogen dan niet veel te beteke­nen heeft.

Zo heb je dan ook nog velen die niet willen of kunnen geloven in God en Hem dan ongehoorzaam blijven en niet handelen overeenkomstig Zijn geestelijke leefregels ter bevordering van het heil, zegen en welzijn voor mensen. “Leg af al die lasten en zor­gen, alles wat in de weg zit en leer met volharding de wedloop lopen die voor je ligt. Laat je oog hierbij dan alleen gericht zijn op Jezus, de Leidsman en Voleinder van jou en mijn geloofsleven” Hebreeën 12 vers 1 (Heb. 12:01). Uit de grond van mijn hart hoop ik dat we begrepen hebben dat het gaat om persoonlijke bekering en we ons laten dopen ter afwassing en zuive­ring van zonden en ons laten dopen in heilige Geest van God om een geheiligd en Gode welgevallig leven te kunnen leven, en uitgroeien tot volkomen, volmaakt, volwassen zoonschap Gods. We zien uit het einde van het ver­haal, dat Petrus op het gebed van de gemeente bevrijd wordt en wat een verwondering bij de slavin Rhode, van blijdschap doet ze de deur niet open, rent naar binnen om te vertellen dat Petrus aan de deur staat. Uit hun reacties kunnen we opmaken dat ze hun eigen gebeden niet geloofd hebben. Laten wij diegenen zijn die wél geloof hechten aan wat we bidden en verwachten mogen dat de beloften Gods in vervulling gaan. Ook dit hoort immers bij onze bestemming!

“Hem nu, die blijkens de kracht welke in ons werkt, bij machte is oneindig véél meer te doen dan wij bidden of beseffen. Hem zij de heer­lijkheid in de gemeente en in Christus Jezus tot in alle geslachten van eeuwigheid tot eeuwigheid” Efeze 3 vers 20 (Ef. 03:20).

 

Folderen door Froukje Huis

‘Zullen we eerst maar even gaan?’ Ik kijk naar buiten, ’t miezert een beet­je en er staat een straffe wind, maar volgens het weerbericht zal de wind alleen maar toenemen. ‘Goed,   is het weer gebeurd!’ geef ik toe.

Even later stappen we gewapend met onze folders de deur uit. Zo graag zouden we eens met onze buren over de Heer spreken maar ‘t contact blijft oppervlakkig, vriendelijk en behulpzaam, maar op een afstand. Daarom proberen we het nu eens met folders, waarin dui­delijk staat dat God goed is en van alle mensen houdt.

Alle huizen zijn hetzelfde, eengezinswoningen met een inpandige garage met oprit en een voortuintje, Tien jaar geleden werden de huizen verkocht aan de bewoners en sinds­dien is er heel wat veranderd. Alleen al in de verf aan de buitenkant is veel variatie gekomen. Als je zelf eens wilt veranderen, hoef je de wijk maar door te lopen om je keus te bepalen. Sommigen hebben de voor- P tuin en oprit bestraat met mooie steentjes, enkelen zelfs samen met de buren. Anderen hebben de grens afgebakend met een hekje of met hoge planten, ’t Ene huis ligt verbor­gen achter veel struiken en de brie­venbus aan de weg, Bij het andere straalt gastvrijheid je tegemoet door een gezellig zitje in de tuin, plantjes voor het keukenraam en een glim­mende brievenbus in de deur.

Hier en daar staan de stepjes en driewielertjes van de kinderen te treuren in de regen, elders verspert een fiets ons de weg. ’t Is uitkijken geblazen!

En terwijl je wilt bidden voor een goede ontvangst van het foldertje, worden je gedachten afgeleid: Waarom zouden die mensen zich zo afsluiten? Angst? Trots? Verlegenheid? Heer, U weet het. Dit huis ziet er onberispelijk uit, zou het binnen ook zo zijn? En in hun hart? Heer, U weet het. Met veel moeite baan ik me een weg langs hoge coniferen over ongelijke stenen naar de brievenbus met een onver­biddelijk ‘neen’. Jammer. Heer, zegen ze. Een ding is me duidelijk: al deze mensen hebben de Heer nodig !

Het is nog steeds vochtig, met moei­te krijg ik met mijn koude handen de laatste folders in de bus. Dick is ook klaar. Nu kunnen we er alleen maar voor bidden. We hebben wat zaad gestrooid. De bijbel zegt: “Werp uw brood uit op het water want gij zult het vinden na vele dagen” Prediker 11 vers 1 (Pred. 11:01). Soms krijgen we een enkele reactie: iemand die de folder teruggeeft, geen belangstelling.

Deze keer belt iemand, die in nood is, anoniem voor voorbede, gelukkig weet de Heer het adres! Meestal horen we niets. Maar God hoort en ziet zelfs tot diep in de har­ten. Wij mogen Hem kennen en daarom kennen we ook zijn belofte: “Mijn Woord zal niet ledig tot Mij wederkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt en dat volbrengen, waartoe Ik het zend Jesaja 55 vers 11 (Jes. 55:11). En daar vertrouwen we op! Immers Gods verlangen om te redden is veel groter dan het onze! Hij wil niet dat er één zondaar verloren gaat.

 

Bijbelstudieweek met Klaas Goverts

Evenals vorig jaar wordt er ook dit jaar weer een bijbelstudieweek / opbouwweek gehouden op Urk van 2 tot 9 juli 2005.

We logeren weer in De Morgenster. Het thema is: De majesteit van God. Met aandacht voor uitverkiezing, de sleutels van het Koninkrijk, Gods plan in de

geschiedenis en andere onderwerpen. De studies worden gegeven door Klaas Goverts.