Selecteer een pagina

Levend Geloof – 409

2000.11-12 Levend geloof nr. 409

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

U heeft alweer de laatste Levend Geloof van dit jaar onder ogen. Zoals altijd hebben wij ook dit nummer weer met vreugde samengesteld, want wat is er heerlijker dan, vanuit verschillende invalshoeken, de vele facetten van het evan­gelie van Gods Koninkrijk te belichten, met als doelstelling dat het ‘spijze ter rechter tijd’ is.

Over de onvoorstelbare geestelijke rijkdom die de Heer ons in Zijn grote liefde en genade heeft toevertrouwd, raak je nooit uitgedacht of-geschreven. En als je je hart en leven ermee vult, ervaar je ook hoe je -heel onbewust misschien- toe­groeit naar het volwassen stadium in Christus. Dit is geen theoretische aange­legenheid maar heeft ook meer en meer uitwerking in het gewone leven van elke dag. En dat is natuurlijk Gods diepste verlangen (en behoort ook ons ver­langen te zijn). Beelddrager van Christus zijn is geen vrijblijvende aangelegen­heid, maar een taak, een opdracht die ons voortdurend bezig houdt. Hoe komen we -geestelijk gesproken- zo goed mogelijk uit de verf?

Levend Geloof wil daarbij een hulpmiddel zijn om dat doel te realiseren. Wij zijn dankbaar dat ook steeds meer lezers dit ‘middel’ gaan ontdekken. Wij hopen dan ook dat ons lezersbestand verder blijft groeien. Maar met nadruk willen we nog eens stellen dat ‘geestelijke groei’ prioriteit nummer één blijft. De kwaliteit is altijd belangrijker dan de kwantiteit.

leder mens is met een vrije wil geschapen. Na de aanvaarding van Christus, volgt de beleving en de verdere doorwerking naar de volkomenheid in Christus. Daarvoor behoort ons geloofsleven voortdurend te functioneren. Anders is het een dood geloof en dat is waardeloos. Het gaat om een lévend geloof! Niet voor niets heeft ons blad destijds deze titel aangenomen. Niet alleen aan deze titel, maar in de eerste plaats aan dat levende geloof zelf, willen we trouw blij­ven en onze lezers opwekken dat ook te doen!

 

Bij de voorplaat door redactie

De geboorte van Jezus -waarvan de herdenking deze maand centraal staat- inspireerde ook Gustave Doree tot het maken van verschillende illustraties. Op de voorpagina van dit nummer echter een impressie van een gebeurtenis welke na de geboorte van jezus plaatsvond, namelijk de vlucht van Jozef en Maria met Jezus voor koning Herodes naar Egypte. Het verhaal wordt beschreven in Matteüs 2 vers 12 tot en met 15 (Matt. 2:12-15).

 

Een bazuin met een helder geluid door Hessel Hoefnagel

 

Als bewust christen is het zeer belangrijk om de ware God persoon­lijk te leren kennen in Diens doel­stelling. Dit kan alleen via de Heer Jezus. Hij zei het zo: “Niemand komt tot de Vader dan door Mij”. Het kennen van je hemelse Vader is niet alleen goed voor je eigen ont­wikkeling als geestelijk georiënteerd mens, maar is eveneens nodig om aan de mensen om je heen een dui­delijk beeld te kunnen geven van de inhoud van de liefde van God. Deze liefde gaat naar alle mensen uit en is direct verbonden is met Zijn wil, dat ieder mens tot erken­ning van waarheid met betrekking tot eigen leven komt en daardoor behouden wordt.

Het streven met betrekking tot de Heer moet er niet op gericht zijn om als op een bijbelschool een diploma te verkregen voor (bewezen) uiterlij­ke kennis, maar moet vooral gericht zijn op de vermeerdering en het sterker worden van het persoonlijk geloof, van de volharding, van het verlangen naar waarheid, van het geestelijk stabiel worden en van de uitwerking daarvan naar anderen toe.

Als zo’n christen heb je goed en degelijk onderwijs nodig, aangepast aan je innerlijke gestalte. Niet één­malig, maar met een zeer regelmati­ge bijscholing vanwege het steeds naderende doel. Dat is dan ook de wezenlijke zin en betekenis van het trouw zijn in het zo mogelijk bezoe­ken van georganiseerde samenkom­sten, met name in eigen gemeente- verband. Als meer en meermondig wordend lid van een gemeente ben je als individu ook mede-verantwoor- delijk voor het op het doel afgestem­de juiste onderricht.

Oproep tot strijd

In 1 Korinthe 14 vers 6 tot en met 8 (1 Kor. 14:06-08) staat onder andere: ‘Als de bazuin (ónze bazuin) een onduidelijk geluid voortbrengt, wie zal zich gereed maken voor de strijd?” Voor ‘onduidelijk’ kun je ook invul­len: verwarrend, onzeker (Statenvert.). En het doel van de bazuin is juist het oproepen tot geor­dende strijd! Als christen ben je namelijk geroepen om te strijden. Niet tegen vlees en bloed, maar tegen boze geesten in de hemelse gewesten (Efeze 6). Daarvoor moet je echter worden toe­gerust en het initiatief daartoe ligt bij de mens zelf. Het gaat niet om een stuk(je) voldoening in het als christen ijverig bezig zijn in allerlei (godsdienstige) aardse verbanden, maar het gaat er om dat onze God Zijn eeuwige doel bereikt en dat je persoonlijk daarin een medewerken­de plaats hebt, afgestemd op de geestesgaven, die specifiek aan jou zijn toebedeeld.

Het doel van de Schepper is: een totale schepping met centraal daarin de mens. Daarin wil onze God uit­drukking geven aan Zijn onmetelij­ke potenties.

 

Onze verantwoordelijkheid

Allen, die dit lezen, zullen wellicht al jaren lang de kern van het evange­lie van Jezus Christus kennen. Anderen misschien minder. Het gaat er echter om, dat je als christen de consequenties en verantwoorde­lijkheden, welke aan het evangelie vastzitten, kent en accepteert. Allereerst voor je eigen leven, maar ook van daaruit naar anderen toe, hetzij ‘dichtbij’, bijvoorbeeld je broe­ders en zusters in dezelfde of een andere gemeente, of ‘veraf’, dus alle andere mensen met wie je min of meer contact hebt. De vraag voor ieder van ons is dan ook: Hoe duidelijk is het geluid van zijn bazuin?

Onze God was nooit alléén, want uit Hem als de grote Schepper zijn in feite alle engelen, dingen, mensen, dieren en planten voortgekomen, omdat Hij al scheppend de aanzet heeft gegeven voor de harmonieuze vorming en ontwikkeling van alles, hetzij materieel of fysiek en geeste­lijk.

De schepping staat echter niet op zichzelf. Gods eeuwige verlangen gaat er naar uit, dat Hij niet alléén blijft. Hij brengt dit verlangen daar­om nog steeds in de doorgaande schepping van ‘hemel en aarde’ naar buiten. Een verlangen, dat gericht is op uiteindelijke volkomenheid in het hele universum, zonder enig spoor­tje van duisternis, zonde en onvolko­menheid.

Als christen heb je een reële plaats en taak in deze doelstelling. Daarin is het essentieel, dat alle vijanden van dit plan van God voor eeuwig uit de gehele zichtbare en onzichtbare schepping worden uitgebannen. Dan zal de eeuwige Schepper in het centrum van die schepping, en in heel Zijn onmetelijke potentie en heerlijkheid, stralen als de zon in haar kracht.

Daarmee komt overeen de levenswandel van de rechtvaardi­ge, wiens ontwikkeling is als het ‘glanzende morgenlicht’, dat steeds helderder straalt tot de volle dag’ zoals Spreuken 4 vers 18 (Spr. 04:18) weergeeft.

Waarom wij geschapen zijn

Wat is het goed te bedenken dat onze God voor het bereiken van dat grote doel de méns geschapen heeft om aan Zijn mogelijkheden (mede) gestalte te geven. Om het nog ster­ker te zeggen: Hij heeft u en mij daarvoor bestémd, als gelovigen in Jezus Christus. Daarom is het ken­nen van de Heer en Zijn evangelie niet vrijblijvend. Het evangelie is evenmin een bepaalde theorie, welke je al dan niet kunt aanvaarden of naast je néér leggen. Het is van levensbelang en een per­soonlijke verantwoordelijkheid, dat je als christen goed weet ofte weten komt, waar het werkelijk op aan­komt. Dat je wezenlijk deel hebt aan de kennis (liever: het kénnen) van Christus Jezus. Niet slechts een oppervlakkig kennen, maar een diep ingrijpend kennen. Een kennen dat je levenspatroon totaal verandert in de mate, waarin vanaf nü en door­gaand wordt heen gewerkt naar het doel van God.

Het streven naar dit verheven doel voelt in uiterlijke zin beslist niet altijd prettig aan, omdat het door anderen (dichtbij of veraf) niet altijd gewaardeerd of begrepen wordt. Toch ervaar je door alles heen inner­lijk wel de diepe vreugde van dat kennen vanwege het steeds meer zicht krijgen op het wezenlijke van het mens-zijn naar het beeld, dat de Schepper vanaf het begin voor ogen heeft.

Het evangelie van onze Heer is beslist geen theorie. Het gaat ook niet om een verstandelijk kennen van de weg tot volmaaktheid. Het gaat ook niet om een theoretische kennis, waarin allerlei machten en krachten een rol spelen vanwege hun voortdurende pogingen om de ontwikkeling tot de begeerlijke vol­komenheid voor de mens te blokke­ren of tenminste af te remmen.

Onderkennen van de vijand

We hebben in de laatste jaren veel kennis en inzicht opgedaan over het bestaan van vele met name te noe­men vijanden, welke onze door onze hemelse Vader bedoelde ontwikke­ling zoveel mogelijk trachten te beletten. Velen van ons weten wel­licht al jaren, dat boze geesten werk­zaam zijn en waar mogelijk kinde­ren van God afhouden van hun ware bestemming. Ook, dat ze daarin veelal heel subtiel te werk gaan om op de meest onverwachte momenten hun kop op te kunnen steken. Het zijn voortdurend zeurende ‘Welbij­ters’, die het voortgaan van de gees­telijke mens danig kunnen hinderen en zo mogelijk geheel beletten, ware het niet dat de christen mag weten, niet boven vermogen verzocht te zullen worden vgl. Genesis 3 vers 15; 1 Korinthe 10 vers 13 (Gen. 03:15 en 1 Kor. 10:13).

Boze geesten zijn er voortdurend op uit om de mens te ‘doden’, dit is uit te schakelen voor het doel van God. Ze doen er daartoe alles aan om je uit het Koninkrijk van God te halen en ze misbruiken daarvoor graag mensen in je directe omgeving, soms je man, je vrouw, je kind, je vader of moeder, broer of zus, colle­ga, enz. Het maakt de duivelen daar­bij niet uit of er sprake is van een medegelovige of niet. Temeer daarom de noodzaak van een persoonlijk ‘kennen van de Here Jezus Christus’, waarbij alle andere kennis of bezit of status in het niet valt, zoals in Filipenzen 3 vers 8 (Filip. 03:08) weergegeven wordt. Terwille van dit waarachtige kennen achtte de apos­tel Paulus alles voor vuilnis wat hij in zijn leven voor waarden had opge­bouwd.

Voltooiing van Gods plan

Om de juiste kennis te hebben en verder te verkrijgen van de bedoe­ling en het wezen van onze God en van Zijn Zoon, Jezus Christus, heb je nodig om vervuld te zijn van de Geest van God. Dat is in het plan van God opgesloten. Een mensheid, vol van God! God alles in allen, tot verdere voltooiing van Zijn plan 1 Korinthe 15 vers 28 (1 Kor. 15:28).

Dat is niet een kwestie van een handomdraai. Dat vereist een diepe en vergaande ontwikkeling, waarbij de mens persoonlijk geheel is of wordt ingeschakeld. Uiterlijke kennis van allerlei ‘christe­lijke’ regels en stellingen is daarbij niet relevant. Zij maakt opgeblazen, evenals ingebeelde kennis. Wézenlijke kennis echter is geba­seerd op werkelijke liefde tot (het plan van) God. En deze kennis bewerkt andersom een gekend wor­den door God

1 Korinthe 8 vers 1 tot en met 3 (1 Kor. 08:01-03). Het is genade en vrede als je door de juiste kennis van onze Heer Jezus en van onze God, de Vader, zo in de juiste ontwikkeling bent en daarbij ook de machten der duisternis weet te onderkennen en te ontmaskeren. Vanuit je heilige roeping is het nodig om in je intermenselijk con­tact te waken voor een reactie op basis van geraaktheid, van ergernis, van boosheid, van teleurstelling, enz. Later ervaar je daarvan namelijk de pijn, die je zo gemakkelijk uit­schakelt in je positie die je van de Heer hebt gekregen in het centrum van Zijn plan.

Het ware kennen van God, de en de Heer Jezus, de Zaligmaker, stelt je daarentegen in staat om te reageren vanuit de goddelijke liefde, vrede, rust en stabiliteit die bij het Koninkrijk van God horen. Zo ben je een waardig mededienstknecht van God om mee te bouwen aan Zijn Koninkrijk.

Oefenen in omgang

Het is heel gezond en leerzaam om vanuit de kennis van God en van de Heer Jezus, jezelf erin te oefenen om met alle soorten mensen om te gaan, zoals de Heer dat zou doen. Om op de juiste wijze te reageren en te bidden voor die mensen en dan vooral voor diegenen met wie je spanning ervaart.

Als je zó bezig bent, zul je ervaren (of je er misschien niet eens direct van bewust zijn), dat je boze geesten lam legt en de mogelijkheid ont­neemt om hun geraffineerde werk te doen.

Zo wordt je genade en vrede verme­nigvuldigd vanwege het ware ken­nen van God, de Vader, en Jezus Christus, de Heer, en ben je een bazuin met een helder geluid, al gebruik je daarbij niet eens zoveel of misschien wel helemaal geen woor­den en zijn het ‘slechts’ je daden, die een rol spelen.

Enkele (doel) stellingen voor een juist christen-zijn acht ik daarom in ieder geval noodzakelijk:

dat je niet accepteert, dat je afge­remd wordt in je doelstelling.

dat je met voortdurende aandacht leert de voor jou persoonlijk juiste weg te bewandelen.

dat je om je doel te bereiken, voort­durend het aangezicht van de Heer zoekt.

Laten wij als bewuste christenen ons hiernaar uitstrekken en ons hiertoe beschikbaar stellen voor onze God, ook in het jaar dat voor ons ligt. Hij wacht erop en Hij is het waard. Gods zegen daarin.

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Er kunnen veel dingen verborgen zijn, mooie en minder mooie. Het konink­rijk waarover Jezus altijd sprak en dat eeuwenlang verborgen was geweest, was in hem, verborgen in een mens. Tegelijkertijd verborg hij de openbaring van dat koninkrijk in de vorm van gelijkenissen, zodat ernaar kon worden gezocht.

En de mooiste gelijkenis? Dat is de mens Gods, verborgen in de gedaante van een gewoon mens. Een schepsel dat in de eerste plaats innerlijk op zijn hemelse vader lijkt. Het is geen wonder dat het de tegen­standers van God er alleen maar om te doen is deze gelijkenis, dit beeld, te ver­storen, onder andere met de bedoeling om een verkeerd beeld van de werkelijkheid geven.

Een voorbeeld: Wanneer geconstateerd wordt dat er goed en kwaad in de mens huizen zal God dus ook wel zo zijn en komen de goede en kwade dingen alle­maal uit zijn hand… en die kwaaie dingen zouden dan ook goed zijn voor een mens.

En die arme mens die zich dan afvraagt waar al die ellende ‘goed’ voor is, wordt het bos in gestuurd met de troostrijke gedachte dat God er vast een bedoeling mee heeft. Je weet maar nooit… toch ? In dat bos raak je de weg kwijt…

In jezelf kun je ook verborgenheden aantreffen: goede, waarvan je soms niet eens weet datje ze in je hebt, en kwade, waarvan je eigenlijk vindt dat ze wezensvreemd aan je zijn. Ze zitten in je en toch voel je intuïtief dat ze niet bij je horen. Soms spelen ze zo hoog op dat ze onbeheersbaar voor je zijn. Dan komen er dingen uit jezelf die je niet wilt, die je verdrietig maken en soms wanhopig. Wanneer je bidt om verge­ving wordt dat vergeven en wanneer je met anderen iets goed moet maken (of met jezelf!) dan doe je dat, maar toch… ‘het’ zit er nog. Dan is er allereerst verlossing nodig. Je zoekt een vertrouweling op en samen stuur je de veroorzaker van het kwade, een boze geest, weg naar zijn domicilie, dat is één ding. En dan kijkje samen eens rustig naar de ravage die hij in je ziel (je karakter) en je geest (je den­ken ) heeft aangericht. Die kan beperkt zijn, maar ook groot. Er kunnen kost­bare eigenschappen van je beschadigd of vernield zijn, of zelfs gestolen. Of er kunnen dingen in je geplant zijn die helemaal niet bij je aard passen. Ach, ieder die dit leest begrijpt wel wat ik bedoel.

Jezus is gekomen om het verlorene te zoeken, ook de verloren dingen binnen in jezelf Daarom is het vertrouwelijk gesprek met mensen die naast je staan, je naasten, zo heilzaam. Ze kunnen je barmhartigheid bewijzen, met jouw goedvinden en, zo handelend, de wer­ken van de boze ongedaan maken en jou teruggeven watje was ontnomen. De grootheid van God schuilt hierin

dat hij graag het gezelschap zoekt van de kapotgeslagenen, om ze te restaure­ren; de verbrijzelden, om ze te vernieu­wen; de innerlijk verdeelden, om ze één te maken.

Soms kun je zo verdrietig zijn om jezelf datje niet meer weet waar je het moet zoeken. Zo moe van het positieve geka­kel en gezang, moe van het dwangma­tig geloven. En zelfs toen je dacht datje het had gevonden tóch in verkeerde handen terechtkwam die, hoe goed bedoeld ook misschien, je tot een vormeloze klomp hebben geslagen of een beeldje van je hebben gekneed waarin je nauwelijks iets van jezelf herkent; je kostbare en zo gekwetste zelf. Je staart naar de zon en het is winter in je ziel.

En toch… toch zijn ze er: mensen die jou wél zien zitten. Ze zijn onopval­lend, de barmhartigen. Ze zeggen niet zoveel, ze kijken naar je met de ogen van hun Vader, wantje gaat ze ter harte. En voorzichtig, heel voorzichtig durf je je misschien aan hen toe te ver­trouwen en je kwetsbaarheden te tonen. Ze zullen je niet beschuldigen, maar samen buig je je over de teleurstellingen en wanneer je je dan, gelijkgezind, tot de Vader wendt, zal diep in je het innerlijk genezingsproces beginnen, mens tot mens, God en mensen in een vertrouwelijk gesprek. En dan?

Dan kom je tevoorschijn zoals je bent bedoeld en ga je, langzaam maar zeker, op je geliefde lijken die op Vader lijkt!

 

Ontdekking en openbaring door Gert-Jan Doornink

Wie in de Bijbel op zoek is naar het woord ‘ontdekking’ komt al spoedig tot de conclusie dat, in de meeste vertalingen, dit woord of afleidingen ervan, maar één keer voorkomt, namelijk in de gelijkenis van de schat in de akker. De ontdekking die hier beschreven wordt is een ontdekking van geweldige en verstrekkende bete­kenis, zeker als het gaat om inzicht te hebben in de geestelijke wereld. En dat is een onmisbare schakel om goed te kunnen functioneren als nieuwe schepping in Christus.

“Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een schat, verborgen in een akker, die een mens ontdekte en verborg, en in zijn blijdschap erover gaat hij heen en verkoopt al wat hij heeft en koopt die akker” Matteüs 13 vers 44 (Matt. 13:44).

Toen Jezus op aarde was, sprak hij zowel tot de massa als tot de enke­ling. Hij bracht de werkelijkheid van het Koninkrijk Gods tot openbaring. Waarover Hij sprak bracht Hij in praktijk. Hij openbaarde in elk opzicht de wil van God. Hij was voortdurend bezig de opdracht die Hij van de Vader ontvangen had, waar te maken. Hij openbaarde in elk opzicht Gods wil en bedoeling. En die wil is, zoals Paulus dat for­muleert, “het goede welgevallige en volkomene” Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02). “Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed” waren de aan duidelijk­heid niets te wensen overlatende woorden van Jezus zelf Johannes 10 vers 10 (Joh. 10:10).

Nieuw leven

Om dat ‘goede, welgevallige, volko­mene’, die ‘leven en overvloed’ te ervaren was het nodig dat de mens een nieuw leven zou beginnen. De mens moest een totale vernieuwing ondergaan. Of om het in ouderwetse bewoordingen te formuleren: de mens moest tot bekering komen. Bekering, wedergeboorte, het aan­vaarden van Jezus als Verlosser, ver­nieuwing van denken, het overgaan vanuit het rijk der duisternis in het Koninkrijk van God, zijn in feite woorden en omschrijvingen van één en dezelfde gebeurtenis in ons leven. In ons theologisch geïndoctri­neerde Nederland heeft men er aller­lei aparte dogma’s van gemaakt, bij­voorbeeld verschil tussen bekering en wedergeboorte. ‘Je kunt maar eenmaal opnieuw geboren worden, maar bekering moet je dagelijks doen’, wordt er dan gezegd. Maar als er in de Bijbel gesproken wordt over bekering, gaat het niet om een gedeeltelijke, maar radicale omme­keer in iemands leven. Bij Jezus was al dit theologische geharrewar een overbodige zaak. Hij riep de mensen op Hem te volgen en zo werden ook de twaalf discipe­len Zijn eerste volgelingen. Hij nam ze bij de hand, Hij leidde ze verder. Vooral met de bedoeling dat zij later het werk wat Hij deed, voort zouden zetten.

Geestelijke revolutie

Je zou kunnen zeggen: Jezus was het beginpunt van een nieuwe revo­lutie, een geestelijke revolutie die doorgaat tot op de dag van vandaag. En zoals de eerste discipelen daar bij betrokken waren, zijn ook wij als Zijn volgelingen in het jaar 2000 daarbij betrokken. Daarom is het goed erop te letten hoe Jezus Zijn eerste discipelen niet alleen opriep Hem te volgen, maar ze kregen ook een opleiding. Een op de praktijk gerichte opleiding. Geen opleiding om zoveel mogelijk dogma’s en theorieën te leren en die de mensen op te leggen, zoals de geestelijke leidslieden van die tijd deden. Jezus was dan ook in voort­durend conflict met de Farizeeën en Schriftgeleerden en lezen we bij­voorbeeld dat Hij tot hen zegt: “Jullie onderzoeken de Schriften, want je meent daarin eeuwig leven te hebben, en deze zijn het, welke van Mij getuigen, en toch willen jul­lie niet tot Mij komen om leven te hebben” Johannes 5 vers 39 (Joh. 05:39). Het grote manco in de tijd van Jezus, en door alle eeuwen heen tot op de dag van vandaag, wordt hier blootgelegd. Om leven -het echte leven- te ontvangen hebben we Jezus nodig.

Jezus heeft óns nodig om dat te “openbaren! Daarom heeft de wereld geen behoefte aan Godgeleerden, maar aan Jezusvolgelingen!

Gelijkenissen

De discipelen kregen dus van Jezus hun opleiding, die onder andere hierin bestond dat Hij door middel van gelijkenissen tot hen sprak. “Hij leerde hun vele dingen in gelijkenis­sen”, kunnen we lezen in Markus 4 vers 2 (Mark. 04:02).

Gelijkenissen waren speciaal tot hen gerichte lessen die niet bestemd waren voor de massa. Dat maakte Jezus op een gegeven moment ook duidelijk toen de discipelen Hem joegen: “Waarom spreekt U tot hen in gelijkenissen?” Het antwoord van Jezus was:

“Omdat het u gegeven is de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen te kennen, maar hun is dat niet gegeven” Matteüs 13 vers 10 en 11 (Matt. 13:10-11). Dat bleef verborgen voor de Godgeleerden. Onze eerste conclusie mag dus dui­delijk zijn: Aan iedere nieuwe schep­ping in Christus wil God Zijn gehei­men toevertrouwen. God wil ook óns zijn geheimen toe­vertrouwen. Hij heeft ons onvoor­stelbaar lief. Hij heeft ons zo lief dat we het eigenlijk niet goed vatten of omschrijven kunnen. Jezus voegt aan zijn woorden dan ook nog toe: “Want wie heeft, hem zal gegeven worden en hij zal overvloedig heb­ben”.

Rijkdom

We zijn geestelijk rijk geworden. En wat doe je als dat bent? Dan ga je dat weer uitdelen. Dan hou je dat niet voor jezelf. Wij zijn immers geroepen het ‘zout der aarde’ en het ‘licht der wereld’ te zijn. Geestelijke rijkdom valt op geen enkele wijze te vergelijken met aard­se rijkdom. Velen in onze dagen denken dat dat het geluk in zich heeft. Maar het is een grote vergis­sing. Het is tijdelijk, terwijl het andere eeuwig is.

Jezus zegt: “Verzamelt u geen schat­ten op aarde, waar mot en roest ze ontoonbaar maakt en waar dieven inbreken en stelen; maar verzamelt u schatten in de hemel, waar noch mot noch roest ze ontoonbaar maakt en waar geen dieven inbreken of ste­len. Want, waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn” Matteüs 6 vers 19 tot en met 21 (Matt. 06:19-21). Als we Jezus hebben aanvaard, als we geloven in Hem, hebben we de werkelijke schat gevonden (zoals de man in de gelijkenis). En dat houdt tegelijkertijd in dat we de principes (leefregels) van het Koninkrijk van Zijn Vader leren ken­nen, zoals Hij dat onderwees aan Zijn eerste volgelingen. Zoals Hij dat praktisch toepaste in het gewone leven van elke dag en Zijn discipelen ook leerde toe te passen. We worden dus ingeschakeld in Gods plan, zoals Jezus ingeschakeld was in het plan van de Vader. Daarbij is iedereen in de ogen van God even belangrijk, welke bedie­ning of taak we ook hebben. Daarvoor is het nodig dat we leren, dat we inzicht krijgen in de geestelij­ke wereld, dat we leergierig zijn om de geestelijke principes van het Koninkrijk toe te kunnen passen, zoals ons deze bijvoorbeeld worden aangereikt in deze korte gelijkenis.

De schat wordt ontdekt

In deze gelijkenis wordt het Koninkrijk vergeleken met een schat die in een akker verborgen was, dus niet zichtbaar. Dan wordt deze schat door een mens ontdekt. Er staat niet bij hoe dat gebeurde (zoals bijvoorbeeld in de daaropvol­gende gelijkenis van de verloren penning wel het geval is), Was deze mens daarnaar op zoek? Had iemand hem er op attent gemaakt? Was het, wat wij dan noemen toeval­lig, misschien omdat hij de grond bewerkte?

Wij weten het niet. Wat Jezus ons wél vertelt is dat deze mens, bij het vinden van de schat, tot handelen overging.

Hij verborg deze schat weer.

Hij was ontzettend blij.

Hij verkoopt al wat hij heeft (had er dus alles voor over).

Koopt de akker, want hij wist als ik die akker koop bezit ik ook die schat.

Hebben wij er ook alles voor over om de principes van het Koninkrijk te leren kennen en daaruit te leven? Als dat zo is zal een automatisch gevolg daarvan zijn dat we het ook ‘voorleven’, zodat anderen in de goede zin van het woord jaloers op ons worden en daardoor het verlan­gen in hen wordt gewekt ook een volgeling van Jezus te worden. Dat is trouwens ook het verlangen van de Vader. Jezus zegt: “De lamp komt toch niet om onder de koren­maat of onder het bed gezet te wor­den? Is het niet om op de standaard gezet te worden? Want er is niets verborgen, dan om geopenbaard te worden, of aan het oog onttrokken, dan om in het openbaar te komen” Markus 4 vers 21 en 22 (Mark. 04:21-22).

Met overleg

Het volgende punt wat onze aan­dacht vraagt is dat de mens, die deze schat gevonden had, met overleg te werk ging. Ook dat is dus een belangrijk principe bij ons getuige zijn in deze wereld. En ik denk veel te vaak door ons over het hoofd wordt gezien. Wat dat betreft kun­nen we een voorbeeld nemen aan de wereld, waar vaak eerst alles grondig onderzocht wordt voor dat er beslis­singen worden genomen. Bij de gelijkenis van de onrechtvaar­dige rentmeester in Lucas 16 atten­deert Jezus daar ook op met de opmerking dat de kinderen van deze wereld, ten aanzien van hun geslacht, met veel meer overleg te werk gaan dan de kinderen des lichts Lucas 16 vers 8 (Luc. 16:08).

Met overleg te werk gaan betekent goed nadenken, soms afwachten, duidelijkheid hebben, de gevolgen onder ogen zien… en dan pas spre­ken of handelen. Nu ben ik mij bewust dat ieder mens anders geaard is, onze karak­ters zijn allemaal verschillend. De een zal eerder (impulsiever) hande­len dan de ander. Er zullen er ook zijn die alsmaar de dingen uitstel­len, en we weten van uitstel komt vaak afstel.

Toch ontstaat er doordat we het nieuwe leven van Christus in ons hebben, doordat we de principes van het Koninkrijk gaan leren, een totaal nieuwe levensinvulling en daardoor ook een nieuwe levensuitwerking. We groeien geestelijk van beginsta­diumchristen naar het volwassen stadium.

Alles in ons vernieuwd en dat begint in onze denkwereld. “Wordt her­vormd door de vernieuwing van uw denken”, was één van de adviezen die Paulus schreef aan de gemeente te Rome.

Wie vernieuwd is in zijn denken gaat ook meer en meer ontdekken waarop het werkelijk aankomt.

De strijd

We gaan dan bijvoorbeeld geen strijd voeren om ons gelijk te halen, maar om de werkelijke vijand te bestrijden. Er zijn mensen die altijd gelijk willen hebben. ‘Ik denk er zó over en dus moet jij er ook zo over denken, anders zie je het verkeerd”, wordt er dan gezegd of gedacht. Natuurlijk is het goed elkaar te Korri­geren in een geest van liefde, dan zal er ook acceptatie zijn. Maar soms is er in discussies nog teveel sprake van het ‘opleggen’ van een bepaalde mening, en dan is er vaak een ver­keerde geest in het spel, Belangrijk is dat we onze geestelijke plaats met Christus hebben ingenomen in de hemelse gewesten. Anders zijn we geneigd een verkeerde strijd te voe­ren. En de resultaten zijn dienover­eenkomstig.

In de discussies die Jezus voerde met de Farizeeën en Schrift­geleerden ging het er Jezus ook niet om zijn gelijk te halen. Hij wist hoe deze mensen vanuit de verkeerde bron geïnspireerd werden. En ondanks al hun Schriftkennis waren ze toch verkeerd bezig. Daarom lezen we ook van Jezus dat Hij niet leerde als hun schriftgeleerden, maar als gezaghebbende. Daarom stonden de scharen versteld over de leer die Hij bracht, dat hadden ze nog nooit meegemaakt Matteüs 7 vers 28 en 29 (Matt. 07:28-29).

Jezus deed het anders, beter, in over­eenstemming met de wil van de Vader. Het gezag dat Jezus uitoefen­de was een ander gezag dan die van de Farizeeën en Schriftgeleerden. Zijn gezag gold het rijk der duister­nis en had niet de bedoeling andere mensen te overheersen, maar hen te bevrijden van iedere overheersing!

Geestelijk bevoegd

Zo zijn wij die de schat van het Koninkrijk gevonden hebben ook bevoegd als gezaghebbenden. Wij mogen met gezag, en in de naam en autoriteit van Jezus, optreden tegen­over alles wat vanuit het rijk er duis­ternis op ons afkomt. En of dat nu op een vrome manier gebeurd of anderzijds, doet minder ter zake. Dat kunnen soms heel subtiele din­gen zijn, bijvoorbeeld als negatieve

gedachten de kop proberen op te ste­ken. Als we aangevallen worden met, angst of vrees. Als alles tegenzit en het net lijkt of er geen oplossing voorhanden is.

Weet u, wat dan zo geweldig is? Dat we het Koninkrijk Gods hebben leren kennen omdat we Jezus werke­lijk hebben leren kennen. Omdat Jezus ons God heeft geopenbaard zoals Hij werkelijk is: de goede God die alle dingen -let wel: alle dingen- doet meewerken ten goede, hebben we de zekerheid: er komt een oplos­sing. En die is goed, want Gods oplossing is altijd de beste! Dan lukt het de duivel niet om ons uit de gemeenschap met God en zijn Zoon weg te halen. We hebben a immers inzicht in de geestelijke wereld ontvangen. Dat is voor de wijzen en verstandigen (van deze wereld) verborgen, maar aan kinde­ren (kinderen Gods) geopenbaard.

Onderscheiding

Het geestelijk inzicht dat wij hebben ontvangen, maakt het ons mogelijk geestelijk te onderscheiden waarop het aankomt. Het leert ons te onderscheiden wat uit de goede bron en wat uit de verkeerde bron afkomstig is. Begrijpt u nu, waar ik eerder in dit artikel al op attendeerde, hoe belangrijk het is dat we de principes van het Koninkrijk leren kennen om van daaruit te kunnen leven? In de tijd waarin wij leven is het nodig om ons volledig hiervoor in te zetten. Onze gebeden en het dage­lijks vervuld zijn met Gods Geest zijn daarbij onmisbare factoren. Met minder kunnen wij niet toe. Dat ligt niet als een last op ons en werkt ook niet als een soort wet in ons leven: je moet zus en zo hande­len, of anders zwaait er wat. Dat is de taal van de tegenstander. Nee, de mens die de schat vond was blij dat hij deze schat gevonden had. “In zijn blijdschap daarover…”, lezen wij.

“Wij hebben lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad” 1 Johannes 4 vers 19

(1 Joh. 04:19). Wij mogen spreken en handelen uit blijdschap en toewijding, uit liefde. Hij heeft ons liefgehad en heeft ons lief met een ondoorgrondelijke alles overtreffende liefde. We zijn Zijn scheppingen. God en mens horen in feite bij elkaar, we vormen een een­heid.

Alleen de duivel heeft roet in het eten gegooid. Maar hij heeft niet het laatste woord. Jezus heeft hem al overwonnen en ook wij gaan hem meer en meer overwinnen. Dat wil zeggen: als hij ons aanvalt, op welke wijze ook, weten wij deze aanval af te slaan.

Dat begint meestal in onze gedachtenwereld. Als er een negatieve gedachte de kop probeert op te ste­ken, verdrijven we die met een posi­tieve gedachte die Gods Geest ons aanreikt. En ik kan u verzekeren dat de duivel daar een ontzettende hekel aan heeft.

Zo groeit ons leven uit tot een blij, ontspannen, vruchtbaar, overwin­nend leven. We horen bij het Koninkrijk van God met Jezus de Koning aan het hoofd.

Niet vrijblijvend

Wel dienen we ons te realiseren dat het geen vrijblijvende zaak is. Alleen wie werkelijk de schat opgraaft en ermee werkt zal de vruchten er van plukken. Willen we dat? Hebben we er alles voor over? In de dagen toen Jezus op aarde was werd lang niet iedereen een echte volgeling van Hem. Sommigen vonden de wonde­ren die Hij deed prachtig en volgden Hem een tijdje, maar waren niet bereid de prijs te betalen, die het werkelijk volgen van Hem inhield. Van Jezus lezen wij bijvoorbeeld op een gegeven moment dat Hij zegt: “Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profe­ten doodt, en stenigt, wie tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugelen vergadert, en gij hebt niet gewild” Matteüs 23 vers 37 (Matt. 23:37). Laat dat niet van ons gezegd hoeven te worden. Beslis op het moment dat u dit leest opnieuw om Jezus volko­men te volgen en te leven vanuit Gods Koninkrijk.

Laten we niet teveel in het verleden leven, zoals sommigen misschien geneigd zijn, dat wil zeggen hun gedachten gaan vaak terug naar vroeger ’toen het zoveel beter was’. Of men is bezig met de toekomst; hoe zal het allemaal verder verlo­pen?

Het gaat om de werkelijkheid van vandaag. Hoe openbaren we ons vandaag als nieuwe scheppingen in Christus? Openbaren wij ons van­daag als werkelijke vertegenwoordi­gers van Gods Koninkrijk? Natuurlijk mogen we met dankbaar­heid terugdenken aan de zegenin­gen uit het verleden en leren uit de fouten die we toen gemaakt hebben. En ook mogen we een hoopvolle ver­wachting ten aanzien van de toe­komst hebben. Maar voor vandaag geldt: “Heden, indien wij Gods stem horen, sluiten we ons hart daarvoor niet af, maar laten ons leiden en inspireren door Zijn Geest”.

 

Geen vals getuigenis door Cees Maliepaard

Voorbeeld­functie van de wet Deel 10 “U zult geen vals getuigenis spreken tegen uw naaste” Exodus 20 vers 16 (Ex. 20:16).

In deze aflevering komt onder ande­re de vraag aan de orde of het spre­ken van valse getuigenissen hetzelf­de is als: je moet niet liegen.

In de rechtspraak

Veelal wordt dit woord opgevat als een liegverbod. De vertaling ‘Het Boek’ heeft: “U mag geen leugens vertellen aan andere mensen”. Het negende gebod (het negende woord) was ten tijde van het Oude Testament voornamelijk bedoeld voor gebruik in de rechtspraak. Er werd in die tijd alleen op grond van mondelinge getuigenissen rechtge­sproken. Rechercheteams die bewijs­materiaal verzamelen waren er nog niet, laat staan dat er technische recherche zou wezen. Van dactylo­scopie (de leer van de vingerafdruk­ken) had niemand ooit gehoord en men kon zich er al helemaal geen voorstelling van maken wat DNA- materiaal wel zou kunnen wezen. Mondelinge getuigenissen waren doorslaggevend in de bewijsvoering. Valse getuigenissen waren derhalve rampzalig voor ten onrechte aange­klaagden; zij konden hen in het erg­ste geval de kop kosten. Om eventu­ele valse getuigen af te schrikken, was er een bepaling opgenomen in Deuteronomium 19. Wanneer een getuigenis vals bleek te zijn, moest de valse getuige de straf ondergaan die anders de beschuldigde zou heb­ben gekregen. Pas in tweede instan­tie was dit woord bedoeld voor het leven buiten de rechtspraak. De weergave: “U mag geen leugens vertellen aan andere mensen”, is voor ónze tijd wel hanteerbaar, maa het is geen correcte vertaling van de’ originele tekst. Dit geeft maar zeer betrekkelijk weer wat de HERE God er oorspronkelijk mee bedoeld heeft.

Verboden te liegen?

Mag een mens niet liegen en doen we dat dus nooit? Wat zei ik tegen onze oudste dochter toen die (rond haar eerste verjaardag) met één van haar eerste tekeningen aan kwam zetten? Het was een huis, zei ze. En het was ook maar goed dat ze dat er bij zei, want wat ik zag waren alle­maal ondefinieerbare kriskraslijnen… een hele wirwar, waar geen touw aan vast te knopen was. Als je dus niet liegen mag, wat zeg je dan tegen zo’n kind? Zoiets als: ‘Nou, je moet nog een heleboel leren hoor… dit lijkt écht nergens op. Moet dit een huis voorstellen; wilde je in zo’n puinhoop gaan wonen? Dat is even mooi waardeloos!’ Dan heb je natuurlijk wel de waar­heid gesproken en geen moment gelogen, maar je hebt tegelijkertijd een kinderziel de grond ingestampt. En als er iets vals is, is het zoiets wel: een kinderziel beschadigen. Het zit ‘m niet zozeer in de leugen op zich – het valse karakter blijkt veel meer uit de gevolgen voor de naaste. Dus zei ik zo’n 22 jaar geleden tegen onze Petra: “Prachtig; wat heb je dat mooi gedaan!”

Was dat een vals getuigenis? Nee, want het kwam uit een goede moti­vatie voort en het was eigenlijk nog waar ook: ik vond het prachtig, namelijk dat de kleine meid zo haar best had gedaan. Het is trouwens een enigszins vooruitziende blik geweest, want ze tekent nu veel mooier dan ik het ooit zou kunnen! En wat dacht u als er in de Tweede Wereldoorlog tijdens een razzia gevraagd werd of er ook onderdui­kers in huis waren? Ook al was dat het geval, natuurlijk zei niemand: “Jazeker!” Sommigen probeerden handig te zijn door heel naïef op te merken: “Onderduikers? Maar dat mag toch helemaal niet?” Soms werkt dat, maar een beetje ondervra­ger had dat wel door en dan waren de consequenties niet te overzien. Dan bléven ze zoeken en had je net zo goed gelijk naar waarheid kun­nen antwoorden… om daardoor andermans dood op je geweten te hebben. Of je kon glashard liegen en daarmee je handen zuiver houden van het bloed van je naaste. Door glashard te liegen, kon je een glaszuiver geweten hebben.

Geen waarheidsfanaten

Liegen en een vals getuigenis spre­ken is ook in normale tijden lang i^^et altijd hetzelfde. Waarheidsfanaten zijn onmogelijke mensen. Iemand zei eens tegen me: “Ik móet altijd de waarheid zeggen”. Dan kun je je afvragen van wie zo iemand dat dan wel moet. Niet van de HERE God hoor! Zulke mensen

willen anderen zonder mankeren hun waarheid opleggen, want zij weten het blijkbaar beter. Tot in de kleine lettertjes toe. En zelfs over de onbelangrijkste zaken van het natuurlijke leven. Een (gefingeerd) voorbeeld:

Zij: Hoe vind je m’n nieuwe outfit?’ Andere zij: “Afschuwelijk; en wat zit je haar lelijk!”

Misschien is het wel waar, maar dat kun je toch ook anders zeggen? Zoiets als: “Het is niet zo mijn smaak… maar het past aardig bij je”. Leugens spreken om er financieel beter van te worden, is een foute bezigheid. Want dan geldt het eigen gewin als maatstaf voor je maat­schappelijk bezig zijn. Dan stel je in het leven van alle dag je doel ver­keerd. Onder normale omstandighe­den zeg je de waarheid zonder er omheen te draaien. Maar als iemand er nodeloos door gekwetst of bena­deeld wordt (of beschadigd) dien je je wel meerdere keren te bedenken voor je je mond opentrekt. Een getuigenis is vals als het een ander vals bejegend, als het hem of haar onrecht aandoet. Maar het is net zo goed vals als het jezelf bevoordeelt ten koste van een ander, of als het tegen de geopenbaarde wil van God ingaat. De narigheid is alleen dat sommigen de eigen mening voor de geopenbaarde wil van God aanzien!

Laat je niets wijsmaken!

De waarheid staat buiten kijf, daar­aan mag een mens niet komen. Aan Góds waarheid wel te verstaan. En Gods waarheid is niet af te leiden uit het waarneembare of uit het traditio­nele. Gods waarheid is vervat in zijn plan. Alles wat van dat plan afwijkt, is een leugen. Als mensen wijsge­maakt wordt dat ze ten dode zijn opgeschreven (voor zover het de geestelijke dood betreft) is dat een leugen die regelrecht uit het rijk der duisternis komt. Als Satan de mens influistert: ‘ Gods plan is prachtig, echt waar… maar het is voor jóu niet haalbaar’, is dat een vals getuigenis. Want Gods plan is volledig realiseer­baar voor de mens-in-Christus. Alleen buiten de Christus kan het niet – dan hoef je er niet eens aan te denken.

We zullen vanzelfsprekend geen spreekbuis voor Satan willen zijn. Als onze ziel en geest van zulke gedachten doortrokken zijn, zullen we die op een geven moment ook gaan uiten. En daarmee is een vals getuigenis geboren. In het spoor van deze verleugening volgen er nog wel de nodige kreten, zoals: ‘Met jou zal het nooit goed komen; het stelt immers je hele leven al niks voor… en je vader was precies zo (of je moeder)! En denk maar niet dat jij verder komt dan zij ooit gekomen zijn. Dacht je van wel? Dat is pure hoogmoed. En je weet toch wel dat hoogmoed voor de val komt?’

Als sneeuw voor de zon

Misschien leven je ouders allang niet meer, dat is best mogelijk. Maar evengoed kan Satan je er nog steeds mee manipuleren via de talloze her­inneringen die je aan hen hebt. Waren het dan zulke moeilijke men­sen? Dat hoeft niet, maar ze kunnen last gehad hebben van ellendig moeilijke machten. Daar was nu werkelijk geen land mee te bezeilen. En Satan zegt dat je net zo bent als je ouders? Vergeet niet dat hij een doortrapte leugenaar is! Maar zelfs als hij gelijk heeft, wat dan nog? De Heer wil je bevrijden van elke binding uit het voorgeslacht. Innerlijke gelijkenissen met lieden uit je geslachtsregister (en hun beperkingen en gebondenheden) verdwijnen dan als sneeuw voor de zon.

Maar het gaat niet altijd zo vlug als dit spreekwoord ons wil doen gelo­ven. Want als er een sneeuwlaag van een paar meter ligt, heeft de zon daar toch echt wel een poosje werk mee! De natuurlijke zon heeft dat net zo goed nodig als er een behoor­lijk sneeuwpak ligt, als de ‘Zonne der gerechtigheid’ bij een flinke geestelijke bedekking.

Je mag jezelf zijn!

Na een bevrijding van alles wat je ware wezen verborgen kan houden, kun je eindelijk jezelf zijn – wie je in Christus bent. De New Age-gedachte dat je ware goddelijke wezen open­baar moet komen, de god die je in het diepst van je wezen bent, is een aperte leugen. Dat is een vals getui­genis van de bovenste plank, des te misleidender omdat het qua klank zoveel op de volle boodschap lijkt. Dit kan namelijk niet zonder in de Christus te zijn. En je kunt niet in de Christus zijn zonder een band met Jezus te hebben. Via Boeddha kan je wel een ‘verlichte’ worden, maar ook een soort christus of gezalfde… maar dan niet met Góds Geest. Dan ben je zonder het te weten een gezalfde van Satan gewor­den.

Satans valste getuigenis is: je kunt een Christus wezen zonder in Christus Jezus te zijn. En nog één daaraan gelijk: je zult als God wezen door te eten van de verleidelijk ogen­de New-Age-appel. Dat zijn satani­sche klanken en geen waarheden van God. Hou elkaar Góds waarheid maar voor. Die waarheid is niet hard hoor – wereldse waarheden zijn hard, maar Gods waarheid nooit. Die vormt een heerlijke zekerheid: in Christus Jezus ben je niet slechts tijdelijk geboren, maar voor alle eeu­wigheden.

Afstand van Satans leugens

Van al Satans leugens mogen we afstand nemen, of het nu leugens zijn die de mens verwerping inpra­ten of dat het getuigenissen zijn die hem een valse hemel proberen in te loodsen. Want de hemel van de wereldgodsdiensten is niet anders dan een uitdrukking van het rijk der duisternis. Jezus bevindt zich niet in het gezelschap van Boeddha, Confucius en consorten. Want er is een onoverbrugbare kloof tussen het rijk van het licht en dat van de dwaallichten.

Wij zijn kinderen van het licht, zegt de Schrift, wij behoren de dag toe. In Christus Jezus hebben we over­winning over al Satans valse getuige­nissen. Gods waarheid is bezig openbaar te komen. Waar, ergens ver weg daar boven of hier beneden? Nee, heel dichtbij, in onze harten, in de kern van ons bestaan. In het alge­meen kun je zeggen: leugens passen niet in het goede nieuws van Gods K Koninkrijk; de waarheid van God verdraagt zich daar gewoon niet mee.

Het woord: “U zult geen vals getui­genis spreken tegen uw naaste” (een verbod) mag door ons omgezet wor­den in wat we dan wél zullen mogen doen: we mogen de heerlijke waar­heid verkondigen zonen en dochters van de levende God te zijn. Dat is zichtbaar in de hemel (daar ligt onze strijd en onze overwinning) en dat komt openbaar op de aarde, want hier mogen we het uitwerken. Overal mogen we onszelf zijn… wie we zijn in Christus Jezus!

 

Wie zal Ik zenden? Door Peter Annotee

Er wordt meer dan ooit verzonden. Als we geen E-mails verzenden of gewone post, kijken we wel naar de eindeloze uitzendingen van talloze televisiestations. Zo is onze wereld vervuld van het gezondene. Maar er is ook een vorm van uitzen­den die minder wordt: het uitzenden van mensen. Het versturen van een boodschapper in plaats van een gericht.

En toch is er niets krachtiger dan een boodschap van vlees en bloed. Een mens die je iets komt vertellen. Want zo’n mens kun je niet wissen of bij het oud papier gooien. Een mens kun je niet ongeopend laten want hij opent jou. De belangrijkste boodschap die God verzendt is ook een mens: Jezus. Hij vertelt niet alleen wat de ware weg naar het leven is, Hij is de weg, de waarheid en het leven.

Paulus en Barnabas

Dus stuurt God ook mensen op pad om het evangelie te verkondigen. De heilige Geest gaat spreken en zegt dat Paulus en Barnabas de gemeente in Antiochië moeten verlaten om het evangelie elders te brengen. Het is mooi om te zien hoe de gemeente in Antiochië twee van z’n beste broeders niet voor zichzelf houdt maar uitzendt om de blijde boodschap verder te brengen. Ze proberen ze niet vast te houden maar zegenen ze integendeel in hun opdracht.

Paulus en Barnabas gaan op weg en brengen hun boodschap in de syna­gogen. Natuurlijk had Paulus ook een brief kunnen sturen want schrij­ven kan hij. En dat bespaart hem en Barnabas zeeën van tijd en gevaar. Maar de heilige Geest weet beter en stuurt mensen. En Paulus en Barnabas breken door. De landvoogd Sergius Paulus is de eerste hoogwaardigheidsbekleder die Paulus het evangelie mag brengen. Geen brief aan welke synagoge of plaats dan ook zou zover gekomen- zijn.

Des te meer reden voor de Boze om in de tegenaanval te gaan. Hij stuurt een ‘Jezuszoon’, een tovenaar om de boodschap van Jezus, die wonderen en tekenen gedaan heeft, te versto­ren. Zo als altijd probeert de duivel

de leugen zoveel mogelijk op de waarheid te laten lijken! Het is dan Gods Geest die ingrijpt. Hij geeft Paulus de kracht om, staande tussen de overheden en machten en de wereldbeheersers, vertegenwoordigd door de instituties van het Romeinse rijk, de boze gees­ten te verslaan. Daardoor zijn ook de machten omgevallen die Sergius Paulus ervan weerhouden om voor het evangelie te kiezen. Hij komt tot bekering en wordt de eerste Romeinse landvoogd voor Jezus. En dat alles is dan nog maar het begin.

Wat doen wij?

‘Jezus’ is de boodschap en Paulus en Barnabas zijn Zijn getuigen. En wat zijn wij? Zijn wij mensen die de hei­lige Geest de gelegenheid geven om ons opdrachten te geven? Zijn wij de mensen die onze broeders en zus­ters zegenen en helpen als zij een opdracht van de Geest willen gaan uitvoeren? Zijn wij bereid om een boodschap van Jezus te zijn? Het gaat erom dat wij zélf een ‘evan­gelie’ willen zijn en het beste wat we hebben willen geven om anderen met die boodschap te bereiken. Daarvoor hoef je niet ver van huis te gaan. Je kunt ‘evangelie’ zijn waar je bent: in de gemeente, thuis, op school of op je werk, op straat of in de supermarkt. Als we maar begrij­pen dat wijzelf een betere boodschap zijn dan de mooiste brief en het leukste e-mailtje.

“Wie zal Ik zenden en wie zal voor Mij gaan?” vraagt God aan ons. En wij mogen de vraag beantwoorden. Wij mogen kiezen. En wie zouden we dan beter kunnen kiezen dan onszelf?

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert-Jan Doornink

In deze rubriek schenken wij zo nu en dan aandacht aan stromingen en bewegingen die duidelijk vanuit de verkeerde bron geïnspireerd worden. Wij doen dit niet om dergelijke stro­mingen te propageren maar deze te ontmaskeren, vooral ook met het oog op hen die de vaste (geloofs)koers nog niet gevonden hebben en nog zoeken­de zijn. Deze keer iets over het zoge­naamde hedonisme, dat weliswaar geen grote aanhang heeft maar op geraffineerde wijze toch bepaalde mensen onder haar beslag weet te krijgen. Gelukkig geldt ook hier dat werkelijk geloof in Christus tot verbre­king en bevrijding leidt.

De doodlopende weg van het hedonisme

Wie Christus heeft leren kennen heeft het werkelijke geluk gevonden. Dat is de rotsvaste zekerheid waar­van iedere waarachtige christen zich bewust is. Daaraan moesten we weer eens denken toen we in het week­blad ‘De groene Amsterdammer’ een uitgebreid artikel lazen over het hedonisme. In de inleiding tot het artikel (van Solange Leibovici) wordt al een indruk gegeven wat de hedo­nist als doelstelling heeft: ‘Voor de hedonist is het streven naar geluk het belangrijkste doel in het leven, en het zoeken naar genot de enige bron van zelfontplooiing en zelfver- volmaking. In het massahedonisme van dit moment is dat gereduceerd tot een dwangmatige behoefte aan zintuiglijke genoegens’.

Michel Onfray

De belangrijkste figuur binnen het hedendaagse hedonisme is de Franse filosoof Michel Onfray. Hij schreef verschillende boeken zoals ‘De kunst van het genieten’ (1991) en ‘Levenskunst’ (1993). Hij boog zich over de houding van filosofen tegenover het lichaam en over hun eetgewoontes (‘De buik van de filo­sofen’, 1989), over verfijnde culinai­re genoegens, over het erotische

lichaam en de liefde, en hij publi­ceerde een tweedelig ‘hedonistisch dagboek’.

Toen hij 28 was werd Michel Onfray getroffen door een hartinfarct, en het had niet veel gescheeld of hij was in een Normandisch ziekenhuis gestorven. Deze gebeurtenis heeft hij later uitvergroot tot een soort openbaring, een illuminatie, die hij ‘existentieel hapax’ noemde: de een­malige, indringende en bijna mystie­ke ervaring die de gewone man in een heilige verandert of de leraar in een filosoof. Zijn filosofische zoek­tocht naar levensgeluk was voor hem een wedergeboorte die zoals alle geboortes in pijn, bloed, tranen en angst had plaatsgevonden. In het ziekenhuis maakte hij mee dat de man in het bed naast het zijne stierf ondanks herhaalde pogingen tot reanimatie. Hierover schrijft hij in ‘De kunst van het genieten’: ‘Zo simpel was sterven dus. Na deze les in duisternis bleef er maar één ding te doen: het lichaam deelgenoot maken van het bewust­zijn, en het vlees verzoenen met de intelligentie. Elk bestaan is gebouwd op zand, de dood is de enige zeker­heid die we hebben. Het komt er minder op aan die te temmen dan te verachten. Het hedo­nisme is de kunst van deze verach­ting’.

De schrijver van het artikel merkt op: “Dat klinkt dapper en mooi, toch zijn er enige twijfels te uiten over Onfray’s hedonistische ethiek.

Gericht op de buitenkant

Onfray liet zich inspireren door Aristippus van Cyrene en de Cyrenaïci, de achttiende-eeuwse materialist La Mettrie, markies De Sade en Nietzche. Voor hem is het hedonistische denken atheïstisch, materialistisch, vitalistisch. In het centrum van de hedonistische preoc­cupaties staat het lichaam, dat tot zorg van het moraal wordt verheven, want het genot heeft uitsluitend betrekking op het lichaam, en het lichaam is weer het laboratorium van de geest.

Ook de genoegens van de geest zijn verbonden met het lichamelijke en de zintuiglijke waarneming. De -hedonistische filosofie is gericht op «ft zintuigen, op de buitenkant van de werkelijkheid. Haar voornaamste doel is het profiteren van het moment dat zich aanbiedt, zonder zich druk te maken over het verleden, dat nostalgie veroorzaakt, of de toekomst, want dat leidt slechts tot angstig afwachten. Waar het om gaat, is alleen uit het heden de kwin- tesses te halen en het moment tot eeuwigheid te verheffen”. Leibovici schrijft verder dat voor Michel Onfray alles aanvaardbaar is wat genot geeft, en alles te veroorde­len wat pijn veroorzaakt. “Maar per­soonlijk genot moet altijd in een per­spectief worden geplaatst, namelijk dat van het genot van de ander. Je zou Onfray geen ‘egoïstische’ maar een ‘altruïstische’ hedonist kunnen noemen. De hedonist wil gelukkig zijn, maar hij wil dat de ander tege­lijk ook gelukkig is. Egoïsme en ego­centrisme zijn eenzijdig, en streven alleen naar persoonlijk geluk.

Eigenbelang en naastenliefde

Het hedonisme gaat ervan uit dat er geen geluk mogelijk is zonder dat van de ander. De achterliggende gedachte is geenszins gebaseerd op de christelijke notie van naastenlief­de, maar op eigenbelang. De relatie tot de ander baseert

Onfray als een bewust kiezen dat door bepaalde affiniteiten of sympat­hieën wordt bepaald. Tegenover de christelijke naastenliefde stelt hij een ‘aristocratische ethiek’ die selec­tief te werk gaat. Want niet iedereen is mijn naaste: ten eerste, zegt Onfary, ben ik niet in staat om van iedereen te houden, ten tweede wil ik dat ook niet. Kun je dan nog wel van een ‘ethiek’ spreken”, vraagt Leibovici zich af, die verder conclu­deert dat het hedonisme zich baseert op een lichamelijk zelfvertrouwen dat ons kan helpen om de angst voor de dood de baas te worden, terwijl we die tegelijk negeren. Dat is in feite wat Onfray doet wanneer hij zegt dat hij de dood veracht. De hedonist weet dat de dood bestaat, maar hij gelooft het niet. Hij doet alsof het niet voor hem geldt. Tot het uiterste doorgevoerd is dat waartoe het ‘ethisch hedonisme’ leidt: de ‘hedonistische zombie’, die zich uiteindelijk geen raad weet met zijn dwangmatige behoefte aan geluk.

Verblinding en illusie

Aan het slot van zijn artikel merkt Leibovici op: “Genieten van het leven is mooi, maar het verheffen van de hedonistische levenshouding tot een filosofie zoals Michel Onfray dat doet, is een doodlopende weg. Hedonisme houdt een zekere infantilisering in, omdat de constante beloning van het genot ons klein en afhankelijk houdt en ons verhindert om problemen onder ogen te zien. Het is natuurlijk niet zo dat je ver­driet en leed moet zoeken, maar je kunt dit ook niet constant uit de weg gaan. Onze diepste verlangens kun­nen eenvoudigweg niet bevredigd worden, want de bevrediging van elk verlangen ligt in het verlangen als zodanig.

Het belangrijkste probleem blijft dat je de kunst van het leven niet beheerst, als je de kunst van het ver­liezen niet kent, als je niet kunt aan­vaarden dat het leven een langdurig rouwproces is.

Michel Onfray’s laatste boeken val­len op door de schoonheid van de vorm, maar die schoonheid heeft iets dwangmatigs en lijkt een inner­lijke leegte te willen verbergen. Er komt altijd een moment waarop de hedonist beseft dat zijn filosofie niets anders is dan de zoveelste ont­kenning van de dood, en in die zin een verblinding en een illusie”. Het artikel draagt niet voor niets de titel” Hedonisme is een doodlopen­de weg”. Dit kan iedere christen uiteraard volledig onderschrijven. Het hedonisme is de zoveelste pijl die de duivel op zijn boog heeft om velen te verblinden, dat wil zeggen hen een surrogaatgeluk aanbieden, en hen van het werkelijke geluk af te houden. Want die is alleen te vinden door geloof in Christus. Hij heeft niet alleen Satan (inclusief de dood) volledig overwonnen, maar toonde tijdens Zijn ‘aardse bediening’ ook in elk opzicht aan hoe God het wer­kelijke geluk voor ieder mens op het oog heeft. Door het geloof gaat dit functioneren, waardoor we ook kun­nen leven temidden van alle omstan­digheden die het leven met zich meebrengt. En het leven wat God geeft is het échte leven. Dat is geen doodlopende weg, maar de ‘weg ten leven’. Het vindt zijn oorsprong in Hem, de Levensvorst, en duurt daar­om voort tot in alle eeuwigheid.

De e-mens komt eraan!

Hoe zal de mens van de toekomst eruit zien? Op alle mogelijke wijze worden we vrijwel dagelijks gecon­fronteerd met berichten die spreken over grote veranderingen die zich voltrekken zowel in ons spreken, gedrag en handelen, veranderingen die zowel met het uiterlijk als met het innerlijk te maken hebben. Veranderingen die de moderne mens gelaten accepteert omdat hij ‘er toch niets aan veranderen kan’. Het komt zoals het komen moet en de ontwikkelingen op ieder terrein valt niet te stoppen. Vooral op digitaal terrein is een revo­lutie aan de gang waarvan de totale uitwerking bijna niet te overzien is. De ex-Philips-topman Roel Pieper, die onlangs het hoogleraarschap Electronic Commerce aan de Universiteit Twente aanvaarde, hield onlangs zijn oratie over de digitale revolutie. Over enige tijd zal ieder­een zijn digitale paspoort hebben, wat hem ‘onbeperkte mogelijkheden’ biedt, omdat hij hiermee alles bij de overheid kan regelen, maar ook bij bedrijven. In zo’n digitaal paspoort staat onder meer opgeslagen hoe iemand wil betalen bij elektronische aankopen en bijvoorbeeld de wijze waarop dergelijke transacties beveiligd moeten worden.

Netwerkvaardigheid

“Het digitale paspoort wordt een belangrijke stap richting daadwerke­lijke ketenomkering”, aldus Pieper, volgens een verslag van zijn toe­spraak in de Financiële Telegraaf, die verder citeert: “Iemand kan zijn vraag zo makkelijker uitbesteden. Niet de consument moet tegemoet komen aan de vraag van de aanbie­der, maar andersom. Wie het digitale paspoort niet accepteert, staat bui­tenspel”.

De digitale revolutie zal volgens Pieper grote gevolgen hebben voor de bevolking. ‘Netwerlcvaardigheid’v wordt volgens de hoogleraar belang­rijker dan lezen en schrijven. “Onze scholen zouden een centrale rol moeten spelen in het bijbrengen van netvaardigheid. Zij lopen echter zelf tegen een enorme achterstand in ontwikkeling op. Lesmateriaal en onderwijsmethoden zijn hopeloos verouderd. De ontwikkeling van de netwerkmaatschappij mag niet aan de basis worden tegengehouden”. Pieper vindt dat het huidige onder­wijssysteem een pijnlijk gebrek heeft aan collectivisme en interactiviteit. “Leerlingen zijn gedwongen kennis uit analoge schoolboeken tot zich te nemen. Uitgevers bezitten de arro­gantie om elk jaar nieuwe edities op de markt te slingeren, waarin vijf woorden zijn veranderd. Dat materi­aal wordt dan ook nog eens verplicht gesteld. Dat is ronduit een schande”. Volgens Pieper heeft het onderwijs behoefte aan een groot digitaal schoolbord. “Het enige probleem is dat de overheid dit fraaie toekomst­beeld nog niet voor ogen heeft. De economische en sociale omstandig­heden zijn beter dan ooit. Des te ver­bazingwekkender is het daarom dat het onderwijs volstrekt achterblijft in het benutten van de nieuwe infor­matienetwerken” .

E-mentaliteit

Alles draait volgens Pieper straks om het internet en informatie wordt de meest kostbare grondstof. Burgers worden e-burgers, bedrijven worden e-bedrijven, de wereld wordt een e-wereld. Het internet moet, wie niet kiest verliest, en iedereen moet een e-mentaliteit aankweken. ‘Kennis is macht’ is een verouderde opvatting, ‘samen sterk’ is nu het motto. Maar dat vraagt wel een per­manente zelfeducatie bij burgers en bedrijven. “Levenslang leren is het devies voor iedereen die zijn weg wil vinden in alle netwerken. De e-bur- ger zal nauwelijks kunnen bestaan zonder zijn settop box, zijn interac­tieve telefoonsysteem en zijn personal digital assistant. Wie afziet van deze tools voor de netwerkmaat­schappij belandt onherroepelijk in een isolement”, aldus de kersverse hoogleraar. Somber is hij dan ook over de tweede en derde wereld, nu de industriële wereld een duidelijke voorsprong heeft. “Uiteindelijk zul­len netwerken een nog grotere scheiding tussen de eerste wereld en de rest opleveren en dat is een tries­te balans”, meent Pieper. Hoe reageren wij als christenen als we over dit alles nog eens naden­ken? Worden we verontrust of den­ken we: het zal zo’n vaart niet lopen. Of blijven we in de rust en het vertrouwen dat de Heer, in wie ons geloofsleven verankerd is, alles in Zijn hand houdt? Eén ding is zeker: de digitale revolutie hoeft ons als christenen niet te verontrusten. Er kan nog zoveel veranderen in het menselijk gedrag en beleving, ook door nieuwe uitvindingen waarvan we nu nog geen weet hebben, de werkelijke verandering gaat hier ver boven uit. En die vond plaats toen wij een nieuwe schepping in Christus werden.

Dit is een verandering van blijvende waarde dat door niets kon worden overtroffen en ook tijdens het ‘digita­le tijdperk’ blijft bestaan.

Pleidooi voor doop door onderdompeling

“Met de doop in de knoop”, met als ondertitel ‘bijbels licht over een blin­de vlek’, zo heet het onlangs door Jildert de Boer geschreven boek over de doop door onderdompeling. De talrijke artikelen, brochures en boeken die in de afgelopen jaren verschenen zijn over dit onderwerp brengt natuurlijk de vraag naar voren of het nu wel nodig was nog weer een boek over de doop te schrijven en uit te geven. Persoonlijk geloof ik echter dat de uitgave van dit boek een schot in de roos is, vooral ook door de frisse, duidelijke en originele wijze waarop Jildert de Boer dit onderwerp behandelt en belicht vanuit verschillende invals­hoeken, met bijbelse onderbouwing uiteraard.

Voor baptisten, pinkster- en (volle)evangeliechristenen, en nog enkele andere denominaties, is de doop in water door onderdompeling, nadat men door persoonlijk geloof in het volbrachte werk van Christus is gekomen, een vanzelfsprekende zaak. Als Jezus, ons grote voorbeeld, en de christenen van de begintijd zich lieten dopen, waarom zouden wij dan niet volgen?

Maar de grote kerkgemeenschappen (katholiek, hervormd, gereformeerd, enz.) blijven afwijzend, daarbij zich beroepend op kerkelijke besluiten, soms vanuit een ver verleden. Gelukkig komen ook steeds meer mensen uit de kerken, die tot daad­werkelijk geloof komen, tot de con­clusie dat de doop door onderdom­peling een eerste maar belangrijke stap is om het nieuwe leven in Christus in geloof en gehoorzaam­heid te beleven, ook al komen ze dan soms buiten hun kerkelijke gemeenschap terecht. Maar het positieve gevolg is dat ze daardoor in de werkelijke vrijheid komen, die God bedoeld heeft voor iedereen die gaat geloven. Deze vrijheid behoort uiteraard écht te zijn. De doop voor een christen is geen eindstation, maar een begin­punt, een start naar een werkelijk leven in gemeenschap met Christus. Ook hier wordt veel aandacht aan geschonken in deze fraai uitgevoerde paperback van 130 blad­zijden die voor slechts fl. 22,50 ver­krijgbaar is (of te bestellen) in de boekhandel.

 

Korte gedachten door Gert Jan Doornink

De Bijbel

‘Wij geloven in de Bijbel van kaft tot kaft’ is een door heel wat christenen vaak gebruikte uitdrukking. Maar hoe geloven wij in de Bijbel? Zonder het licht van Gods Geest is het onmogelijk de inhoud van de Bijbel werkelijk te verstaan. Het is heel gemakkelijk elkaar met bijbelteksten probe­ren te overtuigen, maar alleen door Gods Geest komt er een groeiproces op gang waardoor wij meer en meer leren op de juiste wijze om te gaan met alles wat wij lezen in de Bijbel. Soms moeten we onszelf Korrigeren en gaan we bepaalde teksten en uitspraken anders en beter begrijpen. Het is de Geest van de levende God die de bijbelwoorden werkelijk tot leven brengen, zodat ook bij ons het echte leven, zoals God dat bedoeld heeft, meer en meer tevoorschijn gaat komen.

Volle openbaring

Bij het lezen van de Bijbel dienen we ons te realise­ren dat we het Oude Testament altijd behoren te lezen in het licht van het Nieuwe Testament. Doen we dat niet dan maken we de komst van Jezus (in het Oude Testament aangekondigd, in het Nieuwe Testament geopenbaard) overbodig, terwijl God zich juist in Jezus tenvolle heeft geopenbaard. Alleen door Hem kunnen we God werkelijk leren kennen. “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien” en “Niemand komt tot de Vader, dan door Mij”, sprak Jezus; woorden die aan duidelijkheid niets te wensen overlaten.

Werkelijkheid

De werkelijkheid van het leven, waarbij ieder mens betrokken is, is soms niet gemakkelijk. Het is lang niet altijd ‘rozengeur en maneschijn’. De werkelijkheid van het leven wordt echter zinvol en leefbaar als we de werkelijkheid van Christus leren kennen, waarover Paulus schrijft in Kolossenzen 2 vers 17 (Kol. 02:17). Het leven is dan, wat de omstandigheden ook mogen zijn, leefbaar. We maken ons dan bovendien niet druk meer om allerlei futili­teiten en bijkomstigheden, maar ontdekken en beleven hoe zinvol het leven is, doordat onze werkelijkheid een eenheid gaat vormen met Zijn werkelijk­heid.

 

Het aloude verhaal in een nieuw jasje door Cees Maliepaard

Sciencefiction vanuit het jaar o om met onderscheiding gelezen te worden

Rachaël, de plaatselijke postbode, heeft nog maar nauwelijks de dage­lijkse papierwinkel in de brievenbus van Zacharia & Elisabeth gestopt, of de laatste haast zich naar de voor­deur. De gebruikelijke stapel reklamefolders werpt ze achteloos op een hoop, en dan resten slechts de met oktoberzegels gefrankeerde nieuw­jaarswensen. Oktoberzegels? Ja, want de Joodse jaarwisseling valt nu eenmaal in de maand oktober.

Er is één kaartje bij met een post­stempel van Bethlehem. Vréémd eigenlijk, want daar hebben ze toch helemaal geen familie of bekenden wonen?

Zacharias! roept Elisabeth, na het schrijven aan een vluchtig onder­zoek onderworpen te hebben. Bericht van Jozef en Maria; ze zitten helemaal in Béthlehem! Zach, hóór je me?

Stap, stap, stap, stap…

Is er al een jonge zoon? informeert de aangeroepene. Want hij weet dat ook Jozef en Maria vooraf vanuit de hemel zijn getipt over het geslacht van de toekomstige boreling.

Ja, zegt ze dan, en alles is goed gegaan met Maria en met de baby. Hij heet Jezus; ze hebben ‘m dus óók niet vernoemd!

Vertel jij wat, beklemtoont Zacharias, Betsie, net als bij ónze zoon is ook de naam van hun kind vanuit de hemel voorgeschreven.

Zeg Zach, moet je horen…, vat Elisabeth met de brief in de hand de draad weer op, ze hébben weer wat v meegemaakt, neem me niet kwalijk: Ze zouden toch overnachten in Bethlehems Krasnapolsky? Nou, mooi niet: dat zat bomvol en de andere hotels ook. Ze hebben nota- bene in de parkeergarage geslapen, en daar is onze neef geboren.

Ha! merkt Zacharias op (terwijl hij over Elisabeths schouder meeleest), bij de Burgelijke Stand hebben ze ‘m op ouderwetse manier ingeschre­ven: met de hand (met ganzenveer en inkt) op de papyrusrollen van Koning David. Die waren er geluk­kig nog: al eeuwen bewaard in de curiosenkelder van het raadhuis van Bethlehem.

Dat klopt, vult Elisabeth aan, want hij is de éérste die niet in het gemeentelijke computerbestand in te voeren is; het millèniumprobleem gaat zich wreken!

En dan moet je weten, neemt Zacharias het woord weer over, dat de PvdZ, de Partij van de Zeloten, daar nog zó voor gewaarschuwd heeft. Tot nog toe telde het systeem af: van 100 jaar vóór Christus naar 99 jaar vóór Christus en van 2 vóór Christus naar 1 vóór Christus bijvoorbeeld, maar nu zijn ‘de laatste dagen’ aangebroken, de tijd van het einde, en wordt het dus optellen, zoals van i na Christus. En dat zit er niet in, dat ként het systeem- Romania helemaal niet; dom hè!

Nóu moet je ophouden, meent Elisabeth, om dat in te voeren heb­ben ze verdorie 1000 jaar de tijd gehad!

Ach ja, antwoord Zacharias, de mensheid is hardleers. Ik denk dat ze over 2000 jaar wel wéér met een milleniumprobleem zullen zitten. Maar goed, als het nog éven duurt kunnen de ambtenaren van Ceasar mooi van hun muisarmen afkomen. Dan worden het weer antieke pen­nenlikkers met kramp in duim en wijsvinger.

Ondertussen leest Elisabeth verder.

O wat leuk, zegt ze vertederd, de kleine heeft het levenslicht aan­schouwd tussen alles wat in de par­keergarage aanwezig was. Niks os en ezel, nee hoor: koeien… en nog heili­ge ook, en een eend (een lélijke joh!), verder een kever, een panda en een jaguar. En weet je wie er op kraambezoek kwamen? Nee, geen herders (wat zouden die in een par­keergarage moeten zoeken) maar mensen van de Wegenwacht. Dat zijn de enigen die doorlopend legaal een volledige baan hebben terwijl ze doorlopend in de WW zitten.

Vreemd genoeg kwamen ze niet voor de tot hun vakgebied behoren­de doelgroep, neemt Zacharias het woord over. Ze lieten de koeien en alle andere dieren links liggen, en ze richtten zich uitsluitend tot onze neef. Want HIJ is de langverwachte, hebben engelen hun verteld. Die konden in de nachtelijke uren alleen hén maar bereiken, trouw als zij de wacht hielden over de immer voort­razende kudde op Bethlehems Ai.

En er kwam nog méér opmerkelijk bezoek, voegt Elisabeth er aan toe, een soort hoogwaardigheidsbekle­ders… wat vreemde figuren overi­gens! Ze lazen van alles en nog wat in de sterren. Dat is tegenwoordig (in het jaar nul) een trénd geworden man; waar moet het naar toe met de wereld! Gelukkig maar dat onze nicht en Jozef op tijd inzagen dat het zo occult als de pieten was.

Maar dat neemt niet weg dat ze uit­eindelijk voor de blinkende Morgenster kwamen, meent Zacharias, en dat moet dan toch écht

wel ónze Jezus wezen! Ze kwamen om te aanbidden en (voor in de col­lecte) brachten ze goud, wierook en mirre mee.

Nou, laat Elisabeth zich horen, als ze zich dan nu tot de échte Ster van Bethlehem beperken, zal blijken dat ook stérrenwichelaars tot Góds men­sen kunnen gaan behoren. En wat goed dat Koning Herodes ze in z’n paleis heeft uitgenodigd, want de hotels zitten nog steeds tot de nók toe vol. En nu hoeven die oosterse sterrenstaarders tenminste niet opgevangen te worden in een ten­tenkamp voor asielzoekers. Want die zitten (met al die toeloop) intussen óók allang vol!

Wat een nieuws allemaal Bets, stelt Zacharias vast, laten we maar gauw een felicitatie naar Kras in Bethlehem e-mailen. Binnenkort zien we ze wel weer terug in het Noorden, op Nazareth-Airport. Maar één ding mag duidelijk wezen: ook al zijn we via het (niet bestaande) jaar nul van het ene millenium in het andere overgegaan, we zullen onze Jezus, waarvan de engel zei dat hij de beloofde Messias is, ééns te meer nodig hebben!

En met deze laatste opmerking van Zacharias konden we vorig jaar ook de wisseling van ónze milleniums met een gerust hart tegemoet zien. Want de blinkende Morgenster, de Christus, gaat eigenlijk steeds méér blinken in heerlijkheid. Weet u hoe dat komt? Dat komt doordat wij door Gods genade in die blinkende Morgenster zijn ingevoegd. We gaan daardoor (steeds heerlijker) van bin­nenuit stralen. Want de Christus woont in ons en straalt dóór ons heen naar buiten. Ik denk dat Zacharias en Elisabeth vandaag de dag samen met Maria, Jozef en de engelen zouden zeggen: En dat is nou Kerstfeest! God heeft Zijn beha­gen in de mensen gesteld.

 

De Geest maakt levend door Ada Karst!

Als het de Geest is die ons (geloofs)leven lévend maakt, dan kunnen we de letters wel vergeten! Want ‘de letter doodt, maar de Geest maakt levend”

2 Korinthe 3 vers 6 (2 Kor. 03:06). De Geest? Wat of wie is ‘de Geest’? De Bijbel zelf geeft het antwoord: “De Heer nu is de Geest, en waar de Geest des Heren is, is vrijheid” 2 Korinthe 3 vers 17 (2 Kor. 03:17). En hiermee is de over­gang tot stand gebracht van een ‘oud’ verstaan naar een ‘nieuw’ ver­staan; van het wettische denken van een Oudtestamentisch Jeruzalem naar de openbaring van Christus in het geestelijke volwassen denken vanuit een Nieuw-testamentisch Sion!

Het is na Pasen immers Pinksteren geworden! De Vader én de Zoon hebben hun intrek in ons hart geno­men Johannes 14 vers 15 tot en met 31 (Joh. 14:15-31). Daardoor is de geloofsontwikkeling onttrokken aan ‘de dood’ van een zichtbare uitleg. Het uiterlijke kan nu gerust verdwij­nen, want de tijdelijke aard van de bijbelwoorden is vervangen door de blijvende aard.

Wat heeft dat voor gevolgen voor het bijbellezen? Al lezend en gelovend wordt er flink aan de teksten geschud, zodat al het wankelbare er als loof afvalt. Zo krijgen de teksten de onvergankelijke betekenis, zodat Christus verkondigd wordt. Is het niet heerlijk dat onze (geloofs)dagen hierop zijn uitgelopen: de Gemeente van het Nieuwe Verbond heeft het onwankelbare Koninkrijk van Woord en Geest ontvangen Hebreeën 12 vers 26 tot en met 29 (Heb. 12:26-29). Zó doende zijn onze dagen in dat land verlengd geworden.

Vader en Moeder

‘Daarom eren we het onderwijs van onze gééstelijke Vader en Moeder, waardoor we verder kunnen gaan, blijvend in Christus’. In Exodus 20 vers 12 (Ex. 20:12) staat: “Eer uw vader en moeder”. De woorden ‘vader en moeder’ staan daar niet met hoofdletters. Met vrijmoedig­heid passen we de verandering toe om hoofdletters te gebruiken. Want als we willen komen tot de volle betekenis van een bijbelwoord, moe­ten we niet stil blijven staan bij de betekenis van toen. Daar is nu niet meer de tijd voor. Toen dit woord gesproken werd, leefde het volk immers nog onder het beslag van het ‘oude’. En op al het ‘oude’ ligt een bedekking.

Deze woorden, eens opgeschreven op tafelen van steen, liggen nu ver­nieuwd in ons hart en in ons ver­stand. Daar krijgt de blijvende bete­kenis gestalte, omdat de tijd van Christus is aangebroken. In Hem alleen verdwijnt de bedekking (2 Korinthe 3), zodat het Licht kan vallen op onze hemelse, geestelijke opvoeders. God, onze Vader, heeft ons allen in Christus verwekt. En het hemelse, geestelijke Jeruzalem is onze Moeder Jesaja 60 vers 16 tot en met 22; Galaten 4 vers 21 tot en met 31 (Jes. 60:16-22 en Gal. 04:21-31).

Geestelijke vergelijking

Al lezend vergelijken we nu het geestelijke van de ene tekst met de geestelijke betekenis van een andere tekst. De hele Bijbel wordt zo op één en dezelfde lijn gebracht, op de lijn van het geestelijk verstaan vanuit het hemelse Jeruzalem. Het materiaal dat gebruikt wordt voor onze geloofsopbouw moet immers betrouwbaar zijn! Het moet de tand des tijds doorstaan. En volgende generaties mogen ver­der gaan. Ze hoeven gelukkig niet te beginnen waar wij zijn begonnen. Ze mogen beginnen en verder gaan daar waar God in Christus ons heeft gebracht. Daarom wordt de Gemeente gebouwd met edel en beproefd materiaal: ‘goud’ en ‘zil­ver’. Een veilige geloofswoning! met ‘hout’ en ‘steen’ (lettergebruik), kan óók gebouwd worden. Huizen van vermaak!? Tot “een stuk hout zeggen: gij zijt mijn vader”? En tot “een steen: gij hebt mij gebaard” Jeremia 2 vers 27 (Jer. 02:27)?

Wat is er veel door lettergebruik gebaard! ‘Hout’ en ‘steen’ hebben slaven gebaard; slaven van mensen die eer van elkaar nodig hebben. Zelfs Jezus had geen eer van men­sen nodig. Alles wat op aarde door mensen in elkaar is gezet aangaande de hemelse geloofszaken (aarde én hemel) wankelt. Dat brengt velen aan het klagen en de ‘waaroms’ zijn niet van de lucht. Het is goed om vanuit een volwassen nadenken te zèggen: waartóe!

Waartoe? “Opdat blijve wat onwan­kelbaar is” Hebreeën 12 vers 26 tot en met 29 (Heb. 12:26-29)! Dan kan nu de gééstelijke betekenis, die nog niet vanuit de letters voortgeko­men was, tevoorschijn komen via diezelfde letters. Daarin is Christus zelf openbaar geworden. Daarin is dé eer die van de enige God komt Johannes 5 vers 30 tot en met 44 (Joh. 05:30-44).

Geloofsontwikkeling

‘Zó zijn onze geloofsdagen en jaren in de Dag van Christus opgenomen, en is de Gemeente gebracht in het land dat de Heer onze God gegeven heeft’.

In het Koninkrijk van God en Jezus is het tot geloofsontwikkeling geko­men. Het gaat hierbij dus niet om een land dat in de toekomst nog zichtbaar moet worden. Het gaat om de geestelijke geloofsgesteldheid in het hart en in het verstand. Door dit zo te stellen is ook de twee­de helft van de tekst onder de bedek­king vandaan gekomen. Nu is de eerste en de tweede helft met elkaar in overeenstemming gebracht door­dat de hele tekst op hoogte is gebracht. De geestelijke inhoud van ‘eer uw vader en moeder’ past bij de geestelijke inhoud van de rest van de tekst. Dat brengt de vrijheid waarin we nu kunnen wandelen en waar­naar we ons leven inrichten. Hier komt het op neer: Door het geestelijke voedsel (verstrekt door Vader en Moeder) wordt de Gemeente onderhouden buiten het bereik van holle letters Openbaring 12 vers 13 tot en met 18 (Openb. 12:13-18). Dat is de plaats, het ‘land’, waar het Woord weer op z’n plaats is en in rust functioneert. “Daar is de Heer heerlijk voor ons: een plaats van rivieren en brede stro­men; geen roeiboot zal daarop varen en geen sierlijk jacht ze doorklieven” Jesaja 33 vers 20 tot en met 24 (Jes. 33:20-24).

Niemand anders zal zich ‘leidsman’ noemen. Het gaat alleen om God, die Geest is. Hij geeft aan de Gemeente de bediening die bij hem hoort: de bediening des Geestes. Vanuit die bediening herlezen we de Bijbel. Niet “zittend op de stoel van Mozes” Matteüs 23 vers 1 tot en met 11 (Matt. 23:01-11). Dan zouden we weer de letterlijke betekenis voor ‘waar’ aan zien en dan verdwijnt het ‘ware’ weer onder een bedekking van (letter-) stof. De ‘bediening des doods’ is voorbij!

De bediening van het Oude Verbond ging met heerlijkheid gepaard. Véél méér is het blijvende in heerlijkheid 2 Korinthe 3 vers 11 (2 Kor. 03:11)!

Al lezend wordt de letterstroom (‘hout’ en ‘steen’) ingeruild voor geestelijk begaanbare wegen (‘goud’ en ‘zilver’).

Wat kunnen we nu goed geschoeid door de Bijbel wandelen Jeremia 2 vers 25a; Efeze 6 vers 15 (Jer. 02:25a en Ef. 06:15)! De letter doodt niet meer, want… de Geest heeft lévend gemaakt!

 

Gij struikelt telkens weer… door Jildert de Boer

Een liedregel uit een oud, bekend lied en ik zong het niet mee… Prompt komt er iemand na afloop van de samenkomst naar me toe en vraagt: “Hé, ik zag dat je even niet meezong, waarom eigenlijk niet?” Tja, daar sta je dan… Ik had geen kikker in m’n keel of zo, dus ant­woordde ik: “Ik probeer liederen zo bewust mogelijk met mijn hele hart te zingen”.

“Oké”, merkte de ander op, “maar het viel me op dat jij uitgerekend die ene regel niet meedeed, hoezo dat dan?”

“Nou”, antwoordde ik voorzichtig, “ik ben het niet zo met die regel eens, dat je standaard zou moeten struikelen!”

Het hoge word was eruit! Maar de reactie luidde: “O, jij bedoelt dus dat jij niet meer struikelt in je leven en dat je je daar boven verheven voelt…?!”

“Nee hoor, ik merk in de praktijk van mijn leven, dat ik nog niet altijd overwin, maar mijn uitgangspunt is niet dat ik toch wel weer zal struike­len… Dat lijkt me niet het normale christelijke leven, of wel soms?” “Hm, het komt nogal hoogmoedig over dat jij gewoon je mond houdt bij een regel in zo’n prachtig oud lied, dat snap ik niet hoor!” “Ik begrijp je en wil echt niet eigen­wijs zijn hoor, maar laat me probe­ren het je uit te leggen…”

Gesprek over een lied

Zomaar een gesprek rondom een eerbiedwaardig lied, ontstaan in de jaren vijftig toen Billy Graham zijn grote meetings hield in Amsterdam en Rotterdam. Een lied met een enorme kracht, dat klopt. Ik weet ook dat de passage “gij struikelt tel­kens weer” feitelijk tegen anderen gezongen wordt, van wie geldt: “twij­fel drukt u neer!”

Het lied vervolgt dan zo positief en heerlijk: “O, vat weer moed, want God is goed en steeds tot hulp bereid: Zo gij slechts kunt geloven, ziet gij zijn heerlijkheid”. Daarna komt dan dat krachtkoor, dat zoveel gezongen is met het oog op de ver­wachting van genezingswonderen: “Daar zijn geen grenzen aan Jezus’ macht, voor elk die wond’ren van Hem verwacht! Ja, wie Hem aanraakt, ervaart zijn kracht. Daar zijn geen grenzen aan Jezus’ macht!”

Dit koor kunnen we ook heel goed zingen, als we geloven Gods heer­lijkheid te zien in overwinning op de zonde in ons eigen leven. God is immers goed en steeds tot hulp bereid! Aan welke hulp denken we dan? Als we gestruikeld en gevallen zijn, dan is daar Gods helpende hand om ons weer op te richten! Als iemand struikelt over een uitsteken­de steen en hij valt en verwondt zich, dan is het fijn als ik mijn E.H.B.O-trommel kan openen en een pleister op de wonde plak.

Geloven in Jezus’ macht

Toch bestaat er een veel heerlijker christenleven en dat is als ik wérke­lijk in Jezus’ macht geloof! Waar gaat dat dan over? Wel, dan ga ik geloven in God die zo krachtig gezegd heeft: “Hem nu, die u voor struikelen kan behoeden en onberis­pelijk doen staan voor zijn heerlijk­heid in grote vreugde…” Judas 1 vers 24 (Judas 01:24). Natuurlijk is het tijdens een wande­ling veel beter dat je je medewande­laar kunt waarschuwen voor uit­steeksels, waar men over zou kun­nen struikelen en eventueel ten val kan komen. Daarmee voorkom je struikelen en daarna vallen! Natuurlijk is God bereid om achteraf te helpen, als we gestruikeld zijn, maar Hij helpt veel liever vooraf, om ons struikelen te voorkomen! Als wij geloven in Gods kracht tot een overwinningsleven dan willen we niet meer er al bij voorbaat van- uitgaan dat we telkens weer zullen struikelen. Dat is het negatieve uit­gangspunt van een zondaar tot je dood blijven. Daar is geen geloof voor nodig, behalve dan het geloof in het telkens vergeving vragen voor dezelfde dingen…

Maar broeder, heb je dan nooit gele­zen wat Jakobus over struikelen zegt? Jazeker! Jacobus heeft het daar met name over ons spreken en onderricht geven. Daar lezen we: “Want wij struikelen allen in velerlei opzicht; wie in zijn spreken niet struikelt, is een volmaakt man, in staat zelfs zijn gehele lichaam in toom te houden” Jakobus 3 vers 2 (Jak. 03:02).

Ons kennen is nog onvolkomen en struikelen doen we immers over iets dat we niet gezien hebben, dat we nog niet opgemerkt hadden en waar we nog niet op bedacht waren. Wij maken door gebrek aan inzicht in de wetten van het Koninkrijk der heme­len, die we niet alle nog kennen, of door onvoldoende licht of begrip in de levenssituaties nog vergissingen en fouten, terwijl we de goede gezindheid hebben en het volkome- ne wensen en op het oog hebben.

Wat Jacobus bedoelt

Jacobus legt hier het accent op de ‘slip of the tongue”, op woorden die per ongeluk nog naar buiten kwa­men in een moment van onoplet­tendheid. De goddelijke bedoeling blijft evenwel om je tong te beteuge­len en je woorden onder controle van Gods Geest te brengen. De vrucht van de Geest is immers zelf­beheersing! De Geest wil ons leren in de omstandigheden, waar er zo gemakkelijk iets ‘uitfloept’, dat min­der opbouwend is. Door Gods Geest kan onze waakzaamheid verhoogd worden! Dit is een ontwikkelings­proces om zelfs in staat te zijn ons gehele lichaam in toom te houden. Dus niet alleen onze woorden, maar ook onze daden en zelfs ons gedachtenleven!

De tekst in Jacobus kan natuurlijk niet gebruikt worden, om het blijven zondigen daarmee goed te praten, alsof de christen maar een mensje blijft, die moet zondigen. Een chris­ten die vervuld is met de heilige Geest hoeft niet (bewust) te blijven zondigen. Gods wil is duidelijk: “opdat gij niet tot zonde komt” 1 Johannes 2 vers 1a (1 Joh. 02:01a).

Deelgenoten van Gods natuur

Bij struikelen ligt het subtieler. Struikelen heeft veel meer te maken met dingen die men zich nog niet bewust is, dingen die men nog niet weet en nog niet heeft voorzien. Een val ‘doe’ je niet, dat gaat over het algemeen per ongeluk. Hierin zal de Geest van God ons gaandeweg leren en alert maken. Daarop doelt een woord als: “Indien gij door de Geest de werkingen des lichaams doodt, zult gij leven” Romeinen 8 vers 13 (Rom. 08:13).

Als wij niet langer geloven in de frase van de boze ‘je bent en blijft toch maar een zondaar tot je dood’, dan is er een geweldige hoop, om te delen in de goddelijke natuur! Dan kunnen wij het struikelblok dat de boze bij menig christen neerlegt, teneinde hem te verhinderen tot een overwinningsleven te komen, uit de weg ruimen!

“Wij weten, dat een ieder, die uit God geboren is, niet zondigt; maar wie uit God geboren is, bewaart zichzelf en de boze vat hem niet” 1 Johannes 1 vers 18 (1 Joh. 01:18, Statenvert.). In het gedeelte dat trapsgewijs de heerlijke mogelijkheden van zijn goddelijke kracht en het deel krijgen aan de goddelijke natuur bespreekt 2 Petrus 1 vers 3 tot en met 7 (2 Petr. 01:03-07) lezen we tenslotte deze schitterende, fascinerende woorden, die ons verlokken om te jagen naar het goddelijke doel: “Beijvert u daar­om des te meer, broeders, om uw roeping en verkiezing te bevestigen; want als gij dit doet, zult gij nimmer struikelen.

Want zó zal u rijkelijk worden verleend de toegang tot het eeuwig Koninkrijk van onze Here en Heiland, Jezus Christus” 2 Petrus 1 vers 10 en 11 (2 Petr. 01:10-11).

 

Wie behoren tot het volk van God door Dick Huis Sr.

In deze korte bijbelstudie wordt een duidelijk antwoord gegeven op de vraag wie werkelijk behoren tot Gods volk. De schrijver (oud-voorganger van de volle evangeliegemeente te Leidschendam) toont op duidelijke wijze aan hoe daarover geen enkel misverstand hoeft te bestaan, (red.)

Voor de komst van Jezus was Israël het volk van God. Zie bijv. Exodus 19 vers 5 en 6; Deuteronomium 4 vers 20 en Jesaja 9 vers 1 en 2 en Jesaja 43 vers 21 en Ezechiël 37 vers 23 (Ex. 19:05-06 en Deut. 04:20 en Jes. 09:01-02 en Jes. 43:21 en Ez. 37:23). Petrus laat duidelijk zien, dat er door de komst van Jezus een verandering (verruiming) is tot stand gekomen als hij bovenvermelde teksten op de vreemdelingen in de verstrooiing laat slaan. Hij schrijft namelijk: “Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden Gods te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht; u, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zon­der ontferming, nu, in zijn ontfer­ming aangenomen”, zie 1 Petrus 2 vers 7 tot en met 10 (1 Petr. 02:07-10).

In Johannes 1 vers 11 tot en met 13 (Joh. 01:11-13) lezen we eigenlijk hetzelfde: “Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen. Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinde­ren Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven, die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn”.

Hieruit blijkt, dat thans de ‘vleselij­ke’ afstamming niet (meer) bepa­lend is voor het behoren tot het huisgezin van God. Het gaat om geloof in Jezus. Er staat immers: “Wie in de Zoon gelooft, heeft eeu­wig leven, doch wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn van God blijft op Hem ” Johannes 3 vers 36 (Joh. 03:36).

Het gaat om geloven in de naam van Jezus, niet om de vage aanduiding ‘Messias’. Paulus bevestigt dit ook in Romeinen 2 vers 28 (Rom. 02:28): “Niet hij is eenr Jood, die het uiterlijk is, en niet dat is besnijdenis, wat uiterlijk, aan het vlees, geschiedt, maar hij is een Jood, die het in het verborgene is, en de ware besnijdenis is die van het hart, naar de Geest, niet naar de let­ter”.

In Romeinen 11 maakt hij duidelijk, dat we ons daar niet op moeten ver­heffen, want dat het allemaal genade is en er voor iedere afgevallen tak een weg terug is door het geloof in Jezus.

Verder schrijft Paulus in Galaten 3 vers 7 (Gal. 03:07): “Gij bemerkt dus, dat zij, die uit het geloof zijn, kinderen van Abraham zijn”.

In Filippenzen 3 vers 4 (Filip. 03:040 e.v. maakt hij duidelijk dat roemen over je natuurlijke afkomst niets anders is dan ‘op vlees vertrouwen’. Dat houdt hij voor vuilnis, “omdat de kennis van Christus Jezus, mijn Here, dat alles te boven gaat”.

Naar één volk van God

Tot zijn grote verdriet moet Jezus tot de conclusie komen: “Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt, wie tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kui­kens onder haar vleugels vergadert, en gij hebt niet gewild. Zie, uw huis

wordt aan u overgelaten… totdat gij zegt: Gezegend Hij, die komt in de

des Heren!” Matteüs 23 vers 37 tot en met 39 (Matt. 23:37-39). Er is dus nog hoop! Wat betekent nu ‘uw huis zal aan u overgelaten worden’? Dat legt Jezus duidelijk uit, in Matteüs 21 vers 42 (Matt. 21:42 e.v.) , als Hij de gevolgen aangeeft van het verwerpen van de Zoon: “Daarom, Ik zeg u, dat het Koninkrijk Gods van u zal weggeno­men worden en het zal gegeven wor­den aan een volk, dat er de vruchten van opbrengt”.

Een ander volk is dus de drager van die beloften geworden. Wat een verantwoording voor dat volk van God. Wat een verantwoording voor u en mij!

Efeze 2 vers 11 (Ef. 02:11) zegt, dat we vroeger heidenen waren. Zonder Christus waren we uitgesloten van het bur­gerrecht van Israël. “Maar thans in Christus Jezus zijt gij, die eertijds veraf waart, dichtbij gekomen door het bloed van Christus. Want Hij is onze vrede, die de twee één heeft gemaakt en de tussenmuur, die scheiding maakte, de vijandschap weggebroken heeft… om de twee, tot één lichaam verbonden, weder met God te verzoenen”. Dat lichaam bestaat uit medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods, gebouwd op de leer van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus de hoeksteen is. Dat is de gemeente, door wie thans aan de overheden en machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid van God bekend gemaakt wordt, zoals Hij dat in Christus Jezus, onze Here, heeft uitgevoerd Efeze 3 vers 10 en 11 (Ef. 03:10-11). Er is maar één lichaam van Jezus; het bestaat uit Jezus-gelovigen uit alle volken, stammen talen en natiën. Dat zijn de zonen van God, die in Christus gedoopt zijn. “Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van manne­lijk of vrouwelijk: gij allen zijt immers één in Christus Jezus” Galaten 3 vers 27 en 28 (Gal. 03:27-28).

Het verdere herstel

Door dat lichaam, de gemeente, zal in de toekomst de wereld, onder leiding van Koning Jezus, her­steld worden.

In het kort komt dat hier op neer:

De gemeente toont haar geloof in de grote verdrukking (om daarna)

In het duizendjarig rijk met Christus als priesters en koningen te heersen (over de machten der duisternis) Openbaring 20 vers 6 (Openb. 20:06).

Na het laatste oordeel als ‘bladeren van het geboomte’ genezing aan de volkeren brengen op de nieuwe aarde Openbaring 22 vers 2 (Openb. 22:02). Die genezing komt door het prediken van Jezus aan de opgestane doden.

Een deel van de profetieën is vervuld in de terugkeer uit de Babylonische ballingschap, zie bijv. Daniel 8 vers 2 (Dan. 08:02). Het is tragisch dat slechts 42360 Joden geloof hechtten aan die profetie Ezra 2 vers 64 (Ezra 02:64).

In Jezus zijn of worden alle overige profetieën vervuld. In Galaten 3 vers 16 (Gal. 03:16) lezen we: “Nu werden aan Abraham de beloften gedaan en aan zijn zaad. Hij zegt niet: en aan zijn zaden, in het meervoud, maar in het enkelvoud: aan uw zaad, dat wil zeg­gen: aan Christus”. 2 Korinthe 1 vers 20 (2 Kor. 01:20) leert ons: “Want hoevele beloften Gods er ook zijn in Hem (de Zoon van God, Christus Jezus) is het: Ja; daarom is ook door Hem het: Amen, tot eer van God door ons”. Als je de beloften van God wilt ontvangen, moet je bij de Drager van die beloften zijn. Mozes had die profeet al aangekon­digd als hij schrijft: “Een profeet uit uw midden, uit uw broederen, zoals ik ben, zal de Here, uw God, u ver­wekken; naar hem zult gij luisteren” Deuteronomium 18 vers 15 (Deut. 18:15).

Het einddoel des geloofs

Petrus laat zien, dat het bij de ver­vulling van de profetieën vooral gaat om het einddoel des geloofs, de zaligheid der zielen. “Naar deze zaligheid hebben gezocht en gevorst de profeten, die de van de door u bestemde genade geprofeteerd heb­ben, terwijl zij naspeurden op welke of hoedanige tijd de Geest van Christus in hen doelde, toen Hij vooraf getuigenis gaf van het lijden, dat over Christus zou komen en van al de heerlijkheid daarna. Hun werd geopenbaard, dat zij niet zichzelf, maar u dienden met al die dingen, welke u thans verkondigd zijn bij monde van hen, die door de heilige Geest, die van de hemel gezonden is, u het evangelie hebben gebracht, in welke dingen zelfs engelen begeren een blik te slaan” 1 Petrus 10 vers 12 (1 Petr. 10-12).

Johannes vat het nog eens kernach­tig samen: “Het getuigenis van Jezus is de geest der profetie” Openbaring 19 vers 10 (Openb. 19:10).

Israël

Tenslotte: Het vorenstaande houdt niet in, dat ik geen liefde of bewon­dering heb voor de staat Israël. Israëli passen echter alleen in het geweldige herstelplan van God als ze Jezus aannemen. Niet het volk Israël, maar Jezus is mijn oudste Broeder. Mijn bede is daarom dat de wereld, inclusief de twaalf stammen van Israël, zich zal bekeren, om zo de levende God, zoals deze in Jezus tot openbaring kwam, te leren kennen.

 

Schatten verzamelen in de hemel door Roel Schipper

“Verzamelt u geen schatten op aarde, waar mot en roest ze ontoonbaar maakt en waar dieven inbreken en ste­len; maar verzamelt u schatten in de hemel, waar noch mot noch roest ze ontoonbaar maakt en waar geen dieven inbreken of stelen” Matteüs 6 vers 19 en 20 (Matt. 06:19-20).

Wanneer Jezus bij het begin van Zijn optreden de bergrede uit­spreekt, sluit Hij aan bij de predi­king van Johannes de Doper, wiens boodschap luidde: “Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij­gekomen”. De tijd is aangebroken dat God gaat spreken in de Zoon. De komst van Jezus betekent een nieu­we wijze van spreken van God. Menigmaal en op vele wijzen had God tot de (joodse) vaderen gespro­ken door de profeten. Deze probeer­den Gods gedachten op het vaak weerspannige volk over te brengen. Niemand echter was in staat geheel naar Gods bedoeling te leven, van­wege de aanspraak die de duivel op deze wereld maakte. Het dienen van God werd een op prestatie gericht religieus gebeuren. Men meende in de zichtbare wereld door verdienste iets te kunnen bereiken in de dienst aan God.

De prediking van Jezus evenwel, is er op gericht het volk Israël de ogen te openen voor de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen. Hij gebruikt steeds beelden uit de natuurlijke wereld, met het doel dat zijn toehoorders hierdoor de onzienlijke, geestelijke wereld zullen leren verstaan. Om dit onzichtbare, eeuwi­ge Koninkrijk binnen te kunnen gaan, is bekering noodzakelijk. Het voegwoord ‘want’ geeft de reden van bekering aan: het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. Om in dat Koninkrijk te kunnen functione­ren moet de mens opnieuw, of (zoals er letterlijk staat) ‘van boven’ gebo­ren worden. Er moet een wederge­boorte van het hart plaatsvinden. Het woord voor ‘bekering’ betekent in de grondtekst ’tot andere gedach­ten komen’.

Ommekeer in het denken

Tot aan de komst van de Heiland was het dienen van God een aange­legenheid geweest van het houden van religieuze voorschriften en ritu­elen; een gehoorzaam naleven van een godsdienstig systeem, gebaseerd op een aardse denkwijze. Maar Jezus roept in zijn evangelie van het Koninkrijk der hemelen op tot een totaal andere wijze van denken. ‘Wees niet bezorgd; oordeel niet; heb je vijanden lief; laat je licht schijnen; vergeef de mensen hun overtredingen; vergader je schatten in de hemel’, zijn uitspraken van de Heer waaruit blijkt hoe de hemelse Vader denkt en handelt. Hij is zorg­zaam, liefdevol en vergevend en Hij heeft enkel het goede voor met de mens.

Jezus reikt als het ware in de bergre­de het nieuwe kleed aan en biedt de nieuwe wijn aan, beelden die spre­ken van een nieuwe tijd die zich

kenmerkt door grote vreugde, vgl. Lucas 2 vers 10 (Luc. 02:10). Het oude is voorbijge­gaan, het nieuwe is gekomen. Het is opmerkelijk dat Johannes het wonder waardoor de Heer op de bruiloft te Kana ongeveer 600 liter water in wijn verandert, het ‘begin’ noemt van Jezus’ tekenen in Galilea Johannes 2 vers 11 (Joh. 02:11). Wijn, beeld van de heilige Geest, verheugt het hart van de mens Psalm 104 vers 15 (Ps. 104:015).

Met de komst van de Heiland breekt de tijd aan van geestelijke opgang van het volk van God. Jezus toont en gaat die nieuwe (hemelse) weg. Hij gaat voorop zoals Mozes eens het volk Israël uit Egypte leidde. Zij wer­den uit de slavernij, uit het diensthuis geleid. Om te voorkomen dat Israël uit Egypte zou wegtrekken (letterlijk staat er: opgaan, opstijgen, opklimmen) werd het tot slavernij gedwongen Exodus 1 vers 10 en 11 (Ex. 01:10-11). Dat is de werkelijke reden dat Satan Gods volk verdrukt. Hij bindt hen aan de aarde om tot elke prijs te ver­hinderen dat ze zullen opstijgen uit het domein van deze wereld (waar Hij ten onrechte nog als overste wordt gezien) om hun plaats in de hemelse gewesten in te gaan nemen. Zij mogen daarom niet van de aarde wegtrekken om zich te ver­heffen in de hemelse gewesten 2 Korinthe 12 vers 7 (2 Kor. 12:07).

De mens, een vermogend wezen

Eén van de ketenen waarmee de boze Gods volk aan de aarde pro­beert te binden, is het opwekken van begeerte naar alles wat de aarde te bieden heeft aan geld, goederen en zinnelijk genot. Zijn doel is de mens het ware leven te onthouden en deze ervan te beroven. De zonde van onze welvaartsstaat is dan ook dat de mensen zich steeds meer door luxe omringen. Het gevolg is dat ze vast­zitten aan hun gemakken en gerief. En waar het bezit van de mens is, daarop is z’n hart gericht Matteüs 6 vers 21 (Matt. 06:21). Jezus waarschuwt ernstig tegen het zoeken van tijdelijke, aardse dingen. Hij ziet zonder meer een groot gevaar in het najagen van aards genot en rijkdom. Hij wil de gelovige trekken (exaircoo = iets ergens uitnemen voor zichzelf) uit de tegenwoordige boze wereld, die zich aan ons opdringt om de wil van de overste van deze wereld te doen Galaten 1 vers 4 (Gal. 01:04).

Het volk van God is echter een hei­lig volk, gekocht, betaald en voor Hem apart gezet. Alleen de Vader en de Zoon hebben recht op het hart van de mens om daar woning te maken.

Het is altijd Gods bedoeling geweest dat de mens een vermogend wezen zou worden in de geestelijke wereld Deuteronomium 8 vers 18 (Deut. 08:18). Maar de vraag is, hoe verzamel je schatten in de hemel? Wel, op dezelfde wijze als waarop aardse schatten worden verkregen: door inzet, toewijding en volharding. In het Grieks staat een woordspeling in Matteüs 6 vers 20 (Matt. 06:20): “… maar ver­zamelt een schat voor uw schatten in de hemel”. Zo legt de Heer er de nadruk op, dat wij met een onge­deeld hart ons moeten toeleggen op het verwerven van geestelijke rijk­dommen.

Mensen die aardse schatten, eer en rijkdom zoeken, zijn er dag en nacht mee bezig. Topsporters gaan tot het uiterste om de hoogste plaats te bemachtigen op het erepodium. Zo wil Paulus een topsporter zijn in de onzichtbare wereld om het door God gestelde doel te bereiken 1 Korinthe 9 vers 25 (1 Kor. 09:25). Hij heeft om Christus’ wil alles prijsgegeven wat hem belem­merde om eensgeestes te zijn met zijn Heer. Hij bindt de strijd aan tegen de machten der duisternis die in zijn lichaam de wetteloosheid bewerken. Hij getuigt van zichzelf dat hij zijn lichaam tuchtigt (letter­lijk: een blauw oog slaan) en in bedwang houdt (letterlijk: als slaaf wegvoeren); Paulus brengt zijn lichaam tot dienstbaarheid aan zijn Heer, 1 Korinthe 9 vers 27 (1 Kor. 9:27). Hij doet dus niet wat maar in hem opkomt.

Schatten in de hemel

De Meester heeft het over mot en roest, beelden die ons niet zo aan­spreken. Maar toentertijd bestond rijkdom vaak in goud en zilver, en ook in dure kleding, zoals purper en scharlaken. Rode verfstof werd gemaakt uit kleine schildluisjes. Stoffen die daarmee geverfd waren, heetten ook scharlaken en waren zeer duur. De purperslak leeft in de Middellandse Zee. (Volgens het ‘Bijbels Vertelboek’ verkrijgt men de purperverf van de purperslak; één druppel uit één slakje. Om er een pond mee te verven, had men voor bijna fl. 400,- nodig, of wel 30.000 slakjes. Een kilo zuivere purperstof kostte fl. 30.000,-). Vandaar dat vaak de mot genoemd wordt als het gaat over de verganke­lijkheid van dure dingen. Mot en roest vreten in op wat de mens in de zichtbare wereld dikwijls met moeite en grote inspanning heeft verwor­ven. Ze tasten deze kostbaarheden aan en de mens wordt dan gekweld door zorgengeesten. De Heer roept op: laat los en ga bezig met de geestelijke dingen. “Verzamelt u schatten in de hemel”. Het woord ‘roest’ is in de grondtekst een algemeen woord voor (het) eten, vgl. 1 Korinthe 8 vers 4 en Hebreeën 12 vers 16 (1 Kor. 08:04 en Heb. 12:16). Mot en roest zijn de geestelijke die­ven: beelden van demonen, die pro­beren het geestelijk bezit van de gelovigen te verslinden. Het zijn de ‘afvreters’ uit Maleachi 3 vers 11 (Mal. 03:11), die het gemunt hebben op de opbrengst van het land en de vrucht van de wijnstok. Het is opmerkelijk dat de Septuagint hier het woord ‘broosis’ gebruikt, wat ook roest betekent. Om de hand te kunnen leggen op de geestelijke schat, mogen we wat het aardse betreft ons verlaten op onze hemelse Vader, die beloofd heeft ons van het nodige te voorzien. Alles wat daar bovenuit gaat is niet uit God, die wil dat de mens rijk wordt in Hem Lucas 12 vers 21 (Luc. 12:21).

 

Het grote Godsgeschenk door Jan H. Weerd

“En Ik beschik u het Koninkrijk, gelijk mijn Vader het Mij beschikt heejt, opdat gij aan mijn tafel eet en drinkt in mijn Koninkrijk” Lucas 22 vers 29 en 30 (Luc. 22:29-30).

De decembermaand is een maand waarin vele geschenken worden uit­gedeeld. Is het niet rondom 5 december, dan tegenwoordig wel met de kerstdagen. Leuk nietwaar, om anderen iets te geven of te ver­rassen of zelf iets te ontvangen of verrast te worden? We staan in deze tijd ook lang in de keuken om uitgebreide kerstdiners te bereiden en schalen vol oliebollen te bakken. We geven er heel wat aan uit om heerlijk te kunnen eten en het gezellig te maken.

Kontrast

Het staat allemaal in schril kontrast met het kerstevangelie. Geen over­daad, geen gezelligheid, geen heer­lijke maaltijden, maar wel ergens achterafin een stal de geboorte van Jezus. Elke keer als je er weer even bij stilstaat en overdenkt hoe het allemaal in z’n werk gegaan moet zijn, bekruipt je desondanks een gevoel van vrede, warmte, geborgen­heid en van dankbaarheid! God, die omziet naar Zijn volk! Even gaat de hemel voor je open en mogen we naar binnenkijken in het Koninkrijk Gods. Een voorproefje van wat nog meer komen gaat! Schitterend, majestueus, de Heerlijkheid van God, het Koninkrijk Gods, onder ons, op aarde! Nog mooier wordt het als je gaat beseffen, dat dat alles een persoon­lijk geschenk van God is voor elk van ons! Dat God ons uitnodigt, om in Zijn paleis, Zijn tegenwoordigheid, te komen om Zijn heerlijkheid met ons te delen!

En dat Jezus, door Zijn Vader gezon­den werd om de werken van het rijk der duisternis te verbreken en dat Hij gekomen is, om de mens recht te doen en hem zijn oorspronkelijke status terug te geven!

Maaltijd

Eigenlijk zouden we voortaan met kerstmis het ‘heilig avondmaal’ moeten vieren. Bij de Heer aan tafel gaan en genieten van Zijn maaltijd, die Hij voor ons bereid heeft. Een maaltijd, waarbij we mogen eten van de vruchten van de Geest en we mogen drinken van het water des levens en ons door Hem laten verrassen met woorden van wijsheid en verstand, van raad en sterkte. Hij wil ze ons schenken door de heilige Geest! Als dwars door de kerstsfeer heen, de kern van het evangelie van het Koninkrijk Gods tot ons door­dringt, dan maken we ons niet zo druk om alle schijn, maar dan wor­den we in vuur en vlam gezet om er, ook in het jaar wat voor ons ligt, weer op uit te trekken, om net zoals de discipelen, die er door Jezus op uitgestuurd werden na de uitstorting van de heilige Geest, het Koninkrijk Gods te openbaren door onze woor­den, en zeker niet in de laatste plaats door onze daden. De Heer wil maaltijd met ons houden! Komt laat ons binnengaan!

 

Hallo, met mij! Door Froukje Huis

 

Rrrrt… rrrt… rrrt.

Met de telefoon aan mijn oor luister ik naar de bel aan de andere kant van de lijn. Zesmaal, zevenmaal, dan een hevig gerommel en even later een heldere kinderstem: “Hallo, met mij!’.

Het is mijn driejarige kleindochter. “Hallo meisje, was je fijn aan ’t spe­len?” Prima Frouk!” Een gesprekje zoals misschien vele oma’s met hun kleinkinderen voe­ren. Moet je daarover nu gaan schrij­ven?

Soms zijn ’t juist de heel gewone dingen, waarin je plotseling een glimpje van de hemel kunt zien. Daar neemt zo’n meiske de telefoon aan: “Met mij!”

’t Is logisch dat wanneer de mensen jóu opbellen, ze jóu ook aan de tele­foonlijn krijgen! Dan is “met mij” toch voldoende? Je hoeft de naam van de opbeller ook niet te horen, want die herken je meteen aan de stem: “oma Frouk’. Eenvoudiger kan het niet.

Gaat het zo ook eigenlijk niet, als we kontakt met de hemel zoeken? We

‘roepen de Heer aan’. “Hallo”, zegt Hij, “met Mij!”. Dan verwachten we toch ook dat Hijzelf naar ons luistert, dat Hij zich per­soonlijk met ons bemoeit. Hij is altijd thuis, heeft altijd tijd, slaapt nooit, maar is steeds bereid tot luisteren en tot helpen. Hij vraagt niet naar onze naam, Hij kent ons immers. “Heer, Gij doorgrondt en kent Mij…

Gij verstaat van verre mijn gedach­ten…

met al mijn wegen zijt Gij ver­trouwd” Psalm 139 vers 1 tot en met 3 (Ps. 139:001-003).

“Hallo, met Mij!”. Wij kennen Hem toch ook persoonlijk! Toen we gebukt onder onze zondelast en zorg bij Hem kwamen, riep Hij ons al tegemoet: “Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven” Matteüs 11 vers 28 (Matt. 11:28). En toen we die rust ontvangen had­den, bevrijd van elke schuld, moch­ten we op Zijn uitnodiging verder met Hem gaan: “Ik ben de goede Herder en Ik ken de mijne en de mijne kennen Mij” Johannes 10 vers 14 (Joh. 10:14). Hij zorgt voor ons voedsel: “Ik ben het brood des levens, wie tot Mij komt, zal nimmermeer hongeren” Johannes 6 vers 35 (Joh. 06:35) en: “Wie gedronken heeft van het water, dat Ik hem zal geven, zal geen dorst krijgen in eeuwig­heid, maar het water dat Ik hem zal geven, zal in hem worden tot een fontein van water, dat springt ten eeuwigen leven” Johannes 4 vers 14 (Joh. 04:14). Nooit kloppen we tevergeefs bij Hem aan: “Indien gij Mij iets vraagt in mijn naam, Ik zal het doen” Johannes 14 vers 14 (Joh. 14:14). Want “Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde” Matteüs 28 vers 18 (Matt. 28:18).

En opdat we niet te bescheiden in onze verlangens zullen zijn, hebben we Zijn Woord, waarin nauwkeurig alle beloften die God gegeven heeft, staan opgetekend.

Daarvoor geldt: “Want hoevele beloften Gods er ook zijn, in Hem is het ‘ja’, daarom is ook door Hem het ‘Amen’, tot eer van God door ons” 1 Korinthe 1 vers 20 (1 Kor. 01:20).

Wat een rijkdom hebben wij als kin­deren Gods ontvangen! Gebruikt u die ook? Voor uzelf? Voor anderen? U hoeft alleen maar de Heer ‘aan te roepen’.

“Hallo, met Mij”.

“Ja, Heer, met mij…!”

 

 

(Gedicht) Cees Maliepaard

In het begin was er een woord

Een woord door God gesproken

Geen enkel mens heeft het gehoord

hun dag was nog niet aangebroken,

 

Dat woord riep engelen tot leven,

dienende geesten, groot in getal,

Hun was van den aanvang af gegeven

te zijn in wat God bedacht had zoal.

 

Ze hielpen de Schepper de kosmos formeren,

de natuurlijke hemel en aard’ kwam tot stand.

Ze wilden daarin slechts hun Schépper vereren

en waren voor Hem tot een voet en een hand.

 

Zo was het eerst overal ledig en woest;

de kosmos ontbeerde tot dén alle leven.

Maar God zet de engelen hoe ’t hier worden moest

hoe planten en dieren hun fleur konden geven.

 

En zo kwam er dan een lusthof op aarde,

daarin kwam alles volmaakt tot z’n recht.

’t Was heerlijk! en vol van godd’lijke waarde –

en ’t sluitstuk van al werd door God aangezegd.

 

Hij sprak tot de hemelse legerscharen:

we brengen tezamen iets nieuws nu tot stand.

Dat kon ik heel goed tot ’t laatste bewaren:

natuurlijke scheps’len met godd’lijk verstand.

 

En zó mogen wij Gods beeltenis dragen,

het goede van God de aard van de mens.

Daarmee zullen wij onze God reeds behagen:

te zijn zoals Hij, dat is onze wens.

 

Als daarvan de kerst de inleiding is,

als dat ons zal leren Gods plan te volvoeren,

dan is’ t in ons leven toch zeker niet mis,

en draait ‘t volle heil op hemelse toeren.

 

We mogen met kerst het Christusfeest vieren;

’t begon lang geleden in Bethlehems stal.

Maar nu niet met wijzen, met herders en dieren –

Als zonen van Vader is nu het geval.