Selecteer een pagina

Levend Geloof – 417

2002.03-04 Levend geloof nr. 417

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Als Jezus in zijn tweede grote rede vanaf de berg zegt dat het evangelie van het Koninkrijk in de gehele wereld gepredikt zal worden tot een getuigenis voor alle volken, laat hij deze belangrijke uitspraak voorafgaan met de opmerking: “Wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden”. Iedere waarachtige christen wordt opgeroepen trouw te blijven aan het evangelie wat hij heeft leren kennen en dat, naarmate we geestelijk groeien, ook steeds rijker, voller en heerlijker wordt. Het is niet alleen theorie of leer, maar het gaat ook hoe langer hoe meer doorwerken in het gewone leven van elke dag. Daar proberen wij in Levend Geloof steeds weer de nadruk op te leggen en het overgrote deel van onze lezers weet dat te waarderen en ervaart het ook zo in eigen leven. Maar soms zijn er ook lezers die afhaken; zij lezen bijvoorbeeld iets waarvan zij denken: ‘dat zie ik anders, dat ziet de schrijver in Levend Geloof verkeerd, dus ik haak af’. Het stelt ons wel eens teleur als mensen om die reden ons de rug toekeren. Of zou het een teken kunnen zijn van geestelijke onvolwassenheid doordat men op een bepaald punt, wat de eigen geestelijke ontwikkeling betreft, is blijven stilstaan?

In ieder geval is de oproep van Jezus om trouw te blijven heel duidelijk. Op verschillende plaatsen in de brieven aan de eerste gemeenten komen we dat trouwens ook tegen. Ook toen had men al met dit euvel te maken. En maakte bijvoorbeeld Paulus al de opmerking: “Trouw vindt men niet bij allen”. Maar dan schrijft hij er meteen achteraan: “Maar wél getrouw is de Here, die u ster­ken zal en u bewaren voor de boze”. God blijft getrouw. Zijn karakter, Zijn wezen verandert niet. Laten we Hem dan ook niet teleurstellen en in deze tijd van veel verwarring en afval toch trouw blijven.

Dat blijft ook de doelstelling van allen die in Levend Geloof schrijven. Wij willen vasthouden aan het evangelie van het Koninkrijk. Het behoedt ons ervoor dat we vastgeketend worden aan allerlei natuurlijke, aardsgerichte leringen. Leringen die steeds bijgesteld moeten worden, maar die geen geestelijke zoden aan de dijk zetten.

 

In actie voor Levend Geloof

Uit de reacties die ons regelmatig bereiken blijkt steeds weer hoe Levend Geloof in de harten van velen een belangrijke plaats inneemt. Daar zijn we blij en dank­baar voor en het stimuleert ons om ons zo volledig mogelijk te blij­ven inzetten het blad zo goed mogelijk voor de dag te laten komen. Daarbij gaat het primair om de inhoud: de uitleg van het evangelie zoals Jezus en de aposte­len dat brachten, geactualiseerd naar de tijd waariun wij leven. Natuurlijk zijn we ons bewust dat Levend Geloof geen doel op zich­zelf is, maar een hulpmiddel, zoals er gelukkig vele zijn. Maar het is uitermate belangrijk dat een hulp­middel zo goed mogen kan func­tioneren en ook zoveel mogelijk bekendheid heeft. Wat dit laatste betreft willen we al onze lezers en lezeressen nog eens oproepen ons daarmee te helpen! Bijvoorbeeld door iemand te winnen als abon­nee of op te geven voor een geschenkabonnement. Of door een aantal nummers af te nemen voor de boekentafel van uw gemeente of om te verspreiden onder uw familie, buren en kennis­sen. Ook kunt u ons adressen opgeven waar wij Levend Geloof gratis op proef naar toe kunnen zenden. Kortom, er zijn talrijke mogelijkheden om bekendheid te geven aan ons blad. Alleen moeten we dus zelf het initiatief nemen om aan deze mogelijkheden daad­werkelijk invulling te geven. Laten we in deze tijd van onzekerheid, verwarring en afval, zoveel moge­lijk anderen deelgenoot proberen te maken van het evangelie dat ons voor altijd gelukkig heeft gemaakt. En Levend Geloof kan daarbij functioneren als een duide­lijke wegwijzer.

 

Onze taak als Gods medearbeiders door Gert-Jan Doornink

“Want Gods medearbeiders zijn wij; Gods akker, Gods bouwwerk zijt gij” 1 Korinthe 3 vers 9 (1 Kor. 03:09). Zie ook: Romeinen 16 vers 3 en Romeinen 16 vers 21 en Filippenzen 02 vers 25 en Filippenzen 4 vers 3 en Filemon 1 vers 24 (Rom. 16:03 en Rom. 16:21 en Filip. 02:25 en Filip. 04:03 en Filemon 01:24).
Als nieuwe scheppingen in Christus functioneren wij onder verschillende benamingen. We worden kinderen Gods genoemd, zonen Gods, discipelen, volgelingen van Jezus Christus, nieuwe scheppingen, christenen, enz.
Maar één van onze benamingen is ‘mede-arbeider’. Ik heb er eens over nagedacht en dacht: wat een prachtig woord is dat! Niet zomaar: arbeider, of werknemer, maar medearbeider. God werkt en wij werken mee, dus op dezelfde lijn liggend, met dezelfde bedoeling.
Je zou kunnen denken: is dat niet een beetje te hoog gegrepen van de apostel, terwijl hij even tevoren nog gezegd heeft: “Noch wie plant, noch wie begiet betekent iets, maar God die de wasdom geeft”? 1 Korinthe 3 vers 7 (1 Kor. 03:07).
Ik geloof echter dat Paulus het hier op de juiste wijze heeft geformuleerd. Paulus was zich bewust dat hij van hoge ‘kom-af’ was, en ook wij mogen ons dat bewust zijn! Wij zijn immers geschapen naar Gods beeld en gelijkenis? Zo had God het gewild en zo gebeurde het.
De mens is de hoogste vorm van Gods scheppingswerk. Onvoorstelbaar maar waar. De mens faalde weliswaar en kwam buiten de directe gemeenschap met God terecht, maar desondanks wil God nog altijd dat de mens Zijn evenbeeld zal zijn.
Let wel, de mens is niet God zelf zoals allerlei New-Age-leringen ons willen doen geloven, maar de mens is, zoals David dat formuleert “bijna goddelijk en met heerlijkheid en luister gekroond”.
Gods grote verlangen
Daarom is het Gods grote verlangen ook dat ieder mens weer terug gaat keren in Zijn gemeenschap door te gaan geloven in Jezus Christus, zijn eniggeboren Zoon, die voor onze zonden gestorven is, die de overwinning op het rijk der duisternis heeft behaald, kortom die ons brengt vanuit de duisternis, waarin we waren terechtgekomen, in het licht.
Dat is de boodschap, het evangelie dat wij hebben leren kennen en waartoe wij worden opgeroepen dat te proclameren, bekend te maken aan allen die dat nog niet weten. Of laat ik het anders formuleren, allen die zich nog niet bewust zijn dat ook zij bij God horen, dat ook zij in Zijn gemeenschap kunnen leven, dat ook zij werkelijk gelukkig kunnen zijn.
En vooral dat laatste is erg belangrijk, want het ‘gelukkig zijn’ is een gevolg van het in Zijn gemeenschap leven.
‘k Had er onlangs nog een gesprekje met iemand over. Wat is de kern van mijn geloofsleven, mijn nieuwe schepping in Christus zijn? Dat ik werkelijk gelukkig ben. Dat is diep verankerd in mijn hart. Dat kan niemand mij afnemen. Natuurlijk is het niet zo, dat ik dat elk moment voel, maar het is wel de werkelijkheid. Temidden van alle omstandigheden mag ik gelukkig zijn. En die omstandigheden kunnen soms radicaal tegen zijn, soms gebeuren er dingen in ons leven die wij niet verwachten, maar voor hen die geloven werken alle dingen (let wel niet sommige, maar alle) mee… ten goede!
Zeven kenmerken
Wij mogen dus bekendmaken dat het nieuwe leven in Christus bestemd is voor iedereen. “Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen” Titus 2 vers 11 (Titus 02:11).
Wij zijn Gods medearbeiders, of zoals Het Boek en de Willibrordvertaling formuleren: Gods medewerkers. De Lutherse vertaling zegt: ‘Gods medehelpers’ en ‘Groot Nieuws’ vertaalt ‘elkaars medewerkers’. We hoeven het niet alleen te doen. Samen vormen wij Gods bouwwerk.
Ik hou nu verder het woord ‘medearbeider’ aan en willen ons nu bezighouden hoe wij op optimale wijze kunnen functioneren als medearbeiders Gods. Ik wil graag de gedachten, die ik daarover de afgelopen maanden kreeg, met u delen in de hoop en verwachting dat u en ik er ons profijt mee zullen doen. Ik wil deze gedachten in een zevental punten opdelen. Zij vormen als het ware de kenmerken van medearbeiders Gods.
1 – Verantwoordelijkheid. God geeft ons verantwoordelijkheid, God vertrouwt ons verantwoordelijkheid toe. Individuele zowel als gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. Dat is wat, als je daarover nadenkt. God zegt: Ik doe het niet zonder jullie, ik geef jullie verantwoordelijkheid dat mijn plan zich kan gaan verwezenlijken. Ik zeg tot jullie: maak mijn evangelie bekend, door woord en daad, want geloven en beleven behoren uiteraard een eenheid te zijn.
Enige tijd geleden hoorde ik een prachtig verhaal. ’t Ging over Jezus die Zijn discipelen drie jaar onderricht had gegeven opdat zij het werk wat Hij gedaan had zouden voortzetten. Toen Jezus teruggekeerd was naar de Vader kwam er een engel bij Hem die zei: Stel dat ze nu het werk wat U hen hebt opgedragen niet gaan uitvoeren, wat gebeurt er dan. Weet u wat het antwoord van Jezus was: ‘Ik heb géén alternatief plan…’
Als u en ik niet doen wat er van ons gevraagd wordt zijn we ongehoorzaam. ‘k Moet daarbij ook denken aan de gelijkenis die Jezus vertelt in Matteus 25 vers 14 tot en met 30 (Matt. 25:14-30), de gelijkenis van de talenten.

2 – Eenheid. Als leden van de gemeente van Jezus Christus zijn we in Gods ogen allemaal even belangrijk! Dat mag nog wel eens duidelijk gesteld worden. Al hebben we niet allemaal dezelfde opdracht en hebben niet allemaal evenveel talenten. God maakt geen onderscheid. Paulus laat daarover ook geen enkel misverstand bestaan: “Wie plant en wie begiet, staan gelijk; alleen zal elk zijn eigen loon krijgen naar zijn eigen werk” 1 Korinthe 3 vers 8 (1 Kor. 03:08). Hoe meer we dit principe gaan ontdekken, hoe meer we ook waardering krijgen voor elkaars werk, voor elkaars inbreng.
Jongeren zullen waardering krijgen voor wat ouderen nog kunnen doen. En als medearbeiders Gods gaan we niet met pensioen of komen in de VUT als we 60 of 65 zijn. De kerkelijke en wetenschappelijke wereld gebruikt het woord ‘emeritaat’. Ik heb de betekenis ervan is opgezocht in de grote Van Dale. Het is de benaming voor de ambteloze tijd na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Maar weet u wat de letterlijke betekenis is van dit Latijnse woord? Het betekent ‘uitgediend’. Gelukkig is dat een woord dat niet voorkomt in de vocabulaire van een medearbeider Gods!
Ik zei zo-even dat jongeren waardering behoren te hebben voor het werk wat ouderen nog kunnen doen, maar dat geldt natuurlijk ook omgekeerd! Doordat ik in vele gemeenten mocht dienen met het woord, ga je natuurlijk gemeenten met elkaar vergelijken. Overal merk je wel dingen op waarvan je denkt: moet dat nu zo? En ik zeg dit niet alsof ik de wijsheid in pacht heb maar gewoon als je bepaalde dingen constateert. Bijvoorbeeld als in een gemeente de ouderen een aparte groep gaan vormen en daarbij kritisch tegenover de jongeren komen te staan. Jongeren pakken nu eenmaal de dingen anders aan dan ouderen. Laat er een gezonde wisselwerking blijven tussen jong en oud, zodat ook in dit opzicht de gemeente gezond is.
3 – Gebed. Ik kom daarbij aansluitend bij het volgende punt terecht -en wat ook erg belangrijk is- namelijk het gebed. Staan wij voor elkaar op de bres? Bidden wij voor elkaar? De bidstond is belangrijk, maar laten we vooral ook het persoonlijke gebed niet over het hoofd zien. Jacobus zegt niet voor niets dat het gebed van een rechtvaardige veel vermag, doordat er kracht aan verleend wordt.
Dat hoeft niet altijd te betekenen dat het lange gebeden hoeven te zijn. Soms is het noemen van een naam al voldoende. Ik ben persoonlijk niet zo weg van het houden van bijvoorbeeld ‘nachtbidstonden’. Iets kan heel gemakkelijk een systeem worden, alsof het beantwoorden door God van ons gebed van onze prestatie in dit opzicht zou afhangen. Zo werkt het natuurlijk niet. De Heer ziet altijd het hart aan.
Maar nogmaals laten we voor elkaar bidden en ook voor mensen die de Heer in ons hart legt. ‘k Heb het zelf wel eens op momenten dat ik denk: ‘Wat voel ik me moe, geestelijk leeg, wat staat mijn geloof eigenlijk op een laag pitje’, dat plotseling ‘de Geest’ (althans zo noem ik het maar) weer doorbreekt. Dan denk ik wel eens: Wie zou er op dit moment voor me gebeden hebben?
4 – Gods Geest. Dit brengt ons bij een vierde punt, namelijk de werking van Gods Geest, in en door ons leven. Zeer belangrijk om als medearbeider Gods te kunnen functioneren!
Zonder dagelijks vol te zijn van Gods Geest gaat het niet. Maak er een goede gewoonte van de Heer daarvoor dagelijks te bidden en te danken. We hebben Gods Geest nodig zeker in de tijd waarin we leven. Hoe zouden we anders kunnen onderscheiden alles wat op ons afkomt, wat waarheid en leugen is, wat licht en duisternis is.
En -heel belangrijk- hoe zouden we anders de betekenis van de Bijbel kunnen vatten? Want we kunnen alleen maar de inhoud van de Bijbel op de juiste wijze interpreteren als we de Bijbel geestelijk verstaan. Dan ontdekken we, om een voorbeeld te noemen, dat God een goede God is en de duivel een slechte duivel. Dat het wezenskenmerk van God enkel goed is.
Er zijn in onze dagen vele vragen en zeker na 11 september is de vraag: ‘Hoe kan God alle ellende in deze wereld toelaten?’ nog meer geactualiseerd. Maar als kinderen Gods weten wij dat als zo’n vraag gesteld wordt, meteen al de beschuldiging in zich heeft dat God de schuldige is, terwijl de werkelijke schuldige Satan is en allen die zich nog onder zijn heerschappij bevinden. Nu gaan we niet beschuldigend de vinger uitsteken naar iedereen die nog geen kind van God is, maar wel zeggen wij tot hen: “In naam van Christus laat u met God verzoenen en ontdek dat God een goede God is”. En al zullen velen misschien niet op onze woorden ingaan, dan behoort in ieder geval ons leven dusdanig te zijn dat daarvan toch een positief getuigenis uitgaat. Geloof en werken behoren immers samen te gaan?
5 – Geloof. Is ons geloof een lévend geloof? Het geloof is de zekerheid van de dingen die we hopen en het bewijs van de dingen die we niet zien Hebreeën 11 vers 1; Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:01; Heb. 11:06). Daarom behoort het geloof de basis van ons bestaan, van ons denken, spreken, handelen te zijn. Het is duidelijk dat onze tegenstander -de duivel- er een ontzettende hekel aan heeft als wij geloof gaan openbaren. Dan gaat hij immers de nederlaag lijden. Johannes formuleert het zo prachtig met de opmerking in zijn eerste brief: “Dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons geloof” 1 Johannes 5 vers 4a (1 Joh. 05:04a).
Die overwinning is uiteraard gebaseerd op de overwinning van Jezus: “Wie is het, die de wereld overwint, dan wie gelooft, dat Jezus de Zoon van God is?” (vs. 5). En hij liet deze opmerkingen over het geloof voorafgaan met: “Al wat uit God geboren is, overwint de wereld” (vs. 4a).
En wie zijn dat? Dat zijn u en ik! Dat is de gemeente!
Nu moeten we oppassen dat we de overwinning die ons deel is niet als een soort automatisme gaan beschouwen. Ik bedoel, dat we belijden dat we overwinnaars zijn terwijl de werkelijkheid de nederlaag vaak is.
Facetten als strijden vanuit onze geestelijke plaats met Christus in de hemelse gewesten, geestelijke groei en volharding spelen natuurlijk een belangrijke rol, maar -en daarvan ben ik vast overtuigd- uiteindelijk zullen we als eindtijdgemeente toch als overwinnende gemeente tevoorschijn komen.
Nog iets: Vindt u het niet merkwaardig dat Paulus in één zin zegt dat wij Gods akker, Gods bouwwerk zijn? Een akker en een bouwwerk hebben toch niets met elkaar te maken? Maar ik geloof dat Paulus hier de akker als voorbeeld gebruikt van ons hart, ons leven, waarin het zaad Gods gezaaid wordt, zodat het op kan groeien en uiteindelijk vrucht dragen. Dat wil zeggen uiteindelijk komt daardoor de waarachtige gemeente Gods, Zijn geestelijke tempel tevoorschijn, de plaats waarin God tenslotte Zijn volle heerlijkheid gaat openbaren.
Is het niet geweldig dat u en ik bij dit proces betrokken zijn. Dat mag ons blij en dankbaar maken. Daardoor kunnen we Hem steeds weer opnieuw loven en prijzen vanuit ons hart. Want dat is de plaats waarin het goddelijk zaad gezaaid is, dat is ook de plaats waarin God ‘geloof’ zaait. Want het is Zijn werk in en door ons!
6 – Innerlijke bewustwording (Zelfbewustheid). We leven in een tijd dat het geloof in Christus van alle kanten onder vuur ligt. Ik hoef daar geen voorbeelden voor aan te halen. Het is één van de tekenen dat de duivel weet dat zijn tijd wordt ingekort voordat zijn eindafgang verder zal plaatsvinden. En natuurlijk ook een teken dat de werkelijke gemeente tot stand komt. Een gemeente die dwars door alle kerken, kringen en gemeenschapen heenloopt.
Eén van de pijlen die de duivel op zijn boog heeft, en in onze tijd veelvuldig afschiet, is de gedachte dat alle godsdiensten gelijk zijn en als voorbeeld wordt dan aangehaald dat het christendom, het jodendom en de Islam hun zelfde geestelijke wortels hebben. Ik kan alleen maar zeggen: een gevaarlijke redenering, die niets -maar dan ook niets- met het werkelijke geloof in Christus te maken heeft. Ik zeg dit niet uit een soort fanatisme maar uitsluitend omdat ik God liefheb met heel mijn hart, ziel en verstand.
Ja maar het christendom kent toch ook extreme fundamentalisten die geen haar beter zijn dan extreme moslims? Inderdaad, maar dat heeft niets te maken met de werkelijke gemeente van Christus. Wij hebben een boodschap die zich richt tot iedereen die zich nog buiten de gemeente van Christus bevindt en of dat nu een moslim, een naamchristen of een hindoe is doet er verder niet toe.
“Christus in ons, de hoop der heerlijkheid” Kolossenzen 1 vers 27 (Kol. 01:27), was de prediking van Paulus en mag ook onze prediking zijn. Let wel, Christus in ons! We zijn geen ‘buitenkantchristenen’ maar ‘binnenkantchristenen’. We zijn ons innerlijk bewust dat we nieuwe scheppingen zijn.
En wat in ons is blijft niet verborgen, maar komt tot openbaring! Dat beleven wij! De liefde van Christus dringt ons! Niet op de wijze van: Ik heb de waarheid in pacht en de ander is fout. We gaan niet tegenover de ander staan, maar naast de ander. We zijn immers het zout der aarde en het licht der wereld?
7 – Stabiliteit. Dit brengt ons bij het laatste punt als kenmerk van een medearbeider Gods, namelijk stabiliteit. Het woord stabiliteit is afgeleid van het Latijnse woord ‘stabilis’ en betekent onder andere: bestendigheid, duurzaamheid, vastliggend, niet aan veranderingen onderhevig. Er vond eens en voor altijd een grote verandering in ons leven plaats toen wij van een zondaar een kind van God werden. En als het goed is, is daarbij het fundament gelegd, zoals dat in Hebreeën 6 beschreven wordt. Dat wil zeggen we hebben ons oude leven afgelegd in het watergraf, zijn met Christus opgestaan in een nieuw leven en zijn ook gedoopt en vervuld met de heilige Geest. Dat behoort de fundamentele geloofsbasis te zijn van iedere christen. Ontbreekt deze basis dan komt er van een stabiel geloofsleven niets terecht. Dan pas kunnen we verder bouwen en uitgroeien tot sterke, volwassen christenen.
Na de grote verandering in ons leven en nadat het fundament gelegd is komen er uiteraard nog talrijke kleine veranderingen (correcties) die allemaal meewerken dat uiteindelijk het beeld van Christus, in en door ons ten volle geopenbaard gaat worden. Dan zijn wij op optimale wijze medearbeiders Gods!
Zo kunnen alle leden van de werkelijke gemeente van Christus functioneren in Gods plan. Let wel, de hele gemeente, jong en oud, de intellectueel begaafden, maar ook degenen die van zichzelf denken: ik ben niets, ik kan niets en wordt niets. Hij heeft ons allemaal lief, Hij wil ons allemaal gebruiken in Zijn dienst. Hij geeft de wasdom en verheugt zich in u en mij. We zijn Zijn geliefden, Zijn beminden!
Daarom kunnen we alleen maar zeggen: Halleluja, wat een heerlijkheid! Hem zij de lof, dank en aanbidding tot in alle eeuwigheid. Amen!

 

Het lichaam van Christus door Wim te Dorsthorst

Stappen voorbij het kruis Deel 8 –

Voor wie dit artikel wil gaan lezen is het aan te raden eerst de twee voorgaande afleveringen (6 en 7) te lezen, om de lijn in wat God in Zijn liefde en genade voor ons gedaan heeft, beter te kunnen volgen.
De apostel Paulus, aan wie deze geheimenissen van het Koninkrijk Gods geopenbaard zijn door de Heer Jezus zelf Galaten 1 vers 11 en 12; Galaten 1 vers 8 en 9 (Gal. 01:11-12 en Gal. 01:8-9) weet waar hij het over heeft.
Zowel wat het oude leven betreft onder de wet als Farizeeër, in de oude staat der letter, als wat het nieuwe leven betreft in de genade van Jezus Christus. Hij weet zich nu dood voor de wet door het lichaam van Christus waarin de zonde veroordeeld en het vonnis voltrokken is aan het kruis.
In zijn oude leven was hij onder de heerschappij van de wet, slaaf van de zonde, en kon hij als veroordeelde alleen maar vrucht dragen door de dood (lees zijn uiteenzetting in Romeinen 7).
Wat het nieuwe leven betreft, zegt hij in vers 4 (Rom. 07:04): “Bijgevolg, mijn broeders, zijt ook gij dood voor de wet door het lichaam van Christus om het eigendom te worden van een ander, van Hem, die uit de doden opgewekt is, opdat wij Gode vrucht zouden dragen”. Weer zo’n omschrijving van een totale ommekeer in iemands bestaan. Het is niet alleen voor Paulus, maar voor ieder die de weg Gods wil gaan en alle gerechtigheid Gods in gehoorzaamheid vervult.
Het lichaam van Christus
De apostel zegt: “Door het lichaam van Christus”. Wij zijn zo gewend alleen maar te spreken over het bloed van Jezus Christus, maar het gaat nu over het lichaam, dat lichaam der zonde, waar God Hem in gezonden heeft. Dat speelt de hoofdrol bij de verlossing van het lichaam der zonde van de mens, waarvan de apostel immers uitroept: “Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?” Romeinen 7 vers 24 (Rom. 07:24).
We hebben gezien vanuit Romeinen 8 vers 1 tot en met 3 (Rom. 08:01-03) wat God in Zijn grenzeloze liefde en genade voor ons gedaan heeft in Zijn Zoon Jezus Christus. De wet was niet in staat om de mens te bevrijden van zijn erbarmelijke staat om als rechtvaardige naar de wil van God te leven. De Groot Nieuws Bijbel heeft Romeinen 8 vers 3 als volgt vertaald: “Wat de wet van Mozes niet kon, omdat ze machteloos stond door ons van God vervreemd bestaan, dat deed God. Hij heeft Zijn Zoon in datzelfde zondige bestaan gestuurd als een offer voor de zonde, en daarmee de zonde juist binnen dit bestaan zelf veroordeeld”.
Heilig, rechtvaardig en goed
Was dan de wet, door God aan Mozes gegeven, te zwak of te machteloos? Of zou Mozes het verkeerd van God begrepen hebben? Verre van dat! De apostel zegt ook: “De wet is heilig en ook het gebod is heilig en rechtvaardig en goed” Romeinen 7 vers 7; Romeinen 7 vers 12 (Rom. 07:12; Rom. 07:07).
Daar ligt het dus niet aan! Het was en is het onvermogen van de mens; “in het vlees, in de oude vervallen natuur, woont geen goed” Romeinen 7 vers 18 (Rom. 07:18). De wet van Mozes was slechts in staat om de zonden aan te wijzen, maar niet om met de zonden af te rekenen of de mens te rechtvaardigen. Het is zelfs zo, dat de goede wet door de duivel en zijn rijk misbruikt werd en nog altijd wordt, om de mens juist tot zonden en overtredingen te prikkelen (vs. 5 en 8).
De apostel zegt dan ter verduidelijking nog: “Is dan het goede mijn dood geworden? Volstrekt niet! Maar de zonde heeft, opdat zij zou blijken zonde te zijn, door het goede mijn dood bewerkt, opdat de zonde bij uitstek zondig zou worden door het gebod” Romeinen 7 vers 13 (Rom. 07:13). Door de goede, rechtvaardige en heilige wet van God komt pas ten volle uit hoe verschrikkelijk zondig de overtredingen zijn en de toestand waarin de mens is terecht gekomen.
Dierenoffers niet toereikend
Vanuit vele Schriftplaatsen zou hier nog veel meer van te zeggen zijn, maar we moeten ook nog naar een ander aspect van de wet van Mozes kijken. Een heel belangrijk aspect wat hier ook bijzonder van toepassing is, omdat het gaat om het offer van Jezus Christus, en dat is de instelling van de dierenoffers, zoals door God voorgeschreven. De wet van Mozes schreef het offeren van dieren voor, maar dat kon de mens ook niet bevrijden van zijn bestaan in de zonde.
De Hebreeën-schrijver zegt daarvan: “Want daar de wet slechts een schaduw heeft der toekomstige goederen, niet de gestalte dier dingen zelf, is zij nimmer in staat ieder jaar met dezelfde offeranden, die onafgebroken gebracht worden, degenen, die toetreden, te volmaken. Doch door die offeranden werden ieder jaar de zonden in gedachtenis gebracht; want het is onmogelijk, dat het bloed van stieren of bokken zonden zou wegnemen” Hebreeën 10 vers 1 tot en met 4 (Heb. 10:01-04).
Dat is toch wel duidelijke taal! Waarom gaf God het dan toch, zou iemand kunnen vragen? Als de mens deze offers in oprechtheid naar Gods voorschrift bracht, dan had God bepaald, dat ze naar het vlees gereinigd waren Hebreeën 9 vers 14 (Heb. 09:14) en dan waren ze voor Hem apart gezet, geheiligd. Als de apostel dus zegt dat de wet van Mozes te zwak of krachteloos was, dan zegt hij dit met het oog op deze dingen.
Een lichaam bereid
Maar dan volgt er een geweldig belangrijke openbaring in Hebreeën 10 wat handelt over ons onderwerp in Romeinen 8 vers 3 (Rom. 08:03), welke ik om het belang van het onderwerp wil benadrukken. Het gaat dan over de Heer Jezus, waarvan Paulus in Romeinen 8 vers 3 zegt: “Want wat de wet niet vermocht, omdat zij zwak was door het vlees; God heeft, door zijn eigen Zoon te zenden in een vlees, aan dat der zonde gelijk, en wel om de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees”.
Het gaat dus om dat lichaam der zonde waar de apostel in Romeinen 7 van schrijft en ook in Romeinen 6 vers 6 (Rom. 06:06) als een kerntekst genoemd wordt.
In Hebreeën 10 vers 5 tot en met 15 (Heb. 10:05-15) lezen we van dat lichaam nu het volgende: Daarom zegt Hij (Jezus) bij zijn komst in de wereld: Slachtoffer en offergave hebt Gij (God) niet gewild, maar Gij (God) hebt Mij (Jezus) een lichaam bereid; in brandoffers en zondoffers hebt Gij (God) geen welbehagen gehad. Toen zeide Ik (Jezus): zie, hier ben Ik (in de boekrol staat van Mij geschreven) om Uw wil, o God, te doen.
In de aanhef zegt Hij (Jezus): Slachtoffers en offergaven, brandoffers en zondoffers, hebt Gij (God) niet gewild, noch daarin een welbehagen gehad, hoewel zij naar de wet gebracht worden. Doch daarna heeft Hij (Jezus) gezegd: Zie, hier ben Ik (Jezus) om Uw (God) wil te doen. Hij (Jezus) heft het eerste op, om het tweede te laten gelden.
Krachtens die wil (van God) zijn wij eens voor altijd geheiligd door het offer van het lichaam van Jezus Christus. Want door een offerande heeft Hij voor altijd hen volmaakt, die geheiligd worden. En ook de Heilige Geest geeft ons daarvan getuigenis” Hebreeën 10 vers 5 tot en met 14 (Heb. 10:05-14).
Een prachtige uiteenzetting hoe de Heer Jezus Zelf de plaats inneemt van de onvolmaakte dierenoffers.
Ziet u hoe dat gedeelte overeenstemt met de woorden uit Romeinen 8? De Heer zegt: Dierenoffers waren uw bedoeling niet, maar Gij hebt Mij een (offer)lichaam bereid. En de Heer Jezus biedt Zich vrijwillig aan, aan God Zijn Vader, om het smetteloze Lam Gods te zijn (vs. 7). om Zijn lichaam wat God Hem bereid heeft, te offeren (vs. 10) om zo de mens te verlossen van het lichaam der zonde. Het slot in vers 18 zegt dan nog: “Waar dan voor deze dingen vergeving bestaat, is er geen zondoffer meer nodig”. De Heer Jezus is dus als zondoffer eens en voor altijd gebracht, het offer van Zijn lichaam, welke God Hem bereid had.
Het zondoffer
Nu is het wel zo, dat in het Oudtestamentisch zondoffer in schaduw of beeld precies werd uitgedrukt wat met de Heer Jezus gebeuren zou in de volheid des tijds. Voor de duidelijkheid van het geheel moeten we daar ook (in het kort) even naar kijken.
We nemen als voorbeeld Leviticus 4, waar het brengen van het zondoffer beschreven wordt. De overtreder of zondaar kon elke willekeurig iemand uit de samenleving zijn. Van gezalfde priester tot hooggeplaatste, van de armste uit de armen, tot de gehele vergadering Israël. Het principe van het offer is steeds hetzelfde.
Ook op grote verzoendag, wat in Leviticus 16 beschreven staat, is het principe van het offer hetzelfde. In het kort komt het hier op neer: Degene die gezondigd had, ging met het offerdier naar de tempel, naar de dienstdoende priester. Hij legde vervolgens zijn hand(en) op de kop van het dier en beleed hardop voor het aangezicht van God en de priester, zijn zonden. Hij beleed dat hij berouw had en zich van de zonde wilde bekeren. De priester was verplicht erop toe te zien, dat het een gaaf dier was.
De zondaar slachtte dan zelf het offerdier en beleed dat dit in zijn plaats geofferd werd voor zijn zonden. Met het bloed verrichtte de priester dan verschillende handelingen in het Heiligdom als beeld van de innerlijke reiniging en verzoening.
Het tweeledige in het offer
Vervolgens gebeurde er iets, wat ik zou willen noemen, dat het innerlijk en het uiterlijk van het offerdier, van elkaar gescheiden werd. We lezen daar onder andere van in Leviticus 4 vers 8 tot en met 10 (Lev. 04:08-10): “En al het vet van de stier van het zondoffer zal hij eruit nemen: het vet dat de ingewanden bedekt, en al het vet dat op de ingewanden ligt; en de beide nieren en het vet dat daaraan zit, dat aan de lenden zit, en het aanhangsel aan de lever, dat hij met de nieren moet wegnemen, zoals het weggenomen wordt van het rund van het vredeoffer; en de priester zal het in rook doen opgaan op het brandofferaltaar” Hier zien we dat, wat ik zie als het beeld van het innerlijk van de mens, op het altaar wordt gebracht, waar de priester het in rook doet opgaan, tot een lieflijke reuk voor de Here Leviticus 4 vers 31 (Lev. 04:31). Een oprecht offer, gebracht naar Gods wil, is aangenaam in de ogen van de hemelse Vader en wordt in dank aangenomen. Gods aangezicht rustte dan weer op die mens. Van het offer van de Heer Jezus lezen we ook: “Hij heeft Zich voor ons overgegeven als offergave en slachtoffer, Gode tot een welriekende reuk” Efeze 5 vers 2 (Ef. 05:02).
Wat gebeurde er nu met de rest van het offerdier, wat ik zie als afbeelding van het lichaam der zonde? Daar kunnen we van lezen in Leviticus 4 vers 11 en 12 (Lev. 04:11-12): “En de huid van de stier en al zijn vlees, benevens zijn kop en zijn onderschenkels en zijn ingewanden en zijn mest, alles van de stier zal hij buiten de legerplaats brengen, op een reine plek, waar men de as stort, en hij zal hem op een houtvuur verbranden; op de plaats waar de as wordt uitgestort, zal hij verbrand worden”.
Het innerlijk was opgegaan naar God als een lieflijke reuk voor de Here, terwijl het lichaam der zonde buiten de legerplaats, en later buiten de stad Jeruzalem, met vuur werd verbrand. Daar bleef niets van over dan wat as , dat door de wind weggeblazen kon worden. God aanvaardde de zondaar weer, maar het lichaam der zonde dat onrein en veroordeeld was, werd aan het vuur prijsgegeven.
Het ware offer
Dit was dus een voorafschaduwing van wat de Heer Jezus zou overkomen; het offer dat Hij voor ons volbrengen zou! In Hebreeën 13 vers 11 en 12 (Heb. 13:11-12) lezen we daar van: “Want van de dieren, waarvan het bloed als zondoffer door de hogepriester in het heiligdom werd gebracht, werd het lichaam buiten de legerplaats verbrand. Daarom heeft ook Jezus, ten einde zijn volk door zijn eigen bloed te heiligen, buiten de poort geleden”.
Dit is heel indringend en de Heer Jezus wist van het lijden dat over Hem komen zou; ook in het bijzonder door wat van de offers beschreven stond. Hij kende Zijn plaats als Middelaar, Hogepriester en offerlam. Het heeft Hem beangst en tijdens Zijn aardse bestaan heeft Hij gehuild, gesmeekt en gebeden tot Zijn hemelse Vader, Die Hem uit de dood kon redden, en Hij is verhoort uit Zijn angst, zie Hebreeën 5 vers 7 (Heb. 05:07).
Als Hij het verschrikkelijke van wat Hen overkomen zou aan zijn discipelen probeerde over te brengen, dan begrepen ze er niets van. In

lezen we daarvan: “En zij begrepen niets van deze dingen en dit woord bleef hun duister en zij wisten niet, waarvan gesproken werd”.
Voor veel christenen is dit ook altijd nog een duister deel wat maar moeilijk begrepen kan worden. De vraag: “waarom al dat lijden”?, hoor je vaak stellen.
Wij willen proberen het met Gods hulp in het licht te brengen zodat het een bron wordt van kracht, vreugde en diepe dankbaarheid.

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Ik denk dat we als christenen langzamerhand leren om zélf te denken over de dingen van de Vader. Als je jong bent heb je de neiging om anderen na te praten en in vele gevallen besef je dan nauwelijks wat je eigenlijk zegt. Toen ik leraar maatschappijleer op school was en in een kringgesprek wel eens een wat moeilijk onderwerp aansneed, gebeurde het vaak dat ik uit de mond van de leerlingen meningen hoorde die van de ouders afkomstig waren. Zelf hadden ze er amper over nagedacht (de ouders soms ook niet), en het gevolg was dan ook dat ze hun mening niet konden onderbouwen. Maar, al pratend met anderen werden de dingen duidelijker en genuanceerder en konden van lieverlee, al toetsend aan de werkelijkheid, zelf een mening vormen.
En dat was en is de bedoeling. Dat heet ‘opvoeden’.
Het Nederlandse woord ‘opvoeden’ bestaat uit ‘op’ (= naar boven) en ‘voeden’ (= laten grazen, hoeden). Het is een vertaling van een woord dat veelvuldig in het Nieuwe Testament voorkomt: pedagogie (paidos = kind en ‘agogos’ ). Aanvankelijk was dat een slaaf die toezicht houdt op de kinderen en ze naar school begeleidt, vgl. Galaten 3 vers 24 en 25 (Gal. 03:24-25 waar het is vertaald met ’tuchtmeester’). Later kreeg het woord de betekenis van ‘leidsman’, ‘leraar’ of ‘gids’.
Zo zie je maar hoe je eerst aan de hand wordt meegenomen maar later zelfstandig (zelf staan) wordt. Je leert zélf te wandelen onder leiding van een gids, een leidsman.
Een beetje verwarrend is daarom de vertaling in de bijbel van het woordje ‘paideia’ met ’tuchtigen’, want dat woord roept verkeerde voorstellingen op, tenzij je je de oorspronkelijke betekenis bewust wordt. Het betekent namelijk zoveel als ‘leiding geven tijdens een reis’. Dat klinkt heel wat aannemelijker.
Opvoeden heeft altijd tot doel om kinderen zelfstandig te laten worden: zélf denken om zélf beslissingen te kunnen nemen. Wanneer je Hebreeën 2 vers 10 (Heb. 02:10) heel nauwkeurig leest, merk je dat Jezus zich zelf eerst heeft láten opvoeden door zijn leidsman, de Geest van God; om daarna zijn volgelingen erop te wijzen dat deze zelfde Geest ook hen zou opvoeden. Het woord ‘Leidsman’ kan in deze tekst dan beter vertaald worden met ‘aanvoerder’ of ‘voorloper’.
Ik bedoel dit: Hij was de eerste die zich totaal liet opvoeden door de Geest van de Vader. Vandaar zijn eerlijke uitspraken als: “Ik kan van mijzelf niets doen” of “De Vader die in mij blijft doet zijn werken”, of “Uw wil geschiede”. Hij zocht zichzelf niet, maar de eer van zijn Zender. Dan pas ben je waar en die Geest der waarheid voedt op tot de volle waarheid (= werkelijkheid), die in de hemelen is. Eerst in de hemel (in de geest) geschiedt Zijn wil, en dan vanzelf op aarde (in het vlees = in je mens-zijn).
Iemand napraten is één ding en eindeloos Bijbelteksten citeren heeft niet veel zin als je je niet hebt verdiept in de werkelijkheid van God. Paulus, Johannes of welke volgelingen ook, hebben gesproken uit hun eigen, door de Opvoeder gevormde gedachtewereld, die ze zich eigen hadden gemaakt, soms zelfs door schade en schande, maar tóch…
Zoals Jezus zich als eerste liet opvoeden. Dat hangt namelijk af van onze bereidwilligheid. Jezus is ons daarin voorgegaan en in hem is de opvoeding voltooid. Hij werd geestelijk volwassen. Dat ging en gaat niet altijd even gemakkelijk. Soms moet je eronder lijden. Niet dat Gods Geest je doet lijden, maar de tegenstander wil niet dat je opgevoed wordt. Hij dwarsboomt dit prachtige proces met onrecht, geweld en verzoekingen en dan heb je het echt niet gemakkelijk. (Je kunt dit de ‘vuurdoop’ noemen). Maar wanneer je aandachtig luistert naar wat de Geest zegt, kun je in deze druk het geloof vasthouden dat Vader in jou heeft. Jezus leerde te luisteren in de omstandigheden waaronder hij leed en bleef goed. Anders gezegd: In de stank van de wereld bleef hij een lieflijke geur verspreiden.
Wat een voorganger! Hij, die volwassen werd in nederigheid en zachtmoedigheid door nauwkeurig te letten op de aanwijzingen van de Geest. Doordat hij zich liet opvoeden door de opvoeder werd hij door God uitverkoren om de eerste levende hoeksteen te worden van de tempel waarin God zich thuis voelt en zich helemaal kwijt kan. Je bent een geliefde van hem als je gehoor geeft aan Zijn Geest.

 

Terugkomen met gejuich door Henck de Cock

Henk en Connie de Cock werken al vele jaren als zendelingen in Brazilië. Hun bediening heejt in de loop der jaren zeer veel vrucht afgeworpen. Dat wordt in bijgaand artikel op dui­delijke wijze onder de aandacht gebracht. Maar ook komt naar voren hoe de groei en zegen van hun werk vaak met veel lijden gepaard ging, maar mochten ervaren hoe zij die met tranen zaaien, met gejuich zul­len oogsten!

Vele van onze lezers zijn met het werk van Henk en Connie op de hoogte en ondersteunen het ook. Maar bij een deel van onze lezers is dat niet het geval. Omdat Henk een serie geloofsopbouwende artikelen voor ons blad gaat schrijven, hebben wij hem gevraagd als inleiding daar­op dit ‘getuigenis’te geven. (red.).

Als je begint met een Bijbelschool, moet je wel eerst bepalen wat je daar mee wilt bereiken. Natuurlijk kun je tot doel stellen om alleen de leerlin­gen, in een paar jaar tijd, de kennis over te dragen, waar ze – zonder Bijbelschool opleiding – 15 jaar over zouden doen om er achter te komen. Maar was dat hetgeen de Heer van ons verlangde?

In het begin van onze bediening baden en spraken Connie en ik met elkaar over het doel van onze bedie­ning. Connie zei toen: “Als mensen iets leren, maar niet weten wat ze met die kennis moeten doen, dan weten ze eigenlijk niets!”. Het is frustrerend, in alle opzichten, om na jarenlange studie daar niets van in de praktijk te kunnen toepassen. Theoretische kennis zou onze leer­lingen alleen maar opgeblazen maken. Daar kunnen zij niets mee doen dan alleen maar fouten opmer­ken bij anderen. Dus zochten we de Heer voor een beter doel dan alleen maar ‘informeren’ wat er in de Bijbel staat. We wilden zo graag iets aan onze leerlingen meegeven, wat ze een echt doel zou geven om hun hele leven voor in te zetten. Dat begrepen we trouwens als de bedoe­ling van de zendingsopdracht. Jezus zei niet dat we de volken moeten ‘leren’, maar ‘leren onderhouden’ wat Hij geboden heeft Matteüs 18 vers 19 (Matt. 18:19). En tussen leren en leren doen, zit natuurlijk een enorm groot verschil. Het een is theorie, het ander betekent leven!

We hadden veel gehoord en gezien van ‘leiders conferenties’, ‘leider­schap training’, ‘seminars voor lei­ders’, enz. Om zo’n conferentie te houden behoor je zeker een groot leider te zijn, terwijl wij, als jong zendingsechtpaar, niet voelden dat we daar aan toe waren. Zijn we zelf ervaren genoeg om de leiders van de gemeente van Christus op te leiden? Beslist niet! Maar bij ontbreken van leiderschaps­ervaring, konden we in ieder geval wel goede ‘dienaars’ zijn, en dat overbrengen op onze Braziliaanse leerlingen. We konden beter, in plaats van leiders trainen, mensen toerusten tot ‘dienstbetoon’. Daar zijn de gaven en bedieningen van de Geest trouwens voor gegeven Efeze 4 vers 11 en 12 (Ef. 04:11-12). Tenslotte zit de gemeente al vol genoeg met kleine en grote bazen. Iedereen wil chef zijn, een duit in het zakje doen. Wat God echter nodig heeft: dienaars. Zelfs Zijn eigen Zoon stuurde Hij, niet om gediend te worden, maar om te die­nen. Waarom zou Hij ons dan roe­pen, niet als dienstknechten, maar als leiders op zoek naar volgelingen?

Geleid door Gods Geest

De Heilige Geest heeft ons stap voor stap geleid, wat betreft onze taak. Uit wat de Heer ons liet zien, ontstond het motto van de Bijbelschool: ‘Instruindo para Servir’ (Leren om te dienen). Dit kleine zinnetje is inmiddels bekend geworden in de plaatsen waar we werken. Het staat in het briefhoofd, op al onze literatuur en lesmateriaal. En als men onder de gelovigen in onze omge­ving spreekt over ‘Instruindo para Servir’, weten de mensen precies waar het over gaat… over de Bijbelschool in Braz Cubas! In het begin hebben we ons inge­spannen om het pakket van de Bijbelschool een zo groot mogelijk academische inhoud te geven. Zodat leerlingen naderhand hun stu­die zouden kunnen voortzetten op de universiteit. Maar we kregen al vlug in de gaten dat de meeste goede cijfers haalden voor de door de over­heid erkende vakken, terwijl de laag­ste cijfers gehaald werden voor het bijbelonderricht.

“-“We waren bezig om in de val te lopen! De Bijbelschool werd een goedkope manier voor de mensen om naar de universiteit te komen! We werden een springplank naar een betere schoolopleiding, om car­rière te maken in de wereld. Alles goed en wel, maar onze opdracht was anders! We hebben toen de hele zaak weer teruggedraaid, en tegen de leerlingen gezegd dat ze, als zij om academische vorming kwamen, beter naar andere scholen konden gaan. Er zijn er genoeg in onze omgeving. Maar op de Bijbelschool -hoewel we altijd ook zorgen dat onze leerlingen een goede algemene kennis opdoen- wordt de Bijbel als het voornaamste deel van ons pakket aangeboden. Wie de Bijbel niet van harte lief heeft, zal het bij ons op de Bijbelschool niet lang uithouden. En, de beste onderwijzers van ons team, en van onze gastdocenten, zijn Bijbelleraars.

Drie accenten

Maar ook met Bijbelstudie moet je een duidelijke koers hebben. Want alleen maar informatie over de Schrift, en wat de tekstuitleggers daar over zeggen, is niet voldoende om de leerlingen geestelijk te doen groeien. De drie accenten van onze Bijbelschool zijn dan ook: evangeli­satie, gemeentebouw en zending! Tenslotte willen we mensen vormen, die weten hoe ze anderen aan de voeten van de Heer kunnen leiden. En die tevens ervaring en volharding hebben om degenen, die ze voor Jezus gewonnen hebben, bijeen te brengen, om nieuwe gemeenten te vormen. En, omdat we nooit van anderen mogen verlangen waartoe we zelf nooit bereid waren om te doen, zijn Connie en ik, naast het Bijbelschoolwerk, altijd actief geweest met evangelisatie en gemeentebouw.

Gezien onze roeping is Psalm 126 ons erg dierbaar geworden. We voe­len een enorme sympathie met die zaaier en zijn zaadbuidel, die al wenende voortgaat. We hoorden zo vaak over succesvolle werkers, met hun grote conferenties en massa bij­eenkomsten, in stadions en confe­rentiehallen. Al meer en meer voelden we begrip voor die eenzame zaaier en zijn tranen, in wie we ons­zelf herkenden. Eerlijk gezegd, we kwamen er wel eens door in opstand. Tenslotte willen we alle­maal graag een heleboel zichtbare resultaten zien op ons werk. En, als het kan, zo vlug mogelijk en zonder veel offers. We waren dan ook wel eens teleurgesteld, vanwege de taak die God ons had gegeven. Persoonlijk werd ik daarvan voor goed genezen, toen ik daar eens over klaagde bij de Heer: “O, God! Zo velen bouwen een groot werk op, in de kleinst mogelijke tijd. En worden geëerd als mensen met groot leider­schap. En wij ploeteren maar voort!”

Ik sla nooit mijn Bijbel open en steek nooit een vinger tussen de pagina’s, om een woord van de Heer te ontvangen. Dat functioneert bij mij nooit. Ik krijg op die manier altijd Bijbelteksten die absoluut niet slaan op de vragen die in mijn hart leven. Maar deze keer was het ant­woord van God kort en duidelijk. Waar mijn Bijbel open viel, las ik: “Praal niet bij de koning, ga niet staan op de plaats der groten” Spreuken 25 vers 6 (Spr. 25:06).

Het grote geheim

Dus hielden we op met jammeren en zijn door gegaan met de taak die de Heer ons heeft gegeven. Het grote geheim is dat je, als dienaar van God, niet alleen het Woord, maar ook jezelf moet zaaien. Als we Matthéüs 13 lezen, met al zijn mooie beelden over het Koninkrijk Gods, stoppen we vaak bij de eerste gelijkenis. Die gaat over iemand die het zaad van het evangelie uitstrooi­de. Maar daarna vertelde Jezus een andere gelijkenis, die van het onkruid. En daarin ging het niet om de prediking van het Woord, maar: “Het goede zaad, dat zijn de kinde­ren van het Koninkrijk” Matteüs 13 vers 38 (Matt. 13:38). Mooi preken… ja, daar gaan we allemaal voor. Maar zelf gezaaid worden, weggeworpen worden in de grond, dat is een andere geschiede­nis. Het betekent dat we ons leven moeten offeren, voor hetgeen we willen bereiken met onze prediking. Ook Jezus heeft dat gedaan, en zei tegen Zijn discipelen: “Ik zeg u, indien de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft zij op zich­zelf; maar indien zij sterft, brengt zij veel vrucht voort Johannes 12 vers 24 (Joh. 12:24). Zendeling-zijn is geen carrière voor succeszoekers. Die kunnen beter hun plaats zoeken in de pretindustrie, die ook wel op het geestelijk erf opgang maakt. Als prediker van het evangelie gooi je zaadkorrels weg, links en rechts. Je begraaft ze; ze sterven in de grond en je ziet ze niet meer terug. Erger nog! Door je leven te geven niet voor het zichtba­re, maar voor het onzichtbare, begraaf je jezelf. En niemand gaat er op uit om te zaaien met één zaad­korrel in zijn hand, maar met een volle zaadbuidel. Het betekent altijd maar doorgaan, nooit je hand laten rusten, want je weet niet of het ene gelukken zal of het andere, dan wel of beide tezamen goed zullen zijn Prediker 11 vers 6 (Pred. 11:06). “Welzalig gij die aan alle wateren zaait…” (Jes. 32:20).

Profetische blik

Om zendeling te zijn, en mensen te trainen om discipelen te worden, moet je een profetische blik hebben. Net als Jezus, die het kruis op Zich genomen heeft, en de schande niet heeft geacht, omdat Hij in de Geest vooruit zag naar de vreugde die voor Hem lag Hebreeën 12 vers 2 (Heb. 12:02). De rage voor snelle en zichtbare resultaten maakt echter zendelingen gelddoorgevers in plaats van profeten. Vandaag is het begrip ‘zending’ zo beïnvloed door de media, dat het gespecialiseerd geworden is in pro­jecten, die enkel met het natuurlijk oog gezien kunnen worden, gericht op het lenigen van aardse- en tijdelij­ke noden. Investeren in het zichtba­re, geeft blijdschap op korte termijn, die net zo tijdelijk is als de stoffelij­ke offers die we er voor brengen. Inderdaad, we hebben allemaal blijd­schap nodig. Maar vaak zaaien we op de akker van ons vlees, waardoor we geen vreugde oogsten, maar eer­der verdriet en teleurstellingen. Dan is zelfs ritueel lachen en jui­chen geen oplossing, ondanks het feit dat God ons blij en gelukkig wil maken. God geeft echter geen blijd­schap op een presenteerblaadje, maar zaad om het zelf te zaaien. Hij laat geen geluk uit de hemel vallen, ook dat moet je zelf planten. Soms gaat dat met moeite en tranen, en altijd betekent het leven uit het geloof!

Dat is de boodschap van Psalm 126. Helaas zoeken velen slechts het eer­ste gedeelte van de psalm: “Toen werd onze mond vervuld met lachen, onze tong met gejuich. Toen zeide men onder de heidenen: De Here heeft grote dingen bij hun gedaan” (vs. 2). Maar zelfs blijd­schap, al is het de vrucht van de Heilige Geest, moet (zoals iedere vrucht) gezaaid worden. “Wie met tranen zaaien, zullen met gejuich oogsten” (vs. 5). En als Jezus ons wijst op het doel waartoe Hij ons uit­gekozen heeft, is Hij duidelijk. Het gaat om ‘meer’ vrucht, om ‘veel’ vrucht, en om ‘blijvende’ vrucht te dragen. Voor ons persoonlijk beoogt Hij daar het volgende mee: “Dit heb Ik tot u gesproken, opdat mijn blijd­schap in u zij en uw blijdschap ver­vuld worde” Johannes 15 vers 2, 5, 11, 16 (Joh. 15:02; Joh. 15:05; Joh. 15:11; Joh. 15:16).

Moeizaam maar vruchtdragend!

Zo is het gegaan met het werk van de Bijbelschool. Een vreselijk moei­zaam en langzaam werk. Je moet leerlingen leren evangeliseren. En tevens leren om de mensen, die zij voor de Heer hebben gewonnen, te trainen voor evangelisatiewerk. En de tweede generatie van bekeerden moet ook weer mensen weten te winnen, en opleiden tot zielenwin­ners. Want blijvende groei van het Koninkrijk Gods, hetzij thuis of op ) het zendingsveld, wordt alleen gega­randeerd door zaaien en leren zaai­en. Het resultaat van dit moeizaam werk, hoe lang het ook duurt, is ech­ter geweldig. Wat iedere zaaier zal voorzeker met gejuich terugkomen met zijn schoven.

Er zijn vandaag, na meer dan dertig jaren Bijbelschool in Braz Cubas, meer dan honderd voorgangers in onze omgeving die door ons getraind zijn. Het aantal is zo gegroeid, dat het platform van onze regio – waarbij meer dan 120 voor­gangers en oudsten zijn aangesloten – al jaren lang geleid wordt door onze oud-studenten. Dat betekent £n gezonde inbreng op de predi­king, wat belangrijk is voor een dui­delijk evangelie verkondiging in onze omgeving. Vooral gezien het feit dat Brazilianen hongerig zijn naar God, helaas vallen zij maar al te vaak ten prooi aan allerlei sekten en stromingen, die allemaal vechten voor een zo groot mogelijk stuk van de cake.

Verschillende Bijbelstudenten heb­ben gekozen om met onze federatie samen te werken. Zij hebben alle­maal hun eigen gemeenten moeten opbouwen, waarvoor ze uiteraard getraind werden op de Bijbelschool. Twee maal per jaar gaan Connie en ik op reis, om deze gemeenten, in vier verschillende staten van Brazilië, op te zoeken. Dan leggen we meer dan 3000 km af, over hob­belwegen in Brazilië. Ook hebben we de structuur van de Bijbelschool kunnen overplaatsten, en filialen kunnen openen in de staten Minas Gerais en Espirito Santo. Deze mogelijkheid bestond, omdat veel van onze pioniervoorgangers niet alleen gemeentebouwers waren, maar ook capabele docenten. Zodoende kunnen we nog meer nieuwe werkers trainen voor de uit­breiding van het Koninkrijk Gods.

Ook in Japan!

We hadden echter nooit kunnen denken dat de zaadjes van de Bijbelschool zo ver zouden vallen. We waren als degenen die droom­den Psalm 126 vers 1 (Ps. 126:001). Enkele bijbelstu­denten, nakomelingen van de Japanse emigranten in Brazilië, zijn terug gegaan naar het vaderland van hun voorouders, om daar als gastar­beiders te werken. Er zijn de laatste jaren duizenden Brazilianen naar Japan getrokken, om de economi­sche achteruitgang van Zuid Amerika te ontvluchten. In Japan, met zijn vreselijke geestelijke nood, zijn door oud-studenten van onze Bijbelschool Portugees sprekende gemeenten opgericht. Deze gaan, wat taalgebruik betreft, langzaam over naar het Japans. Connie en ik gaan nu drie maanden per jaar naar dit land, waar we kadertraining doen in de gemeenten in Higashiura en Anjo, die zich bij onze federatie hebben aangesloten. Zo werden leerlingen van onze Bijbelschool zendelingen aan de – vanuit Brazilië gezien – andere kant van de wereld. Jezus zei dat de volken tot discipelen gemaakt moeten worden. Waar dat gebeurt, gaat de verkondiging ver­der. De voorwaarde is om het evan­gelie te brengen, zoals het in het Woord van God geschreven staat, anders werk je te vergeefs 1 Korinthe 15 vers 1 en 2 (1 Kor. 15:01-02). Het gaat om het eeuwig evangelie, dat aan alle volken gebracht zal worden en dat de kracht Gods is tot behoud van een ieder die gelooft Romeinen 1 vers 16 en openbaring 16 vers 4 (Rom. 01:16; Openb. 16:04). Een andere voorwaarde is dat wij­zelf, samen met de zaadjes van het evangelie, ook als tarwegraan in de grond vallen en sterven. Het zen­dingswerk kan niet opgebouwd wor­den met leuke vakantiereizen en zendingstoerisme. Er zijn mensen nodig die daar hun leven voor willen offeren, en zeggen: “Maar ik tel mijn leven niet en acht het niet kost­baar voor mijzelf, als ik slechts mijn loopbaan mag ten einde brengen en de bediening, die ik van de Here Jezus ontvangen heb om het evange­lie der genade Gods te betuigen”

(Hand. 20:24). Grote offers worden echter door de Heer beloond met groot gejuich. Je moet echter wel een profeet zijn, om het vooruit te zien!

Henk en Connie de Cock –

 

Ons erfdeel door Piet Snaphaan

“Al zou mijn vlees en mijn hart bezwijken,

mijn hart en rots en mijn erfdeel is God

voor eeuwig” Psalm 73 vers 26 (Ps. 073:026).

 

Al zou mijn vlees en hart bezwijken,

God die belooft heeft, is getrouw,

die ook voor struikelen kan behoeden

en met ons voor heeft, alleen ’t goede,

Hij wijst nooit af, wie op Hem bouwt.

 

Ons erfdeel is in onze God,

Hij heeft ’t voor ons verworven,

door Jezus, die het heeft toebereid,

een leven tot in eeuwigheid,

in Hem zijn we geborgen.

 

Ons erfdeel, het is weggelegd

voor allen die God vrezen,

zij mogen schuilen aldoor weer

bij Hem als Vader, God en Heer,

alom zij Hij geprezen.

 

Ons erfdeel, het beloofde land,

ook ons is het toegemeten,

als erfdeel, het is een eeuwig goed

van God die waarlijk leven doet, voor eeuwig,

zeker weten!

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert-Jan Doornink

Christen- zijn is een blijmakende aangelegenheid! Ook al zijn de omstandigheden van ons leven soms verre van gemakkelijk, temidden van alles mogen we weten -om een woord van Johannes te citeren- dat Hij die in ons is (Christus), meerder is dan die in de wereld is. Dit maakt het ons ook mogelijk te volharden in de tijd waarin wij leven. Het is de tijd waarin alles zich toe­spitst, het echte tevoorschijn gaat komen en het surrogaat wordt ont­maskerd. En het zal blijken dat iede­re waarachtige christen, als werkelij­ke vertegenwoordiger van Gods Koninkrijk, daarbij een belangrijke taak heejt.

Een halve of een hele Bijbel?

Zaterdag 2 februari was een bijzon­dere dag. Temidden van de vele onstuimige dagen van de afgelopen winter, was er plotseling een zon­overgoten lentedag. Wat natuurlijk een bijzondere glans gaf aan het huwelijk wat die dag gesloten werd tussen de toekomstige koning en koningin van Nederland: Willem Alexander en Maxima. En via de televisie kon iedereen volop meege­nieten. Het commentaar werd ver­zorgd door Maartje van Weegen en het geestelijk aspect werd belicht door Jacobine Geel. Van deze laatste lazen we enkele weken later een interview in De Telegraaf. Jacobine Geel is vooral bekend geworden door haar praat­programma’s voor het IKON. Als domineesdochter heeft ze ook zelf weer theologie gestudeerd en hoewel geen voorganger van een bepaalde kerk, gaat ze naast haar werk voor de televisie, eens per maand voor in een oecumenische streekgemeente. In het interview, dat MarieThérèse Roosendaal met haar had, kwamen verschillende vragen aan de orde waarbij zij ook verschillende bijbel­gedeelten citeerde. Daarbij was het opvallend dat zij het Nieuwe Testament geheel buiten beschouwing liet. Terwijl juist in het Nieuwe Testament het antwoord te vinden is op de vragen die zij naar onze mening onbevredigend beant­woordde. Bijvoorbeeld de vraag hoe wij ons God voor moeten stellen. Daarvan zegt zij onder andere: “Ik denk niet dat God een man of vrouvv is. Al kan het heel nuttig zijn God een tijdje als vrouw te zien, vooral omdat omdat je dan pas merkt hoe­zeer Hij altijd als man is gedacht”. Maar is het wel belangrijk ons daar druk om te maken? Johannes is in zijn evangelie toch heel duidelijk als hij stelt dat niemand God heeft gezien… maar dat “de eniggeboren Zoon die aan de boezem des Vaders is, ons Hem doet kennen”. Door Christus weten wij hoe wij ons God voor moeten stellen. Hij is immers, zoals in de brief aan de Hebreeën wordt geschreven, “de afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen” (Heb. 1:3). Als we ons dat realiseren vervalt ook de vraag of God man of vrouw is. Christus was immers als mens in deze wereld. God schiep de mens weliswaar als man en vrouw; zij vormen de twee varianten van dat mens-zijn. Beiden zijn in Gods ogen even belangrijk. Ook de vraag waarom er zoveel ellende in de wereld is kwam natuurlijk weer aan de orde. Jacobine Geel noemt dit de oudste vraag in de theologie: “Als er een God is die mensen liefheeft, hoe kan hij het kwaad op de wereld dan toelaten? Op die vraag zal vermoedelijk nooit een afdoende antwoord komen. Iedere gebeurtenis dwingt ons opnieuw de verschrikkelijke panning onder ogen te zien. Makkelijke antwoorden zijn er niet, helaas. De Tweede Wereldoorlog, zes miljoen Joden vermoord, heeft een einde gemaakt aan de gedachte van een almachtige God. Maar na 11 sep­tember ontdekte ik: de antwoorden van toen zullen we nu opnieuw op onze twijfel moeten veroveren. Mischien is God niet alleen aardig en lief…”

Vervolgens haalt Geel enkele Oudtestamentische voorbeelden aan van mensen die “met God onder­handelen over een rechtvaardiger wereld”, maar waarbij wij ons afvra­gen waarom zij het Nieuwe Testament geheel buiten beschou­wing laat. Want daar wordt de vraag wordt over de ellende in de wereld op verschillende plaatsen op duide­lijke wijze beantwoord. Bijvoorbeeld wanneer Jezus opmerkt: “De dief (Satan) kwam om te stelen, te slach­ten en te vernietigen…, maar Ik (Jezus) ben gekomen opdat zij leven hebben en overvloed” Johannes 10 vers 10 (Joh. 10:10). God is een goede God en dat heeft Jezus tijdens Zijn leven op aarde op duidelijke wijze geopenbaard. Hij heeft als eerste Satan ontmaskerd en overwonnen en wij mogen deelgeno­ten zijn van Zijn overwinning en gaan het ook leren hem meer en meer te weerstaan en te overwinnen. Dat is wat de werkelijke Gemeente van Christus gelooft. Deze Gemeente is momenteel nog niet tenvolle zichtbaar, dat wil zeggen loopt nog dwars door allerlei kerken en gemeenschappen heen. Want tot hen behoren alleen zij die, door de grote verandering in hun leven (bekering, wedergeboorte), een nieu­we schepping in Christus zijn geworden. Bij hen is Christus een levende werkelijkheid. Hopelijk komen ook Jacobine Geel en andere theologen tot het inzicht dat dit de kern is van het christelijk geloof.

Fictie of werkelijkheid?

In het artikel van de Franse filosoof Baudrillard in ‘De groene Amsterdammer’, waarover wij in ons vorig nummer schreven, wordt ook aandacht besteed aan de rol die de media heben gespeeld bij de aan­slag van ii september. Baudrillard schrijft over de beelden van deze ramp dat zij tegen wil en dank de oerscène vormen: “En zo goed als de aanslagen de wereld hebben ver­deeld, zo zal ook blijken dat ze de verhouding tussen beeld en werke­lijkheid hebben omgegooid. Na een ononderbroken stroom van banale beelden en pseudo-gebeurtenissen heeft de terreurdaad in New York zowel het beeld als de gebeurtenis weer tot leven gewekt. Behalve alle andere wapens van het systeem hebben de terroristen de directheid van de beelden uitgebuit, hun ogenblikkelijke wereldwijde ver­spreiding, net zoals zich de beurs­speculatie, de elektronische informa­tiekanalen of het luchtverkeer eigen hebben gemaakt.

Dubbelzinnige rol

De rol van het beeld is buitenge­woon dubbelzinnig. Terwijl het de gebeurtenis belicht, neemt het die ook in gijzeling. Het zorgt voor ein­deloze vermenigvuldiging en tevens voor afleiding en neutraliteit, iets wat altijd wordt vergeten wanneer het over de ‘rol van de media’ gaat. Het beeld verteert de gebeurtenis door haar in verteerbare brokken door te geven. Het geeft de gebeurte­nis een ongehoorde impact, maar als beeldgebeurtenis. Wat blijft er over van de werkelijke gebeurtenis nu beeld, fictie en virtualiteit van alle kanten de werkelijk­heid binnendringen? In dit geval dachten sommigen (wellicht met een zekere opluchting) dat ze getui­gen waren van de wederopstanding van de werkelijkheid in ons zoge­naamd virtuele universum. ‘Vergeet die virtuele kletsverhalen – dit is echt!’ Op dezelfde wijze heeft men er een wederopstanding van de geschiedenis in willen zien. Maar overtreft de werkelijkheid echt de verbeelding? Dat lijkt misschien zo, omdat zij er haar kracht aan ont­leent en zelf fictie is geworden. Je zou haast zeggen dat de werkelijk­heid jaloers is op de verbeelding, de echtheid op het beeld. De twee strij­den om de vraag welke het onvoor- stelbaarst is.

De ineenstorting van de torens van het World Trade Center is onvoor­stelbaar, maar dat is niet voldoende om haar tot werkelijke gebeurtenis te bestempelen. Een overmaat van geweld opent nog niet de poort naar de werkelijkheid. Want de werkelijk­heid is een principe en dat principe zijn we uit het oog verloren”.

Werkelijkheid

Men kan over dit onderwerp natuur­lijk verder filosoferen maar voor christenen geldt dat als er over fictie of werkelijkheid gesproken wordt, zij vooral denken aan de uitspraak van Paulus die opmerkt dat de wer­kelijkheid van Christus is. Dat bete­kent dat alles wat bijvoorbeeld via de media tot ons komt, ook al is da-t gebaseerd op de zichtbare werkelijk­heid, altijd ondergeschikt is aan de ‘onzichtbare werkelijkheid’: Christus! Hij is het centrale punt van ons denken, spreken en hande­len.

En nu Hij niet meer als persoon in een lichaam van vlees en bloed in deze wereld is, is het de Geest in ieder kind van God, samengroeiend met onze geest, die deze werkelijk­heid gestalte geeft. Zo kan ieder christen waarmaken dat hij geroe­pen is een beelddrager van Christus te zijn. En temidden van alle moge­lijke terreuracties, spectaculaire en minder opvallende gebeurtenissen, die de wereld nog boven het hoofd hangen, is dat de werkelijkheid die uiteindelijk zal zegevieren, want met Christus zijn we immers meer dan overwinnaars?

Waarom God nooit zal verdwijnen

Bestaat God of bestaat God niet? Voor iedere waarachtige christen is het een vanzelfsprekende zaak dat God bestaat; dat Hij niet één of andere door mensen bedachte fanta­siefiguur of gedachte is. Het geloof is bij hen de basis van hun denken. En zij weten dat het zonder geloof onmogelijk is God welgevallig te zijn, want -zoals het in Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06) zo duidelijk wordt geformu­leerd- “wie tot God komt, moet gelo­ven dat Hij bestaat… en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken”. Nu zou het voor iedere niet-gelovige even vanzelfsprekend moeten zijn dat zij geloven dat God niet bestaat. Het merkwaardige feit doet zich ech­ter voor dat dit heel vaak niet het geval is! Daaraan moesten wij den­ken toen wij in HP/De Tijd een arti­kel lazen van Jos de Man onder de titel “Waarom God nooit zal verdwij­nen”. In het artikel wordt een onlangs bij de Bezige Bij verschenen boek besproken van de antropoloog Pascal Boyer onder de titel “Godsdienst verklaard”.

Scenario’s

In het boek worden eerst alle gang­bare scenario’s op een rijtje gezet: “Het eerste: godsdienst geeft een antwoord op de ultieme vragen. Hij levert een verklaring voor de oor­sprong van de wereld -zie de schep­pingsverhalen- voor natuurrampen, en voor het kwaad en het lijden.

Er is een emotioneel scenario. Godsdienst verlicht de angst en maakt de gedachte draaglijk dat wij ten dode zijn opgeschreven. Want er wacht de gelovige een hemels para­dijs.

Godsdienst heeft verder een zeer uit­gesproken sociale functie. Hij bevor­dert de saamhorigheid. De Vreze Gods is afschrikwekkender dan de vrees voor de rechter. Die scenario’s zijn stuk voor stuk geldig, als gedeeltelijke verklaringen voor het voortbestaan van godsdienst door de eeuwen heen. Maar ze geven geen uitsluitsel over de oor­sprong van het geloof”. Het boek doet dan verder een poging te verklaren waarom de pri­mitieve mens een antwoord probeer­de te vinden op bijvoorbeeld iemand die vermoord was: “Wat gebeurt er met de clangenoot die men voor dood heeft achtergelaten? Is hij wel verdwenen? Zal hij niet terugkeren om zich te wreken op wie hem in de steek lieten? Het concept ‘geest’ krijgt vorm, in de betekenis van een spookachtieg verschijning die blijft rondwaren en rampspoed over de clan kan afroepen. Het lijkt dus ver­standig de geesten door middel van eerbetoon gunstig te stemmen. Er ontstaan begrafenisrituelen. De verbeelding slaat op hol: de mens schildert monsters op de rotswand. Als een kind dat fabeldieren verzint, ermee praat en speelt. Tegen mon­sters en draken is men op bescher­ming van hogere machten aangewe­zen. De schimmen van de doden worden om bijstand verzocht. Totems worden opgericht. Ze stellen dieren voor, en worden als bescher­mengelen aanbeden. Geesten, monsters, totems: het zijn wezens die niet in de natuur worden waargenomen, verzonnen fenome­nen, geheel nieuwe voorstellingen van de geest. De primitieve mens blijkt in staat een eigen irreële wereld te scheppen”.

Zo probeert Boyer in zijn boek uit te leggen hoe “het organiseren van ceremonies, en de duiding van de intenties en verlangens van boven­natuurlijke wezens op de duur een zaak wordt voor een kaste van spe­cialisten, sjamanen, tovenaars of priesters. Er onstaat als het ware een markt voor geestelijke producten. Waarschijnlijk hebben de priesters de goden ingevoerd. Geesten zijn handig; je kunt met ze praten over de dagelijkse beslommeringen en tegenslagen. Ze weten precies waar je het over hebt, want ze behoren tot de familie, of tot de clan. Goden functioneren op een heel ander niveau. Zij heersen over de hemel en aarde. Zij wekken meer een ontzag dan schimmen van voorvader- ren. Hun macht en aanzien stralen op de priesters af. Met offers worden hun geesten afgesmeekt. In het Indo-Eurpees is God ‘het wezen van de offerplaats’.

Praktische aangelegenheid

Godsdienst is vooral een praktische aangelegenheid, meent Pascal Boyer. Ook vandaag nog. Een christenmens piekert niet over de heilige Drievuldigheid. Hij wendt zich tot God als hij denkt hem nodig te heb­ben. Amerikaanse presidenten zul­len in tijden van beproeving nooit nalaten de Schepper aan te roepen. Een religieuze beleving is vrijwel altijd een interactie. Men bidt om bijstand, om genezing. God is de Heiland, dat is: de verlosser, de red­der, de wonderdoener. Hij is immers almachtig, hij kan de situatie voor ons ten goede doen keren. Nog altijd is de atavistische neiging bij de mens aanwezig om tegenslagen en rampen te wijten aan bovennatuur­lijke invloeden, om ziekten te dui­den als een straf van God. De beknopte samenvatting van wat Boyer heeft te melden -schrijft Jos de Man- maakt duidelijk “waarom God onder ons zal vertoeven tot het einde der tijden. Al liepen de kerken leeg,

de naam van God ligt de mens in de jiond bestorven. Het is zoals de socioloog Edward O. Wilson schrijft: “God is in ons gebeente gebakken”. Hij heeft vanaf het allereerste moment van de menswording -het ontstaan van taal en abstract den­ken- zijn onuitwisbare stempel op onze cultuur gedrukt. En in tegen­stelling tot de wetenschap heeft hij altijd een antwoord klaar. Heeft de mens hem verzonnen? Dat betekent nog niet dat hij niet echt bestaat. Sterker, de mens verzon hem, steeds opnieuw, omdat hij al in zijn gebeente zat.

De mens is niet geschapen, maar «evolueerde langzaam uit lagere dier­soorten? Wie heeft de evolutie gestuurd, dacht u, heer Darwin? Het debat wordt scherper wanneer de Schepper in de tegenaanval gaat. Hoe is het leven op aarde ontstaan? Hoe konden levende organismen ontstaan uit dode materie? De wetenschap blijft het antwoord schuldig.

De wetenschap heeft de natuurwet­ten ontdekt? Heel goed, zij zijn Mijn handschrift.

Het heelal ontstond door een oerkn­al? Wie heeft de lont dan aangesto­ken?

Een atheïst regaeert verveeld op der­gelijke vragen, -we citeren nog steeds Jos de Man- het is onzin, zegt hij, een mysterie -de oorsprong van het universum te verklaren met een ander mysterie, God. God, zegt de gelovige, heeft geen verklaring nodig. Dan beweer ik dat het universum geen verklaring nodig heeft, repliceert de atheïst. Een dovemansgesprek”. Tot zover dit artikel van Jos de Man dat eindigt met een opmerking van Augustinus: “Groot is uw macht en uw wijsheid overstijgt elke bereke­ning”.

Wij willen er nog aan toevoegen dat de mens buiten de Gemeente van Christus op allerlei wijze bezig blijft een verklaring te vinden ten aanzien van zijn bestaan en het bestaan van God en de kosmos. Het bevredigen­de antwoord zal uitblijven totdat men de grote ontdekking doet dat God heel dicht bij is, omdat Hij ten volle tot openbaring is gekomen in Zijn Zoon, die als mens op deze aarde was en door woord en daad openbaarde dat Hij ‘de Weg, de Waarheid en het Leven’ is.

Gokken of geloven?

Onder de titel ‘Gokken op God’ trof­fen we in Elsevier een stukje aan van Gerry van der List over de zeventiende-eeuwse wiskundige Blaise Pascal. In zijn korte leven leverde Pascal onwaarschijnlijk grote prestaties. Voordat hij 30 jaar werd, had hij al de projectieve meetkunde, de rekenmachine, de experimentele fysica en de waarschijnlijkheidsreke­ning uitgevonden. Ondanks de hevi­ge migraine en zenuwaandoeningen die hem permanent kwelden, loste hij later ook nog eens enkele gecom­pliceerde wiskundige problemen op en manifesteerde hij zich als pionier in de ontwikkeling van de integraal­rekening.

De katholieke Pascal wordt echter vooral herinnerd als schrijver. Uit zijn geschriften blijkt daarbij dat de wiskundige geen tegenstelling zag tussen zijn rationele aanpak in wetenschappelijke aangelegenheden en zijn gevoelsmatige hunker naar het goddelijke. Het is het hart dat God waarneemt, noteerde Pascal, niet het verstand. ‘Het hart heeft zijn eigen redenen waar de rede niets van weet’ .

Gerry van der List schrijft ook over een bijzondere nachtelijke ervaring in zijn leven tijdens een bijbelstudie. Daarbij wordt hij door een vuur ver­blind, voelt zich loskomen van zijn lichaam en valt flauw. De volgende dag maakt hij notities wat hij mee­maakte en komt onder andere met het advies, die bekend is komen te staan als de weddenschap van Pascal: “Gok op het bestaan van God. Als Hij bestaat, staat je een eeuwige beloning te wachten. Als het geloof ongefundeerd blijkt te zijn, heb je niks verloren”.

Pascal kreeg in de loop der jaren ook veel kritiek op zijn geloofsopvattin­gen. Onder andere schreef Bertrand Russell, in zijn standaardwerk over de westerse filosofie, dat de auteur van de prachtige ‘Pensées zijn intel­lect had opgeofferd aan God. “Deze kritiek -schrijft Van der List- zou Pascal overigens niet hebben gedeerd. Hij geloofde, zo schreef hij na zijn nachtelijke mystieke erva­ring, niet in de God van wijsgeren en geleerden, maar in die van Abraham, Isaak en Jakob: ‘Zekerheid, zekerheid, gevoel, vreug­de, vrede. God van Jezus Christus. Deum, meum et Deum Vestrum. Uw God zal mijn God zijn”.

Pascal was ongetwijfeld een oprecht gelovige in zijn tijd, waarbij vooral opvallend is dat hij zijn buitengewo­ne wetenschappelijke kennis en begaafdheid ondergeschikt maakte aan zijn geloofsleven. Hij is onge­twijfeld voor vele intellectuelen van onze tijd, die menen dat ‘geloven in God’ achterhaald en ouderwets is, een voorbeeld om na te volgen. Daarbij hoeft zelfs niet gegokt te worden op het bestaan van God, want in Hebreeën n vers 1, wordt het geloof op onnavolgbare wijze beschreven met de woorden dat “het de zekerheid is van de dingen, die men hoopt, en het bewijs van de dingen, die men niet ziet”.

 

Flitsen uit de brief aan de Filippenzen Deel IV – In leven en in sterven door Cees Maliepaard

“Want het leven is mij Christus en het sterven gewin…” Filippenzen 1 vers 21 (Filip. 01:21).
Ondoordacht?
Dát is een krasse uitspraak van Paulus! Dat het leven voor hem hoofdzakelijk Christus was, is nog wel aannemelijk – maar dat het sterven hem uitsluitend gewin op zou leveren, is iets dat moeilijker op een rijtje te krijgen is. Een dergelijke uitspraak door iemand die in de kracht van zijn leven is, zou je alleen kunnen plaatsen als zo’n mens levensmoe geworden is. Maar als het er over gaat of dat bij de doorsnee christen zo is, zouden wij zelfs bij het éérste gedeelte van deze ontboezeming de nodige vraagtekens kunnen zetten.
Als ik mij even tot mijzelf beperk: er is nog zoveel náást Jezus dat mijn belangstelling wekt. Ik ben in de eerste plaats geïnteresseerd in alle zaken die het Koninkrijk van God betreffen. Maar dat kun je dan nog onder de aangelegenheden in Christus rangschikken.
Evenzo m’n relatie met mensen die, momenteel nog in het vlees zijnde, dit hemelse koninkrijk bevolken. Maar ik heb ook familie en vrienden waar ik veel om geef. En daar komen dan nog de nodige bekenden bij.
Daarnaast zijn er in de maatschappij waar we deel van uitmaken, heel wat dingen waar ik me bij betrokken weet. Ook politieke aangelegenheden kunnen van groot belang zijn voor de kwaliteit van leven hier op aarde, en we mogen in dit tijdsgewricht immers nog steeds in twee werelden tegelijk bezig zijn!
Er is trouwens tevens zoiets als een ontspanningsleven. Wanneer een mens zich op langere termijn consequent alle ontspanning ontzegt, zou dit wel eens tot een overspannen situatie kunnen leiden.
Er is eigenlijk een heel scala aan onderdelen van het menselijk leven, waar ik zo maar een greep uit doe. Al die nuances mogen een plaats hebben in ons functioneren in de beide werelden waar we deel van uitmaken. En kan ik dan desondanks toch naar waarheid zeggen: het leven is mij Christus?
Goed doordacht!
Ik denk dat de oneindig genuanceerde Schepper van hemel en aarde, die in al zijn creaties onveranderlijk goed is, het menselijk leven een veelkleurige veelzijdigheid heeft toebedacht. Er zitten nogal wat kanten aan ons bestaan en er zijn ons vele mogelijkheden gegeven om die in te zetten in de hemel en op de aarde. We kunnen dit eigenlijk vergelijken met de vele facetten van een prachtige edelsteen. Van geen enkel facet zal men kunnen zeggen: dit is nu de steen, want alle facetten bij elkaar vormen de edelsteen.
Het zal best wel zo zijn dat voor Paulus de Christus zijn één en al was. Maar moet dat bij mij niet zijn: het leven is voor mij van alles en nog wat, en in die mengelmoes zal dan natuurlijk ook de Christus een plaats in m’n leven gevonden hebben? Is dat wellicht reëler? Toch niet, want het zit veel ongecompliceerder in elkaar.
Bijbellezen vormt ook een stukje van m’n leven. Staat dat m’n relatie met Christus Jezus in de weg? Natuurlijk niet, het pást er zelfs in, maar de relatie met Jezus gaat het Bijbellezen ver te boven. De stelling ‘het leven is voor mij alleen maar Christus’ is een principe. Lezen in de bijbel staat dat principe niet in de weg, het zal er immers juist deel van uit kunnen maken.
Zou onze verantwoordelijkheid voor onze gezinnen wel een sta-in-de-weg kunnen wezen? Al net zo min… als je er tenminste mee bezig bent binnen de gezindheid van Christus. En daar valt véél onder hoor! Ik herinner mij een uitspraak van een gelovige vrouw uit de jaren zestig, over een kappersbezoek. Ze zei: “Veronderstel dat de Here Jezus onderwijl teruggekomen was. Hij zou zeker gezegd hebben: Heb je niets beters te doen dan je haar te laten krullen? Zonde van je tijd… die had je uit moeten kopen om zielen voor Mij te winnen!” Ik denk echter dat zo iemand onze Meester maar slecht kent. Hij zou vast gezegd hebben: “Kind, wat zit je haar leuk; dat staat je écht goed zeg!”
Gewoon mens zijn
Als het leven voor jou alleen maar Christus is, kun je dan aan de dagelijkse dingen van het leven niet meer meedoen, zijn die te profaan voor een geestelijk mens? Toegegeven: Christus Jezus is allerminst alledaags. Hij is zelfs heel bijzonder, maar Hij is wel geïnteresseerd in alles wat ons leven vult. Niemand van ons voelt zich toch te geestelijk om er goed verzorgd uit te zien? Vanzelfsprekend zijn er belangrijkere dingen in ons leven, maar het hoort er wel bij!
In Christus zijn, betekent niet dat we aan niets of niemand anders meer denken kunnen. Paulus schrijft even eerder in deze brief: “Ik dank mijn God, zo dikwijls ik aan jullie denk”. Hij dacht dus wel degelijk ook aan andere mensen. Of mag je alleen maar bezig zijn met mensen die ook in de Christus zijn, en mag je vooral niet teveel aandacht aan materiele zaken geven? Moet je de aangelegenheden van de natuurlijke wereld maar op z’n beloop laten, en is het verkeerd, te trachten enige verbetering aan te brengen in de puinhoop van sommige facetten van dit aardse bestaan?
Als het leven voor een mens alleen maar Christus is, wil dat zeggen dat in alles wat hij of zij denkt en doet, Christus Jezus centraal staat. Als de gedachten zuiver zijn, zullen ook de woorden rein overkomen en kan men mede daardoor een Gode welgevallig leven leiden. Het uiten van racistische woorden komt voort uit een verwrongen denken, en het plaatsen van schuine opmerkingen en bedenkelijke dubbelzinnigheden duidt op een verontreinigd innerlijk. Ik weet niet wat erger is, maar van beide werkingen heeft men bevrijding nodig. Een man die z’n vrouw slaat of haar geestelijk de vernieling in probeert te helpen, mensen die verslaafd zijn, hun kinderen aanranden, ze aftuigen of een afgod in hun leven hebben, zijn bezig met zaken die met de gezindheid van Christus vloeken.
Wie zoiets in het leven toelaat en daar niet vanaf probeert te komen, kan niet zeggen dat het leven voor hem of haar Christus is. Zo iemand gaat in tégen de gezindheid van Christus, en daar valt nu eenmaal niet mee te marchanderen. Alles wat niet rijmt met de Geest van de Christus zal men weg dienen te doen uit het leven. Bedrog, oneerlijkheid, geweld in woorden of gewelddadigheden metterdaad verdragen zich daar niet mee.
Maar ook minder in het oog vallende ongerechtigheden (zoals het leggen van een claim op mensen) zullen uitgebannen moeten worden. Want de mens die bij een ander onder de duim zit, zal zich niet in de vrijheid van Christus kunnen ontwikkelen.
Leven in vrijheid
Wie rekening houdt met de belangen van anderen, is die vrij om te doen en te laten wat hij of zij wil? Het is absoluut niet verboden een zo prettig mogelijk leven te leiden, maar is het raadzaam van het ene pleziertje naar het andere toe te leven? Dat lijkt wel heel plezierig, maar wanneer natuurlijke, op zich onschuldige zaken de hoofdmoot in het leven gaan vormen, getuigt men daarmee dat het eigen vertier eigenlijk van doorslaggevende waarde is.
Mag een christen aan sport doen, aan voetbal bijvoorbeeld? Waarom zou dat niet mogen? Maar als sport iemands afgod geworden is, krijgen we een ander verhaal. In zo’n geval zal er wel degelijk afstand van genomen dienen te worden. Wellicht niet voorgoed, maar zeker totdat er normaal mee omgegaan kan worden. Wie er een méns als idool op nahoudt, zal z’n hele afgodische gedachtegang bij het geestelijk grof vuil moeten zetten. Dan zullen gewone, zelfs vriendschappelijke contacten weer tot de mogelijkheden gaan behoren.
Jezus zei: “Wie vader of moeder, zoon of dochter liefheeft boven Mij, is Mij niet waard”. Je kunt vooral van je kinderen een afgod maken. ‘Breken met de afgoden’ wil niet zeggen dat je ze uit je leven moet wegdoen – allesbehalve dat, het blijven wel je kinderen immers! Je zult alleen de afgodische elementen eruit dienen te halen. Niet uit je kinderen (want daar zitten ze niet), maar uit het eigen denken. Precies zo is het gesteld met het najagen van een carrière. Het is allerminst verkeerd met de verbetering van je loopbaan bezig te zijn, maar het is ongewenst daarvoor nagenoeg alles opzij te zetten. In zo’n geval spreek je van het najagen van een carrière. En een zoon van God in ontwikkeling stelt welbeschouwd andere prioriteiten bij zijn ontwikkeling naar het beeld van zijn Vader.
Overwinningsleven
De stelling: “Het leven is voor mij alleen maar: Christus, en het sterven is dat nog veel meer” (vertaling van Anne de Vries) is een zegekreet. Onze gedachten en ons hele doen en laten is doortrokken van de Geest van de Christus. Want zoals Jezus bezig was met wat Hij de Vader had zien doen, zo zullen wij bedenken en uitvoeren wat Christus Jezus ons door Gods Geest laat zien. En nu heel concreet: héb ik al wat Paulus in deze tekst aanvoert?
Heb ik dat? Ik denk dat ieder van ons zal kunnen zeggen: ik ben er mee bezig en het vordert. Het gaat niet met reuzenstappen, maar dat hoeft ook niet, want de Heer heeft geduld met me. Als we dat óók met elkaar hebben, komen we samen gegarandeerd verder.
Het nieuwe leven dat we in relatie met Jezus gekregen hebben, is Gods genadegave aan ons. Daarmee mogen we dagelijks vrijmoedig aan de slag gaan. Nieuw leven is namelijk geen kant en klaar gebeuren, dat ons zomaar overkomt en zonder enige rimpeling of ontwikkeling tot onze laatste snik als een vast gegeven bij ons blijft. Als dat zo was zou het immers geen leven zijn, maar een eeuwig tafeltje dekje! Wat leeft is nu eenmaal in beweging. We hebben van God in dit tijdelijke bestaan deel gekregen aan nieuw, hemels leven. Deels is dat om ons vertrouwd te maken met onze eeuwige bestemming. Het leven is voor mij alleen maar Christus… is voor een groot deel nog geloofstaal voor mij. En het vervolg van deze tekst, dat het sterven voor mij gewin is, is dat nog veel meer!
Maar het neemt sowieso de angst voor de natuurlijke dood weg. De mens-in-Christus zal de dood van het lichaam allengs meer gaan zien als het afleggen van de aardse tent, van de tijdelijke verblijfplaats. Want we zijn allang bezig met het bouwwerk dat we van God in de hemel gekregen hebben: ons eeuwig huis. Daarvan is Christus Jezus het fundament en de sluitsteen; Hij is onze toevlucht en sterkte op de cruciale punten in het leven, zowel boven als beneden. Wat zal ons in wezen nog kunnen benauwen, want het is steeds méér waar aan het worden: Het leven is mij Christus en het sterven is mij gewin.

 

Ergernis in het Licht door Tea Keuper

“Een dwaas zoon is zijn vader tot ergernis en een verdriet voor wie hem baarde” (dus voor zijn moeder…) Spreuken 17 vers 25 (Spr. 17:25).
“Laten we dan niet langer oordelen, maar kom liever tot dit oordeel: uw broeder (of zuster) geen aanstoot of ergernis geven” Romeinen 14 vers 13 (Rom. 14:13).
“Ergeren is onder andere: aanstoot geven, tot ontstemming prikkelen” (Grote Van Dale).
Als je op een rustige regenachtige (zon)dag je eens verdiept in de betekenis van woorden aan de hand van een woordenboek en daarnaast teksten uit de Bijbel leest over bijvoorbeeld het woord ‘ergeren’ (erg, ergernis), krijg je inzichten over deze begrippen en wat ze uitwerken.
Veel dingen kunnen in ons leven blij stemmen, gelukkig maken. Ook veel dingen (en mensen!) kunnen ons ergeren! Er wordt veel ergernis opgewekt en uitgesproken in gesprekken onderling, in de werksfeer, op school, overal waar mensen samen ‘delen’. Komt dit ons ten goede? Ik denk van niet. Wie of wat wekt onze ergernis op?
Spreuken vertelt over een ‘dwaze zoon, die z’n vader ergert en z’n moeder verdriet doet’. Paulus spreekt in de Romeinenbrief (aan geroepen heiligen – vs. 7) over ons ‘oordelen over elkaar, ons geërgerd zijn aan elkaar’; dat werkt alleen negatieve gedachten uit. En nog vervelender: negatieve uitspraken over anderen…
Maar, onze ergernis kan toch gegrond zijn, ons boos zijn toch ook? Hoe gaan we er nu mee om? Jezus werd toch ook boos op de verkopers en wisselaars op het tempelplein? Ja, maar dat was een ‘heilige verontwaardiging’, omdat Hij opkwam voor Vader en zijn Koninkrijk!
Onze ergernis is vaak van een heel ander ‘soort’, zou je kunnen zeggen. In de vader-zoon situatie uit Spreuken zal er veel liefde, wijsheid, geduld, begrip en ook vermaan nodig zijn. En dat kunnen we alleen maar van onze Vader-God ontvangen. Dan kunnen we eerst luisteren, dan bidden en uiteindelijk ook spreken van liefdevol gezag.

Reinigingsspray
Bidden helpt bij alle soorten ergernis die je zo in alle leeftijden tegenkomt. Juist ook onder oudere mensen kan ergernis een naar kwaad zijn! Je kunt het eigenlijk ’t beste naar elkaar uitspréken, nooit uitschreeuwen dat kan zo kwetsend zijn. En als zoiets toch eens gebeurt, in welke situatie dan ook, bij jong of oud, let dan eens op hoe de atmosfeer bedorven wordt!
Een goed advies? Neem een ‘reinigingsspray’ in de geestelijke wereld! Kom ertoe, zowel tot de één als de ander, om te zeggen; ‘Hé, dit gaat fout! Vergeef me, ik vergeef jou!’ Klap niet dicht, maar zet samen in het licht, wat de oorzaak was van de ergernis die ruzie deed ontstaan!
Duisternis, waarin hét Licht wordt ontstoken, verdwijnt; de vorst der duisternis -Satan- moet altijd wijken voor Jezus Christus. Satan is de verwekker van al het kwaad en Jezus is het Licht in- en van deze wereld!

Halleluja! Hij maant ons, door Paulus in Efeze 6 vers 10 tot en met 18  (Ef. 06:10-18) onze wapenrustig aan te doen en… aan te houden! Lees dit mooie gedeelte vooral veel voor jezelf en bid het s’ morgens voor je dag begint. Dat mag ook in je eigen woorden, ’t is een ‘aanrader’ voor ons allemaal! Dan kunnen we ‘krachtig zijn in de Heer en in de sterkte van zijn macht’!

Elkaar belijden: ‘Dit was van fout van mij, ik handelde verkeerd, ik was niet vrij; er zat een deur op slot. Omdat het donker was ben ik gevallen, God – ik raakte uit de pas!
Maar ik erken mijn zwakheid en ik stel in ’t licht Waarvoor ik in het donker ben gezwicht!’
‘O God! Wat wordt het vredig om me heen!

De zonde vlucht voor ’t Licht, dat hem bescheen!

Heer, U verwerpt mij niet, snoeit wat onbruikbaar is,
zodat de zonde vliedt – Ik zit aan ’s vaders dis!
Verzadig mij met Goddelijke spijzen en ik

geniet van al Uw gunstbewijzen!’

 

Jezus’ opstanding, ónze opstanding door Ada Karst

 

1 Korinthe 15 vers 35 tot en met 50 (1 Kor. 15:35-50)

De Gemeente van Jezus Christus, waar is zij?

Zij is in een’geestelijk verstaan’ gekomen!

Wie haar bestaan regelrecht uit de bijbelletters zoekt te herleiden, zal haar niet aantreffen. Houd maar op met zulk zoeken. Want het Zaad Gods heeft een krachtig werk ver­richt (Joh. 6:28,29,57,58). Gezaaid in zwakheid, opgewekt in kracht,

Gezaaid in oneer, opgewekt in heer­lijkheid,

Gezaaid in vergankelijkheid, opge­wekt in onvergankelijkheid! Van tussen de letters uit is de Gemeente verrezen!

Van béneden of van bóven?

Prediker 3 vers 21; Johannes 6 vers 63 (Pred. 03:21 – Joh. 06:63) Wie zal, opgevaren zijnde, zich weer laten terugvoeren naar het stof van letters! Wie opgevaren is, is vrij om telkens weer van tussen de letters uit op te varen. Als met vleugelen. Zo is de inrichting van het persoonlijke geloofsleven. Dit is onze ‘redelijke’ eredienst.

Met rede-lóze wezens, zoals de bees­ten, gaat het heel anders. Hun adem gaat naar benéden. Ons geloofsleven hééft het beeld van het stoffelijke gedragen. Maar nu is het haar gege­ven om de letters in de toom van Woord en Geest te houden. Zo kan het Lichaam van Christus, de Gemeente, het beeld van de Hémelse dragend, de geloofsontwik­keling vol vertrouwen vervolgen. Geen redeloze eredienst. Maar rede­lijke eredienst. Niet ver weg. Maar in ons innerlijk. Daar is het Altaar opgericht. Hoe staat het er in Hebreeën 13 vers 10 (Heb. 13:10)? “Wij hebben \ een Altaar…” ! En we schrijven het woord ‘Altaar’ maar meteen met een hoofdletter. Om weer meteen van tussen de letters uit óp te varen. In de eredienst van het Oude Verbond was sprake van een altaar waar alleen de mannelijke priesters van mochten eten. Ligt hierin niet een prachtig Christus-ontwerp? Wat spreken deze verordeningen een duidelijke taal aangaande Christus en de Gemeente. De verordeningen van het Oude Verbond waren goed. Maar gelezen in Christus zijn ze béter, omdat ze aan de Gemeente gééstelijk te verstaan gegeven zijn. Daarin, in die geestelijke besluitvor­ming, liggen onze geloofswortels. Dat is het genieten van het Nieuwe Verbond. Dat is eten van Jezus. Eten van hét Altaar. Dat maakt mannelijk, volwassen sterk in het geloof, mon­dig.

Wat een verandering 1 Korinthe 3 vers 1 tot en met 30 (1 Kor. 03:01-30)!

Engelen én engelen…

(Ezechiel 1 – Openbaring 4) Vleugelgegons in Ezechiël 1! Een imposant vleugelgegons! Maar waar komt het vandaan? Van benéden? Of, zoals we in dat hoofdstuk kunnen lezen, “van bené­den het uitspansel”? Dan is het slechts een werveling van stof, van stoffelijke geloofsgedachten. En in datzelfde hoofdstuk bemerken we ineens (vanaf vs. 22) de omslag naar wat “bóven het uitspansel” is te horen en te zien en te wéten. En daar moeten we het van hebben. Daar moest Ezechiël het ook van hebben. Hoe indringend is het vleu- gelgegons van ‘beneden’ tot hem gekomen. Hij liet zich daardoor niet wégvoeren van zijn werk. De ‘stem van bóven het uitspansel’ bracht Geest (God) in Ezechiël en dat deed hem op zijn voeten staan. Hoe heerlijk is het om te onder­scheiden wat met bijbelwoorden wordt gedaan.

Er is vanuit Ezechiël 1 nóg een aderscheid te lezen over engelen engelen. Bij het vleugelgegons van ‘beneden’ is namelijk sprake van wezens met vier vleugels. Als zij gingen hoorde Ezechiël het geruis van de vleugels “als het gebruis van vele wateren, als de stem van de Almachtige, een dreunend geluid als van een leger; als zij stilstonden, lie­ten zij hun vleugels hangen.” Maar lezen we Openbaring 4, dan is daar sprake van wezens met zes vleugels die voortdurend “heerlijk­heid, eer en dankzegging brengen aan de Almachtige”. Dat is ‘van bóven’! Een heel verschil met de wezens ‘van beneden’ in Ezechiël 1. Een verschil van Dag en nacht! Het vleugelgegons van ‘beneden’ is de prediking van de ‘nacht’, van het leger van de antichrist. Het Vleugelgegons van bóven is de pre­diking van De Dag, van het Licht Christus Psalm 19 vers 3 (Ps. 019:003). In Genesis 1 is al te lezen hoe het uitspansel tot schei­ding tussen wateren én wateren was gesteld.

Heerlijke besluitvorming Gods: De ‘nacht’ licht als ‘de Dag’! Dat betekent voor de Gemeente: dóórzicht, inzicht, vóórtgang! De gedachten, van ‘bóven’ het uit­spansel doen ons volop van hét Altaar eten. Volwaardige spijs door het gevleugelde Woord: de onverbrekelijke samenhang van God/Geest en Woord/Jezus. Daar is de Gemeente te vinden, in de maaltijd van vette spijzen en belegen wijnen. In deze veilige woonplaats is ze geborgen, geheel in overeenstem­ming met de waarde van het vol­brachte werk van Christus in de Gemeente.

“…en gij verheugt u met een onuit­sprekelijke en verheerlijkte vreugde, daar gij het einddoel des geloofs bereikt, dat is de zaligheid der zie­len”. Kan de Gemeente iets beters overkomen dan dat?

Verhelderend gesprek

Toegekomen zijnde aan de goede geloofsleeftijd, kan de Gemeente ook toekomen aan de goede overdracht. In Jozua 22 is daarover een verhel­derend gesprek gaande. Ik zal probe­ren om dat verhaal even op z’n kortst, vrij(!) vertaald, samen te vat­ten.

Het is een gesprek tussen de over- jordaanse stammen en de overige stammen. Waarschijnlijk doet de priester Pinechas het woord namens de overige stammen. Overjordaanse stammen: “Wij heb­ben een Altaar”.

Pinechas: “Wat is dat voor een ere­dienst van jullie! We hébben toch al een altaar, een goede eredienst. Wat jullie doen is niet overeenkomstig wat geschreven staat!” Overjordaanse stammen: “We zien in de verte het volgende geslacht. We willen aan onze en aan jullie kinderen overdragen dat nooit de een aan de ander zijn ontwikkeling zal ontnemen. Daarom kijken en geloven we bóven de zichtbare ere­dienst uit. Het Altaar is Getuige tus­sen ons.”

Na deze heilzame dialoog kwam de Geest tot rust en is de opening naar de toekomst gemaakt. Spreekt dit verhaal niet over de Christus, hét Altaar, in wie de geloofsontwikkeling een heerlijk ver­volg zou krijgen? Hoe goed en leerzaam was deze gang van zaken voor heel het volk. Zo zien we dat er voor ons ‘van tus­sen de letters uit’ méér te zien is dan er staat.

 

Struikgewas

Langs de kant van de weg staan struiken. Zo op het oog ziet het er nog redelijk groen uit.

Wel zijn alle takken door elkaar heen gegroeid; het ziet er verwilderd uit. Tussen het struikgewas komen jonge loten tevoorschijn en deze hebben een heldere, groene kleur.

Jong, nieuw leven vraagt aandacht. Hoe is dat bij ons?

Werken we aan het nieuwe leven of gaan we op de oude voet verder? De Bijbel laat ons zien hoe we ons oude leven kunnen afleggen, maar dat werkt alleen als daar iets anders voor in de plaats gekomen is. Praktisch houdt dit in dat we dagelijks goede keuzes maken en een vertrou­welijke omgang met God hebben.

Een baby heeft meer zorg nodig dan een volwassene. Zo wil de Heer dat onze aandacht uitgaat naar het nieuwe leven. Wel vraagt dat onze volledige inzet.

Het struikgewas is door elkaar gegroeid en verward, maar het jonge groen ontvangt een eigen, nieuwe identiteit; dat is de wil van onze Heer. Op deze manier komt de veelkleurigheid van God ook openbaar, zowel in de hemel als ook op de aarde (zie Efeze 3 vers 10 tot 12). Laten we deze beloften met vrijmoedigheid vasthouden.

Truus van Kaam

 

De hyacint door Froukje Huis

’t Was najaar en we waren samen bezig in de tuin.

“Dit hier is toch maar een rommel­tje”, zei ik, wijzend op een berg tuin­afval opzij van ons huis. “Het moet nog wat drogen, dan slinkt het wel”, vond mijn echtge­noot, terwijl hij met zijn schop een nieuwe lading gras op de hoop deponeerde, “je kunt het moeilijk alle­maal in de container gooien”. Inderdaad, dan was er geen ruimte meer voor het huisvuil, want de zon en de buitjes deden het gras ziender­ogen groeien.

De winter kwam en de berg slonk tot een ‘bergje’ waar af en toe nog eens een uitgebloeide kamerplant op belandde. Het lag buiten ons gezichtsveld zodat niemand er aan­stoot aan kon nemen. Stormen kwamen en beukten de tuin, maar het bergje bleef. Op zekere dag blies de wind de riet­mat om en wat vertoonde zich daar schaamteloos aan onze blikken? Juist! Het bergje!

Warme zonnestralen koesterden de tuin en al gauw kwamen groene sprietjes boven de grond, die voor­spoedig groeiden tot crocussen en narcissen. Elke morgen stonden we even voor het raam te genieten, vein­zend het ‘bergje’ niet te zien. Tot… die ochtend dat plotseling ons oog viel op een prachtige hyacint. “Kijk nou eens!” zeiden we verbaasd tegen elkaar. Een hyacint helemaal alleen midden op het bergje. Frank en vrij toonde hij ons zijn witte pracht, alsof hij wilde zeggen: “Wat zeg je daar nu wel van?” Een bol, na de kerstdagen uitgebloeid, was ook op de hoop terecht gekomen, maar de zon had door haar kracht al het moois dat er in verborgen was, tevoorschijn gehaald.

Misschien zijn er onder ons men­sen, die er wel eens aan twijfelen, of ze ooit tot volle ontplooiing zullen komen. De zon, door God gescha­pen, was in staat door haar warmte een bol op een afvalhoop tot bloei te brengen. Zou dan onze Vader van Wie geschreven staat dat Hij bij machte is oneindig veel meer te doen dan wij bidden of beseffen, niet in staat zijn door zijn Woord en door zijn Geest ons volkomen tot ontplooiing te brengen? Maleachi 4 vers 2 zegt: “Maar voor u die mijn naam vreest zal de Zon der gerechtigheid opgaan en er zal gene­zing zijn onder haar vleugelen”. Er is maar één ding, dat we moeten doen: blijven onder die vleugelen! Daarom vragen we: “Laat een gewil­lige geest mij schragen” (Psalm 51:14b). Dan groeien wij, ons aan de waarheid houdend, in liefde, in elk opzicht naar Hem toe die het Hoofd is, Christus.

Daar zien we allen verlangend naar uit.

 

 

Koninkrijkszaken die ons raken door Cees Maliepaard

Wat is voor ons het vaderland dat we getrouw ’tot in den doet’ heten te zijn? Is dat het Koninkrijk der Nederlanden of is dit het Koninkrijk der Bovenlanden, het koninkrijk dat in de hemel is te situeren? Je kunt onderdaan van beide rijken zijn, maar ons hart zal stellig meer bij het rijk van de Vader zijn betrokken.
Klimaatbeheersing
Als we sommige landen in de wereld om ons heen bezien, denk ik dat menigeen toch blij is in dit kleine landje aan de zee z’n domicilie te hebben. Ook al grijpt de verloedering op vele punten toe, het is in veel streken op de aarde aanmerkelijk slechter gesteld met de eerste natuurlijke levensbehoeften. Gezien ons kille, vochtige klimaat zal het hier wel nooit een echte bananenrepubliek worden. Maar voor de gewone burger is met name de rechtspraak, in nog al wat gevallen volslagen onbegrijpelijk geworden.
Waar vergaande schendingen van de wet soms nauwelijks of niet bestraft worden (denk maar aan de bouwfraude), worden kleine overtredingen vaak wél aangepakt. De bovenlaag van de maatschappij is immers veel moeilijker aan te pakken; zij worden bijgestaan door dure rechtskundigen, die voor de gewone man nu eenmaal onbetaalbaar zijn. Hetgeen in een rechtsstaat als de onze eigenlijk onbestaanbaar zou moeten wezen.
In het Koninkrijk van God is het volslagen ondenkbaar dat er met twee maten gemeten zou worden. Bij de Here God is er een perfecte klimaatbeheersing; niets zal daar de rechtszekerheid verstoren. Niemand heeft er een streepje vóór op een ander, want voor iedereen heeft Jezus dezelfde prijs betaald. Dat geeft rust aan elk bezwaard gemoed.
Enig in z’n soort
Gods Koninkrijk is uniek; dit rijk kan niet geïmiteerd worden. Want voor een goede nabootsing zou de leiding van een imitatierijk dezelfde mogelijkheden moeten hebben als onze koning, Christus Jezus. En de onderdanen van een schaduwstaat zouden over dezelfde vooruitzichten dienen te beschikken als de vrijgekochten des Heren. Dat alles behoort echter ten enenmale tot de onmogelijkheden.
In Markus 4 vers 11 (Mark. 04:11) zegt Jezus op een gegeven moment tegen zijn discipelen (volgens de vertaling van Petrus Canisius): U is het geheim van het Koninkrijk Gods toevertrouwd. Wie buiten staat zal er gewoon niets van snappen. Niet dat buitenstaanders op voorhand door de Heer afgewezen zullen worden – allesbehalve! Ze zullen wel echter eerst met een ontvankelijk hart naar Jezus moeten komen.
Het staat immers voor alle tijden vast, dat elk die wil komen mag; van de kant van de Meester zal niemand iets in de weg gelegd worden. Maar wie alleen ‘voor de tekenen en de wonderen’ komt, zal bij Jezus nul op het rekest krijgen Matteüs 12 vers 38 tot en met 42 (Matt. 12:38-42). Wie het Discipelschap niet ambieert, maar net als de Farizeeën zich een wettische benadering eigen gemaakt heeft, is het Koninkrijk van de Vader nog niet binnengegaan. Wie van elders inklimt zal nooit een ingezetene van Gods Koninkrijk kunnen zijn. Alleen als een mens via de gebaande weg (Christus Jezus) tot de Here God nadert, ontvangt hij de burgerlijke staat van ingezetene van Gods Koninkrijk.
Trouw in de liefde
De liefde is het allergrootste goed; niets zal de weldadige gloed van deze Harts gesteldheid ooit kunnen evenaren. Maar het is een vaststaand feit dat liefde onmiddellijk gevolgd wordt door ongelimiteerde trouw. Want ware liefde zal haar object nooit verloochenen – zolang iemand liefheeft, zolang zal hij of zij de ander trouw blijven. Reeds in de dagen van het oude verbond deed deze wijsheid opgeld. In Hooglied 8 vers 6 (Hoogl. 08:06) kunnen we lezen: Sterk als de dood is de liefde. De natuurlijke dood is nu eenmaal in de tijd vóór Christus’ wederkomst in heerlijkheid, iets onvermijdelijks. Wie eenmaal gestorven is, zie je in dit aardse leven nimmer meer terug. Zó sterk is ook de liefde. Als je iemand écht liefhebt, komt daar geen einde aan. Liefde is hecht, zij overbrugt oceanen… en zelfs de dood!
Gods liefde is in mensenharten uitgestort. Het innerlijk van alle burgers van het Koninkrijk van God is doortrokken van het principe van goddelijke liefde. Liefde is hun leidmotief. Iets wat nóg belangrijker zou zijn, is niet in te denken. God heeft een plan en Jezus brengt verlossing aan. Maar God is liefde en één en al licht, en Jezus is ook hierin een getrouw beeld van zijn Vader.
Zonen die op Vader lijken
Het is onder ons een geijkte gedachte dat we gaandeweg meer het beeld van onze hemelse Vader gaan dragen. Iedereen snapt ook wel dat zulks niet op uiterlijke overeenkomsten betrekking heeft, maar dat dit de mens naar zijn innerlijke structuur betreft: de zoon die Gods karaktereigenschappen in zich draagt. Waardoor wordt zo iemand gekenmerkt, wat valt er op in de omgang met een beelddrager van de eeuwige God?
Zou een zoon Gods van diens eeuwige plan op de hoogte zijn en zou hij ook weten wat er voor nodig is om als natuurlijk mens aan Gods maatstaven te gaan voldoen? Vast wel! Maar het meest kenmerkende van een waarachtig christen is toch wel dat hij Vaders wezenskenmerken bezit, dat hij vol van Gods goedertierenheid en liefde is. Dat voorkomt ook dat er een overdosis eigenliefde in het hart ontstaat, waardoor men andere inwoners van Gods Koninkrijk zou gaan onderwaarderen.
Volledig ingevoegd
Het is uiteindelijk de bedoeling dat iedere ingezetene van het rijk van de Vader (net als Jezus, Gods eerste Zoon) het wezen van God volkomen zal weergeven. Zullen we dan net als God zijn, net zo machtig? Jezus zei eens tegen z’n discipelen: Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. Straks zal ieder van ons dat van zichzelf (en wij dus ook allemaal van elkaar) kunnen zeggen. We zullen net zo gaaf zijn als God ons zich van het begin af aan gedacht heeft: echte beelddragers dus! Maar in autoriteit en macht zullen we uiteraard Hem en onze Meester nooit evenaren.
Dat is zijn bedoeling nooit geweest, en dat is ook niet iets waar wij ons op richten. Jezus is en blijft de hoogste door God aangestelde koning: de koning der koningen. En op zijn beurt erkent Hij zijn God en Vader in alle eeuwigheden als zijn meerdere. Gelukkig maar, want dat garandeert ons een eindeloze voortzetting van de volmaakt goede, van vóór alle tijden door God uitgedachte samenleving op het grondgebied van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde.

In Johannes 14 vers 28 (Joh. 14:28) geeft Jezus dat te kennen. Hij zegt daar in verband met zijn aanstaande hemelvaart: De Vader is meer dan Ik. Het is een verheugend iets, dat we bij de eeuwige God en bij Jezus Christus echt helemaal passen.

 

Verstaan wat de gemeente is door Jildert de Boer

Het is gemakkelijker te zeggen wat de gemeente niet is, dan wat zij wel inhoudt. De Gemeente is immers een geheimenis! Het is niet zo moeilijk Babylonische trekken op te merken op het evangelische erf, in welke vorm ook. We denken bijvoorbeeld aan menselijke tradities, dat wil zeggen vaste vormen en gewoonten die niet bepaald in de Bijbel verankerd zijn, maar we kunnen ook denken aan allerlei uiterlijk vertoon dat wezenlijke inhoud mist.
Het is de kunst om de werken van God, de grote bouwmeester en architect, op aarde gestalte te geven in het samen bouwen aan Zijn gemeente, volgens Zijn bestek. Dat gemaakte bestek kunnen we terugvinden in het Woord en komt tot leven door Zijn Geest!
Voorspelbaar of verrassend?
Velen blijven hangen in voorspelbare diensten, waar de verrassing van de werking van Gods Geest uit verdwenen is. Alle goede bedoelingen ten spijt, begrijpen wij dat noch het krampachtig vasthouden aan vaste gewoontepatronen van gemeente samenkomen, noch het klakkeloos overboord kieperen van structurele ballast een opbouwend samenzijn garandeert. Bij het zoeken naar het geven van wezenlijke inhoud aan onze bijeenkomsten zullen we allen de leiding en de werking van de heilige Geest dienen op te merken. Dat vraagt om een alerte houding, een openstaan voor de Geest van God.
Daarbij komen we onszelf behoorlijk tegen en worden we -als we eerlijk zijn- gewaar dat onze geestelijke levensinhoud nog wat minder is, dan we naar de tijd gerekend zouden wensen. Hoewel daarbij gezegd mag worden, dat het heerlijk is dat we oog hebben gekregen voor geestelijke goederen als overwinning over de zonde, godsvrucht, heiliging en deel krijgen aan de goddelijke natuur, kortom: Gods volle erfenis!
Het begint echter wel allemaal met een goede, oprechte gezindheid om God ten volle te dienen en van harte dienstbaar te worden aan elkaar. Daarna volgt het zoeken naar de Geest van wijsheid en openbaring, om vruchtbaar te (kunnen) dienen in de gemeente. Immers: aan een ieder wordt de openbaring van de Geest gegeven tot welzijn van allen!
Wat Satan probeert…
Natuurlijk wil de boze niet dat wij samen met Christus Zijn lichaam tevoorschijn roepen.
Uiteraard zijn de machten der duisternis er als de kippen bij, om de gemeente te doen stranden in vruchteloze pogingen een traditionele vorm voort te zetten, waar het sprankelende leven Gods uit is. Evenzeer trachten de machten der duisternis de gemeente over te leveren aan de chaos en de ongebondenheid, waardoor het volk teugelloos wordt. Van beide zijden loert het gevaar.
Vrijheid geven in de gemeente is het risico van de Geest. Waar deze vrijheid evenwel verbonden blijft met het gehoorzamen van het goede Woord Gods leidt het tot een gezonde balans tussen Woord en Geest. Daar dient men elkaar in ootmoed, heerst men niet met een geest van controle over elkaar en laat men evenmin toe dat de geest van rebellie opstaat en de macht grijpt. Sterke, menselijke persoonlijkheden zullen in de dood van Christus gegeven moeten worden, want zonder een diepe reiniging zijn deze niet bruikbaar voor God. We kunnen beslist niet met minder toe dan volledige overgave en toewijding aan onze Heer! Hoe mooi is het dan elkaar niet meer naar het vlees te kennen, maar in Christus, waardoor de Geest van God de ruimte krijgt. God kan niet uit de voeten met vleselijk gerichte ego’s, maar wel met door Christus vernieuwde persoonlijkheden, die gaandeweg meer Zijn leven (beginnen te) openbaren. Het opstandingsleven komt zo tevoorschijn!
De duivel tracht mensen echter te infiltreren door middel van vleselijk denken (bijv. afgunst, opgeblazenheid, gewilde nederigheid, verering van voorgangers) en dit leidt tot twist, tweedracht en partijschappen, in plaats van een zich houden aan het hoofd, Christus.
Tevens mikt hij op een in de gemeente “alles zoveel mogelijk bij het oude laten” (wetticisme of traditie zonder leven), dan wel “orde verstorend veranderen”(valse vrijheid of anarchie). Hij is erop uit dat (vorm)verandering slechts meer “holle klanken” geeft, maar geen innerlijke vernieuwing en goddelijk leven oplevert.
Bij echte vernieuwing van binnenuit ontwikkelen zich hechte, liefdevolle relaties in de gemeente en kan zij tevens oprechte zielen van buiten aantrekken, die zien hoe lief ze elkaar hebben. Maar als men zich er niet naar uitstrekt dat Christus (opnieuw) komende is in het vlees, zodat er een ontwikkeling ontstaat tot het openbaar worden van de zonen Gods, dan is de geest van de antichrist tevreden. Let op uzelf, dat u niet verliest wat u verricht hebt, maar uw loon ten volle ontvangt. De boze ziet het liefste gebeuren wat een oud kinderversje over Jan Huigen zegt: “en de ton die viel in duigen”. Het resultaat van een gemeente wordt dan een mislukking.
De band der volmaaktheid
De band van de goddelijke, zichzelf gevende liefde, kan echter de duigen van de gemeente bijeenhouden! Op die wijze komt er geestelijke eenheid tot stand in de praktijk.
Uiteraard gaat dit samenvoegen door een proces heen van schaven, slijpen, schuren en aan elkaar gescherpt worden in de omgang. Nu gij uw zielen door gehoorzaamheid aan de waarheid gereinigd hebt, hebt tot ongeveinsde broederliefde, hebt dan elkander van harte en bestendig lief, als wedergeborenen…Ondertussen snoeit Gods Geest ons van binnen, om het doel van God te bereiken: de vrucht van de karaktertrekken van Jezus, het volgroeide zoonschap!
De gemeente is geen “afhaalcentrum”, zoals een chinees restaurant, waar je kant en klare maaltijden op bestelling geleverd kunt krijgen. Veel mensen willen nog graag “hapklare brokken” of “panklare maaltijden” voorgeschoteld krijgen in de gemeente. Daarbij kan men zelf achterover hangen en wordt er geestelijke luiheid en traagheid gekweekt. Na afloop kan er mogelijk geklaagd worden: “er was niet zoveel voedsel vanmorgen”. Maar besef ik dan wel dat ook ik medeverantwoordelijk ben voor een opbouwende, nuttige inbreng?
De gemeente is niet (slechts) een “consumentenbond van luisteraars”, die naar een goede toespraak van iemand hunner zitten te luisteren. God verlangt ernaar dat de stenen van Zijn huis niet verstenen tot een grauwe, grijze massa, die wekelijks bijeenkomt om eenzelfde ritueel af te draaien. Hij wil leven wekken in iedere steen, zodat deze bruikbaar wordt voor anderen om elkander op te bouwen in ons allerheiligst geloof!
Elkaar aansporen
Uiteraard past daar ook correctie bij. Toen mijn vrouw een aantal jaren terug last had van galstenen, hielp het om deze kwaal aan te wijzen en deze galstenen te verwijderen uit het lichaam. Zo is het ook in het lichaam van Christus. Daar vindt een continu reinigings- en heiligingsproces plaats. Heerlijk wordt het daar als men niet zijn of haar gal spuwt, dan wel kritiek spuit op de ander, maar men elkaar weet te bemoedigen, te vermanen en te vertroosten. Op die wijze kan men elkaar aansporen in de gemeente om vol ijver de weg van Christus te gaan en de goede strijd van het geloof te strijden in volharding!
De betekenis van ons samenkomen wordt des te groter, als elk lid zich gaat openstellen voor de werking van Woord en Geest. Hoe graag we ook zingen, de liederen zullen niet een “opvulmiddel” zijn of worden, om de samenkomsten op aanvaardbare lengte te houden. Hoe goed het ook kan zijn om rustig naar een levenwekkende, praktische verkondiging van iemand te luisteren, dan zal dit toch niet leiden tot passiviteit van de overige leden, die er ook bewust naar zoeken hun steentje tot opbouw bij te dragen. Gods Geest maakt ons creatief en productief, om -een ieder voor zijn deel- leden te zijn van het lichaam van Christus! Vanuit Hem, die het hoofd is, gaan sterke werkingen uit, om met gebruikmaking van alle geledingen de gemeente tot volwassenheid te voeren! God vormt Zich zonen, niet alleen in het individuele, persoonlijke leven van elk van ons, maar door middel van de gemeente komt zoonschap ook openbaar in een elkaar dragen en steunen, in een groei van de heiligen naar volwassen dienstbetoon. Daarom zijn er bedieningen in de gemeente, die de heiligen daartoe toerusten! Zo dient elk lid op zijn wijze de groei van het lichaam! Want: aan een ieder van ons afzonderlijk is de genade gegeven, naar de mate waarin Christus haar schenkt.
Een prachtig welsluitend geheel zal het worden! Ere zij God voor Zijn bouwwerk!

(De teksten die rond dit thema zijn verwerkt, vindt u in Spreuken 27 vers 17 en

Johannes 13 vers 35 en Romeinen 12 vers 4 tot en met 6 en 1 Korinthe 12 vers 7 en 1 Korinthe 12:27 en 2 Korinthe 5 vers 16 en Efeze 4 vers 7 en Efeze 4 vers 11 tot en met 16 en Efeze 4 vers 29 en Kolossenzen 2 vers 18 en 19 en Kolossenzen 3 vers 14 tot en met 16 en Hebreeën 10 vers 24 en 25 en 1 Petrus 1 vers 22 en 1 Petrus 2 vers 5 en 1 Petrus 4 vers 10 en 11 en 2 Johannes 7-8

(Spr. 27:17 en Joh. 13:35 en Rom. 12:04-06 en 1 Kor. 12:07 en 1 Kor. 12:27 en 2 Kor. 05:16 en Ef. 04:07 en Ef. 04:11-16 en Ef. 04:29 en Kol. 02:18-19 en Kol. 03:14-16 en Heb. 10:24-25 en 1 Petr. 01:22 en 1 Petr. 02:05 en 1 Petr. 04:10-11 en 2 Joh. 01:07-08).

 

Stilte (gedicht) door Duurt Sikkens

Daar zitten ze, die beiden aan de vijver
waarbij de wind zacht door de bomen ruist;
een vis springt op en slaat met grote ijver
het spiegelende oppervlak aan gruis

Ze lachen samen, kijken elkaar aan
en lezen hun geheim in beider ogen;
zo drijven langs de sterren, zon en maan:
een eeuwigheid is eig’lijk omgevlogen.

Dan, hand in hand, met vogels in het licht
en gras onder hun voeten, lopen zij
langs koele meren, onder hoge bomen,
altijd elkaar verwacht in stille, sterke dromen;
daar gaan ze dan, zó mooi, zó echt, zo zij aan zij;
zijn aangezicht, mijn aangezicht, wij, Gods gedicht,
dat, eens gedroomd, tot aanzijn is gekomen.