Selecteer een pagina

Levend Geloof – 231

Levend geloof 1982.11 nr. 231

Een rein hart en een vaste geest door Gert Jan Doornink

“Schep mij een rein hart, O God, en vernieuw in mijn binnenste een vaste geest” Psalm 51 vers 12 (Ps. 051:012).

Wat God met ons voor heeft

God heeft het allerbeste met ons voor! Daaraan hoeft niemand te twijfelen. We zijn immers Zijn schepping en vormen de kroon op Zijn volmaakte scheppingswerk. Efeziërs 2 vers 10 (Ef. 02:10) zegt: “Want zijn maaksel zijn wij, in Christus Jezus gescha­pen om goede werken te doen, die God tevoren be­reid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen”.

Hiér staat dus dat God tevoren goede werken voor ons bereid heeft, dat wil zeggen: God heeft een plan met de mens. De eerste mens had de opdracht de Hof van Eden te beheren. Doordat de mens luis­terde naar de stem van satan kwam daarvan niets terecht. Maar desondanks bleef God Zijn schep­pingswerk – en dus ook de mens – liefhebben. Daarom werd, toen de volheid van de tijd daar­voor was aangebroken, Jezus Christus, de Zoon van God, naar deze wereld gezonden. Jezus was als het ware de eerste mens die Gods scheppings­werk weer gestalte gaf. En ieder mens die in Hem gelooft, leert daarom Gods wil en bedoeling voor de mens weer kennen. Hij is immers overgeplaatst vanuit het rijk van satan in het Koninkrijk van Jezus Christus.

Wie gelooft in Christus, zoals de Schrift tot openbaring brengt, – want iedere andere vorm van geloof is karikatuur – wordt zich ook bewust wie hij is in Christus. Petrus zegt bijvoorbeeld dat wij “een uitverkoren geslacht, een konink­lijk priesterschap, een heilige natie en een volk Gode ten eigendom zijn, om de grote daden te verkondigen van Hem, die ons uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht”  1 Petrus 2 vers 9 (1 Petr. 02:09). In Christus is ons alles geschon­ken. Paulus zegt: “Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken?” Romeinen 8 vers 32 (Rom. 08:32). En in Kolossenzen 2 vers 9 (Kol. 02:09) staat dat in Christus al de volheid der godheid lichamelijk woont, en dat wij die vol­heid hebben verkregen in Hem.

Hoe openbaren wij de volheid van Christus?

Wij zijn geroepen om de volheid van Christus tot openbaring te brengen. Maar hoe gaat dat in zijn werk en waarom falen vele kinderen Gods in dit opzicht? Het antwoord vinden wij in Psalm 50 vers 12 (Ps. 059:012). Velen hebben geen rein hart en geen vaste geest!

David komt in deze Psalm tot verootmoediging, maar waarom faalde hij? Waarom verleidde David Bathseba en had met haar gemeenschap? Waarom liet David de man van Bathseba doodden? De geschiede­nis wordt beschreven in 2 Samuël 11. David zag de mooie Bathseba vanaf het dak van zijn paleis, terwijl deze aan het baden was. Hij begeerde haar en wist haar te verleiden, terwijl haar man onder Joab tegen de Ammonieten streed.

Hoe is het mogelijk van deze man Gods, want zo mogen we het toch wel stellen. Wie in 1 Samuël leest hoe God hem via de profeet Samuël roept

2 Samuël 12 vers 7

 

tot koning, leest daar over een man die oprecht van hart was en die nadat hij door Samuël tot koning gezalfd was aangegrepen werd door de Geest des Heren 1 Samuel 16 vers 1 tot en met 13 (1 Sam. 16:01-13).

Na zijn verschrikkelijke zonden is echter het vuur van Gods Geest niet helemaal gedoofd. Dit blijkt wel uit Psalm 51, waar hij in vers 13 en 14 bidt: “Verwerp mij niet van uw aangezicht, en neem uw heilige Geest niet van mij; hergeef mij de blijdschap over uw heil, en laat een gewillige geest mij schragen”. God ziet altijd om naar iemand die oprecht berouw heeft en Hij gebruikt daarvoor de profeet Nathan. Lees de geschiedenis in 2 Samuël 12.

Wat heeft deze geschiedenis ons te zeggen?

We kunnen op deze geschiedenis verschillend rea­geren, door bijvoorbeeld te zeggen: “Zoiets zal mij niet overkomen…” Of we kunnen zeggen: “Wat ik ook verkeerde doe en hoe ik ook leef, er is altijd vergeving bij Jezus… Zijn bloed reinigt mij immers van alle zonden…”

Ik geloof dat we met beide uitspraken voorzich­tig moeten zijn. Als we zeggen: “Zoiets kan mij niet overkómen”, getuigt dat van hoogmoed. 1 Korinthe 10 vers 11 (1 Kor. 10:11) zegt: “Wie meent te staan, zie toe, dat hij niet valle” . Maar ook het tweede ant­woord is te gemakkelijk. Het bloed van Jezus is immers geen goedkope zaak! Hij gaf zich volkomen, Hij offerde zich en kocht ons vrij uit de macht van satan. Natuurlijk is er ten allen tijd reini­ging van zonden door het bloed van Jezus, maar dit feit mag geen reden zijn om te blijven zondigen! Paulus zegt: “Mogen wij bij de zonde blij­ven, opdat de genade toeneme? Volstrekt niet! Hoe zullen wij, die der zonde gestorven zijn, daarin nog leven?” Romeinen 6 vers 1 en 2 (Rom. 06:01-02).

Wij leven na Pinksteren!

Iedere eindtijdchristen zal zich veel meer bewust moeten zijn dat we na Pinksteren leven! Want dat betekent dat we door Gods genade méér licht op vele dingen hebben dan ten tijde van het oude verbond. Dit feit mogen we nooit veronachtzamen. Het is van grote betekenis dat God onze ogen wil openen voor vele dingen die tot dusver verborgen waren. En zeker in deze eindtijd zal nog veel, waarover nu soms nog enigszins een sluier hangt, geopenbaard worden.

Maar ook zullen we rekening moeten houden met het feit dat satan nog altijd de grote leugenaar en verleider is. Hij is dag en nacht bezig met zijn vernietigend en afbrekend werk, waarbij hij als eerste zijn vurige pijlen afschiet op de ware kinderen Gods!

Samengevat kunnen we zeggen: de scheiding tussen licht en duisternis, tussen het goede en het kwade gaat zich hoe langer hoe meer voltrekken. En door Gods Geest leren we zelf onderscheiden wat van God komt en wat van satan afkomstig is. Niet alleen leren we onderscheiden, maar ook – omdat we in de voetstappen van Jezus wandelen – overwinnen!

De ware gemeente leert door Gods Woord en door Gods Geest hoe langer hoe meer verstaan waarom het werkelijk gaat. Wij, die achter de feiten staan, mogen weten dat “elk van God ingegeven Schriftwoord nuttig is om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust”  2 Timoteüs 3 vers 16 en 17 (2 Tim. 03:16-17). En dat geldt ook voor Psalm 51 vers 12 (Ps. 051:012): “Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in mijn binnenste een vaste geest”.

Het gaat dus om a. een rein hart. En b. een vaste geest. Beiden zijn onlosmakelijk met elkaar ver­bonden. Een ‘vaste geest’ is ondenkbaar zonder een ‘rein hart’. Maar wat we ons vooral goed moe­ten realiseren is het feit dat een rein hart alleen niet voldoende is!

Je kunt getuigen: “Ik ben gereinigd door het bloed van Jezus!” en toch een nederlaag-christen blijven! Dat is de tragedie van velen ook in pinksteren en het volle evangelie.

In Matteüs 12 vers 43 tot en met 45 (Matt. 12:43-45) zegt Jezus: “Zodra de onreine geest van de mens is uitgevaren, gaat hij door dorre plaatsen om rust te zoeken, maar hij vindt die niet. Dan zegt hij: Ik zal terugkeren naar mijn huis, waar ik ben uitgevaren; en als hij komt, vindt hij het leegstaan en geveegd en op orde. Dan trekt hij heen en neemt zeven andere geesten mede, bozer dan hijzelf; en zij komen binnen en wonen daar. En het wordt met die mens in het einde erger dan in het begin”. Bent u ge­reinigd door het bloed van Jezus? Prijst God daarvoor! Maar bent u ook gedoopt en vervuld met de Heilige Geest…? Dat is het punt waar alles om draait!

Met het licht dat we thans hebben kunnen we zeg­gen: David had zijn geest laten ‘bevruchten’ door een boze (onreine) geest, in plaats van door de Heilige Geest. Toch had David na zijn daad al enigszins door waarom het ging: hij bad om een ‘vaste geest’.

Dat hebben ook wij in deze eindtijd nodig. Wordt onze geest nog heen en weer geslingerd door al­lerlei wind van leer? Efeze 4 vers 14 (Ef. 04:14). Of gaat meer en meer in vervulling wat Paulus zegt dat wie zich aan de Here hecht één geest met Hem is? 1 Korinthe 6 vers 17 (1 Kor. 06:17). Om het laatste gaat het! We zullen moeten groeien in de geest!

David bad ook om vernieuwing. Groeien in de Geest betekent vernieuwing van denken. Paulus zegt: “Wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene” Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02). “Wanneer Hij komt, de Geest der waarheid (en de Heilige Geest is gekomen) zal hij u de weg wijzen naar de volle waarheid” Johannes 16 vers 13 (Joh. 16:13).

God heeft het allerbeste met ons voor. Hij wil dat we Zijn volheid zullen beleven en uitleven. Maar opdat dit gerealiseerd zal worden in ons leven hebben wij een rein hart èn een vaste geest nodig!

 

Open deuren door Gert Jan Doornink

Met een variant op een bekend gezegde kunnen wij van wer­kelijk geloof zeggen dat het een geloof is dat deuren opent die voor anderen gesloten blijven.

De ‘deuren’ van Gods beloften gaan alleen open door geloof want zonder geloof is het onmogelijk God welgevallig te zijn Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06).

Velen vinden wat het geloof betreft ‘gesloten deuren’, dat wil zeggen zij ontvangen niet wat God hen in Zijn grote liefde wil geven en Hij in Zijn Woord heeft beloofd.

Zoals Jezus in Nazareth geen kracht kon doen vanwege ongeloof Markus 6 vers 5 en 6 (Mark. 06:05-06), zo ontvangen ook zij niet, omdat zij door hun ongeloof de deuren gesloten houden.

Maar de ware gelovige, die meer en meer één wordt met Christus, weet dat al Gods beloften in Jezus Christus ‘ja en amen’ zijn 2 Korinthe 1 vers 20 (2 Kor. 01:20) en dat God een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06). Werkelijk geloof zet de deuren naar Gods heerlijkheid en overwinning wagenwijd opent.

Van de redactie

Vorig jaar november kondigden wij een zogenaamde ‘zeven punten actie’ aan, onder andere om onze lezers te activeren aan “Levend Geloof” zoveel mogelijk bekendheid te geven. Zeer velen hebben sindsdien “Levend Geloof” leren kennen en zijn blij en dankbaar voor de duidelijke wijze waarop wij de volle evangelie boodschap belichten.

Uiteraard gaan wij hiermee door omdat dit het doel en de opdracht van ons blad is. In het ko­mende decembernummer willen wij daar uitvoerig aandacht aan besteden, mede ook ter informatie aan de vele nieuwe abonnees die dit jaar zijn toegetreden.

Maar in dit nummer willen wij nog even weer uw aandacht vragen voor de financiële kant van ons werk. “Levend Geloof” is een geloofswerk, en daarom zijn giften beslist noodzakelijk. Geluk­kig gaan steeds meer lezers en lezeressen dit inzien en er is dan ook een voortdurende stij­ging van het aantal giften. Echter nog onvol­doende, zodat wij het jaar zullen moeten afslui­ten met een groot nadelig saldo, tenzij… er de komende weken voldoende extra bijdragen binnen­komen .

We weten dat het, vooral aan het einde van het jaar, een dure tijd is, maar als wij gemotiveer­de kinderen Gods zijn (en uit de talrijke reacties uit de lezerskring blijkt dat telkens weer) zullen wij ons ook bewust zijn dat de verkondi­ging van de boodschap van het Koninkrijk Gods, zoals dat onder andere via “Levend Geloof” ge­beurt, ten allen tijde voorrang behoort te heb­ben. U kunt uw gift overmaken op gironummer: ten name van Adm. “Levend Geloof”, Wapenveld (met vermelding: ‘extra bijdrage’) Bij voorbaat heel veel dank!

 

Het boek Ruth als profetie door Jan W. Companjen – 3 –

Ruth 3 vers 1 tot en met 9 (Ruth 03:1-9)

Als je het derde hoofdstuk van Ruth gaat lezen en tot je door laat dringen, komt de volheid van de eindtijd als een lawine op je af. Er is tussen hoofdstuk 1 en 3 dan ook heel wat gebeurd. Naomi (noem mij maar Mara) is van klaagmuurgelovige uitgegroeid tot een actieve levenslustige vrouw. Een activiste die anderen tot handelen weet te brengen. Zij en Ruth zijn samen als het ware tot één geworden, zij hebben elkaar nodig en dank zij het komende bloed- verbond met Boaz (Christus) zijn die twee (Jood en hei­den) één geworden. De door Ruth meegebrachte vruchten en gaven hebben doel ge­troffen en hebben bij bei­den een Goddelijke groei teweeg gebracht. Van het af- wachten naar Gods handelen en het roepen om een opwek­king of een profeet is de ene gemeente een handelend lichaam geworden.

De profetie van het boek Ruth is zo fascinerend dat je het met Paulus Romeinen 11 vers 36 (Rom. 11:36) uitroept dat uit Hem en door Hem alle dingen zijn. Het is dan ook een duide­lijk werk van de Heilige Geest dat het boek Ruth in het Woord van God ‘de Bij­bel’ is opgenomen. Het is een rijk stuk evangelie be­treffende Christus en Zijn gemeente, die vervolgens ook samen tot één lichaam zullen uitgroeien.

We kunnen er zeker van zijn dat er ten opzichte van het boek Ruth aan ons nog veel dingen geopenbaard zullen worden. De actief gelovigen in de eindtijdgemeente zul­len zelf ook zeker nog veel ontdekken. De gave van de Geest, gesymboliseerd in het rijpe graan, zal steeds rij­ker uitgedeeld gaan worden. Naomi is daar al een zeer mooi voorbeeld van. Kwam zij aanvankelijk terug naar het beloofde land om er te ster­ven en begraven te worden, nu heeft zij een heel andere roeping gekregen. Zij is we­dergeboren en ziet het Ko­ninkrijk Gods met kracht doorbreken en daarbij wil zij dienstbaar zijn. Met an­dere woorden: van een dode is zij een levende geworden die weet wat er gebeuren gaat. Zij (niet Ruth) weet precies wat Boaz gaat doen, ja zelfs bij dag en nacht.

De tijd van de volheid gaat komen!

Tot op heden is de gemeente van Jezus Christus natuur­lijk ook niet onkundig ge­weest. Wij hebben door de loop der jaren heen ook van de akker van Boaz met al zijn gaven gegeten. Hij die is, die was en die komen zal, is altijd Dezelfde ge­weest, maar er komt een tijd die alles tot volheid zal brengen omdat dan de volheid der tijden er is. Het lichaam van Christus zal door de gaven en de vruchten van de Heilige Geest uitgegroeid zijn tot een volmaakte bruid. Er zijn door de jaren heen steeds christenen geweest die de Bijbel geloofden van kaft tot kaft. Maar toch waren zij als het ware blind voor de rijke gave van de Heilige Geest. Een persoonlijke inwoning van Christus met als teken het spreken in tongen en de daaruit voortvloeiende geestesvruchten en gaven werden en worden afgewezen en zelfs verwezen naar het rijk van de slang.

Het nieuwtestamentische gegeven dat de Heilige Geest ons zal leiden naar de volle waarheid en met ons zal zijn tot de voleinding, is daardoor in veel kerken en kringen geheel zoek geraakt. Zij, hoewel vaak van zeer goede wil, missen Jezus Christus als Leidsman die dagelijks bij hen is. Daarom verlangen zij zo naar de wederkomst van Christus in persoon. Zijn lichamelijke aanwe­zigheid, menen zij, kan al­leen maar de oplossing brengen.

Het boek Ruth kan voor hen een openbaring van de eers­te orde zijn, omdat daarin zo duidelijk blijkt wat het doel van Christus met zijn gemeente is. De gemeente (Naomi en Ruth – Jood en heiden) zal door de werking van de Heilige Geest tot volheid komen zie o.a. Efeze 4 vers 1 tot en met 16 (Ef. 04:01-16) en dan haar Heer en Heiland tegemoet gaan. Die ontmoeting zal be­kroond worden tot een niveau dat God de Vader alles in allen zal zijn. Het zien van deze dingen geeft ons een geopende hemel zoals die in Openbaring 4 vers 1 (Openb. 04:01) omschre­ven wordt. Het boek Ruth kan voor velen een doorbraak worden naar het Koninkrijk Gods met de toekomst die voor Zijn schepping onberouwelijk is weggelegd.

Van vleselijk leven naar geestelijk leven

De volheid der heidenen is nabij, veel gelovigen zitten op de tweesprong van een vleselijk en een echt gees­telijk leven. Jezus leeft en wij kunnen Zijn wil leren kennen en Zijn plannen wil Hij ons verkondigen.

Naomi, die aanvankelijk ook alleen maar vleselijk dacht, weet daarvan mee te praten. Zij is als het ware helemaal thuis in het doen en laten van Boaz. Zij heeft zich daarin verdiept, omdat zij rust zoekt voor Ruth en haar nageslacht. Zij weet dat daarvoor een bloedverbond nodig is tussen Boaz en Ruth. (Het verbond van Christus en Zijn gemeente is ook gebaseerd op Zijn bloed). Omdat te bereiken heeft jij (Naomi) zich inge­leefd in het leven van Boaz. Ruth zal zich in dat leven moeten invoegen. De invoeg- strook is niet zo erg lang, maar goed gemarkeerd. In vers 3 en 4 lezen wij dat de ontmoeting in de nacht en op de dorsvloer moet plaats vinden. Ruth moet zich baden en er goed verzorgd uitzien en zij mag Boaz niet eerder benaderen dan dat hij gege­ten en gedronken heeft. Ver­der moet zij goed opletten waar Boaz een slaapplaats zou kiezen.

Als dat alles had plaats ge­vonden moest Ruth het voe­tendek van Boaz opslaan en zich naast hem neerleggen. Tot zover de inbreng van Na­omi. Zij zegt dan ook (in een zelfde term als Maria, de moeder van Jezus, op de bruiloft te Kana): “Al wat gij zegt zal ik doen”.

Zoals u wel begrijpen zult zit er in deze drie verzen Ruth 3 vers 3 tot en met 5 (Ruth 03:03-05) een geweldige boodschap voor ons eindtijdgemeente. Het hele boek Ruth draait uiteindelijk om deze gebeurtenis. Het is de kern van het eindtijdgebeuren van het volk Gods. Naomi heeft haar geestelijke gaven goed gebruikt, het draagt vrucht en het zal een band die dreigde af te breken, sterk maken omdat zij, ondanks haar aanvankelijk ongeloof, actief is gaan meedoen in het plan Gods.

Als na de nacht de nieuwe dag aanbreekt…

Tussen de ene dag en de an­dere ligt de nacht. Na de nacht breekt een nieuwe dag aan, in ons geval zelfs de komende zondag in de schep­ping: de dag des Heren. Nor­maal gesproken is het toch een vreemd gebeuren dat iemand midden in de nacht op de dorsvloer gerst gaat wan­nen, nietwaar? Maar hier heeft dat gebeuren een diepe geestelijke betekenis. Jezus werd ook in de nacht gebo­ren. Toen de dag aanbrak was alles anders, ook al zag men dat nog niet direct. Zijn komst bracht een keer in de wereldgeschiedenis, er ging een nacht voorbij en een nieuwe dag brak aan.

Vanaf dat moment leven wij als mensen die geloven in de zogenaamde ‘genadetijd’. God geeft ons vrede, rust en blijdschap doordat wij in Jezus Christus, Gods Zoon, geloven omdat Hij ons Red­der, Verlosser en Leidsman is. Aan die tijd komt een einde en wij sluiten die pe­riode af met de nacht zoals die hier omschreven is.

Boaz bevindt zich in dié nacht op de dorsvloer. Hij is bezig het graan te zuive­ren en de wan is in zijn hand. In Matteüs 3 vers 11 en 12 (Matt. 03:11-12) lezen wij dat Johannes de Doper reeds van Je­zus zei dat Hij doopte met Geest en vuur en dat Hij de wan in Zijn hand heeft en de dorsvloer zal zuiveren. Het koren zal Hij bijeen­brengen en het kaf zal Hij verbranden met onuitblus­baar vuur.

Het oordeel begint bij het huis Gods, de gemeente. De dorsvloer is daar ook een voorbeeld van. De mens heeft een vrije beslissing kunnen nemen. Zij konden zich tegen God verzetten of het aanbod van Jezus Chris­tus aanvaarden en zich on­derwerpen aan Gods heer­schappij . Op de oordeelsdag (ook wel ‘de dag des Heren’ genoemd) wordt Gods volk beoordeeld. Het kaf wordt van het koren gescheiden. Daar is Boaz in die nacht mee bezig. Als hij daar klaar mee is, gaat hij eten en drinken (een laatste avondmaal) en legt zich neer om te slapen. Hij wil het verdere van de nacht bij het (gedorste en. gezui­verde) graan doorbrengen.

Ondertussen heeft ook Ruth niet stil gezeten. Zij heeft zich gebaad, gezalfd en een feestkleed aange­trokken. Zij heeft het doen en laten van Boaz gadegeslagen en gezien dat alles geschiedde zoals Naomi hadt’ voorzegt. Ruth 3 vers 7 tot en met 11 (Ruth 03:07-11) zegt: “Toen nu Boaz gegeten en gedronken had en zijn hart vrolijk was, kwam hij om zich neer te leggen aan het uiteinde van de korenhoop. Daarop kwam zij stil nader, sloeg zijn voetendek op en legde zich neer. Het gebeur­de nu te middernacht dat de man wakker schrok en om zich heen greep en zie…, daar lag een vrouw aan zijn voe­teneind. En hij vroeg: Wie zijt gij? Zij antwoordde: Ik ben Ruth, uw dienstmaagd. Spreid uw vleugel uit over uw dienstmaagd, want gij zijt de losser. Toen zeide hij: Gezegend moogt gij zijn door de Here, mijn dochter, gij hebt met uw laatste liefdedaad de eerste nog overtroffen, doordat gij geen jonge mannen nagelopen zijt, hetzij arm of rijk”.

Een geweldig stuk evangelie (blijde boodschap) en een machtig stuk profetie. De ontmoetingsplaats van Boaz en Ruth (van Christus met Zijn gemeente) is op de dorsvloer. Niet in het huis van Boaz, niet in de woning van Naomi en Ruth, maar op de plaats waar het oordeel plaats vindt en er schei­ding wordt gemaakt tussen goed en kwaad, vindt hun grote samenkomen plaats.

Denk er eens aan wat hier gebeurt) Na een feestavond waarin de Heer feest viert met brood en wijn, omdat het oogsttijd is, vindt Hij daar een vrouw aan het voe­teneind van zijn rust­plaats. Nadat zij zich heeft bekend gemaakt zegt zij maar meteen wat het doel is van haar komst. Zij zegt: “Sla uw arm om mij heen en bescherm mij want gij zijt mijn losser”. Zij herinnert Boaz aan zijn verplichtingen en eist van hem vrijmoedig op grond van hun bloedverbond dat hij zijn verplichtingen nakomt. Dat is emancipatie in top­vorm. De gemeente is tot volwassenheid gekomen en is uitgegroeid tot een volwas­sen bruid die in wezen al weet dat Boaz haar man is. Onder zijn vleugelen weet zij zich geborgen en dat zij daar met heel haar hart naar verlangt steekt zij niet onder stoelen of ban­ken.

(slot volgt).

 

De godsvrucht is nuttig tot alles door H. J. Scholten

 

Vrucht en voedingsbodem

De apostel Paulus spreekt in 1 Timotheüs 4 vers 8 (1 Tim. 04:08) over de godsvrucht die nuttig is tot alles. De vrucht die van God komt is de ware vrucht en deze is ontstaan uit gemeen­schap. Zonder gemeenschap kan er nooit en te nimmer een vrucht openbaar worden, ongeacht of het een goede dan wel een kwade vrucht is.

De vrucht uit God is gekomen door zaad en dat zaad is het woord van God. Maar zaad op zichzelf baart geen enkele vrucht, het heeft een goede voedingsbodem nodig. De apostel Jakobus schrijft: “Neemt met zachtmoedigheid het in u geplante woord aan, dat uw zielen kan behouden” Jakobus 1 vers 21 (Jak. 01:21). Als de menselijke geest gemeenschap heeft met de Heilige Geest gaat dit zaad ontkiemen en er begint iets tevoorschijn te komen namelijk een hemelse plant. Jezus zegt: “Elke plant, die mijn hemelse Vader niet geplant heeft, zal uitge­roeid worden” Matteüs 15 vers 13 (Matt. 15:13).

De ware christen is dus een hemelse plant en deze plant brengt vroeg of laat de godsvrucht voort. Deze vrucht houdt een belofte in van leven, in heden en in de toekomst 1 Timoteüs 4 vers 8 (1 Tim. 04:08).

Als de vrucht te lang op zich laat wachten is er iets mis met de plant. Er is iets mis met de voe­dingsbodem. Wil deze voe­dingsbodem zich wel vrucht­baar laten maken? Of stoot deze bodem de vruchtbaarmakende stoffen zoals mest en regen van zich af? Is de grond te hard? Elke boom (plant) die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen (uitgerukt) en in het vuur geworpen Matteus 3 vers 10 (Matt. 03:10).

De werkelijke liefde

Een waarachtig christen is nuttig tot alles want hij is de godsvrucht zelf. Een waar­achtig christen is christe­lijk en dat wil zeggen: hij lijkt op Christus. Wat is zijn bezigheid? Er is maar één antwoord op: liefhebben! Hóe liefhebben? Johannes geeft het enige goede ant­woord: “Kinderkens, laten wij liefhebben niet met het woord of met de tong, maar met de daad en in waarheid”

1 Johannes 3 vers 18 (1 Joh. 03:18).

Iemand zei eens toen we het over het Bijbelse liefhebben hadden: “Altijd dat gezemel over liefhebben, ik word er kotsmisselijk van”. Deze persoon bezat de ware gods­vrucht niet, maar leefde nog in de wereld der ergernis­sen.

In Romeinen 9 vers 33 (Rom. 09:33) staat: “Zie, Ik leg in Sion een steen des aanstoots en een rots der ergernis, en wie op hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen”. Die rots der ergernis is ook de rots der liefde. Vele mensen kunnen niet tegen de liefde. Ze weten geen raad met de liefde. Het brengt hen in verlegenheid. Dat is de grote armoede van deze wereld en ook de armoede van 16 vele christenen. De liefde Gods wekt ergernis en Jezus zegt: ‘En zalig is hij, die aan Mij niet geërgerd zal worden” (Matth.ll:6, Sta­tenvertaling) .

De ware christen bezit liefde en heeft daardoor lief met een reine liefde. Waar de ene broeder slecht spreekt over de andere broeder, doorbreekt de ware christen dit gesprek en toont zijn godsvrucht. Daarom spreekt de ware christen betrouwbare woor­den en ze zijn alle aanne­ming waard. Helaas zijn de woorden van velen die zich christenen noemen niet de moeite waard om naar te luisteren, laat staan ze aan te nemen.

De ware christen leeft tot nut van zijn naaste, omdat hij zijn hoop gevestigd heeft op de levende God, die een Heiland is voor alle mensen, inzonderheid voor de gelovigen 1 Timoteüs 4 vers 10 (1 Tim. 04:10).

Valse of echte vrucht?

De grote zwakheid van het hedendaagse christendom is de onderlinge na-ijver, wantrouwen, jaloersheid, roddelzucht en de eeuwige kritiek. Ze maken scheuring op scheuring en men is met blindheid geslagen. Wat is nu de ware oorzaak?

Geen liefde of een groot ge­brek aan liefde! Hoe kan dat dan? Men is nog niet geheel en al overgegaan uit de dood in het leven. Er zijn nog dode werken en er is nog steeds een doodslucht. Ver­schrikkelijk die christenen met een doodslucht. Zij zijn het die meestal de huizen rondgaan bij gebrek aan be­zigheid, en niet alleen zon­der bezigheid, maar ook be­zig zijn met praatjes en al te bezig met het spreken over onbehoorlijke dingen 1 Timoteüs 5 vers 13 (1 Tim. 05:13).

Een ware christen bouwt zijn naaste op. Een schijnchristen breekt af onder het mom van godsvrucht. De vrucht is echter vals en houdt geen leven in, noch n het heden, noch in de toekomst. Iemand die godsvrucht bezit is zo’n voorbeeld voor alle andere gelovigen in woord, in wandel, in liefde, in geloof en in reinheid 1 Timoteüs 4 vers 12 (1 Tim. 04:12) De ware godsvrucht brengt de ware zonen Gods voort. Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren, Matteüs 22 vers 14 (Matt. 22:04).

 

Laat los… en gij zult losgelaten worden! (gedicht) door Piet Snaphaan

Lucas 6 vers 37 (Luc. 06:37)

Men houdt vaak vast aan hetgeen men los moet laten,

Je staat er immers altijd niet bij stil.

Toch is ’t belangrijk, houd dat in de gaten,

Want dan alleen, dan sta je in Gods wil.

 

Zijn wil is immers dat we steeds ontdekken,

Wat Hem behaaglijk, welgevallig zij.

Dan zal Hij door Zijn Geest ons wekken:

“Laat los”, zegt God, “vertrouw alleen op Mij”.

 

Laat los hetgeen gij zelf niet kunt bewerken,

Geef ’t over aan de Heer, Hij geeft u kracht.

Hij zal u door Zijn Geest versterken,

Laat los, want weet: Hij heeft ’t voor ons volbracht.

 

Volle evangelie centrum “Heil en lof”. Door Evert van de Kamp

In dit artikel vragen wij uw speciale aandacht voor het volle evangelie centrum “Heil en Lof” te Aalten.

Dit opvangcentrum voor men­sen in geestelijke nood functioneert in volledige samenwerking met een volle evangelie gemeente, in dit geval de volle evangelie gemeente “De Kandelaar” (voorganger br. E. J. v. d. Kamp). Wij geloven dat deze vorm van hulpverlening de best denkbare is, omdat Gods Woord duidelijk aan­toont dat de gemeente uit­eindelijk de plaats is waar bevrijding en herstel tot stand moet komen, opdat de mens weer kan leven naar Gods wil, als beelddrager van Jezus.

Ruim twee jaar geleden kwam de volle evangelie gemeente “De Kandelaar” in de gele­genheid een prachtig uit 1860 daterend pand aan de Bredevoortseweg te Aalten te kopen. Het was een voor­malig notarishuis, dat na een grondige opknapbeurt door gemeenteleden, kon worden betrokken door de familie Van de Kamp, ter­wijl een aantal kamers werd gereserveerd en inge­richt voor gasten. Tevens wordt de wekelijkse Bijbelstudie van de gemeente “De Kandelaar” er gehouden. Met het oog op het financieel beleid werd een aparte stichting opgericht die het pand huurt van “De Kande­laar” ten behoeve van het opvangwerk en een gedeelte ervan verhuurt aan de fami­lie Van de Kamp

Reeds spoedig na de opening konden de eerste mensen in nood worden ontvangen en sindsdien zijn er vrijwel permanent gasten geweest.

De naam van het huis “Heil en Lof” is gebaseerd op Jesaja 60 vers 18 (Jes. 60:18): “Van geen geweld zal in uw land meer gehoord worden, van verwoesting noch verderf in uw ge­bied; en gij zult uw muren Heil noemen en uw poorten Lof”. Deze woorden spreken van herstel en genezing. Dat is ook de opzet van het werk: mensen te helpen die in hun leefsituatie vastge­lopen zijn. Door deze mensen enige tijd in het huis op te nemen, krijgen zij een kans zich weer zelfstandig te handhaven. Uiteraard hoort daar de nodige begeleiding bij .

Er wordt geen onderscheid gemaakt naar gezindte, want “Heil en Lof” staat open voor allen die voldoende ge­motiveerd zijn om onder be­geleiding te werken aan de eigen problematiek. Daarbij wordt niet gedacht aan drugs- of alcoholverslaaf­den. Deze worden door gewezen naar andere hulpverleners. Het gaat dus om mensen, die in allerlei geestelijke en/ of sociale nood verkeren en hulp nodig hebben. Van hen wordt wel verwacht dat zij de christelijke identiteit van “Heil en Lof” respecte­ren .

Elke gast, eventueel echt­paar heeft een eigen kamer en geniet zoveel mogelijk

persoonlijke vrijheid. Gas­ten worden in het gezin op­genomen. Er is een huis­kamer voor iedereen en de maaltijden worden gezamen­lijk gebruikt. Er wordt ge­streefd naar een persoon­lijke benadering en bege­leiding. In de regel is er ’s morgens gelegenheid tot gesprek. Deelname aan sport, spel en hobby’s wordt ge­stimuleerd. Het meedoen aan samenkomsten, Bijbelstudie- avonden en dergelijke wordt overgelaten aan het eigen initiatief van de gasten, terwijl na vertrek uit “Heil en Lof” zoveel moge­lijk wordt gezorgd dat er blijvende begeleiding is.

Uiteraard brengt het werk met zich mee, dat er aller­lei kontakten ontstaan, zo­als met kerken, geloofsgemeenschappen, burgerlijke ge­meenten en maatschappelijke instellingen.

Tenslotte willen wij u nog vertellen waarom de familie Van de Kamp met dit werk is begonnen. We ontlenen het aan de informatiefolder wel­ke gratis kan worden aange­vraagd: “Zelf zijn wij zo rijk gezegend door de bood­schap van het Koninkrijk der hemelen, dat wij niets liever willen dan ook ande­ren de weg van herstel te leren gaan. Als oudsten in onze eigen gemeente weten wij hoeveel nood er kan zijn. Wij werken duidelijk vanuit de leer van onze Heer; vanuit het enige onveranderlijke evangelie van Jezus Christus. Met Christus weten wij ons ook geplaatst in de hemelse ge­westen. Daar volbrengen wij onze taak. Mocht u enige tijd bij ons door willen brengen neemt u dan contact met ons op voor reserve­ring. De eenvoudigste wijze is telefonisch. Dan weet u meteen wanneer er een kamer vrij is. Lakens, baddoeken en dergelijke hoeven niet te worden meegebracht.

Rest ons u nog te vertellen dat wij niet op commerciële basis werken. Dit werk is namelijk een geloofswerk en wordt grotendeels gedragen door vrijwillige giften en bijdragen. Op dit moment zijn de verblijfskosten ƒ 30,– per dag, alles in­begrepen” .

Het adres van “Heil en Lof” is:

Fam. E. J. v. d. Kamp, Aalten (Gld.).

 

God is een goede God door redactie

Onze nieuwe brochure “God is een goede God” is door velen met enthousiasme ontvangen. Vrijwel dagelijks voeren wij bestellingen uit en als u het boekje nog niet gelezen heeft, raden wij u beslist aan het aan te schaffen.

Als het niet verkrijgbaar is op de boekentafel van uw gemeente of in de boekwinkel, kunt u ook rechtstreeks bij ons bestellen. 1 exemplaar kost f 2,50, maar bij af­name van 10 exemplaren en meer betaalt u slechts f 1,75 per boekje; alles exclusief portokosten.

De brochure leent zich ook uitstekend als cadeautje voor de aanstaande feestdagen en is niet alleen bedoeld voor kinderen Gods die reeds langer op de weg zijn, maar ook onbekeerden en pas-bekeerden zullen er veel aan hebben. Schrijf naar: “Levend Geloof”, Wapenveld.

 

Gedachten over het boek Job door Nico Goverts -4-

De ontwikkeling van het Godsbeeld bij Job

In Job ontmoeten we de man die worstelt met zijn godsbeeld. K. H. Miskotte heeft erop gewezen dat men in het algemeen drie verklaringen naar voren brengt met betrekking tot het lijden: het wordt gezien als straf voor de zonde, het lijden heet noodzakelijk voor de voortgang van de wereld, of het is te verstaan als een opvoeding Gods. Hij voegt er dan aan toe: wij zullen deze verklaringen één voor één wegen… en te licht bevinden.

Wat gebeurt er met het godsbeeld van deze lijdende knecht? Wanneer we ons hierin wat willen verdiepen, dan stuiten we op een opvallend gebruik van de namen Gods. Er blijken namelijk twee namen te zijn die speciaal in dit Bijbelboek een sleutelfunctie bezitten. Dat zijn de naam die meestal weergegeven wordt met Here, en in de tweede plaats de naam die veelal vertaald wordt met: de Almachtige. We zouden kunnen zeggen: aan de hand van deze beide namen wordt het godsbeeld in het boek Job ontvouwd. We kunnen ook stellen: op basis van deze twee namen gaat zich het godsbeeld van Job ontwikkelen. Wat dat er zich bij deze man inderdaad een ontwikkeling voltrekt, zal duidelijk zijn voor ieder die het boek aandachtig leest.

Wat de eerste naam betreft, Here, deze houdt, zoals bekend, verband met de godsopenbaring aan Mozes: Ik ben die Ik ben. Hierin is vervat een heenwijzing naar Gods wezen. En nu is het opmerkelijke dat deze naam in het onderhavige Bijbelboek alleen voorkomt in de proloog en in de ontknoping; dat wil zeggen: achttien keer in de eerste twee hoofdstukken, en dertien maal in de hoofdstukken 38 tot en met 42. In het tussenliggende deel, dus in de gesprekken tussen Job en zijn vrienden, treffen we deze naam geen enkele maal aan. Blijkbaar blijft in deze uitvoerige dialogen het wezen Gods veelszins versluierd. Te midden van al deze discussie is de naam ‘Ik ben’ opvallend afwezig. Met al hun uiteenzettingen slagen deze mannen er niet in, tot het wezen van God door te dringen.

Job gaf aan God de lof van zijn hart

Wanneer Job in de ouverture deze godsnaam uitspreekt, dan is het in de algemeen vermaarde tekst: “De Here heeft gegeven, de Here heeft genomen, de naam des Heren zij geloofd” (letterlijk: gezegend) Job 1 vers 21 (Job 01:21).

We zien hier dat Job reeds wel deze naam aanhaalt, maar dat de specifieke inhoud van deze typering voor hem nog een verborgenheid is. Hij kent en erkent God als de Here die geeft, maar ook het nemen schrijft hij op rekening van deze zelfde God. Toch, en dat is het waardevolle van deze vrome in de ware zin des woords, eindigt hij met de naam van God te zegenen, en daarom kon van hem dan ook getuigd worden: “In dit alles zondigde Job niet en schreef Gode niets ongerijmds toe” Job 1 vers 22 (Job 01:22). Dat wil zeggen: hij zondigde niet, met andere woorden: hij miste zijn doel niet, want wat is het doel van de mens? Dat hij God zegent, dat hij aan de kant van God staat, en dat deed Job, ook al was zijn kennis nog ten dele. Zijn denken was nog versluierd, maar zijn hart was toegewijd. Er was in hem geen bitterheid jegens God. Daarom kon van hem gezegd worden: hij gaf aan God niets onnozels, niets wat ongepast is. Immers wat gaf hij aan God? de lof van zijn hart. Hij bleef zijn verbondenheid met zijn God, zijn loyaliteit, uitspreken en dat had waarde in de geestelijke wereld.

Dan, na hoofdstuk 2, verdwijnt deze naam van het toneel, om pas weer op te duiken op het moment dat God Job gaat ant­woorden. Deze opbouw is veelbetekenend: dan wordt de zin en inhoud van deze naam aan Job onthuld. God openbaart zich als de ‘Ik ben’.

De relatie tussen de boeken Genesis en Job

De tweede naam, gemakshalve vertaald met ‘de Almachtige’, komt nu juist vrijwel uitsluitend voor in de gesprekken. Deze naam vinden we niet in de proloog en slechts eenmaal in de ontknoping, namelijk in Job 39 vers 35 (Job 39:35), waar beide namen samenkomen: “En de Here antwoordde Job: Wil de bedil­ler twisten met de Almachtige?”

Deze tweede naam komt maar liefst dertig keer voor in de dialogen, plus zoals gezegd, nog eenmaal in de slothoofd­stukken. De vraag ligt voor de hand: waarom gebruiken Job en zijn vrienden telkens deze aanduiding voor God? Dit is te meer opvallend, als we in aanmerking nemen dat deze titel buiten het boek Job slechts zeventien keer voorkomt in het hele Oude Testament.

Daar komt dan nog een tweede vraag bij: wat is de inhoud van deze naam? Dekt de vertaling ‘Almachtige’ de werkelijke betekenis? De Bible de Jérusalem laat de naam eenvoudig onvertaald en wijst erop dat hij afkomstig is uit de tijd van de aartsvaders; de naam zou dan in het boek Job weer onder het stof vandaan gehaald zijn en als een antieke curiositeit in deze gesprekken zijn gebruikt.

Nu is het inderdaad een feit dat we niet over het hoofd moeten zien, dat deze titel in het boek Genesis een funda­mentele rol speelt; zes maal treffen we hem daar aan. Oud­tijds meenden trouwens ook velen dat het boek Job geschreven zou zijn door Mozes, die eveneens de auteur was van Genesis.

Hier raken we aan de problematiek rondom de datering, waar­bij we dan twee kwesties van elkaar dienen te onder­scheiden: de datering van het leven van Job en de datering van het boek Job. Dat Mozes de auteur van dit boek zou zijn, is vrij onwaarschijnlijk; er is meer verwantschap in uitdrukking en gedachtewereld met Jeremia en Ezechiël, terwijl de tekst bovendien gekleurd is door vele Aramese woordvormen en begrippen, zodat men eerder geneigd is te denken aan een ontstaan ten tijde van of na de balling­schap, toen men, met het ineenstorten van natiën voor ogen, meer de drang voelde om zich te bezinnen op het lot van het individu.

In elk geval, al is de vraag naar de datering moeilijk te beantwoorden, een relatie tussen Genesis en Job is er wel, en die kan ons ook helpen om de zin van de godsnaam Sjaddai, Almachtige, op het spoor te komen. De oorspronke­lijke betekenis van El Sjaddai is: de ’God van de berg, waarmee bedoeld is de godenberg, waarover ook Ezechiël spreekt. De status, de positie van God wordt ermee aan­geduid: God is als het ware gezeten op het knooppunt van de geestelijke wereld, vanwaar uit Hij kosmos en toekomst volledig beheerst. De berg der góden immers is de plaats vanwaar uit geschiedenis gemaakt wordt, beslissingen worden genomen, plannen uitgestippeld.

De betekenis van de naam El Sjaddai

Nu krijgt deze naam Sjaddai in Genesis heel markante con­touren. Het is God zelf die deze naam als een geheimenis voor Abram ontvouwt, ontsluit, op een uiterst kritiek moment, namelijk als deze diep beseft dat zijn levenskracht ten einde is en dat de moederschoot van Sara verstorven is. In deze grenssituatie plaatst God de naam Sjaddai, in dit doodsgebied plant Hij taal en teken: Ik ben El Sjaddai. Hiermee worden minstens twee elementen tot uiting gebracht: allereerst verbindt God zich door middel van deze wezens- openbaring op een heel intense manier met de aartsvaders, om de God te zijn die voor hen de strijd zal voeren op het knooppunt in de hemelse gewesten; Hij maakt zich aldus aan hen bekend als hun goddelijke ‘naaste’. En in de tweede plaats houdt deze naam in: Hij is de Heer die macht oefent tegen de dood.

Telkens als de toekomst van het wordende godsvolk afgestor­ven schijnt, als Jakob moet vluchten, als Benjamin mee moet naar Egypte, dan klinkt daar die naam Sjaddai. Het is de God die de strijd aanbindt tegen het noodlot, die zich op­stelt tegen de doem, tegen de dood, die het onafwendbare afwendt.

Een unieke naam: God als naaste van de vaderen, en God die macht oefent tegen de dood. Maar ook deze naam blijkt voor Job en zeker voor zijn vrienden versluierd te zijn. Voor de vrienden betekent Sjaddai inderdaad niet meer dan ‘de Al­machtige’, iemand die veel of alles kan, en aan wiens tucht men zich dient te onderwerpen: “versmaad daarom de tucht des Almachtigen niet”, zo luidt de oproep aan Elifaz in Job 5 vers 17 (Job 05:17).

Ook Job zelf zit onder een verduisterde hemel: “Want de pijlen des Almachtigen steken in mij, welker gif mijn geest inzuigt”, zo verklaart hij in Job 6 vers 4 (Job 06:04). Maar toch heeft Job, al ontbreekt het hem nog aan een helder beeld, weet van iets beters; hij denkt terug aan vroeger “toen Gods vertrouwelijke omgang in mijn tent toefde; toen de Almach­tige nog met mij was” Job 29 vers 4 en 5 (Job 29:04-05). Hij heeft ergens nog het besef van de aartsvaders: Sjaddai is toch niet een God van geweld, van brute kracht, maar vroeger was Hij mijn ‘naaste’. Daarom, vanuit deze innerlijke overtuiging, die hem nooit verlaten heeft, alles wat de vrienden betoogden ten spijt, heeft Job de moed om in zijn slotwoord te vragen: “de Almachtige antwoorde mij” Job 31 vers 35 (Job 31:35).

Juist die naam Sjaddai zal dan ook in de ontknoping ont­vouwd, ontsloten worden. Door de Here zelf. En dat is het­geen waar Job om worstelt; hij vecht tegen de leugen, hij vecht opdat de naam van Sjaddai zal doorbreken. Hoe, weet hij niet; maar dat er iets moet gebeuren, weet hij wel.

Job wacht zware strijd in de Geest

We zien hoe de strijd voor Job steeds zwaarder wordt. De zwaarste kamp staat hem te wachten in de geest. In de eerste fase verdwenen zijn bezit en de kinderen die hij altijd geheiligd had; in de tweede fase werd zijn lichaam aangetast, maar toen begon het pas.

Dan komt daar zijn vrouw, de enige die hij nog over heeft, en wat kan het zo vreselijk verwonde hart dieper raken dan het woord van haar die hem het dierbaarst is? Men zegt wel: mensen die het meest van elkaar houden, schijnen elkaar het meest verdriet te doen. Samen hadden ze gestaan voor het aangezicht van God en besloten: nooit zullen we elkaar ver­laten, in goede noch kwade dagen, in rijkdom noch armoede, in ziekte noch gezondheid, tot de dood ons zal scheiden. Het was alles zo stralend geweest, en nu was het nacht.

Dan komt daar zijn vrouw en wat zegt zij? “Volhardt gij nog in uw vroomheid? Zeg God vaarwel en sterf!” Job 2 vers 9 (Job 02:09). Nu is er iets merkwaardigs aan de hand met de woorden die zij spreekt. Het is namelijk dezelfde gedachte die de satan reeds tweemaal uitsprak in de hemel: of hij U dan niet openlijk zal vaarwel zeggen. Deze vrouw is niets anders dan een echo. Zij brengt alleen maar de gedachten van de boze aan haar man over. Het enige originele dat ze er nog aan toevoegt, is: en sterf! Maar ook dat zal haar ongetwijfeld vanuit de geestelijke wereld voorgezegd zijn.

Wat een eenzaamheid voor Job. Niet begrepen te worden door haar die hij het meest beminde. Alles is erop uit, zijn geest murw te slaan. Maar ook deze neer zuigende gedachte weerstaat hij. Zouden we het goede van God aannemen en het kwade niet? De oorsprong van het kwaad is voor hem nog ver­borgen, maar zijn hart blijft staan aan de kant van God.

De vrienden van Job zwijgen   

Dan komen de vrienden. Hij is voor hen onherkenbaar gewor­den, evenals de lijdende knecht over wie Jesaja spreekt. Zeven dagen en zeven nachten zitten ze daar en geen woord komt over hun lippen. Een omgekeerde scheppingsweek lang. Ze scheuren hun mantel en strooien stof op hun hoofd: dit waren rouwgebruiken in die dagen. Het kan de rouw zijn om de omgekomen kinderen, maar in feite beschouwen ze Job ook reeds als een dode, een ten dode op geschrevene. Zeven dagen stilte, zoals de mannen van Jabes zeven dagen vastten na de dood van Saul.

Het is een uiting van rouw, en ook van boete. Blijkbaar hebben ze verwacht dat Job zich bij deze boetedoening zal aansluiten: voordat het einde over hem komt, zal hij nog één ding doen: hij zal zijn schuld belijden, en dan zal hij sterven. Zeven dagen geven zij hem de kans. Zoals in zeven dagen de muren van Jericho vielen, zo zou ook in zeven dagen de geest van Job ineen moeten storten. Een week van afbraak, totdat de laatste weerstand zou zijn bezweken.

Ze komen om hem te beklagen, eigenlijk staat er: om hun hoofd te schudden, om hem toe te knikken, en om hem te troosten. Maar dan moet hij wel meewerken. Dan moet hij wel in hun schema passen. Ook die uitdrukking: iemand toeknik­ken, wordt wel gebruikt in verband met de rouw over een dode, met name bij Jeremia.

Jay E. Adams behandelt in één van zijn boeken het rouw­proces, waarbij hij drie stadia onderscheidt: shock, des­organisatie en reorganisatie. Interessant is dat hij daar­bij opmerkt: het eerste stadium kan één tot twee uur duren, het tweede stadium zeven tot tien dagen. Dat zou dan heel goed samen kunnen vallen met de zeven dagen die de vrien­den zwijgend en rouwend doorbrengen bij Job. Het is de periode van ontreddering, de ware persoonlijkheid komt openbaar, oude velden worden omgeploegd, oude gebouwen komen naar beneden, het is een tijd van ontworteld worden, de eerste etappe van een overgangsfase. Opvallend is dat Adams benadrukt: een pastor kan geweldig helpen in dit proces. Hij voegt eraan toe: Ik zou willen oproepen tot veel meer pastorale gesprekken dan de meeste herders met hun mensen voeren tijdens de periode van verdriet.

Tegen de achtergrond van deze opmerkingen bezien, is het dan toch wel ontstellend dat de drie vrienden zeven dagen zwijgen. Ze laten dus de fase van de desintegratie vruchteloos voorbijgaan. Ze laten Job stuurloos rond­dobberen op de golven van zijn eigen gedachten. Of beter gezegd: van de gedachten die op hem af komen. Waarom bidden ze niet voor of met hem? Waarom roepen ze de Naam niet over hem uit?

Geen wonder dat Job, wanneer hij tenslotte zijn mond open­doet, zijn geboortedag gaat vervloeken. De verwachte schuldbelijdenis blijft uit. Doordat de vrienden hem be­schouwen als een dode, hem behandelen als een ten dode op geschrevene, is de lucht zo bezwangerd van doodsmachten, de geest van deze man is zo eenzaam en verlaten, dat hij niet anders meer kan wensen dan: “Diezelve dag zij duisternis; dat God naar hem niet vrage van boven, en dat geen glans over hem schijne; dat de duisternis en des doods schaduwe hem verontreinigen; dat wolken over hem wonen; dat hem ver­schrikken de zwarte dampen des dags” Job 3 vers 4 en 5 Statenvertaling (Job 03:04-05).

De geboortedag is het moment waaruit iemands hele leven tevoorschijn treedt, het is de oorsprongs-ader, het genesis-gebeuren. Job heeft nu echter nog maar één verlan­gen: die ader af te snijden, die wortel van zijn bestaan uit te rukken. De schaduwen des doods hebben zijn denken overweldigd.

Het verlangen van Job naar antwoord van God

Maar wie goed luistert, hoort dwars door rauwe, bittere geluid heen een vraag, een hunkering naar licht. In zijn klacht spreekt Job over de man wiens weg verborgen is, aan wie God elke uitweg heeft afgesneden Job 3 vers 23  (Job 03:23); de Statenver­taling noemt hem de man die God overdekt heeft. Daar horen we tussen de regels het verlangen dat die verborgenheid zal oplichten, dat die met wolken overdekte hemel zal opengaan, dat God zal antwoorden. Job gaat immers uit van de veron­derstelling dat God degene is die alle uitwegen heeft af­gekapt. Een andere vertaling zegt: God heeft zich tegen hem afgeschermd. Zo heeft deze knecht het ervaren: er staat een scherm tussen hem en de onzienlijke wereld.

Straks mag Job achter de schermen zien. Maar nu zijn er vooralsnog alleen de vrienden. Zij horen de vervloeking en verder niet; zij kunnen niet tussen de regels luisteren, niet vernemen zij de schreeuw van een verduisterd hart.

Elifaz gaat in de aanval

Dan kan Elifaz zich niet meer inhouden en als eerste van de vrienden opent hij het vuur op Job. Deze Elifaz wordt een Temaniet genoemd en Teman is een deel van Edom en staat soms als aanduiding van het gehele land Edom; Teman stond bekend om zijn wijsheid, zoals blijkt uit Jeremia 49 vers 7 (Jer. 49:07): “Is er geen wijsheid meer in Teman, is aan de verstandigen raad ontglipt, is hun wijsheid verdwenen?”

Elifaz valt meteen met de deur in huis en vlot en zakelijk werkt hij de punten van zijn betoog af. In de eerste plaats spreekt hij zijn verbazing uit, dat Job zo gauw uit het lood geslagen is: anderen heb je getroost, maar zodra jouzelf iets overkomt, schreeuw je moord en brand. Nu ben je direct moedeloos en verbijsterd. Job, jongen, hoe heb ik het toch met je?

Typisch de reactie van een man die zelf nooit iets mee­maakt; een man die de theorie (en dan nog de valse theorie) met verve uiteen kan zetten omdat hij niet gehinderd wordt door enige praktische ervaring.

Vervolgens gaat hij over tot de vraag: “Is dan niet uw gods­vrucht uw toevlucht, uw onberispelijke wandel uw hoop?” Job 4 vers 6 (Job 04:06). Daarmee geeft hij er blijk van dat hij er niet veel van begrepen heeft, van de principes die gelden in de geestelijke wereld niet, en ook van zijn vriend Job niet. Want deze vraag is immers geheel en al onrechtvaardig: natuurlijk heeft Job niet op zijn godsvrucht vertrouwd, doch op God. Hier haakt Elifaz trouwens letterlijk in op de woorden uit de proloog: godsvrucht is identiek met god­vrezend, onberispelijke wandel is gelijk aan de vroomheid uit hoofdstuk 1. Precies de punten die de satan bij Job in twijfel trok, vroomheid (eigenlijk eenvoud) en godvrezendheid, die gaat Elifaz nu ook nog eens vakkundig op losse schroeven zetten. We zien: deze Temaniet pakt gewoon de draad op waar de satan hem heeft laten liggen.

Als Job nog nauwelijks tijd gehad heeft om van deze vraag te bekomen, is Elifaz al bij zijn volgende voltreffer, en dit wordt de kern van zijn verhandeling; dit is ook niet meer een omzichtige benadering, dit kunnen we niet anders omschrijven dan als een frontale aanval.

“Bedenk toch: wie kwam ooit onschuldig om, en waar werden oprechten verdelgd?” Job 4 vers 7 (Job 04:07). Daar laat Elifaz het derde woord uit de proloog klinken, het woord ‘oprecht’: Job heette immers vroom en oprecht?

Elifaz vertelt wat hij gezien heeft: “Naar ik gezien heb, wie onrecht ploegen en moeite zaaien, die maaien het” Job 4 vers 8 (Job 04:08). Jammer genoeg heeft hij kennelijk nooit gezien wat de psalmisten maar al te vaak zagen: “hij (de goddeloze) ligt in hinderlaag bij de gehuchten, in het verborgene doodt hij de onschuldige” Psalm 10 vers 8 (Ps. 010:008). Daar treedt datzelfde woord ‘onschuldige’ weer naar voren, dat later in het proces tegen Jezus opnieuw zo’n belangrijke rol zal gaan spelen: onschuldig bloed wordt dan vergoten.

Voor Elifaz echter is de zaak zonneklaar: zoiets komt niet voor. Nooit. Zit iemand in de ellende, dan is er maar één verklaring mogelijk: de man moet het ernaar gemaakt hebben.

Nu is Elifaz niet zomaar iemand, die volstaat met wat algemene waarheden te berde te brengen; neen, hij heeft openbaring gehad. “Een woord drong heimelijk tot mij door en mijn oor ving het gefluister daarvan op” Job 4 vers 12 (Job 04:12). We bemerken: het gaat er zeer geheimzinnig aan toe.

De openbaring van Elifaz onder de loep

Een aantal punten vallen ons op wanneer we deze openbaring onder de loep nemen: er is sprake van diepe slaap, ook wel vertaald met verdoving; deze onheilspellende toestand loopt dan verder uit op schrik en beving. Het zal zonder meer duidelijk zijn dat we hier niet met het klimaat van het koninkrijk Gods te maken hebben. Ja, zelfs al zijn beenderen werden verschrikt, zijn haren rezen ten berge en wat was de oorzaak? Een voorbijglijdende geest. Kennelijk is het bezig zijn in de geestelijke wereld voor Elifaz een zenuwslopende aangelegenheid.

Maar het eindresultaat is helemaal niet om over naar huis te schrijven: de man weet tenslotte niet wat hij ziet. Hij bleef staan, maar ik kon zijn gestalte niet onderscheiden. Dat is typerend voor vrome geesten: alles is vaag, mistig, nevelig. Het blijft een onbekende; je hebt er later nooit verhaal op, want een naam weet je niet. Een geest, een gedaante. Elifaz leeft op anonieme openbaringen.

En ik vernam een fluisterende stem. Letterlijk staat het er nog iets vreemder: Wat ik hoorde, was zwijgen en stem. Je vraagt je af: hoorde de man nu wat of niet? Nu is het wel merkwaardig dat die beide woorden: stem en zwijgen, in nog een tekstverband tezamen voorkomen, namelijk als het gaat over Elia op de Horeb. Dan is daar het suizen van een zachte koelte; een andere vertaling zegt: stem van een ver­sluierd zwijgen. Vandaar uit bezien is wat deze geest hier bij Elifaz ten gehore brengt, een stuk imitatie, zoals zo vaak boze (en vrome) machten de uitingen van de Geest Gods trachten na te bootsen.

In elk geval is hiermee het nodige voorbereidende werk ge­daan om de emoties van Elifaz in de stemming te brengen, zodat hij nu rijp is om alles, wat voor gedachte dan ook, wat de anonieme geest hem wil toestoppen, te slikken. Het kippenvel en aanverwante rillingen blijken trouwens een pas­send aperitief te vormen voor datgene wat er nu verder ge­serveerd gaat worden. De geest heeft eerst gezorgd voor enige ingrediënten van ‘nacht en stormgebruis’, goed voor uw broodnodige onrust; vervolgens verhoogt hij de spanning door een goed getimed stilzwijgen, en dan…, ja dan is het moment van spreken daar, het ogenblik der onthulling is aangebroken…

Elifaz is een bevoorrecht man; hem is gegeven wat slechts weinigen vergund is. En wat zegt de stem? Wat fluistert de geest? Precies wat Elifaz altijd al gedacht had. “Zou een sterveling rechtvaardig zijn tegenover God, of een man rein tegenover zijn Maker?” Job 4 vers 17 (Job 04:17). Op dat licht zat hij nu al die tijd te wachten. En het is zo fijn dat hij dit nu ook weer mag doorgeven aan een ander, die helaas nog van dat licht verstoken is. Dit is het thema van de boodschap die hij mocht ontvangen: de mens is van nul en gener waarde.

En dat is niet de opvatting van een of andere pessimist; neen, zo denkt God erover. Deze geest geeft het standpunt van de Schepper weer. Waarom God de mens dan eigenlijk ge­schapen heeft, die vraag wordt niet beantwoord; je kunt tenslotte ook niet alles van zo’n geest verlangen. Wel weet hij nog te melden dat de mens een bewoner is van lemen hutten, die gegrond zijn op stof. Het is duidelijk: leem en stof, dat kan nooit veel wezen. Huizen van leem kan een beeld zijn van het menselijk lichaam. Job zelf zegt later: “Bedenk toch, dat Gij mij als leem hebt ge­vormd, en wilt Gij mij tot stof doen wederkeren?” Job 10 vers 9 (Job 10:09). Zo wordt de mens getypeerd, leem gefundeerd op stof, maar dat die mens ook nog een geest bezit, die bijna goddelijk is, dat laat deze anonieme geest maar achterwege. Je kunt immers beter niet alles vertellen. De mens mocht eens gaan denken dat hij meer is dan de geest die tot hem spreekt!

(wordt vervolgd).

 

Mededelingen

Volgend nummer

De volgende uitgave van “Levend Geloof” (december) is alweer het laatste nummer wat dit jaar verschijnt. Naast verschillende ge­loofsopbouwende artikelen wordt onder andere een kerstgedicht van Judith Jacobs gepubliceerd. Verder veel reacties uit de lezerskring en een getuigenis. Het decembernummer leent zich bij uitstek voor verspreiding. Wilt u verzekerd zijn van toezending van extra exemplaren bestel dan vooraf. Bij afname van 10 exemplaren en meer a 75 ct. per exemplaar + portokosten.

Brochures

Onze brochures voorzien in een grote behoefte. Ze belichten op duidelijke wijze ver­schillende aspecten van de eindtijdboodschap. Zorg dat u voldoende exemplaren in huis heeft, zodat u wanneer u met mensen over het geloof spreekt, hen eventueel een boekje kunt geven. Wanneer u minimaal 10 boekjes – ook verschillen­de titels – bestelt, geldt de kortingsprijs.

Jan Noë

Broeder Jan Noë is onlangs weer vier weken in Zwitserland en Oostenrijk geweest. Naast familiebezoek was broeder Noë weer in de gelegenheid in verschillende gemeenten en huis- samenkomsten te spreken of zijn getuigenis te geven. Volgende maand volgt weer een artikel van deze nestor onder onze medewerkers.