Selecteer een pagina

Levend Geloof – 34

Levend Geloof 1964.05.02 nr. 34

In het spoor door Gert Jan Doornink

“Indien wij door de Geest leven, laten vrij ook door de Geest het spoor houden”. (Gal. 05:25)

Als dit nummer verschijnt zijn in Utrecht duizenden kinderen Gods bijeen om op de derde volle evangelie vreugdedag gezamenlijk de Heer te loven en te prijzen, om te danken dat Hij de volkomen Verlosser is naar geest, ziel en lichaam, om te danken voor Gods wonderbare gave voor Zijn gemeente: de ‘Heilige Geest, en om ongebouwd te worden in het geloof.

De Heer is ‘bezig Zijn’ gemeente toe te’ bereiden voor wederkomst. Een gemeente die zal worden “stralend, zonder vlek en rimpel”. Geen wonder dat de duivel te keer gaat en al het mogelijke doet om verwarring te stichten en Gods werk op te ‘houden. Maar hij is een overwonnen vijand. Jezus kwam naar deze wereld om zijn macht te breken.

Toch is het opvallend hoeveel kinderen Gods zich nog door deze overwonnen vijand laten beïnvloeden. De grote oorzaak is, dat velen niet zien dat de Heilige Geest de volkomen heerschappij in hun leven moet hebben. Men spreekt dan over het ontbreken van heiligmaking bij vele gelovigen, maar hoe kan men deze bereiken zonder vervuld te zijn met de Heilige Geest? Hoe vaak hebben wij al meegemaakt dat gelovigen allerlei kritiek hadden op de uitingen van de Geest, maar zelf in het geestelijk slop raakten, omdat zij de tongentaal, het profeteren, enz. niet meer belangrijk achtten.

Paulus wist er van mee te praten, hoe verschillende gelovigen afbreuk trachtten te doen aan het werk van Gods Geest door weer allerlei wettische dingen in de gemeente in te voeren waarvan Christus hen bevrijd had’. Hij zei: Indien vrij door de Geest leven, laten wij ook door de Geest het spoor houden”(Gal. 05:25). Dit is het’ Het is niet voldoende eenmaal gedoopt te zijn met Gods Geest, wij moeten van dag tot dag ons laten leiden door Zijn Geest. Anders volgen wij de weg van ons eigen verstand, van de gedachten van onszelf of van andere men­sen, of van de duivel raken uit het spoor, wij worden onbruikbaar als instrument in Gods hand, zoals een trein of tram machteloos is, als hij buiten de rails staat.

Toen God ons doopte met Zijn Geest gaf Hij ons Zijn volheid. Niet meer, maar ook niet minder. Petrus sprak op de Pinksterdag niet : ”Bekeert u en gij zult een of andere geestesuiting ontvangen”, neen, hij zei: gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen ‘(Hand. 02:38). Paulus vraagt de gelovigen in Efeze niet of zij al iets van de Heilige Geest hebben ontvangen, neen, hij zegt: “Hebt gij de Heilige Geest ontvangen?” (Hand. 19:02).

De Heilige Geest is een Eenheid. De Heilige Geest is een Persoon. Als wij gedoopt worden met de Heilige Geest, ontvangen wij de volheid. De Heilige Geest heeft negen uitingen of gaven en een negenvoudige vrucht. Het een is ondenkbaar zonder het andere.

Veel misverstand en verwarring zou uit de weg ge­ruimd zijn, als men de dingen weer gaat zien en beleven zoals Gods Woord het ons duidelijk maakt. Velen halen 1 Korinthe 12-14 aan om trachten te bewijzen dat niet iedereen “alle gaven” heeft. Men heeft dan de Bijbel echter nog nooit goed gelezen. Het gaat hier over het samenkomen van de gemeente. In de samenkomst van de gemeente valt de individualiteit van de gelovige weg. Men is dan samen met andere gelovigen en vormt met hen een eenheid: het lichaam van Christus. In deze eenheid, deelt de Heilige Geest Zijn gaven uit “gelijkerwijs Hij wil”. Daarom zal daar waar een gehele gemeente gehoor­zaam is aan Gods Geest het niet voorkomen dat telkens dezelfde gelovigen profeteren, gezichten zien, enz, maar dit zal wisselen. Paulus zegt: “Telkens als gij samenkomt, heeft ieder iets: een psalm of een lering of een openbaring of een tong of een uitlegging; dat alles moet tot stichting geschieden”(1 Kor. 14:26).

Kind van God, hoe is het in uw leven? Bent u ge­doopt met Gods Geest? En hoe is het vandaag met uw vervulling? Als de benzinetank van een auto vol benzi­ne is, maar het contactsleuteltje wordt niet omgedraaid en het gaspedaal ingetrapt, gebeurt er niets. Zo is het ook met de vervulling. U moet de gave die in u is aanwakkeren en ook in de samenkomsten van de ge­meente gebruiken.

Het is opmerkelijk dat velen die de Geestesuitingen on­belangrijk achten of negeren ook weinig of niets van de vrucht (Gal. 05:22) van de Geest openbaren. Zij spreken over het afleggen van de oude mens, het doden van het ei­gen ik, enz. zonder dit ooit in hun eigen leven te reali­seren.

Paulus had het ervaren dat de Heilige Geest een kracht was, niet zo maar een kracht maar de Goddelijke kracht, en dat de werken van het vlees (Gal. 05:19-21) alleen overwon­nen kunnen worden door de volheid van de Heilige Geest.’

“Wie Christus Jezus toebehoren, hebben het vlees met zijn hartstochten en begeerten gekruisigd” (Gal. 05:24). Halleluja.’ De Geest van de levende God doet ons zegevieren over de werkingen van het vlees. .Alleen zo openbaren wij aan een verloren wereld dat Christus ons waarlijk vrij heeft gemaakt. Alleen zo blijven wij in het spoor, in de weg die God met elk kind van Hem persoonlijk gaat. Alleen door van dag tot dag vervuld te zijn met Zijn Geest, kan de Heer ons ten volle gebruiken voor onze grote taak: dezelfde dingen te doen die ook Jezus deed.’

De weg van de gelovige die de Heer ten volle wil die­nen voert steeds hoger op. Er is geen weg terug, en ook stilstand is achteruitgang. Daarom gaan wij voorwaarts, ziende op Jezus en op Hem alleen. Daarom gaan wij bij het brengen van de boodschap geen water bij de wijn doen, maar nemen de woorden van Paulus ter harte. “Het­geen wij bereikt hebben, in dat spoor dan ook verder’” (Filip. 03:16).

 

Opwekkingsnieuws L.G.

Wonderbare zegen op predikers dag in Utrecht.

Woensdag j.l. waren in het Jaarbeursrestaurant te Utrecht ongeveer 200 predikers, evangelisten, voor­gangers en dienende broeders van het volle evangelie bijeen. Deze dag was uitgeschreven door de broeders Van den Brink, Le Feu, Hoekendijk, Maasbach en Van der Woude als vertegenwoordigers van de bekendste stro­mingen van het volle evangelie in Nederland. De “Vereniging van Volle Evangelie Zakenlieden Neder­land ’(VEZA) bood tijdens de bijeenkomst een rijk voor­ziene koffiemaaltijd aan.

Deze dag was een nieuw bewijs dat Gods Geest mach­tig aan het werk is in Nederland.’ Nooit eerder waren zoveel predikers van de volle boodschap in één bij­eenkomst bij elkaar geweest en werd de Geest van lief­de en eenheid zo sterk ervaren als in deze samenkomst.

Na een kort welkomstwoord van de voorzitter van de VEZA, broeder Van de Dries, opende Broeder Van den Brink, hoofdredacteur van “Kracht van Omhoog” deze dag met een korte, door de Heilige Geest geleide bood­schap over (Openb. 02:01-05). Broeder Van den Brink wees er op dat de erfenis die Jezus Christus ons heeft nage­laten de doop met de Heilige Geest is om dezelfde dingen te doen die ook Hij deed. Wanneer de gelovigen vol vuur zijn, is er ook de liefde en de kracht. De twee pijlers waarop de boodschap van het volle evan­gelie rust zijn de waterloop en de geestesdoop. Sommi­gen zijn bezig deze pijlers te ondergraven, aldus broe­der Van den Brink. Evenals de gemeente van Efeze heb­ben zij hun eerste werken en hun eerste liefde verla­ten. Laat het feit dat van de gemeente van Efeze thans niets meer over is dan een paar puinhopen, voor ons een waarschuwend voorbeeld zijn. Wij moeten het essen­tiële van de volle boodschap blijven verkondigen. Als wij de waterloop en de geestesdoop verloochenen wordt de kandelaar weggenomen. Het volle evangelie is geen bood­schap voor een bepaalde elitegroep maar voor allen, zei broeder Van den Brink in zijn met grote aandacht gevolg­de toespraak.

Vervolgens sprak de 73 jarige Engelse Pinksterpionier, broeder Howard Carter. Al spoedig bleek dat wij hier te doen hadden met een man Gods met een boodschap van God. Hij werd op uitstekende wijze vertaald door br. Hans Koornstra. Broeder Carter sprak naar aanleiding van (1 Kor. 03:12-15), in het bijzonder vers 13: “Hoedanig ieders werk is, dat zal het vuur uitmaken”. Deze broe­der bracht de boodschap, in de kracht van de Heilige Geest, dat het op drie dingen aankomt in het leven van hen die arbeiden in de wijngaard des Heren: 1.Wij moe­ten een heilig leven hebben. 2. Wij moeten een leven van geloof hebben. 3. Wij moeten bereid zijn ons leven te of­feren.

Hoe ernstig waren de woorden van deze dienstknecht Gods, die ook een man vol echte humor bleek te zijn. Zoals destijds de priester op hun hoofddeksel hadden staan dat zij heilig waren, zo moet ook ons leven heilig zijn naar ziel, geest en lichaam. Spreker wees op het gevaar van bijgeloof in verschillende vormen, waardoor wij onheilig in de geest worden. Elke gedachte die ons van Christus probeert af te trokken moeten wij in gehoor­zaamheid als krijgsgevangene brengen aan Christus.

Wat het geloof betreft wees broeder Carter er op dat het zonder geloof onmogelijk is Gode te behagen. Laten de geloofshelden uit Hebreeën 11 ons grote voorbeeld zijn. Hij haalde George Muller aan als voorbeeld van werkelijk geloof, maar ook uit eigen leven vertelde hij een won­derbare ervaring, waaruit bleek dat het echte geloof pas blijkt als wij onze nood niet aan de mensen openbaar maken, maar aan God alleen. Wij mogen God beproeven en zullen ervaren, dat de beloften in Zijn Woord waar zijn!

Tenslotte vroeg broeder Carter wat wij werkelijk opge­offerd hadden voor de Heer? Onze prediking, ons zingen of wat ook is niet ons offer, maar een offer is iets doen wat wij niet willen, iets afstaan wat wij niet kwijt willen. Hij haalde (Joh. 03:16 en 1 Joh. 03:16) aan. Buiten onze gemeente moet (Joh. 03:16) openbaar worden en binnen de gemeente (1 Joh. 03:16).

Gods werk kan op een geweldige wijze voortgang vin­den als wij bereid zijn heilig te leven, de weg van ge­loof te gaan en ons leven werkelijk ten offer brengen aan de Heer, zo besloot broeder Carter, die Jezus als het grote voorbeeld stelde. Gods liefde zien wij op volmaakte wijze in het offer dat Hij bracht.

Tijdens de koffiemaaltijd werden nog twee korte ge­tuigenissen gehouden. Eerst sprak zuster Carter, de echtgenote van broeder Carter. Ook zij bleek een blij­moedig getuige van de Heer te zijn. Zuster Koornstra vertaalde haar op uitstekende wijze. Broeder Anne van der Bijl had de verheugende mededeling dat de eerste druk van dundruk-zakbijbels voor Rusland thans gereed is en dat ook het geld voor deze zeer kostbare, maar ook zo absoluut noodzakelijke uitgave, reeds aanwezig is.

De middagsamenkomst begon met een korte bidstond, waarna broeder Carter nog een korte boodschap door­gaf. Hij schetste de karakters van Judas, (door satan in de zonde getrokken), van Lazarus, (wij waren allen Lazarussen, maar Jezus maakte ons levend.’), van Martha ( zij had de liefde en bediende eerst Jezus) en van Maria, die het beste aan Jezus gaf. Als wij Jezus liefhebben zullen wij ook het beste aan Jezus geven en zullen wij de liefelijke geur van Jezus verspreiden.

Toen volgde het hoogtepunt van deze dag; de bedie­ning van het Heilig Avondmaal. Een tiental oudere broeders ging met brood en beker rond. Het was een machtig besluit van deze dag, waarbij ook vele loflie­deren werden opgezongen tot eer en glorie van Jezus.’

 

Gebedsgenezingsfilm toch op Nederlandse tv

“Het Vrije Volk” van 23 april schrijft: “Jan Vrijmans film over de gebedsgenezing komt misschien toch op de televisie. Het IKOR, Interkerkelijk Overleg Inzake Radiozaken, heeft Vrijman benaderd. Op het ogenblik zijn nog besprekingen tussen het IKOR en Vrijman gaande over een eventuele uitzending.

De VARA zou geen bezwaar hebben tegen de uitzending door het IKOR, die in dat geval op zondagmiddag tussen vijf en zeven uur zou plaatshebben. De VARA acht het IKOR meer geschikt voor een eventuele uitzending dan zich zelf.

Zoals bekend heeft de VARA kort geleden en na lang dralen besloten de film niet uit te zenden, omdat men niet de verantwoordelijkheid op zich durfde nemen. Men zei, bij de VARA dat als er ook maar één kijker beïnvloed zou worden door sommige manipulaties in de film, men dat niet op zijn gewéten wilde hebben.

Vrijmans film over de gebedsgenezing heeft ook in het buitenland belangstelling gewekt. In de afgelopen week is hij benaderd door de Bayerische Rundfunk (zie “Levend Geloof” van vorige week.-red.) en door de Britse commer­ciële televisie ITV.

Volgens Vrijman hebben vertegenwoordigers van deze televisiemaatschappijen gevraagd de film eens te mogen bekijken. ‘Ik ga binnenkort naar Engeland en Duitsland om de film te laten zien’.

Van de VARA heeft Vrijman bij de eventuele verkoop van zijn film volledige medewerking. Jan Vrijman speelt ook nog met de gedachte de film “Gebedsgenezing” te combi­neren met een tweetal andere films die hij gemaakt heeft en deze combinatie als een volledig bioscoopprogramma in de bioscoopzalen uit te brengen. ‘Er is echter op dit punt nog geen enkele beslissing gevallen’”.

 

Hemelvaartsdag

”Deze Jezus, die van u opgenomen is naar de hemel, zal op dezelfde wijze wederkomen, als gij Hem ten hemel hebt zien varen”. (Hand. 01:11)

‘Wanneer wij als gemeente van Jezus Christus a.s. donderdag Hemelvaartsdag vieren, denken wij ongetwij­feld aan deze woorden uitgesproken door twee engelen direct nadat Jezus was opgevaren naar de hemel.

De laatste woorden die Jezus gesproken had voordat Hij wegging van deze aarde waren geweldige woorden geweest. Hij had gesproken over het ontvangen van de Heilige Geest, die Zijn discipelen nodig hadden om­dat ze geroepen werden tot getuigen ’te Jeruzalem en in geheel Judéa en Samaria en tot. het uiterste der aarde”(Hand. 01:08).

Vaak had Jezus tijdens Zijn omwandeling op aarde er over gesproken dat Hij weg zou gaan, maar dat de ge­meente nog niet zou worden weggenomen, omdat de gro­te opdracht die Jezus was begonnen uit te voeren, nog niet ten einde was.

Wij leven als gelovigen in de verwachting van Je­zus’ wederkomst. Haar deze verwachting mag niet zo zijn, dat wij redeneren en discussiëren over hoe alles zal gaan bij Christus wederkomst, wanneer Hij zal ko­men, hoe de verschillende gebeurtenissen in deze eindtijd zich zullen voltrekken, enz.

De beste verwachting van Zijn komst is arbeiden in Zijn wijngaard, te doen wat Hij deed en een levend ge­tuige te zijn. Dit heiligt ons leven en doet ons gereed zijn als Hij komt.’

De discipelen op de Olijfberg bleven niet in de lucht staan kijken, toen de engelen gesproken hadden, neen, ze gingen naar Jeruzalem, zoals hun bevolen was en toen zij vervuld waren met de Heilige Geest gingen zij uit en brachten het volle evangelie. En de Heer voegde dagelijks toe aan de gemeente en bevestigde het woord door tekenen en wonderen. Hij zal het ook nu doen, als wij uitgaan in Zijn kracht en de blijde boodschap uitdragen!

 

De naam van Jezus Nr. 6

We gaan nu lezen (Kol. 03:01-17), waarin wij zien dat wij zullen zoeken de dingen die boven zijn en niet die van deze aarde zijn, want wij zijn gestorven en hebben onze ou­de mens begraven. Wij zijn gegaan met Jezus in de dood door de doop en dan is onze opdracht geworden (nu wij dus verlost en bevrijd zijn, niet alleen van onze zonden, door het bloed van Jezus, maar van de zondaar, van ons “ik”, doordat wij met Hem mede gekruisigd zijn), dat wij zullen doden de leden die op deze aarde zijn. Dat wil zeggen, dat wij zullen afleggen alle dingen die nog leven in ons vlees en dat wij de nieuwe mens aandoen. De nieuwe mens, die geschapen is naar het Beeld van de Schepper. O, won­derbaar is dat, dat in ons leeft Jezus zelf, een nieuwe schepping in een oud omhulsel (ons vlees). Ja, onze geest is wedergeboren en onze ziel gereinigd toen wij kwamen tot Jezus onze Heer.

Vers 12-17 is een machtig stuk, wat we zin voor zin kunnen nemen voor ons zelf. Wonderbaar dat wij dit zelf alles zullen aandoen. Later komen wij hier nog eens op terug, nu gaat het hoofdzakelijk om de laatste tekst waarin staat, dat wij in het vervolg alles zullen doen in de Naam van Jezus.

Als we hier even bij stil blijven staan, dan wil dit dus zeggen, dat u gaat wandelen in de Naam van Jezus, gaat fietsen in de Naam van Jezus, inkopen doen in de raam van Jezus, preken in de Naam van Jezus, maar ook roddelen, nagels bijten, enz. enz. in de Naam van Jezus. Probeert u maar eens of u dat kunt. Als u er werkelijk bij denkt om alles te doen in Jezus’ Naam, dan zult u ‘merken dat u ophoudt met nagels te bijten, uw verkeerde gewoonten verdwijnen, omdat alles in uw leven wordt ge­confronteerd met de Naam van Jezus, en die Naam reinigt ons geheel. Halleluja!

Vers 23 laat ons zien dat wij ook ons werk zullen doen alsof wij het voor de Heer deden. Het kan best zijn dat het werk wat u doet, u helemaal niet bevalt. Dat heb ik zelf ook-wel eens gehad, maar als u zich dan afvraagt: “doe ik dit als voor de Heer? “dan zult u merken dat u alles kunt doen, zelfs de naarste baantjes gaan dan prima, omdat u het doet als voor de Heer.’

Ik wil hier een klein voorbeeld van geven. Eens op kantoor vroeg mijn chef aan mij een boodschap voor hem te doen. Het was reeds na kantoortijd en het stuk dat weggebracht moest worden, had best per post verzonden kunnen worden. Ik zag er dan ook het nut niet van in om dit nog te brengen. Bij mezelf, en ook tegen ande­ren op kantoor zei ik, dat ik het in de bus zou doen van het huis waar het naar toe moest, maar dat ik het in geen geval naar’ boven zou brengen om het af te ge­ven, dat kostte me alleen maar extra tijd en ik had haast. Er was .mij namelijk gevraagd het persoonlijk af te geven. Toen ik eenmaal op de fiets zat met het be­wuste stuk, sprak de Heer tot mij: “Als Ik je nu eens gevraagd had om het stuk boven te brengen, had je het dan gedaan?” Ik schrok van deze vraag en zei: “Ja Heer, ik zal het boven brengen en persoonlijk af geven”. Ziet u, wij zullen ons werk doen als voor de Heer. Als wij ons leven aan Hem hebben gegeven, dan wil Hij zich ook bemoeien met alles wat vrij doen. Prijst de Heer.’

 

Levend Geloof – 436

2005.05-06 Levend Geloof nr. 436

Persoonlijk

Levend Geloof is een blad waarin het oorspronkelijke evangelie van Jezus Christus een centrale plaats inneemt. Nu komen bij de uitleg in de verschillen­de artikelen nog al eens de woorden duivel, satan, boze, vorst der duisternis’ etc. voor. Sommigen zijn van mening dat we deze door Jezus overwonnen vij­and zo min mogelijk moeten noemen. We moeten hem negeren, is hun mening, want dan geven we hem teveel eer. Daar zijn we het niet mee eens, integendeel, we zijn juist geroepen hem ook te ontmaskeren, te weerstaan en te overwinnen. Dat hoort eenvoudigweg bij ons christen-zijn. Jezus en de eerste christenen zijn daarbij onze grote voorbeelden. Ook zij lieten zich niet intimide­ren door de ‘leugenaar vanaf het begin’, zoals hij ook wel wordt genoemd. Zeer terecht, want hij hoort nu eenmaal niet thuis in het koninkrijk van licht en vrede, wat het Koninkrijk Gods is.

Natuurlijk gebruiken wij bij de verschillende artikelen niet de maatstaf of de naam van de vijand wel op een of andere wijze ter sprake komt. En het is ons ook bekend dat sommigen in het verleden wel eens ‘doorsloegen’ door overal de duivel in te zien. Maar anderzijds gaan we hem niet uit de weg door hem net als Jezus- ‘openlijk tentoon te stellen om zo over hem te kunnen zegevie­ren’. Het zou van kortzichtigheid getuigen als we dat niet deden. Ook in het gewone leven worden wij gewaarschuwd als er gevaar dreigt. Denk alleen maar aan de vele waarschuwingsborden waar we in het verkeer mee te maken heb­ben.

Zo willen wij bij de uitleg van het volledige evangelie ook dit onderdeel niet over het hoofd zien, opdat de volle beleving van het evangelie er helemaal uit gaat komen. Daarbij houden we de woorden van Jezus voor ogen als Hij in Joh. 10:10 zegt dat een dief alleen komt om te roven, te slachten en te vernietigen, maar dat hij gekomen is om het leven te geven in al zijn volheid!

Gert-Jan Doornink

 

Bij de voorplaat door redactie

Ook deze keer treft u op de voorpa­gina en hiernaast weer een afbeel­ding van een vrouw aan naar aanlei­ding van een verhaal uit het Oude Testament.

Na Mirjam (nr. 434) en Ester (nr. 435) gaat het nu om Hanna, de moe­der van Samuël.

We zien hier Hanna terwijl ze bidt in de tempel.

 

Zomeraktie weer van start

Zoals ieder jaar kondigen wij bij het begin van de zomer weer onze zomeraktie aan. Het lijkt wel een soort traditie te worden, maar dat is natuurlijk niet de opzet. Het is noodzakelijk om de financiën van Levend Geloof gezond te houden dat we eenmaal pert jaar deze oproep plaatsen. Het gaat daarbij om een verzoek een extra bijdrage over te maken voor ons werk. Natuurlijk is niemand daartoe ver­plicht. Ook sturen wij geen accept­giro’s, maar rekenen op eigen ini­tiatief van hen die ons werk een warm hart toedragen. Het is heer­lijk te bemerken dat dit bij velen het geval is.

Daaruit spreekt de waardering dat wij het evangelie zo duidelijk en volledig mogelijk proberen uit te leggen, zonder water in de wijn te doen, maar ook zonder extreem of fanatiek te worden. Door uw extra bijdrage draagt u daartoe een steentje bij en bemoe­digt en stimuleert ons vol goede moed op deze weg verder te gaan. Voor overmaking van uw extra bij­drage kunt u gebruik maken van de volgende rekeningnummers:

Gert-Jan Doornink

 

De god van deze eeuw door Peter Annotee

“Indien dan nog ons evangelie bedekt is, is het bedekt bij hen, die verloren gaan, ongelovigen, wier overleggingen de god dezer eeuw met blindheid heeft geslagen, zodat zij het schijnsel niet ontwaren van het evangelie der heerlijkheid van Christus, die het beeld Gods is” 2 Korinthe 4 vers 3 en 4 (2 Kor. 04:03-04).

De god van de eeuw van Paulus

Paulus is geen opvallende verschij­ning. Uiterlijk is hij een kleine man zonder enig fysiek teken van groots­heid. Menigten zien hem over het hoofd. Velen, die wel naar hem lui­steren, zien het toch niet in hem zit­ten. Slechts handjesvol mensen lui­steren lang genoeg om het licht in de woorden van Paulus waar te nemen.

De rest van de mensheid is blind voor de boodschap van Paulus. Hun denken is vervuld met andere din­gen en ideeën. Ze hebben het te druk met hun dagelijkse zorgen. Ze zijn te vol van de waarheden van hun tijd. Ze zien hun leven als beheerst door de krachten van de natuur en de macht van Rome. Ze hebben geluisterd naar de kenners van de Griekse filosofie en de mees­ters van de welsprekendheid. In dat licht schijnt de boodschap van Paulus dwaas en lijken zijn woorden onbeholpen.

De mensen die wél inzien hoe belangrijk de boodschap van Paulus is, gaan ermee aan de slag en zien hun leven erdoor veranderen. Langzaam maar zeker begint ook de rest van de wereld te zien dat er met hen iets aan de hand is… Hun gedrag begint merkbaar af te wijken van wat in de wereld van die tijd gebruikelijk is.

Naarmate zij anders gaan leven dan de mensen om hen heen komen ze ook steeds meer in conflict met de god van hun eeuw. Na een strijd van

drie eeuwen, en ten koste van grote offers, weten ze hem te verslaan. Als overwinnaars nemen ze hun wereld in bezit en maken van hun geloof de godsdienst van eeuwen. Vele eeuwen lijken er geen goden. van de eeuw meer te zijn. Maar als christenen de gevestigde orde gewor­den zijn gaan ook zij, net als voor hen de Israëlieten, vreemde goden aanbidden. En zo komen er nieuwe goden van de eeuw aan de macht. Over één van die goden wil ik het met u hebben.

Een god van onze eeuw

Hij is geen zichtbare god. Hij dwingt mensen niet tot verplichte rituelen. Hij belooft ons wat wij heb­ben willen en hij geeft ons er, gene­ratie na generatie, steeds meer van. Hoe wij hem dienen laat hij ons zelf kiezen. Hij gunt de kruimels van ons leven graag aan andere goden. Juist omdat hij weet dat wij dan niet te zeer zullen gaan missen wat hij ons niet te bieden heeft. Want zolang wij niet heftig gaan verlangen naar wat we nodig hebben, is het leeuwendeel van ons leven voor hem.

Zijn namen zijn welvaart en vrij­heid. Wat abstracter zouden we hem de god van het individualistisch materialisme kunnen noemen. Hij heeft ons verlost van armoede en ons een zeer rijk palet aan bezittin­gen en keuzemogelijkheden bezorgd. Wij zijn, mede dankzij hem, steeds minder gebonden aan

een beperkt inkomen, aan één stad aan één streek, en aan een kleine Kring van buren en familieleden. Wij zij vrij geworden om te gaan en te staan waar wij willen. Wij kunnen ook, meer en meer, doen wat we wil­len. Minstens zo belangrijk is dat we kunnen mijden wat, of wie, ons tegen staat.

In de relatiesfeer heeft deze god van onze eeuw ons geleerd om mensen te behandelen als belangrijke con­sumptiegoederen. Dat betekent dat een verstandig mens natuurlijk zal investeren in relaties maar zich door die relaties zo min mogelijk zal wil­len laten beperken. Het gevolg is dat we dwingende en intensieve relaties die ons weinig speelruimte laten zullen ontwijken en, als ze niet te vermijden zijn, zo laat mogelijk zul­len aangaan. Tot slot zullen we, ten einde ons zo volledig mogelijk te kunnen wijden aan onze zelfverwer­kelijking, geen of weinig kinderen krijgen.

Hoe machtig en geliefd de god van onze eeuw geworden is mag blijken uit het feit dat de mensheid, althans dat deel dat zich tot de westerse cul­tuur rekent, begonnen is met lang­zaam en geheel vrijwillig uit te ster­ven. In onze blindheid zien we het zonder dat het ons deert. Onze god deert het evenmin. Hij wil de wereld best voor hemzelf alleen.

Welvaart in de gemeente

De god van welvaart is niet aan de christelijke gemeente voorbij gegaan. En christenen van alle deno­minaties hebben de welvaart in dankbaarheid aanvaard. Ze verdie­nen ongeveer even veel en consume­ren nauwelijks minder dan zij die buiten de gemeente leven. Natuurlijk consumeren ze bepaalde zaken niet omdat die strijdig zijn met hun overtuiging. Ook kopen ze andere dingen minder dan hun medeburgers. Maar het verschil is meestal klein en de geestelijke gevol­gen dringen door in het hart van de gemeente.

Dat hart van de gemeente is dat Jezus ons tot een familie gemaakt heeft waar Hij het hoofd van is. En wij worden geacht, als broers en zussen, in volkomen afhankelijkheid van Hem te leven. Maar waar heb­ben we Hem nog voor nodig als de dingen van het leven door de god van de welvaart voor ons geregeld zijn? Om onze eerste levensbehoef­ten horen we onszelf niet meer bid­den. “Geef ons heden ons dagelijks brood” is voor ons een betekenisloos gebed geworden. Zelfs van het feit dat Jezus dit heel natuurlijk bedoelt kunnen we ons heden ten dage geen voorstelling meer maken. Een wereld waarin wij zelf, in alle ernst, God iedere dag zouden moeten vra­gen om het eten dat wij nodig heb­ben, is duister voor ons. Al denken we nog dat we leven in afhankelijkheid van onze Heer, feite­lijk vertrouwen we al lang op onze welvaart. Zo zeer zelfs dat het onze visie op God daar sterk door beïn­vloed is. Langzamerhand gaan chris­tenen God als de leverancier van een geloofsproduct zien en Zijn gemeen­te als een religieus dienstencentrum. God is daarmee niet meer belangrijk om wie Hij is maar om wat Hij ons te bieden heeft. Om dat laatste in ontvangst te nemen krijgt Hij een plaats in onze agenda. Ook hoe we vanuit ons geloof over onszelf denken is veranderd onder invloed van onze toegenomen wel­vaart. Waar onze voorvaderen zich­zelf typeren als arme zondaars zijn wij vandaag overtuigd van onze geestelijke rijkdom. De gedachte dat ons zelfvertrouwen misschien eer­der een materiële dan een geestelij­ke oorsprong heeft zien wij als een beschuldiging van de duivel.

Individueel christendom

Welvaart biedt mogelijkheden om uit te kiezen. Gewend als we zijn aan vele opties zijn we ons geloof gaan zien als een zelf gekozen optie. Het idee dat geloven een onont­koombare noodzaak is, ja, een kwes­tie van leven of dood is vervaagt. Ook zonder geloof kan ons natuur­lijke leven lang duren. Geloof voeg je er aan toe om de kwaliteit ervan te verbeteren. Je kiest ook zelf hoeveel tijd en aandacht je daar aan schenkt. En vervolgens kies je een gemeente. Binnen die gemeente zoek je de meest aantrekkelijke broeders en zusters uit om mee om te gaan. Je weegt zelf af of de tijd en het geld dat je in de gemeente en haar leden steekt voldoende oplevert. In het spel van geven en nemen stel je jezelf voortdurend de vraag wat je zelf wilt. In een gemeente die met zijn tijd is meegegaan wordt die vraag ook door de leiding aan jou gesteld; Past wat jij wilt en wat wij willen nog wel bij elkaar? Tenslotte werpt dit individuele chris­tendom iedereen terug op zichzelf. Voorlopige relaties overwoekeren vaste. Gemeenschap vermindert en leden komen los van elkaar te staan. Met het verdwijnen van hechte gees­telijke banden stopt ook de geestelij­ke voortplanting en de gemeente sterft geestelijk af en, daarna, natuurlijk uit.

Zien op Jezus

Als wij deze god van onze eeuw wil­len overwinnen halen we de bedek­king van de heerlijkheid van Christus af. We zien op Jezus. We sluiten onze ogen voor alles wat wij hebben en wat wij willen. We rich­ten ons op Hem alleen. Als onze ogen dan gewend zijn aan het licht wordt Zijn heerlijkheid zichtbaar. Als we lang naar Hem kijken komt Zijn heerlijkheid; Zijn Vader, in Hem tevoorschijn. We horen Jezus vertellen aan zijn discipelen hoe ze moeten bidden: “Onze Vader, die in de hemelen zijt. U wil geschiedde…”. Jezus heeft geen keuze. Hij is er voor één doel. Hij zal doen wat Zijn Vader wil. Hij geeft zich helemaal De enige mate­riële garantie die Hij daarvoor krijgt is dat Hij naakt aan het hout zal hangen. We zien Jezus door het land trekken. Te voet, zonder te weten of er in de volgende plaats weer iemand zijn zal om Hem, en zijn volgelingen, voed­sel en onderdak aan te bieden. Vandaar dat ze bidden: “…Geef ons heden ons dagelijks brood…”. Nergens lezen we dat het Jezus en de discipelen ooit ontbreekt aan dat­gene wat ze echt nodig hebben. Al halen ze soms gewoon eten uit een boom en slapen ze soms buiten, ze komen nooit iets tekort. Als Jezus het brood breekt en de dankzegging uitspreekt geeft hij zelfs duizenden te eten.

Jezus, die zich volledig en voor eeu­wig overgeeft aan het plan van Zijn Vader is opgestaan uit de dood. Hij kan, ook vandaag nog, zo maar men­sen met zich mee trekken: “Volg mij, en ik zal je verdieners van men­sen maken.”. En, voorwaar, ze laten banen en bezittingen achter en gaan Jezus achterna. Ze kunnen er niets voor geven maar mogen er alles voor zijn. Ze willen hun leven verliezen om het te behouden. Soms hoor ik ze bidden. Dan bidden ze zoals Jezus het hun voorgebeden heeft. Met regelmaat zie ik ze naar mij toekomen. Dan geven ze mij wat Jezus hen gegeven heeft. Dagelijks hoor ik ze lopen als ze met Jezus door mijn leven gaan.

 

Saulus veranderd in Paulus door Herman Robbertz

Uit werken der wet

zal geen mens gerechtvaardigd worden.

Alllen die het van werken der wet verwachten, liggen onder de vloek!

Want er staat geschreven:

Vervloekt is een ieder die zich niet houdt aan alles

wat geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.

“Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen?”

God zij dank:

Hij heeft ons gered

niet omwille van onze werken

maar door zijn ontferming,

door het bad der wedergeboorte:

Hij geneest ons door zijn Woord en vernieuwt ons door zijn Heilige Geest.

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Over de doop in de heilige Geest is al veel gesproken en geschreven. In het Oude Testament wordt het woord ‘ruach’ gebruikt, in het Nieuwe Testament ‘pneuma’. Beide woorden betekenen ‘levendmakende adem, levensadem, wind’. De eerste die blij­vend met deze Geest werd gedoopt (ondergedompeld in) was Jezus, die daardoor de eerste Christus werd. Deze Geest werd uigebeeld als een zachtaar­dige duif. Na de opstanding is het mogelijk geworden deel te krijgen aan diezelfde Geest, de geest van God. Een mens die de Zoon heeft aangenomen mag deze Geest ontvangen, niet de wereld.

Je ontvangt deze Geest als het eeuwig levensbeginsel in je geest, zeer bewust, Het is het beginsel van de Christus in je, zodat je gaandeweg, ontwikkelen kunt tot een mens die op z’n Vader gaat lijken. In overeenstemming met de gedachtewereld van Hem. Prachtige eigenschappen worden dan ontvouwen en de mooiste, waaruit alle andere tevoorschijn komen, is de liefde van Hem. Deze ‘agapè’ is mét de Geest in ons geplant. Je bent uit liefde gebo­ren en in liefde getogen, zodat Gods gezicht zichtbaar wordt in Zijn kinde­ren en zó is Hij dan aanwezig onder de mensen in de wereld. Het gaat me nu om dat allereerste, pril­le begin van de vernieuwde mens, welk proces in Psalm 139 vers 13 tot en met 18 (Ps. 139:013-018) zo ontroerend en teer wordt beschreven van (voor het) begin tot (na het) eind. Voor dag en dauw heeft Hij aan de mens, aan jou, gedacht. En dit begin, deze conceptie, is zo lieflijk en vindt in alle verborgenheid plaats. Met dat laatste wil ik eigenlijk zeggen dat de Geestesdoop niet een wereldwijde lawaaibeweging is, maar een intiem gebeuren, zonder enige vorm van uiter­lijk vertoon. Immers, bevruchting heeft te maken met wederzijdse zachtmoe­digheid in stilheid en vertrouwen. En deze ‘wording’, van binnen uit en o zo klein beginnend, heeft alles te maken met het koninkrijk van Vader. Dat is niet ‘daar en ginder’ maar binnen in degenen waarin God Zijn welbehagen heeft. Daarbij komen ook de eerste woordjes zoals ‘Abba’ dat Hem als muziek in de oren klinkt. Er ontwikkelt zich een taal des geestes die alleen verstaan wordt in een vertrouwelijk klimaat, in een sfeer van geborgenheid, waarin geheimen tussen geliefden worden uitgesproken. God wil graag zijn diepste gedachten met je delen en tegelijkertijd luistert Hij naar de jouwe. Vooral de dingen die je verborgen hebt moeten of willen houden èn de dingen die jou verborgen hebben gehouden. Er kan zoveel in je ziel gebeurd zijn. Er kan, door onoordeel­kundig handelen zoveel kapot gegaan zijn in je leven of er kan, door het moe­ten voldoen aan een religieuze gedrags­code, zoveel op maat gezaagd zijn, dat je oorspronkeijke leven er bijna bij ingeschoten is. Die ‘schade aan jouw ziel’ heb je zelfs na je bekering opgelopen… Het kan allemaal bedekt zijn door schaamte, schuldgevoelens en zelfs door een vrome sluier, want ‘je mag niet omkijken’ en ‘alles is nieuw’. Dat laatste vinden maar is een onrealistische schijnoplossing. Het gaat erom datje al jouw eigen, kapotte dingen in goede handen durft te geven zodat jouw eigenschappen weer de jouwe zijn, dat jouw ziel gaat genezen. Je noemt de dingen bij hun naam en daar kun je ook deze taal voor gebruiken bij de goede Verstaander. En met oneindige teder­heid zal Hij je uitje gebroken bestaan halen en je overwoekerde wezen tevoor­schijn beminnen. Zijn liefde maakt je weer heel, weer helemaal jou. Deze ‘dingen’ gebeuren is stilheid en vertrouwen.

En dan… Ik zou haast willen zeggen: “In den beginne was er de verwonde­ring”. Wantje teleurstellingen zullen tóch veranderen in geluk binnen de omheining van Gods geborgenheid, ondergedompeld in Zijn liefdevolle Geest die jou omhult in degenen die daaruit ook zijn geboren. Je wordt gelukkig, want Hij is zo geluk­kig met je, omdat je Hem vertrouwt.

 

Aan niets gebrek hebben door Cees Maliepaard

Wie heeft er nog wel eens aan iets gebrek, wie komt er nog wel eens iets tekort? Het idee dat dit zo is, hebben we allemaal wel eens denk ik. Maar bij sommigen is dat ook zo. Zij die al een aantal jaren beneden het bestaansminimum leven, kun­nen van alles tekort komen. Niet iedereen krijgt het minimum loon. Ook mensen die buiten hun schuld van een uitkering afhankelijk zijn, kunnen vrij gemakkelijk al geduren­de langere tijd behoorlijk ver bene­den het laagste loonpeil zitten.

Niets meer over?

Maar het is ook goed mogelijk letter­lijk alles kwijt zijn. Dat trof bijvoor­beeld de bewoners van bepaalde kustgebieden in Azië, na de vloed­golf van december 2004. Denk dat je maar eens in. Alle bezittingen zijn weggespoeld, van de werkplaats is niets meer over, de familie is ver­dronken, de huisdieren zijn dat al evenzeer en wat nog veel erger is: het eigen gezin is vaak voor de ogen van de enig overgeblevene door de woeste vloedgolf meedogenloos meegesleurd. Met daarna in eerste instantie gebrek aan voedsel, kleding en schoon drinkwater. Bovendien dakloos geworden. Wat heb je dan nog over om voor te leven? Niets toch; écht niets!

Of zou er toch iets zijn dat blijvend is onder alle omstandigheden? Ik zou het op eigen gezag niet durven stellen. Maar het staat in het Woord. En daarom durf ik het, zij het ook dan nog met de nodige aarzelingen. Lees het maar eens in een overbe­kend schriftgedeelte: Psalm 23. ‘De Heer is mijn herder’, staat daar, ‘mij ontbreekt niets.’ Dat klinkt goed. Maar de dichter van deze psalm had het ook niet altijd even gemakkelijk Hij werd meer dan eens achtervolgd door het leger van Israël onder aan­voering van Koning Saul. Hij ver­keerde daarbij meermalen in acuut doodsgevaar.

Hij verloor een kind, de liefdesbaby bij Batseba. Zijn dochter Tamar werd verkracht door zijn zoon Amnon, door haar broer dus. Om die reden werd Amnon later op bevel van een andere zoon van David uitgeschakeld, door Absalom. Die gaf zijn legeraanvoerder Abner daar opdracht toe. Al met al nogal wat kommer en kwel voor David, veel narigheid en rouwverwerking. Sowieso al de rouwprocessen bij het overlijden van drie van zijn kinde­ren. Ook David zal dit wel verwerkt, maar nooit vergeten hebben.

De Heer is bij mij

Psalm 23 is dus niet opgebouwd uit ondoordachte of vrome kreten. Het is geloofstaal: ‘De Heer is mijn her­der, het ontbreekt mij aan niets.’ Je zou zeggen dat dit niet beter kan. Wie vindt dat het hem aan niets ont­breekt, geeft daarmee dus eigenlijk te kennen dat hij alles heeft wat zijn hart begeert. Dat is even een gewel­dig item voor evangelisatie! Mensen, de Heer is je herder en Hij vervult al je wensen. Is dat werkelijk zo, hoef je maar te kikken en word ik dan op mijn wenken bediend? Misschien niet als ik de straatprijs van de Postcodeloterij zou willen winnen, want dat vragen waarschijnlijk meer mensen bij dezelfde trekking in allerlei straten. Wanneer de Here God dat allemaal zou willen verho­ren, heeft Hij een probleem. Maar nu wie met serieuze zaken kampt. Wie in de ellende zit, daar al of niet zelf schuld aan hebbend, belijdend dat de Heer onze herder is, zal het gelovige gebed van zo iemand wer­kelijk helpen?

Kun je zeggen: Al gaat mijn weg door een duister dal, het maakt niets uit

voor mij is het altijd licht! Hebben we de beschikking over geestelijk infrarood licht soms? Dat lijkt me niet zo logisch. De duister­nis lost niet op doordat we weten dat Gód enkel licht is. En gevaren ver­dwijnen niet reeds op voorhand voor wie gelooft Jezus als redder te heb­ben. Het is soms al moeilijk genoeg, en ook onverklaarbaar trouwens. Ik denk niet dat er iemand is die op alle ellende een pasklaar antwoord heeft. Maar het is wél waar dat als ik door een duister dal ga, ik me niet hoef te laten beangstigen. Want ik ben niet alleen, de Heer is bij mij. Hij is de goede herder, die me nooit aan mijn lot overlaat. De Heer is als wjn herder aan mijn zijde aanwe­zig; er is geen situatie denkbaar dat ik echt alleen zou zijn. Zijn stok en zijn staf geven mij moed. Maar wat moet ik mij voor­stellen bij de stok en de staf van een herder? Geven die mij troost of moed? De Statenvertaling en de NBG-vertaling hebben ’troost’, in de NBV wordt het weergegeven als ‘moed’. Wel, de kromme stok gebruikte de herder om wilde dieren op een afstand te houden en de lange staf had hij om op te leunen. Wanneer hij dus op z’n gemak op de staf leunde, ging er rust van hem uit en ervoeren de schapen dat als een teken van veiligheid. De herder waakte over hen. En als er verscheu­rende dieren in de buurt waren, en de herder zwaaide beheerst met z’n knotsachtige stok, dan wisten ze dat hij attent op de gevaren was. Hij zou hen wel beschermen, eventueel samen met z’n honden, tegen hun natuurlijke vijanden.

Al ga ik door een duister dal

De schapen stellen de mensen voor die Jezus volgen, in welke denomi­natie en waar ter wereld ook. De Here God is de herder. En Jezus, het beeld van de onzichtbare God, fun­geert natuurlijk ook als onze herder. Maar waar in het Oude Testament de letters van het woord Heer met hoofdletters geschreven zijn, kun je daaruit afleiden dat er in de bron­tekst Jahweh staat, de naam voor God zelf. Waar in de vertaling van diezelfde boeken Heer slechts met één hoofdletter wordt weergegeven, staat er in de grondtekst Adonai, het eigenlijke Hebreeuwse woord voor Heer. En die benaming kan zowel op God als op de Messias slaan. God zorgt voor ons, en hoe! Als het veilig is, laat Hij ons rustig onze gang gaan. Is het dan een en al har­monie in ons leven, een soort per­manente paradijsachtige toestand? Dat moet iedereen maar zo gauw mogelijk vergeten! Maar als er gevaar dreigt is het wél zo dat Hij ons kracht en wijsheid geeft en ons verder leidt langs veilige paden. Betekent dit dat Jezus ons om de vij­and heenleidt en dat de duivel ons dus niet meer benaderen kan? Hebben we nooit meer last van wat voor verleiding door Satan dan ook? En kunnen we in geen enkel geval meer het slachtoffer worden van door de boze geïnspireerde mensen of machten? Nou, onze weg kan écht door een donker dal gaan! Het is dan niet slechts wat schemerig, maar af en toe zelfs pikkedonker. Dan kun je wel eens tegen de Heer zeggen: waar is uw licht nu? Ik zie het eigenlijk niet meer zitten. Maar geloof je dan niet meer dat God en de Here Jezus voor ons in elke situatie heel goede herders zijn? Natuurlijk wel, maar ieder zal daar in de praktijk van het leven mee mogen leren omgaan. Het heeft geen enkele zin te ontkennen dat het dal waar je soms doorheen gaat, aardedonker kan wezen. Het haalt ook niets uit, net te doen alsof er op onze levensweg geen enkel gevaar meer dreigt. Alsof we nu altijd zui­vere berglucht inademen en er nooit meer een vuiltje aan de lucht zit, vanwege een constant wolkloze hemel onder puur volle-evangelie- blauw.

In de rust van de Meester

We mogen onze eventuele angsten te boven komen in de wetenschap dat de hemelse herder altijd bij ons is. Hij wijkt niet van onze zijde, nooit een keer! En doordat Hij via zijn Zoon ons van zijn Geest gege­ven heeft, woont Hij in onze harten. Hij heeft (evenals Jezus) intrek bij ons genomen door zijn Geest met die van ons te verbinden. Dat is onze garantie als we in een duister dal verkeren: we hebben ook daar de beschikking over het licht van God. En we hoeven voor de ons omringende gevaren niet echt bang te wezen, want de Heer zal ons nooit in de steek laten – niemand van wie Hem toebehoort. Het levenspad kan voor een mens soms duister wezen. En de omstan­digheden veranderen lang niet altijd in gunstige zin voor ons. Maar van binnen is het licht, stralend licht. Want al is de wereld nog zo van slag, het zacht koesterende licht van een liefhebbend Vader verlicht ons levenspad voldoende voor de volgen­de stap. En het verwarmd ons inner­lijk. Dat kan een mens enorm goed doen. Dit betekent niet dat we naar de maatstaven van de wereld een bruin leven kunnen gaan leiden… die garantie hebben we niet. Het wil wel zeggen dat we het naar Góds principes goed zullen hebben. De Here God nodigt ons als het ware aan zijn gedekte tafel. En zijn dis is prima in orde. We mogen thuis zijn in het huis van God. Logisch eigenlijk, want we zijn z’n kinderen… en kinderen horen nu eenmaal bij het huisgezin. Dat we bij Hem aan tafel zitten, wil zeggen dat we ten volle delen mogen in Gods gedachten over ons. We weten uit zijn woord dat Hij gedachten van heil over ons heeft. Daarom zal nie­mand een mens afkraken of veroor­delen. Je zult anderen, maar ook jezelf binnen Gods herstellingsplan een plaats mogen geven. Want dan zit je op Gods lijn, in de rust van de Meester. Ons voedsel is het levende brood en onze drank is het levende water. Het mag bekend zijn dat het levende brood ons in de Christus wordt gegeven, en dat het levende water wordt gevonden in de Geestesdoop en in het blijvend vervuld zijn met de Geest van boven. We mogen net als Jezus ten volle delen in het leven binnen het lichaam van Christus. Onze beker met levend water vloeit over… er is ruimschoots genoeg! Het Hebreeuws heeft hier, letterlijk ver­taald: ‘mijn beker is overvloed’. God geeft dus meer dan we op kunnen.

Goddelijk respect

Wat bedoelt David met de uitdruk­king: ‘Hij zalft mijn hoofd met olie’? Slaat dat op de vervulling met Gods Geest? David dacht daar in elk geval niet aan. Er speelde in die dagen iets heel anders. Het behoorde tot de goede omgangsvormen dat de gast­heer zijn gast wat olie over het hoofd goot. Dat was dan gelijk het betonen van respect voor de bezoeker. De Here God respecteerde David dus klaarblijkelijk. Geen wonder trou­wens, want hij was immers de man naar Gods hart!

In de loop van de geschiedenis zijn er ongetwijfeld veel mannen en

vrouwen naar Gods hart geweest, en ook vandaag de dag zijn er nog wel de nodige te vinden. Maar David was dé man naar Gods hart, omdat hij hierin een type van de beloofde Messias was. En later zou Jezus echt dé man naar Gods hart worden. Maar als God aan David respect betoonde, zou Hij dit dan niet doen aan wie Hij van zijn Geest gegeven heeft? Ik denk nog wel eerder. En ook bij ons heeft de vijand in de hemelsferen het nakijken. Satan ziet het, maar hij kan er niet tussen komen, want van God uit en bij Jezus is de liefdesband onverbreke­lijk. Twijfel daar nooit aan. David verwoordt het zo: ‘Geluk en genade volgen mij alle dagen van mijn leven.’ Dat is een uitspraak! Hij is altijd gelukkig, niet alleen op de goede dagen, maar ook als er kwade dagen zijn.

In het huis van de Heer

David leefde onder het Oude Verbond, maar wist al wel dat zijn geluk niet afhing van de materie of van mensen, maar dat hij te allen tijde gelukkig kon zijn in zijn relatie met de Here God. Daarom geeft hij tenslotte in Psalm 23 te kennen dat hij terugkeert in het huis van de Heer, om daar tot in lengte van dagen te blijven. Natuurlijk ver­wachtte David niet voor altijd in de tabernakel te vertoeven – daar zou hij ook gauw op uit gekeken zijn. Een onbeperkt in de later door Koning Salomo gebouwde tempel verkeren, zou hem evenmin goed bekomen zijn. Want in het huis van de Heer zijn, wil zeggen: contact met God hebben. Altijd in dat huis aanwezig zijn, houdt dus in dat men onafge­broken met God in verbinding staat. Is dat voor ons ook zo? Ja! Zijn we dus op zondagochtend in het huis van de Heer, als we in de samen­komst aanwezig zijn? Ja, maar niet omdat we ons hebben begeven tus­sen de vergaderde gelovigen van de denominatie waar we toe behoren. Ik ben graag in de samenkomst, maar ik moet er niet aan denken altijd binnen dezelfde vier muren te moeten verkeren. Dan zouden die muren al gauw op me afkomen! Maar ik wil wel op elk moment in contact met God staan, zodat ik kan zeggen: Hij zalft mijn hoofd met olie. Of wel: Hij acht mij ontzettend hoog. Maar het is toch allemaal genade? Jawel, maar de Heer schenkt ons die niet omdat we zo zielig zijn en eigenlijk niets voorstel­len. Hij is ons genadig omdat Hij ons zo hoogacht. Want Hij ziet zijn Geest in ons, en dat is een Geest om ‘U’ tegen te zeggen! Maar hoe zit het dan met wie de Geest van God (nog) niet ontvangen heeft? Hoeft die nergens op te reke­nen? Toch wel, want Gods hart staat wagenwijd open, in principe voor ieder mens. Hij heeft: de wéreld zelfs lief, en die liefde kan Hij kwijt aan een ieder die zich er voor opent – Geestgedoopt of niet. Wie een verlangen in het hart heeft naar de Here God en naar zijn eer­ste Zoon, Jezus, is elke dag welkom in het huis van de Heer. Je mag vrijuit voor God en voor Jezus kie­zen. En dat kan, want zij hebben een onberouwelijke keus voor jóu gemaakt.

 

Notities die om aandacht vragen

Traditie of beleving? –

Het chris­tendom kent in het voorjaar enkele feestdagen: Pasen, voorafgegaan door Goede Vrijdag en Pinksteren met tien dagen daarvoor Hemelvaartsdag. De data werden vastgelegd in 325 na Christus op het concilie van Nicea, nadat er in de eerste eeuwen veel strijd over was geleverd. Pasen werd toen vastgesteld op de eerste zondag na volle maan na de begindatum van de lente op 21 maart. De werkelijke betekenis van deze dagen komt echter pas tot leven als men opnieuw geboren wordt en daardoor een echte christen. Dan komt ook het besef dat het niet gaat om de viering van deze dagen alleen, maar om de dagelijkse beleving van de aan­wezigheid van het nieuwe leven in ons. En die komt pas tot ontplooiing als Pinksteren een dagelijkse realiteit in ons leven is geworden: de aanwezig­heid, werking en leiding van de Geest van de levende God die wij dienen. Die Geest leidt ons in alle waarheid en maakt het mogelijk dat we van dag tot dag op de goede weg blijven, de weg die God voor ons ‘aangelegd’ heeft en leidt naar het hart van God: Zijn volkomen­heid.

(Gert-Jan Doornink)

Hoog gegrepen of waar?

De volle-evangeliebeweging blinkt niet uit door overmatige bescheidenheid. De jaren door is er nog al eens hoog van de toren geblazen over eigen leringen en belevingen. Soms steken die er ook wel bovenuit, maar het is een misvatting als het alleen op een verschil in nuance­ring met andermans opvattingen geba­seerd is. Als wij zeggen dat onze gemeenten het evangelie van Jezus Christus in al haar volheid aanvaarden, geloven en belij­den, kan dat hoog gegrepen overkomen, maar dat is het beslist niet. Want wie van ons aanvaardt deze boodschap niet ten volle, en wie gelooft en belijdt dit goede nieuws maar ten dele? Niemand toch! Een zaak van een andere orde is, dat we nog volop in de ontwikkeling van dit alles in het persoonlijke en in het gemeenteleven zitten. Dit houdt dus in dat we het volmaakte wel aanvaar­den, geloven en belijden, maar dat het nog steeds bezig is gestalte in ons leven te krijgen. Zolang het einddoel niet bereikt is, kleven er nog tekortkomingen aan ons bezig zijn in ons persoonlijke leven en in de ontwikkeling van onze gemeenten. Het besef daarvan zal ons geen gevoelens van minderwaardigheid geven, maar het behoedt ons ook voor het hebben van een met de Geest van God strijdig gedachtenpatroon van zelf­verheffing.

(Cees Maliepaard)

Vrije keuze

Een bekend politicus die niet in God gelooft, zei onlangs in een interview: “Misschien is het leven met een God gemakkelijker. Je kunt alles op zijn bord leggen. Maar dan maak je niet je eigen keuzes”. Hier wordt de opvatting gelanceerd dat wie in God gelooft niet meer zelf kan kiezen. Het tegendeel is echter het geval. Inderdaad mogen we bij God alles ‘op zijn bord leggen!. Maar Hij laat ons vrij zelf te beslissen wat wij willen. Wij kunnen datgene wat Hij ons ‘aanreikt’ afwijzen of aannemen. Er iets mee doen of het voor kennisgeving aannemen, ’t Heerlijke is dat Hij ons nooit in de kou laten staan. Hij heeft positieve gedach­ten over ons, Zijn hart is vol liefde en goedheid. En als we beseffen dat we naar Zijn beeld geschapen zijn zullen we ook alles in goede harmonie met Hem overleggen. We zouden onszelf alleen maar benadelen als we niet naar Zijn stem zouden luisteren en daarmee de vijand in de kaart spelen. En daar­van zijn we nu juist verlost. Gelukkig dat we doordat Zijn Geest in ons is, altijd in staat gesteld worden de goede keuzes te maken!

(Gert-Jan Doornink)

Zoeken

Je gaat op zoek wanneer je iets wilt hebben watje nog niet hebt, of niet meer hebt. Als je op zoek gaat, weetje ongeveer watje wilt hebben, wat je nodig hebt. Soms vind je datgene in één keer, zoals een thema voor een stu­die of woord plotseling in je gedachten schiet. Voor andere dingen ben je lan­ger op zoek, bijvoorbeeld wanneer je met een bijbelse studie bezig bent omdat je iets ten volle wilt begrijpen. Zo kan je je hele leven lang bezig zijn met het zoeken naar het koninkrijk van God. En dan bedoel ik niet omdat het zo moeilijk te vinden is! Integendeel. Het Koninkrijk van God is juist heel dicht bij en op ieder moment van ons leven actueel. En niet iedereen hoeft het wiel uit te vinden, door ontdekkingen en ervaringen uit te wisselen leren we van elkaar en zijn we elkaar tot steun. Zo gaat onze zoektocht steeds dieper en verder, zowel in de kennis van het Koninkrijk van God alsmede in onder­steuning van elkaar. In dat spoor nu verder!

(Yvonne Sulman)

Een geschenk van God

Velen menen dat ‘geloven’ een soort prestatie is die wij als gelovigen op moeten bren­gen. God vraagt immers geloof en zon­der geloof is het onmogelijk God welge­vallig te zijn? Maar geloof is in de eer­ste plaats gebruik maken van een geschenk dat God ons geven heeft! Hij heeft de mogelijkheid om te kunnen geloven in ons gelegd. Ook dat hoort bij de dingen waarvan Paulus zegt dat Hij in al onze behoeften heerlijk zal; voor­zien. Wat een rijkdom dat we zo’n God hebben. En dat ook geloof een behoefte is waarin God volop zal voorzien!  (Gert-Jan Doornink).

 

Job en het lijden van de mens door Hessel Hoefnagel

Het boek Job in het licht van het evangelie Deel 1

Met dit artikel begint een serie artikelen over Job. Het is het product van de invulling van een verzoek om een aan­tal bijbelstudies te geven over de per­soon Job en het belang voor het geeste­lijk leven nu.

Ik ben op dit verzoek ingegaan en heb deze studies weergegeven in een aantal artikelen. Naast eigen interpretatie heb ik mede gebruik gemaakt van informatie uit reeds uitgegeven studies over Job, onder andere van br Klaas Goverts. Mogen deze lessen tot zegen wezen voor de lezers van ‘Levend Geloof’. (Hessel Hoefnagel).

Inleiding

Het bijbelboek Job is één van de oudste geschriften van de bijbel. Het boek is door de bijbelonderzoekers gerangschikt onder de zo genoemde Ketoebïm, de Hebreeuwse aandui­ding voor Geschriften. Het Hebreeuwse Oude Testament volgt namelijk een andere indeling van de bijbel dan die wij kennen. De Hebreeuwse indeling weerspiegelt het ontstaan van de oudtestamenti­sche canon:

De Thora:

(Wet, de boeken Genesis t/m Deuteronomium).

De Nebi’im:

[De Eerste Profeten (Jozua, Richteren, 1 en 2 Samuël, 1 en 2 Koningen)] en de [Latere Profeten (Jesaja, Jeremia, Ezechiël en de 12 kleine Profeten)].

De Ketoebïm:

Job en het lijden van de mens

(Geschriften: Psalmen, Spreuken,

Job, de vijf zo genoemde Feestrollen (Hooglied voor het Paasfeest, Ruth voor het feest der weken, Klaagliederen voor het Vasten van­wege de inneming van Jeruzalem, Prediker voor het Loofhuttenfeest er Esther voor het Poerimfeest), Daniël (!), Ezra, Nehemia, 1 en 2 Kronieken).

Wij kennen in de Nederlandse ver­talingen van het Oude Testament van de bijbel de volgende indeling:

Historische boeken

Dichterlijke boeken

Profetische boeken

De plaats van het lijden

Het Boek Job behoort dus tot de Geschriften. In dit boek wordt met name het lijden van de mens met betrekking tot God naar voren gebracht.

We kunnen dan al bij voorbaat de vraag stellen: Welke (zinnige) plaats heeft (een ogenschijnlijk zinloos) lij­den van de mens in diens ontwikke­ling naar het doel van God? En direct daaraan gekoppeld de vol­gende vraag: Wat is de plaats van God in het lijden van de (gelovige) mens?

En dan met name de mens, die vroom en oprecht is en naar de wil van God leeft, zoals Job. En dan nemen we het begrip lijden in de breedste zin van het woord, dus op velerlei manier, geestelijk, fysiek en/of lichamelijk. Moeten we als christenen er bij het lijden van de (gelovige) mens wel­licht van uit gaan, dat God dit lijden zelf bewerkt of op z’n minst toestaat qm ons op één of andere wijze daardoor te vormen? Of moeten we wellicht het stand­punt van de Heidelbergsche Catechismus als geldend uitgangs­punt nemen?

Daarin staat onder andere de vraag: ‘Wat verstaat gij door de voorzienig­heid Gods?’

En het antwoord is dan: ‘De almach­tige en alom tegenwoordige kracht Gods, door welke Hij hemel en aarde, mitsgaders alle schepselen, als met Zijn hand nog onderhoudt en alzo regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom armoede en alle dingen, niet bij geval (toevallig), maar van Zijn vaderlijke hand ons toekomen’. Zoiets van: ‘God doet Zijn eigen wil en legt daarvoor geen verantwoor­ding af aan de mens’. En omdat het van God komt, hebben wij als mens dat maar te accepteren en moeten we Hem daarvoor zelfs nog bedanken.

Of moeten we trachten met behulp van de gegevens in de bijbel een goed gefundeerd antwoord zien te krijgen op bepaalde vragen over het lijden van de mens, zonder daarbij af te doen van de realiteit daarvan, hoe dit zich ook aandient.

Job en het lijden

Wanneer we enkele hoofdpunten uit het boek Job als leidraad nemen voor een paar bijbelstudies, dan wil­len we vooral de lessen daaruit leren, die ons meer inzicht geven in het plan van God met de mens in het algemeen, maar vooral ook met de mens in het bijzonder, dus u en ik als afzonderlijke gelovigen. Ik realiseer me daarbij heel goed, dat er ook aan het eind van deze les­sen nog vragen over zullen blijven. Maar dat prikkelt ons temeer om hier biddend mee bezig te zijn en ook op deze dingen een duidelijk zicht te krijgen.

Wie was Job? We kennen Job vanuit het Oude Testament van de bijbel. De naam Job betekent vanuit het Hebreeuws: ‘Hij, die vijandig beje­gend wordt’ of ‘Hij, die een vijand heeft’! Die naam wordt dus wel heel duidelijk bewaarheid in zijn leven, zo blijkt uit de inhoud van het bij­belboek. In het Syrische kan Job echter ook betekenen: ‘Geliefde!’ En ook dat komt in het boek Job duide­lijk naar voren: Job is een geliefde van God! Een door God beminde!

Geestelijke status

Vier kernwoorden typeren de geestelijke status, die van Job wordt vermeld Job 1 vers 1 (Job 01:01): Vroom! Oprecht! Godvrezend! En wijkende van het kwaad!

– Vroom betekent gewoon: eenvou­dig. Onverdeeld, enkelvoudig!

Oprecht duidt aan: Een man uit één stuk! In zijn oprechtheid en geloof in God een ‘leesbare brief’ voor alle mensen om hem heen. Zoals ook wij vanwege het evangelie dat wij kennen een ‘leesbare brief’ van Christus behoren te zijn 2 Korinthe 3 vers 2 en 3 (2 Kor. 03:02-03).

Godvrezend! Job houdt rekening met de uitgangspunten van God met betrekking tot de mens. Hij leeft niet alleen zelf heilig voor God, maar omdat hij zichzelf heiligt, is hij ook in staat om anderen te heili­gen, die onder zijn verantwoordelijk­heid vallen. Zoals zijn kinderen.

Als Job vermoedt, dat ze zich moge­lijk besmet hebben met dingen van het aardse leven, die hen wellicht van God hebben afgetrokken, dan brengt hij voor ieder van hen een brandoffer om zo verzoening over hen te doen Job 1 vers 5 (Job 01:05). Een vraag: Hoe doen wij dat ten opzichte van onze (wellicht ongelovi­ge) huisgenoten (man, vrouw, broers, zusters, kinderen)? Paulus zegt immers, dat zolang de ongelovi­ge huisgenoot zich schikt onder het gezag van de gelovige, deze in hem/haar geheiligd is vergelijk 1 Korinthe 7 vers 14 (1 Kor. 07:14). Job is ook wijkende van het kwaad!

Dat is dus een bewuste eigen geno­men beslissing om dingen niet te doen en zelfs consequent uit de weg te gaan, als daar het vermoeden bestaat, dat ze schadelijk zijn voor de innerlijke mens in diens ontwik­keling tot het doel van God. Heiligen is afzonderen van het kwaad.

Aandacht van de duivel

Deze man Job trekt (uiteraard!) in de hemelse gewesten de specifieke aandacht van de duivel. Deze trekt immers voortdurend rond in de wereld van de mensen, zoekende wie hij zal kunnen verslinden, dus uit de sfeer van God wegtrekken door ‘van alles en nog wat’, dat (kerkelijke) traditie, media en moderne theologie te bieden hebben of zelfs voorschrijven. Petrus schrijft in zijn brieven aan de gelovigen: ‘Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal (kunnen) verslinden’ 1 Petrus 5 vers 8 (1 Petr. 05:08). Die instelling ten opzichte van de mens heeft de dui­vel al vanaf de schepping van de mens. Daarbij vermomt hij zichzelf maar al te vaak om zich niet te doen ontdekken en onopgemerkt zijn werk te kunnen doen. Zelfs kan hij zich vertonen alsof hij een ‘engel des lichts’ is. Dus als het ware met een positieve instelling ten opzichte van de mens. Net als mensen zich kun­nen voordoen als schijnapostelen, zo kan ook de satan zich voordoen als een engel van het licht, al is hij eenv wezenlijke macht van de duisternis 2 Korinthe 11 vers 12 tot en met 15 (2 Kor. 11:12-15).

Tot zover ons eerste artikel over het Boek Job. In deel 2 gaan we echt beginnen met het naar voren halen van aspecten uit het boek Job, die wij ook mee kunnen maken. We willen dan gaan zien, hoe ook wij in bepaalde situaties ons op kun­nen en mogen stellen als kinderen Gods temidden van de strijd en moeite, die de duivel op onze weg brengt.

 

 

 

Vrij van schuld? door Cees Maliepaard

 

‘Al mijn schuld is weggedaan…’ wordt in een bekend lied aangege­ven. Maar is dat echt zo? Wel, Jezus heeft onze zondeschuld weggeno­men, dusdanig dat er ook geen rudi­ment van die schuld voor God over­eind is gebleven. Maar dat wil nog niet zeggen dat er nu niemand meer is die we iets verschuldigd zouden zijn. Dat is namelijk wel degelijk het geval – al is dat niet onder de noe­mer van de zondeschuld te plaatsen. Een openstaande schuld. In Romeinen 13 vers 8 (Rom. 13:08) schrijft Paulus aan de Romeinen: “Wees elkaar niets schuldig, behalve liefde, want wie de ander liefheeft heeft de wet vervuld”. Dat is toch wel iets om over na te denken. We zeggen wel eens dat Jezus voor ons de wet heeft vervuld en dat wij daar dus niets meer aan toe hoeven te voegen. Maar dat is slechts ten dele waar. De Heer heeft Gods wet vervuld door onze zondeschuld met zijn leven te vereffenen. Satan raakte daarmee zijn claim op de mens kwijt, waar­door ieder die geloof stelt in het werk van Jezus, vrij van elke vorm van zondeschuld is gekomen. Maar in één opzicht zullen we voor onszelf aan de eis van Gods wet mogen voldoen. Op basis van wat Christus Jezus voor ons volbracht heeft, worden we ruimschoots in de gelegenheid gesteld de wet van Gods liefde onder de mensen te praktise­ren. Dat lukt overigens alleen in de liefde van Christus. En dat nog steeds in onvolkomenheid – maar toch!

Wat is ‘elkaar liefhebben’? Elkaar liefhebben, is dat hetzelfde als aardig zijn voor elkaar, vriende­lijk zijn jegens anderen? Wie lief­heeft op de manier zoals God dat bedoelt, heeft eigenlijk andere inten­ties. Roel Schipper heeft eens gezegd dat in de bekende bijbeltekst ‘uw vriendelijkheid zij alle mensen bekend’, voor vriendelijkheid beter mildheid gelezen kan worden. Mildheid heeft ook meer te maken met goddelijke liefde dan dat vrien­delijkheid dat heeft, want het gaat a bij de Here God om dat alles in over­eenstemming met zijn gerechtig­heid verlopen zal. Wie liefheeft zal met de ander in Gods milde gerech­tigheid omgaan.

Als we in de gezindheid van Christus leven, zullen we andere mensen liefdevol behandelen. Dat betekent vooral dat we ieder mens met respect tegemoet zullen treden. Ieder mens – ook degene die zich wellicht tegenover ons opstelt. Echte liefde is nu eenmaal niet afhankelijk van het al of niet samen zich op Gods weg bevinden.

 

Loskomen van zorgen door Tine ’t hart

Zorgen maken is vervelend. Zorgen voor en zorg hebben voor, is natuur­lijk goed, dat wijst op je, dan is dat een Goddelijke eigenschap. Als je dat doet in Zijn kracht, onder lei­ding van Zijn Geest, is het goddelijk! Want God is zorgzaam! Alle Goddelijke eigenschappen probeert de satan te verdraaien en te misbrui­ken zodat zorgen voor en verant­woordelijk zijn voor, verandert in zorgen maken! Lees wat de Heer erover schrijft in Lucas 12 vers 22 tot en met 34 (Luc. 12:22-34). Je moet dus het Koninkrijk van God zoeken en daarmee bezig zijn! De duivel wil dat natuurlijk niet en probeert ons af te leiden om met zijn dingen bezig te zijn. Want waar maak je je zorgen over? Vul maar in! Dat zijn allemaal dingen die best reëel kunnen zijn, maar die wel door satan bewerkt worden. Door zorgen te maken ben je dus bezig met de dingen die satan kan doen en hij heeft dan vrij spel in je gedachten- en gevoelsleven. Je komt in zijn klimaat: angst, beklemming, negativiteit, spanning, stress, enz. Je wordt er helemaal door in beslag genomen. Het sloopt je!

Verspilde energie

Het is verspilde energie, waar je niets mee bereikt. Zorgen maken misbruikt je verantwoordelijkheids­gevoel. Want onbewust denk je dat je op die manier erbij betrokken bent. Maar je oefent geen enkele invloed er op uit en je houdt de zaak daarmee niet onder controle. Je put alleen jezelf uit! (Vers 25, NBV: “Wie van jullie kan door zich zorgen te maken één el aan zijn levensduur toevoegen?”)

Zorgen maken is vaak gebasseerd op leugens en verdraaiingen. Je krijgt geen kracht om je zorgen te dragen, je krijgt kracht als je echt geconfron­teerd wordt met ellende! Ik heb gemerkt dat als je in zo’n situatie zit, roepen naar de Heer weinig helpt. Ik geloof wel dat de Heer tot je spreekt en klaar staat je te helpen, maar je zit zó ingepakt in dat negatieve klimaat, dat de Heer je niet kan bereiken. In die situatie kan je Hem niet ervaren en Zijn stem niet verstaan, omdat andere ‘stem­men’ in je oren staan te schreeuwen. Hoe kan je er los van komen?

God zoeken!

God zélf zoeken! Dus, niet bidden voor de situatie waar je je zorgen over maakt, want die zijn in je den­ken zó groot geworden dat je dat niet kunt! Bidden dat God je van je zorgen losmaakt en van alle nega­tieve machten. Indien nodig, ervoor laten bidden. Vergeving voor vragen, en reiniging, zodat de boze geen enkele aanklacht daarin heeft. God aanbidden, belijden wat je gelooft. Met Zijn dingen bezig zijn. Zijn Koninkrijk zoeken (vs. 31-32). En lees ook eens wat Paulus schrijft in Filippenzen 4 vers 4 tot en met 8 (Filip. 04:04-08)! Dan kom je in de ruimte om je zor­gen op Hem af te wentelen en los te laten zodat jij losgelaten wordt.

“Laten we God danken, die ons door Jezus Christus, onze Heer, de over­winning geeft” 1 Korinthe 15 vers 57 (1 Kor. 15:57, NBV).

 

Gedachten over gemeenschap door Jildert de Boer

Sleutels tot ware eenheid in de gemeente Deel 3 In het eerste artikel hebben we zo’n 15 mogelijke zienswijzen over eenheid kort de revue laten passe­ren, zowel valse, interessante als bij­belse visies.

– In het tweede stuk hebben we vijf trefwoorden uitgewerkt die van groot belang zijn als we nadenken over eenheid in de gemeente en het praktische beleven ervan, namelijk: 1. de goddelijke, gevende liefde onderling.

  1. 2. de vrede van God onder elkaar. 3. het kruis van Christus over het zelf-leven.
  2. het Woord van de waarheid. 5. de heilige Geest, die kracht geeft. We vervolgen nu de reeks sleutel­woorden, die ons helpen de door God bedoelde eenheid te verstaan, te bevorderen en praktisch te maken. Uiteraard staan de aangereikte begrippen niet los van elkaar, maar kennen overlappingen en vormen een samenhangend geheel. Toch benoemen we ze apart, om het wezen van eenheid beter te (helpen)verstaan.
  3. Gemeenschap

Als Christus ons hoofd is -niet een leider, naam of een menselijke orga­nisatie- dan verlangen we zijn wil te doen en met allen die hetzelfde intense verlangen hebben, krijgen we gemeenschap. Het “klikt” met elkaar in het hart en in het leven. Deze klik is positief! Dat is iets heel anders dan de duivelse tegenhanger: “het kliekt met elkaar” (dat is een kliekjes- of clubjesgeest, waar ande­ren niet tussen kunnen komen). Die kliek is negatief!

Hij is het hoofd en wij zijn de leden van Zijn lichaam. Wij zijn in de eer­ste plaats geroepen tot gemeenschap met Hem 1 Korinthe 1 vers 9 (1 Kor. 01:09) en vervolgens met elkander,  die deel heeft aan de levende verbinding en relatie met het hoofd, Christus Zelf. De werke­lijke leden van Zijn lichaam vinden elkaar! De volgorde is: “zij gaven zich eerst aan de Here en daarna aan elkaar” 2 Korinthe 8 vers 5 (2 Kor. 08:05). Hier is sprake van overgave en toewijding aan Hem en aan elkaar. De mate waarin kan nog verschillen. Natuurlijk is het een en ander geen vanzelfsprekendheid of automatis­me. Bij deze gemeenschap heb je hetzelfde doel gemeen(schappelijk): je wilt samen -in liefde en je aan de waarheid vasthoudende- toegroeien naar Hem die het hoofd is Efeze 4 vers 15 (Ef. 04:15). Dat doel, om op Hem te gaan lijken, houden we steeds voor ogen en zonder te komen tot de eenheid van het geloof en de mannelijke rijp­heid gaat dit nu eenmaal niet Efeze 4 vers 13 (Ef. 04:13). Gemeenschap moet onderhou­den worden. Voor onze relatie met Hem speelt ons gebedsleven een hoofdrol. Daarmee uit je jouw hart naar je Heer en is Hij je krachtbron voor het dagelijks leven. Daarbij leg je je noden aan God voor, ook wat betreft je contacten met een broeder of zuster, waarmee de verstandhou­ding nog niet zo ge-olied (=soepel in de Geest) verloopt.

Je voert je strijd, waar machten gemeenschap in de weg staan of blokkeren. De boze wil ons bij elkaar weg houden of van elkaar doen verwijderen, om allerlei oorza­ken en vaak gaat het om pietluttig­heden. De Heer wil ons echter juist samensmeden en aaneenhechten! Er kunnen veel pijnpunten liggen door innerlijke verwondingen vanuit het verleden, maar de Heer is erop uit vertrouwen tot gemeenschap te herstellen. Hij wil balsem en zalf aanbrengen op die plekken, waar men van binnen gekwetst is gewor­den door anderen.

Wandelen in het licht

De wezenlijke voorwaarde, om tot Imeenschap met elkaar te komen, is de wandel in het licht. De kern­tekst daarbij is: “Indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkander; en het bloed van Jezus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde” 1 Johannes 1 vers 6 en 7 (1 Joh. 01:06-07). De wandel in Gods licht- dat is je levenswijze in en met Hem- geeft gemeenschap. Dat heb je dan eenvoudigweg en dat smaak en proef je met elkaar. Het is de geestelijke uitwisseling vanuit je hart in woorden en houding ten opzichte van elkaar. Gemeenschap mag niet verward worden met natuurlijke gezelligheid, al kan die zeker ook een ondersteunende bij­drage leveren. In de omgang met elkaar kom je elkaar vroeg of laat ook tegen met alles wat er niet bij hoort aan werkingen. Juist dan is het een leer- en groeiproces om verder en dieper gereinigd te worden van alles wat Gods licht je -al wandelen­de met elkaar- laat zien bij jezelf, zoals jaloersheid, achterdocht, erger­nis, verwijt, harde woorden en noem maar op. Je wordt aan elkaar gesle­pen op die manier en er ontwikkelt zich geestelijke groei. Je wilt immers niet meer reageren vanuit het vlees, of nog aangestuurd worden door geestesmachten? Je wordt er nog wel toe verzocht en de kunst is dan om “nee” te zeggen. Je leert om te gaan met je zoge­naamde minste broeders, met hen die zwak zijn, maar juist zo nodig in het lichaam, waar je voor elkaar zorg draagt 1 Korinthe 12 vers 22 tot en met 25 (1 Kor. 12:22-25). Een andere centrale tekst over gemeenschap is: “…nu u gehoor­zaam bent aan de waarheid, is uw hart gelouterd en kunt u oprecht van uw broeders en zusters houden (of: gereinigd tot ongeveinsde broeder­liefde); hebt elkaar dan ook onvoor­waardelijk lief, met een zuiver hart (of: bestendig en van harte lief), als mensen die opnieuw zijn gebo­ren…” 1 Petrus 1 vers 22 en 23 (1 Petr. 01:22-23, NBV). Hier zien we dat er reiniging, loute­ring en zuivering nodig is als de weg om te komen tot oprechte liefde en harte-gemeenschap. Wij denken bij­voorbeeld aan het gebied van sympa­thie en antipathie. In de gemeente is het hoogst belangrijk dat wij niet alleen goed omgaan met hen, die ons goed liggen, maar ook dat we onszelf reinigen van gevoelens van antipathie en stroefheid of reserves tegenover hen die ons van nature minder goed liggen.

Gemeenschapszin bevorderend

Gaan wij deze weg van het kruis, dan leidt dit als vrucht tot gemeen­schap met de anderen. Dit kan onge­acht intelligentie, beroep, geslacht, leeftijd, ras of kleur, uiterlijke ver­schijning, enzovoort, want door deze gehoorzaamheid tot reiniging bin­nen te gaan, leven wij metterdaad als opnieuw geboren mensen. Het is een opstandingsleven, waar gemeen­schap tot bloei komt. Je geestelijke barometer staat nooit meer op onweer en evenmin meer op onbe­stendig, als de liefdesgemeenschap bestendig, van harte en onvoorwaar­delijk is geworden. Een “als los zand aan elkaar hangen­de” gemeente vormt geen gemeen­schap, zoals het Woord beoogt, namelijk: een welsluitend geheel, bijeengehouden door de dienst van alle geledingen Efeze 4 vers 16 (Ef. 04:16). Je kunt echte gemeenschapszin niet organi­seren, maar wel bevorderen door bij­voorbeeld huiskringen en gebedscel­len. In een gezond functionerend organisme is er aandacht, belang­stelling, meeleven, zorg, gebed, samen op de bres gaan staan in de strijd, kortom: “hoe goed is het, hoe heerlijk als broeders bijeen(=samen) te wonen” Psalm 133 vers 1 (Ps. 133:001). Dit is totaal verschillend met het bij wijze van spreken op tien verschillende etages wonen, waarbij de ene groep denkt dat hij op een hogere etage zit dan de andere groep.

Zoiets is typerend voor wat de geest van Babel met haar vermenging, ver­warring en verdeelde hokjes- en vak­jesgeest wil. Het helpt niet altijd als men uit een tot Babel verworden kerk gaat, om daarna geleidelijk aan tot de conclusie moet komen dat men weer in een buitenwijk van dezelfde stad is beland. Babylon is een geheimenis, een teken aan het voorhoofd van de moeder der hoe­ren Openbaring 17 vers 5 (Openb. 17:05). Wij zullen daarom vooral in ons denken bevrijd moeten worden van deze schuilplaats van verwarring, halfhartigheid en leu­gen, zelfs al gebeurt dit onder een religieus mom en zijn er schone, bij­bels aandoende klanken, die heel anders of slechts half worden inge­vuld. Aan haar zonden zullen wij geen gemeenschap hebben Openbaring 18 vers 4 (Openb. 18:04) en daarom zullen we vooral in ons denken veranderd en vernieuwd worden, om niet langer uit te gaan van de patronen van ver­deeldheid, vermenging (=sjoemelen met openbare zonden) en splitsing. Daarbij willen we ook wegkomen uit een georganiseerde schijneenheid, waar veel water bij de klare, bijbelse wijn wordt gegoten en halve waarhe­den erger dan hele leugens (kun­nen) worden.

Het is zonneklaar dat alleen ware geestelijke gemeenschap tot echte vereniging leidt!

 

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

 

Een prachtige opmerking van Paulus in zijn brief aan de gemeente te Kolosse is: “De werkelijkheid is vanChristus”. Gelukkig is ook in de Nieuwe Bijbel Vertaling dit woord gehandhaafd. (Lees ook het verband waarom Paulus deze opmerking maakte).

Bij ons geloof in God en onze geloofs­beleving gaat het om de werkelijkheid en die is ‘Christus’. Hij is de enige weg om vrede met God te ontvangen en ook ons grote Voorbeeld om na te volgen. Zeker in de tijd waarin wij nu leven gaat alle surrogaat verdwij­nen en komt wat echt is tevoorschijn. Het katholisisme met zijn franje en ballast en het protestantisme met zijn vele uiteenlopende visies en verdeeld­heid, geven geen werkelijk antwoord als men niet gaat ontdekken dat er maar één werkelijkheid is: Christus, de Zoon van de levende God. Wie met hem verbonden is, weet dat hij temidden van alle omstandigheden stand kan houden omdat de werkelij­ke gemeente van Christus niet onder­gaat maar voor altijd zal blijven bestaan.

Heeft Gods schepping nog perspectief?

Vrijwel alle media hebben de laatste tijd aandacht geschonken aan een onderzoek van de Verenigde naties naar de gesteldheid van de aarde. Daaraan namen honderden onder­zoekers wereldwijd deel en nam vier jaar in beslag.

“Aarde in rap tempo zwaar bescha­digd”, kopte De Telegraaf en merkt op: “Nog nooit heeft de mensheid de natuur om zich heen in zo’n tempo veranderd als de afgelopen vijftig jaar, ongekend in de menselijke geschiedenis. De veranderde omstandigheden kunnen de snelle verspreiding van ziektes bespoedi­gen, stellen de onderzoekers in hun ‘Millennium Ecosystem Assessment’.

Als voorbeeld dient de opwarming van de grote meren in Afrika door klimaatverandering waardoor de ideale condities voor een grootschali­ge uitbraak van cholera worden geschapen.

Ook dreigen er zogenaamde ‘dead zones’ in de wereldzeeën te ont­staan. De stikstof van kunstmest voor de landbouw komt via grond­water en rivieren in zee terecht met een catastrofale uitwerking voor de visstand. De grootschalige ontbos­sing leidt vaak tot minder regenval.

Doordat er minder regen valt, groeit er automatisch ook weer minder bos.

Waarschuwing

Meer dan tweederde van ons econo­misch systeem is vervuild of overbelast en dat kan in de toekomst fataal zijn, omdat ons schoon water en schone lucht er afhankelijk van zijn. “Dit is de kern van de waarschu­wing. Menselijke activiteit trekt zo’n zware wissel op de aarde dat het voortbestaan van onze ecosystemen voor toekomstige generaties niet gegarandeerd is”, stellen de onder­zoekers. Dertig procent van ’s werelds zoogdieren, vogels en amfi­bieën wordt met uitsterven bedreigd”.

De Telegraaf schrijft verder: “Het rapport concludeert dat het vooral de armen zijn die getroffen worden door de verandering van ecosystemen. In Johannesburg, Zuid-Afrika, kwamen de VN-landen in 2000 overeen het aantal mensen zonder toegang tot schoon drinkwater in 2015 met de helft teruggedrongen te willen hebben en het leven van 100 miljoen arme mensen moet in 2020 substantieel verbeterd zijn. Door de rappe verandering van de natuur komen deze doelen echter in het gedrang, aldus de onderzoekers. “Alleen als we de natuur leren berij- pen, kunnen we de nodige maatre­gelen treffen om haar te bescher­men”, aldus VN-secretaris-generaal Kofi Annan in een reactie. Hij wil de hoop op een ‘duurzame toekomst’ : overend houden”.

Onze houding

Hoe staan wij als christenen tegen­over deze onrustbarende berichten? We kunnen dit niet afdoen door een paar bijbelteksten te citeren, bijvoor­beeld: “De wereld gaat voorbij en haar begeren, maar wie de wil van God doet zal blijven bestaan”. Dan geven wij te kennen onverschil­lig te staan tegenover alles wat er met deze wereld gebeurt. Het gaat er namelijk om dat wij niet alleen bezig zijn hoe wiij als christenen in deze wereld leven op het morele vlak, maar ook hoe wij met Gods schepping in zijn totaliteit omgaan. Van oorsprong is juist de mens geroepen om Gods volmaakte schep­ping te beheren en te onderhouden. Doordat het overgrote deel van de mensen zich van God heeft afge­keerd, is er ook in dit opzicht een groot hiaat ontstaan. Egoïsme viert bij velen hoogtij en ondanks ver­woedde pogingen om de verdere aftakeling van de aarde tegen te gaan, lijkt het soms wel of het vech­ten tegen de bierkaai is. Natuurlijk zijn er allerlei initiatieven die een halt proberen toe te roepen aan de verdere aftakeling van de wereld, zoals auto’s die niet meer rij­den op benzine maar op waterstof, het tegengaan van het kappen van oorspronkelijke bosgebieden, de sti­mulering van het gebruik van zonne- en windenergie, etc. Maar – zoals het rapport ook aangeeft- van een welke verandering die zoden aan de dijk zet, is geen sprake.

Realistisch en optimistisch

Nu zijn wij als christenen, als het goed is, zowel realist als optimist. Realistisch behoren wij ons op te stellen door zoveel mogelijk een positieve instelling te hebben tegen­over alle (grote en kleine) initiatie­ven waarmee men probeert de wereld toch gezond en leefbaar te houden, zonder daarbij extreme milieufanaten te worden. Optimistisch mogen we zijn omdat wij weten dat Gods beloften ten aan­zien van de toekomst bewaarheid zullen worden. Al Gods beloften zijn immers in Christus ‘ja en amen’? En dan denken wij bijvoorbeeld aan de belofte die wij aan het einde van de Openbaring van Johannes lezen over de komst van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde waarop gerechtig­heid woont!

Ongerechtigheid heeft Gods oor­spronkelijke schepping aangetast, maar als christenen leven wij in de wereld waarin we, onder leiding van Gods Geest, zélf Zijn gerechtigheid tot openbaring kunnen brengen. Zo zijn wij ook nu al daadwerkelijke medewerkers aan een totaal nieuwe wereld die niet meer ondergaat, maar tot in alle eeuwigheid zal blij­ven bestaan!

Geert Mak over Theo van Gogh en de Islam

Nederlands meest bekende schrijver van de laatste jaren is ongetwijfeld Geert Mak. Van zijn boeken zoals “De eeuw van mijn vader” en “In Europa” werden record aantallen exemplaren verkocht. Onlangs ver­scheen er weer een boek van hem getiteld “Gedoemd tot kwetsbaar­heid”. Dit boekje werd nogal bekritiseerd omdat hij de aanvallen op de Islam, na de moord op Theo van Gogh, overdreven vond. Vooral omdat velen de gehele Islam in de hoek van het extreme plaatsen, ter­wijl het in werkelijkheid maar gaat om een klein deel. Het overgrote deel van de mensen die de Islam als hun godsdienst belijden is immers niet extreem of fanatiek. En volgens Mak ging daarom Theo van Gogh veel te ver door alles over één kam te scheren.

In het weekblad Vrij Nederland ver­scheen een kritisch artikel over het boekje van Geert Mak van de schrij­ver-journalist Joost Zwagerman. Verschillende lezers regeerden daar­op. Onder andere Anneke Mouthaan uit Amsterdam die onder meer schreef: “Het pamflet van Mak geeft mij als oudere joodse vrouw de rug­gensteun dat ik niet alleen sta in mijn bezorgdheid over de Nederlandse hysterie tegenover de allochtonen door het zogenaamde smaakmakende deel van de Nederlandse bevolking. Of Van Gogh een anti-semiet en anti-islamiet was, weet ik niet, wel dat hij op zijn minst die indruk maakte. Maar erger is de bijna slaaf­se wijze waarop na zijn overlijden de hetze versterkt wordt die tot angst aanzet en discriminatie legitiem maakt. Hadden we dat niet al eerder meegemaakt bij het anti-semitisme? Ik ben Geert Mak dankbaar dat hij in zo’n korte tijd een duidelijk tegen­geluid optekende, opdat we weer tot onze Hollandse nuchterheid kunnen terugkeren en men niet het modi­eus, liberaal-rechtse gebral tot norm zal verheffen”.

Het is duidelijk dat het overgrote deel van de aanhangers van de Islam niets moet hebben van extremisme. Maar dat betekent nog niet dat de Islam de juiste godsdienst is. Net als het naam-christendom wijst men immers de enige werkelijke openba­ring van God zoals deze door Jezus Christus geopenbaard werd, af en alleen via die weg kunnen we God leren kennen zoals Hij werkelijk is. Wie de échte God leert kennen ervaart daardoor de grote verande­ring in zijn leven. Hij wordt ‘overgeplaatst’ in Zijn Koninkrijk. Dan verdwijnt liefde­loosheid en haat en échte liefde (Gods liefde) komt er voor in de plaats.

Vrede, vrede en geen gevaar?

In aansluiting en ter aanvulling van wat wij schreven over de Islam geven wij hierbij nog een column door die wij aantroffen in ‘De Opgang’, het blad van de gelijknami­ge volle evangelie gemeente in Groningen. Cees Maliepaard schreef:

“Er is vanuit de burgerlijke overheid een begrijpelijk streven naar een vorm van openheid tussen christe­nen, joden en moslims. Waar zulks op voet van wederzijdse aanvaarding gerealiseerd kan worden, zal geen zinnig mens daar problemen mee hebben. Er is echter iets waar veel christenen zich op blijken te verkij­ken. En dat is de visie die de mos­lims op religie en maatschappij heb­ben. Ook gematigde, geweldloze islamieten zien de uitspraken in de koran als maatgevend voor zowel hun religieuze organisaties, als voor de maatschappij waar we allen deel van uitmaken. Zolang zij in een land een minderheid vormen, zullen ze voor zich een beroep doen op de vrijheid van godsdienst. Dat is hun goed recht. Maar wanneer zij in dat­zelfde land de meerderheid zijn gaan vormen, blijft er van de veelge­roemde vrijheid van godsdienst niet veel over. Per definitie wordt elke niet-islamitische vorm van het die­nen van God, als verwerpelijk gezien.

Is dat onder christenen anders? Ja en nee. Het christendom leert dat er los van Jezus geen relatie met God mogelijk is. Wij zijn in onze opvat­tingen ook intolerant. Maar wel wordt onder ons vrijheid van gods­dienst voorgestaan vanuit een meer­derheidspositie. En dat maakt nu juist het verschil!”

De nieuwe paus en de eenheid

Dat de nieuw gekozen paus Benedictus XVI een “liefdevol, bescheiden en opgewekt” persoon is daaraan behoeft niet getwijfeld te worden. Iedereen uit zijn naaste omgeving bevestigt dit. Maar bij de vele miljoenen christenen die niet tot de Katholieke kerk behoren, van welke denominatie ook, gaat wel een rood lampje branden als we lezen dat hij “onophoudelijk wil werken aan het herstel van de volledige en zichtbare eenheid van alle christe­nen”.

Zou de Katholieke kerk niet geloof­waardiger overkomen als men eerst zelf afstand gaat nemen van alle pracht en praal, rituelen en ceremo­niën die met het oorspronkelijke geloof niets te maken hebben? Bedenk dat Jezus zelf tijdens zijn leven op aarde het meest in conflict was met de godsdienstige leidslie­den van zijn tijd: de Farizeeën en schriftgeleerden. Zij hadden ‘met een schijn van godsdienst de kracht daarvan verloochend’. Ook in deze tijd is het alleen moge­lijk als men door een echte levens­verandering, bewerkt door Gods Geest, een nieuwe schepping in Christus wordt. Dan ontstaat de zekerheid dat men behoort tot de werkelijke gemeente van Jezus Christus, weet men zich één met allen die dat ook ervaren hebben in hun leven en is het (kerkelijk) etiket wat men verder draagt totaal onbe­langrijk.

De enquête van Het Beste over ons geloof v

Het bekende maandblad Het Beste (Reader’s Digest) heeft een groot­scheeps onderzoek gehouden over het geloof in Europa. Niet minder dan 8657 Europeanen in 14 landen werden ondervraagd over hun geloof. Geloven Europeanen nog in God? Ondanks ons sceptische en seculiere tijdperk en de ontkerkelij­king, gaven zeven van de tien onder­vraagden aan dat ze inderdaad gelo­ven.

“Maar er zijn grote verschillen in Europa”, schrijft het blad dat het onderzoek in 4 categoriën had ondergebracht. De vraag “Gelooft in God?” werd door Polen met 97% met ‘ja’ beantwoord. Dan volgt Portugal met 90% en Rusland met 87%. Nederland staat met 51% bijna het laagst genoteerd. Bij de vraag “Gelooft u in een leven na de dood?” scoort Polen met 81% opnieuw als hoogste, terwijl Nederland op 45% komt. Ook op de vraag of we het geloof nodig nodig hebben om het verschil tussen goed en kwaad te bepalen staat Polen met 86% weer nummer 1 en Rusland komt met 78% op de tweede plaats.

En op de vraag of godsdienst bij­draagt tot een betere wereld staat ‘ Mtugal met 79% weer op de eerste plaats, terwijl Nederland met 34% onderaan bungelt.

Nu zeggen deze percentages natuur­lijk niet alles maar geven wel een indicatie over het hoe en waarom. Polen, Rusland en andere Oost- Europese landen gingen jarenlang gebukt onder het communistische regiem. Daarbij was dan vaak het geloof een alternatief dat houvast gaf en waardoor men toch door de dik­wijls moeilijke omstandigheden heenkwam.

Wat het lage ‘geloofspercentage’ van Nederland (en waarschijnlijk ook België) betreft, daarover geeft Hijme Stoffels, godsdienstsocioloog aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, in het blad de volgende verklaring: “Men heeft hier na de verzuiling een sterke afkeer ontwikkeld jegens reli­gieuze kaders en instituten. Bovendien beschikken Nederlanders over de vrijheid van meningsuiting en het recht om te kiezen. Dus ook het recht om niet in God te geloven. Dit mis je in niet-weterse culturen, waar het bestaan van God volkomen vanzelfsprekend is”. In een commentaar van de hoofdre- dactuer van Het Beste, Oele Steens, merkt deze op dat de moderne mens zelf wel bepaalt wat goed voor hem is; “De vraag is echter of wij niet , Jfer gebaat zouden zijn bij een her­waardering van christelijke beginse­len als algemeen kompas. Dat zou wel op een moderne wijze ingevuld moeten worden. Een taak voor de traditonele kerken?”, vraagt hij zich af.

Daar zouden wij als commentaar op willen geven dat geloven uit het hart moet komen van hen die werkelijk geloven. Alleen zij zijn zich bewust dat zij behoren tot de Gemeente van Christus. Dan is het etiket wat zij verder dragen niet belangrijk meer. Bij hen die echt geloven is Gods Geest in de plaats gekomen van de ‘verkeerde geesten’ die voor de grote levensverandering (door bekering en wedergeboorte) hun invloed konden doen gelden.

Kuitert vervangt geloof door twijfel

‘Goddeloze godgeleerde’ is de titel van een artikel van Gerry van der List in Elsevier. Daarbij gaat het over professor H. M. (Harry) Kuitert, die onlangs 80 jaat werd. Kuitert was van 1967 tot 1989 hoogleraar aan de Vrije Universiteit van Amsterdam en kreeg grote bekendheid door in woord, boek en geschrift zijn twijfel tot uiting te brengen ten aanzien van het christelijk geloof. Bekend werd hij vooral door zijn in 1992 verschenen boek ‘Het algemeen betwijfeld christelijk geloof’. Hij nam stelling tegen het christen­dom als openbaringsgodsdienst. “Er is -volgens hem- niet een hogere waarheid die ons door een goddelijk wezen is geopenbaard. Wat de mens toeschrijft aan hogere machten, ont­spruit aan zijn eigen verbeeldings­wereld”. Zijn bekendste uitspraak is wel: “Alle spreken over Boven komt van beneden, ook de uitspraak dat iets van Boven komt”. Het was niet verwonderlijk dat zijn uitspraken in de Gereformeerde ker­ken waartoe hij behoorde grote beroering veroorzaakte. Vooral het feit dat hij toch gehandhaafd bleef in de kerk, veroorzaakte dat sommigen er zich niet meer thuis voelden en overgingen naar de Nederlands- Gereformeerden of andere denomi­naties. Ook kwamen heel wat gere­formeerden terecht in allerlei (volle)evangelische-, pinkster- en baptistengemeenten, maar dit kwam vooral door de opwekking in de zestiger jaren.

Geen wetenschap

Gerry van der List gaat in zijn arti­kel ook in op het feit dat Kuitert toch gehandhaafd bleef als theoloog. Hij schrijft: “Theologen hebben een heel vreemd vak. Zij worden geacht wetenschappelijke uitspraken te doen over een onderwerp waarvan het bestaan wordt betwist. Je gelooft in een Opperwezen of niet. Het ont­wikkelen van toetsbare theoriën over God is per definitie een onmogelijk­heid.

De vraag is dan ook of theologie op een universiteit thuishoort. Omdat theologie geen wetenschap is, kun je van alles beweren zonder je als theo­loog te diskwalificeren”. Dat Kuitert toch door de Gereformeerde kerken werd gehand­haafd bewijst de structuur van het naam-christendom, waarbij het ‘werkelijk geloven’ niet op de eerste plaats staat, maar allerlei theoriën naast elkaar kunnen blijven bestaan. Voor iemand die echt gelooft komt twijfel voort uit de koker van de vij­and. Natuurlijk hoeft ‘gezonde twij­fel’ over iets wat men moet beslissen niet verkeerd te zijn, maar uiteinde­lijk zal men moeten kiezen. Wie kiest voor het geloof in de leven­de God, zoals deze zich geopenbaard heeft in Zijn Zoon, Jezus Christus, en nu tot openbaring komt in allen die waarachtig geloven, zal niet zo gauw onder de indruk komen van de twijfeltheoriën van Kuitert, Den Heyer en andere theologen. Gods Geest bewerkt in hem een stabiel, levend geloof dat op positieve wijze tot openbaring komt. Een geloof dat werkelijk gelukkig maakt en per­spectief biedt om het leven van elke dag aan te kunnen. Een leven met God en Zijn Zoon doet ons ervaren dat de stormen die rondom ons woeden en onze gezon­de geest wil binnendringen door Gods Geest teniet worden gedaan. Wij zijn door een onverbrekelijke band voor altijd met Hem verbon­den.

 

Hoe echte liefde zich openbaart door Wim te Dorsthorst

Hoe openbaart zich werkelijke liefde? In dit artikel gaat Wim te Dorsthorst in op één van de meest belangrijke facetten van de liefde, namelijk het ‘omzien naar elkaar’ (-red.).

Er wordt overal veel gesproken over ‘de liefde’, óók in gemeenten. Toegegeven dat dat zeer belangrijk is, is het wenselijk je af te vragen: ‘wat wordt er dan mee bedoeld’? In de wereld denkt men over het alge­meen aan seks als het woord ‘liefde’ gebezigd wordt. Waar gaat het in de gemeente van Jezus Christus om? Liefde is niet een abstract begrip of alleen maar een gevoel. Liefde is een innerlijke gemoedstoe­stand, een drijfkracht die zich uit in vele werken. Wie 1 Korinte 13 leest, het prachtige hoofdstuk van de lief­de, zal gauw genezen van de gedach­te dat het alleen maar een gevoel betreft. We zien dan dat het een geweldige positieve kracht betreft, die alles in iemand in beweging zet om de ander te redden, op te rich­ten, te helpen en wel te doen. Het is zó sterk dat het de Vader dreef om Zijn enige Zoon te geven tot redding van de wereld; en het is de liefde van de Zoon die zich vrijwillig overgaf voor ons in de meest verschrikkelij­ke dood, de kruisdood.

Omzien naar elkaar

Omzien naar elkaar is een uiting van échte liefde! Omzien naar elkaar is een goddelijke eigenschap en zal in de gemeente van Jezus Christus, als vrucht van de heilige Geest, rijkelijk aanwezig dienen te zijn.

Het is een wezens-eigenschap van God en daarom weten we dat het ook bij de mens hoort, die immers naar Zijn beeld geschapen is. Het is één van de positieve krachten in de samenleving. Waar dit ontbreekt of gaat ontbreken treedt verkilling op en functioneert de onderlinge liefde steeds minder. De samenhang ver­dwijnt en individualisme wordt tekenend voor de maatschappij en vele mensen vereenzamen. We zouden het een teken van de eindtijd kunnen noemen, waarvan de Heer Jezus zegt: “En omdat de wetsverachting toeneemt, zal de liefde van de mees­ten verkillen” Matteüs 24 vers 12 (Matt. 24:12). We horen of lezen er wel van dat mensen totaal vereenzamen, dat iemand bijvoorbeeld dagen of weken dood in huis kan liggen zonder dat iemand het opmerkt. Zo iemand had geen ‘naaste’ meer die naar hem omzag!

Basis-eigenschappen

Direct na de zondeval zien we dan ook dat deze prachtige eigenschap versluierd wordt. Als Kaïn z’n broer Abel heeft doodgeslagen zegt God tegen hem: “Waar is uw broeder Abel”? en dan is zijn antwoord: “Ben ik mijns broeders hoeder”? In de vertaling van Dr. M. Reisel staat: “Ik heb mij er niet om bekom­mert, ben ik de hoeder van mijn broeder”? Genesis 4 vers 9 (Gen. 04:09). Uit deze ontkennende vraagstelling van Kaïn blijkt duidelijk dat hij het heus nog wel wist, maar hij bekom­merde zich niet om zijn broer, iets wat we in deze tijd ook duidelijk zien ontwikkelen. Men bekommert zich niet meer om elkaar. Het komt voor dat omstanders zien dat er geweld gepleegd wordt, maar niet te hulp komen. Het is wel leuk om een ‘button’ met een onzelieveheers- beestje te dragen, maar daar veran­dert van binnen niets door! De duivelse uitspraak is ontstaan: ‘Ieder voor zich en God voor ons allen’! Daarmee maakt men zich af van de verantwoordelijkheid die men voor elkaar heeft gekregen. Een houding die zeker niet onbekend is in onze samenleving! Uit de rest van Genesis vier blijkt dan ook hoe zwaar, God als Schepper, aan deze zaak tilt. In plaats van om te zien naar zijn jong- jroer, hem te behoeden en te chermen, sloeg hij hem uit religi­euze motieven dood! Ook niet onbe­kend in deze tijd! Omzien naar-, zorgdragen voor-, oppassen, aandacht schenken, toe­zien op,… basis-eigenschappen die God bij de schepping aan de mens heeft meegegeven en die nodig zijn voor een gezonde samenleving.

God zelf het grote voorbeeld

God heeft altijd omgezien naar de mens die Hij met zoveel liefde en toewijding geschapen heeft. Ook als die mens zich van Hem afkeerde, Hem ongehoorzaam was, eigenwijs en weerspannig zijn eigen weg wilde gaan. Gods woord is daar duidelijk over.

Direct na de zondeval, in het prille begin van het menszijn, ziet God om naar Adam en Eva en komt hun tegemoet in hun angst en verslagen­heid. Hij zet ze a.h.w. weer op een spoor en geeft ze geweldige beloften en hoop voor de toekomst zodat ze weer verder kunnen (Genesis 3). Hij ziet in de dagen van Noach om naar zijn schepping en ziet, met smart in Zijn hart, hoe deze totaal in zonde, geweldenarij en duisternis ten onder dreigt te gaan. Op een diep ingrijpende wijze brengt Hij redding door Noach, de enige die nog rechtvaardig was voor God en met Hem rekening hield, met z’n familie te behouden (Genesis 6, 7 en 8).

Het was als het ware de laatste stro­halm voor God om niet de hele schepping ten onder te zien gaan, zonder dat de Verlosser geboren zou kunnen worden.

God ziet om naar Hagar met Ismaël, als zij door Sara en Abraham is weggezonden. Hij geeft deze verstotene beloften en hoop voor de toekomst Genesis 21 vers 8 tot en met 21 (Gen. 21:08-21).

God zag altijd weer om naar Zijn volk en gaf ze richters, koningen en profeten. Zelfs in de ballingschap, wat het volk toch aan zichzelf te dan­ken had, ziet Hij om naar hen en lezen we die prachtige woorden in Jesaja 63 vers 9 (Jes. 63:09): “In al hun benauwdheid was ook Hij benauwd, en de Engel zijns aangezichts heeft hen gered. In zijn liefde en in zijn mededogen heeft Hij zelf hen ver­lost en Hij hief hen op en droeg hen al de dagen van ouds”. Dat is het hart van God! Zo ziet Hij om naar Zijn volk en zo ziet Hij om naar de mensheid. David, de profeet, de man naar Gods hart, voelt wat er in Gods hart omgaat als hij zegt: “Wat is het men­senkind dat Gij naar hem omziet?” Het antwoord is: het is Gods liefde en mededogen, maar ook Zijn onkreukbare trouw voor de mens die Hij zo mooi, ja, bijna goddelijk geschapen heeft.

De pijn van God

God verwachtte deze gezindheid ook van de mens, en zeker van Zijn volk die van Hem een wet had gekregen die juist het omzien naar elkaar benadrukte Deuteronomium 4 vers 8 (Deut. 04:08). Opnieuw laten we de profeet Jesaja aan het woord. In hoofdstuk 59 laat de heilige Geest hem de toestand van het volk opschrijven. Vers 4 zegt: “Er is niemand die een gegron­de aanklacht indient, en niemand die naar waarheid richt; zij vertrou­wen op ij delheid, spreken valsheid, gaan zwanger van moeite en baren onheil”.

Wat een verschrikkelijke toestand onder het volk van God! Zo gaat de profeet verder en zegt in vers 15 en 16a: “Zo ontbreekt de waarheid en wie wijkt van het kwade, wordt het slachtoffer van uit­buiting. Maar de Here zag het en het was kwaad in zijn ogen, dat er geen recht was. Hij zag dat er niemand was, en  Hij ontzette zich, omdat niemand tussenbeide trad”.

Wat ontzettend kenbaar zijn deze dingen ook nu in de maatschappij waarin we leven!!

In Ezechiël 22 vers 30 (Ez. 22:30) lezen we nog zo’n noodkreet van God als reactie op het onrecht en de onderdrukking van het arme en behoeftige en van de vreemdeling. We lezen: “Ik heb onder hen gezocht naar iemand, die een muur zou kunnen optrekken en voor mijn aangezicht op de bres zou kunnen staan ten behoeve van het land, zodat Ik het niet zou verwoes­ten, maar ik heb hem niet gevonden”.

Er klinkt diepe teleurstelling van God uit zo’n woord! God is ontzet, een andere vertaling zegt: “Hij is verbijsterd”, als Hij niemand vindt die opkomt voor het recht van de medemens. Als niemand tussenbei­de komt of het opneemt voor de onderdrukte, de arme en behoeftige en de vreemdeling. Kortweg: iemand die omziet naar de ander! Wat moet Gods hart huilen als Hij in deze tijd naar de wereld kijkt, waar de wetsverachting toeneemt en de liefde van de meeste mensen ver­kilt Matteüs 24 vers 12 (Matt. 24:12). Dat botst met Zijn wezen van goed­heid, liefde en ontferming!

De heilige arm brengt hulp

In de volheid des tijds zou God zelf, als de Grote Herder, omzien naar zijn schapen Ezechiël 34 vers 11 en 12 (Ez. 34:11-12).

Opnieuw is het Jesaja die met krach­tige woorden de komst van de Heer Jezus aankondigt, als de heilige arm van God die te hulp komt. Hij profe­teert:

“Breekt uit in gejuich, jubelt eenpa­rig, puinhopen van Jeruzalem, want de Here heeft zijn volk getroost, Hij heeft Jeruzalem verlost. De Here heeft zijn heilige arm ontbloot voor de ogen van alle volken en alle ein­den der aarde zullen zien het heil van onze God” Jesaja 52 vers 9 en 10 (Jes. 52:09-10). Het is alsof God zegt: als er dan nie­mand is, zal Ikzelf de mouwen wel opstropen!

Zo kondigt God de komst van Zijn Zoon Jezus Christus aan. En als dan de volheid des tijds gekomen is, dat Zijn heilige arm Hem hulp brengt, dat de Heer Jezus als “De Here onze gerechtigheid” (Jer. 23:6 en Jer. 33:16) komt in de schepping, dan tekent Lucas op: “Het is door de innerlijke barmhartigheid van onze God waarmee de opgang uit de hoogte naar ons zal omzien” (Luc. 1:78).

Met die gezindheid van de Vader zien we de Heer Jezus in Zijn bedie­ning staan. Hij was de aangekondig­de ‘Goede Herder’, Hij deed niet anders dan omzien naar Zijn scha­pen. Niet alleen Herder voor het volk Israël, maar Hij is de Goede Herder voor alle volken, zonder enig onderscheid.

Hij zegt het zelf in Johannes 10 vers 16 (Joh. 10:16): “Nog andere schapen heb Ik, die niet van deze stal zijn; ook die moet Ik leiden en zij zullen naar mijn stem horen en het zal worden één kudde, één her­der”.

De gezindheid van Christus

Jezus Christus, de Heer van de gemeente, deed niet anders dan die­nen en nog eens dienen. De Liefde van de Vader was Zijn grote drijf­kracht om altijd om te zien naar de ander en niet bezig te zijn met Zichzelf. Zelfs net voor Hij gevan­gen genomen zou worden, terwijl de gedachte aan Zijn lijden Hem had kunnen verlammen, heeft Hij alle aandacht voor Zijn apostelen om ze te onderrichten, te troosten en te bemoedigen! Die gezindheid wil ^ Heer in Zijn gemeente openbaar zien komen!

Als er sprake is van volwassen zonen Gods, waar de schepping zuchtend op wacht, dan is het niet op mensen die theologisch alles pre­cies weten, maar mensen die een hart hebben ontwikkeld gelijk aan de Vader en de Zoon. Broeders en zusters die met de innerlijke ontferming van de Heer omzien naar de naasten. En die naasten zijn alle mensen ongeacht geloof, cultuur of huidskleur! De apostel Paulus beschrijft in Efeze 4 de kern van het gemeentezijn. De Heer Jezus is opgevaren ver boven alle hemelen, om alles tot volheid te brengen. Daarvoor geeft Hij aan de gemeente apostelen, pro­feten, evangelisten, herders en lera­ren. En dan schrijft de apostel als eerste: “om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon”! Dat staat voorop; de taak van de gemeente zal zijn om met de Heer Jezus als Hoofd, al die mensen, ja, de hele schepping te dienen, vanuit de volle kennis van de Zoon van God en de volwassen volheid van Christus Efeze 4 vers 10 tot en met 13 (Ef. 04:10-13). Dat is omzien naar de ander!!

Grote eenzaamheid

Wij leven in een snel veranderende wereld. Door de onbeperkte vervoers-mogelijkheden, maar ook door de grenzeloze communicatie-mogelijkheden, is de wereld aan het ver­anderen in één grote stad. Maar hoe groter de stad des te groter de een­zaamheid! In West Europa leeft de mens in grote rijkdom en welvaart, maar er zijn nergens op de wereld zoveel depressieve mensen als juist hier. Alleen al in West Europa ple­gen 58.000 zelfmoord, waarvan het merendeel jongeren. Wereldwijd wordt dit aantal op een miljoen geschat!

Nederland kent de grootste bevolkings-dichtheid van de wereld. Honderden culturen zullen samen moeten leven op dit kleine opper­vlak. Naar schatting zullen in 2010, zeker in de grote steden, 57% bui­tenlanders zijn. Vreemdelingen dus! En wij horen en zien dagelijks dat de verdraagzaamheid ver te zoeken is. Kerken en gemeenten worden steeds meer multiculturele centra. Terwijl er in die hele culturele ver­menging over de hele wereld een golf van demonische duisternis de wereld overspoelt.

Er is een onvoorstelbare nood onder de mensen. Velen zijn zwaar getraumatiseerd door alles wat mensen elkaar aandoen en de grote angst die over de wereld aan het komen is. De Heer Jezus spreekt van “radeloze angst, terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld komen” Lucas 21 vers 25 en 26 (Luc. 21:25-26). Hierdoor zondert de mens zich steeds meer af en neemt de eenzaamheid hand over hand toe.

Moeder Theresa, die haar leven gewijd heeft aan de allerarmsten, heeft de eenzaamheid beschreven als de ergste ziekte van de mens­heid!

De oefenschool

De gemeente van Jezus Christus is de grote oefenschool om te leren naar elkaar om te zien. De Heer geeft de bedieningen in de gemeen­te op de eerste plaats om toe te rus­ten tot dienstbetoon, zagen we. Door de heilige Geest zijn alle leden tot één lichaam samengevoegd, als het goed is 1 Korinthe 12 vers 12 en 13 (1 Kor. 12:12-13). Alles wat de Heer geeft en door de heilige Geest gewerkt wordt in gaven, is om de ander in dat lichaam te dienen; het is tot welzijn van allen! De Heer Jezus zegt in Matteüs 6 vers 33 (Matt. 06:33): “Zoekt eerst Zijn koninkrijk en zijn gerechtigheid”. Bij de gerechtigheid van Gods koninkrijk hoort als eerste: ‘omzien naar elkaar’!

Niet alleen in de gemeente, maar ook ons dagelijks leven in de maat­schappij is een oefenschool. Hoe staan wij als christenen in deze mul­ticulturele samenleving? Waar wij zien dat de maatregelen harder wor­den en er steeds minder tolerantie is in de samenleving tegenover vreem­delingen, wat is dan onze houding? Praten we met de grote massa mee of durven wij er voor uit te komen dat wij geheel anders zijn omdat wij Christus hebben leren kennen? Is er al zoveel vrucht van de Geest gegroeid dat we met ieder mens, waar hij ook vandaan komt of hoe afzichtelijk hij er ook uitziet, als dak­loze verslaafde bijvoorbeeld, innerlij­ke ontferming kunnen hebben zoals de Heer Jezus? Wie eerst het Koninkrijk van God zoekt, in alle situaties, zal de sterke hulp van de heilige Geest ervaren om hierin te worden als de Meester. En dat is ons grote verlangen, toch?

 

Verblijdt u. Door Yvonne Sulman

Verblijdt u… Omdat uw naam staat opgetekend in de hemelen!

Woestenij, slangen, oorlog, vijandelijke aanvallen, schorpioenen… Het lijkt soms net alsof onze hele wereld alleen maar uit ellende en strijd bestaat. Echter, we hebben de kracht gekregen om op slangen en schorpioenen te treden. En de Heer zal ons in de dorre woestijn ook van spijze voorzien, zoals het volk Israël onder leiding van Mozes manna ontving. Water zal komen uit de rots, niet omdat we zo geweldig, knap of slim zijn, maar om ons geloof. Zoek eerst het Koninkrijk van God en zijn gerechtigheid. Vanuit deze gedachte waarschuwt Lucas ons ook dat we ons niet moeten verblijden omdat we op slangen en schorpioenen mogen treden (gevaar van hoogmoed, verblinding door triomf), maar dat we ons mogen verheugen omdat onze naam staat opgetekend in de hemelen Lucas 10 vers 19 en 20 (Luc. 10:19-20). Dit betekent een actief geestelijk leven, een levendige relatie en omgang met de Heer waarin we onze blijdschap en vertrouwen en hoop vinden. Dat is het belangrijkste in ons leven!

 

Het doel van God: de complete mens door Cees Maliepaard

“God, de Heer dacht: Het is niet goed dat de mens alleen is, ik zal een helper voor hem maken die hij hem past” Genesis 2 vers 18 (Gen. 02:18 NBV).

In mijn jonge jaren hoorde ik som­mige christenen met grote stellig­heid beweren dat alleenstaanden niet echt meetellen. Pas wanneer man en vrouw binnen het huwelijks­verband tot een eenheid zijn gewor­den, vormen zij samen de door God bedoelde complete mens. Ik had daar destijds al mijn vraagtekens bij. Maar heden ten dage valt deze mening nog wel eens te beluisteren, en dan kun je in alle redelijkheid je afvragen wat je daar nu mee aan­moet.

De mens, Gods beelddrager

Adam deed zijn intrede op de aarde als de allereerste van Gods beelddra­gers. De Aanwezige plaatste hem in het paradijs, en onze verste voorva­der zal daar ongetwijfeld zijn ogen uitgekeken hebben. Wat een indruk­ken moest hij verwerken en wat zal hij met verwondering de vele varia­ties in Gods schepping bekeken heb­ben! Adam heeft zich in de hof van Eden vast wel op z’n plaats geweten, al zal hij ook bemerkt hebben dat hij als enige een eenling in zijn soort was.

Dat was vanzelfsprekend niet Gods bedoeling met de mens, want om de aarde te bevolken zou Hij dan elk menselijk schepsel apart uit de aarde hebben moeten formeren. De gedachte dat het niet goed zou zijn als Adam alleen zou blijven, kwam echt niet zo maar opeens bij Hem naar boven! Het is aannemelijker dat de Here God wilde dat Adam dit zelf zou ontdekken. De eerste mens kwam steeds duo’s tegen, van elke soort mannelijke en vrouwelijke exemplaren. Alleen was er niet één bij die aan hem gelijk was, hij kon niemand als partner naast zich begroeten. Gaandeweg moet het Adam duidelijk geworden zijn dat het Gods bedoeling was, ook hem gelijkwaardig gezelschap te schenken.

Alle dieren waren door God bedacht en uit de aardse materie in elkaar gezet, maar Eva werd uit een compo­nent van Adams lichaam gevormd. Op het moment dat de eerste mens de tweede ontwaarde, riep hij als met een zucht van verlichting: “Eindelijk een gelijk aan mij, mijn eigen gebeente, mijn eigen vlees, een die zal heten: vrouw, een uit een man gebouwd” Genesis 2 vers 23 (Gen. 02:23 NBV). Dat ‘eindelijk’ zal niet uit ongeduld geboren zijn, maar eerder een uiting van lang gekoesterde verwachting geweest zijn.

Adam eerst incompleet?

Wie de mening is toegedaan dat man en vrouw samen pas een com­pleet mens vormen, maakt een denkfout. Ieder die alleen blijft, zou dan niet meer dan een half mens kunnen wezen. Ook Jezus zou – zo bezien – in de 33 jaar van zijn leven maar de helft van Gods beeld heb­ben kunnen tonen. En ieder van ons zou als half mens het levenslicht hebben aanschouwd. Maar Jezus was wel degelijk een compleet mens, en elk menselijk schepsel draagt in principe het volle­dige Godsbeeld in zich. De eerste man leek op zijn Schepper en de eerste vrouw evenzo. Het mensbeeld nam in hen niet pas vaste vormen aan vanaf hun samenzijn, maar vanaf het allereerste moment. Als twee mensen in het huwelijks­bootje stappen, nemen ze een besluit dat hun leven ingrijpend zal veranderen. Maar ze worden niet pas na hun jawoord geacht van het menselijk ras deel uit te maken! De schepping kent weliswaar halfapen, doch halve mensen komen we in de biologie bij mijn weten echt niet tegen. Wat wel pas bij het samen- n van twee mensen compleet is hun relatie. Vóór het huwe­lijk zijn het twee menselijke eenlin­gen, vanaf hun gezamenlijk optrek­ken zijn ze een eenheid geworden, een vereniging van twee complete mensen, die samen Jezus en zijn gemeente uitbeelden.

Wat God voor ogen stond

Volwassen mensen zullen zich op een gegeven moment losmaken van hun ouders. Dat principe heeft God zelf in de schepping gelegd. Want al in de eerste fase van het menselijk leven op aarde, in de tijd dat de Here God de Christus nog niet ouenbaar kon laten komen, had Hij man en vrouw als een eenheid in gedachten. Adam was zijn zoon, en die was net als Eva volkomen goed. Zij beantwoordden beiden aan wat de Schepper zich er bij voorgesteld had. Ook hun relatie was derhalve goed. Het was weliswaar een natuur­lijke verbintenis, maar dat wil niet zeggen dat die op wat voor manier dan ook niet voldeed aan wat God er zich mee voor ogen had gesteld. Geestelijke mensen zouden ze waar­schijnlijk later worden. God had de Christus in gedachten, en die bestond uit een hoofd en alle lichaamsleden tezamen. Het is niet onwaarschijnlijk dat Adam dat hoofd zou zijn geworden, en dat hij samen met Eva ook geestelijk leiding aan de aardbewoners zou zijn gaan geven. Adam en Eva genoten aanvankelijk van een volmaakte natuurlijke huwe­lijksverbintenis. Niets duidde erop dat daar eenmaal een einde aan zou komen, anders dan dat dit in een hogere dimensie uit zou monden. Maar de duivel gooide roet in het eten. Door jaloezie gedreven ruï­neerde hij Gods prachtige schep­ping. Alles was adembenemend mooi, maar hij benam het eerste mensenpaar de levensadem. Ze trap­ten jammerlijk in zijn gemene leu­gen.

Hoe wordt de mens compleet?

Hoe zal het wezen als God alles en in allen is geworden, als het oor­spronkelijke plan van Vader alsnog zal zijn gerealiseerd? Dan zal de maatschappij uit louter geestelijke wezens bestaan die samen één zul­len zijn. De mensen die God zich van de aanvang gedacht had, kennen dan het huwelijk niet meer en zul­len stuk voor stuk in de Christus de volle wasdom bereikt hebben. Wie denkt dat de mens pas compleet is in een huwelijksverband en dit consequent doorvoert, kan tot de vraag komen die de Sadduceeën aan Jezus stelden. Zij kwamen met het hypothetische geval van een vrouw die zeven maal weduwe geworden was en vroegen Jezus: ‘Wiens vrouw zal zij dan bij de opstanding zijn?’ Zijn antwoord was: ‘Bij de opstan­ding trouwen de mensen niet en worden ze niet uitgehuwelijkt, ze zijn dan als engelen in de hemel.’ De opstanding zal complete mensen tevoorschijn brengen. Niet doordat ze als man en vrouw compleet aan­wezig zullen zijn, maar doordat ze net als Jezus stuk voor stuk aan Gods maatstaf beantwoorden zullen. Het huwelijk dat we in de natuurlij­ke wereld kennen, is een beeld van het verband van Jezus en de zijnen. Maar niemand zal een beeld tot werkelijkheid mogen verheffen. Om compleet mens te zijn, is het niet nodig een relatie met een man of vrouw te hebben. Slechts met Jezus.

 

Inleing Onze omgang door redactie

In dit speciale artikel schrijft Duurt Sikkens over onze omgang met de bijbel. Hoe interpreteren we de inhoud? Is de bijbel een ‘wetboek’ of ‘leefboek’ voor ons? Wij zijn van mening dat in dit artikel op duidelij­ke wijze wordt uigelegd waar het bij het lezen van de bijbel werkelijk om gaat.

 

Onze omgang met de Bijbel door Duurt Sikkens

Het woord ‘bijbel’ is afgeleid van Biblia, hetgeen zoveel betekent als ‘verzameling boeken en geschriften’. Dit boek bestaat voornamelijk uit Joodse geschriften, geschreven in het Hebreeuws en Aramees, veelal het Oude Testament genoemd, en het Nieuwe Testament, in het Grieks, bestaande uit evangeliën, brieven en Openbaringen aan de apostel Johannes. Over de onstaans- geschiedenis bestaat een uitgebreide literatuur en deze is voor de geïnte­resseerde gemakkkelijk toegankelijk. Een vraag: Wie stelden vast welke geschriften tot de Bijbel zouden behoren? Welke ’toelatingsnormen’ dienden te worden gehanteerd? Uitgaande van het woord ‘canon’ dat ‘rietstaf’ betekent en later de over­drachtelijke betekenis kreeg van ‘maatstaf’ of ‘norm’ kwam men, kie­zend uit een enorme hoeveelheid rollen en geschriften tot de begrip­pen ‘canoniek’ en ‘apocrief’ waar­mee dan bedoeld werd dat de eerste categorie wel en de laatste niet als gezaghebbend werd erkend. Daar tussen in waren er, bij gerede twijfel, de ‘deutero-canonieke boeken’ die in de laatste bijbelvertaling van 2004 zijn opgenomen.

Er waren zoveel handschriften, ook van evangeliën en brieven, dat daar­uit een keuze gemaakt moest wor­den. De definitieve vorm die van­daag gehanteerd wordt, is in de loop der eeuwen na Christus ontstaan. Keizers, pausen en concilies hebben zich erover gebogen en uiteindelijk de canon vastgesteld. Aanvankelijk was er bijvoorbeeld veel discussie over de tweede brief van Petrus, een brief van Johannes en van de laatste ook diens Openbaringen. Ook bleek dat een derde brief van Paulus aan de gemeente te Korinte, alsmede brief van Laodicea, verloren waren gegaan. Zelfs waren er vervalsingen in omloop. Er is ook nog een evan­gelie van Thomas. Enfin, ’t werd een hele uitzoekerij.

Een ‘heilig boek’?

Mijn vraag luidt: Is dit allemaal ‘Gods Woord’, zoals velen de bijbel plegen te noemen? Er bestaan, in vele varianten, allerlei termen zoals: ‘onfeilbaar’ en ‘van kaft tot kaft’ als zou elke woord in dit boek geïnspi­reerd zijn door de heilige Geest. Wanneer dit als een onwrikbaar uit­gangspunt wordt gehanteerd kom je tot de omvermijdelijke conclusie de bijbel een ‘heilig boek’ zou zijn. En zo hebben de Moslims hun Koran, de Hindoes hun Veda, de Mormonen het boek Mormon. Alle grote en kleine godsdiensten hebben hun heilige geschriften. Daarin schuilt een groot gevaar, immers, wanneer je een godsdienst fundeert op alleen een boek krijg je heel veel interpretaties mét de daar­uit voortvloeiende verdeeldheden, scheuringen en oorlogen. Wie de kerkgeschiedenis erop naleest vindt daarin alle bewijsmateriaal. Elkeen hanteert de eigen ‘waarheid’ en ‘elke ketter heeft zijn letter’, omdat ieder een bijbelteksten weet aan te voeren als onderbouwing van het eigen gelijk. (Even terzijde: Als de bijbel letterlijk geïnspireerd zou zijn, waar­om de exegese dan niet?) Andere vraag: Zouden er geen aan­wijsbare fouten in de bijbel kunnen staan? Nou, daar zijn genoeg studies aan gewijd om die aan te tonen. Daar ga ik hier niet op in maar mis­schien hoef ik alleen maar het bekende voorbeeld aan te halen van het motief van koning David om het volk te tellen. Vergelijk 2 Samuël 24 met 1 Kronieken 21 en trek zelf uw conclusie. En wat te denken van “een boze geest die van de Here kwam”? 1 Samuel 16 vers 14 (1 Sam. 16:14).

Wat zeg je zelf?

Hiermee wil ik maar zeggen dat, wanneer iemand roept: “In de bijbel staat…”, dit niet altijd een argument is. Of een ander zegt: “Paulus zegt…” Dat kan best zo zijn, maar wanneer je dit beweert tegen iemand die nog nooit een letter in de bijbel heeft gelezen, kan deze zeggen: “Wie zegt u? Ken ik niet…” Het punt is, denk ik, wat zeg je zélf. Je bent zelf verantwoordelijk voor wat je zegt en beweert. En zegt iemand, out of the blue,: “De Heer zegt mij…” dan is dit natuurlijk boven alle twijfel verheven… De Joden zeiden tegen Jezus: Mozes zegt…” Jezus repliceerde met: “Zeker, dat klopt, maar ik zeg jullie…” en dan kwam er iets beters. Lees in dit verband de brief aan de Hebreeën maar eens door. Daarin staat zo’n tien keer het woordje ‘beter’, zoals ‘betere beloften’, ‘een beter vaderland’ en een ‘beter ver­bond’.

Nogmaals, wat zeg je zélf. Dan wor­den het de vruchten van de Geest met jouw geest, vruchten naar jouw eigen aard. De vruchten zijn altijd het resultaat van een bevruchting. Ik bedoel dit: Je leest bijvoorbeeld in overlijdensadvertenties, bij herden­kingsbijeenkomsten en op geboortekaartjes vaak een citaat uit een gedicht, een psalm, een bijbeltekst waarin op kernachtige wijze wordt gezegd wat de mensen heeft bezield of tot troost is. Daar is niks mis mee. Een ’tekst’ is een uitspraak van een ander. Het zijn de geestesvruch­ten van bijvoorbeeld een David, een Zefanja, een moordenaar aan het kruis. Vaak worden ook beelden gebruikt, ontleend aan het Midden- Oosten. Maar nu, wat zeg je zélf? Ik vermoed dat een Innuit andere beel­den gebruikt dan een Maori en dat de Nederlander tot andere gelijkenis­sen komt dan de leden van een Tibetaanse bergstam. Dat is een heerlijke variatie en biedt een grote verscheidenheid aan uit­drukkingsmogelijkheden. Petrus, een van de volgelingen van het eerste uur, schrijft in een brief: “Als je spreekt, laten het dan woor­den als van God zijn”. Logischerwijze betekent dat dat er na het verschijnen van de canonieke boeken er vaak genoeg woorden Gods zijn gesproken die dan niet in de bijbel staan. Wie goed luistert, leest, vindt er vele, in navolging van Jeremia die rustig stelt: “Zo vaak Uw woorden gevonden werden, at ik ze op” Jeremia 15 vers 16 (Jer. 15:16).

Dezelfde God, andere interpreta­tie

De God van het Oude Verbond is niet anders dan van het Nieuwe Verbond. God is niet veranderd en Zijn natuur zal ook niet veranderen. Maar de interpretatie was zo anders. Heel veel eigenschappen van de satan werden Hem toegeschreven en vele ‘andere goden’ verdrongen zich zich ‘voor Zijn aangezicht”, in het gezichtsveld van de ‘ouden’ (dit is de oud-denkenden). Hun God moest lijken op de goden van de omliggen­de heidense volkeren, maar dan natuurlijk veel sterker en machti­ger…

In de oude denkbeelden is sprake van zoveel wraak, zoveel vervloekin­gen, zoveel bloederig geweld ‘in de naam van de machtige(!) Israëls’. En velen denken dat onze Vader achter al die oorlogen, de terreuraanslagen, de (tien) plagen, de zondvloed zit. Het oude denken zat en zit diep. En toen Jezus kwam en de Vader deed kennen en trachtte uit te leggen wie Hij werkelijk was en is, werd hij als een waardeloos bevonden steen weg­gegooid. Op zo’n mens kun je niet bouwen…

Ook Johannes en Jakobus kregen van Jezus het verwijt dat hun den­ken nog steeds niet was veranderd en ze kregen te horen “dat ze niet wisten wat voor geest ze waren”. Er lag nog een Mozaïsche bedekking over hun denken, vandaar… Het woord ‘bekering’, waar een iet­wat gedateerde geur omheen hangt, betekent niets anders dan ‘verande­ren van denken’. Eigenlijk riep Jezus de religieuze mensen van zijn dagen op om nou eens anders over God te gaan denken dan ze tot dan toe gewend waren geweest, ’t Was dan ook een ingrijpende omschakeling van een ‘God der wrake’ naar een bescheiden, onopvallende man, die rustig vertelde dat God eruit zag zoals hij, zoals hij sprak en handel­de. Tevens merkte hij op dat je een ingelukkig mens zou worden wan­neer je daaraan geen aanstoot nam. Jezus hoopte zo dat de ogen van de mensen zouden opengaan voor het Godsbeeld, dat hij zelf was.

Gods grote geheim

Het ontvangen van de Geest van de Heilige is een ontroerende gebeurte­nis, want je ontvangt het liefdevolle levensbeginsel van God in je geest. Het is een conceptie, het begin van de Christus in je: Gods grote geheim. En we hebben deze Geest niet ontvangen om eigen idealen te verwezenlijken, onder het mom van een ‘speciale bediening’, maar om Zijn ideaal te verwezenlijken en om Zijn stem te kunnen horen en zelf te leren denken zoals Hij denkt.

David roept een keer uit: “Hoe kos­telijk zijn mij Uw gedachten!” Die koesterde hij als kostbare schatten. Gods woorden zijn overal te horen en te vinden mits je er oor en oog voor het gekregen. Luister alleen al maar es naar wat soms ‘uit de mond van kinderen en zuigelingen’ valt te horen! Woorden Gods staan niet alleen in de bijbel. Wel hanteer je, zoals reeds gezegd, de uitspraken Gods zoals die door de profeten zijn genoteerd, als referentiekader. Je dient namelijk alle profetieën, visioenen, preken te toetsen op hun betrouwbaarheid, hun echtheid. Jezus verwijst vooral naar Mozes, de Psalmen en de Profeten omdat die getuigen van de Christus, dat wil zeggen van Jezus èn van degenen die van hem zijn. Trouwens, dit is óók een behoorlijke verandering in denken: te weten dat er ook over óns is gesproken en geschreven. Dan komt alles heel dicht bij de mens of, nog beter, in de mens tot wording en hebben we deel aan het woord Gods vanaf het allereerste begin.

Veel pseudologie

Nog iets. Je hoort wel eens: “De Heer zegt…” of “Ik heb in mijn hart…” of Ik word erbij bepaald dat…” of “Ik heb gedroomd dat…” of andere uitspraken die iets heel bij­zonders moeten suggereren. De vra­gen die je dan rustig kunt stellen

zijn dan: Welke heer? Wie bepaalde je ergens bij? Want niet ontkend kan worden dat er ongelooflijk veel wild­groei en pseudologie op dit terrein te horen is. (Lees Jeremia 23 er maar eens op na).

Ook het eigenmachtig uitleggen en invullen van bijbelse profetieën naar bepaalde natuurlijke volken toe komt heel veel voor, terwijl al deze dingen bedoeld zijn voor een geeste­lijk volk. Het blijft actueel om niet iedere geestesuiting voetstoots aan te nemen als een uiting van de Heilige Geest.

Uiteraard hebben ook de oude profe­ten, door hun gedeeltelijke zicht op God, hier en daar onjuistheden ver­meld. Wanneer bijvoorbeeld God ook de Schepper wordt genoemd van de duisternis, kan dit niet waar zijn “want”, zegt Johannes, “er is in Hem geen spoor van duisternis”. Dan kan er ook nooit iets duisters (zonden, ziekten, dood) uit hem voortkomen. Zo toets je de profe­tieën en je behoudt het goede, het ware bewaar je.

Maar in 2 Timoteüs 3 vers 16 (2 Tim. 03:16) staat toch dat elk schriftwoord van God is ingegeven? Nee, dat staat er niet, eeuwenlange discussies ten spijt. Als dat er stond hoefde de beperken­de bepaling ‘van God gegeven’ er niet voor te staan, dan was ‘schrift­woord’ voldoende. Eigenlijk staat er dat niet elk schriftwoord door de

Geest geïnspireerd is, maar Gods kinderen zullen altijd herkennen wat van hun Vader is uitgegaan. Anders, gezegd door Zijn zoon: “Mijn schapen kennen mijn stem wel”. Die onderscheiden duidelijk de stem van vreemde stemmen, omdat die laatste niet barmhartig zijn en altijd wat van een mens móeten. Verder zei deze goede herder: “De Heilige Geest zal jullie alles leren en te binnen brengen wat Ik je heb gezegd”. In dit verband is het heel opmerkelijk om de betekenis van het Griekse woord voor ‘lezen’ te bekijken (anaginoskoo). Dat bete­kent ‘her-inneren, herkennen, weer weten’. Prachtig! Zo gauw je iets hoort of leest herken je, dan weet je het weer: Dit is van mijn Vader, en dat niet.

Wat zegt Gods Geest?

Enfin, ik wou maar zeggen dat de bijbel een door mensen en in men­sentaal geschreven boek is over hun omgang met God. Hierin staan veel woorden van Hem en die worden herkend door Zijn kinderen. Laten we dus maar goed luisteren naar wat Zijn Geest in de gemeente zegt en laat zien. Dat zijn altijd levend­makende, rustgevende gedachten die in allerlei gedaanten verschijnen kunnen.

De mooiste verschijning is wel de gestalte Gods in mensen. Ze zijn levende woorden geworden en zijn zo getuigen van Zijn wezen. Het woord is ook in jou aan het worden, in jouw mens-zijn, in overeenstem­ming met de Vader. En zo ga je als een van Zijn levende woorden de wereld in.

“Uw woord is een lamp voor mijn voet”, zongen de ouden. Wat zou je ervan vinden te ontdekken dat je een lamp bént, omdat het lichtende woord in jou gestalte heeft gekregen, tot grote vreugde van de Vader. Licht is liefde.

De mens is, in dubbele betekenis, geschapen om lief te hebben.

 

De ontwikkeling van ‘Opstaan’ door Froukje Huis

‘Froukje opstaan! ’t is 7 uur!’ Ik lig knus weggedoken in mijn warme bed onder de gestikte deken. Ik kijk naar het venster: dikke ijs­bloemen op de ruiten. Mijn adem is zichtbaar als een wolkje in de koude lucht. ‘Ben je er uit?’ Ja, ja ik haast me al. Rillend zet ik mijn blote voeten op het koude zeil. In de waskom ligt een vliesje ijs. Opstaan, hoe komen ze er bij!

We zitten in de bus (wat zelden gebeurt). De bus is vol. Er stapt een oude dame in. Ik krijg een duwtje: opstaan! Ja voor de grijze haren moet je opstaan. Als moeder het niet zegt, doet de conducteur dat wel. Opstaan en vlug! Ik sta al. ’t Is feest. Er is iemand jarig. Mijn neefje en ik zitten naast elkaar. ‘Als er iemand komt, opstaan en een hand geveni’ is het consigne. Daar komt al iemand. Gehoorzaam staan we op. ‘Opzitten en pootjes geven’, fluistert mijn neef en gniffelend gaan we weer zitten. Iemand kijkt onze kant uit.

’t Is vroeg in de morgen. De zon schijnt door het venster. Ik word wakker met een gevoel van verwachting. Wat is er ook weer? O, ja we gaan met vakantie naar Ameland! Ik luister, het is stil, zou ik al mogen opstaan? Ik hoor nog niemand. Met gespitste oren blijf ik luisteren: ik wil opstaan!

Er wordt voorgelezen uit de kinder­bijbel. Over Jaïrus die naar Jezus gaat voor zijn doodzieke dochtertje. Door veel oponthoud komt Jezus te laat, het kind is al gestorven. Maar Jezus pakt haar hand en zegt: “Dochtertje , Ik zeg u: sta op!” En ze is genezen!

En dan die lamme man die door het dak gelaten werd. Jezus zegt gewoon: ‘Ik zeg u sta op, neem uw bed op en ga naar uw huis.’ En de man doet het.

Ja dat was ook opstaan en dat was geweldig, maar dat hoorde thuis in de bijbel en niet in ons eigen leven. Bij het ouder worden ga je naden­ken. Opstaan, wat houdt dat woord in? Een oproep om in actie te komen!

Zoals de verloren zoon die moede­loos bij de varkens zit, zegt: ‘ik zal opstaan en naar mijn vader gaan.’ Je gaat op zoek in de bijbel en komt tot een geweldige ontdekking. David die God oproept om op te staan. Psalm 3 vers 8 (Ps. 003:008): “Sta op, Here, en verlos mij”. En Psalm 44 vers 27 (Ps. 044:027): “Sta op, Here, ons ter hulpe”. En Psalm 74 vers 22 (Ps. 074:022): “Sta toch op, Here!”

En God is opgestaan! Hij is in actie gekomen! En hoe! Hij heeft zijn enige Zoon gegeven om ons te ver­lossen en te hulp te komen. Jezus stierf voor onze zonden, maar pas door zijn opstanding heeft Hij de dood overwonnen. God wekte Hem: ‘Jezus, sta op!’ en door de kracht van de heilige Geest stond Jezus op. Ieder die in Jezus gelooft, mag nu zijn oude leven achterlaten en opstaan tot een nieuw leven met Hem.

Als het werk dat Jezus bezig is te doen in en door zijn gemeente klaar is, zal opnieuw een machtige roep door het heelal klinken: “Opstaan!”‘ Dan zullen de zonen Gods, waar heel de schepping reikhalzend op wacht, openbaar worden. Dan zullen we ten volle beseffen wat ‘Opstaan!’ betekent. Ik zie er naar uit. U ook?

 

 

Bijbelstudieweek met Klaas Coverts

Evenals vorig jaar wordt er ook dit jaar weer een bijbelstudieweek/opbouwweek gehouden op Urk van 2 tot 9 juli 2005. We logeren weer in De Morgenster. Het thema is: De majesteit van God. Met aandacht voor uitverkiezing, de sleutels van het Koninkrijk, Gods plan in de geschiedenis en andere onderwerpen. De studies worden gegeven door Klaas Goverts. Nadere inlichtingen en aanmelding uitsluitend bij br. J. Spanjersberg.

 

Levend Geloof – 435

2005.03-04 Levend geloof nr. 435

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Het hoofdartikel van dit nummer heeft als titel ‘Geschikt zijn voor Gods Koninkrijk’. Het is een belangrijk artikel over een belangrijk onderwerp. Niet omdat we het zelfgeschreven hebben, maar omdat het de essentie van de uitgave van ons blad verwoordt. We zijn immers een magazine met de boodschap van het Koninkrijk Gods?

We schreven ‘hoofdartikel’ maar dat betekent niet dat de andere artikelen min­der belangrijk zijn. Integendeel, alle artikelen zijn even belangrijk! Er bestaat geen concurrentie tussen de schrijvers. Natuurlijk zijn er verschillen in schrijfstijl en benadering en schrijft ieder vanuit eigen inzicht, al naar gelang zijn of haar geestelijke ontwikkeling. En ook kan men natuurlijk op ondergeschikte onderdelen verschillend denken. Maar dat geldt ook voor onze lezers zelf. We zijn immers allemaal in een bepaalde fase van onze geestelijke ontwikkeling. Wel proberen we te schrijven in, zoals steeds ons principe is geweest, in een voor iedereen begrijpelijke taal. Het gaat erom dat we het volledige evangelie in al zijn facetten leren kennen en beleven. Gods verlangen is dat we werkelijk gelukkig zullen worden, een ‘geluk’ dat niet beperkt blijft voor dit tijdelijke leven alleen, maar voortduurt tot in alle eeuwigheid!

De eerste christenen waren hiervan ten volle doordrongen. Zij wisten: het is Gods grote verlangen dat ieder mens leert ontdekken hoe kostbaar hij of zij is in de ogen van Hem. Daarom bracht jezus geen halfslachtig evangelie of sloot hij een compromis met de vijand. Integendeel, de vijand werd ontmaskerd en uiteindelijk totaal overwonnen. En in dat voetspoor volgden zij hun grote Voorbeeld. De gemeente van nu heeft alleen bestaansrecht als ook zij dat grote Voorbeeld volgt. Want ook voor ons geldt dat “het Koninkrijk van God geen zaak van eten en drinken is, maar van gerechtigheid, vrede en vreugde door de heilige Geest” Romeinen 14 vers 17 NBV (Rom. 14:17).

Ook via de artikelen in Levend Geloof willen we meewerken dat meer en meer te leren ontdekken en beleven!

 

Vergeving door Gert Jan Doornink

De liefde van God, zoals deze ten volle tot openbaring kwam in Jezus Christus, heeft vele aspecten in zich die wij ook als nieuwe schep­pingen gaan ervaren en beleven. Eén ervan is ‘vergeving’. Na de grote schuldvergeving toen wij van een zondaar een kind van God werden, leren wij als onder­deel van ons nieuwe leven verge­ving meer en meer tot een dage­lijkse realiteit in ons leven te maken. God heeft ons vergeven, we hebben schoon schip gemaakt met ons verleden en nu gaan wij de gezindheid van Christus open­baren. En daar hoort ook verge­ving bij.

Kunnen wij anderen die ons onrecht hebben aangedaan, waar­door we ons misschien gekwetst en beledigd voelen, toch verge­ven?

Naarmate we naar geestelijke vol­wassenheid toegroeien zal dit meer en meer een vanzelfspre­kendheid in ons leven worden. Daar willen wij niet lichtvaardig over doen want wij weten dat in bepaalde gevallen er soms veel innerlijke strijd aan voorafgaat voordat we werkelijk in staat zijn de ander te vergeven. Nu gaan we natuurlijk niet bij ons­zelf elk moment een soort geeste­lijke thermometer aanbrengen om te kunnen constateren hoe ver we gevorderd zijn bij onze groei naar volwassenheid. Maar als deze intentie aanwezig is raakt verge­ving en vergevingsgezindheid als het ware meer en meer verweven met onze nieuwe natuur, die van Christus.

Wat een heerlijkheid dat dit niet alleen een weldadige uitwerking heeft in ons eigen leven maar ook degenen die wij vergeven als het ware daardoor een positieve injec­tie ontvangen die hen misschien tot nadenken brengt waar die ver­gevingsgezindheid wegkomt. Zo mogen we ook in dit opzicht vrucht dragen voor Gods Koninkrijk want ook hierbij geldt dat wat een mens zaait hij ook zal oogsten.

 

Geschikt zijn voor Gods Koninkrijk. Door Gert-Jan Doornink

Heeft u dat ook wel eens dat u een bepaald gedeelte of tekst uit de bijbel leest en het ooit prachtig vond, het sprak aan, maar nu lezen we er over­heen? We vinden het vanzelfspre­kend, het is zo bekend dat de actuele betekenis geheel verdwenen kan zijn… totdat Gods Geest er ons opnieuw bij bepaald en vaak de bete­kenis ervan ook veel beter en dieper tot ons doordringt dan ooit het geval was.

Dat laatste geldt zeker ook voor het gedeelte uit Lucas waar Jezus het heeft over het volgen van hem en dat eindigt met de opmerking: “Wie de hand aan de ploeg slaat en achterom blijft kijken, is niet geschikt voor het koninkrijk van God” Lucas 9 vers 62 NBV (Luc. 09:62).

Geen derde weg

Het eerste dat ons opvalt is dat het ‘volgen van Jezus’ dus een radicale aangelegenheid is. Jezus zei nooit: ‘Volg mij maar een klein beetje’ of: ‘Probeer mij maar te volgen’ maar resoluut en radicaal: “Volg mij…” Het was bij Hem altijd of het een of het ander, een tussenweg was er niet. “Wie niet voor Mij is, is tegen Mij”. “Wie niet verlaat alles wat hij heeft, kan Mijn discipel niet zijn…” In Lucas 9 zien we hiervan ook de voorbeelden. Er waren mensen die te kennen gaven Jezus te willen vol­gen, maar eerst nog bepaalde dingen in orde wilden maken, bijvoorbeeld hun vader begraven of afscheid nemen van huisgenoten. Heel rede­lijke dingen dus. Was Jezus dan zo hardvochtig en gevoelloos dit te negeren met de oproepen Hem volkomen te volgen? Natuurlijk niet, hij was juist vol lief­de en mededogen, maar Hij wist ook dat, wanneer iemand Hem wilde vol­gen, dit niet halfslachtig of ten dele kon. “Niemand kan twee heren die­nen of hij zal of de een haten en de ander liefhebben”, was een van zijn uitspraken. Hij wilde als het ware zeggen: ‘Als je blijft hinken op twee gedachten, wordt het nooit wat. Dan houdt de vijand een flinke vinger in de pap en kom je nooit in de volle overwinning te staan. Dan ben je niet geschikt voor het Koninkrijk van mijn Vader, het Koninkrijk van licht en liefde, van waarheid en trouw, het Koninkrijk waar geen plaats is voor welke vorm van duis­ternis ook’.

Doelstelling

‘Geschikt zijn voor Gods Koninkrijk’, waarover het dus in dit artikel gaat, behoort de doelstelling te zijn van ieder rechtgeaard chris­ten. Maar hoe moeten we ons dat voorstellen? Betekent dat bijvoor­beeld dat we ‘fulltime’ zendeling of missionaris moeten worden en ons gewone beroep vaarwel moeten zeg­gen? Dat kan misschien in enkele gevallen het geval zijn. Sommigen weten soms heel zeker dat ze geroe­pen zijn om naar een bepaald land te gaan om daar het evangelie te brengen. Zij laten zich op geen

enkele wijze van deze opdracht, afbrengen en als het werkelijk Gods bedoeling is met hun leven zal dat ook bevestigd worden, soms door veel strijd en twijfel heen, om nog maar niet te spreken van onbegrip van anderen. Veelal is dat geen doel­bewuste keuze maar deze speciale opdracht laat hen niet meer los. Zijn daardoor degenen die geen full­timers zijn maar een gewoon beroep uitoefenen, minder geschikt voor Gods Koninkrijk? Natuurlijk niet, want Jezus heeft juist laten zien dat in het gewone leven van elke dag waargemaakt behoort te worden dat, als we Hem volgen, dit altijd een ‘volkomen volgen’ behoort te zijn. . ‘Geschikt zijn’ is niet eenmalig maar ‘ een doorlopend proces. Iemand die geschikt bevonden wordt voor een bepaalde taak of beroep moet er dagelijks invulling aan geven. Dan pas blijkt of hij het geschikt zijn ‘waar’ maakt.

Bij het ‘geschikt zijn voor Gods koninkrijk’ willen we daarom enkele punten bespreken die daarbij van belang zijn.

Niet achterom kijken

‘De hand aan de ploeg slaan en ach­terom kijken’, wat Jezus aanhaalt, vormt in feite een paradox. Dat kan niet. Om dit beeld uit de natuurlijke wereld te gebruiken halen we een voorbeeld uit eigen leven aan. We zijn op een boerderij opgegroeid en waren tot ons veertigste levensjaar in de agrarische sector werkzaam. We kennen daarom het boerenwerk. Hebben nog geploegd met paarden. Dan was het zaak om vooruit te kij­ken zodat de paarden eventueel op tijd gecorrigeerd konden worden. Alleen dan kon men ‘rechte voren’ maken. Door steeds achterom of opzij te kijken verslapte de aandacht en kon het misgaan. Alleen door rechte voren te trekken kreeg men een prachtig omgeploegd stuk land. Jezus roept op om niet achterom te kijken. We kunnen zo bezig zijn met dingen uit het verleden, met fouten die we toen gemaakt hebben, dat de aandacht volledig wordt afgeleid van het heden waar we mee te maken hebben.

Steeds weer dienen we ons te reali­seren dat het verleden achter ons ligt, het is definitief voorbij. Niet alleen het verleden vóór dat wij een kind van God werden, maar ook van het nieuwe leven. Het leven is een voortgaand leer- en groeiproces en dit brengt ons bij een tweede punt.

Geestelijke groei

Geestelijke groei is noodzakelijk, want blijft dat achterwege dan blijft men vastzitten aan allerlei dingen die geen enkele geestelijke waarde hebben, ja die zelfs een belemme­ring kunnen vormen. Dat geldt bij­voorbeeld bij onze omgang met de bijbel. De bijbel is een boek dat alleen geestelijk te verstaan is. “De letter doodt, maar de Geest maakt levend”, is niet zomaar een terloopse opmerking van Paulus, maar daar draait het bij het bestuderen van de bijbel om.

We lezen in de bijbel hoe God dacht over de mensen maar ook hoe de mens dacht over God. Het is eigen­lijk een heel menselijk boek, maar wel het enige boek waarin we kun­nen lezen hoe God sprak en dacht tot en over de mensen in allerlei omstandigheden en ook hoe de mensen dat beantwoordden. Het is alles genoteerd door betrouwbare getuigen.

Daarbij vinden we de ‘hoogste vorm van Zijn spreken’ uiteraard in Zijn Zoon, die -zoals de Hebreeënbrief dat onder woorden brengt- een ‘afdruk van Zijn wezen en een af­straling van Zijn heerlijkheid’ is. Gods grote liefde voor de mens, de hoogste vorm van Zijn scheppings­werk, is de rode draad die door de hele bijbel heenloopt. Hoe Hij de mens, ondanks zonde en ongehoor­zaamheid, nooit loslaat en hoe de tegenstander -satan- niet het laatste woord heeft, maar uiteindelijk door Hem onttroond en verslagen is, via Zijn Zoon Jezus Christus en tenslot­te ook door de gemeente zal worden overwonnen.

Naarmate we geestelijk groeien krijgen we daar oog voor en blijven we niet vastzitten aan allerlei gedachten die met het werkelijke leven zoals God dat bedoelt niets te maken hebben.

Vol zijn van Gods Geest

Geestelijke groei is ondenkbaar zon­der de vervulling met Gods Geest. Het is ‘heilige’ geest omdat deze geest met God verbonden is, als het ware het hart van God vormt, de enig apart staande geest ten opzichte van de vele geesten die uit de ver­keerde bron komen. Velen van hen die dit lezen zijn ooit gedoopt met de heilige Geest en spreken in nieuwe tongen. Maar hoe is de situatie nu? Weten we dat we dagelijks vervuld zijn met de Geest? Bidden we iedere morgen: ‘Heer, maak me vandaag vol van Uw Geest’ en danken we Hem er tegelijkertijd voor dat Hij dat doet? We kunnen geen moment zonder die Geest die, in combinatie met onze geest, ons functioneren in dienst van Gods Koninkrijk effectief maakt. Nog een punt wat hierbij van belang is, is dat sommigen ten aanzien van het vervuld zijn met de heilige Geest een theorie hebben ontwikkeld die geen praktische uitwerking heeft, ja zelfs de werking van Gods Geest uit­schakelt.

Daarbij denken we aan hen die menen dat men niet alle gaven, die in Gods Geest aanwezig zijn, kan bezitten. Zij baseren zich daarbij op Paulus die toch in 1 Korinthe 14 schrijft dat niet iedereen alle gaven heeft. Men ziet dan over het hoofd dat het hier gaat om het samenzijn van de gemeente, waarbij de leden samen het lichaam van Christus vor­men.

Maar in ons gewone dagelijkse leven, waarin we als individuele leden van de gemeente functione­ren, heeft de heilige Geest alles voor ons ter beschikking. Stel dat we op een gegeven moment niet zouden kunnen onderscheiden dat we met een geest uit de verkeerde bron te maken hebben, omdat de ‘gave van het onderscheiden van geesten’ niet in ons is… dan zouden we zomaar een gemakkelijke speelbal van de vij­and kunnen worden.

Creatieve ontwikkeling

Een ander belangrijk facet wat nog veel te vaak over het hoofd wordt gezien is dat God in ieder mens talenten heeft gelegd. Deze bekwaamheden, creatieve vermo­gens of hoe men het verder ook noe­men wil, zijn bij iedereen verschil­lend, maar behoren tot ontwikkeling gebracht worden, zodat ze bij alles wat we doen in dienst van Gods Koninkrijk, maar ook in ons gewone werk, ten volle benut gaan worden en tot hun recht komen. Wij denken wel eens dat in veel evangelieprediking waarin ‘schuld en schuldvergeving’ zo’n centrale plaats innemen, dit te veel verbor­gen blijft. Je zou kunnen zeggen: het is een onontwikkeld terrein, alsof het onbelangrijk is, terwijl God juist het verlangen heeft dat we ons geheel en al gaan ontwikkelen zoals Hij ons als ‘volledig mens’ gemaakt heeft. De mens met al zijn mogelijk­heden om uit te groeien, zowel in de natuurlijke als geestelijke wereld, tot mensen die iets betekenen, zoals Hij ze graag wil zien, die volledig beant­woorden aan Zijn grote plan met de mensheid.

Gods Geest wil in al zijn volheid in ons wonen en werken. Een heerlijke zekerheid die ons in staat stelt iede­re aanval uit het rijk der duisternis te pareren en dus ten volle mee­werkt geschikt te zijn voor Gods koninkrijk. Want dat is uiteindelijk de bedoeling. Dat is het verlangen van Jezus en dus ook van God.

Geestelijke volgelingen

Het volgen van Jezus is in zeker opzicht nu anders dan toen. Niet omdat we in een andere tijd leven, tweeduizend jaar later, maar omdat destijds Jezus zelf lichamelijk op aarde was. Toen kon men hem immers letterlijk volgen omdat hij in een lichaam van vlees en bloed aan­wezig was. Nu hij er niet meer is gaat het om het geestelijk volgen. Maar het resultaat is natuurlijk het­zelfde. In alle gevallen gaat het er om dat anderen ‘Jezus’ in ons zien. Dat we als nieuwe, veranderde men­sen door het leven gaan vol van kracht en waarheid, van liefde en bewogenheid, om maar een paar kenmerken van het nieuwe leven te noemen.

Als ‘geestelijke volgelingen’ hebben wij dus een belangrijke taak in deze tijd. Een taak die niet beperkt is om zo nu en dan ‘iets te doen voor de Heer’, maar ons voortdurend bezig­houdt. Daarbij wordt volharding gevraagd. Het gaat om het ‘stand­houden tot het einde’, zoals Jezus dat formuleert in Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14).

Nu behoren wij dit niet op te vatten als een soort prestatie die we moe­ten leveren. Hij bewerkt de openba­ring van het nieuwe leven in ons door Zijn Geest die hoe langer hoe meer een eenheid gaat vormen met onze geest. En vanuit die ‘samen­werking’ krijgt de tegenstander steeds minder kans het ‘geschikt zijn voor Gods koninkrijk’ uit te schakelen of op een laag pitje te zet­ten,

Zo gaat de volle openbaring van Gods koninkrijk meer en meer zich manifesteren en gaat zich uiteinde­lijk ten volle openbaren. Dat Rijk waarin Zijn volle majesteit en heer­lijkheid aanwezig is en waarin de mens die Hij geschapen heeft naar Zijn beeld, de eerste en voornaamste plaats inneemt.

 

Onder de boom. Het gebed van God door Duurt Sikkens

Lucas schrijft in hoofdstuk 6 dat Jezus de nacht doorbracht “in het gebed tot God”. In de grondtekst staat in plaats van ’tot’ het voorzetsel ‘van’. Dat is nogal opvallend, want wat zou dat te betekenen kunnen hebben? Aanvankelijk schoot me ‘Het Onze Vader’ te binnen, maar dat is natuur­lijk onmogelijk. Hij zou zichzelf dan aanbidden.

Aan de andere kant is dit gebed niet los te maken van Hem omdat de inhoud van Hem afkomstig is. Want als er Eén is die zo graag zou willen dat Zijn koninkrijk in ons kome, dat Zijn naam wordt geheiligd en vrij wordt van vreemde smetten en dat Zijn wil ten uitvoer wordt gebracht, is Hij het wel. En Jezus heeft ons geleerd om zo te bid­den tot Onze Vader.

Wat is dan ‘het gebed van God’? Dan hangt het ervan af watje onder ‘bidden’ verstaat.

In de allereerste plaats berust het op communicatie. Je gaat met elkaar om, je hebt een gesprek waarbij je elkaar ziet in de geborgenheid van elkaars aanwezigheid, in stilte en vertrouwen. Je kunt elkaar je diepste geheimen en gedachten toevertrouwen, jij aan Hem en Hij aan jou, de ‘geheimenissen van Zijn koninkrijk’.

Er zijn onnoemelijk veel aspecten aan het bidden. Uitgaande van het Hebreeuwse woord voor ‘bidden’ (palal), kan het onder meer betekenen: ‘bemiddelen’ (het ambt der verzoening, of wat velen wel ‘voorbede’ noemen); ‘rechtspreken’ (bij vergeving van zon­den, het beoordelen van de dingen, het bestraffen van boze geesten). Allemaal nogal samengebald gezegd hier, maar wanneer je al deze dingen doet zijn het toch wel ‘de dingen des Vaders’, Zijn gedachten en daden waaraan je uitvoering geeft. Eigenlijk geef je gevolg aan Zijn verlangens en in die zin zou je zelfs kunnen zeggen dat je Hem ‘verhoort’, wantje doet iets wat Hij aan je vraagt, je geeft er gehoor aan.

Tussen twee haakjes: Je hoeft geen ein­deloze wensenlijstjes te hanteren of Hem van alles duidelijk te maken tot in de kleinste details. Hij weet echt wel watje nodig hebt. Je vraagt je ouders ook niet bij herhaling om de dingen als voedsel, kleding, een bed en een dak boven je hoofd. Dat is de zorg van de ouders. Jezus is hierover heel duidelijk: Blijf ons koninkrijk maar zoeken, over de rest hoef je je niet te bekommeren.

En nog iets: Je aanbidt niet de Heilige Geest. Daarover staat niets geschreven in de Schriften. Wel aanbid je God in de Geest, in Zijn gezindheid, in Zijn vertrouwelijke klimaat. Dat is niet voor ‘buitenstaanders’. Omdat het alles te maken heeft met een innige, stille omgang.

Zou God bidden in Zijn bedehuis, de nieuwe mens waarin Hij woont? Ik heb het eigenlijk al gezegd: Ja. Immers, wanneer je in Zijn Geest, spreekt, han­delt, ‘de waarheid doet’ zou Johannes zeggen, dan bidt Hij, omdat je dingen doet die je Hem ziet doen. Al ‘die din­gen’ zijn gericht op het eerherstel van de mens zoals het van voor de grondleg­ging der wereld door Hem is bedacht en uitgesproken.

Maar het mooiste is toch wel dat je je aan elkaar laat zien, datje elkaars stem hoort, het zonlicht ziet in elkaars ogen, gelukkig bent als Vader en kind, als geliefden van onze man Jezus Christus, gezalfd met de olie van de broederschap waarbij we opbloeien in liefde tot elkaar. Grotere blijdschap is er toch niet?

Daaraan uiting geven is het gebed van God, want Hij is liefde. En zo zullen wij ook worden, in overeenstemming met Zijn natuur, Zijn wezen. Dan ben je, net als Hij die gezegd heeft: “Ik ben”.

 

Vertrouwen dat niet beschaamd wordt door Cees Maliepaard

“Naar U Heer, gaat mijn verlan­gen uit, mijn God, op U vertrouw ik, maak mij niet te schande, laat mijn vijanden niet triomferen. Zij die op U hopen worden niet beschaamd, beschaamd worden zij die U achte­loos verraden” (Uit Psalm 25, NBV).

Niet godsdienstig bezig zijn

Het bedrijven van religie kan vaak heel maf en geestdodend wezen, ongeveer zoals resultaatvoetbal slaapverwekkend kan zijn. Het ein­deloos rondspelen van de bal tussen de eigen spelers, om een eenmaal behaalde voorsprong tot het eind van de wedstrijd vast te houden – daar kun je echt bij in slaap vallen! Bij het voeren van religieuze activi­teiten zul je net zo gemakkelijk in slaap kunnen sukkelen, vooral wan­neer ze voortkomen uit het stomweg opvolgen van godsdienstige regels. Soms ontaarden ze in vrome bezig­heden, in het slaken van kreten zon­der inhoud. Dan betreft het zaken die alleen maar in naam beleden worden, maar die in de praktijk van het leven niet te realiseren zijn. En waarom zou dat dan niet kunnen? Omdat het hart van een desbe­treffende persoon er niet echt bij betrokken blijkt te zijn. David werd niet geleid door religieu­ze bevliegingen, want hij was beslist geen godsdienstig mens. Hij was iemand die God diende vanuit zijn hart, en niet omdat hij vond dat dit in de traditie van de vaderen zo hoorde. Hij streefde niet naar religie om dit de eenheid van de Israëlitische samenleving ten goede te laten komen, maar hij sprak in deze psalm uit wat er in hem leefde, simpel met de woorden: “Naar U gaat mijn verlangen uit”. David leefde niet in de veronderstel­ling met een irritante, straffende God te maken te hebben, met één die op wraak uit is, op eerwraak eigenlijk. Hij geloofde dat Jahweh God zonder meer betrouwbaar is. Daarom sprak hij eerst zijn vertrou­wen in Hem uit, om daarna haast overbodig er aan toe te voegen: “…maak mij niet te schande, laat mijn vijanden niet triomferen”. Want als een triomfantelijke zege­kreet volgt daar weer achter: “Zij die op U hopen worden niet beschaamd, beschaamd worden zij die U achte­loos verraden”.

Hoop maakt niet beschaamd

Hij vraagt God dus eigenlijk, hem niet te schande te maken, of met andere woorden: hem geen modder­figuur te laten slaan. Want dan zou­den zijn vijanden, de heidenen van rondom, dit vertalen als een triomf over het volk van God en over hun door Hem geroepen en aangestelde koning.

Heden ten dage reageren onze vijan­den in de hemelsferen niet anders. Als ze wisten wat lachen was, zou­den ze in een deuk liggen over dege­nen die vanuit Gods Koninkrijk bin­nen hun machtsgebied terecht geko­men zijn. En dat zal toch zeker niet waar moeten zijn! Dat zal ook niet gebeuren. Zij die hun hoop op de eeuwige God gebouwd hebben, zullen zeker niet beschaamd uitkomen. Zal wat wij voor ons en de onzen bidden dan altijd in vervulling gaan; worden we eigenlijk altijd op onze wenken bediend? Daar moet je maar niet te vast op rekenen, want dan kom je daarmee op een gegeven moment bedrogen uit. Er is een tijd geweest waarin sommigen van ons dachten dat het gebed van een recht­vaardige altijd precies zó verhoord wordt als de bidder dat voor ogen staat.

Enkele decennia terug werd er nog met grote stelligheid beweerd, dat wie (in relatie met de Heer) positief bleef denken, op latere leeftijd zeker niet seniel zou worden. Maar ik denk dat de meesten van ons zulk soort gedachten niet meer huldigen. Want de keerzijde van deze medaille is dat mensen wier geheugen en ver­standelijke vermogens op latere leef­tijd niet goed meer functioneren, dus geen gezonde relatie met de Heer gehad zullen hebben. De levenspraktijk in de gemeente van Christus heeft ons ondertussen wel anders geleerd. Wie door een ongeluk of een amputatie een been verloren heeft, zal later weer volko­men gaaf in het Koninkrijk van God functioneren. Wie een mankement in de hersenfuncties heeft opgelo­pen, behoeft net zo min bevreesd te zijn daar in de toekomende tijden nog last van te zullen ondervinden. Geen enkele aantasting van de mens Gods door satanische machten zal ons de plaats die de Heer voor ons bereid heeft, kunnen ontfutselen.

Vertrouwd met Gods weg

Volgens de lezing van de NBG- vertaling (en ook naar die van de Statenvertalers) bidt David tot God: “Maak mij uw wegen bekend”. De Nieuwe Bijbel Vertaling laat David aan God vragen, hem met diens wegen vertrouwd te maken. Dat maakt wel enig verschil in graduatie. De weg naar een plaats die je zo af en toe eens bezoekt, ken je min of meer. Maar met de route naar je woonadres ben je in de loop der jaren volkomen vertrouwd geraakt. Dat is eigenlijk ook Davids intensie: hij wil als het ware kind aan huis zijn bij zijn hemelse Vader, zodat de weg naar het Vaderhuis hem geheel eigen zal worden.

Het is ook voor ons een goede zaak dusdanig met de levenssfeer van onze God bekend te zijn, dat we de weg die God voor ons in petto heeft, blindelings kunnen vinden. Voor contacten met anderen binnen en buiten de gemeente, zal het gunstig zijn de verschillende wegen naar Gods doel te onderkennen. Maar, zou je kunnen denken: er is toch maar één weg naar Gods Vaderhart, en dat is Jezus immers! Dat is waar. Toch zal Gods weg voor onderscheiden mensen verschillend kunnen zijn. Het maakt immers nogal wat uit waar de betrokken per­sonen vandaan moeten komen. Wie zich vanuit een religieuze ach­tergrond op de eeuwige God richt, heeft andere dingen af te leggen dan wie dat vanuit het humanistische denken doet. Het startpunt van ieders route kan een hemelsbreed verschil geven, maar al gaande zal voor alle christenen de te bewande­len levensweg meer en meer synch­roon gaan lopen. Onze eenheid vin­den we immers nooit in wat achter ons ligt, maar alleen in de huidige gezindheid van de Christus. Jezus is daar de koploper in en wij mogen stuk voor stuk volgen. Wat een geweldige waarheid is dat!

De weg van Gods waarheid

David vraagt aan de Here God naar de weg van zijn waarheid en om hem daarin te onderrichten. Dit zelf­de zullen wij de Heer ook voor mogen leggen. Het is ons er (als het goed is) niet om te doen, koste wat kost in elke situatie de waarheid boven tafel te krijgen. Wie daarmee bezig is, begeeft zich in een einde­loos gevecht over natuurlijke zaken. Als ik beoog in alles mijn gelijk te behalen, zal ik er al gauw blijk van geven geen flauwe notie van Góds waarheid over mensen te hebben. Eerlijkheid en waarheidsgetrouw­heid zullen hoog in ons vaandel genoteerd staan, maar wat we onder Góds waarheid mogen verstaan grijpt veel dieper. God streeft er helemaal niet naar, aan te tonen dat Hij altijd gelijk heeft. Het gaat Hem in zijn waarheid om datgene wat Hem van de aanvang van de schep­ping al voor ogen stond: een harmo­nieus geheel waarin alle schepselen volkomen tot hun recht zullen komen. Daarin komen Satans leu­genachtige bedoelingen openbaar en Gods rijke waarheidsbeloften. Naar die paradijsachtige toestand zijn we (ingevoegd in de Christus) onderweg. En op de weg van Gods waarheid mogen we onszelf, elkaar en anderen gezegend weten met de waarheid van Gods nimmer aflaten­de aanwezigheid. Het onderricht dat we daarin krij­gen, vinden we in het voorbeeld dat Jezus ons gesteld heeft. Hij kende Gods waarheid niet alleen volko­men, maar Hij praktiseerde die ook. Perfect zelfs! Het voorrecht is ons ten deel gevallen diezelfde waarheid ook meer en meer te leren kennen. Onder de leiding van Gods Geest worden we instaat gesteld het aldus geleerde gaandeweg in praktijk te brengen. Met David kunnen we getuigen: “U bent de God die mij redt, op U blijf ik hopen, elke dag weer” (vers 5).

God is enkel goed

De Here God heeft geen kwade gedachten over mensen die op een verkeerd spoor zitten. Terecht merkt David in deze psalm op dat Hij ook voor zondaars goed en rechtvaardig is: Hij wijst hun de weg. Doet God dat werkelijk voor iedereen? Dat hangt er vanaf. Kwaadwilligen worden door Hem echt de goede weg niet gewezen, want zij zijn geen mensen die van­uit een slachtofferrol tot verkeerde dingen gedreven worden! Iemand die kwaad van wil is, begeert vanuit zijn hart een kwalijke levenspraktijk. Pas als zo’n mens zijn houding zou willen veranderen, geeft hij er blijk van niet langer kwaad van wil te zijn. Dan zal de Heer geen moment aarzelen hem de weg ten leven te wijzen.

“Wie nederig zijn leidt Hij in het rechte spoor, Hij leert hun zijn paden te gaan”, verklaart David. Dat geldt voor een ieder. Als ik dus wel geloof, zelfs als ik achter de volle boodschap sta, maar ik ben in zover­re eigenzinnig dat ik geen nederige houding naar God en de mensen heb, zal ik Gods leiding in het rechte spoor ontberen. Als in mijn beleving alles om mijzelf draait, kan ik wel op de hoogte zijn van Gods plan met de mens en zelfs met hoe Jezus de vol­voering ervan mogelijk heeft gemaakt, maar dan déél ik er niet werkelijk in.

Gezonde nederigheid leidt ook niet tot het andere uiterste: het jezelf vol­ledig wegcijferen, zodat je naar eigen denken als mens van God niet meer dan een mislukkeling bent. Ook een halsstarrige zondaar is nog steeds kostbaar in Gods oog, maar Hij kan hem slechts bereiken wan­neer Hij niet langer tegen zijn nek aan moet kijken, maar als Hij hem liefdevol in het gezicht kan zien. David geeft te kennen: “Liefde en trouw zijn de weg van de Heer voor wie de wetten van zijn verbond onderhouden”. God heeft zijn ganse schepping lief en Hij is te allen tijde trouw aan wie Hij geschapen heeft. Maar pas wanneer iemand zich naar Gods gedachten richten gaat, kan dat in het betrokken mensenleven een respons aan goddelijke liefde en trouw bewerkstelligen. Voor de oudtestamentische gelovige bestond dat in het onderhouden van de wetten van Gods verbond. Voor de nieuwtestamentische christen is het een delen in de waarheid die Jezus ons verkondigd en voorgeleefd heeft. Daarmee wordt niet zozeer een verstandelijk delen bedoeld – al moet je het verstand er niet bij uit^ schakelen – maar meer een in het hart, in de kern van je wezen, ver­werken van Gods liefde en trouw. En dat dusdanig dat Gods gedachten de jouwe worden. Precies zoals Jezus ons dat destijds voorgeleefd heeft.

Wat ’t in de praktijk betekent

Gods liefde en trouw in het leven van alledag verwerken, houdt in dat we leren mogen elkaar en de wereld om ons heen als met Gods ogen te bekijken. Dat leert ons respectvol met elkaar en met andersdenkenden om te gaan, ongeacht of die zich op het christelijk erf bevinden of daar­buiten. Gods heil is in principe bedoeld voor een ieder. En als dit helingsproces ons al voor een deel hervormd heeft, zullen we naar rata daarvan dit naar anderen kunnen praktiseren.

Liefde en trouw zijn evenwel geen hoedanigheden die aan christenen voorbehouden zijn. Bij mensen met de uiteenlopendste achtergronden kun je ze tegenkomen als te waarde­ren rudimenten van Gods goede schepping. Op diezelfde manier kan dat dus ook bij christenen het geval zijn.

Maar er kan zich bij ook een opmer­kelijk verschil voordoen. Wie Jezus volgt en daardoor in relatie met de eeuwige God staat, zal zich mogen ontwikkelen in goddelijke liefde en trouw. Die is niet afhankelijk van wederliefde en die verandert niet wanneer de ander ontrouw is. Daarin mogen we Gods beeld dra­gen. Want Hij is onaantastbaar in zijn goede eigenschappen. Voor ons zijn er ergens nog gren­zen. Maar die vervagen meer en meer bij een steeds betere toerus­ting naar het plan van Vader. Aan zijn liefde en trouw komt geen einde. Het in ons ontluikende beeld van de immer goede God, zal uit­groeien tot een daaraan gelijk geko­men zijnde graduatie.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven Door Gert Jan Doornink

Deze rubriek begint met de woorden ‘Geestelijk licht’. Als we deze woorden gebruiken bedoelen we daarmee het ‘geestelijk licht’ dat zich openbaart als Gods Geest, in combinatie met onze geest, gedachten tevoorschijn r brengt die de moeite waard zijn door te geven.

Temidden van het vele surrogaat gees­telijk licht dat de vorst der duisternis produceert, is het ons verlangen dat het volle licht van Gods Geest onze ogen opent (of openhoudt) voor alles wat zich in deze wereld afspeelt en waarmee we dagelijks geconfronteerd worden.

Ook deze keer hebben we met de ver­schillende onderwerpen die aan bod komen, weer de bedoeling daaraan een steentje bij te dragen.

Alles weten maakt niet gelukkig.

Steeds meer mensen worden in onze tijd beheerst door een bepaald soort angst. Het betreft angst voor dingen die kunnen gebeuren maar waarvan helemaal niet vaststaat of ze zullen gebeuren. Bijvoorbeeld de angst om een bepaalde ziekte te krij­gen. Daaraan moesten we denken toen we een artikel lazen van René Steenhorst in De Telegraaf onder de titel: “Kennis maakt machteloos”. Steenhorst merkt op dat de medi­sche wetenschap heel veel van zijn aandacht heeft gericht op de ontwik­kelingen van voorspellende technie­ken die in de tijd kunnen aangeven door welke ziekte iemand uiteinde­lijk getroffen kan worden. “Nu is de mens nog gezond tot het tegendeel bewezen is. Door de snel groeiende kennis over genen en hun eigenschappen gaan we echter toe naar een samenleving waarin ieder mens potentieel ziek is omdat hij al heel vroeg weet, via een bloedtestje, welke kans hij heeft op bepaalde aandoeningen. Moeten we met die ‘vooruitgang’ wel zo blij zijn?” Steenhorst citeert dan de voormalige Groningse huisarts en emeritus hoogleraar sociale geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen, prof. Dr. Doeke Post, die duidelijk niet blij is met deze ontwikkeling. Hij vreest een ‘griezelig leven’ waar­in mensen zich op van alles en nog wat zullen (moeten) laten testen. Zijn uitspraken in een regionale GPD-krant troffen hem.

Genetisch paspoort

Professor Post merkt op: “Iemand met kans op darmkanker zal zich ieder half jaar laten onderzoeken om te kijken of de ziekte zich al open­baart”. Veel mensen zullen zich ongelukkig voelen, denkt Post. “Wat moet je met kennis, dat je volgens jouw ‘genetisch paspoort’ 40% pro­cent kans hebt op een hartaanval? Je kunt wat gezonder gaan leven en meer bewegen, maar verder kun je niet zo gek veel doen, behalve afwachten of die aanval een keer komt. Wat je er vooral mee bereikt, is dat je je patiënt voelt, terwijl niet vaststaat of je ooit een hartaanval zult krijgen. Kennis over kansen op ziekten, maakt gezonde mensen tot patiënten. Ze zullen zich ongelukkig voelen. Angst zal ons handelen bepalen”, verwacht Post. We weten dat angst een slechte raad­gever is en zeker als christenen die­nen we ons te realiseren dat angst uit de verkeerde bron komt. “Vrees niet, geloof alleen!”, was een belang­rijk advies van Jezus. En voor de tijd waarin wij leven zullen we dit advies voor ogen dienen te houden. Natuurlijk hoeven we niet aan struisvogelpolitiek te doen en mogen we dankbaar zijn voor wat de medische wetenschap heeft bereikt en nog zal bereiken, maar anderzijds moeten we niet doorslaan en pri­mair het standpunt voor ogen hou­den dat vertrouwen in de levende God en zijn Zoon, Jezus Christus, de basis is van ons denken, spreken en handelen, dus van ons leven. Dan krijgt angst voor een bepaalde ziekte die ons zou kunnen treffen, ook minder kans om te kunnen infiltreren en ervaren we dat we te allen tijde in Zijn hand veilig geborgen zijn.

Een leven van tevredenheid en geluk

Is het mogelijk een leven te hebben dat voortdurend gekenmerkt wordt door tevredenheid en geluk? Deze vraag zal door velen met twijfel beantwoord worden. Het leven vormt immers een complexe bele­ving van alles waarmee we te maken hebben en bestaat lang niet altijd uit rozengeur en maneschijn. Natuurlijk kent iedereen momenten van intense geluksbeleving, als bijvoorbeeld twee geliefden elkaar leren kennen, als er een kind gebo­ren wordt, als we onverwachte mee­vallers hebben op financieel en aller­lei andere terreinen. Ook zijn er bepaalde perioden in ons leven dat we ons extra gelukkig voelen bijvoor­beeld als alles voor de wind gaat of als we op vakantie zijn, maar conti­nu tevreden en gelukkig zijn, is dat wel mogelijk? Channing Pollock maakte de opmerking: “Geluk is een tussenstation tussen te weinig en te veel”.

Het is goed eens na te gaan wat de basis is van een leven van tevreden­heid en geluk? Voor echte christe­nen is dat hun geloof in Christus.

Zonder Hem had het leven geen zin maar met Hem ervaren wij zeker­heid en geluk. Misschien niet elk moment en onder alle omstandighe­den, maar dit geloof vormt toch zeker de basis waardoor ons leven zin heeft en waardevol is. Daaraan moesten we denken toen wij een themanummer van HP/De Tijd lazen, met als titel: “Hoe maak ik mezelf gelukkig?’ Het onder­schrift luidde: “Onmisbare tips voor een leuker leven”. In het artikel van Annemiek Leclaire geven niet min­der dan zestien therapeuten hun mening over het onderwerp. Opvallend daarbij is dat op geen enkele wijze ‘het geloof’ aan de orde komt en alleen adviezen op het natuurlijke vlak. Men kan opmerken dat men, als het geen christenthera­peuten zijn, ook niet anders kan ver­wachten en dat is natuurlijk ook zo, maar dat hoeft nog niet te betekenen dat alles wat door hen opgemerkt wordt als ‘waardeloos’ van tafel geveegd dient te worden. Dan zouden we voorbijgaan aan het feit dat we ook als christenen te maken heb­ben met het leven van elke dag met zijn ups en downs.

Therapeuten over geluk

We behoren open te staan voor alles wat we van anderen kunnen leren, als we maar voor ogen houden dat het altijd ‘ingekaderd’ dient te zijn in ons leven als christenen. Bovendien hebben vele christenen, die weten wat de basis van hun ‘gelukkig zijn’ is, zich zodanig nega­tief laten beïnvloeden dat van hun ‘geluksbeleving’ en het ’tevredenheidsgevoel’ weinig meer over is. Daardoor is ook hun getuigenis als nieuwe schepping in Christus wei­nig effectief meer. Daarom nemen we nu enkele opmerkingen uit het artikel over waarvan we misschien wat kunnen leren. Volgens de socioloog Ruut Veenhoven zijn er zo’n drieduizend wetenschappelijke onderzoeken naar geluksbeleving geweest en daaruit blijkt dat gelukkige mensen toleranter en vriendelijker zijn dan ongelukkige mensen. “Ze zijn ontvanke­lijker voor andermans verdriet, en steken sneller de helpende hand toe. Ook hebben ze minder behoefte anderen te bekritiseren of schade te berokkenen. Tot zover dus het fabel­tje dat vooral lijdende mensen oog hebben voor de noden van hun medemens.

Volgens het Trimbos-instituut heeft bijna een kwart van de volwassen Nederlanders op dit moment een stemmingsstoornis, zoals een depressie of een angstprobleem. En 41 procent heeft dit een of meerdere keren in zijn leven. Maar volgens Ruut Veenhoven, als ‘geluksonderzoeker’ verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, komen deze stoornissen juist sneller aan het licht in individualistische samenlevingen, omdat mensen hier zo zelfstandig moeten opereren. Deze negatieve stemmingen drukken wel de geluks­beleving, maar wegen uiteindelijk niet op tegen alle voordelen van de meerkeuze-maatschappij. Een fijne huwelijkspartner, een betaalde baan, een goede gezond­heid en geestelijke weerbaarheid: dat, blijkt uit onderzoek, zijn de ken­merken van de gelukkigste Nederlanders.

Daar moet u zelf voor gaan zorgen. Als we de deskundigen mogen gelo­ven, komt u met voldoende nach­trust en een gezond dieet al een heel eind. Vermoeidheid maakt labiel, junkfood speelt een rol bij stem­mingsstoornissen, overgewicht, hart­kwalen en kanker, alle vier oorzaken van veel verdriet.

Even belangrijk als slaap en voeding is een dagelijkse structuur, vooral voor mensen die een moeilijke periode doormaken. Op tijd opstaan, drie keer per dag eten, boodschap­pen doen, opruimen, een activiteit plannen: betrokken blijven bij de maatschappij. Lichaamsbeweging speelt in zo’n dagindeling vanzelfsprekend een voorname rol dagelijks minstens een half uur matig intensieve inspanning, luidt het advies”.

Laten we ook als christenen deze raadgevingen niet in de wind slaan. Juist als christenen hebben we een voorbeeldfunctie te vervullen, De mensen letten niet alleen op ons ‘geestelijk leven’, maar ook en vooral hoe ons gewone dagelijkse leven is, dat wil zeggen hoe ons geloofsleven verweven is met dit leven. Dan zal onze tevredenheids- en geluksbeleving een uitstraling hebben die veel meer effect sorteert dan de geluksbeleving zoals ‘de wereld’ die kent.

Alcohol net zo slecht als roken

De grote en wereldwijde campagne tegen het roken begint langzamer­hand zijn vruchten af te werpen. Velen gaan inzien hoe schadelijk roken voor de gezondheid is en zijn er mee gestopt of zijn van plan dit te doen. Dat gaat vaak met veel strijd gepaard want roken is een verslaving en loskomen van een verslaving, iets wat zich primair heeft vastgezet in ons denken, gaat vaak niet van de ene op de andere dag. Maar waar een wil is, is een weg, geldt ook hier en veelal lukt het, soms met behulp van anderen, uiteindelijk het roken op te geven.

Nu weten wij als christenen dat elke vorm van verslaving een vorm van gebondenheid is, of het nu gokken, drugs, overmatig en ongezond eten of wat dan ook betreft. Dat geldt uiteraard ook voor de verslaving aan alcohol, waaraan wereldwijd jaarlijks ook miljoenen mensen sterven. Volgens een artikel in De Telegraaf, onder de titel ‘Alcohol net zo slecht als roken’, blijkt dat uit nieuw wetenschappelijk onderzoek er wereldwijd zelfs net zoveel mensen overlijden door alcohol als door roken.

“Vooral bij mond-, lever- en borst­kanker, hart- en vaatziekten en lever- cirrose speelt drank een belangrijke rol. Volgens de internationale weten­schappers die hun bevindingen heb­ben gepubliceerd in het gerenom­meerde medische tijdschrift The Lancet is alcohol veel schadelijker dan tot nu toe werd aangenomen. Zo hebben vrouwen die dagelijks één glas wijn, bier of andere alcoho­lische drank drinken al 9 procent meer kans op het krijgen van borst­kanker. Bij het drinken van drie tot zes glazen per dag is dit risico zelfs 41 procent hoger. Het positief beschermende effect van alcohol op het ontstaan van hart­en vaatziekten treedt alleen op bij mensen vanaf middelbare leeftijd met een zeer regelmatig drinkpatroon van een tot twee glazen per dag. Mensen die regelmatig drinken en daarbij af en toe te veel alcohol nuttigen lopen juist grotere kans op het ontstaan van hart- en vaatziek­ten.

Weinig effect

Voorlichting over de risico’s van alcohol hebben volgens de onderzoe­kers weinig effect. Ook in Nederland worden de effecten van voorlichting zwaar overschat, meent Wim van Dalen, directeur van de Stichting Alcoholpreventie (STAP). “Voorlichting is van belang om men­sen bewust te maken van de gevol­gen van alcoholgebruik, maar is geen effectieve methode om overma­tig gebruik terug te dringen”, zegt Van Dalen”.

Tot zover dit artikel, waaraan wij wil­len toevoegen dat het ook voor chris­tenen iets is om over na te denken en eventueel maatregelen te nemen. Toen ongeveer een eeuw geleden in Nederland de zogenaamde ‘pinkster­opwekking’ begon, was het een van­zelfsprekend iets dat echte christe­nen stopten met roken èn drinken. Men was hier heel consequent in. In onze dagen is dit, wat roken betreft, veelal nog het geval, maar over het drinken zijn velen anders gaan denken. Waarom zou wijn en bier verkeerd zijn, als men het met mate gebruikt, is een veel gehoorde opmerking. Daarbij wordt dan het bekende voorbeeld van de bruiloft te Kana aangehaald, waarbij Jezus water in wijn veranderde. Natuurlijk behoeven we elkaar wat dit betreft geen verboden op te leg­gen, maar het is goed om ook eens te denken aan de opmerkingen van Paulus wanneer hij bijvoorbeeld aan de gemeente te Efeze schrijft: “Bedrinkt u niet aan wijn, waarin bandeloosheid is, maar wordt ver­vuld met de Geest” Efeze 5 vers 18 (Ef. 05:18). Verder schrijft Paulus aan zijn medewerker Timoteüs dat diakenen niet verzot moeten zijn op veel wijn 1 Timoteüs 3 vers 8 (1 Tim. 03:08), maar anderzijds geeft hij in dezelfde brief ook het advies “een weinig wijn te gebruiken voor uw voortdurende ongesteldheden” (1 Tim. 5:23).

Het is duidelijk dat we elkaar in dit opzicht geen verboden op behoren te leggen, dat verslaving aan alcohol altijd verkeerd is, en dat we als chris­tenen ook wat eten en drinken betreft op verantwoorde wijze die­nen te leven. We hebben in elk opzicht een voorbeeldfunctie te ver­vullen!

 

Vijf trefwoorden over eenheid door Jildert de Boer

Sleutels tot ware eenheid in de gemeente Deel 2

Aan de hand van sleutelwoorden of trefwoorden willen we het Bijbelse geheim van eenheid tussen christe­nen ontvouwen en praktisch maken.

  1. Liefde

Dit lijkt een “open deur” te zijn, maar het kenmerk, waaraan de men­sen de discipelen zouden kunnen herkennen, is immers de liefde. “Ik geef jullie een nieuw gebod: heb elkaar lief. Zoals Ik jullie heb liefge­had, zo moeten jullie elkaar liefheb­ben. Aan jullie liefde voor elkaar zal iedereen zien dat jullie mijn leer­lingen zijn” Johannes 13 vers 34 en 35 NBV (Joh. 13:34-35). Het wemelt van de verzen over de liefde, zodat we er maar enkele zul­len noemen ter ondersteuning van deze praktische waarheid: “Maak mij dan volmaakt gelukkig door eensge­zind te zijn, een in liefde, en in stre­ven, een van geest” Filippenzen 2 vers 2 (Filip. 02:02); “Zo wil ik hen bemoedigen en hen in liefde bijeenhouden, opdat ze tot volle rijkdom van een allesomvat­tend inzicht komen, tot de kennis van Gods mysterie: Christus, in wie alle schatten van wijsheid en kennis verborgen liggen” Kolossenzen 2 vers 2 en 3 (Kol. 02:02-03). We voegen er nog eens twee kern­achtige uitspraken aan toe: “Houd de onderlinge liefde in stand” Hebreeën 13 vers 1 (Heb. 13:01) en: “alles wat u doet, moet u uit liefde doen” 1 Korinthe 16 vers 14 (1 Kor. 16:14). Voorts: “Wij weten dat we van de dood zijn overgegaan naar het leven omdat we elkaar liefheb­ben. Wie niet liefheeft, blijft in de dood” 1 Johannes 3 vers 14 (1 Joh. 03:14).

Tenslotte een niet mis te verstane tekst: “We hebben dan ook dit gebod van Hem gekregen: wie God lief­heeft, moet ook de ander liefheb­ben” 1 Johannes 4 vers 21 NBV (1 Joh. 04:21). Niet liefheb­ben betekent praktisch gezien niet meteen haat, maar verachting of minachting, neerzien op, Romeinen 14 vers 3 tot en met 10 NBV – (Rom. 14:03-10), in plaats van hoog­achting en de ander uitnemender (belangrijker, NBV) achten dan jezelf Filippenzen 2 vers 3 (Filip. 02:03).

Hoe is het dan mogelijk dat christe­nen elkaar zouden kunnen wegkij­ken of elkaar zelfs aanvliegen? Hetzij in uitbarstingen van woede, of iets fatsoenlijker: door elkaar in de “christelijke pers” te lijf te gaan? Of nog subtieler: door van de ene religieuze samenkomst naar de vol­gende te shoppen, omdat het hen bij de vorige niet bevalt? Liggen hier vaak niet vleselijke motieven aan ten grondslag, al worden die meestal onder een vroom mom bedekt? Is het mogelijk “in liefde” in de hemel bijeen te zijn, terwijl men op aarde elkaar niet “in liefde” wilde ontmoeten, of zelfs de broederban­den welbewust verbrak? Of geloven sommigen in “tussenschotjes” in de heerlijkheid van God? Wat is het dan heerlijk elkaar op aarde de broeder­hand te reiken en liefde betoon te uiten! Geen “lieverig”, sentimenteel gedoe, maar een hartelijke liefde in geest en waarheid!

  1. Vrede

Dat is ook al zo’n overbekend woord

Mensenmassa’s zingen over “vrede op aarde”, wat men slechts voor kerst uitspaarde. Miljoenen christenen geloven in de verzoening door het werk van Jezus Christus op Golgotha, namelijk dat zij niet langer vijanden van God zijn. Door de vergeving van zonden hebben zij vrede met God gekregen Romeinen 5 vers 1 (Rom. 05:01).

Nu is het voluit Gods bedoeling dat die verticale vrede ook horizontaal wordt omgezet. Jezus heeft de muur van vijandschap tussen Joden en heidenen afgebroken en een nieu­we mens geschapen: vrede voor hen die veraf waren en vrede voor hen die dichtbij waren. Dankzij Hem hebben wij allen in één Geest de ’toegang tot de Vader Efeze 2 vers 14 tot en met 18 (Ef. 02:14-18). Hoe zit het dan met alle andere kerkmuren en denominatie-sektarisme? Is dat Gods bedoeling geweest? De vraag stellen is haar (bijna) beantwoorden, maar ik wil me hier voornamelijk beperken tot de plaat­selijke gemeenten. Natuurlijk heeft de boze de vrede tussen christenen geregeld proberen te verstoren of zelfs te roven. Van vrede in het hart naar het stichten van vrede in huwelijk en huis kan al een hele weg zijn en zo is het ook in de gemeente, het huis van God. “Jaag naar vrede met allen en naar de heiliging, zonder welke niemand de Here zal zien” Hebreeën 12 vers 14 (Heb. 12:14). Vervolgens ook met het oog op alle andere mensen buiten de gemeente: “Stel, voor zover het in uw macht hebt, alles in het werk om met alle mensen in vrede te leven” Romeinen 12 vers 18 (Rom. 12:18).

De aanvankelijke vrede in het hart heeft daarom een vervolg nodig, zodat de vrede van Christus kan heersen (regeren), want daar­toe zijn wij geroepen als leden van een lichaam Kolossenzen 3 vers 15 (Kol. 03:15). Niet voor niets sprak de Meester: “zorg dat jul­lie het zout in jezelf niet verliezen en bewaar onder elkander de vrede” Markus 9 vers 50 NBV (Mark. 09:50). Helaas is het smaakmakende en bederfwerende zout in de algemene christenheid heel vaak smakeloos geworden en kon daarom de onderlinge vrede niet bewaard blijven, waardoor er onvrede, wrijvingen, spanningen en botsingen ontstonden, of zelfs gods­dienstoorlogen.

De opdracht van God was echter: “Jaag naar gerechtigheid, naar trouw, naar liefde en vrede met allen die de Here aanroepen uit een rein hart” 2 Timoteüs 2 vers 22b (2 Tim. 02:22b). Reine harten smelten in vrede samen, dat kan niet missen! Zulke harten houden niet vast aan eigen gelijk of eigen sterke mening, maar zoeken vrede met allen die ook een rein hart hebben gekregen, los van partijschappen, die werken van het vlees zijn Galaten 5 vers 20 (Gal. 05:20). De wijsheid van boven is vooreerst rein, vervolgens vreedzaam…” en kort daarna staat: “gerechtigheid is een vrucht die in vrede gezaaid wordt voor hen, die vrede stichten” Jakobus 3 vers 17 en 18 (Jak. 03:17-18).

Wat ook plaatsgreep waren “zoete, lieve, christelijke Gerritje”- praatjes, die noch vlees noch vis bevatten, omdat het zouteloos gepraat inhield van valse profeten met hun “vrede, vrede en geen gevaar” zonder een krachtige oproep tot reiniging van duidelijke zonden. Kortom: een vrede zonder het zwaard van het Woord over alle zonde en tegen elke macht der duisternis! Toch is de werkelijke, goddelijke vrede in alle omstandigheden een haalbare zaak, ondanks de “onrust­stokers”, die demonen heten, zodat we iets geweldigs lezen in 2 Thessalonicenzen 3 vers 16 NBV (2 Thess. 03:16): “Moge de Heer van de vrede zelf u altijd en op elke wijze vrede geven”. Natuurlijk uitte de apostel hier geen vrome wens, maar geloofde hij in de volle realiteit van de kracht van de Heer van de vrede. Die Heer was zijn Vredevorst geworden en dat niet pas in het duizendjarige vrede­rijk, maar hier en nu en dus is het ook mogelijk voor ons!

  1. Kruis

Sommigen beschouwen het kruis als een gepasseerd station en willen vooral maar over de heilige Geest spreken, maar centraal in het evan­gelie staat nog altijd het kruis. Er zijn er op het christelijk erf, die meer denken aan munt en zij probe­ren winst of voordeel uit het evangelie te halen. Dat kan door een welvaartsevangelie, waarbij het lijden uit de boodschap wordt gelicht, maar ook door mensverheerlijking, eerzucht en naam te maken onder een “christelijke” vlag. De geest van manipulatie verslaat vele naïeve christenen, die niet waakzaam zijn, om de geesten te beproeven, die werkzaam zijn en zich voordoen als engelen van het licht. Via trucs en slinkse streken wordt de goedgelovige goegemeente op het verkeerde been gezet. Intimidatie, vleierij en gekonkel heb­ben macht bij een manipulerende geest en de aanstoot en ergernis van het kruis wordt listig omzeild. Regelmatig zien we ook dat het evangelie opgesierd moet worden met manifestaties, show, spektakel, heisa en een perfecte performance, maar dat het kruis over alle vlees ontbreekt.

De boodschap van het kruis predikt niet slechts de vergeving van zonden door Jezus’ bloed, maar verkondigt tevens de dood over de oude mens, dat is over onze oude bestaans- en leefwijze. Als onze belijdenis is: “Met Christus ben ik gekruisigd; ikzelf leef niet meer, maar Christus leeft in mij” Galaten 2 vers 20 NBV (Gal. 02:20), hoe zal het dan gaan in de onderlinge verhoudingen? Dan ben ik er toch achter gekomen dat ikzelf helemaal niet in staat was zo nodig alles te kunnen presteren in het christenle­ventje, integendeel!

Aan het kruis verstomt rumoer, her­rie en trammelant, maar ook de zelf­zucht, de hebzucht, de heerszucht, enzovoort: dat zijn allemaal dingen die afgelegd en in de dood met Christus gegeven mogen en moeten worden. “Want wie Christus Jezus toebehoren, hebben het vlees met zijn hartstochten en begeerten gekruisigd” Galaten 5 vers 24 (Gal. 05:24). Wanneer wij met Christus zijn gestorven (niet alleen juridisch, maar in de praktijk!), geloven we dat we ook met Hem zullen leven (niet als in theorie “nieuwe mensen”, maar als echt vernieuwde mensen!) Romeinen 6 vers 8 en 2 Timoteüs 2 vers 11 (Rom. 06:08 en 2 Tim. 02:11). Op een kerkhof is alles rust en vrede. Daar is geen broeder, die uit­roept: “ik wil geen tweede viool spe­len” en niemand zegt nog: “ik wil niet tot de onderliggende partij behoren”. Het geheim is dat dit geestelijke “kerkhof” (met het beeld: door de doop in de dood!) actueel is in Romeinen 6 en niet na de natuur­lijke dood in de toekomst geplaatst mag worden.

Jaloezie gaat de dood van Christus in, roddelpraatjes kunnen wegster­ven en tegen elkaar op concurreren wordt omgezet in het positieve aan­vullend op elkaar bezig zijn, hoe ver­schillend ieder ook van nature is. Het streven naar machtsposities is in de gemeente van de levende God uit den boze!

Hoe kun je geloven dat je met Christus gekruisigd bent en tegelij­kertijd laat je eigen haan nog koning laten kraaien? Laten wij ,’ deel krijgen aan “spiksplinternieuw”, goddelijk opstandingsleven, dat het nieuwe leven in, met en van Jezus Christus uitleeft. Een uitleven van Zijn leven met alle heerlijke eigenschappen, die de anderen alleen maar goed willen doen en erop uit zijn die anderen te zegenen! Dat is het openbaren van de godde­lijke natuur in groeiende mate, maar deze ontstaat alleen in die mate waarin wij bereid zijn de weg van het kruis te gaan.

Hier gaat het niet om het kruis van Christus dat eens op Golgotha stond, maar of wij bereid zijn ons­zelf te verloochenen, om dagelijks ons kruis op te nemen en Jezus te volgen Lucas 9 vers 23 (Luc. 09:23). Het is niet moeilijk om in liefde, vrede en eenheid samen te leven met mensen, die in Jezus’ naam zichzelf (willen) verloochenen. Dat zijn christenen, die allemaal hun eigen wil opzij zetten, om Gods wil te doen. Want verdeeldheid is tegen Gods wil! Met zo’n edele gezindheid is het goed toeven in de gemeente van de levende God! Zo leren wij bijvoorbeeld de minste te zijn, niet sterk te zijn in onszelf, niet onze persoon op de voorgrond te schuiven, onszelf te buigen in situaties, enzovoort. Zulke gelegen­heden krijgen wij nu juist in de gemeente, maar ook in het gezin, op school of op ons werk.

  1. Woord

Heilig hen dan door de waarheid, Uw woord is waarheid” Johannes 17 vers 17 NBV (Joh. 17:17). Dit lezen we midden in het hogepriesterlijke gebed van Jezus om eenheid. Het is een gebed dat de Vader verhoort Johannes 11 vers 42 (Joh. 11:42). Zonder de krachtige impulsen van het leven­de en blijvende woord van God kan men nooit tot Bijbelse eenheid tus­sen christenen komen. Wie de woor­den van God relativeert, voor verou­derd verklaard, of slechts beschouwt als een mooi toekomstplaatje, doet onrecht aan het gezag van God Zelf. Helaas gaan veel menselijke pogin­gen tot eenheid gepaard met het doen van water in de wijn, dat wil zeggen: allerlei veelal tegenstrijdige mensenmeningen zouden dan de kracht van de woorden van God moeten compenseren. Als men het Bijbelse spoor verlaat, wat voor wijs­heid zou men dan nog hebben? Het hoofdstuk Johannes 17 is vaak misbruikt om te trachten een valse, brede oecumene te ondersteunen. In Johannes 17 vers 6 en 7 (Joh. 17:06-07) lezen we echter onder meer: “Ze hebben uw woord bewaard” en “Ik heb de woor­den die ik van U ontvangen heb aan hen doorgegeven, zij hebben ze aan­vaard…”. Jezus bidt voor allen die door hun verkondiging in Hem gelo­ven Johannes 17 vers 20 (Joh. 17:20).

Een christelijke eenheid, waarbij het Woord van God niet door en door betrouwbaar wordt geacht is een schijneenheid, die geen stand houdt. Onder het motto van de liefde laat men dan de liefde tot de waarheid los. De volgorde is “door ons aan de waarheid te houden en elkaar lief te hebben…” Efeze 4 vers 15 (Ef. 04:15). De waarheid is eenvoudig. Verdeeldheid is door de duivel gezaaid, om het ingewikkeld te maken. Verdeeldheid is uit den boze, met medewerking van men­sen. De duivel is de “diabolos”, de door-elkaar-gooier, die werkt met leugen en “halve waarheden”. Zonder Gods Woord geen eenheid, maar dan uiteraard niet alleen naar de letter. Het Woord is geest en leven. Niettemin is het zoveel moge­lijk gebruiken van Bijbelse uitdruk­kingen belangrijk, want afgeleide theologische termen zijn maar al te vaak op menselijke wijsheid gestoeld. Het doen van het Woord verandert ons leven naar Gods wil. Daarom ontstaat er geen echte een­heid zonder het gehoorzamen van het Woord in de kracht van de heili­ge Geest! De weg van gehoorzaam­heid leidt tot eenheid! Het hebben of zeggen van woorden van God is vers 1, maar het doen ernaar is vers 2. En alleen dat laatste voert naar pure, Bijbelse eenheid.

  1. Geest

De kracht van de mens schiet tekort, om -ook al is het wensen aanwezig ­tot eenheid tussen christenen te komen. De Geest van God -Zijn hei­lige Geest- is absoluut nodig om eenheid te bewaren. Efeze 4 vers 3 (Ef. 04:03) spreekt over: “u te beijveren de een­heid des Geestes te bewaren door de band des vredes”.

Hoeveel christenen hebben wel niet de heilige Geest ontvangen? Toch blijkt het in de praktijk beslist onvol­doende te zijn tot blijvende eenheid, als wij ons niet steeds opnieuw ernaar uitstrekken om vervuld te worden met de heilige Geest Efeze 5 vers 18 (Ef. 05:18). Hoeveel christenen hebben niet samen, eenparig om de volheid van de heilige Geest gebeden en zijn later -ondanks al die bidstonden met elkaar- toch weer uit elkaar gegaan, omdat ze onenigheid kregen? Veel christenen dienen zich bewust te worden van een weg die volgt op de doop in heilige Geest, namelijk het gaan gehoorzamen aan die Geest tot heiliging 1 Petrus 1 vers 2 en 2 Thessalonicenzen 2 vers 13 (1 Petr. 01:02 en

2 Thess. 02:13), of anders gezegd door te wan­delen in de Geest niet voldoen aan het begeren van het vlees en het door de Geest het spoor te houden Galaten 5 vers 16 tot en met 25 (Gal. 05:16-25). Dat spoor wordt gevormd door de wetten van de Geest in het hart en in het verstand Hebreeën 8 vers 10 en Hebreeën 10 vers 16 (Heb. 08:10 en Heb. 10:16).

Het stempel van de heilige Geest, die ons beloofd is, is een voorschot op onze erfenis Efeze 1 vers 13 en 14 NBV (Ef. 01:13-14). De doop in de Geest is daarom een startkapitaal, geen doel in zichzelf, maar een voorschot om deel te kun­nen krijgen aan de volle erfenis van God. Het doel luidt dan ook: “opdat u zult volstromen met Gods volko­menheid” Efeze 3 vers 19 (Ef. 03:19). Nou en of dat eenheid zal openbaren! Velen willen graag in de Geest teke­nen en wonderen doen of ervaren, maar misschien zijn zij iets belang­rijks vergeten, namelijk: “indien gij door de Geest de werkingen van het lichaam doodt, dan zult gij leven. Want allen die door de Geest van God geleid worden, zijn zonen van God”.

De weg naar geestelijk zoonschap loopt via de goede strijd van het geloof! Maar in die richting geleid worden, is bij velen niet populair, vandaar dat men soms liever vlucht in geestelijk entertainment, vooral een “goed gevoel” hebben en veel uiterlijke tamtam, in plaats van de gehele wapenrusting van God aan te doen, om geestelijk strijd in de hemelse gewesten te leveren. Zonder strijd is er geen overwinning en zonder het tevoorschijn komen van overwinningsleven is eenheid tussen (vleselijke) christenen onmo­gelijk! Een van Geest zijn is het begin, om de weg te gaan naar het doel: de eenheid des geloofs berei­ken, de mannelijke rijpheid Efeze 4 vers 13 (Ef. 04:13). Op een andere plaats zegt de Schrift: “Een van zin en een van gevoelen” 1 Korinthe 1 vers 10 (1 Kor. 01:10). Dat is een veel diepere eenheid, dan alleen samen de Geest te hebben ontvan­gen als fundament voor geestelijke groei.

Zonder die kracht van de Geest van God is eenheid tussen christenen mensonmogelijk!

(Wordt vervolgd)

 

De chrysalis en de mier door Duurt Sikkens (verhaal)

Dit verhaal kan het beste omschreven worden als een ‘parafabel’. Het houdt namelijk het midden tussen een fabel en een parabel, ’t Gaat natuurlijk om de essentie van het verhaal, waar­bij wij hopen dat u deze zult ontdek­ken… (-red.).

Het liep tegen het einde van de lente.

Op de grond van een kleine, ommuurde tuin scharrelde een mier druk heen en weer over de droge aardkluiten. Toen hij onderaan de grijze muur kwam keek hij op en zag boven zich, onder tegen een rode dakpan, een donker ding hangen. De bezige, rusteloze mier pau­zeerde een ogenblik en keek naar het vormeloze voorwerp. Zijn nieuwsgierigheid was gewekt. Hij rende omhoog door de voegen en raakte het grote ding met zijn voor­pootjes aan.

Even trok er een trilling door de vormloze klomp, hij bewoog lang­zaam wat heen en weer en een sla­perige stem klonk: “Wie verstoort daar mijn rust?”

Verbaasd keek de mier en zei: “Wie mag jij dan wel zijn?” Het ding antwoordde: ‘ik ben Chrysalis”.

“Wel een erg mooie naam voor zo’n lelijk ding”, zei de mier en hij ver­volgde: “Jij zult dus wel niet veel bij­zonders wezen… trouwens, zou je niet es wakker worden? Dat hangt daar als een bruine klont terwijl er zoveel te doen is in de wereld!” “Zo, zo”, was het antwoord. “En wat is er dan te doen?” Ja, doén”, merkte de mier gepikeerd op, “maar jij weet natuurlijk niet wat dat is… Doen is bezig zijn, weet je”. “En waarom?” vroeg de chrysalis, die doodstil bleef hangen. “Waaróm?!” antwoordde de mier. “Er moet van alles gedaan worden! De wereld draait niet voor niks rond!” “Oh nee? Nou, maar wat doé jij dan allemaal?” vroeg de chrysalis. “Werken”, antwoordde de mier. ‘ik ben een van de bezigste arbeiders van de schepping. Ik hang nooit rond, ik staak nooit, ik werk con­stant. Vóór zonsopgang begin ik al en ik ga pas slapen -wat jij kennelijk de godganse dag doet- als mijn werk is gedaan”.

Verbaasd vroeg de chrysalis: “Waarom doe je dat allemaal?” “Het is mijn plicht”, sprak de mier trots. “En het is heerlijk te weten dat ik hiermee de zaak draaiende hou. Ik dien er mijn grote Schepper mee”.

“Juist ja”, zei de chrysalis. “En dus scharrel je graag overal rond, links en rechts heen en weer hollend”. Hij wachtte even en zei toen: “Hou je van actie?”

‘ik hou er zielsveel van”, zei de mier. “Het is mijn lust en mijn leven”.

“Waarom ben je er dan zo trots op?” grinnikte de chrysalis. “Als je er zo veel van houdt heb je toch gewoon de hele dag lol in je werk?” “Eh… jaja”, haastte de mier zich te zeggen”, maar boven alles is het mijn levensopdracht, de zin van mijn bestaan”, voegde hij er ietwat zwaarwichtig aan toe. “Tjonge jonge’, mompelde de chrysa­lis. “Afijn, in mijn vorig leven heb ik al genoeg gelopen en gevreten, maar daar heb ik mee gekapt”. Hij gaapte eens. “Nu lig ik hier rustig en stil. En dat is nou de zin van mijn bestaan”.

“Smoesjes!” schreeuwde de mier die nou toch werkelijk een beetje kwaad werd. ‘”t Is gewoon een excuus voor ‘ je luiheid. Er is geen schepsel in deze wereld geboren om maar een beetje stil in de zon te liggen niksen onder een dakpan!” De chrysalis lachte en zei: “Hoe weet jij dat nou?”

“Lijkt me logisch”, antwoordde de mier, een beetje gepikeerd. “Want als je het niet druk hebt met van alles en nog wat kun je net zo goed dood zijn”.

“Wat je zegt”, glimlachte de chrysa­lis, “maar je weet echt niet alles. Kijk, jij rent rond omdat je dat ken­nelijk moet en je doet ongetwijfeld prachtig werk, maar ik lig hier omdat het moet. In mij gebeurt iets in complete rust”. Hoe haal het in je kleine hersens!” riep de mier. Hij begon te stotteren van kwaadheid: “Je bent drie keer niks! En dan die stomme naam van je: Chrysalis. Ha! Wat stelt dat nou eenmaal voor!”

“Die naam betekent ‘goud'”, mom­pelde de chrysalis. De mier had het niet meer. “Nou, mier”, vervolgde de chrysalis, “hou nou maar op. Je tong is net zo snel als je poten en ik… word… daar… zo… moe van. Wil je nu weg­gaan? Ik wil graag slapen!” “Slapen”, sneerde de mier. Is er iets wat er gebeurt, misschien, als je slaapt? Hé?”

“Zeker, antwoordde de chrysalis. “Oh vast, zei de mier, “lig je te bid­den of zo?”

“Zoiets”, zei de chrysalis, “maar eigenlijk droom ik”.

“Tuurlijk joh”, zei de mier. “En levert dat nog wat op? Rare klont, ga toch

op het dak zitten”.

“Ik ben ónder dak”, zei de chrysalis, “het is zelfs mijn hangplek. Maar

om je te helpen zal ik je vertellen wat ik doe. Weet je, ik droom over

schoonheid”.

“Ach ja, natuurlijk”, gromde de mier die rood begon aan te lopen. “Dat moet jij nodig doen, want je bent zo lelijk als een opgerold blad, ‘k had het zelf kunnen bedenken”. “En toch droom ik over schoon­heid”, fluisterde de chrysalis en het was alsof hij de mier helemaal niet meer zag staan. “Ik droomde dat ik uit mijn donkere kamertje kwam en het gouden licht tegemoet vloog. Ik had vleugels en die spreidden zich en door het zonlicht kregen ze alle kleuren van de regenboog”. Hij zweeg.

“Jij bent knéttergek!’ raasde de mier. De chrysalis antwoordde niet. De mier draaide zich om en beende naar beneden langs de oude grijze muur. “Tjonge jonge, wat een zeld­zaam stom beest”, foeterde hij en even later draafde hij weer van hot naar her over de tuingrond: druk- druk-druk.

De dagen gingen voorbij. Soms keek de mier nog wel eens omhoog naar de rode dakpan, maar nog altijd hing daar die vormeloze figuur.

“Je droomt maar mooi een eind weg”, mompelde hij dan. “Niksnut, loser! Vlieg toch op met je gouden vleugels…”

En toen, op een dag, ging de mier weer eens naar boven om te zien of hij gelijk had gekregen. Tot zijn grote verbazing was er alleen maar een bruin, leeg omhulseltje te zien.

“Zie je nou wel”, zei de mier tevre­den. “Geen inhoud!” Plotseling hoorde hij gegiechel; boven zijn hoofd. Hij keek op en op de dakpan zat een schitterende vlinder zich te koesteren in de zon. “Eh, zei u iets?” vroeg de mier beleefd, helemaal onder de indruk van het prachtige wezen daar boven. “Ja, ik zei ‘goeie morgen”‘, lachte de vlinder.

“Ook goeiemorgen”, stamelde de mier. “Eh, kennen wij elkaar?” “Ik dacht dat jij alles zo goed wist, toch?” grinnikte de vlinder. “Nou, alles”, zei de mier nederig, “maar het is mij een eer om met u kennis te maken. Hebben we elkaar eerder ontmoet dan? “Ja”, zei de vlinder. “We hadden toen een gesprek over jouw en mijn opvattingen over werk en zo. En we hadden het over mijn dromen, weet je nog?”

De mier keek hem met uitpuilende oogjes aan. “Ben jij soms die… eh… chrysalis dan?

“Ja”, was het antwoord. “De meeste mensen noemen dat een ‘pop'” Hij zweeg even en zei toen; “Ik ben ontpopt”.

“Jemig”, zei de mier en wierp nog eens een verwonderde blik op het lege omhulsel dat als een dor blaadje in de wind schommelde. “Dat was ik en dat was ik, eigenlijk”, zei de vlinder en hij spreidde zijn prachtige, glinsterende vleugels en vloog in oogverblindende kleuren het zonlicht tegemoet. Stomverbaasd keek de mier hem na en mopperde: “Dat zulke prachtige schepsels zó kunnen liegen, dat gelóóf je toch niet?” En hij scharrelde weer langs de grij­ze muur naar zijn eigen vertrouwde aarde.

Voetnoten:

Bewerkt naar een Engels gegeven.

‘Chrysalis” – vlinderpop (chrusos) (Gr) = ‘goud’.

Psyche (Gr) = ziel; adem; vlinder.

 

De praktijk van het priesterschap Door Wim te Dorsthorst

Het nieuwtestamentisch priester­schap heeft helemaal niets te maken met status of aanzien of priester zijn op grond van theologische studies en wijdingen door mensen en spe­ciale kleding. Het is een zaak van het hart en een ingaan op de roe­ping van de Heer. (Zie het artikel: ‘Een koninkrijk van priesters’ in ons vorige nummer).

Al het oude, zichtbare, in een aardse stad in een land op aarde, een tem­pel van aardse materialen met daar­in een priesterschap naar vleselijke afkomst, heeft zijn geestelijke ver­vulling gekregen. Het zichtbare was niet de werkelijkheid, het was slechts een schaduw of een afbeel­ding van de geestelijke werkelijkheid in Christus, zie bijv. Hebreeën 9 vers 1 tot en met 10 (Heb. 09:01-10). Alles heeft in Jezus Christus zijn vervulling gevonden, en dat geldt ook de hele offerdienst waar de oud­testamentische priesters voortdu­rend mee bezig waren. Nu noemt Petrus twee hoofdtaken van het priesterschap en wel in vers vijf: “Tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus”, en in vers negen: “om de grote daden te verkondigen van Hem, Die u uit de duisternis geroe­pen heeft tot Zijn wonderbaar licht”. Dit heeft dus te maken met het bezig zijn in ons dagelijks leven; priesterschap in de praktijk van ons leven!

Van het oudtestamentisch priester­schap lezen we: “Toen zonderde de Here de stam der Levieten af om de ark van het verbond des Heren te dragen, voor de Here te staan om Hem te dienen, en in Zijn naam te zegenen tot op deze dag” Deuteronomium 10 vers 8 (Deut. 10:08).

De hele taak van het oudtestamen­tisch priesterschap was dienstbaar zijn aan God en het volk. ‘Voor de Here te staan om Hem te dienen’! Zij waren Zijn dienst­knechten.

Dat geldt eveneens voor het nieuw­testamentisch priesterschap. Dienstknechten van God en Jezus Christus zijn: medearbeiders Gods in Zijn plan met mensen. Dit zien we heel duidelijk in het leven van de Heer Jezus. Hij diende God door goed te doen aan de men­sen zonder eigenbelang. Daartoe had God Hem met de heilige Geest gezalfd: “De Geest des Heren is op Mij, daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft, om aan armen het evangelie te brengen; en Hij heeft Mij gezon­den

om aan gevangenen loslating te ver­kondigen en aan blinden het gezicht, om verbrokenen heen te zenden in vrijheid, om te verkondi­gen het aangename jaar des Heren” Lucas 4 vers 18 en 19 (Luc. 04:18-19).

Hij diende Zijn Vader met deze zal­ving met eerbied en ontzag. Zijn devies was: “Zie hier ben Ik om Uw wil, o God, te doen”! Hij is ons hier­in tot een groot voorbeeld! Om de gemeente, maar ook de schepping, naar de wil van God te

dienen met de genade-gaven die een ieder ontvangen heeft, is de verma­ning van Paulus in Romeinen 12 vers 1 (Rom. 12:01): ‘ik vermaan u dan, broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgeval­lig offer: dit is uw redelijke ere­dienst”.

Met uw lichaam wordt hier de hele mens bedoeld, met al z’n schitteren­de gaven en mogelijkheden. “Verheerlijkt dan God met uw lichaam” 1 Korinthe 6 vers 20 (1 Kor. 6:20). Niet een geslacht dier die jouw plaats inneemt, maar jezelf als een levend offer door Jezus Christus, en als een heilig offer door de Geest en ‘de waarheid.

Dat is niet meer dan redelijk als je bedenkt hoe groot de barmhartighe­den en de genade van God zijn, waar je deel aan hebt gekregen. Paulus herinnert hiermee aan de Israëliet die met een dier, wat hem misschien wel heel dierbaar was, naar de tempel ging om dat als een vrijwillig brandoffer, als een gave, te offeren, waarin hij zichzelf helemaal toewijdde aan God om er voor Hem te zijn. Van dit offer mocht door de priesters niets gegeten worden, het ging op het altaar geheel in rook op, God tot een welriekende reuk. Wat Paulus hier schrijft in Romeinen 8 vers 1 (Rom. 08:01) is de geestelijke vervulling van dit vrijwillige bran­doffer. Dit is een zeer belangrijk geestelijk offer en vormt de basis voor het hele dienende priester­schap; totale vrijwillige overgave aan God en Jezus Christus, zonder eigenbelang.

Van de Heer Jezus lezen we: “Dat Hij uit liefde voor ons Zich overge­geven heeft als offergave en slachtoffer, Gode tot een welriekende reuk” Efeze 5 vers 2 (Ef. 05:02). Hiermee wordt niet alleen Zijn kruisdood bedoeld, maar zeker ook Zijn hele dienende leven. Om van de gemeente priesters voor God te maken, heeft dit de hoogste prioriteit van de Heer om déze gezindheid in Zijn volk aan te bren­gen.

“Daarvoor geeft Hij aan de gemeen­te apostelen, profeten, herders, lera­ren en evangelisten, om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon” Efeze 4 vers 11 en 12 (Ef. 04:11-12). Dienstbaarheid, het is de basis voor het hele dienende priesterschap, en een geestelijk offer wat God welge­vallig is door Jezus Christus. Aller dienaar willen zijn! Duidelijk is dus dat dit geleerd moet worden in de gemeente, maar zeker ook in het leven van alledag in alle voorkomende leef- en werk-situaties.

Zegenen in Zijn Naam

In Deuteronomium 10 vers 8 (Deut. 10:08) lezen we als taak van de priesters: “Om in Zijn Naam te zegenen”. Zegenen is een priesterlijke taak, óók in het Nieuwe Testament. Het is een groot voorrecht als men door God gezegend wordt en misschien nog groter voorrecht als men in Zijn Naam zegenen mag. Als priester ben je op dat moment een verbin­ding tussen God en de mens die gezegend wordt. Eigenlijk kan alleen God, de Schepper van alles wat is, zegenen, maar Hij wil Zijn kracht en Zijn Naam delegeren aan een volk wat Hem heel bijzonder toebe­hoort. Zegenen is de mens verbin­den met de kracht van God en te voorschijn roepen wat God er in de kiem in heeft gelegd. Dat kan zijn voor het vervullen van een bepaalde taak. Maar ook talloze andere zaken die tot welzijn zijn van de mens, zoals bijvoorbeeld genezing. Maar ook, dat in de mens tot ontwikkeling mag komen wat God er in gelegd heeft of er mee bedoeld. Zo heeft God in Adam en Eva het vermogen gelegd om zich voort te kunnen planten, tóch spreekt God een zegen over hen uit en zegt daar­in: “Weest vruchtbaar en wordt tal­rijk; vervult de aarde en onderwerpt haar” Genesis 1 vers 28a (Gen. 01:28a).

Door deze zegen van God werd dat schitterende vermogen als het ware

geactiveerd en verbonden met Gods scheppingskracht en functioneert

het tot op de dag van vandaag. In die zegen ligt tevens een opdracht van

God om te handelen.

Ik geloof dat dit een heel belangrijk gegeven is bij het nadenken over

zegenen.

Jacob zegent zijn zonen en hij spreekt over hen uit wat hij profe­tisch over een ieder waarneemt. Hij roept het als het ware te voorschijn en geeft opdracht er naar te gaan handelen.

Vóór de Heer Jezus weg­gaat zegent Hij de apostelen tot het uitvoeren van de taak waartoe Hij hen bekwaam gemaakt heeft Lucas 24 vers 50 (Luc. 24:50).

Zo is er veel, heel veel, te leren over de geestelijke betekenis van het zegenen in Zijn Naam. Heel belangrijk is, er op te letten hoe je je mond gebruikt als priester, wat je over een ander uitspreekt. Jacobus zegt: “Uit dezelfde mond komt zegening en vervloeking voort.

Dit moet, mijn broeders, niet zo zijn” Jakobus 3 vers 10 (Jak. 03:10).

Wij kennen ook de zegen waarbij de Naam van God over het volk wordt uitgeroepen en met een ieder van het volk meegaat in z’n gewone dagelijkse leven.

In het Oude Testament is dat Numeri 6 vers 24 tot en met 27 (Num. 06:24-27): “De Here zegene u en behoede u; de Here doe zijn aan­gezicht over u lichten en zij u gena­dig; de Here verheffe zijn aangezicht over u en geve u vrede. Zo zullen zij mijn naam op de Israëlieten leggen, en Ik zal hen zegenen”. In het Nieuwe Testament is dat 2 Korinthe 13 vers 13 (2 Kor. 13:13): “De genade des Heren Jezus Christus, en de liefde Gods, en de gemeenschap des Heiligen Geestes zij met u allen”. Een heel belangrijk iets voor het volk van God als dit in geloof en met eer­bied gebeurt.

Deze prachtige priesterlijke taak mag geleerd worden in de gemeen­te, maar zeker ook in de praktijk van het leven. Als ouders in het gezin, als priesters voor de stad waar je woont en voor het land, enz. Belangrijk hierbij is te beseffen dat het zegenen en het verlangen om te zegenen voort moet komen uit een rein hart, vanuit de gemeenschap met God en Jezus Christus, anders zijn het loze woorden. God wil de gemeente als een uitver­koren geslacht, als een koninklijk priesterschap, als een heilige natie, als een volk Hem ten eigendom, stellen tot licht en zegen voor alle mensen en de hele schepping.

Aanbidding

De Levitische priesters moesten God dagelijks dienen door het brengen van reukoffers op het gouden altaar, vóór het heilige der heiligen waar God troonde.

Er staat van in Deuteronomium 33 vers 10 (Deut. 33:10): “Zij doen reukwerk in Uw neus opstijgen”. Dit was niet zomaar profaan reukwerk wat door jan en alleman gebruikt werd, nee, het moest exact volgens Gods recept bereid worden, het was allerheiligst en het mocht enkel gebracht worden voor God op het gouden altaar zie Exodus 30 vers 34 tot en met 38 (Ex. 30:34-38).

Ook dit heeft zijn geestelijke vervul­ling gekregen in Jezus Christus. Het reukoffer wat de priesters brachten op het gouden altaar was zinnebeel­dig voor de gebeden der heiligen. In Openbaring 5 vers 8 (Openb. 05:08) lezen we: “En toen het de boekrol nam, wierpen de vier dieren en de vierentwintig oud­sten zich voor het Lam neder, heb­bende elk een citer en gouden schalen, vol reukwerk; dit zijn de gebeden der heiligen ” zie ook Openbaring 8 vers 3 en 4 (Openb. 08:03-04).

Nu, in het Nieuwe Verbond, heeft God óók een recept gegeven! De Heer Jezus leert dat de Vader zoekt naar aanbidders ‘in Geest en in waarheid’.

Dat wil zeggen op een geestelijke wijze in de volle kennis van de open­baring van de Vader in de hemel. Hij zegt er bij dat dat de waarachtige aanbidders zijn Johannes 4 vers 23 en 24 (Joh. 04:23-24). Die brengen hun gebeden als zuiver, onvermengd reukwerk voor het aan­gezicht van God. Dit bidden heeft niets te maken met religiositeit of gewoonte gebeden, maar het zal voortkomen uit een waarachtig hart en een mond die heilig is en waarheid spreekt vanuit een kennen van God. God wil dat de priesters Hem kennen. Tegen het oude volk zegt God al: “Om Mijn liefde en trouw heeft de Here u met een sterke hand uitgeleid en u verlost uit het dienst­huis, uit de macht van Farao, de koning van Egypte, opdat (met het doel dat) gij zoudt weten, dat de Here, uw God, de enige God is, de trouwe God, die het verbond en de goedertierenheid houdt jegens wie Hem liefhebben en zijn geboden onderhouden Deuteronomium 7 vers 7 tot en met 9 (Deut. 07:07-09). Het Nieuwtestamentisch priestervolk zal God kennen door Jezus Christus en in waarheid en waarachtigheid Zijn Naam uitroepen in de hemel en op aarde. Dit is een hele belangrijke priesterdienst waar veel van afhangt in de voortgang van Gods heils handelen. De Hebreeën-schrijver die zoveel van de oude tempeldienst overzet naar het nieuwe verbond zegt dan: “Laten wij dan door Hem (door Jezus Christus) Gode voortdurend een lofoffer brengen, namelijk de vrucht onzer lippen, die Zijn naam belijden” Hebreeën 13 vers 15 (Heb. 13:15). Dus niet twee maal per dag zoals in de tempeldienst, maar ‘voortdurend’!

De psalmist zegt: “Laat mijn gebed als reukoffer voor uw aangezicht staan, het opheffen van mijn handen als avondoffer” Psalm 141 vers 2 (Ps. 141:002). Ook dit onderdeel van het priester­schap zal geleerd dienen te worden, want de Vader zoekt zulke aanbidders!

Priesterlijke taken

Natuurlijk zijn er nog wel meer geestelijke offers te noemen die God welgevallig zijn door Jezus Christus. Zo is voorbede doen ook zo’n priesterdienst en wat is er niet een voor­bede nodig! God geeft zelfs opdracht om voorbede te doen voor de over­heid. Paulus zegt in Efeze 6 vers 18 tot en met 20 (Ef. 06:18-20): “En bidt daarbij met aanhoudend bidden en smeken bij elke gelegenheid in de Geest, daartoe wakende met alle volharding en smeking voor alle heiligen; ook voor mij, dat mij bij het openen van mijn mond het woord geschonken worde, om vrij­moedig het geheimenis van het evangelie bekend te maken, waar­voor ik een gezant ben in ketenen. Dan zal ik daartoe vrijmoedig kun­nen optreden, zoals ik behoor te spreken”.

Een onbegrensde opdracht om voor­bede te doen! Middelaar zijn, in de ruimste zin van het woord; tussen­beide treden, pleiten bij God voor iemand of voor een zaak, op de bres staan, enz. Jesaja 59 vers 16 (Jes. 59:16) beschrijft dat God zich ontzette, vol verbijstering was, toen Hij zag dat niemand tus­senbeide trad. Zie ook Ezechiël 22 vers 30 (Ez. 22:30). Paulus schrijft dat God ons het woord der verzoening heeft toevertrouwd 2 Korinthe 5 vers 19b (2 Kor. 05:19b), en dat wij zullen moeten leren elkander te vergeven, zoals God in Christus ons ver­geving geschonken heeft Efeze 4 vers 32b (Ef. 04:32b). Dat is dus totaal, radicaal en zonder er ooit op terug te komen!! Als wij priesters willen zijn voor God, als wij willen staan voor zijn Aangezicht, dan zullen wij dit ten diepste moeten leren; elkander ver­geven en verzoening doen.

Uitverkoren geslacht

In vers negen schrijft Petrus over de zeer verheven plaats van het nieuwtestamentische priestervolk: “Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom”.

Ongeacht welke nationaliteit, Jood of heiden, zij behoren allen, zonder enig onderscheid, tot een ‘uitverko­ren geslacht’! Allemaal geboren uit onvergankelijk zaad, door het leven­de en blijvende Woord van God. Allemaal kinderen van de- zelfde Vader; één geslacht! 1 Petrus 1 vers 23 (1 Petr. 01:23). God zelf plaatst de gemeente op een hemelse hoogte, niet behorende tot de geschapen, stoffelijke wereld.

Niet van deze schepping, maar het hemelse heiligdom, de ware taberna­kel, die de Here opgericht heeft, en niet een mens, zie Hebreeen 11 vers 11 en Hebreeen 8 vers 1 en 2 (Heb. 11:11 en Heb. 08:01-02). Zó verheven wordt er over geschreven!

Zijn getuigen zijn

En dan vervolgt de apostel met: “Om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroe­pen heeft tot zijn wonderbaar licht”. Dat woord voor ‘daden’ is in het Grieks ‘Aretas’ en betekent: “Deugd in gedrag blijkende”, ook: “voortref­felijkheid”.

Dit priestervolk zal, als een volk God ten eigendom, staan voor zijn Aangezicht als Zijn dienstknecht, om van Hem te getuigen in deze duistere wereld.

Alleen dit koninklijke priestervolk kan vanuit een diepe hart kennis op waarachtige wijze getuigen en spre­ken van Gods grote daden, voortko­mend uit Zijn heilig wezen; in waar­heid Zijn Naam uitroepen in de hemel en op aarde. Dit is een hele belangrijke priesterdienst waar veel van afhangt in de voortgang van Gods heils handelen. En dat de priesterlijke taak niet ophoudt bij het sterven of bij deze bedeling zegt Openbaring 20 vers 6 (Openb. 20:06) heel duidelijk: “Zalig en heilig is hij, die deel heeft aan de eerste opstan­ding: over hen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en van Christus zijn en zij zullen met Hem als koningen heersen, die duizend jaren”.

Ik heb hier enkele dingen geschre­ven over het priesterschap in de praktijk van ons leven. Er is veel meer van te zeggen. Lees en bestu­deer al biddende wat God er alle­maal van op heeft laten schrijven in Zijn Woord. Het zal je leven zeer verrijken!

 

De spirituele wereld door Gert Jan Doornink

Het bekende spreekwoord: ‘Het is niet alles goud wat er blinkt’, is zeker van toepassing op veel wat vanuit de spirituele (geestelijke) wereld tot ons komt. En dat is heel wat, als we alleen al denken aan allerlei spirituele programma’s voor radio en televisie, al of niet als zodanig aangekondigd. Daarnaast de vele artikelen in bladen en tijdschriften. Sommige tijdschrif­ten hebben zelfs uitsluitend een spirituele inhoud.

Woorden als spiritus, spiritualiteit en spiritueel zijn gemeengoed geworden, zonder dat men er vaak bij nadenkt uit welke bron de gedachten en ideeën die gelanceerd worden afkomstig zijn. Nu kan men dit van niet-christenen ook niet verwach­ten, maar als christenen dienen we op onze hoede te zijn dat we niet in een invloedssfeer terechtkomen die rechtstreeks wordt beïnvloed door de vorst der duisternis.

Dit zal zeker ook niet gebeuren als we weten dat onze plaats met Christus in de geestelijke wereld is. Paulus noemt het ‘hemelse gewesten’ (NBV: ‘hemelsferen’). En Gods Geest maakt ons er op attent wanneer we met een verkeerde geest te maken hebben. Onze plaats in de geestelijke wereld is een andere plaats dan die de vijand inneemt. Het is de plaats die rechtstreeks is verbonden met de levende God en Zijn positieve denk- en leefwereld.

De plaats die de vijand in de geestelijke wereld inneemt is in feite onterecht, dat wil zeggen hij hoort er niet thuis, hij is bij wijze van spreken ingebroken. De geestelijke wereld van God bestaat uit enkel licht, waarheid en liefde, om maar een paar facetten te noemen en daar hoort de vorst der duisternis met zijn leugen, haat en duistere praktijken, niet thuis. Daarom heeft de duisternis ook geen enkel recht om het licht te verdrijven, al stelt hij alles in het werk daartoe. Dat deze inbreker uiteindelijk ook niet het laatste woord heeft, heeft Jezus als eerstgeboren zoon van Gods al laten zien door hem als eerste te overwinnen. Maar ook wij die in zijn voetstappen volgen, gaan dit meer en meer leren. En welke misleiding zich dan ook aandient, ook in allerlei subtiele vormen van spiritualiteit, wij gaan het onderkennen en geven hem geen kans meer daardoor ons leven negatief te beïnvloeden. Wat een heerlijkheid dat we ook in dit opzicht mogen ervaren dat de groei naar het volwassen zoonschap doorgaat!

 

Eigendom van de Heer door Cees Maliepaard

“Van de Heer is de aarde en alles wat daar leeft, de wereld en wie haar bewonen” Psalm 24 vers 1 NBV (Ps. 024:001).

Ieder mens is volgens de psalmdich­ter het eigendom van de Heer. Dat is terecht zo gesteld, want er is geen mens die niet tot Gods schepping behoort. Zelfs de grootste godlooche­naar is het rechtmatig eigendom van de eeuwige God. Hij heeft evenwel niet alle mensen in bezit – de duivel heeft er heel wat van Hem geroofd.

Het verjaart niet

Wanneer hier in Nederland iemand een schilderij steelt, wordt hij op dat moment de bezitter ervan. Als het kunstwerk uit privébezit gestolen wordt, blijft de bestolene de eerste twintig jaar wel de eigenaar. Daarna verjaart het eigendomsrecht en mag de onrechtmatige bezitter zich vanaf dat moment de rechtmatige eigenaar noemen. Bij een diefstal van open­baar kunstbezit geldt daarvoor een termijn van dertig jaar. Gods eigendomsrecht op de mens verjaart niet zo gauw! De duivel is nog steeds de dief, de moordenaar en de rover – hoe lang hij de betrok­ken mens ook al in bezit mag heb­ben. Zelfs de fanatiekste satan aanbidder is nog altijd van origine een deel van Gods oorspronkelijk goede schepping. Wordt zo iemand nim­mer het eigendom van Satan? Jawel, maar niet eerder dan wanneer de Heer het laatste oordeel uitgespro­ken heeft. Voordat dit plaats zal vin­den, wordt ieder mens instaat gesteld in vrijheid z’n keus te bepa­len. Wie zich dan nog aan de vorst van de duisternis blijft toevertrou­wen, wordt vanaf dat moment Satans onvervreemdbaar eigendom. Niet eerder. Wanneer de duivel heden ten dage mensen onder druk zet en hun tracht duidelijk te maken dat hij een terechte claim op hen heeft, is hij slechts op de ons welbekende wijze bezig met intimidatie. Hij is zo ver­weven met leugen en bedrog, dat hij gewoon niet meer kan bedenken wat waarheid is… zelfs al zou hij dat pro­beren!

De berg van de Heer bestijgen

De toppen van het hooggebergte beklimmen is beslist geen sinecure. Daar komt wel het een ander bij kij­ken. Het is een in meer dan één opzicht zware klus, die bij het hoger­op komen steeds zwaarder pleegt te worden. De lucht wordt daar immers al ijler en ijler, en dus gaat zeker bij een inspannende bezigheid als de klim naar de top, zelfs het ademhalen hoe langer hoe moeilijker. En de hoogten van de te trotse­ren berg van de Heer zullen niet onderschat mogen worden, want deze wordt immers genoemd ‘de hoogste van de bergen’. Het is maar goed dat het om een geestelijk gegeven gaat, zodat niemand over een optimale lichamelij­ke conditie hoeft te beschikken. Op de heilige plaats van de Heer kom je niet door lichamelijke inspanning. Ieder die daar z’n domicilie wil heb­ben, doet er goed aan naar een gezuiverd en dus rein geworden innerlijk te streven. Daarin past, dat dat in tegenspraak met Gods waarheid over de mens is. En terecht merkt David op dat wie zich tot de Here God wendt, Hem als zijn redder zal leren kennen. Zegen en recht zal ieders deel zijn, in onze tijd ieder die deel uit is gaan maken van het geestelijke Israël.

Goddelijke majesteit

De poorten van het nieuwe Jeruzalem zullen verhoogd moeten worden, althans in de beeldspraak waarvan David zich in deze psalm bedient. God is zó groot van geest en wijd van hart dat alle menselijke beperkingen bij zijn binnengaan aanpassing behoeven. David grijpt terug op de tijd van vóór Saul, de periode waarin Israël door richters geleid werd. Zij kwamen pas in actie als daar aanleiding toe was, maar eigenlijk was God Israëls koning. Bij het verlangen naar een aardse koning, sprak God dat zij niet Samuel als richter, maar Hem als koning hadden verworpen. Voor ons is Jezus de door God aan­gestelde koning, maar dat neemt niet weg dat deze dat doet in een langdurig waarnemer schap. Eigenlijk is de Here God zélf onze koning. Vandaar dat bij de volein­ding van alle dingen Jezus het koningschap aan de Vader terug zal geven, opdat God alles zal zijn in allen.

Precies zoals David de vinger legde bij wie in werkelijkheid Israëls koning was, net zo geeft Jezus ons in het hart dat de Heer van ons leven eigenlijk God zelf is. Maar Davids autoriteit over Israël was wel door de Here God bevestigd, zoals Hij voor ons Christus Jezus als koning heeft aangesteld. De koning wil vol majesteit onder ons verkeren. Zijn koninklijke glorie en macht wordt gevonden in de manier waarop Hij bezig is in zijn rijksgebied. Hij wordt machtig en heldhaftig genoemd, en dat is volko­men terecht. Koning Jezus heerst immers in de hemelsferen temidden van zijn vijanden. Hij is voor hen degene die hun de wet voorschrijft, een ijzeren wet die hun bewegings­vrijheid beperkingen oplegt. Ze kun­nen ons niet zomaar naar willekeur manipuleren.

Wie is Hij eigenlijk?

Kennen we Christus Jezus voorna­melijk als de grote koning die over de verdorven machten uit Satans rijk triomfeert? Nee, dat komt duidelijk pas op de tweede plaats. Het is van veel groter waarde dat we Jezus’ koninklijke waardigheid in zijn ont­ferming over de mens hebben mogen ontwaren. Hij is door Vader God boven alles gesteld. Boven de mensen, boven de engelen, boven alles en iedereen – met uitzondering van degene die Hem alles onderwor­pen heeft. Alleen de Vader zelf blijft in waardigheid ook boven Jezus ver­heven. Daarom zei Jezus zo’n kleine tweeduizend jaar geleden al: ‘De Vader zelf heeft u lief.’ God, die de Heer van de hemelse machten is, troont liefdevol en met ontferming op de beslissende machtspositie in de hemelsferen. Hij en Jezus hebben dezelfde doel­stelling voor ogen: de realisering van het volle heil, een algeheel herstel naar Gods normen voor de mens. Dat mogen we best in ons achter­hoofd hebben. Als we maar nooit vergeten dat we heden ten dage bezig mogen zijn naar dat dit thans voor ons te behappen is. De koning vraagt van niemand net te doen alsof het gesneden koek zou zijn. Het kan af en toe moeilijk genoeg wezen. We zitten regelmatig nog middenin de naweeën van het oude leven en in de beslommerin­gen van het langzaam gestalte krij­gende vernieuwingsproces. Daar mogen we in vertrouwen op de Heer ons meer en meer op richten. De waardigheid van onze koning blijkt uit hoe Hij met de Hem toe­vertrouwde mensen omgaat. En dat is zonder meer grandioos! Hij blikt niet van grote hoogte op ons neer, maar Hij is als één van ons aanwezig. En Hij zegt als het ware: zie op Mij, want zo worden jullie ook.

 

Onze taak en bestemming door Jack Schoenaers

De artikelen van Jack Schoenaers stimuleren ons om actief te zijn in dienst van Gods Koninkrijk. Belangrijk daarbij is dat dit op de juiste wijze gebeurt. Onmisbaar is bijvoorbeeld het vol zijn van de ‘kracht van Pinksteren’, Gods heilige Geest. Dit nieuwe artikel is gebaseerd op Handelingen 12 vers 1 tot en met 12 (Hand. 12:01-12, dus verplaatst ons naar de begintijd van het ontstaan van de gemeenten (-red.).

Mogelijk gaat het in uw persoonlijk-, gezins- en gemeenteleven als in de tijd van de eerste christenen. Misschien heeft ook u een tijd mee­gemaakt van machtige manifestaties van Gods macht, kracht en heerlijk­heid. U beleefde een periode van intense en innige gemeenschap met Christus Jezus en dat Gods Geest vaardig en op krachtdadige wijze in en door u werkzaam kon zijn. U kende een grote hunkering naar God en zijn Woord en het realiseren van de geestelijke leefregels van het Koninkrijk Gods. Mogelijk ervaart ook u nog de slagen en verwondin­gen u toegebracht zijn door Herodes, beeld van Dood, dodenrijk en het werk van de Verderver en zijn gevolg met Satan aan het hoofd. We keren in dit artikel terug naar die tijd. Het is de eerste tijd na Pinksteren. Jacobus is pas onthoofd en om de Joden welgevallig te zijn laat Herodes nu ook Petrus gevan­gen nemen en opsluiten. Vergeet niet, we zitten hier in een periode dat de Geest van God op het Pinksterfeest is uitgestort in daarop wachtende discipelen en gelovigen van die tijd.

Waar helaas niet veel over gesproken wordt, namelijk de doop van vuur, heeft nu hier plaats. Ga nu maar eens na in uw eigen leven, gezin en gemeente, hoe en op welke wijze de boze vaak bezig is om disharmonie te scheppen door mensen op te jutten en tegen elkaar uit te spelen. Door middel van verdachtmakingen, zonden en allerlei ongerechtigheden, ook ongeloof en verkeerde leringen in dogma’s vast­gelegd en tevens ook door mensen aan zich te binden door allerlei vor­men van verslaving, hen ook naar geest, ziel en lichaam ziek te maken, weet de Satan mensen van God en Zijn Koninkrijk weg te trekken. In Handelingen 12 vers 1 tot en met 12 (Hand. 12:01-12) vin­den we echter een prachtig getuige­nis dat model dient te staan voor ons persoonlijke, gezins- en gemeentele­ven namelijk: “Door de gemeente werd voortdurend tot God voor hem (Petrus) gebeden!”

Strijdende gemeente

Hier zien we een strijdende gemeen­te die beseft dat er in de onzienlijke geestelijke wereld vijanden zijn die het op de mensen in het algemeen en christenen in het bijzonder gemunt hebben. Vandaar dat ze voor elkaar op de bres staan en dan ook voor Petrus doorgaan met volhar­dend gebed.

Dit is en blijft ook onze taak en bestemming, ga daarin ook door met elkaar.

Wij dienen immers te strijden in de onzienlijke geestelijke wereld tegen onze geestelijke vijanden en dit voor het behoud van ons geestelijke leven en van onze broeders en zusters, geloofsgenoten, familieleden en onze naasten. Mensen ook die zo vaak onderliggen en bespeeld en gemanipuleerd worden door duivel­se machten en krachten en er op uit zijn die mens aan te tasten en elk van werkelijk en waar en echt leven te beroven. Onze bestemming bestaat er immers in dat “we geroepen zijn om mens en schepping geestelijk te bewerken, bewaren en behouden”. God en Jezus Christus zijn ons dan ook een voorbeeld in het “tevoor­schijn te verwachten en te roepen van mensen”. Dit ook is onze bestemming en al zo doende zal het plan van God met mens en schep­ping worden gerealiseerd. Het is immers de wil van God dat niemand verloren zal gaan, maar dat allen behouden worden. En behou­den worden kan ieder mens als hij of zij gelooft dat Jezus Christus aan het kruis van Golgotha gestorven is voor zijn of haar zonden. Als zo iemand vergeving van zonden vraagt en de Here ook bidt en uitnodigt in hart en leven woning te komen maken. Men noemt dit bekering of omkering van een leven ver weg van God, nu voortaan een leven te willen leven dichtbij en vanuit God en Zijn Koninkrijk.

Behouden worden, gaat nog veel ver­der, het betekent ook naar wat 2 Tim. 3:17 zegt: “Opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust.” En in Kolossenzen 1 vers 10 (Kol. 01:10) lezen wij: “Om de Here waardig te wandelen, Hem in alles te behagen, in alle goed werk vrucht te dragen en op te wassen in de rechte kennis van God. Zo wordt gij met alle kracht bekrach­tigd.”

Paulus drukt dit dan verder uit met de woorden waarin onze bestem­ming ook weer heel duidelijk naar voor komt in Romeinen 8 vers 29 (Rom. 08:29): “Bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld Zijns Zoons”. En zoals Hij, Jezus een geroepene was, zo ook wij. Zoals Hij gerechtvaardigd was, zo ook wij. En zoals Hij ver­heerlijkt werd, zo ook wij met Hem. Zien we duidelijk onze bestemming?

Dit nu heeft te maken met Pinksteren, de doop en vervulling in heilige Geest van God.

Het geheim van Petrus

U zult nu misschien wel denken: ‘Fijne gemeente daar in Jeruzalem. Geweldig dat op die manier mee geleefd wordt met een mens in de problemen, maar ondertussen zit die Petrus dan toch maar in de gevangenis, krijgt hij mogelijk wel slagen en lijdt hij honger en dorst’. Laten we dan de reactie van Petrus een nagaan in vers 6: Petrus lag die nacht te slapen!

Dit kan toch niet, onmogelijk zeg­gen wij, pas nog is Jacobus gedood, nu Petrus als volgende in de rij van wie nog meer op het lijstje van Herodes staan. Hoe is dit nu toch mogelijk, Petrus, dat jij in zulke omstandigheden en met een doods­vonnis voor ogen daar ligt te slapen. Dit gaat mijn gezonde verstand te boven, van u ook? Petrus, hij is in de rust, hij is niet opgejut door de vijand en evenmin is hij uit zijn evenwicht. Machtig, wat een getuigenis. Met Paulus kon hij getuigen: “Verdrukking of benauwdheid, vervolging of honger of naaktheid, of gevaar of het zwaard. Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus. Maar in dit alles zijn wij méér dan overwinnaars, door Hem Die ons heeft liefgehad” Romeinen 8 vers 35 (Rom. 08:35).

Petrus leed niet als een bemoeial en zat ook niet gevangen wegens poli­tiek anti-Romeinse activiteiten, neen, maar uitsluitend en alleen ter wille van de Naam van Jezus. Daarom had Petrus zich dus ook niets te verwijten en kon hij rustig afwachten wat komen ging. Het geheim van Petrus was dus zijn “in de rust zijn”. Daardoor kon hij dan ook slapen, hij wist zich te zijn in het centrum van Gods wil. Niet dat lijden en gevangenschap de wil van God was voor zijn leven, neen, maar Petrus zal, zoals ieder Joods

kind, van zijn prilste levensjaren af het gebed gebeden hebben voor het slapen gaan: “Vader in Uw handen beveel ik mijn geest.” Zo wist hij zich dan te bevinden in het centrum van Gods wil.

Dan lezen we in vers 7: “Sta snel op!” We zien dat Petrus in zijn gevangenschap niet alleen gelaten is. Er is een engel bij hem om hem te wekken.

Opwekken geschiedt steeds van bui­tenaf, je wordt gewekt. Geestelijk ook, door middel van woorden Gods, door het lezen en op je in laten wer­ken van wat uit de Bijbel of via chris­telijke lectuur tot je komt. Het kan ook door woorden welke christelijke mensen in gesprekken tot je richten. Daar oor en oog voor hebben is ook heden nog heel erg belangrijk.

Waarom opstaan?

Opstaan echter dien je zelf te doen. Misschien stelt u zich nu wel de vraag: ‘Maar waarom en waartoe dien ik op te staan? Ik heb het goed zo, ik ben in de rust en heb vrede in de toestand waarin ik nu ben, ik geef ook ieder het zijne’. Bij mensen die ziek zijn en allerlei ongemakken ondergaan hoor je wel eens: mijn toestand is nu eenmaal zo, en ik heb er mij dan maar bij neer te leggen, er zit niets anders meer op en de geneesheren kunnen er toch niets meer aan doen. En als God mij dit toebedeeld heeft dan moet ik mijn kruis maar geduldig leren dragen. Ik moet er nu maar leren mee leven. Nu staat er in Daniel 12 vers 13 (Dan. 12:13) een merkwaardig woord in verband met dat opstaan. “Gij zult opstaan tot uw bestemming!” En direct daaraan ver­bonden de vraag: “Wat is die?’ Paulus geeft er een antwoord op in Efeze 2 vers 1 tot en met 10 (Ef. 02:01-10. Uit dit gedeelte leren we dat we voor onze bekering geestelijk dood waren door onze zonden en overtredingen, maar God gaf ons zijn Zoon, de mens Jezus, de Christus. Hij stierf voor onze zonden en door geloof in Hem ontvangen wij vergeving. Het is door genade dat wij behouden worden en dat we een plaats krijgen in de hemelse gewesten in Christus Jezus. “We zijn Zijn maaksel, in Christus geschapen om goede werken te doen die God tevoren bestemd heeft, opdat wij daarin zouden wandelen”. In Romeinen 8 vers 23 (Rom. 08:23) zegt diezelf­de Paulus dat mens en schepping in verwachting zijn van zoonschap Gods namelijk de verlossing van ons door machten uit de duisternis belaagde en aangevallen lichaam. Zonden, verslaving, gebondenheden en ziekte komen niet van God, maar komen voort uit Dood en dodenrijk en de verwekkers en bewerkers daar­van zijn Satan en zijn handlangers.

Gods bedoeling

Het is Gods bedoeling, en tevens onze bestemming, dat er mensen en gemeenten ontstaan vol van de Geest en kracht Gods om via strijd in de hemelse gewesten mens en schepping te bevrijden en te herstel­len, zodat weer een leven geleefd en beleefd kan worden dat in volkomen overeenstemming is met de wil van God. Begrijpen we nu waarom we dienen op te staan en op die wijze dan Christus dus weer gestalte in ons mensen en tevens ook in de schepping gaat krijgen? Vandaar dat dan Paulus zegt in Kolossenzen 1 vers 28 (Kol. 01:28): “Christus in u, de hoop der heerlijkheid”. Die heerlijkheid nu dat is onze erfenis en dat is ook is onze bestemming. Wij zijn Gods heerlijkheid! En het onderpand van onze erfenis, dat is de doop en volheid in heilige Geest van God.

Het gaat er nu geenszins om dat die Geestesdoop einddoel is van ons geloof of van onze bestemming, neen, maar het is wel degelijk, ‘mid­del’, om tot het doel van God in en met onze levens te komen. Dat doel en mede daardoor ook onze bestemming is, heerlijkheid Gods openbaren en dit door zoonschap

Gods na te jagen en ons hierin te beijveren en doorgaan met “mensen tevoorschijn te verwachten en te roe­pen”. Hen met andere woorden op een priesterlijke wijze met liefde en barmhartigheid en geduld te bena­deren en op te vangen en hen, naar het voorbeeld van Jezus zelf, het leven Gods voor te leven. Als christe­nen willen we ons tevens bewust zijn van niet bij onze bekering, waterdoop en geestesdoop te blijven stilstaan. Pasen en Pinksteren zijn inderdaad nodig, maar er is zoveel meer!

Wij erven immers Zijn naam, we erven zijn kracht, we erven Zijn natuur, we erven Zijn positie, zodat we samen vanuit Zijn troon in de hemelse gewesten, binnen het Koninkrijk Gods en van daaruit samen met Hem regeren zullen en heersen over de werken Zijner han­den.

De heilige Geest van God in ons legt en roept telkens weer het getuigenis wakker in ons, dat wij die heerlijk­heid van God ook gaan bereiken. Zijn het inderdaad de woorden van Jezus zelf niet welke Hij sprak in Johannes 17 vers 22 (Joh. 17:22): “De heerlijk­heid, die Gij Mij gegeven hebt, Ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn: Ik in hen en Gij in Mij, dat zij volmaakt zijn tot één”. Kijk, dit zijn geen ijdele woorden, maar woorden voor het concrete dagelijkse leven en deze willen we beleven, dat is immers onze bestem­ming!

Gods heerlijkheid

De heerlijkheid van God en van Jezus Christus komt openbaar in hun werken. De heerlijkheid van grote schilders als Rembrand en Rubens komt tot uiting in hun schil­derwerk, denk maar eens aan “De Nachtwacht en de Kruisiging van . Jezus.” Van een beeldhouwer zijn ” beeld en van een musicus het muziekstuk dat hij componeert. Stuk voor stuk heerlijkheden van de kunstenaars.

En de heerlijkheid van God, dat zijn wij. Het is met de grootste eerbied aan God mijn hemelse Vader en aan Zijn Zoon Jezus Christus mijn Verlosser, dat ik dit schrijf. Wij zijn Zijn heerlijkheid, niet te geloven zegt iemand, en toch is het zo want wij zijn naar Zijn beeld en gelijkenis geschapen Genesis 1 vers 26 en 27 (Gen. 01:26-27). Dit is en blijft dan ook onze bestem­ming. Wij zijn Gods lof en heerlijk­heid zegt Paulus in Efeze 1. “En wij allen, die met een aangezicht waar­op geen bedekking meer is, de heer­lijkheid des Heren weerspiegelen, veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, Die Geest is”. Dit nu is de heerlijkheid Gods en tevens onze bestemming, dat Hij mensen en gemeenten vormt zon­der “vlek of rimpel of iets dergelijks, zó dat ze heilig is en onbesmet” Efeze 5 vers 27 (Ef. 05:27). Soms wordt dit wel eens smalend “genoemd: “Het oppoetsen der heili­gen”. Maar laten we niet vergeten, het is de ere Gods en Zijn heerlijk­heid, dat hij gemeenten vergund om zonen Gods voort te brengen vol van Geest en Waarheid Gods. Hierbij zijn dan de dochters (zusters) niet uitgesloten, want in God is noch man noch vrouw, beiden zijn immers voor Hem gelijk. Met Petrus worden we dus opgeroe­pen om op te staan en tot onze bestemming. Opstaan heeft dus altijd een doel in zich.

Omgord zijn

Dan vers 8: “Omgordt u en bind uw sandalen aan!”. Hier is een beeld genomen uit de Oosterse landen. Men droeg er lange en vaak ook zware kleding welke van dierenvellen gemaakt waren. Deze werden dan omgord en vast gehouden, samengebonden ook met een gordel. De slip aan het ene eind van het kleed werd dan in de hand genomen achter die gordel gestoken zodat de benen tijdens het lopen niet werden gehinderd.

Nu spreekt de Bijbel over “klederen des heils” Jesaja 61 vers 10 (Jes. 61:10) en van “bekleed te zijn met het pantser der gerechtigheid” Efeze 6 vers 14 en Jesaja 11 vers 5 (Ef. 06:14 en Jes. 11:05). In Jesaja gaat het onder andere over de Messias en het komende vrederijk waar ook wij als universele gemeente van Jezus Christus deel aan zullen hebben. Als gerechtvaar­digden in Christus geldt dan ook ons: “Gerechtigheid zal de gordel zijner lendenen zijn en trouw de gordel zijner heupen”. Wat gebeurt er nu als we dit alles in het geloof van God en Jezus Christus niet langer vasthouden? Wel, dan raakt die gordel los en het kleed valt af en dan worden we in onze loop naar volkomen en vol­maakt zoonschap Gods gehinderd en kunnen we tot vallen komen, en dan komen we ook niet meer voor­uit. Sandalen waren een teken van waardigheid en macht. Ze dienden ook om je voeten te beschermen en het voortgaan te vergemakkelijken. Dit is geestelijk nog zo, want de bereidvaardigheid om het evangelie van genade en vrede Gods te bren­gen en voor te leven hoort immers ook tot onze bestemming. Nu zegt 1 Petrus 1 vers 13 (1 Petr. 01:13): “Omgordt de lendenen van uw verstand!” Hoe doen we dit? In Romeinen 12 vers 1 en 2 (Rom. 12:01-02) geeft Paulus het antwoord: “Ik vermaan u dan broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer: dit is uw redelijke eredienst. En wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de ver­nieuwing van uw denken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene.”

Hier horen we dus ook weer duide­lijk onze bestemming in door klin­ken. En met dit doel voor ogen zul­len we dus ons denken en ook onze levenswijze vernieuwen, en dit ten aanzien van elke gedachte en leer welke ingaat tégen het evangelie van het Koninkrijk Gods ons door Jezus geleerd en in praktijk gebracht. Gebeurt het nu, dat u merkt, dat u in uw geestelijke groeiproces niet vooruit komt en dat, door allerlei omstandigheden de duivel het voor het zeggen heeft in uw leven en u in verschillende onderdelen van uw leven gebonden bent, dan dient u bevrijd te worden in de Naam van Jezus Christus. Doe dit dan ook! Ook als voorgangers en oudsten, en dit omdat wij onze bestemming niet willen missen en om na anderen geleerd en gezegend en handen opgelegd te hebben, niet zelf te wor­den afgewezen.

Het is daarom juist van het aller­grootste belang dat Christus Jezus weer gestalte in ons krijgt evenals in de gemeente. De tegenstander wil ons immers aan dit “heil Gods” voor ons doen twijfelen. Hij wil ons maar al te graag aan het verleden binden en wat hij voor onze bekering alle­maal met ons heeft kunnen uitspo­ken. Nu nog probeert hij ons vast te pinnen op moeilijke omstandigheden en de verdrietigheden in ons leven ons door mensen, onder invloed of gemanipuleerd door boze geesten, aangedaan ofwel door ons eigen falen. Velen zijn zich dan weer volop gaan richten op de aardse din­gen en deze krijgen dan langzaam maar zeker weer de overhand. Paulus echter geeft ons de goede raad in Kolossenzen 3 vers 2 (Kol. 03:02): “Bedenk de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn. Want gij zijt gestorven (aan het oude zondige leven) en uw leven is verborgen met Christus in God”. En in Filippenzen 4 vers 8 (Filip. 04:08) zegt hij: “Voorts, broeders, al wat waardig, al wat rechtvaardig is, al wat rein, al wat beminnelijk, al wat welluidend is, al wat deugd heet en lof verdient, bedenkt dat: wat u geleerd en overgeleverd is, wat gij van mij gehoord en gezien hebt, brengt dat in toepassing en de God des vredes zal met u zijn”.

Klederen des heils

We gaan naar Filippenzen 4 vers 9 (Filip. 04:09) waar wij lezen: “Sla uw mantel om en volg mij!” In het natuurlijke leven beschermt een mantel ons tegen koude en verschaft

ons warmte. Een mantel geeft ook aanzien en was in vroeger tijden een teken van waardigheid, hij gaf ook autoriteit. En dan mag je weer weten wie je bent in Christus. Zo zijn wij in de geestelijke wereld door doop en volheid in heilige Geest bekleed met “klederen des heils”. Ze bieden ons, samen met Gods Woord en de geestelijke gaven en wapenrusting, ook bescherming tegen onze geestelijke vijanden. De zekerheid dat de Geest Gods, welke in Christus Jezus werkzaam was, ook in ons werkt en in de gemeente, zal ook ons doen zegevieren.

Het is immers de Geest van Christus Die in ons bewerkt dat we het einddoel des geloofs namelijk “de zaligheid der zielen,” zullen beërven. Halleluja! Deze Geest is het ook Die ons tel­kens weer opwekt: “Volg Mij!” Dat doen we dan ook, juist nu, in een tijd waar alles geschud en gezeefd wordt, en de kennis aangaande God, Zijn Woord en beloften aan ons zo vaak in twijfel getrokken worden. “Volg Mij”, juist nu de kerken leeg- stromen.

Hebben we er trouwens al eens bij stilgestaan hoe Babel ook de Evangelische gemeenten kon bin­nendringen? Als namelijk in 325 na Christus Keizer Constantijn de Grote overgaat tot het Christendom, welke vervolgens overgaat in een staatsgodsdienst. Dat juist in die periode de leer van Jezus Christus en de apostelen op de helling wordt gezet, en er als gevolg hiervan zoveel is misgegaan en waar we jammer genoeg vandaag de dag nog steeds mee te maken hebben. Denk maar eens aan de zogenaamde “erfzondeleer, de drieeenheid, Jezus God, dopen in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest”, dit alles voortvloeiend uit die koker van Nicea.

“Volg Mij”, nu juist in heel wat gemeenten en kringen het oog gericht wordt op “allerlei aardse en menselijke nevenverschijnselen”, die met groei en ontwikkeling naar zoonschap Gods niets te maken heb­ben.

Het plan Gods omvat waarheid en gerechtigheid. Het zijn net tweelin­gen die samen gaan. Het is daarom ook op déze weg dat we Christus dienen te volgen.

Verleiden en tot zonde brengen met de eeuwige dood tot gevolg, zijn de tweelingen in de hand van Dood en dodenrijk. Op die weg volg je dan de Satan en ook van zijn kant klinkt dan: “Volg mij”.

God wil ons onvergankelijk eeuwig Leven geven. Dood daartegenover onvergankelijke en eeuwige duister­nis, chaos en geestelijke dood. Leven betekent verlost zijn van de vijand en God en Jezus Christus dienen al onze dagen, ook dit hoort tot onze bestemming. Begrijpen we nu de oproep om op te staan en ons te omgorden, sandalen aan de voeten, onze mantel om en Jezus volgen? Het resultaat lezen we in vers 10: “De ijzeren poort zal vanzelf voor ons open gaan!”

De ijzeren poort

Wat is die ijzeren poort in uw per­soonlijke, gezins- of gemeenteleven? Wat houdt je gevangen dat je niet verder komt in uw geestelijke groei­proces?

Wat is een sta in de weg dat je tel­kens weer de nederlaag doet lijden? Welke gesloten poort van ijzer is het dat je leven vergald? Je wilt het toch zo graag anders en toch kom je er niet aan toe.

Je doet dingen die je liever niet doet en toch gebeuren ze en de kracht is er niet om weerstand te bieden. Je moet vloeken en liegen, je hebt last van negatieve humeur, driftaanvallen heb je niet in de hand. Anderen hebben last of juist géén last van kwaadsprekerij. Zo kan een mens hoogmoedig zijn en ongezeglijk en door allerlei onreinheden gebonden zijn. Weer een ander heeft last van valse schaamte en durft er daardoor niet rond voor zijn geloof uit te komen. Of men is degene die altijd in de hoek gedrukt wordt en in eigen ogen dan niet veel te beteke­nen heeft.

Zo heb je dan ook nog velen die niet willen of kunnen geloven in God en Hem dan ongehoorzaam blijven en niet handelen overeenkomstig Zijn geestelijke leefregels ter bevordering van het heil, zegen en welzijn voor mensen. “Leg af al die lasten en zor­gen, alles wat in de weg zit en leer met volharding de wedloop lopen die voor je ligt. Laat je oog hierbij dan alleen gericht zijn op Jezus, de Leidsman en Voleinder van jou en mijn geloofsleven” Hebreeën 12 vers 1 (Heb. 12:01). Uit de grond van mijn hart hoop ik dat we begrepen hebben dat het gaat om persoonlijke bekering en we ons laten dopen ter afwassing en zuive­ring van zonden en ons laten dopen in heilige Geest van God om een geheiligd en Gode welgevallig leven te kunnen leven, en uitgroeien tot volkomen, volmaakt, volwassen zoonschap Gods. We zien uit het einde van het ver­haal, dat Petrus op het gebed van de gemeente bevrijd wordt en wat een verwondering bij de slavin Rhode, van blijdschap doet ze de deur niet open, rent naar binnen om te vertellen dat Petrus aan de deur staat. Uit hun reacties kunnen we opmaken dat ze hun eigen gebeden niet geloofd hebben. Laten wij diegenen zijn die wél geloof hechten aan wat we bidden en verwachten mogen dat de beloften Gods in vervulling gaan. Ook dit hoort immers bij onze bestemming!

“Hem nu, die blijkens de kracht welke in ons werkt, bij machte is oneindig véél meer te doen dan wij bidden of beseffen. Hem zij de heer­lijkheid in de gemeente en in Christus Jezus tot in alle geslachten van eeuwigheid tot eeuwigheid” Efeze 3 vers 20 (Ef. 03:20).

 

Folderen door Froukje Huis

‘Zullen we eerst maar even gaan?’ Ik kijk naar buiten, ’t miezert een beet­je en er staat een straffe wind, maar volgens het weerbericht zal de wind alleen maar toenemen. ‘Goed,   is het weer gebeurd!’ geef ik toe.

Even later stappen we gewapend met onze folders de deur uit. Zo graag zouden we eens met onze buren over de Heer spreken maar ‘t contact blijft oppervlakkig, vriendelijk en behulpzaam, maar op een afstand. Daarom proberen we het nu eens met folders, waarin dui­delijk staat dat God goed is en van alle mensen houdt.

Alle huizen zijn hetzelfde, eengezinswoningen met een inpandige garage met oprit en een voortuintje, Tien jaar geleden werden de huizen verkocht aan de bewoners en sinds­dien is er heel wat veranderd. Alleen al in de verf aan de buitenkant is veel variatie gekomen. Als je zelf eens wilt veranderen, hoef je de wijk maar door te lopen om je keus te bepalen. Sommigen hebben de voor- P tuin en oprit bestraat met mooie steentjes, enkelen zelfs samen met de buren. Anderen hebben de grens afgebakend met een hekje of met hoge planten, ’t Ene huis ligt verbor­gen achter veel struiken en de brie­venbus aan de weg, Bij het andere straalt gastvrijheid je tegemoet door een gezellig zitje in de tuin, plantjes voor het keukenraam en een glim­mende brievenbus in de deur.

Hier en daar staan de stepjes en driewielertjes van de kinderen te treuren in de regen, elders verspert een fiets ons de weg. ’t Is uitkijken geblazen!

En terwijl je wilt bidden voor een goede ontvangst van het foldertje, worden je gedachten afgeleid: Waarom zouden die mensen zich zo afsluiten? Angst? Trots? Verlegenheid? Heer, U weet het. Dit huis ziet er onberispelijk uit, zou het binnen ook zo zijn? En in hun hart? Heer, U weet het. Met veel moeite baan ik me een weg langs hoge coniferen over ongelijke stenen naar de brievenbus met een onver­biddelijk ‘neen’. Jammer. Heer, zegen ze. Een ding is me duidelijk: al deze mensen hebben de Heer nodig !

Het is nog steeds vochtig, met moei­te krijg ik met mijn koude handen de laatste folders in de bus. Dick is ook klaar. Nu kunnen we er alleen maar voor bidden. We hebben wat zaad gestrooid. De bijbel zegt: “Werp uw brood uit op het water want gij zult het vinden na vele dagen” Prediker 11 vers 1 (Pred. 11:01). Soms krijgen we een enkele reactie: iemand die de folder teruggeeft, geen belangstelling.

Deze keer belt iemand, die in nood is, anoniem voor voorbede, gelukkig weet de Heer het adres! Meestal horen we niets. Maar God hoort en ziet zelfs tot diep in de har­ten. Wij mogen Hem kennen en daarom kennen we ook zijn belofte: “Mijn Woord zal niet ledig tot Mij wederkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt en dat volbrengen, waartoe Ik het zend Jesaja 55 vers 11 (Jes. 55:11). En daar vertrouwen we op! Immers Gods verlangen om te redden is veel groter dan het onze! Hij wil niet dat er één zondaar verloren gaat.

 

Bijbelstudieweek met Klaas Goverts

Evenals vorig jaar wordt er ook dit jaar weer een bijbelstudieweek / opbouwweek gehouden op Urk van 2 tot 9 juli 2005.

We logeren weer in De Morgenster. Het thema is: De majesteit van God. Met aandacht voor uitverkiezing, de sleutels van het Koninkrijk, Gods plan in de

geschiedenis en andere onderwerpen. De studies worden gegeven door Klaas Goverts.

Levend Geloof – 434

2005.01-02 Levend geloof nr. 434

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Uit de vele reakties die we vorig jaar ontvingen, willen we u er één zeker niet onthouden. Een voorganger van een gemeente kwam terug van vakantie en vond tussen de andere post eindelijk Levend Geloof. Hij mailde: “Ik zeg ‘eindelijk’ want we zagen erg uit naar uw blad. Het is als steeds weer picobello verzorgd en van zeer groot geestelijk gehalte en waarde. Doorgaan zo!” Uiteraard waren we blij met deze positieve reaktie en vooral wat er in werd gememoreerd. Ons blad onderscheid zich immers van vele andere bladen doordat het een ‘geestelijk blad’ probeert te zijn. Dit vraagt wel enige toelich­ting. Want sommigen denken bij het woord ‘geestelijk’ aan zweverig zijn, het niet meer met beide benen op de grond staan, etc.

Als dat zo zou zijn, zouden we ons doel voorbijschieten en niet voldoen aan ce doelstelling een magazine te zijn met de boodschap van het Koninkrijk Gods te beleven in het gewone leven van elke dag. Het evangelie zoals Jezus en de eerste apostelen dat brachten, maar nu geactualiseerd naar de tijd waarin wij leven.

Wat we daarbij van de eerste christenen kunnen leren is dat zij niet konden functioneren zonder Gods Geest! Lees de Handelingen er maar op na. Het waren, net als wij, mensen bestaande uit lichaam, ziel en geest. Zij zorgden ervoor dat hun geest verbonden was met de Geest van God en daarmee als het ware een eenheid vormde. Dat was het geheim van het ‘succes’ van hun bediening. En ook temidden van moeilijke omstandigheden hielden zij stand. Het inspireert ons hun voorbeeld te volgen. Ook wij kunnen niet zonder de heilige Geest. Het is immers, zoals Paulus dat onder woorden brengt in zijn twee­de brief aan Timotheus, ‘een geest van kracht, liefde en bedachtzaamheid’  2 Timoteüs 1 vers 7 (2 Tim. 01:07).

Wij zullen niet nalaten, ook in de nummers die dit jaar verschijnen, daar steeds weer de nadruk op te leggen. Ook bij ons leeft immers het verlangen ten volie te kunnen functioneren in dienst van Gods Koninkrijk?

 

Afbeelding door redactie

De afbeelding op de voorpagina laat ons Ruth in de velden van Boaz zien. Maar wie was Ruth? Zij leefde in de tijd dat rechters over Israël regeer­den. Het boek Ruth gaat over één familie tijdens deze periode. Zij maakten extreme ontberingen mee, maar werden uiteindelijk zeer invloedrijk. Wijlen Jan Companjen heeft destijds over de geestelijke betekenis ervan een artikelenserie geschreven die later door ons als brochure werd uitgegeven.

 

 

Vertroosten en hulp verlenen! door Jack Schoenaers

In dit artikel vergelijkt Jack Schoenaers de eerste tijd na Pinksteren van de Gemeente van Christus met de Gemeente van onze tijd. Het is geen theoretische beschou­wing maar afgestemd op het prak­tisch beleven van ons geloof in onze tijd. Het is de bede van ons hart dat we de inhoud niet alleen lezen maar ook ter harte nemen! Lees vooraf Romeinen 15 vers 1 tot en met 13 en Handelingen 4 vers 36, voorstel redactie (Rom. 15:01-13 en Hand. 04:36).

Net als in de dagen van Jezus, is ook nu de nood gigantisch groot. Vele helpers dienen zich aan. Zo ook tij­dens het leven van de eerste gemeente. Hoe groter de nood, hoe méér helpers zich aanbieden. Magnetiseurs, duiveluitdrijvers, occultisten, yoga, acupunctuur, sensitivity-training, drugs in velerlei vor­men, te beginnen bij tabak en alco­hol, en ook allerlei vormen van seks­verslaving, kortom te veel om op te noemen. Alles ‘made in hell’, om de mens van God te vervreemden en langzaam maar zeker ten onder te brengen.

In het Oude Testament waren koningen en priesters de uitgelezen personen om mensen te vertroosten en hulp te verlenen. In de tijd van Jezus en de discipelen, waren dit de Schriftgeleerden, Farizeeërs en Sadduceeërs. Wat ze er van terecht hadden gebracht, definiëerde Jezus als volgt in het: “Wee u, gij Farizeeën en Schriftgeleerden, gij huichelaars, want gij sluit het Koninkrijk der hemelen toe voor de mensen, immers gij gaat er niet bin­nen en die trachten binnen te gaan, laat gij niet toe daarin te komen.” Enz. Matteüs 23 vers 13 e.v. (Matt. 23:13 e.v.).

In het leven van de eerste gemeen­ten, werd de taak van hulpverlenen en vertroosten uitgeoefend door de apostelen en daartoe aangestelde oudsten en diakenen. Ook vandaag de dag proberen velen hulp te verlenen via kerken, groepe­ringen en gemeenschappen. Dit is een prachtig initiatief, maar hoe velen doen het op de manier of in de geest van Jezus?

Uit gesprekken met mensen, leren we dat, jammer genoeg maar al te vaak dreiging en ban via de verma­nende vinger van zogenaamd geestelijke leiders, bij de hulp- en troostbehoevende en noodlijdende zorgt voor de onnodige geestelijke blikse­minslag. Daarom: vertroosten en hulp verlenen is een kunst! Deze wordt geleerd, ge- en beoefend in de praktijk van het gemeentele­ven. God wil immers mensen tot dat doel inschakelen, om zó Zijn plan, met mens en schepping te realise­ren. En daartoe: “Zoekt God men­sen, wier hart volkomen naar Hem uitgaan”  2 Kronieken 16 vers 9 (2 Kron. 16:09). Zulke men­sen zijn niet verzadigd met alleen “de melk des Woords van bekering, wedergeboorte, geloof in God en een doop in water”. Ze zullen ook gaan verlangen, en zich uitstrekken naar “een leer van dopen” (meervoud), in water en in heilige Geest van God. Eveneens zullen ze streven naar de zo broodnodige geestesgaven. Zo zullen ze zich ook geestelijk verdie­pen in het uitleven van “oplegging der handen,” in een leven “van opstanding der doden'” of tussen al het geestelijk dode dat hen omringt leren opstaan en daarbij ook nog leren wat het betekent om “een eeu­wig oordeel” te helpen voltrekken over de boze geesten, machten en krachten welke zich vastzetten wil­len in eigen leven, het gezin of de gemeente. Dit zijn dan, zoals de schrijver van de Hebreeënbrief in Hebreeën 6 vers 1 tot en met 3 (Heb. 06:01-03) zegt: “de pij­lers van het fundament van het Christelijk geloof”. Doel is, dat we ons richten zullen op het “volkomene”. Om dus een ware vertrooster en hulpverlener te zijn naar goddelijke normen, is het niet alleen nodig van gedoopt te zijn in Gods Geest, maar ook vol van heilige Geest, volijverig bezig zijn.

Zoon der vertroosting

Zo’n man was Barnabas wat ‘zoon der vertroosting’ betekent. Hij heette eerst Jozef (= JHWH moge mij toe­voegen nog een andere zoon). Hem werdt inderdaad toegevoegd, een andere naam, en wat voor naam: ‘zoon der vertroosting’. Wat een getuigenis vanuit het praktische, voorbeeldige leven van Jozef een Barnabas worden. Vanuit een leven van gebed: “moge de Here mij toe­voegen, een zoon der vertroosting te zijn.” Jozef laat hier duidelijk zien, dat hij zich niet neerlegt bij het alle­daagse patroon van “laat ik maar een goed mens en christen zijn.” Neen, hij wil méér, hij wil helpen en ver­troosten waar dat nodig is. Hij wil doen, datgene waarin een ander te kort komt. Zo is hij dan ook een ‘Tsadiq’, een rechtvaardige, die méér doet dan wat van hem verwacht wordt.

Barnabas is een Leviet, een afstam­meling van Levi (= een aanhankelijk aanhanger). Bij de verdeling van het beloofde land, was aan de Levieten géén land als erfdeel toegewezen. De Here God zelf, zou hun erfdeel zijn. Van de offers welke aan God gebracht werden, daarvan zouden ze eten.

Nu zien we bij Barnabas, dat hij zijn akker gaat verkopen, om alzo doen­de bij te dragen in de nood van anderen. Kern in dit alles is dus: “God zoeken met en vanuit een vol­komen, oprecht en waarachtig hart.” Dan kan God door Zijn Geest, heili­ge Geest, verder vormen en gestalte geven.

Denk hierbij maar aan het werk van de pottenbakker, die het leem naar zijn hand zet. Zo wil Gods Geest ons vormen tot “bruikbare vaten met een eervolle bestemming”. Dit alles gaat gepaard met een leven in handel en wandel en strijd in de hemelse gewesten, geleerd en geleid vanuit het “Koninkrijk Gods. Om ook van daaruit gevormd te worden tot volko­menheid, ook als gemeente, zodat naar het voorbeeld van de eerste gemeente uit Handelingen 4 vers 32 (Hand. 04:32), ook van ons gezegd zal kunnen worden: “Ze waren één van hart en ziel, ze hadden alles gemeenschap­pelijk, niet één was behoeftig onder hen.”

Dit gaat véél verder dan alleen maar het natuurlijke, zichtbare en tastba­re, alhoewel dit niet te onderschat­ten en verwaarlozen valt. Wij willen ons ook bezig houden met de o zó broodnodige geestelijke zorg, vertroosting en hulpverlening! Ja toch?!

Wat zijn nu de voorwaarden hiertoe?

Voorwaarden

– Ontferming en bewogenheid. De diepste kern of betekenis van ontfer­ming is: Iemand voor het uiterste behoeden. En van bewogenheid: Ten diepste geroerd en aangedaan zijn en daarbij dan tot actie overgaan, tot leniging van nood.

Leren luisteren. Deze ontferming en bewogenheid, staan niet los van het spreken van God in het hart van ieder individu, evenals in het gezin en in de gemeente. Wat wil God ons aanreiken? Begrijpen we hoe belang­rijk “luisteren,” dan wel is. Dan zal er prioriteit dienen verleent, om het werk en het bezig zijn met invullen van de vrije tijdsbesteding even ter­zijde te leggen, om in de stilte te gaan leren luisteren naar wat God ons leren wil. Hoe staat het daar

mee in ons leven?

De jonge Samuël was zo’n luisteraar. En ook Jezus, en wat dacht u van Filippus in Handelingen 8. Door te luisteren kwamen ze achter de nood van mensen en konden ze zich ook ten volle inleven in hun situaties, en hulp aan behoeftigen en noodlijdenden verlenen. Door te luisteren naar wat Gods Geest Filippus te zeggen had, kon hij ook afdalen naar Samaria. Het leven in en samen met de gemeente leren en samen geestelijk groeien, houdt ook in, omzetten in de praktijk en plaat­sen durven opzoeken welke de gemeente en het leven Gods vijandig gezind zijn. Het Samaria van onze tijd.

Vragen ook wij ons in onze gemeen­ten niet af of we niet tot een andere en meer moderne vorm van evange­lie-verkondiging moeten overgaan? Hebben we hier niet één van de alleroudste vormen van evangelisatie ons door Jezus voorgehouden in Lucas 4 om straten en stegen in te gaan, de wegen en de paden in, op zoek naar hulpbehoeftigen en men­sen die vertroosting zoeken. De Heer zegt dan tot ons: “Dwing hen binnen te komen, want Mijn huis moet vol worden” Lucas 14 vers 23 (Luc. 14:23). Is het niet, dat juist vanuit dit luiste­ren ook wij, vervolgens met Filippus kunnen ‘afdalen’, om hen de Christus te verkondigen. Dit luiste­ren, heeft dus gevolgen, namelijk dat er plaats, tijd en ruimte gemaakt wordt voor de nood van anderen. Tijd en ruimte om ons af te stellen op God, en bezig te zijn in de onzienlijke geestelijke wereld bin­nen het Koninkrijk van God. Opklimmen in de geest en daar bezig zijn waar ook God en Jezus Christus zijn. In geestvervoering raken en ons uiten in tongentaal en vertolking daarvan. Gezichten leren zien en dromen met geestelijke bete­kenis leren verstaan en uitleggen. Openstaan voor openbaring en woorden van wijsheid.

 

Op die manier ook als gemeente profetisch bezig zijn. Daarbij ook luisteren naar Gods Geest en antwoord geven op de vraag van behoeftigen en om woorden van vertroosting en bemoe­diging door te kunnen geven. Op die wijze is dus Filippus bezig en wat is dan het gevolg hiervan? “Ze hielden zich eenparig aan het­geen door hem gezegd werd” Handelingen 8 vers 6 (Hand. 08:06). En dan volgt wat het resultaat is van luisteren en bezig zijn in Gods geestelijke wereld vol van de Geest van God, in Handelingen 8 vers 7 en 8 (Hand. 08:07-08): “Want van velen, die onreine geesten had­den, gingen deze onder luid geroep uit en vele verlamden en kreupelen werden genezen, en er kwam grote blijdschap in die stad.” Zelfs een man, Simon de tovenaar, iemand dus met occulte zaken bezig, komt tot bekering, en laat zich dopen. Hij blijft voortdurend bij Filippus, verbijsterd door de tekenen welke hij ziet geschieden.

Dan volgt er iets opmerkelijks. De apostelen te Jeruzalem horen dat in Samaria het Woord Gods wordt aan­vaard. Nu zenden ze Petrus en Johannes er op uit ter ondersteuning van Filippus. Dezen gaan nu bidden voor de doop in heilige Geest voor de Samaritanen, want ze waren alleen gedoopt in de Naam van Jezus. Ze leggen vervolgens de gelo­vigen daar de handen op en dezen ontvangen dus Gods heilige Geest. Dan komt naar boven wat bij Simon de tovenaar nog scheef zit. Je zou hier kunnen spreken van een gebondenheid aan geld, macht, eer­zucht, om aan zich en mensen te laten zien, dat hij iemand is, iemand groots in het doen van occulte din­gen waar niet mee gebroken was, en waar groot zowel als klein naar op keek. Waardoor mensen dan ook verbijsterd, in de war en van streek geraakten en niet meer zichzelf waren.

Petrus en Johannes zijn radicaal! Radicaal betekent: Diepgaand en tot de wortel, concequent en bereid tot diep ingrijpende hervorming. Petrus treedt dan op vol van de Geest van God, met kennis en inzicht in het rijk der duisternis, de leefwereld van Simon de tovenaar. Vanuit zijn bezig zijn in en met ht evangelie van het Koninkrijk Gods, doorziet hij dat Simons hart niet recht is voor God. En dat hij tevens gekomen is tot een gal van bitter­heid en een warnet van ongerechtig­heid. Hier dient nu de vraag gesteld: Hoe, wat en waarom ziet Filippus niet wat Petrus wel weet en ziet? Filippus heeft immers toch ook de doop in heilige Geest ontvangen! Persoonlijk denk ik, dat we hier te maken hebben met volgend belang­rijk gegeven uit Handelingen 2 vers 41 tot en met 47 (Hand. 02:41-47). Er is hier namelijk sprake van “onderwijs der apostelen en de gemeenschap.” In Handelingen 4 zien we dat ze als gemeente “biddend samen zijn, en dat de plaats of de gemeente door Gods Geest bewogen wordt en ze het Woord Gods met vrijmoedigheid spreken”. Men was volop bezig in en met het beijveren van de geestesgaven, waar­door kennis en inzichten in de hemelse gewesten zich konden ver­meerderen. Met andere woorden hetgeen in 1 Korinte 12,13 en 14 staat, de verscheidenheid in genadegaven zowel als in de geestesgaven, het onderscheid der geesten, goede zowel als boze, hierin werd de gemeente vaardig. Ook gingen ze zich door middel van de geestesga­ven beoefenen in het vertroosten en hulp verlenen. Tevens ook in machten welke zich nog schuil hielden in mensen , die ergens toch God oprecht wilden dienen. Filippus is reeds een tijdje weg uit de gemeente om zich dienstbaar op te stellen in Samaria. Ondertussen groeien Petrus en Johannes samen met en in de gemeente geestelijk ook verder door. Het gevolg is dan ook dat zij de inzichten, verkregen vanuit de prak­tijk van de gemeente, ook hier van toepassing kunnen brengen op de misleiding van Simon de tovenaar. Filippus krijgt hier dus van zijn geestelijke broers Petrus en Johannes: “geestelijk, aanschouwelijk onderwijs”. Hij leert er tevens uit, dat God hem nu verder ook op deze wijze machtig kan gaan gebruiken.

Vol onderwerping aan de leiding van Gods Geest. Daardoor leert Filippus nu luisteren naar de volgen­de opdracht, om de weg op te gaan welke van Jeruzalem (= Stad Gods, stad van Sjaloom of stad van vrede- stichting. Je zou het niet zeggen van­daag de dag) en af te dalen naar Gaza (= de sterke). De weg opgaan dus en dit op het middaguur. Het heetst van de dag, geen kat buiten, iedereen houdt zijn siësta. Filippus moet dus die eenza­me weg op. Zeg nu zelf, wie van ons doet dit graag, een eenzame weg op en dit niet zonder gevaar voor eigen leven. Niemand toch?! We houden immers allen van gezelligheid, het goed hebben met elkaar, in gezin, familie en in de gemeente. Op school, het werk, in je straat of wijk, dorp of stad en land. Ja toch? Dan komt daar een woord: “Filippus, sta op en ga deze eenza­me weg op”. Van zijn kant, geen waarom en ‘ik had het nu net zo goed tussen mijn broeders en zus­ters in de gemeente…’ Wat fijn om door Petrus en Johannes te zijn onderwezen in die dingen waar het wezenlijk omgaat. De inzichten en kennis aangaande het Koninkrijk van God, met daarbij heel veel wijs­heid om het aan de man te brengen. ‘Wat heb ik genoten Heer, kan dit als ’t u belieft niet nog een poosje doorgaan, ik heb toch al die tijd zoveel moeten missen. Begrijp me dan toch, Heer, ik ben ook maar een mens en eigenlijk ben ik toe aan wat rust, ja eerlijk gezegd zou een ‘Sabbatsjaar’ mij op dit moment wel heel goed uitkomen…’ Maar wat staat er van Filippus? “Hij stond op en ging.” Kort en bondiger kan niet.

Hij is zich echter wél bewust van te staan in de volheid des Geestes met een duidelijke opdracht: “Troost bie­den in hulpverlening!” Nu ontmoet hij een Etiopiër, een rijksgrote en schatbewaarder van het paleis. Een eunuch of een door men­sen ontmande. In Israël bijgevolg: “een onreine.” Hij is op reis naar Jeruzalem en tevens op zoek naar de God van Israël. Hij mag als onreine echter niet in de tempel komen en heeft zich dan lectuur aangeschaft. Wat kan hij beter kopen om de God van Israël te leren kennen, dan de boekrol van Jesaja. Op de terugweg leest hij, en hardop voor zichzelf, het daarin geschrevene. Belangrijk om te onthouden voor ons, is volgende stelling: hardop voorlezen wordt gehoord. Voorleven wordt echter gezien!

Dan hoort opnieuw onze goede vriend Filippus, door middel van de Geest van God: “Treed toe en voeg je bij deze wagen”.

Aan de Moor vraagt Filippus dan vervolgens: “Of deze verstaat wat hij leest?” Voor ons trouwens ook belangrijk dat wij verstaan door Gods Geest wat we lezen in Gods Woord, de Bijbel. En als we het gelezene niet begrijpen, dat God men­sen geeft vol van Gods Geest, die dit wél kunnen. Het is van het allergrootste belang om dan naar zulke leraars te leren luisteren, het geleer­de te onderzoeken, in acht te nemen en het “vlees en bloed” in eigen leven te laten worden. Eenvoudiger gezegd, eruit en ernaar leven in de praktijk van alle dag. Vervolgens opent Filippus zijn mond, en uitgaande van dit schrift­woord, “predikt hij hem de Christus”. Wat is dit prachtig, om zo door God ingeschakeld te worden om op dat moment troost en hulp te verlenen bij iemand op zoek naar God. Wat een timing ook en afge­stemd zijn op Gods spreken. God had immers oog voor deze, door mensen ontmande mens. Gods oog ging over de aarde en zag het waar­achtige hart van deze Moor en stond deze eunuch dan ook krachtig bij door middel van Zijn “Barnabas, of zoon der vertroosting,” Filippus. Hoevelen, door de Satan ontmande Christenen, om geestelijk onvrucht­baar te zijn voor God en Zijn Koninkrijk, ontmoeten wij niet op onze weg? Wat doen we daaraan? Horen wij ook heden nog wel zijn roep om “op te staan de weg op te gaan?”

Dan komen ze bij een water en mag op de vraag van de Etiopiër, Filippus hem dopen door onderdompeling in de Naam van Jezus. Daarna vervolgd de kamerling zijn weg met blijd­schap, voor mij een teken dat deze Moor ook gedoopt werd in heilige Geest van God.

Merkwaardig genoeg, staat er nu vervolgens van Filippus dat de Geest van God hem wegnam, en dat hij in Asdod blijkt te zijn, om er het evan­gelie te prediken.

Met Filippus gebeurt hier, hetgeen eerder ook geschiedde met Jezus. Met een verheerlijkt lichaam ver­plaatste Jezus zich. Nu terug naar de plaats Asdod (= vesting). Het is de plaats waar eens de Ark des Heren terecht kwam, de hoofdstad van de Filistijnen, vijanden van Gods volk. In die stad bevond zich ook een tem­pel met de afgod “Dagon, de god van de vruchtbaarheid.” Een occulte plaats dus.

Is het nu niet bijzonder merkwaar­dig dat Filippus een “onvruchtbare Etiopiër”, op weg van Jeruzalem naar Gaza heeft mogen helpen ver­troosten met en vanuit Woord en Geest Gods, nu overgeplaatst is in het occulte Asdod waar de god van de onvruchtbaarheid hoogtij viert?! Hier mag hij nu volop gaan prediken vanuit de inzichten en kennis vanuit het Rijk van God. En dit in alle wijsheid. Optimaal kan hij nu in praktijk brengen wat Petrus en Johannes hem hebben geleerd. Dit alles met als doelstelling vanuit Jesaja 61 vers 1 (Jes. 61:01): “De Geest des Heren is op mij, omdat de Here mij gezalfd heeft; Hij heeft mij gezon­den om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roe­pen en voor gebondenen opening der gevangenis; om uit te roepen een jaar van het welbehagen des Heren en een dag der wrake van onze God, om alle treurenden te troosten, om over de treurenden van Sion te beschikken, dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad inplaats van een kwijnen­de geest. En men zal hen noemen:

Terebinten der gerechtigheid, een planting des Heren, tot Zijn verheer­lijking.”

Wilt ook u zo’n Barnabas of zoon, dochter der vertroosting zijn? Iemand die hulp en troost kan bie­den waar dit nodig mocht zijn? Sta maar eens op en ga maar eens uit, de weg op, en zoekt naar zulke men­sen. En wie zoekt, die zal ook vin­den! Ja toch?!

Wat daartoe nodig is

Geholpen willen worden. “Wat wilt gij dat Ik u doen zal?” Was de vraag welke Jezus de mensen in nood meestal voorlegde.

Hongeren en dorsten naar gerechtigheid. “Want zij zullen ver­zadigd worden”, zegt Jezus in de zaligsprekingen Matteüs 5 vers 1 (Matt. 05:01).

Vrij worden van gebondenheden en daarbij vrij willen worden en ook blijven.

Daarbij ook: “Weest barmhartig, gelijk uw hemelse Vader barmhartig is. En oordeelt niet en gij zult niet geoordeeld worden. En veroordeelt niet en gij zult niet veroordeeld wor­den. Laat los en gij zult los gelaten worden. Geeft en u zal gegeven wor­den: een goede, gedrukte, geschud­de, overlopende maat zal men in uw schoot geven. Want met de maat waarmede gij meet, zal u weder gemeten worden” Lucas 6 vers 36 tot en met 38 (Luc. 06:36-38).

Zonden belijden en nalaten. “Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid” 1 Johannes 1 vers 9 (1 Joh. 01:09).

Doop en vervulling in heilige Geest. En voor reeds Geestgedoopten, verlangend zijn naar een nieu­we of vernieuwde volheid van Gods Geest. Als je over stoffige wegen of paadjes loopt, kunnen je schoenen en voeten vuil en stoffig worden. Zo zullen boze geesten proberen om onze inzet om te helpen vertroosten met allerlei vuil naar ons uit te halen. Belangrijk is dan:

De Christus in ons hart heiligen als Heer! 1 Petrus 3 vers 13 tot en met 16 (1 Petr. 03:13-16). “En wie zal u kwaad doen, als gij u beijvert voor het goede? Al moest gij lijden om de gerechtigheid, toch zijt gij zalig. Doch vreest niet voor hun dreiging, en laat u niet verschrikken. Maar heiligt de Christus in uw harten als Here, altijd bereid tot verantwoor­ding aan al wie u rekenschap vraagt van de hoop, die in u is, doch met zachtmoedigheid en vreze, en met een goed geweten, opdat bij al het kwaad, dat men van u spreekt, zij, ja die uw goede wandel in Christus smaden, beschaamd gemaakt wor­den”, zegt Jezus in de zaligsprekin­gen.

Langs deze weg zullen wij dan teza­men vertroosters en hulpverleners zijn, ook als leden van de gemeente van Christus van deze tijd. Laten we daartoe leren onze tijd uit te kopen en bezig zijn met wat van God is namelijk “Het een en enkel goede, welgevallige en volkomene te zoe­ken” voor onszelf en ook voor die ander. Daarmede volijverig bezig zijn, een ieder naar de genadegaven welke men door geloof kan ontvan­gen. Bezig zijn met die dingen die bij je passen en die je in eigen leven reeds rond hebt gekregen. Goede rentmeester zijn over al dat­gene, wat God u en mij uit genade heeft toevertrouwd. “Spreekt iemand, laten het Woorden zijn, als van God; dient iemand, laat het zijn als uit kracht, door God verleend, opdat in alles God verheerlijkt worde door Jezus Christus, aan wie de heerlijkheid is en de kracht, in alle eeuwigheid” 1 Petrus 4 vers 11 (1 Petr. 04:11). Laten we ons daar helemaal voor inzetten! Dan zijn we werkelijk troosters en hulpverleners van God en Jezus Christus, zonen der vertroosting!

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Diep in mensen, vooral in degenen die en weer zijn geschopt, in geslagenen, in de bangen, de ontkenden, is een verborgen verlangen naar een of andere vorm van gelukkig-willen-zijn. En dan heb ik het vooral over mensen die in religieuze kringen verkeren. Zo velen zijn heen en weer gesmeten, dan hierheen, dan daarheen totdat ze met een bebloed hoofd ineen zakten en haast het geloof in onze Vader verloren. Anderen zijn bang gemaakt met hel en verdoemenis als ze niet dit… als ze niet dat… en zijn met een afschuwelijk godsbeeld geconfronteerd waarbij de angst hen naar de keel vloog en hen bijna wurgde. Bang gemaakt voor God… kan het erger? JKeer anderen zijn totaal ontkend. Ze ^fbesten een (christelijke?) rol gaan spelen, wat dat dan ook mag wezen. Deden ze dat, dan werden ze daarin nog bevestigd ook door zogenoemde ‘zielenherders’. Ze moesten zichzelf toch ‘verloochenen’?! Maar wanneer je een ander moet zijn dan wie je werke­lijk bent, wie ben je dan? Met bijbelteksten werd je gemanipu­leerd tot je een vorm had gekregen die kennelijk ‘gepast gedrag’ opleverde. Wat een aperte ontkenning van de kostbare eigenheid van een mens. Wat een mis­kenning van het unieke karakter van elk mens. Elke gezond denkende ouder kan je vertellen dat opvoeding juist ten doel heeft dat elk wezen in zijn eigen aard wordt bevestigd opdat ze het goede wat ze willen doen ook kunnen doen. Je behandelt een poes niet als een hond. Het ergste zijn mensen eraan toe die zich in sektarische groepen hebben bewogen. Ze werden geprogrammeerd tot ledepoppen en gedegradeerd onder de duimen van ‘goddelijke’ gezagsdra­gers. De persoonlijkheid werd eerst geaaid en daarna geslacht en opgege­ten, het is verdrietig en verontwaardigd te moeten vaststellen dat er vele voor­beelden van zijn.

En toch… tóch merkje in gesprekken dat, diep weggescholen, er nog een vonk gloeit van hoop, een hunkering, soms een schreeuw naar onvervalst geluk, naar warmte en genegenheid. Onder de scherven en het afval zit nog een plant­je. Dan kun je twee dingen doen. Of puin ruimen óf het plantje er voorzich­tig onder vandaan halen en in nieuwe grond zetten.

Wanneer zo iemand het warme zon­licht op z’n leven voelt, een beetje water krijgt en de worteltjes weer uitslaat in Gods diepe genegenheid, komt zo’n vertederd mensenkind weer tot leven. De eigen kleuren, die zo flets waren gewor­den, keren weer terug. Je wordt weer bemind. Wat heerlijk om weer tot jezelf te komen, jezelf te worden. Dat is toch het mooiste wat een mens kan overko­men, immers, genade is zo helder, zo warm, zo licht, zonder veroordeling. Je wordt weer gekend, je wordt weer herkend.

Jezelf toevertrouwen vergt moed en onderscheidingsvermogen maar wan­neer de vertrouwelijkheid aanvoelt als een warme deken wordt deze vanzelf een warme mantel waarin je je weer kunt bewegen.

De vraag die veel gesteld wordt is: “Waar was u God toen ik het zo verschrikkelijk moelijk had?” wordt beant­woord met: “In Mijn geliefden”. Zij zijn het die je innerlijke wonden verzorgen en voetafdrukken van ande­ren in je ziel genezen. Zij zijn het die de bangen veiligheid en rust geven. Zij zijn het die de ontkenden bevestigen in hun wezen, hun hun eigen naam teruggeven. Zij laten merken dat onze Vader gelukkig is met jou. Het zijn kin­deren Gods in wie Zijn Trooster gestalte heeft gekregen, medemensen die op Hem lijken.

 

De illusie van de wereldmachten door Cees Maliepaard

“Waartoe leidt het woeden van de volken, het rumoer van de naties? Tot niets” Psalm 2 vers 1 NBV (Ps. 002:001).

De eeuwen door heeft er nogal wat gewoed onder de volken. Hoeveel oorlogen zijn er wel geweest, hoe vaak waren er bloedige conflicten tussen de naties? Ik denk dat de sterren aan de hemel langzamer­hand gemakkelijker te tellen zullen zijn. Vanuit de Westerse beschaving wordt er vaak gedaan alsof de mees­te strubbelingen onder primitieve volken plaats gevonden hebben, maar daarbij wordt dan over het hoofd gezien dat de twee wereldoor­logen die we tot nog toe hebben meegemaakt, juist in West-Europa hun oorsprong gevonden hebben.

Aanvallen… of niet?

Op deze vraag zal een bevestigend antwoord voor de hand liggen. Want zonder de inzet van de geallieerden in de Tweede Wereldoorlog, zaten we in de eenentwintigste eeuw nog steeds onder de genadeloze knoet van het nazidom. Daarbij wordt er echter aan voorbijgegaan dat de geal­lieerden reageerden op de Duitse expansiedrift. De aanstichter van het oorlogsgeweld, het Duitsland van de nazi’s, heeft dus geen enkel blijvend resultaat in de bloedigste botsing aller tijden behaald. Het is alleszins aannemelijk dat Jezus’ woorden ‘wie naar het zwaard grijpt, zal door het zwaard omko­men’ onder alle omstandigheden waar zijn wanneer het de initiatief­nemer van een conflict betreft. Dat geldt ook voor verbaal geweld, zowel in de wereld om ons heen als bin­nen het huisgezin van de Heer. Wie een ander mens met woorden aan­valt of onder druk zet, geloofsgenoot of niet, die zal daar op een gegeven moment de wrange vruchten van plukken.

Het past niet in het denken van de Heer, de aanval de beste verdediging te noemen. Want een dergelijke stel­ling propageert een gewelddadige opstelling in de intermenselijke ver­houdingen. Wie op voorhand al het conflict aangaat met bijvoorbeeld aanhangers van andere wereldgods­diensten, kan vanuit het christelijk denken het grootste gelijk van de hemel hebben, maar dat wil nog niet zeggen dat hij daarmee naar de wil van de Heer aan het strijden is.

Geen hemelse methode

Het is voor ons niet zo moeilijk, met bepaalde gedachten van volgelingen van Allah, Boeddha of Confusius de vloer aan te vegen. Maar wat zou daarmee bereikt worden bij mensen die overtuigd zijn van de waarde van hun religieuze tradities? Waarschijnlijk niets. Net zomin als anderen ons geloof in God de Vader en in Christus Jezus aan het wanke­len kunnen brengen door een aanval op datgene wat ons dierbaar is. Wie als eerste het religieuze zwaard ter hand neemt, loopt gevaar dat dit zich tegen hem zal keren. Het komt totaal anders te liggen, wanneer mensen aangevallen of onder druk gezet worden. Waar er sprake is van natuurlijk geweld, is het geen wet van christelijke lijdzaamheid hierin geen enkele vorm van verzet te mogen tonen. Je mag opkomen voor je rechten, zoals ook Paulus niet alles maar protestloos onderging. Hij beriep zich op zijn Romeins burgerschap, teneinde te voorkomen dat hij (na zijn aanhouding) zonder voorafgaand proces gegeseld zou worden. Er bestaat echter geen methode in het Koninkrijk van God, die bij iedereen onder alle omstandighe­den tot een gelijke reactie zou lei­den. In de natuurlijke wereld kan een mens met gewelddadigheden geconfronteerd worden. Wie kans ziet slagen te pareren of zelfs de aanvaller buiten gevecht te stellen, zal daarmee geen enkele goddelijke wet overtreden. Zulke zaken hebben nu eenmaal niets uit te staan met het lijden dat een mens om Christus’ wil kan overkomen. Want dat zal altijd voortvloeien uit een ver­volgingsscenario. En daarmee heb­ben we in de Westerse wereld tot nu toe gelukkig niet te maken. We kun­nen vrijuit bedenken en belijden wat er in onze harten leeft in relatie tot Jezus.

Als de volken tekeergaan

Hoe zal het ooit kunnen dat de machthebbers op aarde zich bewust gaan verzetten tegen de Here God, en tegen Jezus, zijn gezalfde Koning? De meesten geloven immers helemaal niet in het bestaan van een God, laat staan in zijn func­tioneren en in dat van iemand die zich naar hun idee slechts uitgege­ven heeft voor zijn Zoon. Toch keren zij zich wel degelijk tegen God en zijn Gezalfde, name­lijk daar waar zij bezig zijn in tegen­spraak met het eeuwige plan van Vader God. Dat gebeurt waar macht­hebbers zich ontpoppen als machtswellustelingen. Ten koste van het welzijn van het hun toevertrouwde volk zullen deze zichzelf en de men­sen binnen de eigen invloedssfeer

bevoordelen, waarmee zij zich keren tegen de barmhartigheden van de God der eeuwen en zijn Christus. Koning Jezus heeft de opdracht ont­vangen de zijnen met Vaders plan in het reine te brengen, opdat zij zou­den kunnen functioneren naar de wil van de Schepper. Dit is iets wat voor de groten der aarde in principe onverteerbaar is. In hun optiek heeft niet Koning Jezus, maar houden zij zélf de zeggenschap over hun onder­danen. In het democratische Westen mag ieder religieus zijn, maar dat is iets anders dan een relatie met de Heer hebben.

In Psalm 2 wordt met het woeden van de volkeren niet het tekeer gaan van de mensenmassa’s bedoeld. Heel duidelijk geeft de psalmdichter aan dat de koningen van de aarde in verzet komen en dat de wereldmach­ten samenspannen tegen de Here God en zijn met z’n Geest gezalfde Zoon. Gods heilsplan wordt gezien als een drukkend juk en als knellen­de boeien. Logisch eigenlijk, want dat plan is niet gebaseerd op econo­mische principes en het heeft geen enkele connectie met machtsden­ken.

God ziet hoe belachelijk het streven van de machthebbers op aarde is, als ze geleid worden door de groten uit Satans hemel. De eeuwige God heeft zijn koning aangesteld op de geeste­lijke Sion (vers 6). Hij noemt Hem zijn Zoon, degene die Hij de volken in bezit geeft. Wie zich onderwerpt aan de Zoon, voorkomt een wande­ling op een doodlopende weg. Die weg eindigt abrupt in de machts­sfeer van hem op wie de toorn van God rust. En dat is door alle eeuwen heen de duivel geweest. Er is nu eenmaal maar één weg die de mens doet delen in het leven zoals God dat van het begin af aan bedoeld heeft. En die weg is het pad dat Jezus ons voorgegaan is: de weg van de Christus, van degene die geleid wordt door de Geest van Vader God. Dat geeft ons blijvende zekerheid, geborgen zijnde in de liefdevolle heerschappij van de door God aangestelde Koning.

God spreekt en werkt door geheiligde mensen

Nu dan, doet de vreemde goden weg, die in uw midden zijn, en neigt uw harten tot de Here, de God van Jezus.

Dan zult gij eten voor het aangezicht van de Here, uw God, en u verheugen, gij en uw huisgezinnen, over alles wat gij ondernomen hebt, waarin de Here, uw God, u gezegend heeft.

Gij zult geenszins doen wat wij hier thans doen: ieder geheel naar eigen goeddunken.

En het volk zeide tot Jozua: De Here, onze God, zullen wij dienen, en naar zijn stem zullen wij horen.

Herman Robbertz

 

Het verlangen naar eenheid door Jildert de Boer

Sleutels tot ware eenheid in de gemeente Deel 1

Met een bepaalde, terugkerende regelmaat horen we helaas over scheuringen en onenigheden in gemeenten. Vele christenen, die een traumatische scheiding hebben mee­gemaakt, worstelen met hun frustra­ties, of likken hun pijnlijke wonden. Niet weinigen zijn in verwarring geraakt als men hoog gekoesterde idealen geen werkelijkheid zag wor­den in de praktijk van het gemeente­leven. Zodanig zelfs dat sommigen misschien niet hun geloof verloren, maar wel een deuk opliepen in hun visie op gemeente-zijn. Oorzaken te over: dominante leiders, rebelleren­de gemeenteleden, valse leer, twist, tweedracht en partijschappen, zondi­ge levenswandel, botsende persoon­lijkheden, modernisme contra tradi­tionalisme, enzovoort.

Hoe kan men eenheid bereiken? Oplossingen voor het verdeeldheidsvraagstuk zijn er op diverse manie­ren gegeven. We noemen een aantal pogingen zonder te willen bogen op volledigheid in de opsomming:

a.Een brede, oecumenische een­heid, waarbij het gezag van de Bijbel het doorgaans moest ontgelden door veel water bij de wijn te doen.

De vraag naar de waarheid werd en wordt meestal omzeild of gerelati­veerd. Afvallige kerken kun je in wezen niet verenigen, maar hooguit tot een schijneenheid organiseren.

b.Ook meer bijbelgetrouwe allian­tie-vorming bestaat -ondanks de goedbedoelde pogingen- toch uit niet meer dan een soort fijne “conferentie-eenheid” van enkele keren per jaar.

Daarbij bleef het dan en ieder ging weer heen naar zijn eigen groep.

c.De visie dat we op aarde te doen blijven hebben met een falende, zondige en verdeelde gemeente, die pas in een ondeelbaar ogenblik een zal worden als Jezus Christus terug­komt, of plotseling een zal zijn (al dan niet door middel van een “opna­me”) in de hemelse heerlijkheid (ook al wilde men op aarde pertinent niet bij elkaar zijn, of stelde men zich zelfs tegenover elkaar op!). Deze hele gedachtegang lijkt op “toverij”, alsof er geen toegroeien van de leden bestaat naar Hem die het hoofd is. Een proces van heili­ging mist men in velerlei opzicht, alsof het opeens, “als bij toverslag”, gaat.

d.De spaken in een wiel komen elkaar nader naarmate zij dichter bij de as komen, zo ook de christenen naarmate zij dichter bij Christus komen, meer van Zijn beeld in hun leven openbaren.

Dit is een mooie gedachte, die je kunt ontlenen aan 1 Johannes 1 vers 6 (1 Joh. 01:06): “Indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkander”.

e.Anderen hebben getracht de eenheid te vatten in het fenomeen van zogenaamde “onzichtbare Kerk”, alsof God niet ook zichtbare plaatse­lijke eenheid vraagt. Een eenheid kan toch niet “in de hemelse gewesten” blijven hangen, maar er ligt een roeping deze “op aarde” te realiseren.

f.Er wordt wel gesproken over de universele, wereldwijde, internatio­nale gemeente en de locale, plaatse­lijke gemeente.

Dat mag juist zijn, maar kan ons niet van de dure plicht ontslaan, om eenheid concreter te maken en niet de Babylonische denominatievor­ming te verdedigen, terwijl Jezus sprak: “Ik zal Mijn gemeente bouwen”. De hemel kent geen denominatie-compartimenten, waarom handhaven we ze dan hier?

g.Tegenwoordig hanteren sommi­gen het begrip “oecumene van het hart”, waarmee men bedoeld de her­kenning tussen allen die Jezus Christus persoonlijk kennen, een geestelijk eenheid tussen wederge­borenen.

Merk op dat het begrip “born again- christians” soms nogal gedevalueerd wordt en te oppervlakkig wordt inge­vuld.

De intentie van de uitdrukking “oecumene van het hart is zeker oprecht gemeend, maar gaat niet ver genoeg. Zij ontslaat ons toch niet van de roeping om concreter gestalte te geven aan eenheid zonder de tus­senmuren van denominaties hoog te houden. Kortom: directe “dwarsver­bindingen” tussen oprechten van hart die hun Heer van harte dienen en volgen op de weg van gehoor­zaamheid. Voor de oprechten gaat immers het licht op!

h.Een eenheid die men zichtbaar wil maken door de roep: “voeg je bij ons”, want wij zijn de ware kerk of de (meest) zuivere gemeente. Hoewel het niet onverschillig is in welke kerk, kring, groep of bewe­ging men is, komt hier het gevaar van ” sektarische neigingen” volop om de hoek kijken. Natuurlijk is er op sommige punten meer licht van God en wordt er meer geestelijke groei verkondigd in een bepaalde gemeenschap, vergeleken met een andere, dat klopt.. Zichzelf te beschouwen als de juiste en de echte gemeente, om vervolgens zover te gaan door alle andere christelijke groeperingen als “Babel” te beschou­wen, is kenmerkend voor een flink aantal sekten.

  1. De ware christenheid behoort niet naast elkaar en zeker niet tegenover elkaar te leven in van elkaar onaf­hankelijke organisaties, maar dient integendeel een reëel geestelijk orga­nisme te vormen. Deze benadering brengt ons zeker dichter bij de oplossing van het pro­bleem van de verdeeldheid, of beter gezegd: het beléven van eenheid als organisme (lichaam).
  2. Werkelijk wedergeboren christe­nen behoren tot de “druivengemeente”: de ware wijnstok met de ranken. Dit prachtige beeld uit Johannes 15 vers 1 tot en met 8 (Joh. 15:01-08) zegt ons dat het geheim is: “blijven in Christus” en dat de weg naar meer vruchtdragen, waarin de Vader wordt verheerlijkt, loopt via snoeien tot bloeien en groeien. Christenen, die de “zoete druiven” van de vrucht van de Geest dragen, zijn een!
  3. God heeft een firma, die bestaat uit vele filialen. Dit is een interessante gedachte. Toch blijkt niet weinig in de praktijk dat die filialen tot verschillende fir­ma’s lijken te horen, in plaats van tot een en dezelfde firma. De zegs­wijze doet recht aan de verscheiden­heid, maar kan nog onvoldoende bij­dragen aan echte eenheid naar onze indruk. De namen op de filialen lij­ken soms belangrijker te zijn, dan het belang van Gods ene firma.
  4. De eendjes (eentjes?) in een grote vijver worden door schotten in verschillende vakken gehouden. Hoe je die eendjes (eentjes=individuen), of diverse groepen “eenden” bij elkaar krijgt, ligt aan de verhoging van het waterpeil. Naarmate het waterpeil verhoogd wordt, komen de eenden de “hokjes en vakjes” te boven en kunnen elkaar bereiken en een een­heid in de vijver zijn. Geestelijk toegepast gaat het om het stijgen van het “geestelijk waterpeil”, dat wil zeggen het leven naar Woord en Geest en het groeien in geloof en gehoorzaamheid, die leidt tot een eenheid in Gods vijver. Dit visioen spreekt aan en heeft ons beslist veel te zeggen.
  5. Eenheid wordt bepaald door tradities of richtingen als “Luthers”, “Wesleyaans”, “Darbistisch” (Darby en de Vergadering der Gelovigen), “Apostolisch”,”Gereformeerd”, “Pinksteren”, “Evangelisch”, “Charismatisch”, enz. Namen van leiders duiken vaak pro­minent op en het doet wel denken aan het zijn van Paulus, Kefas, Apollos en andere partijvorming. Hoe begrijpelijk in de kerkgeschie­denis ook, het past niet in het Nieuwe Testament en is er wezens­vreemd aan. De Pinksterbeweging is -ondanks de ervaring van de Geestesdoop- een bont geschakeerde beweging, die niet werkelijk een is. De belijders van de “Gereformeerde religie” zijn evenmin een, want zij zijn verdeeld in tien of meer keer Gereformeerd met voor- of achter­voegsels. Dat geldt ook voor de ande­re vermelde stromingen.
  6. Eenheid is vooral beschouwd als eenheid van denken in de gezon­de leer. Dit is wel een grondgedach­te, die echter niet kan werken zon­der de praktische wandel van de hei­ligen in het licht van God en het leven van Christus. Het gaat om ver­nieuwing van denken, leven en han­delen. De leer van het Koninkrijk der hemelen hoort gepaard te gaan met het leefklimaat van dat Konin­krijk Gods: rechtvaardigheid, vrede en blijdschap door de heilige Geest. Wel totaal anders dan het koninkrijk van satan, dat tegen zichzelf ver­deeld is!
  7. De oorspronkelijke gemeente van Christus is verworden tot een groot Babel van verwarring en verdeeldheid. Toch is er altijd een ware gemeente geweest, vaak terzij­de van de officiële kerkelijke institu­ten en vormde op allerlei plaatsen door alle tijden en heen een getrou­we rest, die in de eindtijd, als de zonen Gods openbaar gaan komen eenheid zullen openbaren. Deze gedachte is zonder meer hoogst belangwekkend!

Een kostbaar verlangen

Wie verlangt er niet naar nieuwtestamentische tijden, toen de gemeen­te een van hart en een van ziel was en zelfs geen andere naam da eenvoudig de christennaam nodig had. Ze was bekend als die mensen van “de weg”, die zij een sekte noe­men. Meer dan een en dezelfde locale christengemeente had men niet nodig, al kon het gebeuren dat men in verschillende huizen in een stad bijeenkwam. Inderdaad het ging en gaat om de weg van Jezus Christus. Het gaan van deze levens­weg maakt ons geestelijk, organisch een door een wandel in het licht, wat men door menselijk organise­ren, vergaderen en talloze discussies nooit kan bereiken. We willen in alle bescheidenheid een bijdrage leveren, die het geheim van ware eenheid tussen heelhartige christenen dichterbij en tot een haal­bare zaak maakt. Wellicht kunnen niet alle “klemmen en knopen” in dit beknopte bestek worden ontke­tend en ontrafelt. Graag reiken we in het volgende deel een aantal princi­pes aan, als sleutels, die de weg tot eenheid openen!

 

 

Dan… (gedicht) door Duurt Sikkens

Het begin van Uw woord in het leven

dat waarheid en liefde omvat

waarmee onze geest wordt verweven

tot een kostbare, hemelse schat.

 

Maar wordt soms de druk haast te machtig

en wordt het ons bijna te veel –

de weeën zijn dikwijls zo krachtig

en ’t vliegt ons zo fel naar de keel –

 

Dan hoor ik een stem in mijn wezen

Zijn Woord dat ons zorgzaam omhult

Dan hoeven wij niet meer te vrezen

want alles wordt tóch eens vervuld.

De leugenaar is dan gevangen

De schepping is dan opgelucht

en werk’lijkheid wordt Uw verlangen

Uw liefde, de eeuwige vrucht.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert-Jan Doornink

 

Ook in dit nieuwe jaar, waarvan inmiddels al weer bijna twee maan­den voorbij zijn, zullen in deze rubriek weer allerlei onderwerpen in ‘Geestelijk licht’ worden geplaatst. Plotselinge gebeurtenissen zullen de indacht vragen, maar ook onder­werpen die velen al lange tijd bezig­houden, zoals in dit nummer de ver­houding christenen-moslims. Uiteraard steken wij daarbij onze mening niet onder stoelen en banken, maar anderzijds heeft datgene wat we in ons hart krijgen om door te geven, ook niet de pretentie in zich alsof alleen wij de wijsheid in pacht hebben. Het gaat er om dat we geza­menlijk onderzoeken waarom het werkelijk gaat zodat we als nieuwe scheppingin in Christus een duidelijk standpunt kunnen innemen. Belangrijk is dat we in de tijd waarin we leven, niet heen en weer geslingerd worden door allerlei wind van leer maar stabiele en standvastige christe­nen zullen zijn.

Het einde is nog niet gekomen

In de gehele wereld is met ontzet­ting gereageerd op de tsunami-ramp die tweede kerstdag verschillende landen rond de Aziatische oceaan heeft getroffen en die aan zeker 275.000 mensen het leven heeft gekost. Vooral de hevigheid en het plotselinge van deze aardbeving op de bodem van de oceaan (ten onrechte zeebeving genoemd) ver­oorzaakte veel rampspoed in de laag gelegen kustgebieden. Het optreden van aardbevingen blijft nog altijd door de wetenschap niet precies vast te stellen waar en wan­neer deze zullen plaatsvinden, al heeft men de verschillende breuklij­nen van de aardkost wel zoveel mogelijk in kaart kunnen brengen. Maar ook andere rampen zoals overstromingen en bosbranden zullen de mensheid soms plotseling blijven overvallen en zullen, zoals ook de afgelopen eeuwen is gebeurd, vele slachtoffers blijven eisen. Zal dit altijd blijven doorgaan? En komt er nooit een einde aan? Dat wel maar niet in de tijd waarin wij leven. De Bijbel laat daarover geen enkel misverstand bestaan. Denk daarbij ook aan één van de toespra­ken die Jezus vanaf de berg hield en waarvan Matteüs bijvoorbeeld ver­slag uitbrengt in het 24 ste hoofd­stuk van zijn evangelie. We citeren- uit de NBV-vertaling hoe hij tot zijn discipelen zei: “Jullie zullen berich­ten horen over oorlogen en oorlogs­dreiging. Laat je dan niet verontrus­ten, die dingen moeten namelijk gebeuren, al is daarmee het einde nog niet gekomen. Het ene volk zal tegen het andere ten strijde trekken en het ene koninkrijk tegen het andere, en overal zullen er hongers­noden uitbreken en zal de aarde beven: dat alles is het begin van de weeën”.

Nu we tweeduizend jaar verder zijn zien we nog dezelfde dingen gebeu­ren en sommigen hebben daar moeite mee. Hoe is het mogelijk dat God dit allemaal zomaar door laat gaan, wordt er soms opgemerkt, komt er dan nooit een einde aan? Dat laatste zal ongetwijfeld het geval zijn, alleen weten wij niet wanneer. We hoeven niet overal een antwoord op te hebben, maar wel behoren we als christenen realistisch zijn en bij­voorbeeld bedenken dat, zoals in de tweede brief van Petrus wordt opge­merkt, duizend jaar bij Hem zijn als één dag, en één dag als duizend jaar  2 Petrus 3 vers 8 (2 Petr. 03:08). Daarom zijn wij ook voorzichtig met het vaststellen van allerlei ‘eindtijdscenario’s’ zoals sommigen menen te moeten doen. Men weet dan precies in welke volg­orde zich alles zal voltrekken. Allerlei schema’s zijn vastgesteld maar alleen al het feit dat deze elkaar soms tegenspreken is een bewijs dat daarop nog niet het volle licht is gevallen.

Drie aandachtspunten

Laten we liever onze aandacht bepa­len bij enkele dingen die Jezus dui­delijk naar voren heeft gebracht en die vandaag nog van actuele beteke­nis zijn. We beperken ons nu maar even bij het eerder geciteerde 24ste hoofdstuk van Matteüs, waar Jezus onder andere opmerkt “niet veront­rust” te zijn. We kunnen zo gemak­kelijk ons in beslag laten nemen door angst, waarvan we toch weten dat de bron ervan de vorst der duis­ternis is. Jezus sprak: “Wees niet bang, geloof alleen!”. In de tweede plaats maakt Jezus de opmerking dat we “stand moeten houden tot het einde”. Volharding is een belangrijk onderdeel van ons christen-zijn, En ook als verdrukking en vervolging komt en bij “velen de liefde bekoeld zal zijn” wordt van ons gevraagd het niet op te geven waarbij wij mogen bedenken dat de kracht van Gods Geest in ons, altijd sterker is dan de vijand die ons met zijn twijfel, ongeloof en leugen uit de gemeenschap met de levende God wil halen.

Last but not least is het zeer belang­rijk dat Jezus zegt dat “pas als het goede nieuws over het Koninkrijk in de hele wereld verkondigd wordt als getuigenis voor alle volken, het einde zal zijn zijn gekomen”. Dat betekent dan het einde van de tijd zoals wij die meemaken en die begonnen is bij de komst van Jezus op aarde en de uitstorting van de heilige Geest.

En dit ‘einde’ betekent de voortzet­ting van Gods grote plan met Zijn schepping, die uiteindelijk vol van Gods heerlijkheid zal zijn en waarin wij als gelovigen die Hem dienen tenvolle mogen delen! Hoe we ons dat precies voor moet stellen weten we niet. Daarom heeft het ook wei­nig zin daarover een discussie te beginnen. Eén ding is zeker: het zal ons huidige voorstellings- en bevattingsvermogen ver te boven gaan. Het belangrijkste is dat wij, als volgelingen van Jezus in deze tijd, getrouw zijn en ‘het evangelie van het Koninkrijk’ door woord en daad tot openbaring brengen.

De vrijage tussen christenen en moslims

Komt er een soort verbond tot stand tussen christenen en moslims in Nederland? Als we het weekblad HP/De tijd mogen geloven is een dergelijk verbond in de maak. In een uitvoerig en goed gedocumenteerd artikel van Roelof Bouwman en Joost Niemöller onder de titel ‘Flirten met Allah’ schrijven zij over de moord op Theo van Gogh en de nasleep ervan. Vele dominees en pastoors hebben geïnspieerde tot opmerkelijke preken gehouden, waarvan verschillende voorbeelden worden aangehaald. Daarbij valt op dat men begrip heeft voor deze moord maar ook een handreiking doet richting moslims: “Een hand­reiking die al een tijd in stilte gaan­de is, getuigen ‘interreligieuze vie­ringen’, ‘bezinningsweekends’ in abdijen en en bijeenkomsten waar we ‘een deel van onszelf terugvin­den’ in de islam. Er zijn forumavon­den op volksuniversiteiten, ‘rondeta­felgesprekken’ in kerken en ontmoe­tingsweekenden in de bossen van Driebergen”.

Abrahamistische oecumene?

“Voor veel christenen gaat dat ‘geloofsgesprek niet ver genoeg. Ze bepleiten een ‘abrahamistische oecu­mene’, waarbij, door terug te keren naar de aartsvader Abraham, gezocht wordt naar de grote gemene deler tussen christendom, islam en jodendom: ‘Drie boeken, één ver­haal’. Dat is in lijn met de oproep van de Duitse bisschoppen, enkele jaren geleden, om te komen tot een nieuwe eenheid tussen christenen en moslims. Bisschop Muskens liet onlangs weten dat veel problemen met de moslims opgelost zouden worden als de christenen voortaan hun gebeden tot Allah zouden rich­ten…”

Gelukkig denkt ook binnen het ‘offi­ciële naam-christendom’ daar niet iedereen zo over. Dr. George Harinck, verbonden aan de Vrije Universiteit, zegt -en we citeren uit genoemd artikel-: “Op het punt van het publieke karakter van de religie hebben christendom en islam duide­lijk een gedeeld belang. Door de oprukkende aanwezigheid van de moslims zijn we ons sterker bewust geworden wat het betekent christen te zijn. Die problemen rond de mos­lims appeleren aan heel basale zaken binnen het christendom”. Verder vraagt het blad zegt af wat christenen toch zien in moslims: “Voor de meer verlichte Nederlandse christenen geldt dat ze hun eigen geloof in toenemende mate zijn gaan relativeren. Veel zekerheden (de bijbel als het geopenbaarde woord van God, de persoon van Christus als Gods zoon, diens kruis­dood als zoenoffer voor onze zonden) staan ter discussie of zijn reeds gesneuveld. Van de theologische noties die er nog zijn, wordt door kerkgangers verondersteld dat ze wel zo’n beetje zullen overeenkomen met de kernboodschappen van ande­re godsdiensten – zoals de islam”.

Paradoxale situatie

In het artikel wordt verder opge­merkt dat voor het orthodoxe deel van de Nederlandse christenheid geldt dat de theologische afstand met de islam nog altijd groot en onoverbrugbaar is, maar dat dit tot een – op het eerste gezicht – para­doxale situatie leidt: “Verlichte chris­tenen komen door het voortdurend

relativeren van hun geloofszekerheden dichter bij hun islamitische landgenoten te staan, en orthodoxe christenen juist door het vasthouden aan die zekerheden”. In het artikel wordt ook ingegaan op het verleden toen ‘diverse kruistoch­ten tussen christenen en moslims, die met zeer groot geweld gepaard gingen’, waarbij geconcludeerd kan worden dat de ‘historische vijand­schap tussen christenen en moslims voor een behoorlijk deel op het christelijke conto kan worden geschreven’.

Deze mening is onder andere de organisatie ‘Kerk en Vrede’ toege­daan, maar Bouwman en Niemöller merken hierbij op: “Het is een erkwaardige redenering. Want in werkelijkheid waren de kruistochten niet alleen gericht tegen moslims, maar ook tegen aanhangers van dis­sidente stromingen binnen het christendom, zoals de Albigenzen en de hussieten. Bovendien vertoon­de de houding van de christenen ten opzichte van de moslims toentertijd ‘een veel geschakeerder en genuan­ceerder beeld’ dan het wapengeklet­ter van de kruistochten zou kunnen doen vermoeden”. Schuld- en schaamtegevoel heeft binnen het christendom ook verlam­mend gewerkt. Onder andere door de holocaust heeft het een enorme knauw opgelopen. Zo bleek in 1939 uit een volkstelling in Duitsland dat 99 procent nog christen was.

Strategische move

In het slotdeel van het uitvoerige artikel worden onder andere nog de volgende opmerkingen gemaakt: “De huidige opstelling van christe­nen jegens de islam kan zo geïnter­preteerd worden: als een strategi­sche move, ingegeven door het besef dat alleen samenwerking met mos­lims nog kan worden voorkomen dat religie in Nederland een versnipperd randverschijnsel wordt”. “De islam is een plichtengodsdienst. De structuur van het christendom zit toch anders in elkaar. Het christe­lijke verhaal dat God geleden heeft, en een van ons is geworden in de persoon Jezus, gaat er bij de islam niet in. Allah blijft ver weg” (prof. Harinck). “Over die inhoudelijke aspecten lijken met name de christe­nen in hun recente verliefdheid op de islam nu wat al te gemakkelijk

 

heen te willen stappen”. “De islam, zo lijkt Harinck te willen zeggen, is nog helemaal niet rijp voor een liefdesrelatie met de chris­tenen. Achter de onwetendheid gaat ongetwijfeld ook onwil schuil. Zo komt het nooit goed. Als Harinck gelijk heeft, en niets wijst op het tegendeel, dan is dat voor de islam geen probleem, maar voor de chris­tenen is het een ramp. West-Europa, en zeker Nederland, is goeddeels geseculariseerd. De ontkerkelijking neemt met de dag toe. En de islam blijft maar groeien”

Enige optie?

De verwachting is dat in 2050 de meerderheid van de Europese bevolking uit moslims zal bestaan. “De christenen lijken nu aan te wil­len haken bij deze zegekar; ze zien het als hun enige optie, Maar ver­standig is dat niet. Er is toch bijna niets meer over van het christelijke zelfbewustzijn”.

Harinck merkt nog op: “Je zou je juist kunnen voorstellen dat er nu christenen opstaan die zeggen: ‘Wij zijn er ook nog’. Maar van die zelf­bewuste toon zie ik weinig, alleen nog bij de evangelische bewegingen. In feite is het het christendom in Europa allang een cultuurverschijnsel geworden. Het zijn eigenlijk liberalen met een christelijke naam”. Het artikel wordt afgesloten met de conclusie van Bouwman en Niemöller: “Het is duidelijk. Christenen zoeken toenadering, maar vanuit de kant van de moslims ontbreekt de ware liefde. Het kan dus alleen nog maar een verstands­huwelijk worden”. In de voorlaatste alinea hebben we een paar woorden uit een zin in hoofdletters afgedrukt, want hier raken we natuurlijk de kern. Alleen binnen de evangelische beweging zijn procentsgewijs de meeste chris­tenen aanwezig en dan bedoelen we uiteraard wedergeboren christenen.

Zij weten dat zij van een zondaar een kind van God zijn geworden, een nieuwe schepping in Christus.

Gezindheid van Christus

Maar ook binnen de evangelische beweging is nog veel verdeeldheid, met als gevolg soms liefdeloosheid en krachteloosheid. Denk alleen al aan het vasthouden aan natuurlijke, aardsgerichte lerin­gen.

Alleen wanneer men gaat ontdekken dat Jezus en de eerste apostelen het evangelie van het Koninkrijk Gods brachten en ons attenderen onze geestelijke plaats met Christus in te nemen, kunnen we ten volle bruik­baar zijn als levende getuigen van Hem.

Dat doen we niet op de wijze van: ‘Wij hebben de ware leer en dus is de ander fout’. Dat heeft alleen maar een averechtse uitwerking. Maar we leren meer en meer de gezindheid van Christus te openbaren ook in het gewone leven van elke dag. Als ‘echte christenen’ kunnen we dan atheïsten, naam-christenen, joden en moslims jaloers maken en het verlangen bij hen opwekken om ook de ene, ware God te leren ken­nen zoals deze ten volle tot openba­ring kwam in Zijn zoon, Jezus Christus.

De grote vraag naar de nieuwe bijbelvertaling

Zelden is er zoveel aandacht geschonken aan de verschijning van een nieuw boek dan bij de uitgave van de nieuwe bijbelvertaling. Hoewel het hier dus een ‘herziene herdruk’ betreft want de bijbel bestaat al vele eeuwen. En boven­dien betreft het niet één boek, maar 66 verschillende ‘boeken’. (Het woord bijbel is afgeleid van het Griekse ’ta biblia’ wat ‘de rollen’ of ‘de boeken’ betekent). Deze grote belangstelling werd zeker voor een deel veroorzaakt door de professioneel opgezette reclamecam­pagne van de bijbelgenootschappen. Al maanden van tevoren was aange­kondigd dat de bijbel pas vanaf 28 oktober verkrijgbaar zou zijn, nadat op 27 oktober de nieuwe vertaling ‘officieel’ aan de koningin als eerste zou worden aangeboden. In de eerste weken na verschijning stond de bijbel zelfs verschillende weken in de top-tien van meest ver­kochte boeken. Tot 1 januari werden bijna 400.000 exemplaren verkocht en ook in het nieuwe jaar blijft de belangstelling groot en moest druk­kerij Jongbloed in Heeerenveen, de grootste uitgever van bijbels in Nederland, een deel van het drukken zelfs uitbesteden aan drukkerijen in Duitsland en Frankrijk. Iedereen zal zich erover verheugen dat velen deze bijbel in de taal van deze tijd, die in allerlei uitvoeringen verkrijgbaar is, hebben aangeschaft of alsnog gaan kopen. Uiteraard ten dele uit nieuwsgierigheid, maar degenen die opgegroeid zijn met de bestaande vertalingen, geven over het algemeen toe dat deze vertaling goed overkomt. Natuurlijk is het even wennen en ook is het niet zo dat de ‘oude vertalingen’ ineens hun waarde hebben verloren, maar zeker voor de nu opgroeiende jonge gene­ratie is deze bijbel veel toegankelij­ker dan de vertalingen die in de vori­ge eeuwen zijn verschenen en die zeker voor hun tijd hun grote waar­de hebben bewezen. Laten we hopen en geloven dat velen, jongeren zowel als ouderen, in de komende tijd gaan ontdekken waarom het in de bijbel werkelijk gaat en het echte leven, zoals God dat voor ieder mens bedoeld heeft, leren kennen en beleven.

 

Onze Leidsman voor eeuwig door Roel Schipper

“Gaat rondom Sion en trekt erom­heen, telt haar torens, richt uw aan­dacht op haar voormuur, doorwan­delt haar paleizen, opdat gij het aan het volgende geslacht kunt vertellen: Waarlijk, zo is God, onze God, voor eeuwig en altoos” Psalm 48 vers 13 tot en met 15a (Ps. 048:013-015a).

De dichter van deze psalm is geen inwoner van Jeruzalem, dat blijkt uit vers 9. Hij heeft veel over deze stad horen vertellen, maar nu aan­schouwt hij met eigen ogen de schoonheid van Jeruzalem, schoon vanwege zijn verheven, imposante verschijning. Hij noemt deze plaats in zijn lied de stad Gods, de stad van de grote Koning, een (bron van) vreugde voor de ganse aarde. In het prijzen van de stad gaat het hem echter om God, aan wie Jeruzalem alleen zijn heerlijkheid ontleent. Begin en slot van de psalm zijn dan ook geen hymne op Jeruzalem, maar op God: “Want deze God is onze God, eeuwig en altoos”.

Een profetische verwijzing Profetisch wordt hier verwezen naar de eeuwige Godsstad. Het aardse Jeruzalem bestaat niet eeuwig (vers 9), en daarom moet hier dus het nieuwe Jeruzalem bedoeld zijn.

De heerlijkheid van deze geestelijke stad bestaat niet in gouden straten, enzovoort, maar in het feit dat haar inwoners de heerlijkheid van Jezus Christus hebben verkregen 2 Thessalonicenzen 2 vers 14 (2 Thess. 02:14).

Onze Leidsman voor eeuwig

Deze psalm is waarschijnlijk gezon­gen door de pelgrims die op de grote feesten naar Jeruzalem trokken. De pelgrims begeven zich na aankomst naar de tempel. Alvorens weer te vertrekken, wordt eerst nog een rondgang gemaakt. Het is frappant dat de dichter de reizigers bij hun thuiskomst niet laat zeggen: ‘zo sterk is Jeruzalem’, maar: ‘zo is God, ónze God’.

De psalmist is diep onder de indruk van de beschutting die God zijn volk geeft en van zijn onwankelbare trouw: want Hij bevestigt Jeruzalem voor eeuwig. Haar onaantastbaar­heid is Gods werk. Zoals de zangers deze heerlijke dingen gehoord heb­ben van anderen, zo moeten zij ervoor zorgen dat hun nageslacht ook weet krijgt van de schoonheid van Jeruzalem, dus van de roemrijke heilsdaden van God. Het is Gods vurig verlangen dat deze informatie te zijner tijd zal resulte­ren in een bewuste geloofskeuze en in een persoonlijke geloofsbeleving. De verantwoordelijkheid van deze kennisoverdracht heeft God op de schouders van de ouders gelegd vergelijk Exodus 10 vers 2 en Psalm 78 vers 3 tot en met 7 en Joël 1 vers 3 (Ex. 10:02 en Ps. 078:003-007 en Joël 001:003). Prof. Ida Gerhardt vertaalt: Maakt een ommegang rondom Sion opdat gij moogt tellen haar torens, ziet met trots naar haar vestingmuur, laat uw oog langs haar bouwwerken gaan. En verhaalt dan het komend geslacht: ‘Zie, deze is God, ónze God, in tijd en in eeuwigheid, die tot over de dood ons zal leiden.’

Enkele opmerkingen hierbij

Wat doorverteld moet worden aan het volgende geslacht, is het per­soonlijke getuigenis van vader en moeder. Zij vertellen van de dingen die God in hun leven heeft gedaan en nog steeds doet. De kinderen op hun beurt vinden het fijn in de gemeente waartoe hun ouders beho­ren, en waar laatstgenoemden hun plaats hebben ingenomen. Dezen worden opgeroepen een rondgang te maken om Sion (de gemeente) en haar torens te tellen. Wie aan deze oproep gehoor heeft gegeven, is onder de indruk geko­men van het grote aantal. Een toren is in de bijbel het beeld van een vei­lige toevlucht vergelijk Richteren 9 vers 51 (Richt. 09:51): “Er stond echter een sterke toren mid­den in de stad, en alle mannen en vrouwen, alle burgers der stad, vluchtten daarheen; zij sloten de deur achter zich en klommen op het plat van de toren”. Vanuit de toren hield men ook de vijand in het vizier. Habakuk begeert een geestelijk vergezicht als hij zijn (wacht)toren gaat beklimmen en uit­ziet naar wat God tot hem spreken zal Habakuk 2 vers 1 (Hab. 02:01). Zij, de ouders, hebben eveneens hun oog laten gaan langs Jeruzalems bouwwerken, met het heerlijke gevolg dat zij zicht hebben gekregen op deze Godsstad, dat wil zeggen op het plan van God met de gemeente. Zij zijn erdoor gefasci­neerd. Van deze heerlijkheid is hun hart vol en stroomt hun mond over vergelijk Psalm 87 vers 3 (Ps. 087:003). En hierin willen ze hun kinderen graag laten delen. Hoe belangrijk is het volgens Gods woord, dat het volgende geslacht de Here leert kennen. Zie bovenstaande schriftplaatsen. In eerste instantie dient de basis hier­voor gelegd te worden door de ouders die een persoonlijke relatie met de Heer hebben. Let op het ver­band tussen het tellen van de torens in vers 13 en het vértellen aan het volgende geslacht in vers 14. Wie niet de wonderdaden van de Heer in eigen leven en in de gemeente geteld (ervaren) heeft, heeft in feite niets om te vertellen.

Een veilige beschutting

De schrijver van het boek Richteren geeft in Richteren 2 vers 10 (Richt. 02:10) de droe­ve mededeling: “Nadat ook dat gehe­le geslacht tot zijn vaderen verga­derd was, kwam na hen een ander geslacht op, dat de Here niet kende, noch het werk dat Hij voor Israël gedaan had”. Hoe is dit mogelijk? God had toch keer op keer zijn volk wonderbaar­lijk gered, toen het trok door ‘de grote en vreselijke woestijn’. Israël was echter nog maar nauwe­lijks in het beloofde land of velen assimileerden zich met de Kanaanieten en werden ontvankelijk voor hun verderfelijke invloeden. Ze maakten geen korte metten met alles wat in strijd was met Gods geboden, integendeel, de religieuze verering van hun zichtbare goden sprak hen juist aan. Dit negatieve proces voltrok zich niet van de ene dag op de andere, maar kwam geleidelijk op gang. Blijkbaar stagneerde toen ook de door God gewilde kennisoverdracht van zijn heilsdaden aan het nage­slacht, want veelzeggend zijn de woorden, dat er een ander geslacht opkwam dat de Here niet kende, noch het werk dat Hij voor Israël gedaan had. Onaantastbaar!?

Onze leidtekst spreekt over een onaantastbare stad. Veel heidense koningen hebben de rijkdommen van de tempel begeerd en getracht Jeruzalem in te nemen, maar zij ble­ken hiertoe niet in staat, want God was haar tot een veilige beschutting. Jesaja profeteert: “Daarom, zo zegt de Here van de koning van Assur: hij zal in deze stad niet komen; hij zal geen pijl daarin schieten, geen schild daartegen opheffen en geen wal daartegen opwerpen” Jesaja 37 vers 33 (Jes. 37:33). Ondanks deze beloften, is het voor de vijand toch mogelijk gebleken om de stad Jeruzalem (de gemeente) binnen te dringen. Enerzijds door het volk Gods tot zonde te brengen. Zondemachten beginnen met de geestelijke band met God te ontbin­den; zij maken scheiding tussen God en de (gelovige) mens. Door de zonde heeft er een verwijdering plaats en dientengevolge kan Gods bescherming niet meer functione­ren. Anderzijds probeert de tegen­stander zijn doel te bereiken door de indruk te doen ontstaan, dat de god­delijke voorschriften facultatief zijn, dit is: aan eigen verkiezing (cq. interpretatie) overgelaten. Dit laatste werd het struikelblok voor Israël in de tijd van de richters. Er was toen (nog) geen sprake van ‘door God gegeven leiding in het geloof’, want in die dagen was er geen koning in Israël; ieder deed wat goed was in zijn ogen Richteren 21 vers 25 (Richt. 21:25).

Het gevolg van deze wantoe­stand was, dat de vijand niet werd verdreven, maar de overhand kreeg over Gods volk Richteren 6 vers 2 (Richt. 06:02).  

Van fundamenteel belang

Het is van fundamenteel belang dat onze kinderen al op jonge leeftijd vertrouwd raken met de boodschap van het Koninkrijk der hemelen. We zijn dan ook blij als gemeenteleden hun kindje in de gemeente laten opdragen. Dit wordt dan door de voorganger of oudste aan het Hoofd van de gemeente, Jezus Christus, voorgesteld.

In feite gebeurt dan hetzelfde als eens bij Maria en Jozef, toen ze de kleine Jezus in de tempel aan God voorstelden Lucas 2 vers 22 (Luc. 02:22). “Toen nam Simeon het kindje Jezus in zijn armen, sprak een profetie over Hem uit en zegende zijn ouders” Lucas 2 vers 34 (Luc. 02:34).

Bij deze handeling kunnen we ook denken aan het beeld van het oudtestamentische beweegoffer. De priesters des Heren brachten een gedeelte van het offer niet op het brandofferaltaar, maar hieven het als beweegoffer op voor het aangezicht des Heren.

De beweging van dit zogenaamde vredeoffer was een dubbele: een voorwaartse en een achterwaartse. De eerste beweging duidde de aan­bieding van het offer aan, de tweede teruggave van het offer door God aan ” de priester Leviticus 8 vers 27 NBV (Lev. 08:27): “Dat alles legde hij op de handpalmen van Aaron en zijn zonen om het ten overstaan van de Heer omhoog te heffen”).

Namens de gemeente wijdt de voor­ganger/oudste het kind aan de Heer,

opdat zijn heil en heerlijkheid in de kleine openbaar zal komen. Daarom zegent hij het onder handoplegging in de naam van Jezus. Vervolgens wordt het kind aan de ouders terug­geven (zoals het beweegoffer door God aan de priester), opdat zij het zullen opvoeden, beschermen en heiligen, totdat het zelf de beslissing neemt zich in te voegen in het lichaam van Christus. Als dat een­maal zijn beslag zal hebben gekre­gen, zal ook dit geslacht kunnen getuigen: waarlijk, zo is God, onze God, voor eeuwig en altoos.

 

 

Echte vrijheid door Tea Keuper

Twee bijbelgedeelten over vrijheid: 2 Korinthe 3 vers 1 tot en met 18 en jakobus 1 vers 19 tot en met 27 (2 Kor. 03:01-18 en Jak. 01:19-27).

Ieder jaar in mei wordt in ons land de bevrijding na de tweede wereld­oorlog herdacht. Vorig jaar hoorde ik onder meer op de tv een vraagstel­ling rechtstreeks aan mensen: “Wat betekent vrijheid voor u? Men wist daar vaak zo ineens geen antwoord op en ik moet u eerlijk zeggen dat ik die antwoorden ook exact vergeten ben, omdat ze vrij eenvoudig wer­den gegeven over vrij zijn van oorlog en andere nare dingen. Ik stelde mezelf ook de vraag: “Wat betekent vrijheid voor jou?” En ik stel mezelf de wedervraag: “Wanneer voel jij je niet vrij?” In de concordantie vond ik twee mooie bijbelgedeelten, waarin het over échte vrijheid gaat. Ik heb ze hierbo­ven aangegeven. Jacobus heeft het over de volmaakte wet, die der vrijheid.

Ik raad u aan deze korte gedeelten over vrijheid te lezen, want dan bemerk je, dat er nog veel gebon­denheid kan zijn in een mensenle­ven, wat je belemmert écht vrij te zijn!

Paulus geeft heel mooi weer in de tweede brief aan de Korinthiërs, 2 Korinthe 3 vers 17 (2 Kor. 03:17), waar het écht om gaat! Hij schrijft: “De Here nu is de Geest; en waar de Geest des Heren is, is vrijheid”. En verder: “En wij allen, die met een aangezicht, waarop geen bedekking meer is, de heerlijkheid des Heren weerspiege­len (?!), veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijk­heid (!), immers door de Here, die Geest is”.

De heilige Geest is uitgestort. De belofte die de Heer Jezus gaf aan zijn volgelingen van die tijd maar óók voor alle eeuwen na Zijn opstanding! Het is voor ieder, die Hem héél bewust heeft aanvaard, zijn of haar leven heeft gegeven aan God de Vader! Hierdoor ben je dan een kind van God geworden en een broer of zus van Jezus Christus!

Heerlijke waarheid Wat is deze heerlijke waarheid toch vaak weggeëbd bij veel christenen of misschien niet geleerd. Wat zijn de twee dopen, (in water na je belijde­nis) en in de heilige Geest, (die je hiertoe bracht, opnieuw deed gebo­ren worden), toch vaak niet zo dui­delijk gemaakt, zodat een bewuste keuze en verder groeien als baby naar volwassene in Christus, achter­wege bleef. (Ik spreek uit ervaring!). In deze tijd kun je veel cursussen volgen op allerlei gebied. Vaak heel nuttige, om in de maatschappij ver­der te kunnen of je dienstbaar te maken in je leven. Maar – de belang­rijkste, kennis nemen van een geweldige Leraar, een Hoogleraar, rechtstreeks afkomstig van de énige ware God… wat wórdt dat vaak vergeten! Jezus zei niet voor niets tegen zijn discipelen, maar ook tegen allen, die Hem hebben leren kennen als hun Verlosser en Gelukkigmaker: “Gaat dan heen, maakt al de volken tot Mijn discipe­len en doopt hen in de Naam des Vaders en des Zoons en des heiligen Geestes en leert hen onderhouden, al wat Ik u bevolen heb”. En dan de heerlijke belofte in Matteüs 28 vers 20 (Matt. 28:20): “En zie, Ik ben met met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld”.

Hieruit lees je, dat dit een bevel is voor alle tijden ! En gaat alles dan van een leien dakje? Waait het je zó aan? O néé ! Maar, je hebt een gewel­dige Gids op je levensweg, die je in de waarheid leidt op de juiste weg, in de vrijheid van de kinderen Gods. Die Gids bestaat uit het woord (de Bijbel) en de Heilige Geest! Dan beleef je, ook in strijd, echte vrijheid. “De Here nu is de Geest; en waar de Geest des Heren is, is vrijheid”!

 

Een koninkrijk van priesters door Wim te Dorshorst

In Openbaring 1 vers 6 (Openb. 01:06) schrijft Johannes de bekende woorden: “En Hij heeft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en Vader gemaakt”. Één van de werkzaamhe­den van de Heer Jezus is dus nu om de gemeente te vormen en te maken tot priesters voor God.

Priesterschap en priesterdienst zien we als een rode draad van Genesis tot Openbaring in de Bijbel. Het bekleden van Adam en Eva met dierenvellen heeft al te maken met priesterdienst. Plaatsvervangend zijn dieren geslacht om het eerste men­senpaar met verzoening te kunnen bekleden, al was het slechts een afschaduwing van de werkelijkheid in Christus, waardoor we bekleed kunnen worden met de klederen des heils en met de mantel der gerech­tigheid. In Genesis en ook in de Hebreeën-brief wordt gesproken van een eeuwig priesterschap van Melchizédek, een priester van de Allerhoogste God. Ook wordt er gesproken van het Lam, dat geslacht is sedert de grondlegging der wereld.

Hebreeën 13 vers 20 (Heb. 13:20) spreekt van “het bloed van een eeuwig verbond”, wat de vertaling van Prof. Brouwer ver­taalt met: “het bloed der eeuwige beschikking”.

Bij God is dus priesterschap van eeuwigheid. Het ligt besloten in Zijn eeuwige raad en het hoort bij Zijn grootse plan met mensen. Hij heeft het ontworpen en brengt het in Christus ook ten uitvoer Jesaja 46 vers 10 en 11 (Jes. 46:10-11).

Priesters voor God

Van Melchizédek wordt vermeld dat hij een beeld is van de werkelijke Hogepriester, Jezus Christus. Hij, Jezus, heeft het ware priesterschap geopenbaard en zal de gemeente maken tot priesters voor God. Wij weten dat God het volk Israël uit Egypte geleid heeft en dan krijgt Mozes de opdracht tot dit volk te spreken: “Nu dan, indien gij aan­dachtig naar Mij luistert en mijn ve bond bewaart, dan zult gij uit alle volken Mij ten eigendom zijn, want de ganse aarde behoort Mij. En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk” Exodus 19 vers 5 en 6 (Ex. 19:05-06).

De ganse aarde hoort aan God toe en Hij kiest Zich een eigen volk tot priesters voor Zijn Naam. Dat plan is van het begin af misge­gaan met dat volk want toen Mozes wat langer wegbleef op de berg dan verwacht, maakten ze zich onder lei­ding van Aaron een gouden kalf en zeiden: “Dit is uw god, Israël, die u uit het land Egypte heeft gevoerd” Exodus 32 vers 4b (Ex. 32:04b). Onbegrijpelijk, notabene de god die ze zichzelf gemaakt hadden na hun uitleiding door de God van hemel en aarde!

De keuze van de Levieten

Als Mozes dan terugkeert van de berg gebeurt er iets bijzonders. Nadat hij het kalf verbrand en vermaald had tot stof en uitgestrooid had op het drinkwater van de Israëlieten, gaat hij staan in de poort van de legerplaats en roept: “Wie is voor de Here? Die kome tot mij! En tot hem verzamelden zich al de Levieten” Exodus 32 vers 26 (Ex. 32:26). Waren de Levieten zoveel beter dan de rest van het volk? Nee, ze hadden onder dezelfde slavernij geleden evenals gehele volk en ze waren op dezelfde wonderlijk wijze uitgeleid, maar toen de oproep van Mozes, de man Gods, door het legerkamp klonk, maakten ze een keuze voor de Here en die keuze werd bepalend voor hun plaats en taak binnen het volk en hun hele verdere leven. Deze keuze van de Levieten is een heel belangrijk gegeven in dat ver­haal van het oude volk Israël, omdat het ons tot voorbeeld is. In plaats van een heel volk heeft God nu nog maar één stam als priestervolk voor Zijn naam, binnen het hele volk!

We lezen op enkele plaatsen van de geweldige dingen die deze stam ten deel vielen. Zo bijvoorbeeld in Deuteronomium 10 vers 8 en 9 (Deut. 10:08-09): “Toen zonderde de Here de stam der Levieten af om de ark van het ver­bond des Heren te dragen, voor de Here te staan om Hem te dienen, en in zijn naam te zegenen tot op deze dag. Daarom heeft Levi geen bezit of erfdeel met zijn broederen; de Here is zijn erfdeel, zoals de Here, uw God, tot hem gezegd heeft”. En in Deuteronomium 33 vers 9b tot en met 11 (Deut. 33:09b-11): “Want zij onderhouden Uw woord en bewaren Uw verbond; zij onderwijzen Jakob Uw verordenin­gen, Israël Uw wet; zij doen reuk­werk in Uw neus opstijgen en leggen het brandoffer op Uw altaar. Zegen Here, zijn kracht en zie het werk zijner handen met welgevallen aan. Verpletter de lendenen van zijn tegenstanders en van wie hem haten, zodat zij niet meer opstaan”. Onvoorstelbare heerlijke woorden die Mozes hier over de Levieten uit­spreekt. God verheft deze stam tot priesters voor Zijn naam. Zij mogen het meest heilige voorwerp uit de tabernakel, wat niemand zien mocht of aanraken, “de ark”, dragen. Zij mogen vóór Zijn Aangezicht staan om Hem te dienen en mogen in Zijn naam zegenen. God heiligt deze stam en maakt ze bekwaam om het volk te onderwijzen en om voor de offerdienst te zorgen. Ik zie het als een groot wonder Gods dat dat daar in de woestijn heeft kunnen functioneren temidden van een behoorlijk onwillig en murmurerend volk. De Levieten zouden zelfs in het land geen erfdeel hebben met hun broeders. Nee, zegt God, “Ik ben jul­lie erfdeel”!! En waar hadden ze het allemaal aan te danken? Aan hun keuze! Wie is voor de Here die kome tot mij, sprak Mozes, en zij kozen voor de Here!

Priesterschap

Nu kunnen we zeggen of misschien denken: ja, dat is het Oude Testament, dat was voor toen, wat moeten we daar nu mee? Er is geen tabernakel meer en er is geen offer- cultus meer, dus dat is voorbij! Ja, dat is waar, maar ook in het Nieuwe Testament is er priesterschap en is er een Hogepriester, Jezus Christus. De tabernakel met de hogepriester Aaron en de priesterstam der Levieten was slechts een schaduw of een afbeelding van de hemelse wer­kelijkheid voor de gemeente van Jezus Christus. In de Hebreeën-brief kunnen we daar heel wat over lezen.

Bovendien zijn al die zaken over het oude volk zo duidelijk opgeschreven tot vertroosting, tot onderricht, tot voorbeeld en ook tot waarschuwing voor de gemeente van Jezus Christus Romeinen 15 vers 4 en 1 Korinthe 10 vers 6 tot en met 11 (Rom. 15:04 en 1 Kor. 10:06-11).

De apostel Petrus schrijft in zijn brief over het nieuwtestamentisch priesterschap. Wij lezen in 1 Petrus 2 vers 4 en 5 en in 1 Petrus 2 vers 9 en 10 (1 Petr. 02:04-05, en in 1 Petr. 02:09-10): “En komt tot Hem, de levende steen, door de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en kostbaar, en laat u ook zelf als levende stenen gebrui­ken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geeste­lijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus. Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht: u, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen”.

Komt tot Hem

Wij zagen dat Mozes roept: Wie is voor de Here? Die kome tot mij! Ook de Heer Jezus roept staande temidden van het volk: “Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij”! En ook Petrus begint met een oproep: “Komt tot Hem”. Hij schrijft deze brief aan gelovigen, wedergeborenen 1 Petrus 1 vers 23 (1 Petr. 01:23), die dus allen gedoopt waren en de heilige Geest ontvangen hadden, zoals dat in de eerste gemeenten naar de opdracht van de Heer Jezus geschiedde. Waarom dan die oproep? Ze waren toch al tot Hem gekomen en het priesterschap geldt toch de hele gemeente? Ja dat is wel waar, dat was ook de bedoeling van God met het hele volk Israël, zoals we zagen, maar het blijkt altijd weer hoe de duivel kans ziet om christenen van de eenvoudige en loutere toewijding aan Christus af te trekken en op ver­keerde wegen te leiden. Zo spreekt de Heer Jezus in Openbaring van christenen die van hun hoogte gevallen zijn omdat ze de eerste liefde verzaakt hebben, die verkeerde leringen in de gemeente binnen brengen, die vermenging prediken, zoals Bileam, die afgoderij en geestelijke hoererij tolereren, zoals Izébel, die de naam hebben dat ze leven, maar dood zijn, en christenen die ongeïnteresseerd en lauw zijn.

Verder lezen we in Gods Woord over vleselijke christenen, onveranderde christenen, aartsgezinde christenen, en zelfs van christenen die wandelen als vijanden van het kruis van Christus, enz. enz. Heel veel variaties in christenen zoals je ziet, maar je kunt maar op één mannier priester zijn en dat is als bij de Levieten, door er radicaal voor te kiezen.

Ik geloof dat de keuze die christenen nu moeten maken, om door Hem tot priester gemaakt te worden, heel wat moeilijker is dan bij de Levieten in de woestijn. Er was daar in de woestijn weinig wat hun keuze in de weg kon staan. Hoe anders is dat in onze welvaartmaatschappij waar, bij veel christenen door de zorg voor het luxe leven, het Koninkrijk Gods niet meer op de eerste plaats komt. Hoeveel moeilijker is het in een zon­dige tolerante wereld je leven heilig en onbesmet van de wereld te bewa­ren? Maar het is de heilige Geest, Die in deze tijd een sterke roep in de harten van gelovigen werkt, om tot een diepe innerlijke keuze te komen om de roeping en verkiezing vast te maken.

‘Komt tot Hem’, de levende steen, en laat je vormen en maken tot levende stenen en laat je invoe­gen in dat geestelijke huis, waar de Heer nu mee aan het bouwen is. “Om een heilig priesterschap te vor­men, een volk Gode ten eigendom”, zegt Petrus.

Een heilig priesterschap

Wij weten dat de schepping zucht en kreunt als een barende en uitziet naar de openbaring van de zonen Gods. En die zonen Gods vormen het heilige priesterschap als speciaal volk wat Gods eigendom is. Daar wacht God ook op als de geduldige Landman, Hij ziet daar even verlan­gend naar uit als de zuchtende schepping want Hij heeft de mens­heid lief en lijdt met hen mee. En die zonen Gods tovert de Heer niet uit de hoge hoed, maar “Hij ‘maakt’ een volk tot priesters voor God”! Daar is de Heer voortdurend mee bezig.

Maar dat kan alleen maar in een gewillig volk, in geheel overgegeven levens. Dat kan de Heer alleen maar in waarachtige discipelen van Hem, die net als de stam der Levieten radi­caal kiezen voor de Here. Die alles, maar dan ook alles minder willen achten dan Hem en het Koninkrijk Gods. Die willen breken met alle vormen van ongerechtigheid en wereld-gelijkvormigheid, en wat kan dat diep ingeslepen zitten in denken en handelen!

De apostel spreekt van een ‘Heilig priesterschap’ en van een ‘Heilige natie’. Het hier gebruikte Griekse woord voor ‘heilig’ is: ‘Hagios’, en dat bete­kent niet ‘heilig’ in de zin van ‘afge­zonderd’, maar dit woord heeft de betekenis van: ‘Het heilig zijn als een eigenschap van personen en zaken die bij God horen en daarmee apart staan van de profane, zondige wereld’.

Dit staat Petrus voor ogen als hij over een heilig priesterschap schrijft. Daarom schrijft hij in 1 Petrus 1 vers 15 en 16 (1 Petr. 01:15-16): “Maar gelijk Hij, die u geroepen heeft, heilig is, wordt zo ook gijzelf heilig in al uw wandel; er staat immers geschreven: weest heilig, want Ik ben heilig”. Hij schrijft hier: “in al uw wandel”, en daar begint hij hoofdstuk twee dan ook mee: “Leg dan af alle kwaadwilligheid, alle bedrog, (alle) huichelarij, (alle) afgunst en alle kwaadsprekerij”. Allemaal zaken die in de wereld heel gewoon gevonden worden en gehanteerd worden. Het verdraagt zich echter niet met een heilig priesterschap.

Het ware model

Het gaat om een volk wat zichzelf wil verloochenen zoals de Heer dat ook totaal en volledig gedaan heeft. Hij heeft iedere dag Zijn kruis opge­nomen en Hij vraagt dat ook van een ieder die Zijn discipel wil zijn. De Heer zelf is de kostbare Hoeksteen waar dat geestelijke bouwwerk op rust en Hij is bepa­lend voor dat hele gebouw van leven­de stenen. Hij is als Hogepriester het enige ware model voor de pries­ters. Hij zoekt voor de bouw stenen die van Zijn soort willen zijn. Die Zijn gezindheid en karakter lief­hebben en door Woord en Geest deze metamorfose willen ondergaan. Van Jezus staat geschreven, dat Hij de afstraling is van Gods heerlijk­heid en de afdruk van Zijn wezen Hebreeën 1 vers 3a (Heb. 01:03a). Evenzo zullen de pries­ters de afdruk mogen worden van de Hogepriester en de afstraling van Zijn heerlijkheid.

Zo ontstaat er een volk wat met niets op deze wereld vergeleken kan wor­den omdat het met het hart niet meer van deze wereld is en mede daardoor geheel met Christus bekleed zal zijn.

Wakker zijn

Ik geloof dat het belangrijk is dat gemeenten zich bewust zijn of bewust worden van dit werk van de Heer en dat dat Zijn prioriteit heeft. Juist in deze laatste fase zal de dui­vel alles op alles zetten om gelovigen af te leiden van het doel van de Heer met de gemeente. In de E.O-gids las ik een korte gedachte van Aldwin Geluk, redac­teur van het Nederlands Dagblad, die een artikel schreef: “Verlos ons van de hypes”. Hij stelt: ‘De ene na de andere christelijke hype teistert de Nederlandse kerken. De waan van de dag neemt steeds vaker de plaats in van een gedegen visie voor de langere termijn’. Hij constateert verder dat de christenen aangesto­ken zijn door het virus van de ver­vlakking. Dat het steeds moeilijker wordt werkers te vinden voor het gemeentewerk en dat de kennis van de Bijbel zienderogen afneemt.

Paulus schrijft in Romeinen 13 vers 11 (Rom. 13:11) dat het thans de ure is om uit de slaap te ontwaken. Want het heil is ons nu meer nabij, dan toen we tot geloof kwamen. De nacht is ver gevorderd, de dag is nabij. Een woord wat meer dan ooit actueel is, denk ik!

 

Notities die om aandacht vragen door Gert Jan Doornink

Angst, een slechte raadgever-

Het is een algemeen aanvaard gegeven, dat angst een slechte raadgever is. Daar hoeft ook niet aan getwijfeld te worden, want door angst kan een mens innerlijk verlamd geraken. Wanneer ang­sten iemand in hun greep hebben, kan zo’n persoon in inacti­viteit verzanden of tot wanhoopsdaden komen. Dat is zowel het geval bij gewelddadigheden in de natuurlijke wereld als op het geestelijke erf. Wie vrij van angst is, kan zich een gelukkig mens voelen. Maar toch kan ook daar een addertje onder het gras zitten. Wanneer iemand angstpatronen geen kans geeft door een onbeperkt godsvertrouwen, is dat een goede zaak. Maar er kan ook sprake zijn van een grote mate van naïviteit, van een in het leven nergens gevaren zien, en dat kan er toe leiden dat de betrokken mens onbekommerd voortgaat in een risicovol bestaan. De bedenkelijke kanten van het bestaan onderkennen, leidt ertoe dat men tijdig kan anticiperen op gevaren van buitenaf. Een in gezelschap van Jezus vrij en onbezorgd leven leiden, houdt niet het dragen van oogkleppen in. Zie de gevaren onder ogen, maar leef in vertrouwen op de Heer. (Cees Maliepaard)

De kracht Gods

Het evangelie is “Gods reddende kracht voor allen die geloven”, schrijft Paulus in zijn brief aan de gemeente te Rome. Deze opmerking heeft ook vandaag, 2000 jaar later, nog 100% rechtsgeldigheid. Het woord ‘evan­gelie’ betekent ‘goed nieuws’ of ‘vreugdevol bericht’. En wat maakt meer blij dan dit geweldige nieuws dat bestemd is voor iedereen. Maar die dit heeft ontdekt is wel geroepen het verder bekend te maken! Het is niet vanzelfsprekend dat hpt automatisch bij anderen terecht komt. Zelfs in deze dagen, nu de massacommunicatiemiddelen zo ruimschoots voorhanden zijn, is het nodig om persoonlijk aktief te blijven. Een eenvoudig gesprek zet soms anderen al aan het denken en vooral ook uit ons ten goede veranderde leven zal blijken wat het evangelie voor ons betekent. We krijgen daarbij natuurlijk ook met tegenstand te maken. De vijand haat nu eenmaal iedereen die zich positief gaat opstellen ten aanzien van het Koninkrijk Gods. Dan is het nodig dat we ons, zoals Paulus in dezelfde regel schrijft, ons niet te schamen. We hoeven nergens bang voor te zijn want het is immers de kracht van God die in ons is en die nog ver­der gestimuleerd wordt als we vervuld zijn met Gods Geest.

Bidden…

Als je bidt zal Hij je geven, Als je klopt aan de deur zal Hij opendoen, Als je zoekt dan zul je ’t vinden… Bidden is, in het kort gezegd, praten met Jezus, praten met God. Je maakt je los van de dingen waar je op aarde mee bezig bent en stelt je actief op in de geestelijke wereld. Bidden is een bewuste activiteit. Het is meer dan je verlan­gens (verlanglijstje) bij Jezus bekend maken en dan weer snel teruggaan naar alle andere bezigheden. Bidden is meer, het is dieper, intenser! Als je bidt, heb je contact met Jezus. Je bouwt aan je relatie met Hem, Hij geeft je antwoorden op je vragen, Hij geeft je kracht, Hij is er voor jou. “Geliefden, als ons hart ons niet veroordeelt, hebben wij vrijmoedigheid tegenover God en ontvangen wij van Hem al wat wij bidden, daar wij zijn geboden bewaren en doen wat welgevallig is voor zijn aangezicht” 1 Johannes 3 vers 21 en 22 (1 Joh. 03:21-22). (Yvonne Sulman)

Toegankelijk zijn – Tot nieuwe ‘Dichter des Vaderlands’ werd onlangs de 61-jarige Driek van Wissen gekozen. De Nederlandse dichters kiezen om de vier jaar één uit hun mid­den die dan deze zelf bedachte titel ontvangt. Hij is de opvol­ger van Gerrit Komrij. Met name het elitaire deel van de dich­ters was het met deze keuze niet eens omdat zijn gedichten te simpel zouden zijn. Van Wissen die wekelijks een bijdrage levert aan het Nieuwsblad van het Noorden, terwijl zijn gele­genheidsgedichten binnenkort ook in NRC/Handelsblad en wellicht andere kranten zullen verschijnen, schrijft voorname­lijk luchtige pleziergedichten waarbij vormvastheid een ken­merk is. Hij bedient zich graag van het sonnet, de limerick of het rondeel om zijn vaak actuele beschouwingen de wereld in te sturen. Van Wissen is zich bewust dat bepaalde groepen vinden dat poëzie elitair moet zijn, maar hij vindt van niet. ‘Toegankelijkheid, dat gaat het om’, is zijn mening. En op dit laatste willen we graag even inhaken, want behoort dat ook niet het principe te zijn van ons, nieuwe scheppingen in Christus?

In hoeverre sluiten wij ons af voor anderen of stellen wij ons juist open voor de ander? Dat laatste is natuurlijk de bedoe­ling. De ander behoort met zijn nood, zijn problemen, kort­om met alles een open oor en hart bij ons te vinden. Of heb­ben we ons zo ‘opgesloten’ in onze eigen mening over hoe de ander zijn geloof behoort te beleven, dat wij bang zijn dat we dan compromissen sluiten? Natuurlijk hoeven wij datgene ‘wat wij geloven en leren’ niet onder stoelen of banken te steken, maar wij zouden geen goede getuigen van Christus zijn als we dan niets met hen te maken willen hebben. Het gaat juist om de praktische toepassing van ons geloof wat de ander jaloers kan maken om ook een christen te worden. Laten we daarom het woord ’toegankelijkheid’, als kenmerk van ons christen-zijn, hoog in het vaandel hebben geschre­ven. (Gert-Jan Doornink)

 

De weg van Kaïn of de weg van Abel? Door Paul de Groes

Het verhaal van Kaïn en Abel kun­nen we lezen in Genesis 4 vers 1 tot en met 16 (Gen. 04:01-16. De oplettende gelovige lezer merkt al gauw op dat dit een lering van Mozes moet zijn. Door de Geest Gods reikt hij ons iets aan dat voor ieder gelovig mens van belang is. Historisch gezien kunnen we het verhaal niet plaatsen. Neem bijvoor­beeld het gegeven dat Kaïn een vrouw nam. Waar komt deze vrouw vandaan? We moeten dus in de eer­ste plaats de lering uit dit verhaal onderzoeken en niet beginnen met het nagaan of dit verhaal al dan niet echt gebeurd is.

Wat gebeurde er?

Kaïn wordt afgebeeld als landbouwer en zijn nakomelingen werden stedenbouwers en muzikanten en sme­den. Kortom het verhaal leert dat Kaïn en zijn nakomelingen cultuur­bouwers worden. Omdat Kaïn zo met de wereld bezig was had hij geen voortdurend contact met God. Abel de schaapherder moet dat wel gehad hebben want zijn offer werd aangenomen en dat van Kaïn niet. Kaïns offer werd niet in dank af genomen. Zijn offer had veel meer te maken met het kopen van de goedgunstigheid van God. Het leek en was veel meer te vergelijken met de offers van de religies rond om Israël.

Net zoals in het verhaal van Jezus over de barmhartige Samaritaan, waarin de schriftgeleerde voorbij ging aan de beroofde mens, geeft Jezus aan dat deze Samaritaan de wet meer naleefde dan de godgeleer­de. En zoals Abel, Kaïn irriteerde zo irriteerde Jezus de schriftgeleerden van Zijn tijd op aarde. Deze ergernis leidde beide keren tot moord. Na de uitbarsting van woede en d^» gewelddadige mokerslag op het lichaam van Abel, kreeg Kaïn spijt. Verder werd Kaïn angstig. Hij zei immers: “Een ieder die mij aantreft zal mij doden”.

Tot onze grote verbazing zien we dat God hem daarom beschermd met een teken. In dit teken zien de Joden de eerste instelling van de besnijde­nis. Kerkchristenen kunnen er een beeld in vinden van de kinderdoop. God is ondanks de misstap van Kaïn barmhartig. Maar Kaïn moet echter wel de gevolgen van zijn misstap dragen en hij mag niet meer in de nabijheid van het door God gegeven land blijven. 

Gods eerste vragen

In Genesis 3 vers 9 (Gen. 03:09) vraagt God aan Adam en Eva “Waar zijt Gij?” want God miste hun nabijheid, en dus hun liefde voor Hem. Hier in Genesis 4 vraagt God aan de mens Kaïn “Waar is uw broeder?” Kaïn antwoordt: “Ben ik mijn broeders hoeder?” Hier blijkt het egoïstische karakter van de cultuurbouwer Kaïn. Deze twee eerste vragen van God aan de mens zijn een verwijzing naar wat volgens Jezus het meest belangrijke van de Wet van God is: God liefhebben en je naaste als jezelf liefhebben Lucas 10 vers 27 (Luc. 10:27). Dus wel degelijk je broeders hoeder wil­len zijn.

In dit verhaal staat Kaïn als pars pro toto voor de mens als cultuurdrager. (Pars pro toto = de éne staat voor­beeld voor een grote groep). Alle cultuur ontstaat en komt tot stand door de ontmoeting van de mens met de aardbodem. In contact met de materie… de schepping ontdekt de mens zijn eigen vermogen om:

a.te scheppen,

b.uit te vinden,

c.te bedenken,

d.instrumenten te maken, zodat hij

e.huizen, steden kan bouwen. Dit is wel degelijk in de lijn van Genesis 3, namelijk de opdracht om de aarde te bouwen en te bewaren. In deze taakstelling zal de mens zich tot een persoonlijkheid moeten ont­wikkelen. (Denk aan mijn vorige artikel). Bij het bewerken van die opdracht, zal hij ook de verantwoor­delijkheid voor zijn naaste een plaats moet geven in zijn bestaan.

Wat Kaïn moest leren

Kaïn liet zien dat hij vooral bezig was met zijn eigen belang. Pas toen hij in confrontatie met de Schepper kwam werd hij zich deerlijk bewust dat een mens alleen (!) een prooi voor de kwaadwillende is. Kaïn (de mens dus) moest leren dat de samenhang der dingen een zeer belangrijke plaats in zijn bestaan moest geven. Dat wil zeg­gen: de samenhang tussen ouders en kinderen, tussen dorps- en stads­genoten, tussen de leden van één generatie, tussen een arbeidsge­meenschap, lussen gemeenteleden van een kerk. Daar ligt een, of liever, dé beperking van onze vrijheid. De geest van Kaïn is in dit verhaal de geest van afzondering, ieder mens voor zich én de maatschappij als geheel, staat steeds weer voor de beslissing of zij in deze mentaliteit wil leven.

De weg die Kaïn koos brengt hem verder van de warme liefde van God en hij komt in de kilte van angst en éénzaamheid. Dit geldt ook voor ons als wij ons niets gelegen laten liggen aan het lot van onze medemens. In 1 Johannes 3 vers 12 (1 Joh. 03:12) lezen we “Waarom vermoorde hij (Kaïn) hem (Abel)?”. Het antwoord is duidelijk: “Omdat zijn werken boos waren en die van zijn broeder rechtvaardig.

Geloven en (niet) kunnen bewijzen

 

Tegenover deze heilloze weg van Kain staat de weg van Abel die een voorafschaduwing is van de Christus, de weg van heilige Geest. Jezus leert wie zijn broeder (medemens) haat, is in de duisternis, maar wie zijn broeder liefheeft blijft in het licht. 1 Johannes 2 vers 10 en 11 (1 Joh. 02:10-11)

 

 

De keuze voor het leven door Yvonne Sulman

leder moment van de dag, bij iedere gedachte, hebben we een keus te maken. Een keus tussen levende gedachten en ‘doodse’ gedachten; tussen het zege­nen of verwensen van de mensen om je heen.

Gedachten hebben hun oorsprong in de geestelijke wereld. Ze komen uit het koninkrijk van God of uit het rijk der duisternis. Dus wanneer je met je eigen verstand ingaat op een gedachte uit het koninkrijk van God, kom je en blijf je in het klimaat van Gods koninkrijk. Andersom net zo. Ga je in op een gedachte uit het rijk der duisternis, dan kom je onder dat klimaat. En je blijft daar ook onder net zo lang tot jij zelf die stap weer zet naar het koninkrijk en het kli­maat van God.

Gelukkig mogen wij, door de kruisdood én de opstanding van Jezus, op grond van ons geloof vergeving vragen (en ontvangen!) voor de dingen waarin we nog te kort schieten.

die van zijn broeder rechtvaardig”. Tegenover deze heilloze weg van Kaïn staat de weg van Abel die een voorafschaduwing is van de Christus, de weg van de heilige Geest. Jezus leert wie zijn broeder (medemens!) haat, is in de duister­nis, maar wie zijn broeder liefheeft, blijft in het licht 1 Johannes 2 vers 10 en 11 (1 Joh. 02:10-11).

 

Geloven en (niet) kunnen bewijzen door Gert-Jan Doornink

‘Wat we geloven, maar niet kunnen bewijzen’ was de kop van een pagi­nagroot artikel in NRC/ Handelsblad. Het artikel opent met de vraag: ‘Wat gelooft u dat waar is, hoewel u het niet kunt bewijzen?’ en schrijft: ‘Deze vraag stelde de New Yorkse literaire agent John Broek­man op zijn originele internetsite edge.org aan 120 hoofzakelijk Amerikaanse wetenschappers en intellectuelen’.

De krant stelde dezelfde vraag aan acht Nederlandse denkers. Er komen allerlei interessante antwoorden uit de bus. Zo merkt Marita Mathijsen, hoogleraar moderne letterkunde aan de UvA, op: “Alleen boodschappenbriefjes schrijf ik nog met de pen. De rest gaat allemaal op de compu­ter. Ik produceer slechts digitaal. En toch blijf ik er heilig van overtuigd dat het papieren boek de toekomst houdt. Ik beleef geen leesgenot aan het beeldscherm. Het materiële van de letter bepaalt letterlijk en figuur­lijk het gewicht van een boek. Een publicatie die je leest vanaf een scherm glijdt even gemak­kelijk uit je geheugen als de letters van het beeld wegglijden”.

Het gedrukte woord

Het is een bewezen feit dat, in tegenstelling met de verwachting van sommigen, het op papier gedrukte woord nooit zal verdwij­nen. Natuurlijk is de computer een zeer belangrijk hulpmiddel en zul­len talrijke toepassingen uitsluitend nog via het beeldscherm verwerkt worden. Maar het op papier gedruk­te woord zal nooit verdwijnen. Dat wordt wel bewezen doordat er nog nooit zoveel papier wordt gebruikt als thans. Natuurlijk zijn er verschuivingen in het gebruik en loopt bijvoorbeeld het lezen van kranten terug, maar vooral doelgroep-gerich­te tijdschriften zien hun oplage stij­gen. Louise J. Gunning-Schepers, voorzitter van de raad van bestuur van het AMC, komt in tegenstelling met de algemene verwachting tot de conclusie dat de mens niet ouder zal worden dan 100 jaar. Zij kan het niet bewijzen “maar het heeft wel de charme van een wetenschappelijke hypothese die in de toekomst door de empirie weerlegd kan worden. Ondanks die beperkte levensduur­verlenging denk ik dat het aantal jaren dat Nederlanders in goede gezondheid leven nog flink zal toenemen”.

Laatste levensfase

Gunning-Schepers pleit voor een ‘herinrichting’ van onze laatste levensfase: “Het is van essentieel belang dat de inrichting van de twee­de helft van onze 100 jaar met meer creativiteit ter hand wordt wordt genomen. Je zou bijvoorbeeld een samenleving kunnen inrichten waar­bij iedereen met zijn vijftigste met pensioen gaat uit zijn eerste carrière. Iedereen tussen 50 en 60 krijgt een lage uitkering, tussen 60 en 70 loopt de uitkering langzaam op tot het uiteindelijke pensioenbedrag. In 2020 jaar wordt iedereen geacht een tweede carrière te maken. Je zou alsnog leraar kunnen worden of je diensten kunnen aanbieden in ont­wikkelingslanden”. Een heel ander geluid laat de viroloog Ab Osterhaus horen. Hij schrijft: “Hoewel ik het niet kan bewijzen, ben ik er van overtuigd dat we ook in de toekomst meer geconfronteerd worden met wereldwijde uitbraken van influenza (pandemieën) die miljoenen men­sen het leven zullen kosten. In de afgelopen eeuw is de wereld driem­aal geteisterd door zo’n pandemie: de Spaanse griep (1918-1919), de Aziatische griep (1957) en de Hongkonggriep (1968). De Spaanse griep alleen kostte ongeveer 2 procent van de wereldbevolking (onge­veer 40 miljoen mensen) het leven. Aan de basis van het ontstaan van een influenzapandemie ligt de trans­missie van een vogelinfluenzavirus naar de mens”.

Geloof zonder bewijs

Robbert Dijkgraaf, hoogleraar mathematische fysica aan de UvA, tenslotte is van mening dat er een logische reden is voor het voortbe­staan van het universum. Hij gelooft “maar kan niet bewijzen, dat er een logische, wiskundige reden daarvoor is en waarom het de eigenschappen heeft die het heeft. Alle patronen in de natuur, van de elementaire deel­tjes en hun onderlinge krachten tot aan het leven op aarde, zijn het gevolg van een aantal fundamentele principes.

Dat betekent in het bijzonder dat alle natuurconstanten, zoals de massa van het elektron, geen wille­keurige waarden hebben, maar in principe kunnen worden berekend. Ik geloof ook dat wij mensen, met onze beperkte hersencapaciteit, in staat zullen zijn deze diepere princi­pes te doorgronden. Als we dit inzicht uiteindelijk hebben bereikt, zal het universum vanzelfsprekend en onontkoombaar blijkbaar te zijn. Kortom, ik geloof dat de schepper geen keuze had: het heelal werkt zoals het werkt, omdat er simpelweg geen andere mogelijkheid is om het te laten werken”.

Werkelijke waarde

Dijkgraaf is ook de enige die het woord ‘schepper’ aanhaalt, wat hij daaronder dan ook mag verstaan. Wij die geloven in God, de Schepper van hemel en aarde, hebben geluk­kig een andere dimensie van leven en verwachting in ons, zonder alle wetenschappelijke verwachtingen daarbij meteen in de prullebak te gooien. De werkelijke waarde van ons leven schuilt namelijk juist in het geloof, zoals in de Hebreeënbrief omschreven wordt: “Het geloof legt de grondslag voor alles waarop we hopen, het overtuigt ons van de waarheid van wat we niet zien”, zegt de NBV vertaling.

Het NBG vertaalt dat het “de zeker­heid is der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet” Hebreeën 11 vers 1 (Heb. 11:01). Het woord ‘geloof’ is in de loop der jaren in het gewone spraakgebruik sterk gedevalueerd. Als we nu zeg­gen: ‘Ik geloof het wel’, bedoelen we daarmee vaak dat we het niet zeker weten. Of het andere gezegde: ‘Geloven doe je in de kerk, hier moet je het zeker weten…’ Wie echter wedergeboren is, van een zondaar een kind van God geworden en daarmee een nieuwe schepping in Christus is, weet heel zeker waar­om het bij ‘geloven’ werkelijk gaat. Het geloof in het volbrachte werk van Jezus Christus neemt elke onze­kerheid weg en maakt ons bewust dat we niet alleen te maken hebben met de natuurlijke wereld en het tij­delijke, natuurlijke leven, maar ook een plaats hebben in de geestelijke wereld die eeuwig standhoudt.

Als een kind aanvaarden…

Voor velen is dat ‘verborgen’, helaas ook vele wetenschappers horen daar­bij. Dat was in de dagen van Jezus ook al zo, toen Jezus twee-en-zeven­tig leerlingen twee aan twee had uit­gezonden om in praktijk te brengen wat hij hen had geleerd. Toen ze vol vreugde waren teruggekeerd, omdat ze hadden ervaren hoeveel impact de woorden van Jezus bij practische toepassing hadden gehad, dankte Jezus zijn Vader daarvoor met de woorden: “Ik loof u, Vader, Heer van hemel en van aarde, omdat u deze dingen voor wijzen en verstandigen hebt verborgen, maar ze aan eenvou­dige mensen hebt onthuld” Lucas 10 vers 21 NBV (Luc. 10:21). Bij ‘wijzen en verstan­digen’ behoren we niet uitsluitend aan wetenschapsmensen te denken, maar het gaat erom dat we het evan­gelie eenvoudig als een kind dienen te aanvaarden. Lees ook wat Jezus hierover zegt in bijvoorbeeld Matteüs 18 vers 1 tot en met 3 (Matt. 18:01-03). Het evangelie zoals Jezus dat bracht is er voor iedereen. Jezus in het geloof aanvaarden als Heer en Heiland brengt ons in een nieuwe wereld, de wereld van het Koninkrijk Gods. Dat raakt diep verankerd in ons hart en leven en kan niemand ons afnemen. NRC/Handelsblad schreef over geloof en verwachting die niet te bewijzen valt, en dus afgewacht moet worden of het zo gebeurt als men denkt. Het andere geloof heeft als grote bewijs de Geest van de levende God die, zoals Paulus schrijft in Romeinen 8 vers 16 (Rom. 08:16), “met onze geest getuigt dat wij kinderen Gods zijn”.

 

Vernieuwing van ons innerlijk door Gert Jan Doornink

“Ook al gaat ons uiterlijk bestaan ver­loren, ons innerlijk bestaan wordt van dag tot dag vernieuwd” 2 Korinthe 4 vers 16 NBV (2 Kor. 04:16).

Deze oorspronkelijk aan de gemeente van Korinte geschreven woorden hebben ook vandaag nog een belangrijke betekenis. Omdat ze eigenlijk precies aangeven waarom het in ons leven gaat. Eerst zegt Paulus dat ‘ons uiterlijk bestaan verloren gaat’. Dat is iets wat iedereen ervaart in zijn leven. Naarmate we ouder worden hebben we veelal een bril nodig, ons haar wordt grijs of we worden geheel of gedeeltelijk kaal, rimpels ontstaan, ledematen worden stijver. Verdere voorbeelden hoeven we niet aan te halen. Iedereen heeft er mee te maken en we proberen er ook alles aan te doen dit verouderingsproces af te remmen. Op zich is dat niet verkeerd, want het is natuurlijk wel belangrijk dat we ook lichamelijk zo lang mogelijk vitaal blijven. In onze dagen zien we zelfs bij een deel van de mensen een wanhopig gevecht tegen dit verouderingspro­ces. Allerlei instituten haken daarop in en de bladen staan vaak vol adver­tenties en artikelen er iets aan te doen. Ook dat hoeft niet altijd ver­keerd te zijn, iemand die een bril nodig heeft of een gebit zal het vanzelfsperkend in orde laten maken, maar als het een obsessie wordt die ons dag en nacht bezighoudt, is het natuurlijk een verkeerde aangelegen­heid, zeker als we een nieuwe schep­ping in Christus zijn. Paulus gaat over dit verval van ons uiterlijk bestaan niet verder in. Hij konstateert eenvoudig het feit, maar hij maakt wel een zeer belangrijke vergelijking als hij ook nóg een onderdeel van ons mens-zijn daarbij betrekt, namelijk ons innerlijk bestaan. Ook met dit innerlijk bestaan gebeurt tegelijkertijd iets, namelijk het vernieuwt zich!

Een groot verschil

Nu zijn ‘verloren gaan’ en ‘vernieu­wen’ woorden die wel radicale tegen­polen zijn. Het één gaat verder ach­teruit, tot er niets van overblijft; het ander gaat verder vooruit tot de voltooing en volmaaktheid is bereikt. Een wereld van verschil! Paulus wil met zijn opmerking ook duidelijk aangeven dat ons innerlijk bestaan het belangrijkste is. Ons uiterlijk bestaan is tijdelijk, maar innerlijk blijven we eeuwig bestaan. Maar zolang we nog te maken heb­ben met ons uiterlijk bestaan, ont­wikkelt ons innerlijk bestaan zich ‘binnen’ dat uiterlijk. Iets om over na te denken!

Het is dus niet zo dat ons uiterlijk bestaan onbelangrijk is. Daarom schrijft Paulus er ook bij dat de ver­nieuwing van ons innerlijk bestaan, van dag tot dag plaatsvindt.

De geestelijke groei houdt bij het ouder worden niet op. Iemand kan bijvoorbeeld op 80-jarige leeftijd geestelijk nog zeer aktief zijn en soms van veel groter betekenis zijn, dat een jongere van 20 die nog aan het begin van zijn geestelijke groei staat.

Maar hoe het ook zij -jong of oud- iedereen heeft met het proces van het ouder worden en de vernieuwing van ons innerlijk te maken. En wat dat laatste betreft: laten we ons van dag tot dag volledig open­stellen voor deze vernieuwing zodat afremming geen kans krijgt roet in het eten te gooien. Want ‘openstel­len’ betekent niet een afwachtende houding aannemen, maar blijkt dat men zichzelf aktief betrokken weet bij alles wat de geestelijke vernieu­wing betreft. Innerlijke vernieuwing is een zaak van geloof, gehoorzaam­heid, bereidwilligheid, dienstbaar­heid en wat men verder nog kan opmerken ten aanzien van de ontwikkeling van de nieuwe mens die meer en meer één wordt met de leef- en denkwereld van de levende God!

 

Behoeften en verlangens door Tine ‘tHart

We hebben allemaal natuurlijke behoeften, denk aan: drinken, eten, slapen/rust, liefde, licht,voortplan­ting, etc.

Wat zo bijzonder is: alle behoeften die we vervullen zijn ook prettig. Denk maar eens aan dorst. Hoe heerlijk is het om dan te drinken. En honger: je schuift niet een laatje open en doet er voeding in en doet het laatje weer dicht zodat je voldoende voedingsstoffen hebt om te blijven leven. Nee. het gaat via je reukvermogen, je smaakpapillen en (als het koken goed gelukt is en je vindt het lekker) je geniet ervan. En meestal is het samen eten ook heel gezellig: een ontmoetingstijd. Wanneer je moe bent en je kunt lek­ker in je bed kruipen. Heerlijk! En wanneer het zonnetje schijnt en je kunt buiten wandelen en je koes­teren in de warmte: dat maakt je blij!

Liefde, hoe kan je daarvan genieten om over en weer liefde te geven en krijgen.

En ook de voortplanting is zodanig geschapen dat (wanneer het op een goede manier gebruikt wordt) het heel plezierig is om een kind te ver­wekken. (Het baren van een kind is niet zo leuk, maar dat komt door de zondeval).

Ook in de hele schepping is het zo mooi: appels komen niet zomaar aan de boom, nee: er komen eerst prachtige bloesems en daarna de appel (die ook prachtig is). En zo is het met alles, we mogen er met al onze zintuigen en gevoelens van genieten.

We hebben dus behoeften en God heeft het zó gemaakt dat we er van genieten wanneer we die behoeften bevredigen.

Geestelijke behoeften

Jezus haakt hier ook op in. Eerst bevredigt hij de lichamelijke honger door de wonderbare spijziging. Daarna zegt Hij: “Ik ben het brood des levens” 2 Korinthe 4 vers 16 (2 Kor. 04:16). Hij zegt verder: “Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke” Johannes 7 vers 37 (Joh. 07:37).

En Hij geeft ook rust! “Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven” Matteüs 11 vers 28 (Matt. 11:28). Ook onze behoefte aan licht vervult Hij: “Ik ben het Licht der wereld” Johannes 8 vers 12 (Joh. 08:12).

En natuurlijk ook onze behoefte aan liefde vervult Hij: “Gelijk de Vader Mij heeft liefgehad, heb ook Ik u liefgehad” Johannes 15 vers 9 (Joh. 15:09). Hiermee leert Jezus ons dat we gees­telijk dezelfde behoeften hebben als het lichamelijke. Die behoeften uiten zich in een diep innerlijk ver­langen. Jezus bevredigt al die behoeften en verlangens. En daar kunnen we ontzettend van genieten! Denk ook maar eens terug aan je bekering, je wedergeboorte. Daar heb je toch ontzettend heerlijke her­inneringen aan. Alles stond in vuur en vlam! En dan de doop in de Heilige Geest, als het ware je bevruchting.

Ieder mens heeft die behoeften, en wanneer men niet gelooft in Jezus en door Hem die behoeften doet ver­vullen, zoeken ze die vervulling ergens anders, waarvan we het resul­taat om ons heen zien.

Nog een behoefte

Toch is er nóg een behoefte die we hebben. Een diep innerlijk verlan­gen die we misschien nog niet boven water hebben, maar er toch is. Dat is ons levensdoel.

Wat is ons levensdoel? Om dat te beantwoorden kunnen we ons afvragen: Waarom zijn wij er? Het boek Doelgericht leven, gaat er ook over. Maar formuleer het zelf eens? Waarom ben ik er? Dit weten wij:

God schiep ons naar Zijn beeld Genesis 1 vers 27 (Gen. 01:27).

God wil gemeenschap met ons  1 Korinthe 1 vers 9 (1 Kor. 01:09).

Hij wil dat we groeien en ontwikke­len en volwassen worden en dat we op Jezus lijken! Romeinen 8 vers 29 (Rom. 08:29).

En Hij wil ons gebruiken voor zijn doel. Hij wil jou gebruiken! Niet af en toe, of als je even tijd of zin hebt: nee, Hij wil je altijd gebruiken! Ook niet pas wanneer je volwassen bént, maar in elke ontwikkelings­fase. Want God zoekt kanalen waar­door Hij heen kan werken. Heb je wel eens ervaren dat God door je heen werkte? Dat je net dat­gene zei, waardoor die ander geraakt wordt en op het goede spoor kwam? Of wanneer je een mens in nood kon helpen?

Hoe voelde je je dan daarna? Bij mij geeft dat een gevoel van ver­wondering (dat God mij gebruikt heeft!) en blijdschap en diepe vol­doening.

Ik geloof dat er dan een stuk inner­lijke levensbehoefte bevredigd is. Leven voor Gods doel is een levens­behoefte van jezelf, en werkt gewel­dig uit naar de mensen om je heen. Geef jezelf over aan God! Romeinen 12 vers 1 en 2 (Rom. 12:01-02).

Laat Hem je vormen en vullen en gebruiken. De schepping hunkert ernaar! Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19). En je zult er van genieten, want het bevredigt je allerdiepste behoefte!

 

Levend Geloof – 434

2005.01-02 Levend geloof nr. 434

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Uit de vele reakties die we vorig jaar ontvingen, willen we u er één zeker niet onthouden. Een voorganger van een gemeente kwam terug van vakantie en vond tussen de andere post eindelijk Levend Geloof. Hij mailde: “Ik zeg ‘eindelijk’ want we zagen erg uit naar uw blad. Het is als steeds weer picobello verzorgd en van zeer groot geestelijk gehalte en waarde. Doorgaan zo!” Uiteraard waren we blij met deze positieve reaktie en vooral wat er in werd gememoreerd. Ons blad onderscheid zich immers van vele andere bladen doordat het een ‘geestelijk blad’ probeert te zijn. Dit vraagt wel enige toelich­ting. Want sommigen denken bij het woord ‘geestelijk’ aan zweverig zijn, het niet meer met beide benen op de grond staan, etc.

Als dat zo zou zijn, zouden we ons doel voorbijschieten en niet voldoen aan ce doelstelling een magazine te zijn met de boodschap van het Koninkrijk Gods te beleven in het gewone leven van elke dag. Het evangelie zoals Jezus en de eerste apostelen dat brachten, maar nu geactualiseerd naar de tijd waarin wij leven.

Wat we daarbij van de eerste christenen kunnen leren is dat zij niet konden functioneren zonder Gods Geest! Lees de Handelingen er maar op na. Het waren, net als wij, mensen bestaande uit lichaam, ziel en geest. Zij zorgden ervoor dat hun geest verbonden was met de Geest van God en daarmee als het ware een eenheid vormde. Dat was het geheim van het ‘succes’ van hun bediening. En ook temidden van moeilijke omstandigheden hielden zij stand. Het inspireert ons hun voorbeeld te volgen. Ook wij kunnen niet zonder de heilige Geest. Het is immers, zoals Paulus dat onder woorden brengt in zijn twee­de brief aan Timotheus, ‘een geest van kracht, liefde en bedachtzaamheid’  2 Timoteüs 1 vers 7 (2 Tim. 01:07).

Wij zullen niet nalaten, ook in de nummers die dit jaar verschijnen, daar steeds weer de nadruk op te leggen. Ook bij ons leeft immers het verlangen ten volie te kunnen functioneren in dienst van Gods Koninkrijk?

 

Afbeelding door redactie

De afbeelding op de voorpagina laat ons Ruth in de velden van Boaz zien. Maar wie was Ruth? Zij leefde in de tijd dat rechters over Israël regeer­den. Het boek Ruth gaat over één familie tijdens deze periode. Zij maakten extreme ontberingen mee, maar werden uiteindelijk zeer invloedrijk. Wijlen Jan Companjen heeft destijds over de geestelijke betekenis ervan een artikelenserie geschreven die later door ons als brochure werd uitgegeven.

 

 

Vertroosten en hulp verlenen! door Jack Schoenaers

In dit artikel vergelijkt Jack Schoenaers de eerste tijd na Pinksteren van de Gemeente van Christus met de Gemeente van onze tijd. Het is geen theoretische beschou­wing maar afgestemd op het prak­tisch beleven van ons geloof in onze tijd. Het is de bede van ons hart dat we de inhoud niet alleen lezen maar ook ter harte nemen! Lees vooraf Romeinen 15 vers 1 tot en met 13 en Handelingen 4 vers 36, voorstel redactie (Rom. 15:01-13 en Hand. 04:36).

Net als in de dagen van Jezus, is ook nu de nood gigantisch groot. Vele helpers dienen zich aan. Zo ook tij­dens het leven van de eerste gemeente. Hoe groter de nood, hoe méér helpers zich aanbieden. Magnetiseurs, duiveluitdrijvers, occultisten, yoga, acupunctuur, sensitivity-training, drugs in velerlei vor­men, te beginnen bij tabak en alco­hol, en ook allerlei vormen van seks­verslaving, kortom te veel om op te noemen. Alles ‘made in hell’, om de mens van God te vervreemden en langzaam maar zeker ten onder te brengen.

In het Oude Testament waren koningen en priesters de uitgelezen personen om mensen te vertroosten en hulp te verlenen. In de tijd van Jezus en de discipelen, waren dit de Schriftgeleerden, Farizeeërs en Sadduceeërs. Wat ze er van terecht hadden gebracht, definiëerde Jezus als volgt in het: “Wee u, gij Farizeeën en Schriftgeleerden, gij huichelaars, want gij sluit het Koninkrijk der hemelen toe voor de mensen, immers gij gaat er niet bin­nen en die trachten binnen te gaan, laat gij niet toe daarin te komen.” Enz. Matteüs 23 vers 13 e.v. (Matt. 23:13 e.v.).

In het leven van de eerste gemeen­ten, werd de taak van hulpverlenen en vertroosten uitgeoefend door de apostelen en daartoe aangestelde oudsten en diakenen. Ook vandaag de dag proberen velen hulp te verlenen via kerken, groepe­ringen en gemeenschappen. Dit is een prachtig initiatief, maar hoe velen doen het op de manier of in de geest van Jezus?

Uit gesprekken met mensen, leren we dat, jammer genoeg maar al te vaak dreiging en ban via de verma­nende vinger van zogenaamd geestelijke leiders, bij de hulp- en troostbehoevende en noodlijdende zorgt voor de onnodige geestelijke blikse­minslag. Daarom: vertroosten en hulp verlenen is een kunst! Deze wordt geleerd, ge- en beoefend in de praktijk van het gemeentele­ven. God wil immers mensen tot dat doel inschakelen, om zó Zijn plan, met mens en schepping te realise­ren. En daartoe: “Zoekt God men­sen, wier hart volkomen naar Hem uitgaan”  2 Kronieken 16 vers 9 (2 Kron. 16:09). Zulke men­sen zijn niet verzadigd met alleen “de melk des Woords van bekering, wedergeboorte, geloof in God en een doop in water”. Ze zullen ook gaan verlangen, en zich uitstrekken naar “een leer van dopen” (meervoud), in water en in heilige Geest van God. Eveneens zullen ze streven naar de zo broodnodige geestesgaven. Zo zullen ze zich ook geestelijk verdie­pen in het uitleven van “oplegging der handen,” in een leven “van opstanding der doden'” of tussen al het geestelijk dode dat hen omringt leren opstaan en daarbij ook nog leren wat het betekent om “een eeu­wig oordeel” te helpen voltrekken over de boze geesten, machten en krachten welke zich vastzetten wil­len in eigen leven, het gezin of de gemeente. Dit zijn dan, zoals de schrijver van de Hebreeënbrief in Hebreeën 6 vers 1 tot en met 3 (Heb. 06:01-03) zegt: “de pij­lers van het fundament van het Christelijk geloof”. Doel is, dat we ons richten zullen op het “volkomene”. Om dus een ware vertrooster en hulpverlener te zijn naar goddelijke normen, is het niet alleen nodig van gedoopt te zijn in Gods Geest, maar ook vol van heilige Geest, volijverig bezig zijn.

Zoon der vertroosting

Zo’n man was Barnabas wat ‘zoon der vertroosting’ betekent. Hij heette eerst Jozef (= JHWH moge mij toe­voegen nog een andere zoon). Hem werdt inderdaad toegevoegd, een andere naam, en wat voor naam: ‘zoon der vertroosting’. Wat een getuigenis vanuit het praktische, voorbeeldige leven van Jozef een Barnabas worden. Vanuit een leven van gebed: “moge de Here mij toe­voegen, een zoon der vertroosting te zijn.” Jozef laat hier duidelijk zien, dat hij zich niet neerlegt bij het alle­daagse patroon van “laat ik maar een goed mens en christen zijn.” Neen, hij wil méér, hij wil helpen en ver­troosten waar dat nodig is. Hij wil doen, datgene waarin een ander te kort komt. Zo is hij dan ook een ‘Tsadiq’, een rechtvaardige, die méér doet dan wat van hem verwacht wordt.

Barnabas is een Leviet, een afstam­meling van Levi (= een aanhankelijk aanhanger). Bij de verdeling van het beloofde land, was aan de Levieten géén land als erfdeel toegewezen. De Here God zelf, zou hun erfdeel zijn. Van de offers welke aan God gebracht werden, daarvan zouden ze eten.

Nu zien we bij Barnabas, dat hij zijn akker gaat verkopen, om alzo doen­de bij te dragen in de nood van anderen. Kern in dit alles is dus: “God zoeken met en vanuit een vol­komen, oprecht en waarachtig hart.” Dan kan God door Zijn Geest, heili­ge Geest, verder vormen en gestalte geven.

Denk hierbij maar aan het werk van de pottenbakker, die het leem naar zijn hand zet. Zo wil Gods Geest ons vormen tot “bruikbare vaten met een eervolle bestemming”. Dit alles gaat gepaard met een leven in handel en wandel en strijd in de hemelse gewesten, geleerd en geleid vanuit het “Koninkrijk Gods. Om ook van daaruit gevormd te worden tot volko­menheid, ook als gemeente, zodat naar het voorbeeld van de eerste gemeente uit Handelingen 4 vers 32 (Hand. 04:32), ook van ons gezegd zal kunnen worden: “Ze waren één van hart en ziel, ze hadden alles gemeenschap­pelijk, niet één was behoeftig onder hen.”

Dit gaat véél verder dan alleen maar het natuurlijke, zichtbare en tastba­re, alhoewel dit niet te onderschat­ten en verwaarlozen valt. Wij willen ons ook bezig houden met de o zó broodnodige geestelijke zorg, vertroosting en hulpverlening! Ja toch?!

Wat zijn nu de voorwaarden hiertoe?

Voorwaarden

– Ontferming en bewogenheid. De diepste kern of betekenis van ontfer­ming is: Iemand voor het uiterste behoeden. En van bewogenheid: Ten diepste geroerd en aangedaan zijn en daarbij dan tot actie overgaan, tot leniging van nood.

Leren luisteren. Deze ontferming en bewogenheid, staan niet los van het spreken van God in het hart van ieder individu, evenals in het gezin en in de gemeente. Wat wil God ons aanreiken? Begrijpen we hoe belang­rijk “luisteren,” dan wel is. Dan zal er prioriteit dienen verleent, om het werk en het bezig zijn met invullen van de vrije tijdsbesteding even ter­zijde te leggen, om in de stilte te gaan leren luisteren naar wat God ons leren wil. Hoe staat het daar

mee in ons leven?

De jonge Samuël was zo’n luisteraar. En ook Jezus, en wat dacht u van Filippus in Handelingen 8. Door te luisteren kwamen ze achter de nood van mensen en konden ze zich ook ten volle inleven in hun situaties, en hulp aan behoeftigen en noodlijdenden verlenen. Door te luisteren naar wat Gods Geest Filippus te zeggen had, kon hij ook afdalen naar Samaria. Het leven in en samen met de gemeente leren en samen geestelijk groeien, houdt ook in, omzetten in de praktijk en plaat­sen durven opzoeken welke de gemeente en het leven Gods vijandig gezind zijn. Het Samaria van onze tijd.

Vragen ook wij ons in onze gemeen­ten niet af of we niet tot een andere en meer moderne vorm van evange­lie-verkondiging moeten overgaan? Hebben we hier niet één van de alleroudste vormen van evangelisatie ons door Jezus voorgehouden in Lucas 4 om straten en stegen in te gaan, de wegen en de paden in, op zoek naar hulpbehoeftigen en men­sen die vertroosting zoeken. De Heer zegt dan tot ons: “Dwing hen binnen te komen, want Mijn huis moet vol worden” Lucas 14 vers 23 (Luc. 14:23). Is het niet, dat juist vanuit dit luiste­ren ook wij, vervolgens met Filippus kunnen ‘afdalen’, om hen de Christus te verkondigen. Dit luiste­ren, heeft dus gevolgen, namelijk dat er plaats, tijd en ruimte gemaakt wordt voor de nood van anderen. Tijd en ruimte om ons af te stellen op God, en bezig te zijn in de onzienlijke geestelijke wereld bin­nen het Koninkrijk van God. Opklimmen in de geest en daar bezig zijn waar ook God en Jezus Christus zijn. In geestvervoering raken en ons uiten in tongentaal en vertolking daarvan. Gezichten leren zien en dromen met geestelijke bete­kenis leren verstaan en uitleggen. Openstaan voor openbaring en woorden van wijsheid.

 

Op die manier ook als gemeente profetisch bezig zijn. Daarbij ook luisteren naar Gods Geest en antwoord geven op de vraag van behoeftigen en om woorden van vertroosting en bemoe­diging door te kunnen geven. Op die wijze is dus Filippus bezig en wat is dan het gevolg hiervan? “Ze hielden zich eenparig aan het­geen door hem gezegd werd” Handelingen 8 vers 6 (Hand. 08:06). En dan volgt wat het resultaat is van luisteren en bezig zijn in Gods geestelijke wereld vol van de Geest van God, in Handelingen 8 vers 7 en 8 (Hand. 08:07-08): “Want van velen, die onreine geesten had­den, gingen deze onder luid geroep uit en vele verlamden en kreupelen werden genezen, en er kwam grote blijdschap in die stad.” Zelfs een man, Simon de tovenaar, iemand dus met occulte zaken bezig, komt tot bekering, en laat zich dopen. Hij blijft voortdurend bij Filippus, verbijsterd door de tekenen welke hij ziet geschieden.

Dan volgt er iets opmerkelijks. De apostelen te Jeruzalem horen dat in Samaria het Woord Gods wordt aan­vaard. Nu zenden ze Petrus en Johannes er op uit ter ondersteuning van Filippus. Dezen gaan nu bidden voor de doop in heilige Geest voor de Samaritanen, want ze waren alleen gedoopt in de Naam van Jezus. Ze leggen vervolgens de gelo­vigen daar de handen op en dezen ontvangen dus Gods heilige Geest. Dan komt naar boven wat bij Simon de tovenaar nog scheef zit. Je zou hier kunnen spreken van een gebondenheid aan geld, macht, eer­zucht, om aan zich en mensen te laten zien, dat hij iemand is, iemand groots in het doen van occulte din­gen waar niet mee gebroken was, en waar groot zowel als klein naar op keek. Waardoor mensen dan ook verbijsterd, in de war en van streek geraakten en niet meer zichzelf waren.

Petrus en Johannes zijn radicaal! Radicaal betekent: Diepgaand en tot de wortel, concequent en bereid tot diep ingrijpende hervorming. Petrus treedt dan op vol van de Geest van God, met kennis en inzicht in het rijk der duisternis, de leefwereld van Simon de tovenaar. Vanuit zijn bezig zijn in en met ht evangelie van het Koninkrijk Gods, doorziet hij dat Simons hart niet recht is voor God. En dat hij tevens gekomen is tot een gal van bitter­heid en een warnet van ongerechtig­heid. Hier dient nu de vraag gesteld: Hoe, wat en waarom ziet Filippus niet wat Petrus wel weet en ziet? Filippus heeft immers toch ook de doop in heilige Geest ontvangen! Persoonlijk denk ik, dat we hier te maken hebben met volgend belang­rijk gegeven uit Handelingen 2 vers 41 tot en met 47 (Hand. 02:41-47). Er is hier namelijk sprake van “onderwijs der apostelen en de gemeenschap.” In Handelingen 4 zien we dat ze als gemeente “biddend samen zijn, en dat de plaats of de gemeente door Gods Geest bewogen wordt en ze het Woord Gods met vrijmoedigheid spreken”. Men was volop bezig in en met het beijveren van de geestesgaven, waar­door kennis en inzichten in de hemelse gewesten zich konden ver­meerderen. Met andere woorden hetgeen in 1 Korinte 12,13 en 14 staat, de verscheidenheid in genadegaven zowel als in de geestesgaven, het onderscheid der geesten, goede zowel als boze, hierin werd de gemeente vaardig. Ook gingen ze zich door middel van de geestesga­ven beoefenen in het vertroosten en hulp verlenen. Tevens ook in machten welke zich nog schuil hielden in mensen , die ergens toch God oprecht wilden dienen. Filippus is reeds een tijdje weg uit de gemeente om zich dienstbaar op te stellen in Samaria. Ondertussen groeien Petrus en Johannes samen met en in de gemeente geestelijk ook verder door. Het gevolg is dan ook dat zij de inzichten, verkregen vanuit de prak­tijk van de gemeente, ook hier van toepassing kunnen brengen op de misleiding van Simon de tovenaar. Filippus krijgt hier dus van zijn geestelijke broers Petrus en Johannes: “geestelijk, aanschouwelijk onderwijs”. Hij leert er tevens uit, dat God hem nu verder ook op deze wijze machtig kan gaan gebruiken.

Vol onderwerping aan de leiding van Gods Geest. Daardoor leert Filippus nu luisteren naar de volgen­de opdracht, om de weg op te gaan welke van Jeruzalem (= Stad Gods, stad van Sjaloom of stad van vrede- stichting. Je zou het niet zeggen van­daag de dag) en af te dalen naar Gaza (= de sterke). De weg opgaan dus en dit op het middaguur. Het heetst van de dag, geen kat buiten, iedereen houdt zijn siësta. Filippus moet dus die eenza­me weg op. Zeg nu zelf, wie van ons doet dit graag, een eenzame weg op en dit niet zonder gevaar voor eigen leven. Niemand toch?! We houden immers allen van gezelligheid, het goed hebben met elkaar, in gezin, familie en in de gemeente. Op school, het werk, in je straat of wijk, dorp of stad en land. Ja toch? Dan komt daar een woord: “Filippus, sta op en ga deze eenza­me weg op”. Van zijn kant, geen waarom en ‘ik had het nu net zo goed tussen mijn broeders en zus­ters in de gemeente…’ Wat fijn om door Petrus en Johannes te zijn onderwezen in die dingen waar het wezenlijk omgaat. De inzichten en kennis aangaande het Koninkrijk van God, met daarbij heel veel wijs­heid om het aan de man te brengen. ‘Wat heb ik genoten Heer, kan dit als ’t u belieft niet nog een poosje doorgaan, ik heb toch al die tijd zoveel moeten missen. Begrijp me dan toch, Heer, ik ben ook maar een mens en eigenlijk ben ik toe aan wat rust, ja eerlijk gezegd zou een ‘Sabbatsjaar’ mij op dit moment wel heel goed uitkomen…’ Maar wat staat er van Filippus? “Hij stond op en ging.” Kort en bondiger kan niet.

Hij is zich echter wél bewust van te staan in de volheid des Geestes met een duidelijke opdracht: “Troost bie­den in hulpverlening!” Nu ontmoet hij een Etiopiër, een rijksgrote en schatbewaarder van het paleis. Een eunuch of een door men­sen ontmande. In Israël bijgevolg: “een onreine.” Hij is op reis naar Jeruzalem en tevens op zoek naar de God van Israël. Hij mag als onreine echter niet in de tempel komen en heeft zich dan lectuur aangeschaft. Wat kan hij beter kopen om de God van Israël te leren kennen, dan de boekrol van Jesaja. Op de terugweg leest hij, en hardop voor zichzelf, het daarin geschrevene. Belangrijk om te onthouden voor ons, is volgende stelling: hardop voorlezen wordt gehoord. Voorleven wordt echter gezien!

Dan hoort opnieuw onze goede vriend Filippus, door middel van de Geest van God: “Treed toe en voeg je bij deze wagen”.

Aan de Moor vraagt Filippus dan vervolgens: “Of deze verstaat wat hij leest?” Voor ons trouwens ook belangrijk dat wij verstaan door Gods Geest wat we lezen in Gods Woord, de Bijbel. En als we het gelezene niet begrijpen, dat God men­sen geeft vol van Gods Geest, die dit wél kunnen. Het is van het allergrootste belang om dan naar zulke leraars te leren luisteren, het geleer­de te onderzoeken, in acht te nemen en het “vlees en bloed” in eigen leven te laten worden. Eenvoudiger gezegd, eruit en ernaar leven in de praktijk van alle dag. Vervolgens opent Filippus zijn mond, en uitgaande van dit schrift­woord, “predikt hij hem de Christus”. Wat is dit prachtig, om zo door God ingeschakeld te worden om op dat moment troost en hulp te verlenen bij iemand op zoek naar God. Wat een timing ook en afge­stemd zijn op Gods spreken. God had immers oog voor deze, door mensen ontmande mens. Gods oog ging over de aarde en zag het waar­achtige hart van deze Moor en stond deze eunuch dan ook krachtig bij door middel van Zijn “Barnabas, of zoon der vertroosting,” Filippus. Hoevelen, door de Satan ontmande Christenen, om geestelijk onvrucht­baar te zijn voor God en Zijn Koninkrijk, ontmoeten wij niet op onze weg? Wat doen we daaraan? Horen wij ook heden nog wel zijn roep om “op te staan de weg op te gaan?”

Dan komen ze bij een water en mag op de vraag van de Etiopiër, Filippus hem dopen door onderdompeling in de Naam van Jezus. Daarna vervolgd de kamerling zijn weg met blijd­schap, voor mij een teken dat deze Moor ook gedoopt werd in heilige Geest van God.

Merkwaardig genoeg, staat er nu vervolgens van Filippus dat de Geest van God hem wegnam, en dat hij in Asdod blijkt te zijn, om er het evan­gelie te prediken.

Met Filippus gebeurt hier, hetgeen eerder ook geschiedde met Jezus. Met een verheerlijkt lichaam ver­plaatste Jezus zich. Nu terug naar de plaats Asdod (= vesting). Het is de plaats waar eens de Ark des Heren terecht kwam, de hoofdstad van de Filistijnen, vijanden van Gods volk. In die stad bevond zich ook een tem­pel met de afgod “Dagon, de god van de vruchtbaarheid.” Een occulte plaats dus.

Is het nu niet bijzonder merkwaar­dig dat Filippus een “onvruchtbare Etiopiër”, op weg van Jeruzalem naar Gaza heeft mogen helpen ver­troosten met en vanuit Woord en Geest Gods, nu overgeplaatst is in het occulte Asdod waar de god van de onvruchtbaarheid hoogtij viert?! Hier mag hij nu volop gaan prediken vanuit de inzichten en kennis vanuit het Rijk van God. En dit in alle wijsheid. Optimaal kan hij nu in praktijk brengen wat Petrus en Johannes hem hebben geleerd. Dit alles met als doelstelling vanuit Jesaja 61 vers 1 (Jes. 61:01): “De Geest des Heren is op mij, omdat de Here mij gezalfd heeft; Hij heeft mij gezon­den om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roe­pen en voor gebondenen opening der gevangenis; om uit te roepen een jaar van het welbehagen des Heren en een dag der wrake van onze God, om alle treurenden te troosten, om over de treurenden van Sion te beschikken, dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad inplaats van een kwijnen­de geest. En men zal hen noemen:

Terebinten der gerechtigheid, een planting des Heren, tot Zijn verheer­lijking.”

Wilt ook u zo’n Barnabas of zoon, dochter der vertroosting zijn? Iemand die hulp en troost kan bie­den waar dit nodig mocht zijn? Sta maar eens op en ga maar eens uit, de weg op, en zoekt naar zulke men­sen. En wie zoekt, die zal ook vin­den! Ja toch?!

Wat daartoe nodig is

Geholpen willen worden. “Wat wilt gij dat Ik u doen zal?” Was de vraag welke Jezus de mensen in nood meestal voorlegde.

Hongeren en dorsten naar gerechtigheid. “Want zij zullen ver­zadigd worden”, zegt Jezus in de zaligsprekingen Matteüs 5 vers 1 (Matt. 05:01).

Vrij worden van gebondenheden en daarbij vrij willen worden en ook blijven.

Daarbij ook: “Weest barmhartig, gelijk uw hemelse Vader barmhartig is. En oordeelt niet en gij zult niet geoordeeld worden. En veroordeelt niet en gij zult niet veroordeeld wor­den. Laat los en gij zult los gelaten worden. Geeft en u zal gegeven wor­den: een goede, gedrukte, geschud­de, overlopende maat zal men in uw schoot geven. Want met de maat waarmede gij meet, zal u weder gemeten worden” Lucas 6 vers 36 tot en met 38 (Luc. 06:36-38).

Zonden belijden en nalaten. “Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid” 1 Johannes 1 vers 9 (1 Joh. 01:09).

Doop en vervulling in heilige Geest. En voor reeds Geestgedoopten, verlangend zijn naar een nieu­we of vernieuwde volheid van Gods Geest. Als je over stoffige wegen of paadjes loopt, kunnen je schoenen en voeten vuil en stoffig worden. Zo zullen boze geesten proberen om onze inzet om te helpen vertroosten met allerlei vuil naar ons uit te halen. Belangrijk is dan:

De Christus in ons hart heiligen als Heer! 1 Petrus 3 vers 13 tot en met 16 (1 Petr. 03:13-16). “En wie zal u kwaad doen, als gij u beijvert voor het goede? Al moest gij lijden om de gerechtigheid, toch zijt gij zalig. Doch vreest niet voor hun dreiging, en laat u niet verschrikken. Maar heiligt de Christus in uw harten als Here, altijd bereid tot verantwoor­ding aan al wie u rekenschap vraagt van de hoop, die in u is, doch met zachtmoedigheid en vreze, en met een goed geweten, opdat bij al het kwaad, dat men van u spreekt, zij, ja die uw goede wandel in Christus smaden, beschaamd gemaakt wor­den”, zegt Jezus in de zaligsprekin­gen.

Langs deze weg zullen wij dan teza­men vertroosters en hulpverleners zijn, ook als leden van de gemeente van Christus van deze tijd. Laten we daartoe leren onze tijd uit te kopen en bezig zijn met wat van God is namelijk “Het een en enkel goede, welgevallige en volkomene te zoe­ken” voor onszelf en ook voor die ander. Daarmede volijverig bezig zijn, een ieder naar de genadegaven welke men door geloof kan ontvan­gen. Bezig zijn met die dingen die bij je passen en die je in eigen leven reeds rond hebt gekregen. Goede rentmeester zijn over al dat­gene, wat God u en mij uit genade heeft toevertrouwd. “Spreekt iemand, laten het Woorden zijn, als van God; dient iemand, laat het zijn als uit kracht, door God verleend, opdat in alles God verheerlijkt worde door Jezus Christus, aan wie de heerlijkheid is en de kracht, in alle eeuwigheid” 1 Petrus 4 vers 11 (1 Petr. 04:11). Laten we ons daar helemaal voor inzetten! Dan zijn we werkelijk troosters en hulpverleners van God en Jezus Christus, zonen der vertroosting!

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Diep in mensen, vooral in degenen die en weer zijn geschopt, in geslagenen, in de bangen, de ontkenden, is een verborgen verlangen naar een of andere vorm van gelukkig-willen-zijn. En dan heb ik het vooral over mensen die in religieuze kringen verkeren. Zo velen zijn heen en weer gesmeten, dan hierheen, dan daarheen totdat ze met een bebloed hoofd ineen zakten en haast het geloof in onze Vader verloren. Anderen zijn bang gemaakt met hel en verdoemenis als ze niet dit… als ze niet dat… en zijn met een afschuwelijk godsbeeld geconfronteerd waarbij de angst hen naar de keel vloog en hen bijna wurgde. Bang gemaakt voor God… kan het erger? JKeer anderen zijn totaal ontkend. Ze ^fbesten een (christelijke?) rol gaan spelen, wat dat dan ook mag wezen. Deden ze dat, dan werden ze daarin nog bevestigd ook door zogenoemde ‘zielenherders’. Ze moesten zichzelf toch ‘verloochenen’?! Maar wanneer je een ander moet zijn dan wie je werke­lijk bent, wie ben je dan? Met bijbelteksten werd je gemanipu­leerd tot je een vorm had gekregen die kennelijk ‘gepast gedrag’ opleverde. Wat een aperte ontkenning van de kostbare eigenheid van een mens. Wat een mis­kenning van het unieke karakter van elk mens. Elke gezond denkende ouder kan je vertellen dat opvoeding juist ten doel heeft dat elk wezen in zijn eigen aard wordt bevestigd opdat ze het goede wat ze willen doen ook kunnen doen. Je behandelt een poes niet als een hond. Het ergste zijn mensen eraan toe die zich in sektarische groepen hebben bewogen. Ze werden geprogrammeerd tot ledepoppen en gedegradeerd onder de duimen van ‘goddelijke’ gezagsdra­gers. De persoonlijkheid werd eerst geaaid en daarna geslacht en opgege­ten, het is verdrietig en verontwaardigd te moeten vaststellen dat er vele voor­beelden van zijn.

En toch… tóch merkje in gesprekken dat, diep weggescholen, er nog een vonk gloeit van hoop, een hunkering, soms een schreeuw naar onvervalst geluk, naar warmte en genegenheid. Onder de scherven en het afval zit nog een plant­je. Dan kun je twee dingen doen. Of puin ruimen óf het plantje er voorzich­tig onder vandaan halen en in nieuwe grond zetten.

Wanneer zo iemand het warme zon­licht op z’n leven voelt, een beetje water krijgt en de worteltjes weer uitslaat in Gods diepe genegenheid, komt zo’n vertederd mensenkind weer tot leven. De eigen kleuren, die zo flets waren gewor­den, keren weer terug. Je wordt weer bemind. Wat heerlijk om weer tot jezelf te komen, jezelf te worden. Dat is toch het mooiste wat een mens kan overko­men, immers, genade is zo helder, zo warm, zo licht, zonder veroordeling. Je wordt weer gekend, je wordt weer herkend.

Jezelf toevertrouwen vergt moed en onderscheidingsvermogen maar wan­neer de vertrouwelijkheid aanvoelt als een warme deken wordt deze vanzelf een warme mantel waarin je je weer kunt bewegen.

De vraag die veel gesteld wordt is: “Waar was u God toen ik het zo verschrikkelijk moelijk had?” wordt beant­woord met: “In Mijn geliefden”. Zij zijn het die je innerlijke wonden verzorgen en voetafdrukken van ande­ren in je ziel genezen. Zij zijn het die de bangen veiligheid en rust geven. Zij zijn het die de ontkenden bevestigen in hun wezen, hun hun eigen naam teruggeven. Zij laten merken dat onze Vader gelukkig is met jou. Het zijn kin­deren Gods in wie Zijn Trooster gestalte heeft gekregen, medemensen die op Hem lijken.

 

De illusie van de wereldmachten door Cees Maliepaard

“Waartoe leidt het woeden van de volken, het rumoer van de naties? Tot niets” Psalm 2 vers 1 NBV (Ps. 002:001).

De eeuwen door heeft er nogal wat gewoed onder de volken. Hoeveel oorlogen zijn er wel geweest, hoe vaak waren er bloedige conflicten tussen de naties? Ik denk dat de sterren aan de hemel langzamer­hand gemakkelijker te tellen zullen zijn. Vanuit de Westerse beschaving wordt er vaak gedaan alsof de mees­te strubbelingen onder primitieve volken plaats gevonden hebben, maar daarbij wordt dan over het hoofd gezien dat de twee wereldoor­logen die we tot nog toe hebben meegemaakt, juist in West-Europa hun oorsprong gevonden hebben.

Aanvallen… of niet?

Op deze vraag zal een bevestigend antwoord voor de hand liggen. Want zonder de inzet van de geallieerden in de Tweede Wereldoorlog, zaten we in de eenentwintigste eeuw nog steeds onder de genadeloze knoet van het nazidom. Daarbij wordt er echter aan voorbijgegaan dat de geal­lieerden reageerden op de Duitse expansiedrift. De aanstichter van het oorlogsgeweld, het Duitsland van de nazi’s, heeft dus geen enkel blijvend resultaat in de bloedigste botsing aller tijden behaald. Het is alleszins aannemelijk dat Jezus’ woorden ‘wie naar het zwaard grijpt, zal door het zwaard omko­men’ onder alle omstandigheden waar zijn wanneer het de initiatief­nemer van een conflict betreft. Dat geldt ook voor verbaal geweld, zowel in de wereld om ons heen als bin­nen het huisgezin van de Heer. Wie een ander mens met woorden aan­valt of onder druk zet, geloofsgenoot of niet, die zal daar op een gegeven moment de wrange vruchten van plukken.

Het past niet in het denken van de Heer, de aanval de beste verdediging te noemen. Want een dergelijke stel­ling propageert een gewelddadige opstelling in de intermenselijke ver­houdingen. Wie op voorhand al het conflict aangaat met bijvoorbeeld aanhangers van andere wereldgods­diensten, kan vanuit het christelijk denken het grootste gelijk van de hemel hebben, maar dat wil nog niet zeggen dat hij daarmee naar de wil van de Heer aan het strijden is.

Geen hemelse methode

Het is voor ons niet zo moeilijk, met bepaalde gedachten van volgelingen van Allah, Boeddha of Confusius de vloer aan te vegen. Maar wat zou daarmee bereikt worden bij mensen die overtuigd zijn van de waarde van hun religieuze tradities? Waarschijnlijk niets. Net zomin als anderen ons geloof in God de Vader en in Christus Jezus aan het wanke­len kunnen brengen door een aanval op datgene wat ons dierbaar is. Wie als eerste het religieuze zwaard ter hand neemt, loopt gevaar dat dit zich tegen hem zal keren. Het komt totaal anders te liggen, wanneer mensen aangevallen of onder druk gezet worden. Waar er sprake is van natuurlijk geweld, is het geen wet van christelijke lijdzaamheid hierin geen enkele vorm van verzet te mogen tonen. Je mag opkomen voor je rechten, zoals ook Paulus niet alles maar protestloos onderging. Hij beriep zich op zijn Romeins burgerschap, teneinde te voorkomen dat hij (na zijn aanhouding) zonder voorafgaand proces gegeseld zou worden. Er bestaat echter geen methode in het Koninkrijk van God, die bij iedereen onder alle omstandighe­den tot een gelijke reactie zou lei­den. In de natuurlijke wereld kan een mens met gewelddadigheden geconfronteerd worden. Wie kans ziet slagen te pareren of zelfs de aanvaller buiten gevecht te stellen, zal daarmee geen enkele goddelijke wet overtreden. Zulke zaken hebben nu eenmaal niets uit te staan met het lijden dat een mens om Christus’ wil kan overkomen. Want dat zal altijd voortvloeien uit een ver­volgingsscenario. En daarmee heb­ben we in de Westerse wereld tot nu toe gelukkig niet te maken. We kun­nen vrijuit bedenken en belijden wat er in onze harten leeft in relatie tot Jezus.

Als de volken tekeergaan

Hoe zal het ooit kunnen dat de machthebbers op aarde zich bewust gaan verzetten tegen de Here God, en tegen Jezus, zijn gezalfde Koning? De meesten geloven immers helemaal niet in het bestaan van een God, laat staan in zijn func­tioneren en in dat van iemand die zich naar hun idee slechts uitgege­ven heeft voor zijn Zoon. Toch keren zij zich wel degelijk tegen God en zijn Gezalfde, name­lijk daar waar zij bezig zijn in tegen­spraak met het eeuwige plan van Vader God. Dat gebeurt waar macht­hebbers zich ontpoppen als machtswellustelingen. Ten koste van het welzijn van het hun toevertrouwde volk zullen deze zichzelf en de men­sen binnen de eigen invloedssfeer

bevoordelen, waarmee zij zich keren tegen de barmhartigheden van de God der eeuwen en zijn Christus. Koning Jezus heeft de opdracht ont­vangen de zijnen met Vaders plan in het reine te brengen, opdat zij zou­den kunnen functioneren naar de wil van de Schepper. Dit is iets wat voor de groten der aarde in principe onverteerbaar is. In hun optiek heeft niet Koning Jezus, maar houden zij zélf de zeggenschap over hun onder­danen. In het democratische Westen mag ieder religieus zijn, maar dat is iets anders dan een relatie met de Heer hebben.

In Psalm 2 wordt met het woeden van de volkeren niet het tekeer gaan van de mensenmassa’s bedoeld. Heel duidelijk geeft de psalmdichter aan dat de koningen van de aarde in verzet komen en dat de wereldmach­ten samenspannen tegen de Here God en zijn met z’n Geest gezalfde Zoon. Gods heilsplan wordt gezien als een drukkend juk en als knellen­de boeien. Logisch eigenlijk, want dat plan is niet gebaseerd op econo­mische principes en het heeft geen enkele connectie met machtsden­ken.

God ziet hoe belachelijk het streven van de machthebbers op aarde is, als ze geleid worden door de groten uit Satans hemel. De eeuwige God heeft zijn koning aangesteld op de geeste­lijke Sion (vers 6). Hij noemt Hem zijn Zoon, degene die Hij de volken in bezit geeft. Wie zich onderwerpt aan de Zoon, voorkomt een wande­ling op een doodlopende weg. Die weg eindigt abrupt in de machts­sfeer van hem op wie de toorn van God rust. En dat is door alle eeuwen heen de duivel geweest. Er is nu eenmaal maar één weg die de mens doet delen in het leven zoals God dat van het begin af aan bedoeld heeft. En die weg is het pad dat Jezus ons voorgegaan is: de weg van de Christus, van degene die geleid wordt door de Geest van Vader God. Dat geeft ons blijvende zekerheid, geborgen zijnde in de liefdevolle heerschappij van de door God aangestelde Koning.

God spreekt en werkt door geheiligde mensen

Nu dan, doet de vreemde goden weg, die in uw midden zijn, en neigt uw harten tot de Here, de God van Jezus.

Dan zult gij eten voor het aangezicht van de Here, uw God, en u verheugen, gij en uw huisgezinnen, over alles wat gij ondernomen hebt, waarin de Here, uw God, u gezegend heeft.

Gij zult geenszins doen wat wij hier thans doen: ieder geheel naar eigen goeddunken.

En het volk zeide tot Jozua: De Here, onze God, zullen wij dienen, en naar zijn stem zullen wij horen.

Herman Robbertz

 

Het verlangen naar eenheid door Jildert de Boer

Sleutels tot ware eenheid in de gemeente Deel 1

Met een bepaalde, terugkerende regelmaat horen we helaas over scheuringen en onenigheden in gemeenten. Vele christenen, die een traumatische scheiding hebben mee­gemaakt, worstelen met hun frustra­ties, of likken hun pijnlijke wonden. Niet weinigen zijn in verwarring geraakt als men hoog gekoesterde idealen geen werkelijkheid zag wor­den in de praktijk van het gemeente­leven. Zodanig zelfs dat sommigen misschien niet hun geloof verloren, maar wel een deuk opliepen in hun visie op gemeente-zijn. Oorzaken te over: dominante leiders, rebelleren­de gemeenteleden, valse leer, twist, tweedracht en partijschappen, zondi­ge levenswandel, botsende persoon­lijkheden, modernisme contra tradi­tionalisme, enzovoort.

Hoe kan men eenheid bereiken? Oplossingen voor het verdeeldheidsvraagstuk zijn er op diverse manie­ren gegeven. We noemen een aantal pogingen zonder te willen bogen op volledigheid in de opsomming:

a.Een brede, oecumenische een­heid, waarbij het gezag van de Bijbel het doorgaans moest ontgelden door veel water bij de wijn te doen.

De vraag naar de waarheid werd en wordt meestal omzeild of gerelati­veerd. Afvallige kerken kun je in wezen niet verenigen, maar hooguit tot een schijneenheid organiseren.

b.Ook meer bijbelgetrouwe allian­tie-vorming bestaat -ondanks de goedbedoelde pogingen- toch uit niet meer dan een soort fijne “conferentie-eenheid” van enkele keren per jaar.

Daarbij bleef het dan en ieder ging weer heen naar zijn eigen groep.

c.De visie dat we op aarde te doen blijven hebben met een falende, zondige en verdeelde gemeente, die pas in een ondeelbaar ogenblik een zal worden als Jezus Christus terug­komt, of plotseling een zal zijn (al dan niet door middel van een “opna­me”) in de hemelse heerlijkheid (ook al wilde men op aarde pertinent niet bij elkaar zijn, of stelde men zich zelfs tegenover elkaar op!). Deze hele gedachtegang lijkt op “toverij”, alsof er geen toegroeien van de leden bestaat naar Hem die het hoofd is. Een proces van heili­ging mist men in velerlei opzicht, alsof het opeens, “als bij toverslag”, gaat.

d.De spaken in een wiel komen elkaar nader naarmate zij dichter bij de as komen, zo ook de christenen naarmate zij dichter bij Christus komen, meer van Zijn beeld in hun leven openbaren.

Dit is een mooie gedachte, die je kunt ontlenen aan 1 Johannes 1 vers 6 (1 Joh. 01:06): “Indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkander”.

e.Anderen hebben getracht de eenheid te vatten in het fenomeen van zogenaamde “onzichtbare Kerk”, alsof God niet ook zichtbare plaatse­lijke eenheid vraagt. Een eenheid kan toch niet “in de hemelse gewesten” blijven hangen, maar er ligt een roeping deze “op aarde” te realiseren.

f.Er wordt wel gesproken over de universele, wereldwijde, internatio­nale gemeente en de locale, plaatse­lijke gemeente.

Dat mag juist zijn, maar kan ons niet van de dure plicht ontslaan, om eenheid concreter te maken en niet de Babylonische denominatievor­ming te verdedigen, terwijl Jezus sprak: “Ik zal Mijn gemeente bouwen”. De hemel kent geen denominatie-compartimenten, waarom handhaven we ze dan hier?

g.Tegenwoordig hanteren sommi­gen het begrip “oecumene van het hart”, waarmee men bedoeld de her­kenning tussen allen die Jezus Christus persoonlijk kennen, een geestelijk eenheid tussen wederge­borenen.

Merk op dat het begrip “born again- christians” soms nogal gedevalueerd wordt en te oppervlakkig wordt inge­vuld.

De intentie van de uitdrukking “oecumene van het hart is zeker oprecht gemeend, maar gaat niet ver genoeg. Zij ontslaat ons toch niet van de roeping om concreter gestalte te geven aan eenheid zonder de tus­senmuren van denominaties hoog te houden. Kortom: directe “dwarsver­bindingen” tussen oprechten van hart die hun Heer van harte dienen en volgen op de weg van gehoor­zaamheid. Voor de oprechten gaat immers het licht op!

h.Een eenheid die men zichtbaar wil maken door de roep: “voeg je bij ons”, want wij zijn de ware kerk of de (meest) zuivere gemeente. Hoewel het niet onverschillig is in welke kerk, kring, groep of bewe­ging men is, komt hier het gevaar van ” sektarische neigingen” volop om de hoek kijken. Natuurlijk is er op sommige punten meer licht van God en wordt er meer geestelijke groei verkondigd in een bepaalde gemeenschap, vergeleken met een andere, dat klopt.. Zichzelf te beschouwen als de juiste en de echte gemeente, om vervolgens zover te gaan door alle andere christelijke groeperingen als “Babel” te beschou­wen, is kenmerkend voor een flink aantal sekten.

  1. De ware christenheid behoort niet naast elkaar en zeker niet tegenover elkaar te leven in van elkaar onaf­hankelijke organisaties, maar dient integendeel een reëel geestelijk orga­nisme te vormen. Deze benadering brengt ons zeker dichter bij de oplossing van het pro­bleem van de verdeeldheid, of beter gezegd: het beléven van eenheid als organisme (lichaam).
  2. Werkelijk wedergeboren christe­nen behoren tot de “druivengemeente”: de ware wijnstok met de ranken. Dit prachtige beeld uit Johannes 15 vers 1 tot en met 8 (Joh. 15:01-08) zegt ons dat het geheim is: “blijven in Christus” en dat de weg naar meer vruchtdragen, waarin de Vader wordt verheerlijkt, loopt via snoeien tot bloeien en groeien. Christenen, die de “zoete druiven” van de vrucht van de Geest dragen, zijn een!
  3. God heeft een firma, die bestaat uit vele filialen. Dit is een interessante gedachte. Toch blijkt niet weinig in de praktijk dat die filialen tot verschillende fir­ma’s lijken te horen, in plaats van tot een en dezelfde firma. De zegs­wijze doet recht aan de verscheiden­heid, maar kan nog onvoldoende bij­dragen aan echte eenheid naar onze indruk. De namen op de filialen lij­ken soms belangrijker te zijn, dan het belang van Gods ene firma.
  4. De eendjes (eentjes?) in een grote vijver worden door schotten in verschillende vakken gehouden. Hoe je die eendjes (eentjes=individuen), of diverse groepen “eenden” bij elkaar krijgt, ligt aan de verhoging van het waterpeil. Naarmate het waterpeil verhoogd wordt, komen de eenden de “hokjes en vakjes” te boven en kunnen elkaar bereiken en een een­heid in de vijver zijn. Geestelijk toegepast gaat het om het stijgen van het “geestelijk waterpeil”, dat wil zeggen het leven naar Woord en Geest en het groeien in geloof en gehoorzaamheid, die leidt tot een eenheid in Gods vijver. Dit visioen spreekt aan en heeft ons beslist veel te zeggen.
  5. Eenheid wordt bepaald door tradities of richtingen als “Luthers”, “Wesleyaans”, “Darbistisch” (Darby en de Vergadering der Gelovigen), “Apostolisch”,”Gereformeerd”, “Pinksteren”, “Evangelisch”, “Charismatisch”, enz. Namen van leiders duiken vaak pro­minent op en het doet wel denken aan het zijn van Paulus, Kefas, Apollos en andere partijvorming. Hoe begrijpelijk in de kerkgeschie­denis ook, het past niet in het Nieuwe Testament en is er wezens­vreemd aan. De Pinksterbeweging is -ondanks de ervaring van de Geestesdoop- een bont geschakeerde beweging, die niet werkelijk een is. De belijders van de “Gereformeerde religie” zijn evenmin een, want zij zijn verdeeld in tien of meer keer Gereformeerd met voor- of achter­voegsels. Dat geldt ook voor de ande­re vermelde stromingen.
  6. Eenheid is vooral beschouwd als eenheid van denken in de gezon­de leer. Dit is wel een grondgedach­te, die echter niet kan werken zon­der de praktische wandel van de hei­ligen in het licht van God en het leven van Christus. Het gaat om ver­nieuwing van denken, leven en han­delen. De leer van het Koninkrijk der hemelen hoort gepaard te gaan met het leefklimaat van dat Konin­krijk Gods: rechtvaardigheid, vrede en blijdschap door de heilige Geest. Wel totaal anders dan het koninkrijk van satan, dat tegen zichzelf ver­deeld is!
  7. De oorspronkelijke gemeente van Christus is verworden tot een groot Babel van verwarring en verdeeldheid. Toch is er altijd een ware gemeente geweest, vaak terzij­de van de officiële kerkelijke institu­ten en vormde op allerlei plaatsen door alle tijden en heen een getrou­we rest, die in de eindtijd, als de zonen Gods openbaar gaan komen eenheid zullen openbaren. Deze gedachte is zonder meer hoogst belangwekkend!

Een kostbaar verlangen

Wie verlangt er niet naar nieuwtestamentische tijden, toen de gemeen­te een van hart en een van ziel was en zelfs geen andere naam da eenvoudig de christennaam nodig had. Ze was bekend als die mensen van “de weg”, die zij een sekte noe­men. Meer dan een en dezelfde locale christengemeente had men niet nodig, al kon het gebeuren dat men in verschillende huizen in een stad bijeenkwam. Inderdaad het ging en gaat om de weg van Jezus Christus. Het gaan van deze levens­weg maakt ons geestelijk, organisch een door een wandel in het licht, wat men door menselijk organise­ren, vergaderen en talloze discussies nooit kan bereiken. We willen in alle bescheidenheid een bijdrage leveren, die het geheim van ware eenheid tussen heelhartige christenen dichterbij en tot een haal­bare zaak maakt. Wellicht kunnen niet alle “klemmen en knopen” in dit beknopte bestek worden ontke­tend en ontrafelt. Graag reiken we in het volgende deel een aantal princi­pes aan, als sleutels, die de weg tot eenheid openen!

 

 

Dan… (gedicht) door Duurt Sikkens

Het begin van Uw woord in het leven

dat waarheid en liefde omvat

waarmee onze geest wordt verweven

tot een kostbare, hemelse schat.

 

Maar wordt soms de druk haast te machtig

en wordt het ons bijna te veel –

de weeën zijn dikwijls zo krachtig

en ’t vliegt ons zo fel naar de keel –

 

Dan hoor ik een stem in mijn wezen

Zijn Woord dat ons zorgzaam omhult

Dan hoeven wij niet meer te vrezen

want alles wordt tóch eens vervuld.

De leugenaar is dan gevangen

De schepping is dan opgelucht

en werk’lijkheid wordt Uw verlangen

Uw liefde, de eeuwige vrucht.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert-Jan Doornink

 

Ook in dit nieuwe jaar, waarvan inmiddels al weer bijna twee maan­den voorbij zijn, zullen in deze rubriek weer allerlei onderwerpen in ‘Geestelijk licht’ worden geplaatst. Plotselinge gebeurtenissen zullen de indacht vragen, maar ook onder­werpen die velen al lange tijd bezig­houden, zoals in dit nummer de ver­houding christenen-moslims. Uiteraard steken wij daarbij onze mening niet onder stoelen en banken, maar anderzijds heeft datgene wat we in ons hart krijgen om door te geven, ook niet de pretentie in zich alsof alleen wij de wijsheid in pacht hebben. Het gaat er om dat we geza­menlijk onderzoeken waarom het werkelijk gaat zodat we als nieuwe scheppingin in Christus een duidelijk standpunt kunnen innemen. Belangrijk is dat we in de tijd waarin we leven, niet heen en weer geslingerd worden door allerlei wind van leer maar stabiele en standvastige christe­nen zullen zijn.

Het einde is nog niet gekomen

In de gehele wereld is met ontzet­ting gereageerd op de tsunami-ramp die tweede kerstdag verschillende landen rond de Aziatische oceaan heeft getroffen en die aan zeker 275.000 mensen het leven heeft gekost. Vooral de hevigheid en het plotselinge van deze aardbeving op de bodem van de oceaan (ten onrechte zeebeving genoemd) ver­oorzaakte veel rampspoed in de laag gelegen kustgebieden. Het optreden van aardbevingen blijft nog altijd door de wetenschap niet precies vast te stellen waar en wan­neer deze zullen plaatsvinden, al heeft men de verschillende breuklij­nen van de aardkost wel zoveel mogelijk in kaart kunnen brengen. Maar ook andere rampen zoals overstromingen en bosbranden zullen de mensheid soms plotseling blijven overvallen en zullen, zoals ook de afgelopen eeuwen is gebeurd, vele slachtoffers blijven eisen. Zal dit altijd blijven doorgaan? En komt er nooit een einde aan? Dat wel maar niet in de tijd waarin wij leven. De Bijbel laat daarover geen enkel misverstand bestaan. Denk daarbij ook aan één van de toespra­ken die Jezus vanaf de berg hield en waarvan Matteüs bijvoorbeeld ver­slag uitbrengt in het 24 ste hoofd­stuk van zijn evangelie. We citeren- uit de NBV-vertaling hoe hij tot zijn discipelen zei: “Jullie zullen berich­ten horen over oorlogen en oorlogs­dreiging. Laat je dan niet verontrus­ten, die dingen moeten namelijk gebeuren, al is daarmee het einde nog niet gekomen. Het ene volk zal tegen het andere ten strijde trekken en het ene koninkrijk tegen het andere, en overal zullen er hongers­noden uitbreken en zal de aarde beven: dat alles is het begin van de weeën”.

Nu we tweeduizend jaar verder zijn zien we nog dezelfde dingen gebeu­ren en sommigen hebben daar moeite mee. Hoe is het mogelijk dat God dit allemaal zomaar door laat gaan, wordt er soms opgemerkt, komt er dan nooit een einde aan? Dat laatste zal ongetwijfeld het geval zijn, alleen weten wij niet wanneer. We hoeven niet overal een antwoord op te hebben, maar wel behoren we als christenen realistisch zijn en bij­voorbeeld bedenken dat, zoals in de tweede brief van Petrus wordt opge­merkt, duizend jaar bij Hem zijn als één dag, en één dag als duizend jaar  2 Petrus 3 vers 8 (2 Petr. 03:08). Daarom zijn wij ook voorzichtig met het vaststellen van allerlei ‘eindtijdscenario’s’ zoals sommigen menen te moeten doen. Men weet dan precies in welke volg­orde zich alles zal voltrekken. Allerlei schema’s zijn vastgesteld maar alleen al het feit dat deze elkaar soms tegenspreken is een bewijs dat daarop nog niet het volle licht is gevallen.

Drie aandachtspunten

Laten we liever onze aandacht bepa­len bij enkele dingen die Jezus dui­delijk naar voren heeft gebracht en die vandaag nog van actuele beteke­nis zijn. We beperken ons nu maar even bij het eerder geciteerde 24ste hoofdstuk van Matteüs, waar Jezus onder andere opmerkt “niet veront­rust” te zijn. We kunnen zo gemak­kelijk ons in beslag laten nemen door angst, waarvan we toch weten dat de bron ervan de vorst der duis­ternis is. Jezus sprak: “Wees niet bang, geloof alleen!”. In de tweede plaats maakt Jezus de opmerking dat we “stand moeten houden tot het einde”. Volharding is een belangrijk onderdeel van ons christen-zijn, En ook als verdrukking en vervolging komt en bij “velen de liefde bekoeld zal zijn” wordt van ons gevraagd het niet op te geven waarbij wij mogen bedenken dat de kracht van Gods Geest in ons, altijd sterker is dan de vijand die ons met zijn twijfel, ongeloof en leugen uit de gemeenschap met de levende God wil halen.

Last but not least is het zeer belang­rijk dat Jezus zegt dat “pas als het goede nieuws over het Koninkrijk in de hele wereld verkondigd wordt als getuigenis voor alle volken, het einde zal zijn zijn gekomen”. Dat betekent dan het einde van de tijd zoals wij die meemaken en die begonnen is bij de komst van Jezus op aarde en de uitstorting van de heilige Geest.

En dit ‘einde’ betekent de voortzet­ting van Gods grote plan met Zijn schepping, die uiteindelijk vol van Gods heerlijkheid zal zijn en waarin wij als gelovigen die Hem dienen tenvolle mogen delen! Hoe we ons dat precies voor moet stellen weten we niet. Daarom heeft het ook wei­nig zin daarover een discussie te beginnen. Eén ding is zeker: het zal ons huidige voorstellings- en bevattingsvermogen ver te boven gaan. Het belangrijkste is dat wij, als volgelingen van Jezus in deze tijd, getrouw zijn en ‘het evangelie van het Koninkrijk’ door woord en daad tot openbaring brengen.

De vrijage tussen christenen en moslims

Komt er een soort verbond tot stand tussen christenen en moslims in Nederland? Als we het weekblad HP/De tijd mogen geloven is een dergelijk verbond in de maak. In een uitvoerig en goed gedocumenteerd artikel van Roelof Bouwman en Joost Niemöller onder de titel ‘Flirten met Allah’ schrijven zij over de moord op Theo van Gogh en de nasleep ervan. Vele dominees en pastoors hebben geïnspieerde tot opmerkelijke preken gehouden, waarvan verschillende voorbeelden worden aangehaald. Daarbij valt op dat men begrip heeft voor deze moord maar ook een handreiking doet richting moslims: “Een hand­reiking die al een tijd in stilte gaan­de is, getuigen ‘interreligieuze vie­ringen’, ‘bezinningsweekends’ in abdijen en en bijeenkomsten waar we ‘een deel van onszelf terugvin­den’ in de islam. Er zijn forumavon­den op volksuniversiteiten, ‘rondeta­felgesprekken’ in kerken en ontmoe­tingsweekenden in de bossen van Driebergen”.

Abrahamistische oecumene?

“Voor veel christenen gaat dat ‘geloofsgesprek niet ver genoeg. Ze bepleiten een ‘abrahamistische oecu­mene’, waarbij, door terug te keren naar de aartsvader Abraham, gezocht wordt naar de grote gemene deler tussen christendom, islam en jodendom: ‘Drie boeken, één ver­haal’. Dat is in lijn met de oproep van de Duitse bisschoppen, enkele jaren geleden, om te komen tot een nieuwe eenheid tussen christenen en moslims. Bisschop Muskens liet onlangs weten dat veel problemen met de moslims opgelost zouden worden als de christenen voortaan hun gebeden tot Allah zouden rich­ten…”

Gelukkig denkt ook binnen het ‘offi­ciële naam-christendom’ daar niet iedereen zo over. Dr. George Harinck, verbonden aan de Vrije Universiteit, zegt -en we citeren uit genoemd artikel-: “Op het punt van het publieke karakter van de religie hebben christendom en islam duide­lijk een gedeeld belang. Door de oprukkende aanwezigheid van de moslims zijn we ons sterker bewust geworden wat het betekent christen te zijn. Die problemen rond de mos­lims appeleren aan heel basale zaken binnen het christendom”. Verder vraagt het blad zegt af wat christenen toch zien in moslims: “Voor de meer verlichte Nederlandse christenen geldt dat ze hun eigen geloof in toenemende mate zijn gaan relativeren. Veel zekerheden (de bijbel als het geopenbaarde woord van God, de persoon van Christus als Gods zoon, diens kruis­dood als zoenoffer voor onze zonden) staan ter discussie of zijn reeds gesneuveld. Van de theologische noties die er nog zijn, wordt door kerkgangers verondersteld dat ze wel zo’n beetje zullen overeenkomen met de kernboodschappen van ande­re godsdiensten – zoals de islam”.

Paradoxale situatie

In het artikel wordt verder opge­merkt dat voor het orthodoxe deel van de Nederlandse christenheid geldt dat de theologische afstand met de islam nog altijd groot en onoverbrugbaar is, maar dat dit tot een – op het eerste gezicht – para­doxale situatie leidt: “Verlichte chris­tenen komen door het voortdurend

relativeren van hun geloofszekerheden dichter bij hun islamitische landgenoten te staan, en orthodoxe christenen juist door het vasthouden aan die zekerheden”. In het artikel wordt ook ingegaan op het verleden toen ‘diverse kruistoch­ten tussen christenen en moslims, die met zeer groot geweld gepaard gingen’, waarbij geconcludeerd kan worden dat de ‘historische vijand­schap tussen christenen en moslims voor een behoorlijk deel op het christelijke conto kan worden geschreven’.

Deze mening is onder andere de organisatie ‘Kerk en Vrede’ toege­daan, maar Bouwman en Niemöller merken hierbij op: “Het is een erkwaardige redenering. Want in werkelijkheid waren de kruistochten niet alleen gericht tegen moslims, maar ook tegen aanhangers van dis­sidente stromingen binnen het christendom, zoals de Albigenzen en de hussieten. Bovendien vertoon­de de houding van de christenen ten opzichte van de moslims toentertijd ‘een veel geschakeerder en genuan­ceerder beeld’ dan het wapengeklet­ter van de kruistochten zou kunnen doen vermoeden”. Schuld- en schaamtegevoel heeft binnen het christendom ook verlam­mend gewerkt. Onder andere door de holocaust heeft het een enorme knauw opgelopen. Zo bleek in 1939 uit een volkstelling in Duitsland dat 99 procent nog christen was.

Strategische move

In het slotdeel van het uitvoerige artikel worden onder andere nog de volgende opmerkingen gemaakt: “De huidige opstelling van christe­nen jegens de islam kan zo geïnter­preteerd worden: als een strategi­sche move, ingegeven door het besef dat alleen samenwerking met mos­lims nog kan worden voorkomen dat religie in Nederland een versnipperd randverschijnsel wordt”. “De islam is een plichtengodsdienst. De structuur van het christendom zit toch anders in elkaar. Het christe­lijke verhaal dat God geleden heeft, en een van ons is geworden in de persoon Jezus, gaat er bij de islam niet in. Allah blijft ver weg” (prof. Harinck). “Over die inhoudelijke aspecten lijken met name de christe­nen in hun recente verliefdheid op de islam nu wat al te gemakkelijk

 

heen te willen stappen”. “De islam, zo lijkt Harinck te willen zeggen, is nog helemaal niet rijp voor een liefdesrelatie met de chris­tenen. Achter de onwetendheid gaat ongetwijfeld ook onwil schuil. Zo komt het nooit goed. Als Harinck gelijk heeft, en niets wijst op het tegendeel, dan is dat voor de islam geen probleem, maar voor de chris­tenen is het een ramp. West-Europa, en zeker Nederland, is goeddeels geseculariseerd. De ontkerkelijking neemt met de dag toe. En de islam blijft maar groeien”

Enige optie?

De verwachting is dat in 2050 de meerderheid van de Europese bevolking uit moslims zal bestaan. “De christenen lijken nu aan te wil­len haken bij deze zegekar; ze zien het als hun enige optie, Maar ver­standig is dat niet. Er is toch bijna niets meer over van het christelijke zelfbewustzijn”.

Harinck merkt nog op: “Je zou je juist kunnen voorstellen dat er nu christenen opstaan die zeggen: ‘Wij zijn er ook nog’. Maar van die zelf­bewuste toon zie ik weinig, alleen nog bij de evangelische bewegingen. In feite is het het christendom in Europa allang een cultuurverschijnsel geworden. Het zijn eigenlijk liberalen met een christelijke naam”. Het artikel wordt afgesloten met de conclusie van Bouwman en Niemöller: “Het is duidelijk. Christenen zoeken toenadering, maar vanuit de kant van de moslims ontbreekt de ware liefde. Het kan dus alleen nog maar een verstands­huwelijk worden”. In de voorlaatste alinea hebben we een paar woorden uit een zin in hoofdletters afgedrukt, want hier raken we natuurlijk de kern. Alleen binnen de evangelische beweging zijn procentsgewijs de meeste chris­tenen aanwezig en dan bedoelen we uiteraard wedergeboren christenen.

Zij weten dat zij van een zondaar een kind van God zijn geworden, een nieuwe schepping in Christus.

Gezindheid van Christus

Maar ook binnen de evangelische beweging is nog veel verdeeldheid, met als gevolg soms liefdeloosheid en krachteloosheid. Denk alleen al aan het vasthouden aan natuurlijke, aardsgerichte lerin­gen.

Alleen wanneer men gaat ontdekken dat Jezus en de eerste apostelen het evangelie van het Koninkrijk Gods brachten en ons attenderen onze geestelijke plaats met Christus in te nemen, kunnen we ten volle bruik­baar zijn als levende getuigen van Hem.

Dat doen we niet op de wijze van: ‘Wij hebben de ware leer en dus is de ander fout’. Dat heeft alleen maar een averechtse uitwerking. Maar we leren meer en meer de gezindheid van Christus te openbaren ook in het gewone leven van elke dag. Als ‘echte christenen’ kunnen we dan atheïsten, naam-christenen, joden en moslims jaloers maken en het verlangen bij hen opwekken om ook de ene, ware God te leren ken­nen zoals deze ten volle tot openba­ring kwam in Zijn zoon, Jezus Christus.

De grote vraag naar de nieuwe bijbelvertaling

Zelden is er zoveel aandacht geschonken aan de verschijning van een nieuw boek dan bij de uitgave van de nieuwe bijbelvertaling. Hoewel het hier dus een ‘herziene herdruk’ betreft want de bijbel bestaat al vele eeuwen. En boven­dien betreft het niet één boek, maar 66 verschillende ‘boeken’. (Het woord bijbel is afgeleid van het Griekse ’ta biblia’ wat ‘de rollen’ of ‘de boeken’ betekent). Deze grote belangstelling werd zeker voor een deel veroorzaakt door de professioneel opgezette reclamecam­pagne van de bijbelgenootschappen. Al maanden van tevoren was aange­kondigd dat de bijbel pas vanaf 28 oktober verkrijgbaar zou zijn, nadat op 27 oktober de nieuwe vertaling ‘officieel’ aan de koningin als eerste zou worden aangeboden. In de eerste weken na verschijning stond de bijbel zelfs verschillende weken in de top-tien van meest ver­kochte boeken. Tot 1 januari werden bijna 400.000 exemplaren verkocht en ook in het nieuwe jaar blijft de belangstelling groot en moest druk­kerij Jongbloed in Heeerenveen, de grootste uitgever van bijbels in Nederland, een deel van het drukken zelfs uitbesteden aan drukkerijen in Duitsland en Frankrijk. Iedereen zal zich erover verheugen dat velen deze bijbel in de taal van deze tijd, die in allerlei uitvoeringen verkrijgbaar is, hebben aangeschaft of alsnog gaan kopen. Uiteraard ten dele uit nieuwsgierigheid, maar degenen die opgegroeid zijn met de bestaande vertalingen, geven over het algemeen toe dat deze vertaling goed overkomt. Natuurlijk is het even wennen en ook is het niet zo dat de ‘oude vertalingen’ ineens hun waarde hebben verloren, maar zeker voor de nu opgroeiende jonge gene­ratie is deze bijbel veel toegankelij­ker dan de vertalingen die in de vori­ge eeuwen zijn verschenen en die zeker voor hun tijd hun grote waar­de hebben bewezen. Laten we hopen en geloven dat velen, jongeren zowel als ouderen, in de komende tijd gaan ontdekken waarom het in de bijbel werkelijk gaat en het echte leven, zoals God dat voor ieder mens bedoeld heeft, leren kennen en beleven.

 

Onze Leidsman voor eeuwig door Roel Schipper

“Gaat rondom Sion en trekt erom­heen, telt haar torens, richt uw aan­dacht op haar voormuur, doorwan­delt haar paleizen, opdat gij het aan het volgende geslacht kunt vertellen: Waarlijk, zo is God, onze God, voor eeuwig en altoos” Psalm 48 vers 13 tot en met 15a (Ps. 048:013-015a).

De dichter van deze psalm is geen inwoner van Jeruzalem, dat blijkt uit vers 9. Hij heeft veel over deze stad horen vertellen, maar nu aan­schouwt hij met eigen ogen de schoonheid van Jeruzalem, schoon vanwege zijn verheven, imposante verschijning. Hij noemt deze plaats in zijn lied de stad Gods, de stad van de grote Koning, een (bron van) vreugde voor de ganse aarde. In het prijzen van de stad gaat het hem echter om God, aan wie Jeruzalem alleen zijn heerlijkheid ontleent. Begin en slot van de psalm zijn dan ook geen hymne op Jeruzalem, maar op God: “Want deze God is onze God, eeuwig en altoos”.

Een profetische verwijzing Profetisch wordt hier verwezen naar de eeuwige Godsstad. Het aardse Jeruzalem bestaat niet eeuwig (vers 9), en daarom moet hier dus het nieuwe Jeruzalem bedoeld zijn.

De heerlijkheid van deze geestelijke stad bestaat niet in gouden straten, enzovoort, maar in het feit dat haar inwoners de heerlijkheid van Jezus Christus hebben verkregen 2 Thessalonicenzen 2 vers 14 (2 Thess. 02:14).

Onze Leidsman voor eeuwig

Deze psalm is waarschijnlijk gezon­gen door de pelgrims die op de grote feesten naar Jeruzalem trokken. De pelgrims begeven zich na aankomst naar de tempel. Alvorens weer te vertrekken, wordt eerst nog een rondgang gemaakt. Het is frappant dat de dichter de reizigers bij hun thuiskomst niet laat zeggen: ‘zo sterk is Jeruzalem’, maar: ‘zo is God, ónze God’.

De psalmist is diep onder de indruk van de beschutting die God zijn volk geeft en van zijn onwankelbare trouw: want Hij bevestigt Jeruzalem voor eeuwig. Haar onaantastbaar­heid is Gods werk. Zoals de zangers deze heerlijke dingen gehoord heb­ben van anderen, zo moeten zij ervoor zorgen dat hun nageslacht ook weet krijgt van de schoonheid van Jeruzalem, dus van de roemrijke heilsdaden van God. Het is Gods vurig verlangen dat deze informatie te zijner tijd zal resulte­ren in een bewuste geloofskeuze en in een persoonlijke geloofsbeleving. De verantwoordelijkheid van deze kennisoverdracht heeft God op de schouders van de ouders gelegd vergelijk Exodus 10 vers 2 en Psalm 78 vers 3 tot en met 7 en Joël 1 vers 3 (Ex. 10:02 en Ps. 078:003-007 en Joël 001:003). Prof. Ida Gerhardt vertaalt: Maakt een ommegang rondom Sion opdat gij moogt tellen haar torens, ziet met trots naar haar vestingmuur, laat uw oog langs haar bouwwerken gaan. En verhaalt dan het komend geslacht: ‘Zie, deze is God, ónze God, in tijd en in eeuwigheid, die tot over de dood ons zal leiden.’

Enkele opmerkingen hierbij

Wat doorverteld moet worden aan het volgende geslacht, is het per­soonlijke getuigenis van vader en moeder. Zij vertellen van de dingen die God in hun leven heeft gedaan en nog steeds doet. De kinderen op hun beurt vinden het fijn in de gemeente waartoe hun ouders beho­ren, en waar laatstgenoemden hun plaats hebben ingenomen. Dezen worden opgeroepen een rondgang te maken om Sion (de gemeente) en haar torens te tellen. Wie aan deze oproep gehoor heeft gegeven, is onder de indruk geko­men van het grote aantal. Een toren is in de bijbel het beeld van een vei­lige toevlucht vergelijk Richteren 9 vers 51 (Richt. 09:51): “Er stond echter een sterke toren mid­den in de stad, en alle mannen en vrouwen, alle burgers der stad, vluchtten daarheen; zij sloten de deur achter zich en klommen op het plat van de toren”. Vanuit de toren hield men ook de vijand in het vizier. Habakuk begeert een geestelijk vergezicht als hij zijn (wacht)toren gaat beklimmen en uit­ziet naar wat God tot hem spreken zal Habakuk 2 vers 1 (Hab. 02:01). Zij, de ouders, hebben eveneens hun oog laten gaan langs Jeruzalems bouwwerken, met het heerlijke gevolg dat zij zicht hebben gekregen op deze Godsstad, dat wil zeggen op het plan van God met de gemeente. Zij zijn erdoor gefasci­neerd. Van deze heerlijkheid is hun hart vol en stroomt hun mond over vergelijk Psalm 87 vers 3 (Ps. 087:003). En hierin willen ze hun kinderen graag laten delen. Hoe belangrijk is het volgens Gods woord, dat het volgende geslacht de Here leert kennen. Zie bovenstaande schriftplaatsen. In eerste instantie dient de basis hier­voor gelegd te worden door de ouders die een persoonlijke relatie met de Heer hebben. Let op het ver­band tussen het tellen van de torens in vers 13 en het vértellen aan het volgende geslacht in vers 14. Wie niet de wonderdaden van de Heer in eigen leven en in de gemeente geteld (ervaren) heeft, heeft in feite niets om te vertellen.

Een veilige beschutting

De schrijver van het boek Richteren geeft in Richteren 2 vers 10 (Richt. 02:10) de droe­ve mededeling: “Nadat ook dat gehe­le geslacht tot zijn vaderen verga­derd was, kwam na hen een ander geslacht op, dat de Here niet kende, noch het werk dat Hij voor Israël gedaan had”. Hoe is dit mogelijk? God had toch keer op keer zijn volk wonderbaar­lijk gered, toen het trok door ‘de grote en vreselijke woestijn’. Israël was echter nog maar nauwe­lijks in het beloofde land of velen assimileerden zich met de Kanaanieten en werden ontvankelijk voor hun verderfelijke invloeden. Ze maakten geen korte metten met alles wat in strijd was met Gods geboden, integendeel, de religieuze verering van hun zichtbare goden sprak hen juist aan. Dit negatieve proces voltrok zich niet van de ene dag op de andere, maar kwam geleidelijk op gang. Blijkbaar stagneerde toen ook de door God gewilde kennisoverdracht van zijn heilsdaden aan het nage­slacht, want veelzeggend zijn de woorden, dat er een ander geslacht opkwam dat de Here niet kende, noch het werk dat Hij voor Israël gedaan had. Onaantastbaar!?

Onze leidtekst spreekt over een onaantastbare stad. Veel heidense koningen hebben de rijkdommen van de tempel begeerd en getracht Jeruzalem in te nemen, maar zij ble­ken hiertoe niet in staat, want God was haar tot een veilige beschutting. Jesaja profeteert: “Daarom, zo zegt de Here van de koning van Assur: hij zal in deze stad niet komen; hij zal geen pijl daarin schieten, geen schild daartegen opheffen en geen wal daartegen opwerpen” Jesaja 37 vers 33 (Jes. 37:33). Ondanks deze beloften, is het voor de vijand toch mogelijk gebleken om de stad Jeruzalem (de gemeente) binnen te dringen. Enerzijds door het volk Gods tot zonde te brengen. Zondemachten beginnen met de geestelijke band met God te ontbin­den; zij maken scheiding tussen God en de (gelovige) mens. Door de zonde heeft er een verwijdering plaats en dientengevolge kan Gods bescherming niet meer functione­ren. Anderzijds probeert de tegen­stander zijn doel te bereiken door de indruk te doen ontstaan, dat de god­delijke voorschriften facultatief zijn, dit is: aan eigen verkiezing (cq. interpretatie) overgelaten. Dit laatste werd het struikelblok voor Israël in de tijd van de richters. Er was toen (nog) geen sprake van ‘door God gegeven leiding in het geloof’, want in die dagen was er geen koning in Israël; ieder deed wat goed was in zijn ogen Richteren 21 vers 25 (Richt. 21:25).

Het gevolg van deze wantoe­stand was, dat de vijand niet werd verdreven, maar de overhand kreeg over Gods volk Richteren 6 vers 2 (Richt. 06:02).  

Van fundamenteel belang

Het is van fundamenteel belang dat onze kinderen al op jonge leeftijd vertrouwd raken met de boodschap van het Koninkrijk der hemelen. We zijn dan ook blij als gemeenteleden hun kindje in de gemeente laten opdragen. Dit wordt dan door de voorganger of oudste aan het Hoofd van de gemeente, Jezus Christus, voorgesteld.

In feite gebeurt dan hetzelfde als eens bij Maria en Jozef, toen ze de kleine Jezus in de tempel aan God voorstelden Lucas 2 vers 22 (Luc. 02:22). “Toen nam Simeon het kindje Jezus in zijn armen, sprak een profetie over Hem uit en zegende zijn ouders” Lucas 2 vers 34 (Luc. 02:34).

Bij deze handeling kunnen we ook denken aan het beeld van het oudtestamentische beweegoffer. De priesters des Heren brachten een gedeelte van het offer niet op het brandofferaltaar, maar hieven het als beweegoffer op voor het aangezicht des Heren.

De beweging van dit zogenaamde vredeoffer was een dubbele: een voorwaartse en een achterwaartse. De eerste beweging duidde de aan­bieding van het offer aan, de tweede teruggave van het offer door God aan ” de priester Leviticus 8 vers 27 NBV (Lev. 08:27): “Dat alles legde hij op de handpalmen van Aaron en zijn zonen om het ten overstaan van de Heer omhoog te heffen”).

Namens de gemeente wijdt de voor­ganger/oudste het kind aan de Heer,

opdat zijn heil en heerlijkheid in de kleine openbaar zal komen. Daarom zegent hij het onder handoplegging in de naam van Jezus. Vervolgens wordt het kind aan de ouders terug­geven (zoals het beweegoffer door God aan de priester), opdat zij het zullen opvoeden, beschermen en heiligen, totdat het zelf de beslissing neemt zich in te voegen in het lichaam van Christus. Als dat een­maal zijn beslag zal hebben gekre­gen, zal ook dit geslacht kunnen getuigen: waarlijk, zo is God, onze God, voor eeuwig en altoos.

 

 

Echte vrijheid door Tea Keuper

Twee bijbelgedeelten over vrijheid: 2 Korinthe 3 vers 1 tot en met 18 en jakobus 1 vers 19 tot en met 27 (2 Kor. 03:01-18 en Jak. 01:19-27).

Ieder jaar in mei wordt in ons land de bevrijding na de tweede wereld­oorlog herdacht. Vorig jaar hoorde ik onder meer op de tv een vraagstel­ling rechtstreeks aan mensen: “Wat betekent vrijheid voor u? Men wist daar vaak zo ineens geen antwoord op en ik moet u eerlijk zeggen dat ik die antwoorden ook exact vergeten ben, omdat ze vrij eenvoudig wer­den gegeven over vrij zijn van oorlog en andere nare dingen. Ik stelde mezelf ook de vraag: “Wat betekent vrijheid voor jou?” En ik stel mezelf de wedervraag: “Wanneer voel jij je niet vrij?” In de concordantie vond ik twee mooie bijbelgedeelten, waarin het over échte vrijheid gaat. Ik heb ze hierbo­ven aangegeven. Jacobus heeft het over de volmaakte wet, die der vrijheid.

Ik raad u aan deze korte gedeelten over vrijheid te lezen, want dan bemerk je, dat er nog veel gebon­denheid kan zijn in een mensenle­ven, wat je belemmert écht vrij te zijn!

Paulus geeft heel mooi weer in de tweede brief aan de Korinthiërs, 2 Korinthe 3 vers 17 (2 Kor. 03:17), waar het écht om gaat! Hij schrijft: “De Here nu is de Geest; en waar de Geest des Heren is, is vrijheid”. En verder: “En wij allen, die met een aangezicht, waarop geen bedekking meer is, de heerlijkheid des Heren weerspiege­len (?!), veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijk­heid (!), immers door de Here, die Geest is”.

De heilige Geest is uitgestort. De belofte die de Heer Jezus gaf aan zijn volgelingen van die tijd maar óók voor alle eeuwen na Zijn opstanding! Het is voor ieder, die Hem héél bewust heeft aanvaard, zijn of haar leven heeft gegeven aan God de Vader! Hierdoor ben je dan een kind van God geworden en een broer of zus van Jezus Christus!

Heerlijke waarheid Wat is deze heerlijke waarheid toch vaak weggeëbd bij veel christenen of misschien niet geleerd. Wat zijn de twee dopen, (in water na je belijde­nis) en in de heilige Geest, (die je hiertoe bracht, opnieuw deed gebo­ren worden), toch vaak niet zo dui­delijk gemaakt, zodat een bewuste keuze en verder groeien als baby naar volwassene in Christus, achter­wege bleef. (Ik spreek uit ervaring!). In deze tijd kun je veel cursussen volgen op allerlei gebied. Vaak heel nuttige, om in de maatschappij ver­der te kunnen of je dienstbaar te maken in je leven. Maar – de belang­rijkste, kennis nemen van een geweldige Leraar, een Hoogleraar, rechtstreeks afkomstig van de énige ware God… wat wórdt dat vaak vergeten! Jezus zei niet voor niets tegen zijn discipelen, maar ook tegen allen, die Hem hebben leren kennen als hun Verlosser en Gelukkigmaker: “Gaat dan heen, maakt al de volken tot Mijn discipe­len en doopt hen in de Naam des Vaders en des Zoons en des heiligen Geestes en leert hen onderhouden, al wat Ik u bevolen heb”. En dan de heerlijke belofte in Matteüs 28 vers 20 (Matt. 28:20): “En zie, Ik ben met met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld”.

Hieruit lees je, dat dit een bevel is voor alle tijden ! En gaat alles dan van een leien dakje? Waait het je zó aan? O néé ! Maar, je hebt een gewel­dige Gids op je levensweg, die je in de waarheid leidt op de juiste weg, in de vrijheid van de kinderen Gods. Die Gids bestaat uit het woord (de Bijbel) en de Heilige Geest! Dan beleef je, ook in strijd, echte vrijheid. “De Here nu is de Geest; en waar de Geest des Heren is, is vrijheid”!

 

Een koninkrijk van priesters door Wim te Dorshorst

In Openbaring 1 vers 6 (Openb. 01:06) schrijft Johannes de bekende woorden: “En Hij heeft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en Vader gemaakt”. Één van de werkzaamhe­den van de Heer Jezus is dus nu om de gemeente te vormen en te maken tot priesters voor God.

Priesterschap en priesterdienst zien we als een rode draad van Genesis tot Openbaring in de Bijbel. Het bekleden van Adam en Eva met dierenvellen heeft al te maken met priesterdienst. Plaatsvervangend zijn dieren geslacht om het eerste men­senpaar met verzoening te kunnen bekleden, al was het slechts een afschaduwing van de werkelijkheid in Christus, waardoor we bekleed kunnen worden met de klederen des heils en met de mantel der gerech­tigheid. In Genesis en ook in de Hebreeën-brief wordt gesproken van een eeuwig priesterschap van Melchizédek, een priester van de Allerhoogste God. Ook wordt er gesproken van het Lam, dat geslacht is sedert de grondlegging der wereld.

Hebreeën 13 vers 20 (Heb. 13:20) spreekt van “het bloed van een eeuwig verbond”, wat de vertaling van Prof. Brouwer ver­taalt met: “het bloed der eeuwige beschikking”.

Bij God is dus priesterschap van eeuwigheid. Het ligt besloten in Zijn eeuwige raad en het hoort bij Zijn grootse plan met mensen. Hij heeft het ontworpen en brengt het in Christus ook ten uitvoer Jesaja 46 vers 10 en 11 (Jes. 46:10-11).

Priesters voor God

Van Melchizédek wordt vermeld dat hij een beeld is van de werkelijke Hogepriester, Jezus Christus. Hij, Jezus, heeft het ware priesterschap geopenbaard en zal de gemeente maken tot priesters voor God. Wij weten dat God het volk Israël uit Egypte geleid heeft en dan krijgt Mozes de opdracht tot dit volk te spreken: “Nu dan, indien gij aan­dachtig naar Mij luistert en mijn ve bond bewaart, dan zult gij uit alle volken Mij ten eigendom zijn, want de ganse aarde behoort Mij. En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk” Exodus 19 vers 5 en 6 (Ex. 19:05-06).

De ganse aarde hoort aan God toe en Hij kiest Zich een eigen volk tot priesters voor Zijn Naam. Dat plan is van het begin af misge­gaan met dat volk want toen Mozes wat langer wegbleef op de berg dan verwacht, maakten ze zich onder lei­ding van Aaron een gouden kalf en zeiden: “Dit is uw god, Israël, die u uit het land Egypte heeft gevoerd” Exodus 32 vers 4b (Ex. 32:04b). Onbegrijpelijk, notabene de god die ze zichzelf gemaakt hadden na hun uitleiding door de God van hemel en aarde!

De keuze van de Levieten

Als Mozes dan terugkeert van de berg gebeurt er iets bijzonders. Nadat hij het kalf verbrand en vermaald had tot stof en uitgestrooid had op het drinkwater van de Israëlieten, gaat hij staan in de poort van de legerplaats en roept: “Wie is voor de Here? Die kome tot mij! En tot hem verzamelden zich al de Levieten” Exodus 32 vers 26 (Ex. 32:26). Waren de Levieten zoveel beter dan de rest van het volk? Nee, ze hadden onder dezelfde slavernij geleden evenals gehele volk en ze waren op dezelfde wonderlijk wijze uitgeleid, maar toen de oproep van Mozes, de man Gods, door het legerkamp klonk, maakten ze een keuze voor de Here en die keuze werd bepalend voor hun plaats en taak binnen het volk en hun hele verdere leven. Deze keuze van de Levieten is een heel belangrijk gegeven in dat ver­haal van het oude volk Israël, omdat het ons tot voorbeeld is. In plaats van een heel volk heeft God nu nog maar één stam als priestervolk voor Zijn naam, binnen het hele volk!

We lezen op enkele plaatsen van de geweldige dingen die deze stam ten deel vielen. Zo bijvoorbeeld in Deuteronomium 10 vers 8 en 9 (Deut. 10:08-09): “Toen zonderde de Here de stam der Levieten af om de ark van het ver­bond des Heren te dragen, voor de Here te staan om Hem te dienen, en in zijn naam te zegenen tot op deze dag. Daarom heeft Levi geen bezit of erfdeel met zijn broederen; de Here is zijn erfdeel, zoals de Here, uw God, tot hem gezegd heeft”. En in Deuteronomium 33 vers 9b tot en met 11 (Deut. 33:09b-11): “Want zij onderhouden Uw woord en bewaren Uw verbond; zij onderwijzen Jakob Uw verordenin­gen, Israël Uw wet; zij doen reuk­werk in Uw neus opstijgen en leggen het brandoffer op Uw altaar. Zegen Here, zijn kracht en zie het werk zijner handen met welgevallen aan. Verpletter de lendenen van zijn tegenstanders en van wie hem haten, zodat zij niet meer opstaan”. Onvoorstelbare heerlijke woorden die Mozes hier over de Levieten uit­spreekt. God verheft deze stam tot priesters voor Zijn naam. Zij mogen het meest heilige voorwerp uit de tabernakel, wat niemand zien mocht of aanraken, “de ark”, dragen. Zij mogen vóór Zijn Aangezicht staan om Hem te dienen en mogen in Zijn naam zegenen. God heiligt deze stam en maakt ze bekwaam om het volk te onderwijzen en om voor de offerdienst te zorgen. Ik zie het als een groot wonder Gods dat dat daar in de woestijn heeft kunnen functioneren temidden van een behoorlijk onwillig en murmurerend volk. De Levieten zouden zelfs in het land geen erfdeel hebben met hun broeders. Nee, zegt God, “Ik ben jul­lie erfdeel”!! En waar hadden ze het allemaal aan te danken? Aan hun keuze! Wie is voor de Here die kome tot mij, sprak Mozes, en zij kozen voor de Here!

Priesterschap

Nu kunnen we zeggen of misschien denken: ja, dat is het Oude Testament, dat was voor toen, wat moeten we daar nu mee? Er is geen tabernakel meer en er is geen offer- cultus meer, dus dat is voorbij! Ja, dat is waar, maar ook in het Nieuwe Testament is er priesterschap en is er een Hogepriester, Jezus Christus. De tabernakel met de hogepriester Aaron en de priesterstam der Levieten was slechts een schaduw of een afbeelding van de hemelse wer­kelijkheid voor de gemeente van Jezus Christus. In de Hebreeën-brief kunnen we daar heel wat over lezen.

Bovendien zijn al die zaken over het oude volk zo duidelijk opgeschreven tot vertroosting, tot onderricht, tot voorbeeld en ook tot waarschuwing voor de gemeente van Jezus Christus Romeinen 15 vers 4 en 1 Korinthe 10 vers 6 tot en met 11 (Rom. 15:04 en 1 Kor. 10:06-11).

De apostel Petrus schrijft in zijn brief over het nieuwtestamentisch priesterschap. Wij lezen in 1 Petrus 2 vers 4 en 5 en in 1 Petrus 2 vers 9 en 10 (1 Petr. 02:04-05, en in 1 Petr. 02:09-10): “En komt tot Hem, de levende steen, door de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en kostbaar, en laat u ook zelf als levende stenen gebrui­ken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geeste­lijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus. Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht: u, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen”.

Komt tot Hem

Wij zagen dat Mozes roept: Wie is voor de Here? Die kome tot mij! Ook de Heer Jezus roept staande temidden van het volk: “Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij”! En ook Petrus begint met een oproep: “Komt tot Hem”. Hij schrijft deze brief aan gelovigen, wedergeborenen 1 Petrus 1 vers 23 (1 Petr. 01:23), die dus allen gedoopt waren en de heilige Geest ontvangen hadden, zoals dat in de eerste gemeenten naar de opdracht van de Heer Jezus geschiedde. Waarom dan die oproep? Ze waren toch al tot Hem gekomen en het priesterschap geldt toch de hele gemeente? Ja dat is wel waar, dat was ook de bedoeling van God met het hele volk Israël, zoals we zagen, maar het blijkt altijd weer hoe de duivel kans ziet om christenen van de eenvoudige en loutere toewijding aan Christus af te trekken en op ver­keerde wegen te leiden. Zo spreekt de Heer Jezus in Openbaring van christenen die van hun hoogte gevallen zijn omdat ze de eerste liefde verzaakt hebben, die verkeerde leringen in de gemeente binnen brengen, die vermenging prediken, zoals Bileam, die afgoderij en geestelijke hoererij tolereren, zoals Izébel, die de naam hebben dat ze leven, maar dood zijn, en christenen die ongeïnteresseerd en lauw zijn.

Verder lezen we in Gods Woord over vleselijke christenen, onveranderde christenen, aartsgezinde christenen, en zelfs van christenen die wandelen als vijanden van het kruis van Christus, enz. enz. Heel veel variaties in christenen zoals je ziet, maar je kunt maar op één mannier priester zijn en dat is als bij de Levieten, door er radicaal voor te kiezen.

Ik geloof dat de keuze die christenen nu moeten maken, om door Hem tot priester gemaakt te worden, heel wat moeilijker is dan bij de Levieten in de woestijn. Er was daar in de woestijn weinig wat hun keuze in de weg kon staan. Hoe anders is dat in onze welvaartmaatschappij waar, bij veel christenen door de zorg voor het luxe leven, het Koninkrijk Gods niet meer op de eerste plaats komt. Hoeveel moeilijker is het in een zon­dige tolerante wereld je leven heilig en onbesmet van de wereld te bewa­ren? Maar het is de heilige Geest, Die in deze tijd een sterke roep in de harten van gelovigen werkt, om tot een diepe innerlijke keuze te komen om de roeping en verkiezing vast te maken.

‘Komt tot Hem’, de levende steen, en laat je vormen en maken tot levende stenen en laat je invoe­gen in dat geestelijke huis, waar de Heer nu mee aan het bouwen is. “Om een heilig priesterschap te vor­men, een volk Gode ten eigendom”, zegt Petrus.

Een heilig priesterschap

Wij weten dat de schepping zucht en kreunt als een barende en uitziet naar de openbaring van de zonen Gods. En die zonen Gods vormen het heilige priesterschap als speciaal volk wat Gods eigendom is. Daar wacht God ook op als de geduldige Landman, Hij ziet daar even verlan­gend naar uit als de zuchtende schepping want Hij heeft de mens­heid lief en lijdt met hen mee. En die zonen Gods tovert de Heer niet uit de hoge hoed, maar “Hij ‘maakt’ een volk tot priesters voor God”! Daar is de Heer voortdurend mee bezig.

Maar dat kan alleen maar in een gewillig volk, in geheel overgegeven levens. Dat kan de Heer alleen maar in waarachtige discipelen van Hem, die net als de stam der Levieten radi­caal kiezen voor de Here. Die alles, maar dan ook alles minder willen achten dan Hem en het Koninkrijk Gods. Die willen breken met alle vormen van ongerechtigheid en wereld-gelijkvormigheid, en wat kan dat diep ingeslepen zitten in denken en handelen!

De apostel spreekt van een ‘Heilig priesterschap’ en van een ‘Heilige natie’. Het hier gebruikte Griekse woord voor ‘heilig’ is: ‘Hagios’, en dat bete­kent niet ‘heilig’ in de zin van ‘afge­zonderd’, maar dit woord heeft de betekenis van: ‘Het heilig zijn als een eigenschap van personen en zaken die bij God horen en daarmee apart staan van de profane, zondige wereld’.

Dit staat Petrus voor ogen als hij over een heilig priesterschap schrijft. Daarom schrijft hij in 1 Petrus 1 vers 15 en 16 (1 Petr. 01:15-16): “Maar gelijk Hij, die u geroepen heeft, heilig is, wordt zo ook gijzelf heilig in al uw wandel; er staat immers geschreven: weest heilig, want Ik ben heilig”. Hij schrijft hier: “in al uw wandel”, en daar begint hij hoofdstuk twee dan ook mee: “Leg dan af alle kwaadwilligheid, alle bedrog, (alle) huichelarij, (alle) afgunst en alle kwaadsprekerij”. Allemaal zaken die in de wereld heel gewoon gevonden worden en gehanteerd worden. Het verdraagt zich echter niet met een heilig priesterschap.

Het ware model

Het gaat om een volk wat zichzelf wil verloochenen zoals de Heer dat ook totaal en volledig gedaan heeft. Hij heeft iedere dag Zijn kruis opge­nomen en Hij vraagt dat ook van een ieder die Zijn discipel wil zijn. De Heer zelf is de kostbare Hoeksteen waar dat geestelijke bouwwerk op rust en Hij is bepa­lend voor dat hele gebouw van leven­de stenen. Hij is als Hogepriester het enige ware model voor de pries­ters. Hij zoekt voor de bouw stenen die van Zijn soort willen zijn. Die Zijn gezindheid en karakter lief­hebben en door Woord en Geest deze metamorfose willen ondergaan. Van Jezus staat geschreven, dat Hij de afstraling is van Gods heerlijk­heid en de afdruk van Zijn wezen Hebreeën 1 vers 3a (Heb. 01:03a). Evenzo zullen de pries­ters de afdruk mogen worden van de Hogepriester en de afstraling van Zijn heerlijkheid.

Zo ontstaat er een volk wat met niets op deze wereld vergeleken kan wor­den omdat het met het hart niet meer van deze wereld is en mede daardoor geheel met Christus bekleed zal zijn.

Wakker zijn

Ik geloof dat het belangrijk is dat gemeenten zich bewust zijn of bewust worden van dit werk van de Heer en dat dat Zijn prioriteit heeft. Juist in deze laatste fase zal de dui­vel alles op alles zetten om gelovigen af te leiden van het doel van de Heer met de gemeente. In de E.O-gids las ik een korte gedachte van Aldwin Geluk, redac­teur van het Nederlands Dagblad, die een artikel schreef: “Verlos ons van de hypes”. Hij stelt: ‘De ene na de andere christelijke hype teistert de Nederlandse kerken. De waan van de dag neemt steeds vaker de plaats in van een gedegen visie voor de langere termijn’. Hij constateert verder dat de christenen aangesto­ken zijn door het virus van de ver­vlakking. Dat het steeds moeilijker wordt werkers te vinden voor het gemeentewerk en dat de kennis van de Bijbel zienderogen afneemt.

Paulus schrijft in Romeinen 13 vers 11 (Rom. 13:11) dat het thans de ure is om uit de slaap te ontwaken. Want het heil is ons nu meer nabij, dan toen we tot geloof kwamen. De nacht is ver gevorderd, de dag is nabij. Een woord wat meer dan ooit actueel is, denk ik!

 

Notities die om aandacht vragen door Gert Jan Doornink

Angst, een slechte raadgever-

Het is een algemeen aanvaard gegeven, dat angst een slechte raadgever is. Daar hoeft ook niet aan getwijfeld te worden, want door angst kan een mens innerlijk verlamd geraken. Wanneer ang­sten iemand in hun greep hebben, kan zo’n persoon in inacti­viteit verzanden of tot wanhoopsdaden komen. Dat is zowel het geval bij gewelddadigheden in de natuurlijke wereld als op het geestelijke erf. Wie vrij van angst is, kan zich een gelukkig mens voelen. Maar toch kan ook daar een addertje onder het gras zitten. Wanneer iemand angstpatronen geen kans geeft door een onbeperkt godsvertrouwen, is dat een goede zaak. Maar er kan ook sprake zijn van een grote mate van naïviteit, van een in het leven nergens gevaren zien, en dat kan er toe leiden dat de betrokken mens onbekommerd voortgaat in een risicovol bestaan. De bedenkelijke kanten van het bestaan onderkennen, leidt ertoe dat men tijdig kan anticiperen op gevaren van buitenaf. Een in gezelschap van Jezus vrij en onbezorgd leven leiden, houdt niet het dragen van oogkleppen in. Zie de gevaren onder ogen, maar leef in vertrouwen op de Heer. (Cees Maliepaard)

De kracht Gods

Het evangelie is “Gods reddende kracht voor allen die geloven”, schrijft Paulus in zijn brief aan de gemeente te Rome. Deze opmerking heeft ook vandaag, 2000 jaar later, nog 100% rechtsgeldigheid. Het woord ‘evan­gelie’ betekent ‘goed nieuws’ of ‘vreugdevol bericht’. En wat maakt meer blij dan dit geweldige nieuws dat bestemd is voor iedereen. Maar die dit heeft ontdekt is wel geroepen het verder bekend te maken! Het is niet vanzelfsprekend dat hpt automatisch bij anderen terecht komt. Zelfs in deze dagen, nu de massacommunicatiemiddelen zo ruimschoots voorhanden zijn, is het nodig om persoonlijk aktief te blijven. Een eenvoudig gesprek zet soms anderen al aan het denken en vooral ook uit ons ten goede veranderde leven zal blijken wat het evangelie voor ons betekent. We krijgen daarbij natuurlijk ook met tegenstand te maken. De vijand haat nu eenmaal iedereen die zich positief gaat opstellen ten aanzien van het Koninkrijk Gods. Dan is het nodig dat we ons, zoals Paulus in dezelfde regel schrijft, ons niet te schamen. We hoeven nergens bang voor te zijn want het is immers de kracht van God die in ons is en die nog ver­der gestimuleerd wordt als we vervuld zijn met Gods Geest.

Bidden…

Als je bidt zal Hij je geven, Als je klopt aan de deur zal Hij opendoen, Als je zoekt dan zul je ’t vinden… Bidden is, in het kort gezegd, praten met Jezus, praten met God. Je maakt je los van de dingen waar je op aarde mee bezig bent en stelt je actief op in de geestelijke wereld. Bidden is een bewuste activiteit. Het is meer dan je verlan­gens (verlanglijstje) bij Jezus bekend maken en dan weer snel teruggaan naar alle andere bezigheden. Bidden is meer, het is dieper, intenser! Als je bidt, heb je contact met Jezus. Je bouwt aan je relatie met Hem, Hij geeft je antwoorden op je vragen, Hij geeft je kracht, Hij is er voor jou. “Geliefden, als ons hart ons niet veroordeelt, hebben wij vrijmoedigheid tegenover God en ontvangen wij van Hem al wat wij bidden, daar wij zijn geboden bewaren en doen wat welgevallig is voor zijn aangezicht” 1 Johannes 3 vers 21 en 22 (1 Joh. 03:21-22). (Yvonne Sulman)

Toegankelijk zijn – Tot nieuwe ‘Dichter des Vaderlands’ werd onlangs de 61-jarige Driek van Wissen gekozen. De Nederlandse dichters kiezen om de vier jaar één uit hun mid­den die dan deze zelf bedachte titel ontvangt. Hij is de opvol­ger van Gerrit Komrij. Met name het elitaire deel van de dich­ters was het met deze keuze niet eens omdat zijn gedichten te simpel zouden zijn. Van Wissen die wekelijks een bijdrage levert aan het Nieuwsblad van het Noorden, terwijl zijn gele­genheidsgedichten binnenkort ook in NRC/Handelsblad en wellicht andere kranten zullen verschijnen, schrijft voorname­lijk luchtige pleziergedichten waarbij vormvastheid een ken­merk is. Hij bedient zich graag van het sonnet, de limerick of het rondeel om zijn vaak actuele beschouwingen de wereld in te sturen. Van Wissen is zich bewust dat bepaalde groepen vinden dat poëzie elitair moet zijn, maar hij vindt van niet. ‘Toegankelijkheid, dat gaat het om’, is zijn mening. En op dit laatste willen we graag even inhaken, want behoort dat ook niet het principe te zijn van ons, nieuwe scheppingen in Christus?

In hoeverre sluiten wij ons af voor anderen of stellen wij ons juist open voor de ander? Dat laatste is natuurlijk de bedoe­ling. De ander behoort met zijn nood, zijn problemen, kort­om met alles een open oor en hart bij ons te vinden. Of heb­ben we ons zo ‘opgesloten’ in onze eigen mening over hoe de ander zijn geloof behoort te beleven, dat wij bang zijn dat we dan compromissen sluiten? Natuurlijk hoeven wij datgene ‘wat wij geloven en leren’ niet onder stoelen of banken te steken, maar wij zouden geen goede getuigen van Christus zijn als we dan niets met hen te maken willen hebben. Het gaat juist om de praktische toepassing van ons geloof wat de ander jaloers kan maken om ook een christen te worden. Laten we daarom het woord ’toegankelijkheid’, als kenmerk van ons christen-zijn, hoog in het vaandel hebben geschre­ven. (Gert-Jan Doornink)

 

De weg van Kaïn of de weg van Abel? Door Paul de Groes

Het verhaal van Kaïn en Abel kun­nen we lezen in Genesis 4 vers 1 tot en met 16 (Gen. 04:01-16. De oplettende gelovige lezer merkt al gauw op dat dit een lering van Mozes moet zijn. Door de Geest Gods reikt hij ons iets aan dat voor ieder gelovig mens van belang is. Historisch gezien kunnen we het verhaal niet plaatsen. Neem bijvoor­beeld het gegeven dat Kaïn een vrouw nam. Waar komt deze vrouw vandaan? We moeten dus in de eer­ste plaats de lering uit dit verhaal onderzoeken en niet beginnen met het nagaan of dit verhaal al dan niet echt gebeurd is.

Wat gebeurde er?

Kaïn wordt afgebeeld als landbouwer en zijn nakomelingen werden stedenbouwers en muzikanten en sme­den. Kortom het verhaal leert dat Kaïn en zijn nakomelingen cultuur­bouwers worden. Omdat Kaïn zo met de wereld bezig was had hij geen voortdurend contact met God. Abel de schaapherder moet dat wel gehad hebben want zijn offer werd aangenomen en dat van Kaïn niet. Kaïns offer werd niet in dank af genomen. Zijn offer had veel meer te maken met het kopen van de goedgunstigheid van God. Het leek en was veel meer te vergelijken met de offers van de religies rond om Israël.

Net zoals in het verhaal van Jezus over de barmhartige Samaritaan, waarin de schriftgeleerde voorbij ging aan de beroofde mens, geeft Jezus aan dat deze Samaritaan de wet meer naleefde dan de godgeleer­de. En zoals Abel, Kaïn irriteerde zo irriteerde Jezus de schriftgeleerden van Zijn tijd op aarde. Deze ergernis leidde beide keren tot moord. Na de uitbarsting van woede en d^» gewelddadige mokerslag op het lichaam van Abel, kreeg Kaïn spijt. Verder werd Kaïn angstig. Hij zei immers: “Een ieder die mij aantreft zal mij doden”.

Tot onze grote verbazing zien we dat God hem daarom beschermd met een teken. In dit teken zien de Joden de eerste instelling van de besnijde­nis. Kerkchristenen kunnen er een beeld in vinden van de kinderdoop. God is ondanks de misstap van Kaïn barmhartig. Maar Kaïn moet echter wel de gevolgen van zijn misstap dragen en hij mag niet meer in de nabijheid van het door God gegeven land blijven. 

Gods eerste vragen

In Genesis 3 vers 9 (Gen. 03:09) vraagt God aan Adam en Eva “Waar zijt Gij?” want God miste hun nabijheid, en dus hun liefde voor Hem. Hier in Genesis 4 vraagt God aan de mens Kaïn “Waar is uw broeder?” Kaïn antwoordt: “Ben ik mijn broeders hoeder?” Hier blijkt het egoïstische karakter van de cultuurbouwer Kaïn. Deze twee eerste vragen van God aan de mens zijn een verwijzing naar wat volgens Jezus het meest belangrijke van de Wet van God is: God liefhebben en je naaste als jezelf liefhebben Lucas 10 vers 27 (Luc. 10:27). Dus wel degelijk je broeders hoeder wil­len zijn.

In dit verhaal staat Kaïn als pars pro toto voor de mens als cultuurdrager. (Pars pro toto = de éne staat voor­beeld voor een grote groep). Alle cultuur ontstaat en komt tot stand door de ontmoeting van de mens met de aardbodem. In contact met de materie… de schepping ontdekt de mens zijn eigen vermogen om:

a.te scheppen,

b.uit te vinden,

c.te bedenken,

d.instrumenten te maken, zodat hij

e.huizen, steden kan bouwen. Dit is wel degelijk in de lijn van Genesis 3, namelijk de opdracht om de aarde te bouwen en te bewaren. In deze taakstelling zal de mens zich tot een persoonlijkheid moeten ont­wikkelen. (Denk aan mijn vorige artikel). Bij het bewerken van die opdracht, zal hij ook de verantwoor­delijkheid voor zijn naaste een plaats moet geven in zijn bestaan.

Wat Kaïn moest leren

Kaïn liet zien dat hij vooral bezig was met zijn eigen belang. Pas toen hij in confrontatie met de Schepper kwam werd hij zich deerlijk bewust dat een mens alleen (!) een prooi voor de kwaadwillende is. Kaïn (de mens dus) moest leren dat de samenhang der dingen een zeer belangrijke plaats in zijn bestaan moest geven. Dat wil zeg­gen: de samenhang tussen ouders en kinderen, tussen dorps- en stads­genoten, tussen de leden van één generatie, tussen een arbeidsge­meenschap, lussen gemeenteleden van een kerk. Daar ligt een, of liever, dé beperking van onze vrijheid. De geest van Kaïn is in dit verhaal de geest van afzondering, ieder mens voor zich én de maatschappij als geheel, staat steeds weer voor de beslissing of zij in deze mentaliteit wil leven.

De weg die Kaïn koos brengt hem verder van de warme liefde van God en hij komt in de kilte van angst en éénzaamheid. Dit geldt ook voor ons als wij ons niets gelegen laten liggen aan het lot van onze medemens. In 1 Johannes 3 vers 12 (1 Joh. 03:12) lezen we “Waarom vermoorde hij (Kaïn) hem (Abel)?”. Het antwoord is duidelijk: “Omdat zijn werken boos waren en die van zijn broeder rechtvaardig.

Geloven en (niet) kunnen bewijzen

 

Tegenover deze heilloze weg van Kain staat de weg van Abel die een voorafschaduwing is van de Christus, de weg van heilige Geest. Jezus leert wie zijn broeder (medemens) haat, is in de duisternis, maar wie zijn broeder liefheeft blijft in het licht. 1 Johannes 2 vers 10 en 11 (1 Joh. 02:10-11)

 

 

De keuze voor het leven door Yvonne Sulman

leder moment van de dag, bij iedere gedachte, hebben we een keus te maken. Een keus tussen levende gedachten en ‘doodse’ gedachten; tussen het zege­nen of verwensen van de mensen om je heen.

Gedachten hebben hun oorsprong in de geestelijke wereld. Ze komen uit het koninkrijk van God of uit het rijk der duisternis. Dus wanneer je met je eigen verstand ingaat op een gedachte uit het koninkrijk van God, kom je en blijf je in het klimaat van Gods koninkrijk. Andersom net zo. Ga je in op een gedachte uit het rijk der duisternis, dan kom je onder dat klimaat. En je blijft daar ook onder net zo lang tot jij zelf die stap weer zet naar het koninkrijk en het kli­maat van God.

Gelukkig mogen wij, door de kruisdood én de opstanding van Jezus, op grond van ons geloof vergeving vragen (en ontvangen!) voor de dingen waarin we nog te kort schieten.

die van zijn broeder rechtvaardig”. Tegenover deze heilloze weg van Kaïn staat de weg van Abel die een voorafschaduwing is van de Christus, de weg van de heilige Geest. Jezus leert wie zijn broeder (medemens!) haat, is in de duister­nis, maar wie zijn broeder liefheeft, blijft in het licht 1 Johannes 2 vers 10 en 11 (1 Joh. 02:10-11).

 

Geloven en (niet) kunnen bewijzen door Gert-Jan Doornink

‘Wat we geloven, maar niet kunnen bewijzen’ was de kop van een pagi­nagroot artikel in NRC/ Handelsblad. Het artikel opent met de vraag: ‘Wat gelooft u dat waar is, hoewel u het niet kunt bewijzen?’ en schrijft: ‘Deze vraag stelde de New Yorkse literaire agent John Broek­man op zijn originele internetsite edge.org aan 120 hoofzakelijk Amerikaanse wetenschappers en intellectuelen’.

De krant stelde dezelfde vraag aan acht Nederlandse denkers. Er komen allerlei interessante antwoorden uit de bus. Zo merkt Marita Mathijsen, hoogleraar moderne letterkunde aan de UvA, op: “Alleen boodschappenbriefjes schrijf ik nog met de pen. De rest gaat allemaal op de compu­ter. Ik produceer slechts digitaal. En toch blijf ik er heilig van overtuigd dat het papieren boek de toekomst houdt. Ik beleef geen leesgenot aan het beeldscherm. Het materiële van de letter bepaalt letterlijk en figuur­lijk het gewicht van een boek. Een publicatie die je leest vanaf een scherm glijdt even gemak­kelijk uit je geheugen als de letters van het beeld wegglijden”.

Het gedrukte woord

Het is een bewezen feit dat, in tegenstelling met de verwachting van sommigen, het op papier gedrukte woord nooit zal verdwij­nen. Natuurlijk is de computer een zeer belangrijk hulpmiddel en zul­len talrijke toepassingen uitsluitend nog via het beeldscherm verwerkt worden. Maar het op papier gedruk­te woord zal nooit verdwijnen. Dat wordt wel bewezen doordat er nog nooit zoveel papier wordt gebruikt als thans. Natuurlijk zijn er verschuivingen in het gebruik en loopt bijvoorbeeld het lezen van kranten terug, maar vooral doelgroep-gerich­te tijdschriften zien hun oplage stij­gen. Louise J. Gunning-Schepers, voorzitter van de raad van bestuur van het AMC, komt in tegenstelling met de algemene verwachting tot de conclusie dat de mens niet ouder zal worden dan 100 jaar. Zij kan het niet bewijzen “maar het heeft wel de charme van een wetenschappelijke hypothese die in de toekomst door de empirie weerlegd kan worden. Ondanks die beperkte levensduur­verlenging denk ik dat het aantal jaren dat Nederlanders in goede gezondheid leven nog flink zal toenemen”.

Laatste levensfase

Gunning-Schepers pleit voor een ‘herinrichting’ van onze laatste levensfase: “Het is van essentieel belang dat de inrichting van de twee­de helft van onze 100 jaar met meer creativiteit ter hand wordt wordt genomen. Je zou bijvoorbeeld een samenleving kunnen inrichten waar­bij iedereen met zijn vijftigste met pensioen gaat uit zijn eerste carrière. Iedereen tussen 50 en 60 krijgt een lage uitkering, tussen 60 en 70 loopt de uitkering langzaam op tot het uiteindelijke pensioenbedrag. In 2020 jaar wordt iedereen geacht een tweede carrière te maken. Je zou alsnog leraar kunnen worden of je diensten kunnen aanbieden in ont­wikkelingslanden”. Een heel ander geluid laat de viroloog Ab Osterhaus horen. Hij schrijft: “Hoewel ik het niet kan bewijzen, ben ik er van overtuigd dat we ook in de toekomst meer geconfronteerd worden met wereldwijde uitbraken van influenza (pandemieën) die miljoenen men­sen het leven zullen kosten. In de afgelopen eeuw is de wereld driem­aal geteisterd door zo’n pandemie: de Spaanse griep (1918-1919), de Aziatische griep (1957) en de Hongkonggriep (1968). De Spaanse griep alleen kostte ongeveer 2 procent van de wereldbevolking (onge­veer 40 miljoen mensen) het leven. Aan de basis van het ontstaan van een influenzapandemie ligt de trans­missie van een vogelinfluenzavirus naar de mens”.

Geloof zonder bewijs

Robbert Dijkgraaf, hoogleraar mathematische fysica aan de UvA, tenslotte is van mening dat er een logische reden is voor het voortbe­staan van het universum. Hij gelooft “maar kan niet bewijzen, dat er een logische, wiskundige reden daarvoor is en waarom het de eigenschappen heeft die het heeft. Alle patronen in de natuur, van de elementaire deel­tjes en hun onderlinge krachten tot aan het leven op aarde, zijn het gevolg van een aantal fundamentele principes.

Dat betekent in het bijzonder dat alle natuurconstanten, zoals de massa van het elektron, geen wille­keurige waarden hebben, maar in principe kunnen worden berekend. Ik geloof ook dat wij mensen, met onze beperkte hersencapaciteit, in staat zullen zijn deze diepere princi­pes te doorgronden. Als we dit inzicht uiteindelijk hebben bereikt, zal het universum vanzelfsprekend en onontkoombaar blijkbaar te zijn. Kortom, ik geloof dat de schepper geen keuze had: het heelal werkt zoals het werkt, omdat er simpelweg geen andere mogelijkheid is om het te laten werken”.

Werkelijke waarde

Dijkgraaf is ook de enige die het woord ‘schepper’ aanhaalt, wat hij daaronder dan ook mag verstaan. Wij die geloven in God, de Schepper van hemel en aarde, hebben geluk­kig een andere dimensie van leven en verwachting in ons, zonder alle wetenschappelijke verwachtingen daarbij meteen in de prullebak te gooien. De werkelijke waarde van ons leven schuilt namelijk juist in het geloof, zoals in de Hebreeënbrief omschreven wordt: “Het geloof legt de grondslag voor alles waarop we hopen, het overtuigt ons van de waarheid van wat we niet zien”, zegt de NBV vertaling.

Het NBG vertaalt dat het “de zeker­heid is der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet” Hebreeën 11 vers 1 (Heb. 11:01). Het woord ‘geloof’ is in de loop der jaren in het gewone spraakgebruik sterk gedevalueerd. Als we nu zeg­gen: ‘Ik geloof het wel’, bedoelen we daarmee vaak dat we het niet zeker weten. Of het andere gezegde: ‘Geloven doe je in de kerk, hier moet je het zeker weten…’ Wie echter wedergeboren is, van een zondaar een kind van God geworden en daarmee een nieuwe schepping in Christus is, weet heel zeker waar­om het bij ‘geloven’ werkelijk gaat. Het geloof in het volbrachte werk van Jezus Christus neemt elke onze­kerheid weg en maakt ons bewust dat we niet alleen te maken hebben met de natuurlijke wereld en het tij­delijke, natuurlijke leven, maar ook een plaats hebben in de geestelijke wereld die eeuwig standhoudt.

Als een kind aanvaarden…

Voor velen is dat ‘verborgen’, helaas ook vele wetenschappers horen daar­bij. Dat was in de dagen van Jezus ook al zo, toen Jezus twee-en-zeven­tig leerlingen twee aan twee had uit­gezonden om in praktijk te brengen wat hij hen had geleerd. Toen ze vol vreugde waren teruggekeerd, omdat ze hadden ervaren hoeveel impact de woorden van Jezus bij practische toepassing hadden gehad, dankte Jezus zijn Vader daarvoor met de woorden: “Ik loof u, Vader, Heer van hemel en van aarde, omdat u deze dingen voor wijzen en verstandigen hebt verborgen, maar ze aan eenvou­dige mensen hebt onthuld” Lucas 10 vers 21 NBV (Luc. 10:21). Bij ‘wijzen en verstan­digen’ behoren we niet uitsluitend aan wetenschapsmensen te denken, maar het gaat erom dat we het evan­gelie eenvoudig als een kind dienen te aanvaarden. Lees ook wat Jezus hierover zegt in bijvoorbeeld Matteüs 18 vers 1 tot en met 3 (Matt. 18:01-03). Het evangelie zoals Jezus dat bracht is er voor iedereen. Jezus in het geloof aanvaarden als Heer en Heiland brengt ons in een nieuwe wereld, de wereld van het Koninkrijk Gods. Dat raakt diep verankerd in ons hart en leven en kan niemand ons afnemen. NRC/Handelsblad schreef over geloof en verwachting die niet te bewijzen valt, en dus afgewacht moet worden of het zo gebeurt als men denkt. Het andere geloof heeft als grote bewijs de Geest van de levende God die, zoals Paulus schrijft in Romeinen 8 vers 16 (Rom. 08:16), “met onze geest getuigt dat wij kinderen Gods zijn”.

 

Vernieuwing van ons innerlijk door Gert Jan Doornink

“Ook al gaat ons uiterlijk bestaan ver­loren, ons innerlijk bestaan wordt van dag tot dag vernieuwd” 2 Korinthe 4 vers 16 NBV (2 Kor. 04:16).

Deze oorspronkelijk aan de gemeente van Korinte geschreven woorden hebben ook vandaag nog een belangrijke betekenis. Omdat ze eigenlijk precies aangeven waarom het in ons leven gaat. Eerst zegt Paulus dat ‘ons uiterlijk bestaan verloren gaat’. Dat is iets wat iedereen ervaart in zijn leven. Naarmate we ouder worden hebben we veelal een bril nodig, ons haar wordt grijs of we worden geheel of gedeeltelijk kaal, rimpels ontstaan, ledematen worden stijver. Verdere voorbeelden hoeven we niet aan te halen. Iedereen heeft er mee te maken en we proberen er ook alles aan te doen dit verouderingsproces af te remmen. Op zich is dat niet verkeerd, want het is natuurlijk wel belangrijk dat we ook lichamelijk zo lang mogelijk vitaal blijven. In onze dagen zien we zelfs bij een deel van de mensen een wanhopig gevecht tegen dit verouderingspro­ces. Allerlei instituten haken daarop in en de bladen staan vaak vol adver­tenties en artikelen er iets aan te doen. Ook dat hoeft niet altijd ver­keerd te zijn, iemand die een bril nodig heeft of een gebit zal het vanzelfsperkend in orde laten maken, maar als het een obsessie wordt die ons dag en nacht bezighoudt, is het natuurlijk een verkeerde aangelegen­heid, zeker als we een nieuwe schep­ping in Christus zijn. Paulus gaat over dit verval van ons uiterlijk bestaan niet verder in. Hij konstateert eenvoudig het feit, maar hij maakt wel een zeer belangrijke vergelijking als hij ook nóg een onderdeel van ons mens-zijn daarbij betrekt, namelijk ons innerlijk bestaan. Ook met dit innerlijk bestaan gebeurt tegelijkertijd iets, namelijk het vernieuwt zich!

Een groot verschil

Nu zijn ‘verloren gaan’ en ‘vernieu­wen’ woorden die wel radicale tegen­polen zijn. Het één gaat verder ach­teruit, tot er niets van overblijft; het ander gaat verder vooruit tot de voltooing en volmaaktheid is bereikt. Een wereld van verschil! Paulus wil met zijn opmerking ook duidelijk aangeven dat ons innerlijk bestaan het belangrijkste is. Ons uiterlijk bestaan is tijdelijk, maar innerlijk blijven we eeuwig bestaan. Maar zolang we nog te maken heb­ben met ons uiterlijk bestaan, ont­wikkelt ons innerlijk bestaan zich ‘binnen’ dat uiterlijk. Iets om over na te denken!

Het is dus niet zo dat ons uiterlijk bestaan onbelangrijk is. Daarom schrijft Paulus er ook bij dat de ver­nieuwing van ons innerlijk bestaan, van dag tot dag plaatsvindt.

De geestelijke groei houdt bij het ouder worden niet op. Iemand kan bijvoorbeeld op 80-jarige leeftijd geestelijk nog zeer aktief zijn en soms van veel groter betekenis zijn, dat een jongere van 20 die nog aan het begin van zijn geestelijke groei staat.

Maar hoe het ook zij -jong of oud- iedereen heeft met het proces van het ouder worden en de vernieuwing van ons innerlijk te maken. En wat dat laatste betreft: laten we ons van dag tot dag volledig open­stellen voor deze vernieuwing zodat afremming geen kans krijgt roet in het eten te gooien. Want ‘openstel­len’ betekent niet een afwachtende houding aannemen, maar blijkt dat men zichzelf aktief betrokken weet bij alles wat de geestelijke vernieu­wing betreft. Innerlijke vernieuwing is een zaak van geloof, gehoorzaam­heid, bereidwilligheid, dienstbaar­heid en wat men verder nog kan opmerken ten aanzien van de ontwikkeling van de nieuwe mens die meer en meer één wordt met de leef- en denkwereld van de levende God!

 

Behoeften en verlangens door Tine ‘tHart

We hebben allemaal natuurlijke behoeften, denk aan: drinken, eten, slapen/rust, liefde, licht,voortplan­ting, etc.

Wat zo bijzonder is: alle behoeften die we vervullen zijn ook prettig. Denk maar eens aan dorst. Hoe heerlijk is het om dan te drinken. En honger: je schuift niet een laatje open en doet er voeding in en doet het laatje weer dicht zodat je voldoende voedingsstoffen hebt om te blijven leven. Nee. het gaat via je reukvermogen, je smaakpapillen en (als het koken goed gelukt is en je vindt het lekker) je geniet ervan. En meestal is het samen eten ook heel gezellig: een ontmoetingstijd. Wanneer je moe bent en je kunt lek­ker in je bed kruipen. Heerlijk! En wanneer het zonnetje schijnt en je kunt buiten wandelen en je koes­teren in de warmte: dat maakt je blij!

Liefde, hoe kan je daarvan genieten om over en weer liefde te geven en krijgen.

En ook de voortplanting is zodanig geschapen dat (wanneer het op een goede manier gebruikt wordt) het heel plezierig is om een kind te ver­wekken. (Het baren van een kind is niet zo leuk, maar dat komt door de zondeval).

Ook in de hele schepping is het zo mooi: appels komen niet zomaar aan de boom, nee: er komen eerst prachtige bloesems en daarna de appel (die ook prachtig is). En zo is het met alles, we mogen er met al onze zintuigen en gevoelens van genieten.

We hebben dus behoeften en God heeft het zó gemaakt dat we er van genieten wanneer we die behoeften bevredigen.

Geestelijke behoeften

Jezus haakt hier ook op in. Eerst bevredigt hij de lichamelijke honger door de wonderbare spijziging. Daarna zegt Hij: “Ik ben het brood des levens” 2 Korinthe 4 vers 16 (2 Kor. 04:16). Hij zegt verder: “Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke” Johannes 7 vers 37 (Joh. 07:37).

En Hij geeft ook rust! “Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven” Matteüs 11 vers 28 (Matt. 11:28). Ook onze behoefte aan licht vervult Hij: “Ik ben het Licht der wereld” Johannes 8 vers 12 (Joh. 08:12).

En natuurlijk ook onze behoefte aan liefde vervult Hij: “Gelijk de Vader Mij heeft liefgehad, heb ook Ik u liefgehad” Johannes 15 vers 9 (Joh. 15:09). Hiermee leert Jezus ons dat we gees­telijk dezelfde behoeften hebben als het lichamelijke. Die behoeften uiten zich in een diep innerlijk ver­langen. Jezus bevredigt al die behoeften en verlangens. En daar kunnen we ontzettend van genieten! Denk ook maar eens terug aan je bekering, je wedergeboorte. Daar heb je toch ontzettend heerlijke her­inneringen aan. Alles stond in vuur en vlam! En dan de doop in de Heilige Geest, als het ware je bevruchting.

Ieder mens heeft die behoeften, en wanneer men niet gelooft in Jezus en door Hem die behoeften doet ver­vullen, zoeken ze die vervulling ergens anders, waarvan we het resul­taat om ons heen zien.

Nog een behoefte

Toch is er nóg een behoefte die we hebben. Een diep innerlijk verlan­gen die we misschien nog niet boven water hebben, maar er toch is. Dat is ons levensdoel.

Wat is ons levensdoel? Om dat te beantwoorden kunnen we ons afvragen: Waarom zijn wij er? Het boek Doelgericht leven, gaat er ook over. Maar formuleer het zelf eens? Waarom ben ik er? Dit weten wij:

God schiep ons naar Zijn beeld Genesis 1 vers 27 (Gen. 01:27).

God wil gemeenschap met ons  1 Korinthe 1 vers 9 (1 Kor. 01:09).

Hij wil dat we groeien en ontwikke­len en volwassen worden en dat we op Jezus lijken! Romeinen 8 vers 29 (Rom. 08:29).

En Hij wil ons gebruiken voor zijn doel. Hij wil jou gebruiken! Niet af en toe, of als je even tijd of zin hebt: nee, Hij wil je altijd gebruiken! Ook niet pas wanneer je volwassen bént, maar in elke ontwikkelings­fase. Want God zoekt kanalen waar­door Hij heen kan werken. Heb je wel eens ervaren dat God door je heen werkte? Dat je net dat­gene zei, waardoor die ander geraakt wordt en op het goede spoor kwam? Of wanneer je een mens in nood kon helpen?

Hoe voelde je je dan daarna? Bij mij geeft dat een gevoel van ver­wondering (dat God mij gebruikt heeft!) en blijdschap en diepe vol­doening.

Ik geloof dat er dan een stuk inner­lijke levensbehoefte bevredigd is. Leven voor Gods doel is een levens­behoefte van jezelf, en werkt gewel­dig uit naar de mensen om je heen. Geef jezelf over aan God! Romeinen 12 vers 1 en 2 (Rom. 12:01-02).

Laat Hem je vormen en vullen en gebruiken. De schepping hunkert ernaar! Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19). En je zult er van genieten, want het bevredigt je allerdiepste behoefte!