Selecteer een pagina

Levend Geloof – 311

Levend geloof 1990.02 nr. 311

Vijf facetten van het volle evangelie door Gert Jan Doornink

Het gaat in deze eindtijd om het ‘volledige aanvaarden van het volledige evangelie’, schreven wij in ons vorig nummer. En ook in dit openingsartikel willen wij nog eens de nadruk leggen op dit belangrijke feit. De volledige overwinning op het rijk der duisternis zal alleen gestalte krijgen in en via kinderen Gods die zich dat ten volle realiseren. Maar wat betekent nu de aanvaarding en beleving van dit volle(dige) evangelie? Wij willen enkele punten onder ogen zien.

  • In de eerste plaats zullen wij moeten geloven in de goedheid van God. Eeuwenlang is de duivel er in geslaagd miljoenen mensen – en ook de meeste christenen – te indoctrineren met de gedachte dat zowel ‘het goede’ als ‘het kwade’ dezelfde oorsprong hebben, namelijk God. Terwijl door de komst van Christus toch zeer duidelijk geopenbaard werd wat Gods wil en bedoeling was met de mensheid: “het goede, welgevallige en volkomene” (Rom. 12:02b). Christus was immers de afdruk van Gods wezen en de afstraling van Gods heerlijkheid (Heb. 01:03a). Gods wezen, Gods karakter is enkel goedheid, enkel licht. Johannes weet het zo te verwoorden: “God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis” (1 Joh.1:5b).
  • Ten tweede is het belangrijk dat wij ons bewust zijn dat wij betrokken zijn bij een geestelijke strijd. Deze strijd is niet “tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten” (Ef. 06:12). En deze strijd kunnen wij alleen succesvol voeren als wij ons bewust zijn dat onze (geestelijke) plaats met Christus is in de hemelse gewesten (Ef. 02:06). Alleen van daaruit kunnen wij strijden en overwinnen.
  • Ten derde dienen wij te geloven dat Christus overwinnaar was en wij met Hem. Christus was de eerste die een volledige overwinning op de vijand behaalde. Reeds tijdens Zijn bediening op aarde was Zijn getuigenis: “De duivel heeft aan Mij niets”. Het geheim van Zijn overwinning was de volheid van Gods Geest die in Hem was. Maar ook wij, die geroepen zijn om Zijn voetstappen te treden (1 Petr. 02:21), mogen delen in Zijn overwinning. Dit is geen automatisme, maar een bewust verlangen en inzet om ook te overwinnen. Jezus is daarbij ons grote Voorbeeld. Hij was de “Eersteling onder vele broederen”. Wij behoren tot de overwinnende gemeente en gaan dit door geloof en gehoorzaamheid waar maken in ons leven.
  • Als vierde punt willen wij attenderen op het feit dat wij behoren te geloven dat Gods Koninkrijk niet van deze wereld is. Nog steeds zijn er heel wat kinderen Gods die zich meer bezig houden met ‘aardse’ dingen dan met ‘hemelse’ dingen. Zij weten precies te vertellen hoe alles in deze eindtijd zich op aarde zal ontwikkelen. Wie de diverse boeken en bladen met allerlei natuurlijk gerichte, aardse theorieën er op naslaat, weet hoe misleidend dit alles is. Steeds moet alles ‘bijgesteld’ worden, terwijl men volledig voorbij gaat aan de uitspraak van Jezus dat Zijn Koninkrijk een geestelijk Koninkrijk en niet van deze wereld is (Joh. 18:36). Als wij onze plaats hebben ingenomen in dat Koninkrijk krijgen wij ook zicht op het einddoel: de volkomenheid in Christus.
  • Als punt vijf – in aansluiting op het vorige – willen wij nog eens de nadruk leggen op de betekenis van de Bijbel als geestelijk boek. De Bijbel is alleen geestelijk te verstaan. Dat houdt ook in dat wij zonder de doop en vervulling met de Heilige Geest onmogelijk Gods wil en bedoeling kunnen begrijpen. Paulus schreef reeds dat de letter doodt, maar de Geest levend maakt. Wat letterlijke interpretatie heeft veroorzaakt zien wij aan de talrijke sekten en dwaalleringen, die er in de loop der eeuwen binnen het Christendom zijn ontstaan en die zich allen beroepen op de Bijbel.

Wij willen ons in dit artikel beperken tot deze vijf punten. Uiteraard is deze opsomming van enkele aspecten van het volle evangelie lang niet volledig. Het gaat er echter om dat wij oog hebben hoe belangrijk het is dit evangelie in zijn totaliteit te aanvaarden, te beleven en uit te dragen. Want Jezus sprak, in Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14), dat “dit evangelie van het Koninkrijk in de gehele wereld gepredikt zal worden tot een getuigenis voor alle volken” .

 

Bevrijding van demonie door Evert van de Kamp – 2 –

In het eerste artikel over dit onderwerp zagen we dat demonie geen verzin­sel van mensen of een zaak van slechts bijgeloof is, maar helaas vaak bi­zarre werkelijkheid. De aspecten: wat is demonie en hoe ontstaat het, kre­gen ruime aandacht. Nu het vervolg en de slotconclusies.

Voorbeelden uit de Bijbel

Het eerste verhaal, dat ik u noem, is beschreven in Matteüs 15 vers 21 tot en met 28 (Matt. 15:21-28) en Markus 7 vers 24 tot en met 30 (Mark. 07:24-30). Een Syro-Phenicische vrouw heeft een dochter, die niet ‘goed’ is. Voor haarzelf weet ze heel duidelijk wat er aan de hand is. Scherp en zon­der omwegen heeft ze haar (juiste) diagnose gesteld: “Heer, Zoon van David, heb medelijden met mij, mijn dochter is deer­lijk bezeten” (Matt. 15:22) .

Inderdaad, haar dochter is van één of meer duivel­se machten bezeten. Bezet gebied dus. Hoe zou die vrouw tot dit scherpe in­zicht zijn gekomen? Ik denk door de dagelijkse praktijk. Ze constateerde eenvoudig dat het zo was. Bij tijd en wijle was er geen huis met haar doch­ter te houden. Gewone correctie bleek onmogelijk. Ze had al ervaren dat haar dochter daar zelf niets aan kon doen. Het was niet de schuld van het kind dat ze ‘zo’ was.

Om radeloos van te wor­den .

De moeder begreep: Mijn dochter moet bevrijd wor­den van de machten, van de bezetenheid, de bezet­tende macht. Daarom ging ze naar Jezus. In Hem zag ze de enige machthebber, die haar zou kunnen helpen. Tot dat inzicht gekomen, liet ze niet meer los! En de Heer bevrijdde haar door de­monen bezette dochter.

Een andere gebeurtenis vinden we verteld in drie evangeliën: Matteüs 17 vers 14 tot en met 18 (Matt. 17:14-18), Markus 9 vers 14 tot en met 27 (Mark. 09:14-27) en Lukas 9 vers 37 tot en met 43(Luc. 09:37-43). Het gaat over een bezeten jongen. We kijken naar de geschiedenis zoals Markus het heeft opgetekend.

Zijn vader brengt de jon­gen bij Jezus en zegt van hem: “Meester, mijn zoon heeft een stomme geest. En waar die stomme geest hem aangrijpt (bij vlagen -red.), werpt hij hem op de grond; en hij heeft het schuim op de mond en hij knerst met zijn tanden en verstijft” (Luc. 09:17-18).

Op de vraag van Jezus hoe lang de jongen dit ‘overkomt’, antwoordt de vader: “Van zijn kindheid af; en dikwijls heeft hij hem ook in het vuur en in het water gedreven om hem een ongeluk te doen krijgen” (Luc. 09:21-22) .

Ook deze vader kan de problematiek duidelijk en juist verwoorden. Geen vage aanduidingen, maar een bijna deskundige om­schrijving . Alleen twijfelt hij nog aan de oplossing.

In ‘Op hoger grond’ ver­telt Van den Brink het zo: ‘De vader van de maanzieke knaap geloofde in machten. Hij zag wat er met zijn zoon in de onzienlijke wereld aan de hand was. Hij constateerde: ‘Een geest grijpt hem aan en dan schreeuwt hij plotseling’. Deze man wist dat zijn kind vanuit de hemelse gewesten ge­attaqueerd werd. Jezus corrigeerde deze gedach­te niet en verweet hem allerminst geestelijke achterstand. De Heer be­merkte dat deze vader een scherpe kijk had op de oorzaak van de ellende. Hij had even­wel geen besef van de grote kracht Gods, want hij smeekte: ‘Als Gij iets kunt doen, help ons’.

Wat dat betreft was de zogenaamde hoofdman van Kapernaüm geestelijk ver­der. Die sprak tot de Heer: “Spreek slechts één woord en mijn knecht moet herstellen” (Matt. 08:08). Deze man wist dat het gezag, dat hij als militair in de zienlijke of natuurlijke wereld had, Jezus die autoriteit bezat in de onzienlijke of gees­telijke wereld. Wanneer de Meester de machten zou bevelen weg te gaan, zouden de ziektemachten verdwijnen op dezelfde manier als zijn onderge­schikten op zijn bevel wegsnelden. De centurio had een uniek inzicht. Zo uniek dat de Heer zei zo’n groot geloof nog niet gevonden te hebben in Israël.

Deze voorbeeldverhalen spreken voor zichzelf. Het zijn duidelijk te her­kennen vormen van demo­nie. Maar, wat toen was, kan er ook nu zijn. Om ons heen gebeuren vaak dezelfde dingen. Het Woord van God en de Heilige Geest geven in­zicht en inspireren tot handelen. Jezus sprak:

“Drijft handel, totdat Ik terugkom” (Luc. 19:13).

Drijft boze geesten uit

Er zijn mogelijkheden van bevrijding en herstel. De vraag kan gesteld worden of er op het terrein van de medische wetenschap en de psychologie c.q. de psychiatrie mogelijkheden van genezing zijn in ge­vallen van demonie.

Een citaat van dr. Van Dam: ‘Artsen zullen soms de wanhoop nabij zijn. Hoe moet het bijvoorbeeld een oogarts te moede zijn als elk ogenblik de oogsterkte van zijn patiënt ver­andert? Hoe moet een arts onderkennen dat ziekte- symptomen van sommige van zijn patiënten demo­nisch van oorsprong zijn? Ook als hij, vanwege psychosomatische samen­hangen, hen verwijst naar de neuroloog of psychia­ter, zullen hun tabletten en injecties, hun shock­therapie of psychoanalyse helpen, als er demonen in het spel zijn?’

De psychiater dr. Lechner schrijft: ‘Ook de psycholoog kan de samen­hangen niet bevredigend aan het licht brengen, als hij tenminste niet zijn fantasie op de vrije loop laat. Alleen de pastorale ervaring bevestigt de waarheid der Bijbelse be­richten en daarmee de verschrikkelijke werkelijk­heid van bezetenheid, ook in deze tijd. Ook bij vele processen, die psycholo­gisch begrijpelijk zijn, kan satan zijn hand in het spel hebben. Want satan kan ook een uit het onbewuste stammend pro­ces veroorzaakt hebben. Hij is een geraffineerd psycholoog, die de kunst verstaat zich van psycho­logische processen te be­dienen en zich achter hem te verbergen om niet her­kend te worden’.

Men is in zulke gevallen niet in staat om de oor­zaak weg te nemen. Jezus zei het al: “Dit geslacht vaart niet uit dan door bidden en vasten” . Voor mijzelf ben ik er van overtuigd dat de conclusie gewettigd is, dat als er sprake is van enige vorm van demonie, slechts een bijbels geestelijke op­lossing uitkomst kan bieden.

Professor Brillenburg Wurth schreef eens:

‘Mens-zijn betekent altijd: Leven op de grens van twee werelden, en dat maar niet enkel in de zin van de natuurlijke en de bovennatuurlijke, maar ook van de goddelijke en demonische wereld’.

De psychiater O. Q. Hyder noemt demonische be­zetenheid niet primair een psychologische ziekte, maar allereerst een geestelijk probleem met fysieke en psychotische verschijnselen als inciden­tele bijproducten. Bij een geestelijk probleem moet je zoeken naar een gees­telijke weg van herstel en dus terug naar de Bijbel.

In haar boekje ‘Verslagen vijanden’ doet de bekende evangeliste Corrie ten Boom de uitspraak: ‘De Heer heeft het uitdrijven van demonen als zo iets wezenlijks in heel zijn werk gezien, dat Hij kon zeggen: “Indien Ik door de Geest Gods de boze geesten uitdrijf dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen” (Matt. 12:28)’.

Wij kunnen zonder meer stellen dat Jezus ons een voorbeeld heeft nagelaten. De apostel Petrus getuigt in Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38) van Hem: “Hij is rond gegaan, weldoende en ge­nezende allen, die door de duivel overweldigd waren”. Daartoe is Jezus ook geopenbaard, namelijk om de werken des duivels te verbreken (1 Joh. 03:08). Aan zijn volgelingen gaf en geeft de Heer een be­lofte en een opdracht. De belofte is: “Als tekenen zullen deze dingen de ge­lovigen volgen: in mijn naam zullen ze boze gees­ten uitdrijven” (Mark. 16:17). De opdracht is: “Drijft boze geesten uit” (Matt. 10:08). Bovendien zei de Heer: “Zie, Ik heb u macht gegeven om op slangen en schorpioenen (beelden, aanduidingen van boze geesten, -red.) te treden en tegen de gehele legermacht van de vijand; en niets zal u enig kwaad doen” (Luc. 10:19).

Om dit bevel op te kun­nen volgen, geeft de Heer de sleutels van het Ko­ninkrijk der hemelen: “Ik zal u de sleutels van het Koninkrijk der hemelen geven, en wat gij op aar­de binden zult, zal ge­bonden zijn in de hemelen, en wat gij op aarde ont­binden zult, zal ontbon­den zijn in de hemelen” (Luc. 10:19) .

Met een voorbeeld wil ik dit illustreren. Het is ge­nomen uit het boek ‘De­monie en bevrijding’ van Frank D. Hammond: ‘Ge­woonlijk spreek ik als volgt tot de demonen: De­monen, ik weet dat jullie daar zitten. Ik ben van jullie aanwezigheid en bo­ze werken op de hoogte. Ik zeg jullie, dat jullie geen recht hebt om in deze persoon te blijven. Deze persoon behoort Je­zus Christus toe. Jezus kocht hem met zijn eigen bloed. Dit lichaam is een tempel van de Heilige Geest. Alles wat vernie­lend te werk gaat, wordt uitgedreven. Jullie zijn overtreders en jullie moe­ten gaan. Ik sommeer jul­lie in de naam van Jezus te gaan’.

In Jezus’ dagen hebben de discipelen in breder kring gehoor gegeven aan zijn opdracht om boze geesten uit te drijven. Zo lezen we in Lucas 10 vers 17 (Luc. 10:17) dat ze zijn terug­gekeerd met blijdschap en zeiden: “Heer, ook de boze geesten onderwerpen zich aan ons in uw naam” . Het boek Handelingen staat vol met dergelijke situaties. Leest u Hande­lingen 16 vers 16 (Hand. 16:16-18) maar eens. In de oude kerk is de uitvoe­ring van Jezus opdracht voortgezet. Nu is het on­ze beurt handelend op te treden. Te treden in de voetstappen van Jezus, de apostelen en allen die hen navolgden.

Zoek de volledige bevrijding

Op dit terrein is nog veel onwetendheid. Toch hoop ik dat het voorgaande voor velen herkenbaar is. Nu komt het op de prak­tijk aan, om de geeste­lijke kennis met wijsheid toe te passen, geleid door de Heilige Geest. Ontelbaar velen worden min of meer door de machten en bewerkers der duisternis belaagd, gekweld en geknecht.

Ook kinderen Gods kun­nen gebonden zijn. En als we werkelijk eerlijk zijn, weten we van ons­zelf als dat zo is meestal ook wel. Maar berust daar niet in, nooit. Je kunt door alles wat niet goed en zuiver is, door satan gebonden zijn. Het is niet voldoende dat je het de baas bent, je moet er vrij van zijn. Alleen dat maakt gelukkig! Het is heerlijk om een volko­men vrij mens in Chris­tus te zijn (Rom. 08:21). Ieder mens is geroepen om vrij te zijn en te blij­ven (Gal. 05:13; Luc. 11:24-26) . Christus wil zo graag elk mens uit de macht van de boze ver­lossen en vrij maken. De Waarheid – is Christus – maakt waarlijk vrij (Joh. 08:31-36). De satan brengt slechts leugen voort.

De volkomen vrijheid in Christus is niet voorbe­houden aan een klein groepje elitaire christe­nen. Drijf de boze geesten uit uw leven, voorgoed en volhard daar in. Kerk­vaders als Justinus en Origenes bevestigen dat ook de eenvoudigste christen in staat is om bij zichzelf boze geesten uit te drijven. In latere tijden heeft de kerk het er dikwijls deerlijk bij laten zitten. Maar in onze dagen – de tijd van de late regen – komt het te­rug (Jak. 05:07) .

In Jakobus 4 vers 7 (Jak. 04:07) staat een prachtig woord om mee aan de slag te gaan: “Onderwerpt u aan God, maar biedt weerstand aan de duivel, en hij zal van u vlieden. Nadert tot God, en Hij zal tot u naderen”.

Ieder christen wordt op­geroepen de geestelijke handen uit de geestelijke mouwen te steken. Bijbel­se voorwaarden zijn zich wedergeboren en ge­doopt met de Heilige Geest te weten. Precies zó als dat staat in Handelingen 2 vers 4 (Hand. 02:04). En verder is de Heer Zelf onze be­kwaamheid (2 Kor. 03:04-06). Christus bevrijdt ons en… anderen door ons heen.

Lukt het niet om zelf de vrijheid in Christus te vinden – machten kunnen taai zijn en onwillig om te vertrekken – zoek dan hulp bij vertrouwde men­sen. Ik weet dat velen bang zijn zich bloot te geven, om vooral bij in­tieme zaken naar een an­der te gaan. Aarzel toch niet, want het gaat er om dat u vrij komt. U weet toch wie u in zijn ban heeft en u vrees aanjaagt? Geestelijk denkende men­sen verwijten u niets, evenmin als de Heer, en zwijgen als het graf. Zij willen u slechts helpen. Laat u bevrijden en al duurt ‘het gevecht’ soms lang, houd vol tot u volledige bevrijding wer­kelijkheid is geworden. Uit ervaring weet ik hoe heerlijk dat is!

En.. houd u voor de boze dood!

Christus, een machtige verlosser

Jezus getuigde van zich­zelf: “De overste der we­reld komt en heeft aan Mij niets” (Joh. 14: 30). Persoonlijk behaalde Hij de overwinning over het ganse rijk der duisternis. Satan vond niets bij Hem. Zijn dood en opstanding brachten ons een totale overwinning. Aan het kruis betaalde Christus onze zondeschuld, waar­voor de duivel ons nog wil laten boeten, maar weiger dit ten enenmale altijd en in elke situatie. Want Jezus kocht ons uit de macht der duister­nis: “Hij heeft de over­heden en machten ontwa­pend en openlijk tentoon­gesteld en zó over hen gezegevierd” (Kol. 02:15). Christus is het huis van de sterke binnengegaan en heeft hem gebonden. Jezus is meer dan Beëlzebul (Luc. 11:14-22) .

Vandaar dat de schrijver van Hebreeën het uit ju­belt: “Daarom kan Chris­tus ook volkomen behou­den (dat is genezen en herstellen naar geest, ziel en lichaam -red.), wie door Hem tot God gaan, daar Hij altijd leeft om voor hen te plei­ten” (Heb. 07:25). Het is zijn bediening (Luc. 04:18-19) En wat onszelf betreft zegt de Heer: “Sta dan in de volle wapenrusting Gods” (Ef. 04:10-18). In Christus bent u meer dan overwinnaar!

 

Het hemelse Jeruzalem door Hessel Hoefnagel -3-

Daniël en de puinhopen van Jeruzalem.

De profeten in de oude tijd, waarvan Daniël er één was, wisten vaak zelf niet precies, waarop hun gedachten, woorden en handelingen betrekking hadden. Toch werd hun geopenbaard, dat ze ons dienden met die dingen, “die thans verkondigd worden bij monde van hen die door de heilige Geest, die van de hemel gezonden is, het evange­lie hebben gebracht”. In deze dingen begeren zelfs enge­len een blik te slaan, want ook zij zijn in grote trouw bezig de Schepper en de mens te dienen, zonder dat ze al­les in detail begrijpen.

De profeten speurden na en waren bezig met de vraag, wat het herstel en de toekomstige heerlijkheid voor het volk van God zou inhouden. De Heilige Geest gaf vooraf getui­genis van al het lijden, dat over Christus zou komen, maar ook van al de heerlijkheid daarna (1 Petr. 01:11-12). “Christus” is Jezus als Hoofd van Zijn lichaam, de ge­meente, vervuld met de heilige Geest.

Daniël was een hoveling aan het hof van de koningen van het Babylonische en het latere Perzische Rijk. Zijn wer­kelijke bestaan wordt door hedendaagse bijbel-commentatoren niet altijd voor waar aangenomen. Het feit echter dat de Heer Jezus blijkens (Matt. 24:15) hem citeert, geeft vrijmoedigheid om de profetieën van het boek Daniël te betrekken op de “tijd van het einde” waar de Heer over sprak.

De profeet Daniël was bezig met het beloofde “herstel van de puinhopen van Jeruzalem” (Jer. 25:12). De profeet Jeremia was tijdens de wegvoering naar Babel in het land Juda (2-stammenrijk) achtergebleven. Hij schreef een brief aan de ballingen in Babel. Daarin wekte hij hen na een gods­spraak op om huizen te bouwen, tuinen aan te leggen, te huwen én zich voort te planten, vrede te zoeken voor de plaats waar men woonde en daarvoor te bidden, zodat in haar vrede hun vrede gelegen zou zijn. Na zeventig jaar zou de Here naar hen omzien en Zijn woord van heil en herstel in vervulling doen gaan, door ze terug te brengen in hun land, alle valse profetieën ten spijt. Ze zouden terugkomen in het land om dat te bezitten. Ze zouden hun God dienen en David, hun Koning, die God zelf hun verwek­ken zou (Jeremia 29 en 30). Deze “David” is de aanduiding van de Messias, Die zou komen en Die als de Heer Jezus Chris­tus is geopenbaard.

Daniël lette op de woorden van de profeet en richtte zich op de geschreven beloften. Ondanks zijn ijver in dienst van aardse gebieders, was hij onophoudelijk geconcen­treerd op de verwezenlijking van de gedachten van God (Dan. 09:02). Ogenschijnlijk was hij, evenals de andere pro­feten, gericht op het herstel van het aardse volk van de Joden en haar tempeldienst te Jeruzalem, getuige zijn ge­bed in hoofdstuk 9. Toen echter de engel Gabriël aan hem verscheen, terwijl hij nog bad, werd hij onderricht om een klaar inzicht te verkrijgen (Dan. 09:22-23). Hij begreep, dat de Geest van God méér bedoelde, dan de wederoprich­ting van het aardse Jeruzalem en zijn tempeldienst.

De zeventig (jaar)weken

Het gezicht van de zeventig weken duidt op een verre toe­komst evenals het gezicht van de avonden en morgens in Dan.8:26. Die verre toekomst betreft de tijd van het einde (vgl. Dan. 08:17-19). Dit is de tijd, waarin wij leven. In deze tijd komt het doel van God met Zijn volk, waarvan Jezus Christus het Hoofd is, tot openbaring. In samenhang met andere profetieën en openbaringen heeft het gezicht van de zeventig weken betrekking op de gemeente van Jezus Christus in haar ontwikkeling naar de volkomenheid.

In Zijn rede over de laatste dingen (Matt. 24) sprak de Heer Jezus over de gruwel van de verwoesting, daarmee doelend op de “verwoester” in (Dan. 09:27) en de gruwelen, die deze zal bewerken (Dan. 11:31; Dan. 12:11).

Deze verwoesting voltrekt zich aan de uiterlijke ver­schijningsvorm van het heiligdom, de heilige plaats en het heilige volk. De uiterlijke verschijningsvorm van de godsdienstige mens zal niet bestand zijn tegen de ver­woestende inwerking van de machten der duisternis. De ge­schiedenis leert, dat de ware kinderen van God niet kun­nen bogen op macht en invloed in uiterlijke zin. Waar zij zich maar enigszins openbaarden, ontstond vervolging, verachting en niet zelden martelaarschap. Hoewel wij, wat deze dingen betreft, “tijden van verademing” meemaken, moeten wij nooit onze zekerheid zoeken in uiterlijke er­kenning en het tot stand brengen van respectvolle gemeentestructuren. Deze blijven kwetsbaar en onder zekere in­vloed van de machthebbers in deze wereld.

Voor de “gemeente in de eindtijd” is de godsspraak aan Daniël over de zeventig weken te plaatsen in de geeste­lijke ontwikkelingen met betrekking tot het volk van God. Temeer omdat onze Heer Jezus deze profetie in verband bracht met de verdrukking, de misleidende “christus”-aan- duiding, de verschijning van het teken van de Zoon des Mensen en Zijn komst op de wolken van de hemel (Matth.24)

Daniël 9 verhaalt ons van de engel Gabriël, die op de tijd van het avondoffer, toen Daniël in gebed was, aan hem verscheen om hem te onderrichten en een klaar inzicht te geven. De woorden van Gabriël zijn dan: zeventig weken zijn bepaald over uw volk en uw heilige stad,

– om de overtreding te voleindigen

– om de zonde af te sluiten

– om de ongerechtigheid te verzoenen

terwijl deze feiten gepaard gaan met

  • het brengen van een eeuwige gerechtigheid
  • het bezegelen van gezicht en profetie en
  • het zalven van iets allerheiligst (Dan. 09:24).

De komst van het Koninkrijk van God.

Er worden in deze woorden van de engel Gabriël aan Daniël een aantal kernzaken met betrekking tot de komst van het Koninkrijk van God weergegeven. Deze waren bedoeld om aan Daniël een klaar inzicht te geven, maar ze zijn ook voor ons van wezenlijk belang. Het brengen van een eeuwige ge­rechtigheid bepaalt ons als vanzelf bij het werk, dat on­ze Heer Jezus Christus teweegbracht. Eeuwen na Daniël was Hij het, die in gehoorzaamheid aan de wil van God een keer bracht in het lot van de mens. Hij verbrak door Zijn sterven en opstanding de weeën van de Dood, dus de claim die deze had op de mens en de hele schepping (Hand. 02:24). Alle (godsdienstige) mensen voor Hem, behalve de drie in de bijbel beschreven profetische typen Henoch, Mozes en Elia, waren naar hun innerlijke mens onder de macht van de Dood gekomen en konden niet anders dan hopen op Dege­ne, die komen zou. Hun hoop werd niet beschaamd, want bij het verschijnen van de Heer der heerlijkheid in het rijk van de Dood werden vele lichamen der ontslapen heiligen opgewekt en gingen uit de graven (dodenrijk) en kwamen in de heilige stad (hemelse Jeruzalem) (Matt. 27:52-53).

De eeuwige Schepper vervult in grote trouw Zijn profe­tische belofte, aan het eerste mensenpaar. (Gen. 03:15). Hij verbond Zich in Zijn grote mensenliefde (vgl. Titus 03:04) met het zaad van de vrouw, dat uit de eerste mens tevoorschijn zou komen. De eerste van deze nieuwe genera­tie was onze Heer Jezus. Bewust en in volle overgave aan de wil van God was Hij als een graankorrel, die in de aarde valt en sterft. Langs deze weg moest de “Zoon des mensen” verheerlijkt worden. Deze verheerlijking ligt daarin, dat Hij niet op Zichzelf zou blijven, maar juist vanwege dit sterven veel vrucht zou voortbrengen (Joh. 12:23-24). In ditzelfde verband, omdat de Vader in de hemel Zijn Zoon bevestigde met een waarneembare stem, sprak Jezus: “nu gaat er een oordeel over deze wereld, nu zal de overste dezer wereld buitengeworpen worden; en als Ik van de aarde verhoogd ben, zal Ik allen tot mij trekken” (Joh. 12:31-32).

De overste van de wereld

De feitelijke beheerser van de wereld is niet de duivel, maar de Dood, de engel van de “afgrond”, die in het He­breeuws Abáddon en in het Grieks Apollyon tot naam heeft (Openb. 09:11).

Deze macht heerst sinds de zondeval van de eerste mens als koning over de aarde. Zelfs in de tijd tussen Adam en Mozes, toen er nog geen wet was en de zonde nog niet kon worden toegerekend, was deze koning als heerser actief en ging door tot alle mensen, ook degenen die niet gezondigd hadden op de manier van Adam. De zonde van de eerste mens had dus verstrekkende gevolgen voor de hele mensheid.

De genade van God echter, die in Jezus Christus ver­scheen, heeft veel grotere gevolgen. Deze overvloed van genade en van de gave van de gerechtigheid bewerkt, dat de mens weer als koning gaat heersen en het eeuwige leven verkrijgt (vgl. Rom. 05:12-21).

In Zijn afscheidswoorden aan Zijn discipelen sprak Jezus: ”…. de overste der wereld komt en heeft aan Mij niets” (Joh. 14:30). Net zo min als de duivel Jezus tot ongehoor­zaamheid aan God kon verleiden, zo min kreeg de Dood vat op deze Zoon van de Mens en moest hem weer uitspuwen, zo­als indertijd de grote vis de profeet Jona weer moest uitspuwen op het droge (Jona 02:10).

Van de komende Trooster, de Geest van de Vader, die de Heer zou zenden als Hij zou heengaan tot de Vader, zei Jezus, dat deze de wereld zou overtuigen van zonde, ge­rechtigheid en oordeel. Dit zuivere oordeel, dus het aan­brengen van scheiding tussen wat bij de mens hoort en wat niet bij de mens hoort, werd mogelijk omdat de Macht van de dood, de beheerser van de wereld, geoordeeld was (Joh. 16:05-11).

Vanwege de gehoorzaamheid van de Eersteling van de nieuwe schepping, Jezus Christus, kon de Vader Zijn Zoon opwekken door de kracht van de inwonende Heilige Geest en de Heer stond op om te verschijnen in de heerlijkheid van de Vader.

Als gevolg van dit “wapenfeit” in de wereld der geesten kan de innerlijke mens, die dood is vanwege de zonden, door bekering, wedergeboorte en geloof in God gehoor ge­ven aan de stem van het Evangelie: “Ontwaakt, gij die slaapt en sta op uit de doden en Christus zal over u lichten” (Ef. 05:14). Op deze wijze wordt het lichaam van Christus openbaar als de laatste Adam, welke niet slechts een levende ziel, maar een levendmakende geest is. Op de openbaring van deze “zoon” wacht de gehele schepping (Rom. 08:23).

Over de eeuwige gerechtigheid van deze nieuwe “Adam” sprak de engel Gabriël tegen Daniël, zonder wellicht zelf ten volle inzicht te hebben in de boodschap, die hij moest overbrengen. In het werk van Jezus Christus en de vorming van Zijn geestelijk lichaam worden gezicht en profetie bezegeld. Door de inwonende Heilige Geest, die van de Vader en de Zoon uitgaat en de gelovigen vervult, wordt iets “allerheiligst” gezalfd (Dan. 09:24). De periode van “zeventig weken” betreft de volle tijd, waarin het plan van God met de mens zich voltrekt. Deze periode wordt in de profetische waarde onderverdeeld in drie deeltijden, namelijk:

-een periode van zeven weken

-een periode van tweeënzestig weken

-een periode van één week (Dan. 09:25-27), waarin op de helft een ingrijpende kentering plaats vindt.

Als vergelijking, vanwege dezelfde profetische betrokken­heid, kennen we in de profetieën van het boek “Openbaring van Johannes” de aanduiding: “tijd, tijden en een halve tijd (Openb.12:14), welke aanduiding ook wordt gegeven in (Dan. 12:07).

De bovenstaande onderverdeling uit (Dan. 09:24) is te plaat­sen in de ontwikkelingen, zoals de gemeente van Jezus Christus sinds haar eerste vorming meemaakt op weg naar haar bestemming.

 

Wat is bekering door Margreet Gast

Het leven begint bij…

De mensen van de wereld kunnen hier van alles aanvullen, maar een kind van God zal uitroepen: bij mijn bekering! Elke christen zal van zijn of haar bekering kunnen getuigen. Een meestal is het een verhaal van een proces, wat aan en in die mens plaatsvond doordat Gods Geest aan het werk was.

Wat gebeurt er zo al voordat een mens tot be­kering komt? Hoe vinden mens en Woord elkaar?

De mens

De mens is er voor ge­maakt om in harmonie en vrede te leven met zijn Schepper en met de men­sen om hem heen. Dit houdt in dat elk mens, diep van binnen, of hij het zich bewust is of niet, zoekt naar zijn ’thuis’. Hij wil die geestelijke situatie vinden waarin hij veilig is en vertrouwd, geliefd en geaccepteerd. Want vanuit zo’n thuisbasis kan de mens echt gaan leven.

De mens wordt in een bo­ze wereld geboren. De sa­tan zal zijn beslag al (wil­len) leggen op dat leven: al in de kinderjaren of nog eerder. Hij doet dat zo dat bij sommigen zelfs de hoop op het goede ver­stikt. Maar wat de satan ook aan kwaad en verderf in de schepping kan doen, hij kan niets veranderen aan het onvernietigbare feit dat elk mens een schepping van God is, en dat de Schepper hem er voor bestemd heeft om te heersen over de schepping- (Ps. 008:006-007). God de Vader bepaalde en bepaalt de oorsprong en bestem­ming van de mens!

Daarom blijft diep van binnen iedereen verlangen naar de vrede die alle verstand te boven gaat. Daarom weet uiteindelijk ieder mens dat het moge­lijk moet zijn het goede, reine, liefdevolle in zijn leven te ontvangen. Er kan heel wat gebeuren in een mensenleven, maar de stem van het hart, die roept om het ware – de Ware – zal blijven klinken.

Het doeltreffende woord

Het Woord van God is er vanaf het begin (Joh. 01:01-02). Dat Woord creëerde de aarde en alles wat er op is. Het Woord van God is gesproken en ‘geleefd’. Het was Jezus die in zijn leven volledig leefde naar dat Woord, en zo toonde wie de Vader was en is. Zo zijn er altijd kinderen Gods geweest in wie het woord van God leefde en door wie het dan ook an­dere mensen bereikte. Een gesprek met een christen, het lezen van een boek. het horen van een preek of Bijbelstudie, een her­innering aan woorden die vroeger zijn gesproken, op allerlei manieren kan het Woord de mens berei­ken. En als zo’n woord dan het hart van de mens treft, dan gaat er wat gebeuren (Hand. 02:37)!

En het zal doeltreffend zijn, want de hemelse Va­der zelf wil immers niets liever dan dat allen tot bekering komen (2 Petr. 03:09b). Eens vinden het doeltreffende woord van God en het roepende hart van de mens elkaar.

Erkennen dat God God is

Alsof de schellen van de ogen vallen, zo komt de mens dan tot het besef wie God is! Het komt dan tot een innerlijk weten en erkennen dat Degene die tot hem spreekt zijn Meerdere is. God komt het toe erkend en aanbe­den te worden om wie Hij is. De bekering omvat: de hemelse Vader de plaats geven die Hem toekomt. God is degene die de mens geschapen heeft en die ook het recht heeft om zijn leven te bepalen!

Erkennen wat zonde is

Als het Woord van God doeltreffend het hart van de mens bereikt, komt deze ook tot het besef dat zijn leven, zoals dat tot dan toe was, niet naar Gods bedoeling was. Er waren wel inspanningen om het goed te doen, ze­ker wel. Maar hoe vaak was er machteloosheid: wat men wilde doen en bereiken, kreeg men niet voor elkaar. Een het goe­de wat gedaan was, had geen eeuwigheidswaarde. De mens beseft dan ook bij zijn bekering: ‘al die inspanningen: zonde van de energie! Al die jaren zonder God: zonde van de tijd!’

Bekering houdt in: het besef dat het oude leven heilloos was, en het weten dat een leven met God pas echt waarde heeft.

Berouw hebben hoort er ook bij

Berouw hebben, om de dingen die verkeerd zijn gedaan, hoort ook bij de bekering. Als de liefde voor God en Zijn plan met mensen, in het hart gebo­ren wordt, als de mens vol verbazing en dank­baarheid de uitweg uit het oude leven aanneemt, kan het niet anders, of er is een oprecht berouw over de zonden. De gees­telijke waarheid dat de duivel zondigt van den beginne (1 Joh. 03:08), ontslaat de mens niet van zijn verantwoordelijkheid voor zijn daden. Ook al waren de machten der duisternis in het oude leven soms sterker dan de mens, het kwaad is door hem of haar heen gebeurd.

De kracht tot behoud

Maar, het ‘slaaf van de zonde zijn’, zal men graag willen inwisselen voor een leven ‘in dienst van God’ (Rom. 06:06 en Rom. 06:13). En door Jezus is dat mogelijk. Door zijn kruisdood werd de muur van zonde, die tussen God en mens in­stond, afgebroken. Zo wordt het mogelijk voor de mens, te leven naar Gods wil. Houden van Gods plan met mensen gaat gelijk op met: haten van de zonde, en verlan­gen om volledig uit de slavernij van satan ver­lost te worden.

Door Gods Geest zal de mens tot erkentenis van de waarheid komen (1 Tim. 03:04b). De liefde van God gaat naar de mens uit. Aan God ligt het niet. Hij wil elk van Zijn schitterend mooie schep­selen in Zijn Koninkrijk van vrede en vrijheid brengen.

De mens, die met een goddelijke liefde van de hemelse Vader gaat hou­den en van Zijn bedoelin­gen met het leven van de mens, zal daardoor sterk zijn om het oude leven volledig achter zich te laten. De Waarheid erken­nen en er van houden is in de mens als een sterke kracht. Door zo iemand heen kan Gods werk – tot Zijn eer – openbaar ko­men.

 

Fundament en gebouw door Wim te Dorsthorst

Als Paulus in de brief aan de Korinthiërs schrijft hoe men zich moet gedragen in de ge­meente, dan vergelijkt hij de gemeente met een bouwwerk. Hij zegt dat hij, naar de genade Gods die hem gegeven is, als een kundig bouwmeester het fundament gelegd heeft, waarop een ander – zegt hij – voortbouwt (1 Kor. 03:10). Vervolgens zet hij uiteen hoe belang­rijk het is met welke ma­terialen een ieder bouwt, wil dat gebouw bestand zijn tegen het vuur van de dag die komt (1 Kor. 03:13) .

Onze Heer spreekt even­eens van een bouwwerk, een huis, dat op een fun­dament gebouwd dient te worden. We kunnen dat lezen in Matteüs 7 vers 24 tot en met 27 (Matt. 07:24-27) en in Lukas 6 vers 46 tot en met 49 (Luc. 06:46-49).

Wat opvalt is dat Paulus meer ingaat op het mate­riaal waarmee – terwijl Jezus nauwkeurig het fundament omschrijft waarop het huis gebouwd moet worden, wil het be­stand zijn tegen de stor­men en de watervloeden van de dag die komende is. Tweeërlei fundament en tweeërlei bouwmateri­aal dus. Beiden zijn dus mogelijk en beiden heb­ben bepaalde verstrek­kende gevolgen.

Het huis Gods

Nu gaat het uiteraard niet om zo maar een bouw­werk, maar om de gemeen­te van Jezus Christus, het huis Gods. Maar iede­re gelovige is weer, be­hoort weer te zijn, een levende steen in dat huis Gods, in dat geestelijke huis (1 Petr. 02:05).

Iedere gelovige is op zich ook weer een tempel van de Heilige Geest, dus ook een huis Gods. Paulus zegt immers: “Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest van God in u woont?” (1 Kor. 03:16; 1 Kor. 06:19). Al die Geest- vervulde gelovigen samen, al die levende stenen, vormen samen het huis Gods, welke gebouwd wordt door de Zoon Jezus Christus (Heb. 03:04-06).

De gemeente van Jezus Christus is het hoogste, het heiligste, in de hele kosmos. Het is het huis Gods, het geestelijke Is­raël, het hemelse Jeruza­lem, de berg Sion, het lichaam van Jezus Chris­tus, de bruid of de vrouw des Lams, de vrouw van God. Het is het heilsorgaan, een koninklijk priestervolk, waarmee en waardoor de duivel en de dood teniet gedaan zal worden en dat tot in alle eeuwigheden als koningen zal heersen temidden van de volken (Openb. 22:05; Openb. 05:10).

Het is naar het eeuwige voornemen van God, dat alles wat in de hemel en op de aarde is, onder één hoofd – en dat is Je­zus Christus – samenge­vat zou zijn ter voorbe­reiding van de volheid der tijden (Ef. 01:10). De gemeente, het lichaam van Christus, is hierbij echter niet los te denken van het hoofd Jezus Christus zelf.

De grote dag

Het zal duidelijk zijn dat de grote tegenstander van God en mensen: de duivel zal trachten bij de bouw van dit huis Gods, bij de­ze gemeente van Jezus Christus, zijn misleidend en vernietigend werk te doen.

Nu is het echter wel zo dat er een bepaalde tijd gaat komen, waarin pas duidelijk zichtbaar zal worden of fundament en gebouw overeenkomstig de wil van de bouwmeester zijn. Dus gebouwd met de juiste materialen en rus­tend op het juiste fundament. Op de dag’ zal het openbaar komen, zegt Jezus en ook Paulus.

De profeten hebben veel gesproken over die dag’ of ’te dien dage’ of ‘de dag des Heren’. Jezus zelf spreekt over ‘de dag van de Zoon des mensen’ of over ‘Mijn dag’ (Luc. 17:24; Joh. 08:56). Ook Paulus spreekt over ‘de dag des Heren’ (1 Thess. 05:02) en Johannes spreekt in Openbaring van ‘de grote dag’ (Openb. 06:17; Openb. 16:14).

De dag des Heren is de tijd dat de volledige scheiding tussen licht en duisternis, tussen vlese­lijk en geestelijk, tussen waarheid en leugen, tus­sen leven en dood, zich voltrekt. Dit proces is be­gonnen met de eerste komst van Jezus Christus (2 Tim. 01:10) en vindt zijn voltooiing bij Zijn tweede komst (Hebr.l:6) of de wederkomst des Heren (1 Thess. 04:16; Titus 02:13) . Het is ‘de grote dag’, een bepaalde tijd, aan het einde van deze bedeling.

Horen wat de Geest zegt

In de rede over de laatste dingen in Matthéüs 24, Markus 13 en Lukas 21, noemt Jezus vele tekenen, waaraan de gelovigen dui­delijk deze tijd kunnen onderkennen. Niet in het minst echter is het door de werking en de openba­ring van de Heilige Geest in de gemeenten, dat ver­staan wordt dat het einde der tijden aangebroken is.

Wie een oor heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt, lezen we zeven maal in Openbaring. Alles wat nog verborgen is, zal dan aan het licht komen. Het goede wat uit God is, zal blijven bestaan, het demonische, maar ook alles wat van deze wereld is, wat vleselijk is, zal geen stand kunnen houden.

De tekenen van de dag

Paulus, en ook de Heer zelf, bedoelen met genoem­de uitspraken niet in de eerste plaats de algehele toestand, die in de schep­ping ontstaat, maar be­doeld wordt waar het huis Gods, de gelovigen, u en ik, mee geconfronteerd gaan worden, namelijk ‘vuur’ en ‘watervloeden’.

De hele schepping zal een demonische verdrukking meemaken, waarvan Jezus zegt: “Want er zal dan een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is van het begin der we­reld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal” .

En: “Op de aarde zal ra­deloze angst onder de volken zijn vanwege het bulderen van zee en branding, terwijl de men­sen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld komen” (Matt. 24:21; Luc. 21:25b-26) .

Maar de hele legermacht van de vijand zal zich juist samentrekken rondom het volk van God en trachten dit te verwoesten. Verleidingen, intimidatie, geweld, leugenleringen, bedrieglijke tekenen en wonderen, alles zal de antichristelijke macht aan­wenden om het volk van God te misleiden en ten onder te brengen.

Jezus zegt hierover: “Ziet toe, dat niemand u verlei­de. Want velen zullen ko­men onder mijn naam en zeggen: ‘Ik ben de Chris­tus’, en zij zullen velen verleiden” .

En: “Indien dan iemand tot u zegt: Zie, hier is de Christus, of: Hier., gelooft het niet. Want er zullen valse Christussen en valse profeten opstaan en zij zullen grote teke­nen en wonderen dóen, zodat zij, ware het moge­lijk, ook de uitverkorenen zouden verleiden” .

En: “Dan zullen zij u overleveren aan verdruk­king en zij zullen u do­den, en gij zult door alle volken gehaat worden om mijns naams wil” (Matt. 24:05; Matt. 24:23-24) .

Paulus zegt dat de anti­christ zal komen naar de werking des satans met allerlei krachten, tekenen en bedrieglijke wonderen, en allerlei verlokkende ongerechtigheid (2 Thess. 02:09-10a).

Als Johannes op Patmos het beest ziet opkomen die alle kracht en troon en macht van de draak (de duivel) ontvangt, dan ziet en hoort hij: “En het beest opende zijn mond tot lasteringen tegen God, om zijn naam te lasteren en zijn tent en hen, die in de hemel wonen. En hem werd gegeven om te­gen de heiligen oorlog te voeren en hen te overwin­nen (Openb. 13:01-02, Openb. 13:06-07a).

Dat is het vuur waar Pau­lus van spreekt en dat is de stortregen en de stormwind, het bulderen van zee en branding, waar Jezus van spreekt: “Lasteringen tegen God om zijn naam te lasteren en Zijn tent en hen die in de hemel wonen” . De gemeente is het huis van God, gevormd door de ge­lovigen, die hemelbewo­ners, hemelburgers zijn (Filip. 03:20) . Daar is het de duivel en zijn demonen dus om te doen!

Het bouwen op de rots

Wat is het van ontzettend groot belang om niet maar wat aan te sukkelen in deze tijd en te denken: zo’n vaart zal het nu ook wel niet lopen, ik leef netjes, geef ieder het zijne, bezoek trouw de samenkomsten, dus zal de Heer best met mij tevreden zijn. Dit is een valse rust en een enorme misleiding uit het rijk van satan.

Als het huis – je persoon­lijke levenshuis – niet op de rots gebouwd is, dan is het op het zand ge­bouwd. Dan heeft het geen vaste grondslag, geen wettige geestelijke basis. Dan is het gebouwd op vergankelijke dingen, op menselijke inzettingen en verordeningen, op leer-systemen, op vlees. Misschien wel bekering, maar geen volwassen waterdoop. Misschien wel bekering èn waterdoop, maar geen bewust ontvan­gen doop met de Heilige Geest, waardoor je bij het lichaam van Christus behoort (Rom. 08:09). Niet gebouwd dus op het fun­dament van de apostelen en profeten, terwijl Jezus zelf de hoeksteen is (Ef. 02:20) .

Als Petrus belijdt, door openbaring van de Vader in de hemel: “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God”, dan zegt Jezus: “Op deze petra, op deze rots, zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van de hel zullen haar niet overweldigen” (Matt. 16:16-18).

Dat huis, die gemeente, zal niet weggespoeld worden als het beest uit de afgrond met zijn le­gers als een wolkbreuk en orkaan zich op dat huis zal storten. Naast bekering, waterdoop, Geestesdoop, zal ook die belijdenis door de Heilige Geest in ons hart moeten zijn: “Gij zijt de Chris­tus, de Zoon van de levende God”. Dan is Jezus zelf in ons leven de hoeksteen, de rots, dan ben je niet overdreven vroom of fa­natiek, maar dan ben je een verstandig mens, zegt Jezus, die bij het bouwen van het huis diep gegraven heeft en het fun­dament op de rots ge­legd heeft. Dat huis zal niet aan het wankelen te brengen zijn en zal niet instorten (Matt. 07:24; Luc. 06:48). Let wel, het fundament moet dus op de rots gelegd worden.

Onvergankelijk materiaal

En als dat fundament wel goed is, zoals ook Paulus zegt, dan moet een ieder wel toe zien hoe hij daarop bouwt (1 Kor. 03:10). Ook hier geldt het­zelfde als bij het funda­ment. Hout, hooi en stro, dat zijn de vergankelijke, aardse stoffelijke zaken. Dat zijn menselijke inzet­tingen, geloofsbelijdenis­sen, ceremonieën, wetti­sche instellingen, leugen- leringen, eigenwillige godsdienst.

Zoals bijvoorbeeld de ge­dachte dat de gemeente opgenomen zal worden, voordat het vuur en de orkanen en de stortvloe­den, de grote verdrukkin­gen, komen en dat God dan weer verder zal gaan met het natuurlijke volk Israël. Een natuurlijk volk dus, dat niét de tent van God is, dat niét heilig is en niét in de hemel woont (Openb. 13:06) . Ook niet serieus ingaat op verlos­sing, bevrijding en levens­heiliging. Toch allerlei za­ken achterna loopt waar Jezus en de apostelen ons juist voor waarschuwen.

Veel meer zaken zijn te noemen die te vergelijken zijn met hout, hooi en stro, maar ‘een ieder zie zelf toe’ hoe hij op het enige juiste fundament – en dat is Jezus Chris­tus, de rots -, zijn levenshuis bouwt (1 Kor. 03:10b). Het vuur ‘van de dag’ zal het uitmaken, zegt Paulus (vers 13).

Een ieder die bouwt met goud, zilver en kostbaar gesteente zal standhouden, al wordt de oven ook ze­ven maal heter gestookt. Goud, zilver en edelge­steente wordt niet door het vuur aangetast. Het vuur heeft daar geen vat op. Zo’n levenshuis is gebouwd met de leer van Jezus Christus en de apostelen. In zo’n levens- huis heeft de Heilige Geest de leiding, de Geest der waarheid, die de weg zal wijzen tot de volle waarheid en die de toeko­mende dingen zal bekend maken. Jezus zegt: Ver­standig is hij die Mijn woord ‘hoort en doet’ (Matt. 07:24) .

Dat is bouwen met goud, zilver en kostbaar ge­steente. Ook zegt Hij: “Maar wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden” (Matt. 24:13) . En Paulus merkt op dat zij die verloren gaan, de liefde tot de waarheid niet aanvaard hebben, waardoor zij hadden kun­nen behouden worden (1 Thess. 02:10).

Er zal uiteindelijk een ge­meente, een volk van God, overblijven die enkel uit liefde tot de Heer, die de waarheid is, de weg in volharding tot het einde zal zijn gegaan. Een volk waardig de vrouw van het Lam, de bruid van God te zijn.

Johannes mag op Patmos deze gemeente in een vi­sioen reeds zien. De engel zegt tot hem: “Kom hier, ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams. En hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg en toonde mij de heilige stad, Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God; en zij had de heerlijkheid Gods, en haar glans geleek op een zeer kostbaar gesteente, als de kristalheldere diamant” (Openb. 21:10-11) .

 

 

Bouwstenen door Duurt Sikkens

* “Je zult volmaakt zijn als je hemelse Vader” is geen wet, geen opdracht, maar een belofte.

* De gemeente van Jezus Christus is een bijstands­moeder .

* Bomen geven zuurstof aan de mens.

* Als je geen uitweg ziet, kijk dan es omhoog.