Selecteer een pagina

Levend Geloof – 366

Levend geloof 1995.01 nr. 366

Het is ongeveer 15 jaar geleden dat wij de brochure “Hoe beleven wij ons geloof?” schreven. In de loop der jaren hebben vele hon­derden boekjes hun weg gevon­den onder onze lezers en lezeres­sen. Het was één van de eerste brochures die wij uitgaven. Waarom juist over de beleving van het geloof? Omdat dit één van de dingen is die ons altijd bijzonder geïntrigeerd hebben: Hoe zetten wij het geloof om in ons gewone leven van elke dag. Kortom: hoe beleven wij ons geloof?

Is ons geloof nog levend?

Nu zijn ‘geloof’ en ‘geloven’ op zich al woorden die een beleving tot uitdrukking brengen, maar het geloof is bij velen zo star en abstract geworden dat het leven er vaak helemaal uit is. Niet voor niets kunnen we in de brief van Jacobus lezen dat een geloof zonder werken een dood geloof is. Jakobus bedoelt dat alleen het spreken of denken over het ge­loof, of het belijden van geloofs­dogma’s, niet voldoende is. Het moet blijken uit het leven van elke dag. Het komt aan op de beleving!

De geloofsbeleving heeft in deze eeuw vooral in de jaren ‘50 en ‘60 een enorme opwaardering gekregen, in eerste instantie door de komst van buitenlandse predi­kers zoals Hermann Zaiss en T. L. Osborn, later ook door Neder­landse predikers. Belangrijke onderdelen van het evangelie zoals de lichamelijke genezing, bevrijding van gebondenheden en de doop met de Heilige Geest werden onder het stof vandaan gehaald. Vaak werd dit door de gevestigde kerken niet geaccepteerd en kwam men, als men het geloof consequent ging beleven, buiten de kerk terecht. Nieuwe gemeenschappen ontstonden, veelal onder de naam pinkster- en volle evangeliegemeenten.

Ook deze gemeenten gingen echter ten dele weer ‘verkerkelijken’, dat wil zeggen men groeide vooral geestelijk niet verder en soms kwam men daardoor zelfs in dwaalleringen terecht.

Ook ging men weer strakke schema’s ten aanzien van toelating, verplichtingen, etc. invoeren; dingen waarvoor men destijds mede de kerk verlaten had.

‘t Gevolg was (en is) dat velen zich ook niet meer thuis gingen voelen in de nieuwe gemeenschappen die waren ontstaan of zelf weer met wat nieuws begonnen. Scheuringen waren en zijn aan de orde van de dag…

Een te somber beeld van de he­dendaagse situatie in de pinkster- en volle evangeliebeweging? Wij geloven van niet, maar voegen er meteen aan toe dat dit de waar­achtige gelovige op geen enkele wijze behoeft te verontrusten!

Gods werk gaat door

Gods werk gaat toch door en de waarachtige gemeente van Jezus Christus zal zeker tot volle open­baring komen! Of hebben we al­leen maar oog voor het destructieve werk wat de vorst der duis­ternis veroorzaakt?

Wij behoren oog te hebben voor het ontstaan en tot ontwikkeling komen van de echte gemeente van Jezus Christus, waarvan de leden momenteel nog verspreid bivak­keren in allerlei kerken, groepen en gemeenten, maar die een intens verlangen in zich hebben om geestelijk verder te groeien tot volwassen christenen. Zij laten zich niet beïnvloeden door allerlei wind van leer. Zij hebben geen behoefte aan allerlei spectaculaire ervaringen zoals het ‘vallen door de geest’, al of niet aangevuld met ‘lachen, beven en huilen door de geest’. Zij gaan meer en meer oog krijgen voor de werkelijke beleving van hun geloof in het leven van alle dag.

Alleen tekenen en wonderen?

Het gaat hun bovendien niet alleen om de ‘tekenen en won­deren’, alsof Jezus niets anders deed toen Hij op aarde was. Natuurlijk zijn de tekenen en wonderen een belangrijk onder­deel van het functioneren van het Koninkrijk Gods. Zij zijn echter uitsluitend bedoeld als bevestiging van ons geloof in de beloften Gods. Zij bekrachtigen de woor­den die Jezus uitsprak toen Hij op aarde was en die wij nu uit mogen spreken in Zijn naam. Maar ze zijn nooit een doel op zich. Let er eens op hoe dat ook in het leven van Jezus het geval was. Hij sprak: “Indien ik door de vinger Gods de boze geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen” (Luc. 11:20).

Jezus was heel radicaal en consequent ten aanzien van het afwij­zen en overwinnen van alles wat de vorst der duisternis had veroor­zaakt. Maar -en dit wordt heel vaak over het hoofd gezien of minder belangrijk geacht- was Jezus ook en vooral bezig met het ‘gewone’ onderricht. Denk bij­voorbeeld aan zijn eerste grote rede vanaf de berg waarin Hij in niet mis te verstane bewoordingen over de praktische geloofsbele­ving sprak.

Wij weten dat de verleiding in onze dagen erg groot is om juist van het ‘gewone’ af te stappen en het ‘ongewone’ op te zoeken. De duivel is immers voortdurend bezig om de mens te betrekken bij zijn occulte praktijken. Het verlangen naar religie en geloof, wat ieder mens in zich heeft, wil hij graag bevredigen, daar weet hij wel raad mee.

Geloof of gevoel?

Maar nog veel gevaarlijker is het als hij binnen de gemeente van Christus zich kan manifesteren met bedrieglijke tekenen en wonderen, zoals momenteel gebeurd. Wij hebben wat dat betreft maar één advies: Wees waakzaam, wees op je hoede, laat je niet intimideren of verleiden door welke prediker of leider ook, onder het mom dat het de Geest is die iets nieuws wil bewerken.

Uiteraard behoort een kind van God altijd open te staan voor de werkelijke vernieuwing die Gods Geest wil bewerken, maar deze ligt primair op het terrein van het geloof, en is niet gevoelsmatig.

Hebreeën 11 is wat dat betreft erg duidelijk. In Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06) lezen we zelf? dat het zonder geloof onmogelijk is God welgevallig te zijn. Natuurlijk hoeven we ons gevoel niet uit te schakelen, zo dit al mogelijk zou zijn. Maar wie ‘gevoel’ boven ‘geloof’ stelt is op de verkeerde wijze bezig en kan heel gemakkelijk vanuit de verkeerde bron beïnvloed worden.

Werkelijke vernieuwing

De werkelijke vernieuwing door Gods Geest vindt plaats in het verborgene, dat wil zeggen in ons hart. En dan blijft het niet ver­borgen, maar komt meer en meer tot openbaring.

De wereld en het naamchristendom hebben alleen maar behoefte aan déze openbaring: de zonen Gods die, in navolging van dé Zoon van God, het nieuwe leven beleven.

De vrucht van de Geest (Gal. 05:22) neemt in hun leven een centrale plaats in, en op gezonde wijze openbaren zich dan ook de andere gaven en uitingen van de Geest. Samengevat: zij openbaren het Koninkrijk Gods, zij tonen dat God een goede God is en ontmas­keren de duivel als een slechte duivel.

Is dat niet te eenvoudig voorge­steld? Helemaal niet, want daar gaat het om! Dat is de geloofsbe­leving zoals God die bedoelt en Jezus die openbaarde. Dan ver­andert op positieve wijze ons eigen leven van dag tot dag en heeft het ook ‘uitstraling’ naar de ander toe!

Ongekende mogelijkheden

We leven in een turbulente tijd. Maar tegelijkertijd is het een tijd van ongekende mogelijkheden voor het werkelijke evangelie! Zorg dat u ingeschakeld bent (dat moet u zelf doen!) in het grote plan en werk van God: de volle openbaring van Zijn Koninkrijk. En Gods Koninkrijk is een eeuwig Koninkrijk. De heerlijkheid ervan is niet te bevatten en met geen pen te beschrijven. Maar nu al mogen we er iets van proeven en met Paulus tot de conclusie komen dat wat geen oog heeft gezien of geen oor heeft gehoord, en in geen mensenhart is bedacht, door God klaargemaakt is voor allen die Hem liefhebben!

 

Tijden en gelegenheden in de openbaring van Jezus Christus Hessel Hoefnagel

In de Bijbel is de zo genoemde (weder)komst van de Heer Jezus een belangrijk gegeven. Het is daarom voor ons als christenen ook belangrijk de tekenen, die daarop wijzen, te (leren) onder­kennen.

Zo is er op meerdere plaatsen in de Bijbel sprake van het begrip tijden en gelegenheden.

In een tweetal aansluitende ar­tikelen wil ik in nader ingaan op de het bovengenoemde begrip. In het volgende artikel wil ik dan stilstaan bij één van de visioenen van de apostel Johannes, die hij op het eiland Patmos kreeg in het kader van de openbaring van Jezus Christus. Het gaat dan om het visioen van de ’vrouw’, het ‘kind’ en de ‘draak’ (Openbaring 12).

Net voor Zijn hemelvaart ant­woordde de Heer op een vraag van Zijn discipelen, dat het niet hun zaak was die tijden en gele­genheden te kennen, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft.

Er zijn punten in de openbaring van het plan van God, welke zelfs de Zoon niet weet, laat staan de engelen en andere mensen.

De les van de vijgenboom

In hetzelfde verband, waarin de Heer dit stelde, gaf Hij echter ook de les van de vijgenboom door, een boom welke iedereen in Israël kende. Het week worden van de twijgen en het uitspruiten van de bladeren was een teken, dat de zomer in aantocht was.

Zo is het voor de christen van­daag nodig te weten, dat er din­gen staan te gebeuren, welke van eminent belang zijn. Dingen, welke gedirigeerd worden vanuit  de geestelijke wereld, maar op aarde hun weerslag hebben in allerlei gebeurtenissen, welke de samenleving betreffen en waar de mens geheel bij betrokken is (Hand. 01:07; Matt. 24:32-33)

Als de Heer Jezus Christus zich openbaart, dan doet Hij dat in en met Zijn gemeente of ‘lichaam’. Dit ‘lichaam van Christus’ is de ‘ware gemeente’ en ontwikkelt zich nu nog in het verborgene. Een schaduwbeeld daarvan is een baby in de moederschoot. Die vrucht kent al voor het geboren wordt een periode van groei en ontwikkeling en komt pas in een zekere ‘volheid van tijd’ tevoor­schijn. De moeders onder ons spreken dan over het ‘uitgere­kend’ zijn. Onder normale om­standigheden is dat een vaste periode van 9 maanden, die dus min of meer bekend is en waar in de voorbereidingen rekening mee moet worden gehouden.

Uit de Bijbel weten we dat onze Heer Jezus ook in een ‘volheid van tijd’ werd geopenbaard als ‘Zoon Gods’. Hij werd net als ieder ander mens geboren uit een vrouw. Ook werd Hij geboren onder de bepalingen van de wet van het toen geldende Verbond van God met het volk der Joden. Hij werd vervolgens als volwassen mens uitgezonden met als op­dracht en doelstelling om inner­lijke vrijheid te bewerken voor de godsdienstige mensen, welke on­der de claim van de genoemde wet lagen. Zo zou het ‘zoonschap Gods’ verder worden uitgebouwd en zou uiteindelijk de mens naar Gods oorspronkelijke bedoeling tevoorschijn komen (Gal. 04:04-05).

Een nieuwe volheid van tijd

Ook wij als kinderen Gods leven toe naar een nieuwe volheid van tijd. Niet slechts in de zin van de geschiedenis, maar naar bijbels perspectief. Vele tekenen om ons heen wijzen daar op, hoewel niet ieder deze opmerkt vanwege de vele afleidingen. Vele (christen)- ogen zijn bewust of onbewust toegesloten voor de ontwikkelin­gen, welke de openbaring van de Heer markeren.

Op deze tekenen echter wees de Heer Jezus al in Zijn profetische eindtijdbeschouwing kort voordat Hijzelf de ‘volheid van Gods tijd’ inging. Voor Hem was het duide­lijk, dat Hij een lichaam had gekregen, waarin Hij de zonde van de wereld zou dragen en zou ‘sterven’, dat wil zeggen geconfronteerd worden met de sterke macht, uit wiens ‘dodelijke greep’ niemand kon ontsnappen. Hij zou vrijwillig sterven in de plaats van alle mensen, die daartoe gedoemd waren en nog zouden worden vanwege de zondeval van de eerste mens en diens nageslacht. Ik geloof dat we het begrip ‘vol­heid van tijd’ daarom allereerst moeten bezien vanuit het eeuwige plan van God en niet als een kalendergegeven. Onze God hanteert een bepaalde ’tijdplanning’ met betrekking tot Zijn ‘eeuwig voornemen’ aangaande alle dingen.

Voor de eerste discipelen van de Heer na diens opstanding gold, dat ze zich moesten richten op de vervulling met de Geest van God. Dat geldt echter nog net zo voor ons. Zonder de vervulling met de Geest van God gaat het interpre­teren van waarheden Gods al bij voorbaat fout. Wij zien daar in ons kerkelijk Nederland, maar ook elders, de nodige gevolgen van. Hoevelen zitten niet vast­geroest in een door menselijke interpretatie bepaald godsdienstig systeem, soms met een acceptabel en aantrekkelijk etiket.

Hoevelen met op zich een goed ogend of klinkend ‘etiket’ worden ook nu niet in hun denken scheefgetrokken en gericht op de dingen van deze wereld, in plaats van gericht te zijn op de ‘dingen Gods’. De veroorzaker daarvan werd door de Heer in alle dui­delijkheid ontmaskerd, ondanks dat daar een geliefde discipel bij betrokken was (vgl. Matt. 16:22-23).

Gods eeuwig voornemen

De Heer Jezus sprak vóór Zijn heengaan met Zijn discipelen over ’tijden en gelegenheden’. ‘Het is niet uw zaak om de tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschik­king aan Zich gehouden heeft’. Wat jullie moeten doen is wachten op de vervulling met de Geest van de Vader, die Ik zal zenden. Door deze Geest zullen jullie op de juiste manier kunnen getuigen over en van Mij in de hele wereld (Hand. 01:07-08).

Ook wij moeten ons niet bezig houden met dingen, die niet door Gods Geest worden geïnspireerd en geleid. Onze God heeft een plan en zal dat geheel voltrekken naar Zijn eeuwig voornemen. Hijzelf heeft in Zijn eeuwig raadsbesluit de ’tijden en gelegen­heden’, langs welke de voltooiing daarvan plaats vindt, bepaald. In dat verband had de Heer al eerder tijdens Zijn genoemde profetische beschouwingen gezegd: ‘Van de dag en het uur, waarin de Zoon des mensen zich zal openbaren, weet niemand. De mensen niet, de engelen niet, zelfs de Zoon niet, maar de Vader alleen’ (Matt. 24:36). Voor de eerste Zoon en daarmée ook voor de overige zonen geldt slechts gehoorzaamheid op het juiste, door de Geest geleide en geïnspireerde moment, zodat de vervulling van de ’tijden en gelegenheden’ kan plaatsvinden.

Wij, als volgelingen van de Heer Jezus, moeten dus rekening hou­den met een herhaling van het begrip ‘volheid van tijd’. Eenmaal zullen wij via deze ont­wikkeling deel verkrijgen aan de volheid Gods, waaruit wij ook nu al veel ontvangen hebben (Joh. 01:16; Kol. 02:10).

Ook de vijanden van God en mens, de duivel en zijn engelen, worden noodgedwongen geconfronteerd met de ‘volheden van tijd’. Zij omdat zij daar geheel bij betrokken zijn met het oog op hun eeuwige verwerping ver van het aangezicht des Heren. Zij beleven dit daarom in een on­gekende angst.

In Matthéüs 8 lezen we in dit verband van twee zeer gevaarlijke bezetenen, die de Heer Jezus uit de grafsteden tegemoet komen en Hem bedreigen. De boze geesten, welke hen bezet houden, zijn radeloos van angst voor de confrontatie met deze ware mens en smeken Hem om hen niet voortij­dig te pijnigen door hen uit te drijven en in de ‘gevangenis’ te werpen, waar ze tot nietsdoen gedoemd zijn en alleen maar moeten wachten op hun eeuwige veroordeling. ‘Laat ons alstublieft in die zwijnen varen’, is hun verzoek (vs. 28-34). Ook hun overste, de duivel, weet dat hij maar een korte tijd heeft Daarom gaat hij al briesend rond, zoe­kende wie hij zou kunnen ver­slinden (1 Petr. 05:08; Openb. 12:12).

Verstaan wij de tijd waarin wij leven?

De Heer Jezus kende dus naar Zijn eigen zeggen niet de exacte tijd van Zijn en dus ook ónze openbaring in heerlijkheid. Ook voor ons geldt namelijk de ‘heer­lijkheid van de Zoon des men­sen’, omdat we Hem toebehoren en ‘één lichaam en geest’ met Hem zijn.

Hoewel Hij dus niet exact op de hoogte was, hield onze Heer echter terdege rekening met de tijden en gelegenheden, waar­binnen het Koninkrijk van Zijn Vader zich met kracht zou openbaren in de wereld van de mens. Hij wist door een nauw­gezette afstemming op de Geest van de Vader ook Zijn eigen plaats daarin. Daartoe ervoer Hij namelijk voortdurend de strijd in de hemelse gewesten tegen de boze geesten, die sidderen bij de gedachte aan de openbaring van de mens in het voornemen van God.

Ook de apostel Paulus ging er van uit dat de gelovigen ‘de tijd’, waarin ze verkeren, verstaan: ‘Gij verstaat immers de tijd wel, dat het thans voor u de ure is om uit de slaap te ontwaken. Want het heil is ons nu meer nabij dan toe we pas tot geloof waren geko­men. De nacht is ver gevorderd; de dag is nabij! Laten we daar­om afleggen de werken der duisternis en aandoen de wape­nen des lichts… Doet de Heer

Jezus Christus aan en wijdt geen zorg aan het vlees, zodat begeer­ten worden opgewekt’ (Romeinen 8).

Voor ons, die leven in de tijd van het einde, geldt de opwekking, dat we de Heer Jezus aan moeten doen. Dat we ons zodoende daadwerkelijk bekleden met de ‘mantel der gerechtigheid’ en dat we onze voeten schoeien met

‘bereidheid voor het evangelie’. Dat we weerstand bieden in de t’ ‘boze dag’ en dat we de taak, waartoe we geroepen zijn, geheel vervullen. Dat we onze roeping waardig zullen zijn en dat we zullen onderscheiden waarop het aankomt.

We leven in de ‘laatste dagen’. Daarvoor waarschuwde de apostel Paulus ons al, dat dit in zekere zin ‘zware tijden’ zullen zijn en we merken het aan alles om ons heen dat dit proces inmiddels blijkbaar aan de gang is en zich uit op allerlei wijze en met name door het negatieve gedrag van mensen heen (1 Timoteüs 3).

De openbaring van het lichaam van Christus

Maar in deze volheid van tijd openbaart zich daarentegen ook het ‘lichaam van Christus’ als Zijn ware en wereldwijde gemeente. Het ‘Hoofd’ van deze ‘mannelijke zoon’ (Openbaring 12) is reeds te­voorschijn gekomen uit de baarmoeder of moederschoot van de ‘vrouw’.

Het begrip ‘vrouw’ doelt in de profetie van de Bijbel op de gelovige (éérste) mensheid, welke nog steeds bezig is uit de eerste Adam voort te komen en zich op aarde manifesteert in een veel­voud van godsdienstige vormen.

Binnen deze ‘eerste’ mensheid creëerde de Schepper een éérste volk als Zijn eigendom. Dit volk draagt in overdrachtelijke zin eveneens de aanduiding ‘vrouw’. Uit dit volk en daarmee uit de genoemde éérste mensheid bracht de Schepper in een volheid van tijd de Messias of Christus voort. Deze werd reeds aan Eva en Adam beloofd als de Eérsteling van de door de Schepper bedoel­de nieuwe schepping. Deze zou voortkomen uit de oude schep­ping, zoals de nieuwe generatie mens, dier en plant ontstaat vanuit de oude. Het feit van de zondeval heeft aan dit principe niets afge­daan.

De benaming Christus of gezalfde duidt uiteindelijk op de gehele mensheid, welke vervuld zal zijn met Geest of het wezen van God. De aanduiding ‘eersteling’ geeft immers al aan dat, naar de be­doeling van de Schepper, deze zalving niet slechts een enkeling zou gelden, maar dat velen met deze Geest vervuld zouden worden.

Het hemelse en het aardse Jeruzalem

Sinds de openbaring van de Eersteling is ook de rest van het lichaam, wat bij dit ‘Hoofd’ hoort en er één geheel mee is, bezig zich uit dezelfde moederschoot van de eerste mens te openbaren. Paulus noemt dit de openbaring van ‘vele zonen Gods’. Hij stelt in dit verband de aanduiding ‘moe­der’ als benaming voor het ‘he­melse Jeruzalem’ dat gevormd wordt door de vele rechtvaardigen uit de eerste mensheid. Deze zijn niet meer gevangen in aardse wetten en voorschriften.

Dit hemelse Jeruzalem heeft deel aan de innerlijke vrijheid, welke tot de heerlijkheid van het zoonschap leidt. Het staat tegenover het ‘aardse Jeruza­lem’, dat (nog steeds) met haar kinderen in (godsdienstige) slavernij verkeert (Gal. 04:21-26).

De ‘kinderen’ van het aardse Jeruzalem als ‘vrouw van God’ betreft de rechtvaardigen van het oude verbond. Uit deze ‘vrouw’ werd in de volheid van de tijd de éérste Zoon van God geopen­baard. Deze werd naar de bedoe­ling van de Vader geboren onder de wet, welke bij dit volk hoort, zodat allen die onder deze wet leven, daarvan vrijgekocht zouden kunnen worden om deel te krij­gen aan het recht van zoonschap, dat in feite voor ieder mens geldt.

De voortgang van Gods plan

Sinds de openbaring van de ‘Eersteling’ vanuit de ‘eerste vrouw’ worden inmiddels ‘vele zonen’ als een hecht lichaam tot openbaring gebracht vanuit deze zelfde moederschoot. Deze zonen zijn net als de Eersteling vrij van godsdienstige wetten en regels. Zij openbaren vanuit hun (weder)geboorte het vanaf het begin bedoelde zoonschap van God tot bevrijding en herstel van de gehele geknechte mensheid (Gal. 04:04-05).

Het begrip ‘volheid van tijd’ houdt daarom veel meer in dan alleen maar een aanduiding van een punt in de geschiedenis. Het is een aanduiding van de voort­gang in het plan van onze God, dat zich vanaf het begin in een vastomlijnd kader voltrekt en dat gedragen wordt door het onwrik­bare geloof van onze God. En in dat ‘eeuwig voornemen’ van God past de openbaring van onze Heer Jezus Christus, tezamen met Zijn ‘lichaam’, de gemeente. Niet een of andere plaatselijke, maar de universele gemeente uit alle talen, volken, stammen en natiën. Het begrip ‘volheid van tijd’ heeft daarom alles te maken met de openbaring van het eeuwige plan van God en vooral de openbaring van de ware mens daarin.

Volgende maand hoop ik enkele gedachten door te geven over de ‘komst des Heren’ in het teken van de vrouw uit Openbaring 12.

 

Het lichaam van Christus Cees Maliepaard De hemelen –7-

“En Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evan­gelisten als herders en leraars, om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus, totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de manne­lijke rijpheid, de maat van de wasdom van de volheid van Christus” (Ef. 04:11-13).

Waarom heeft Jezus Christus apostelen en profeten gegeven, evangelisten, herders en leraars? Is dat om de zaak draaiende te houden of misschien om een aards lichaam, een menselijke organisatie tot bloei te laten komen? Nee, want het is nooit Jezus’ bedoeling geweest een wereldomvattend christelijk bolwerk te stichten. Hij streefde niet naar een machtsblok in het , zichtbare. Hij gebood nergens de volkeren een christelijke vuist te laten maken, maar Hij droeg zijn volgelingen op, alle volken tot zijn discipelen te maken. Ieder mens zou dus vol mogen zijn van de Christusgeest.

Doelstelling

Het lichaam van Christus is bezig tot stand te komen; het verkeert in de noodzakelijke groeiperiode. Dit lichaam is geen aardse samen­levingsvorm, maar het is de sa­menbundeling van allen die de Christusgeest ontvangen hebben. In deze maatschappij van ‘Chris­tussen’ is geen plaats voor gewelddadigheden; een gewelds­spiraal zoals we die in de tegen­woordige tijd kennen, is in het Koninkrijk Gods een absolute onmogelijkheid. Geweldenaars proberen wel in Gods Koninkrijk binnen te dringen, maar dat lukt ze voor geen meter.

In (Matt. 11:12) geeft het NBG een nogal aanvechtbare vertaling van de oorspronkelijke tekst, door weer te geven dat het Koninkrijk der hemelen zich baan breekt met geweld. ‘Het Nieuwe Testament in de taal van onze tijd’ (Anne de Vries) heeft daar: ‘Van de komst van Johannes de Doper af staat het Koninkrijk van de hemel bloot aan geweld, en geweldenaars grijpen er naar’. Het geweld gaat dus niet uit van het Koninkrijk van God – het is juist andersom: het geweld richt zich tegen Gods Koninkrijk. Geweld is ten enen male wezensvreemd aan het hemelse Koninkrijk van de Vader.

Apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars zijn ons door Jezus Christus gegeven om de heiligen toe te rusten tot dienst­betoon. In het koninkrijk van de satan probeert men elkaar te overheersen, maar in Gods Koninkrijk staat de dienstbaar­heid centraal. Het doel is daarbij niet dat alleen de mensen met bovenvermelde bedieningen goed leren dienen, maar dat zij hun dienstverlening aanwenden voor het toerusten van alle heiligen tot dienstbetoon. In het lichaam van Christus dienen we God de Vader en zijn Zoon Jezus Christus, maar ook elkaar. Duidelijk zelfs. Want waar de heiligen (u en ik) worden toegerust tot dienstbetoon, zal dit zijn tot wezenlijke opbouw van het lichaam van Christus.

Hemelse eenheid

Het Koninkrijk van God kent geen verdeeldheid, niemand staat er tegen een ander op. In de hemel van Gods heerlijkheid zijn we allen kinderen van één Vader, kinderen die bezig zijn op te groeien tot volwassen zonen van de Eeuwige.

Verdeeldheid onder christenen is altijd iets van de aarde. Dat komt omdat lang niet alle christenen zich uit willen strekken naar het christus-zijn. Natuurlijk kan men dan wel in het volbrachte heils­werk van Jezus Christus geloven (en daardoor gered zijn van de toorn Gods, van de gewetenloze activiteiten van Satan, op wie de toorn Gods rust), maar daarmee komt het zoon-van-God-zijn nog geen stap dichterbij. Want daar­voor zal de mens één moeten zijn met het levende woord van God, zoals dat in Jezus’ doen en laten tot uiting kwam.

Dat schrijft Paulus met wat andere woorden ook in de Efezebrief. Het lichaam van Christus wordt opgebouwd totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben.

Eenheid van geloven is een eerste voorwaarde, maar schiet tekort zonder eenheid in het kennen van de Christus. En ‘kennen’ staat in de Bijbelse betekenis voor ‘deel­hebben aan, gemeenschap hebben met’. Dit is het geheim van de eenheid in het lichaam van Chris­tus. Waar we Jezus als de Christus hebben leren kennen, waar we écht deel gekregen hebben aan hem en dus doortrokken zijn van de Christusgeest, vormen we als vanzelfsprekend een eenheid met elkaar. Want het beleven van het één-lichaam-zijn is afhankelijk van het één-zijn in denken, het één-zijn in Gods gedachten.

Vanzelfsprekend behoeven we het niet over alle details met elkaar eens te wezen; punt is dat we dezelfde doelstelling als de Vader hebben en de gezindheid die Jezus Christus heeft. Alleen dat leidt tot de mannelijke rijpheid, tot de maat van de wasdom der volheid van Christus. Wat in het woord van God als de mannelijke rijpheid gezien wordt, heeft niets van doen met doortastendheid in de natuurlijke zin.

Het heeft alles te maken met geestelijk inzicht en hemelse wijsheid die leiden tot geestelijke doortastendheid.

Maar waar leer je geestelijk in­zicht te verkrijgen en hemelse wijsheid te ontwikkelen? Waar anders dan in het Koninkrijk van de Vader. Waar anders dan bij onze Meester, Jezus Christus?

Niet onder de maat

Laat niemand binnen het lichaam van Christus denken beneden de maat te zijn, wanneer hij of zij de volheid van Christus nog niet bereikt heeft. Naar die volheid zijn we onderweg, dat geeft de maat van de wasdom immers aan.

Zolang er sprake is van wasdom, is de volheid nog niet bereikt. En zolang zitten we nog in de groei­periode. De groei gaat gelijkma­tig over alle facetten van het leven. Veronderstel dat iemand een leugenachtige dief met onreine gedachten is. Als deze persoon de Heer aanneemt, zal hij bevrijd worden en breken met zijn verkeerde levensgewoonten. En daarna kan er een gezonde ontwikkeling in werking treden.

Wanneer iemand op een bepaald levensterrein gebonden is, zal hij een bevrijding daarvan (wellicht onder handoplegging) niet kunnen ontberen. Anders blijft het een doorlopend doormod­deren. En als dat in de naam van Jezus boven in het Rijk van de Vader gebeurt, zal het ongetwijfeld ook op aarde zichtbaar worden. Wetende dat we allemaal nog in de ontwikkelingsfase zitten, zullen we uiteraard geduld met elkaar hebben. Want ook de Vader heeft geduld met een ieder van ons. En, met uitzondering van Jezus, zal niemand in z’n eentje de mens naar Gods beeld kunnen vormen – daar hebben we elkaar echt bij nodig!

‘De mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus’, wordt door Anne de Vries weergegeven met: ‘Samen zullen wij de volmaakte mens vormen, met een volwassenheid die past bij de volmaaktheid van Christus’. Dat geeft meteen duidelijkheid in ieders hemel. De lucht mag voor een iedere opklaren, want samen zullen we de volmaakte mens vormen. Daar heb je de Heer voor nodig, maar ook elkaar.

We groeien samen op in het lichaam van Christus, dusdanig dat iedereen gaat passen bij de volmaakte staat van de Christus Gods. Niemand is in Christus’ lichaam onder de maat, want de Vader neemt niet het persoonlijke groeistadium waarin we verkeren als maatgevend, maar onze per­soonlijke gezindheid. Is die ont­leend aan de gezindheid van Christus, dan passen we in het lichaam van de Gezalfde. Zeker weten!

 

Als Jezus zijn

“Immers uit zijn volheid hebben wij allen ontvangen zelfs genade op genade; want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen” (Joh. 01:16-17).

Op het kerstfeest hebben we onze Vader dank gebracht voor het feit dat Hij ons een Heiland, Redder of Zaligmaker verwekte. De engel, die de geboorte van deze Verlosser aankondigde, vermeldde nadruk­kelijk diens identiteit: Christus, de Heer, in de stad van David. God werkt volgens de lijnen van zijn eeuwig voornemen met de mens.

David wordt hier dan ook ge­noemd, omdat hij God zocht met een toegewijd hart. Hij was niet ‘enkel vlees’, maar heeft gezocht en gevorst en geprofeteerd van de voor ons bestemde genade (1 Petr. 01:10).

Geestelijke statuur

Het kindje Jezus wordt een zoon van David genoemd, omdat hij op zijn (voor)vader lijkt. Jezus is vanaf zijn jeugd bezig met de ‘dingen des Vaders’. Hij is voorspoedig, want hij groeit op in wijsheid en grootte bij God en de mensen, hij ontdekt de verborgen schatten en verblijdt zich erover (Matt. 13:44). Hij wordt vol van Gods Geest.

Gods voornemen kan helemaal door Hem voortgang hebben. Opmerkelijk is, dat er eigenlijk staat dat de genade (charus = genade, vreugde, aangenaamheid, bevalligheid) en de waarheid door Hem geworden is.

Het gaat er in onze tekst dus om wat Mozes geeft (strenge leef­regels) en wie Jezus Christus is. Deze dingen komen als kostelijke vruchten in zijn leven tevoor­schijn. In (Luc. 04:22) staat: “En zij gaven Hem allen getuige­nis, en verwonderden zich over de aangename woorden die uit zijn mond voortkwamen; en zeiden: Is deze niet de zoon van Jozef?” (Statenvert.). Het NBG vertaalt met “woorden van genade”. In (Ps. 019:015) zegt de psalmdichter: “Mogen de woorden van mijn mond en de overleggingen van mijn hart U welgevallig zijn, o Here, mijn rots en mijn verlosser”. De woorden van de Heer zijn de Vader welgevallig.

Hij spreekt immers: “Deze is mijn Zoon, hoort Hem”.

Volheid Gods

Jezus is zo tot een volwassen zoon uitgegroeid. De Vader kan nu het hele reddings- en verlossingsplan in handen van zijn Zoon geven. Dit is mogelijk geworden dank zij een totale overgave en toewijding.

Nu vermeldt (Joh. 01:16), , dat wij allen uit zijn volheid heb­ben ontvangen. Zoals Hij heeft ontvangen uit de volheid van de Vader (Kol. 02:09), zo mogen ook wij uit Jezus’ volheid ontvangen. In (Ef. 03:19) wordt weergege­ven: “En te kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot alle volheid Gods”.

Dat is Gods plan met de mens.

Hoe kunnen wij nu vervuld worden tot alle volheid Gods? Alleen als de liefde van Jezus helemaal in ons leven openbaar komt. Zoals Hij aan de boezem des Vaders lag en alleen sprak en deed wat Hij de Vader hoorde spreken en zag doen, zo mogen wij aan de boezem van de Zoon liggen, en spreken en doen wat Hij ons leert.

Roel Schipper

 

Het dementiesyndroom door Evert van de Kamp

‘Mijn moeder leefde voor zover zij zich zelf en haar omgeving be­wust was, in het absolute nu. Haar wereld werd kleiner en kleiner en zelfs het verleden verdween.

Mijn bezoek was zij kwijt als ik uit haar gezichtsveld was. Gedachten werden niet meer ontwikkeld. Verdriet werd niet langer beleefd, het huilen was voorbij. Een toe­komst was er niet meer en het verleden, hoe fragmentarisch ook, was uitgewist.

Alleen haar hand die af en toe nog een kneepje gaf in die van mijn vader was nog een band met haar oude wereld. Of was ook dat niet meer dan een suggestie? Mijn moeder had haar strijd gestreden’.

Met dit zo persoonlijke verhaal van zijn moeder zette Jan de Boer in Trouw integer maar ook kei­hard de feitelijkheid neer van het dement worden.

We hebben er allemaal mee te maken.

De televisie toonde de soms schokkende beelden van jonge en oudere dementerenden. Je ontmoet deze mensen in elk willekeurig verzorgings- of ver­pleeghuis, bijna in elke familie.

Een stille epidemie

Zo begint het boekje ‘Omgaan met dementie’ van de auteurs W.H. van Kooten en A.A. Teeuw in de serie Praktisch en Pastoraal (uitgever Groen- Leiden). De schrijvers zijn respectievelijk verpleeghuispredikant en ver­pleeghuisarts.

Dementie is een ‘verborgen’ ziekte. In de regel ontbreekt hel ‘ziektebesef. Je kunt het niet afdoen met: ach, een ouderdomskwaal.

Het is een proces van ontgeestelijking; dementia (de ont, mens=geest). Je zou kunnen zeggen: de mens wordt van zijn menselijke geest ontdaan, be­roofd. De verstandelijke vermo­gens worden ernstig aangetast.

Dr. Joost Muskens (dissertatie ‘Het verloop van dementie’) werkte aan een veldonderzoek met mede­werking van 166 huisartsen rondom Nijmegen. Uit het onder­zoek blijkt dat twee jaar na het begin van de aantasting het de omgeving opvalt dat de patiënt minder kan en meer vergeet dan vroeger, terwijl hij ontkent iets niet te weten. Na vier jaar worden actuele gebeurtenissen niet meer onthouden. Na zes jaar heeft hij moeite met het uitzoeken van de kleren en kan hij verdwalen. Weer twee jaar later is hulp nodig bij het kleden en de hygiëne. Na tien a twaalf jaar komt een vrijwel vegeterend stadium. De meesten zijn dan al overleden. De gemiddelde duur van begin tot sterven is zeven jaar.

Dit is het alledaagse beeld van dementie.

De mensen van de Alzheimer- stichting (onderzoek dementie) gaan er van uit dat het percentage patiënten boven de 65 jaar met een ernstige vorm van dementie 6 procent bedraagt en dat het boven de 80 jaar stijgt naar 24 procent. Zij schrijven dat in Nederland ongeveer 180.000 mensen alleen al lijden aan de ziekte van Alzheimer, een tragedie die velen reeds in de bloei van hun leven over­komt.

De aandoening wordt zo wel genoemd omdat de Duitse arts dr. Al vis Alzheimer in 1907 de ziekte vaststelde.

Je kunt terecht spreken van een ‘stille epidemie’. Steeds meer men­sen lijden er aan.

Wat is dementie?

In het kort gezegd: geestelijke aftakeling.

Het is een proces van achteruit­gang van het geestelijk functioneren. Het woord ‘geestelijk’ heeft hier betrekking op ons verstand, onze wil en ons gevoel. We moe- „ ten het dus niet verwarren met het Bijbelse begrip ‘geestelijk leven’. Verstand, wil en gevoel, geheugen, etc. hebben te maken met onze hersenen.

Onderzoek heeft aangetoond dat er specifieke, permanente fysieke veranderingen in de structuur van de hersenen optreden. Het geheu­gen en het vermogen om logisch te denken wordt beïnvloed. Familie en vrienden worden zelfs niet meer herkend.

Het zit niet altijd in de hersenen. Het kan ook een ander orgaan zijn dat uiteindelijk wel tot gevolg heeft dat de hersenen hun werk niet goed kunnen doen en dat kan tot dementie leiden.

Globaal gezien is er een drietal groepen van oorzaken:

Echte of primaire dementie.

De oorzaak ligt in de hersenen. Er zijn een aantal afwijkingen, bekend of onbekend, die kunnen leiden tot geestelijke aftakeling. Hierin onderscheidt men twee subgroepen. Bij de eerste krijgen de hersenen te weinig zuurstofrijk bloed. Het gevolg is veel kleine infarcten (multi-infarct dementie) die de hersenen op allerlei plaat­sen beschadigen. Behandeling kan verergering voorkomen.

Bij groep twee zit de oorzaak ook in de hersenen zelf, maar waar het probleem zit, is niet duidelijk. Dit wordt de ziekte van Alzheimer genoemd. Er wordt veel onder­zoek verricht. Medisch is er (nog) geen genezing mogelijk.

Secundaire dementie.

De oorzaken liggen buiten de hersenen: hartproblemen, voedingstekorten, bloedarmoede etc. Na behandeling kan soms herstel intreden.

Schijndementie.

Mensen lijken dement, maar zijn het niet. Lusteloosheid, verwar­ringen, vergeetachtigheid kunnen bijvoorbeeld het gevolg zijn van een depressie. Herstel is meestal mogelijk.

Al de verschijnselen van dementie samen worden wel het dementie­syndroom genoemd.

Het vaststellen of iemand werke­lijk aan dementie lijdt, moet aan deskundigen worden overgelaten.

In bijbels licht

Van Kooten schrijft: ‘Dementie wordt vaak ervaren als een sterven bij het leven. Men is bij de ander, maar de ander is er niet echt bij. Die leeft in het verleden, is ergens anders en ziet ook een ander. Het contact is daardoor moeilijk. Dezelfde dingen komen telkens terug. Je hebt het gevoel niet te vorderen. Een gesprek opbouwen is uitgesloten. Dit alles geeft een gevoel van onzekerheid en moe­deloosheid. Waar ben ik mee bezig? Heeft het wel zin, want er wordt niets mee gedaan. Wat ik ook probeer, het loopt vast als een karretje in het zand’.

Je staat inderdaad pastoraal al gauw met de mond vol tanden. In korte tijd verandert er zoveel. Alles schijnt anders te zijn ge­worden.

Ze speelt met haar herinneringen, zoals een moeder met haar kind. Haar aandacht eindigt bij de dingen, waar ’t voor haar kleinkind pas begint.

Soms neuriet zij een kinderliedje, dat niemand kent, dan zij alleen. En langs dat simpel melodietje, schuiven zich nieuwe beelden heen.

Ze ziet haar kind’ren zo ze waren,

en niet zoals ze heden zijn.

Ze kent ze nauwelijks als de hare,

want kinderen zijn immers klein. (E. IJskes-Kooger).

Dementering heeft veel weg van een stervensproces. Het leven met zijn mogelijkheden gaat meer dan snel voorbij. Maar laten we niet te menselijk denken. Want God is er ook nog. Corrie ten Boom zei altijd: ‘Ook als een kind een fout maakt, het blijft altijd jouw kind’.

Gods demente kinderen blijven zijn kinderen. Al gaat je kind in de fout, jij bent z’n vader, zijn moeder en dat blijf je. Ook als er sprake is van diepe en ontluiste­rende aftakeling, dan is God meer dan ooit onze Vader. De ‘verloren’ zoon ervoer dat zijn vader thuis op hem wachtte (Luc. 15:20). Gods Woord is vol van troost:

‘Wanneer ik wandel temidden van benauwdheid, behoudt Gij mij in het Leven; tegen de toom van mijn vijanden, strekt Gij uw hand uit. De Heer zal het voor mij voleindigen, O Heer, uw goeder­tierenheid is tot in eeuwigheid.

Laat niet varen de werken uwer handen’ {Ps. 138:007-008).

Kan de dementerende mens rekenen op ons geloof, onze trouw, onze vriendschap? De Heilige Geest bereikt de diepten Gods. Hij weet alles van de menselijke geest en bereikt die waar wij het niet (meer) kunnen of voor onmogelijk houden.

Vader in uw handen beveel ik de geest van mijn broer, van mijn zus.

En ineens doet een psalm of een lied een groot wonder.

Gods barmhartigheid roemt tegen het oordeel.

Agressie, achterdocht, angst

In (Ps. 092:013-015) lezen we: ‘De rechtvaardige zal groeien als een palmboom, opschieten als een ceder van de Libanon; geplant in het huis des Heren; groeien zij in de voorhoven van onze God; zij zullen in de ouder­dom nog vrucht dragen, fris en groen zullen zij zijn’.

En in zijn tweede brief aan de Korinthiërs, (2 Kor. 04:16), getuigt Paulus: ‘Al vervalt ook onze uiterlijke mens, nochtans wordt de innerlijke van dag tot dag vernieuwd’.

Prachtige woorden, maar woorden waarvan het lijkt of ze ineens niet meer waar zijn. Want plotseling blijkt dat de demente mens de vreemdste dingen doet. (De meesten komen nooit tot zulke ‘uitbarstingen’). Zijn taal is on­gepast, hij is agressief. Liegen, zelfs vloeken is hem niet vreemd. En dat bij mensen die hun hele leven getuigden Jezus lief te hebben. Vragen te over dus. Toch denk ik, dat wij niet te vlug moeten zijn met ons oordeel. Juist omdat wij weet hebben van en inzicht krijgen in de geestelijke wereld.

Ik wil op twee dingen wijzen. Ten eerste speelt het verleden van ons mensen, vooral ook bij het ouder worden een grote rol. Wij kunnen denken geheel van elke smet in ons innerlijk vrij te zijn. Dat is waar voor zover wij dat in ons leven kunnen overzien. Of de laatste schuilhoek van de boze in ons hart geruimd is, weten wij niet altijd. Je denkt van wel, maar…!

En het is mij te goedkoop te zeggen dat die ‘zwakke’ met zijn ‘vreemde’ dingen vroeger het geloof wel niet zal hebben gepakt. Jezus kon het zeggen: ‘De overste der wereld komt en heeft aan Mij niets (Joh. 14:30).

Er zullen onder ons vast mensen zijn die dit ook kunnen zeggen. Maar laten we voor onszelf niet te voortvarend zijn met deze uit­spraak.

Ik ontmoette Geest gedoopte mensen die aanvankelijk moeilijk konden sterven. Duistere geesten hielden hen kennelijk (nog) tegen hun intrek bij de Heer te nemen. Pas na uitdrijving en gebed gingen deze mensen in volle vrede heen.

De geciteerde Bijbelwoorden zijn en blijven waar. Ze zetten ons aan volledig schoon schip in ons leven te maken. Maar aan het eind van de reis blijkt er soms toch nog wat te zitten. Je kunt niet ootmoedig genoeg zijn.

Ten tweede zijn daar ook de woorden van (Pred. 11:07-12) in vers 7. De ‘zon’ kan dus verduisterd worden voordat onze geest terugkeert tot God. In die tijd kan de satan fel aanvallen en trachten, vooral als wij (lichame­lijk) zwak zijn geworden, ons te beroven van het goede Gods in ons. Dat mag ons wel bijzonder waakzaam maken en leren ver­trouwen op het werk van de Heilige Geest in ons.

Samengevat leert dit alles ons de dementerende mens met werke­lijke barmhartigheid en heel veel liefde te bejegenen.

Wat kunnen we doen?

Bij het beantwoorden van deze vraag speelt de graad van de­mentie een grote rol.

Als de ontluistering nog niet al te sterk is, zullen er nog heel wat aanknopingspunten in het verleden van de dementerende zijn waar we wat mee kunnen. Vooral als de dementie sterker wordt, is het een groot voordeel als je de levensgeschiedenis van een mens kent. Dingen van vroeger kunnen helpen. Het valt op dat men de vertrouwde lie­deren van weleer graag zingt.

We mogen met heel veel geduld, begrip en liefde bezig zijn. Dat kan (nog beter) als wij ons dui­delijker door de Heilige Geest laten leiden.

En waar het maar even kan, moeten we de humor niet vergeten. In een verpleeghuis wordt (gelukkig) veel gelachen.

Bij Kok in Kampen is een wer­kelijk prachtig boekje verschenen over het omgaan met de demen­terende mens. De titel is heel raak: ‘Ken ik u?’ Het is geschreven door Dicky Rietveld. Het boekje is uit de praktijk van haar eigen leven geboren. De schrijfster heeft na­melijk haar eigen moeder in het verpleeghuis tot het einde bege­leid. Daar vertelt ze alles over en terloops komen we heel wat te weten van hoe het leven van de dementerende mens er uitziet en verloopt. Vreugde en verdriet omarmen elkaar.

Joke van Sliedrecht geeft daar woorden aan:

U leert ons in de slechte tijden, hoe zwak wij zijn, hoe klein van kracht, maar daarin wilt U ons verblijden en steunt U ons met al uw macht.

Uw zegen is, te mogen weten: het leven eindigt niet op aard, straks is de tegenspoed vergeten… het beste wordt voor ons bewaard!

Alle tranen worden afgewist!

 

‘Aldus zal gans Israël behouden worden’ Wim te Dordthort

 – Zicht – op Israël – 10

De vraag die in deze tijd van het allergrootste belang is, en beant­woord dient te worden, is: ‘Wat bedoelt Gods woord met Israël, Israëlieten, Joden, volk van God, nageslacht van Abraham, erf­genaam der belofte, enz.?’ Dit is daarom zo belangrijk, omdat het lezen en verstaan van de Bijbel daarmee samenhangt. Leest men het voor het volk Israël in het Midden-Oosten en de Joden in het algemeen, of leest men het voor zichzelf, de gelovigen, de gemeente van Jezus Christus? Of leest men het deels voor de gemeente en deels voor Israël?

De beantwoording van deze vragen is al steeds het doel geweest van de voorgaande studies en ook om, op Bijbelse gronden, te zien wat ‘gans Israël’ is.

Hoe leest men het geschrevene?

Als we nu verder gaan met die schijnbaar moeilijkste schrift- plaats in de Romeinenbrief, daar waar staat: “… totdat de volheid der heidenen binnengaat, en aldus zal gans Israël behouden wor­den” (Rom. 11:26), springen al direct een paar belangrijke punten in het oog.

Hoe leest men deze tekst? Velen zijn zo gewend te denken in: ‘daarna’ zal gans Israël behouden worden…, dat men blind is geworden voor het woordje: ‘aldus’, wat betekent: ‘alzo’ of ‘op deze wijze’. Dus: “Op deze wijze zal gans Israël behouden worden”. Het is dus één geheel. Niet de volheid der heidenen en dan gans Israël, maar als de volheid der heidenen is binnengegaan, dan zal gans Israël behouden zijn.

Krampachtig isoleert men deze tekst van de totale, glasheldere, uiteenzetting van Paulus in de rest van de Romeinenbrief. ‘Het staat toch geschreven: Gans Israël zal behouden worden!’, zegt men dan.

Men vergeet dat het indelen in hoofdstukken en perikopen, en het plaatsen van tussenkopjes, niet bij de grondtekst van de brief behoort. Dit is pas in de dertiende eeuw door Stefan Langton van Canterbury aangebracht. Het: “Want broeders…” in vers 25 is dan ook een voortzetting van het betoog tegen de heiden-gelovigen (Rom. 11:13) over de tot geloof geko­men Joden, het overblijfsel, en de grote massa mensen die zich ver­hard hebben en Jezus hebben verworpen.

De verdeeldheid te Rome

Het is nooit de bedoeling van Paulus geweest om ons op te zadelen met niet verklaarbare en verdeeldheid zaaiende teksten. Duidelijk is dat er in de gemeente van Rome behoorlijke verdeeld­heid was’ over de vraag wat nu de positie van de Joden was en wat die van de heidenen. Daarom is Paulus voortdurend bezig én aan de Joden én aan de heidenen uit te leggen dat nu, na Christus, er geen enkel verschil meer is. En dat dat in overeenstemming is met de Schriften en de eeuwige raads­besluiten van God in liefde en genade.

Jezus heeft aan het kruis, alles wat scheiding en verdeeldheid had gemaakt tussen Joden en heide­nen, weggedaan. De twee, Joden en heidenen, zijn tot één gemaakt, tot één nieuwe mens geschapen en tot één lichaam verbonden, weer met God verzoend (Ef. 02:14-16).

In (Rom. 03:19) zegt Paulus: “De gehele wereld is immers strafwaardig bevonden voor God”. Joden en heidenen hebben allen de verzoening met God nodig door het bloed van Jezus Christus (Rom. 03:09; Rom. 11:32; Gal. 03:22).

Alle mensen, Joden en heidenen, zijn besloten onder de zonde en God heeft hen allen onder onge­hoorzaamheid besloten, om Zich over hen allen te ontfermen, op volkomen gelijke wijze, opdat ten gevolge van het geloof in Jezus Christus, de belofte het deel zou worden van hen die geloven (Rom. 02:09; Rom. 11:32; Gal. 3:22).

Er is dus geen enkele grond voor verdeeldheid. Binnen de gemeen­te niet, maar daarbuiten ook niet. Alle verschil is voor eeuwig weggedaan, zo zeker als het kruis van Christus ook voor eeuwig is voor alle mensen!

Daarom schrijft Paulus in hoofd­stuk 15 vers 7 (Rom. 15:07): “Aanvaard daar­om elkander als leden van één gemeenschap, zoals ook Christus ons in Zijn gemeenschap heeft opgenomen, ter ere Gods” (Willibr. vert.).

Het geheimenis van Christus

Paulus heeft een diep inzicht in dit grote geheimenis, dat van eeuwen her verborgen is gebleven in God. Door openbaring is aan hem het geheimenis van Christus bekend gemaakt, namelijk dat de heidenen mede-erfgenamen zijn, medeleden en mede-genoten van de belofte in Christus Jezus door het evangelie (Ef. 03:09). Dat is geen aardse zaak, maar een geestelijke zaak. Want alles van de aarde en van de wereld hoort bij het zichtbare, en dat is tijdelijk, maar de onzichtbare dingen zijn eeuwig (Ef. 01:03: 1 Joh. 02:17; 2 Kor. 04:18). Het zichtbare hoort bij de wankele dingen en dat is slechts geschapen opdat blijve, wat niet wankel is, het Koninkrijk van God (Heb. 12:27-28).

Maar hoe zit het dan, Paulus zegt toch: “Zij zijn Israëlieten, hunner is de aanneming tot zonen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften”? (Rom. 09:05). En ook: “Maar het is niet mo­gelijk, dat het woord Gods zou vervallen zijn” (vs. 6).

Zeker deze dingen zijn waar en Paulus haast zich dan ook deze zaken uit te leggen. Hij heeft de afwijzing en de haat van de Joden gezien en ervaren als hij het evangelie van de genade en het koninkrijk Gods predikte. Ze hebben tegen hem geschreeuwd: “Weg van de aarde met zo iemand; want hij behoort niet te blijven leven!” (Hand. 22:22).

Het grote verdriet van Paulus

Het was dezelfde religieuze haat als bij de kruisiging van Jezus. Dat het overgrote deel van de Joden het evangelie verstoot en zich het eeuwige leven niet waardig keurt, bezorgt Paulus grote smart en een voortdurend hartzeer (Rom. 09:01-02). Het was immers in de eerste plaats voor hen bestemd.

Het doet hem uitroepen: “Ja, ik zou wensen zelf onder de vloek te zijn, gescheiden van Christus, terwille van mijn broeders, mijn natuurlijke stamverwanten” (Rom. 09:03, vert. prof. Brouwer). En hij roept de Heilige Geest tot getuige om aan te geven dat het niet zomaar wat vrome praat is (Rom. 09:01).

Niet allen zijn Israël en niet allen zijn Jood?

Dan komt Paulus tot die gewel­dige geestelijke uiteenzetting, waarop zijn hele verdere betoog berust en wat hij afsluit met die mooie lofprijzing in hoofdstuk 11 vers 33 tot 36 (Rom. 11:33-36). Hij zegt dan: “Want niet allen die van Israël afstammen, zijn Israël, en zij zijn ook niet allen kinderen, omdat zij nageslacht van Abraham zijn, maar: Door Izak zal men van nageslacht van u spreken. Dat wil zeggen: Niet de kinderen van het vlees zijn kinderen Gods, maar de kinderen der belofte gelden voor nageslacht” (Rom. 09:06b-08). Ook zegt hij (in Rom. 02:28-29): “Want niet hij is een Jood, die het uiterlijk is en niet dat is besnijdenis, wat uiterlijk aan het vlees geschiedt, maar hij is een Jood, die het in het verborgen is, en de ware besnijdenis is die van het hart, naar de Geest, niet naar de letter”.

Paulus heeft, vóór de Heer hem riep, met grote felheid de ge­meente vervolgd en schade toegebracht. Hij weet als geen ander dat God getrouw is en dat Zijn woord niet gefaald heeft en vervuld zal worden aan Israël. Hij zelf is daar het levende bewijs van (Rom. 11:01).

Indien gij van Christus zijt…

Maar wie is dan Israël en wie niet? Dus wie gelden dan die kostbare beloften die onder het Oude Ver­bond, zelfs aan de gelovigen van die tijd, nog niet vervuld konden worden? (Heb. 11:39).

Paulus verstaat de geestelijke betekenis en hij maakt het waarachtig Israëliet zijn hele­maal los van afstamming naar het vlees en uiterlijke zaken als besnijdenis.

Uit Abraham of uit Israël (Jakob) geboren of besneden zijn, maakt iemand niet tot Israëliet of zaad van Abraham, maar zegt hij: “Indien gij nu van Christus zijt, dan zijt gij zaad van Abraham en naar de belofte erfgenamen” (Gal. 03:29). Dus een ware Israëliet of Jood, waaraan de beloften ver­vuld worden, is de mens die in Christus is! Alleen dan is hij zaad van Abraham.

Het gaat bij de naam en de bete­kenis van Israël dus niet om de afkomst naar het vlees, maar om een geestelijk principe wat ver­borgen ligt in die naam (zie ook artikel van mei 1994).

De zoon der belofte

Paulus zegt dat door Izak van nageslacht van Abraham gespro­ken zal worden (Rom. 09:07b; Gen. 21:12). Dat wil zeggen door de zoon der belofte (vs. 9). Let ook hier op, dat niet de nakomelingen van Jakob (Israël) tot nageslacht van Abraham worden gerekend, maar door Izak. Uit Jakob, dat is de afstamming naar het vlees; en door Izak is door de belofte en is naar de Geest, en zaad van Abraham.

Nu was Izak een type van dé Zoon van God. Dus alleen door deze Zoon van God is men waar­lijk nageslacht van Abraham (Gal. 03:29). En alleen dan is er sprake van tot het volk van God te beho­ren.

Het Israël naar het vlees (1 Kor. 10:18) is dus niet het volk van God te noemen, na de komst van de Zoon der belofte Jezus Chris­tus.

De koning van Israël

Door Jezus Christus, ‘de koning van Israël, de koning der Joden’, is men een ware Israëliet en een ware Jood (Joh. 01:30; Joh. 12:13; Matt. 27:11).

Het Israël naar het vlees was een tijdelijke zaak totdat Christus, de grote Koning, uit hen zou zijn voortgekomen. Van deze Koning wordt gezegd: “Hij zal als koning over het huis van Jakob heersen tot in eeuwigheid, en zijn koning­schap zal geen einde nemen” (Luc. 01:33; Openb. 11:15).

Om een Israëliet te zijn, in de Bijbelse betekenis, doet het er dus helemaal niet toe tot welke nationaliteit men behoort.

Jezus Christus heeft de twee tot één nieuwe mens geschapen en de twee tot één lichaam verbonden.

De naam ‘Israël’ betekent: ‘strijder Gods’. Het wordt ook wel vertaald met: ‘regeren met God’. Het is dus een koninklijk volk met hun Heer en Heiland als de Koning der koningen en de Here der heren en “indien wij volharden, zullen wij ook met Hem als koningen heersen” (2 Tim. 02:12a; Openb. 17:14; Deut. 10:17).

Het is echter onmogelijk een Israëliet of koning te zijn los van de grote Koning Israëls, Jezus Christus. Dat is voor iedereen wel te begrijpen, denk ik.

Het geestelijke volk Israël zal, als waarachtige onderdanen, de Here Israëls volkomen toegewijd en gehoorzaam zijn (zie Ex. 19:05-06).

De besnijdenis des harten

Ook de besnijdenis aan het vlees naar de letter, naar de wet dus, maakt iemand niet tot Jood of Israëliet of tot het nageslacht van Abraham of tot het volk van God behorend.

In de naam ‘Jood’ ligt een gees­telijk principe verborgen. Een waarachtige Jood is iemand die, evenals Abraham, wandelt voor het aangezicht Gods, Hem op Zijn woord gelooft en in zijn hart getrouw is (Neh. 09:07-08; Gen. 26:05). Het is dus iemand die God met zijn leven verheerlijkt, een ‘God-lover’.

En de ware besnijdenis is die in Christus, in de Zoon der belofte, die geen werk van mensenhanden is, maar het afleggen van het lichaam des vlezes in de besnij­denis van Christus. Wat geestelijk bevestigd en uitgedrukt wordt in de waterdoop, waar men tot een eenheid komt met het sterven, begraven worden en weer opstaan uit de dood, met Jezus Christus (Kol. 02:11-12; Rom. 06:03-06). De waterdoop is niet in de plaats gekomen van de besnijdenis, maar is de vervulling hiervan. Het is de ‘besnijdenis des harten’, zoals bedoeld in (Deut. 30:06; en Deut. 10:16). Dit geldt ook weer voor Joden en heidenen zonder enig onderscheid (zie ook Rom. 04:09-14).

Het aan het vlees besneden zijn speelt hierbij geen enkele rol. Paulus schrijft: “Is iemand als besnedene geroepen, hij late het niet verhelpen; is iemand als onbesnedene geroepen, hij late zich niet besnijden, want besne­den zijn betekent niets, en onbe­sneden zijn betekent niets, maar wél het houden van Gods gebo­den” (1 Kor. 07:18-19).

Alleen Gods weg

Alleen volgens Gods weg is men een ware Israëliet of een ware Jood waar al de beloften Gods in Jezus Christus aan vervuld zullen worden. Nog heel veel is hierover vanuit de Schrift te zeggen.

Volgende maand wil ik ingaan op de woorden van Paulus in Romei­nen 9 vers 9 tot 16. Het zal dan duidelijk uitkomen wat bedoeld wordt met ‘gans Israël’.

 

Een verhaal en een roep door Tea Keuper

“Uit de diepten roep ik tot U, o Here” (Ps. 130:001)

Wie kent niet de diepten, de dalen, waarin je als het ware van licht ben beroofd, waar som­berheid en grauwheid je geest, je denken willen aanranden? Soms zijn die dalen erg diep; je moet er doorheen, er is geen andere weg. Je struikelt en je loopt verwondingen op. Om met Klaas Goverts te zeggen: ‘Elk mens heeft zijn ‘verhaal’. Ziekte en dood zijn gegevens in ons menselijk bestaan, scheiding van mensen die je liefhad.

Waar kunnen we naar toe en hoe komen we erdoor? Daar zijn gelukkig ook verhalen over, boeken vol! En ‘Gods boek’ staat er gelukkig ook vol van! De meeste survival-verhalen van mensen komen tot stand doordat men Vaders boek kent. De eerlijke verhalen van mensen, zondig, afgedwaald, of zonder reden door Gods tegenstander aangevallen. Zij worstelden, hebben geleden, maar hun overleven en zegevieren kwam voort uit hun roepen tot de Heer!: ‘Waar bent U, God van Abraham? Waar bent U, Vader-God van de Heer Jezus Christus?’

Die roep van mensen tot God, soms vertwijfeld maar toch aanhoudend en uiteindelijk ver­trouwend, overgevend en verwachtend, die roep zal nooit beschaamd worden! Al helpt God vaak heel anders dan wij verwacht hadden. Hij wacht op ons roepen, onze erkenning en Hij verlost uit uitzichtloosheid, Amen.

 

Verhalen (gedicht) door Tea Keuper

Elk mens heeft zijn verhalen,

want zonder is er géén!

Men gaat door diepe dalen

en voelt zich vaak alleen.

 

In nachten zonder slaap,

in dagen zonder licht,

is daar de strijd, de pijn,

heeft men geen hoop, geen zicht

 

‘Waar bent U, God van Abraham,

negéért U mijn verdriet?

U die tot hulpelozen kwam,

waarom vind ik U niet?’

 

‘Ik wachtte op jouw schreeuw,

Ik wil in angst en pijn,

jou ondersteunen, kind!

Ik wil jouw Hélper zijn!’