Selecteer een pagina

Levend Geloof – 203

Levend geloof 1980. 04 nr. 203

U geschiede naar uw geloof door Gert Jan Doornink

Wat is geloof?

Er is vrijwel geen onderwerp dat ons als kinde­ren Gods meer bezig houdt dan ‘het geloof’. Als het niet op directe wijze is – zoals in dit ar­tikel – dan is het wel op indirecte wijze. Dat is ook niet zo verwonderlijk, want geloof is in feite de spil waar alles om draait.

Maar welk geloof? Het spreekt vanzelf dat wij, als wij over geloof spreken, bedoelen het echte geloof, zoals dat in de Bijbel tot ons komt. Hebreeën 11 vers 1 (Heb. 11:01) noemt dat geloof de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen die men niet ziet. En Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06) zegt dat het zonder geloof onmogelijk is God welgevallig te zijn. Geloof is bewijs en zekerheid temidden van een wereld van onzekerheid.

Als gelovigen bevinden we ons temidden van een wereld van ongelovigen. Maar het ongeloof van de wereld houdt niet in dat daar geen geloof is. Alleen is er niet het geloof in God, het geloof in Jezus Christus, het fundamentele ‘levensbeginsel’ van elk kind van God.

Ieder mens, zelfs de duivel, gelooft. De mens zonder Christus gelooft echter in de verkeerde zin, in de zichtbare, vergankelijke dingen. Wat niet zo verwonderlijk is, want dat is veel ge­makkelijker. We kunnen het echter nog beter zo formuleren: De wereld gelooft in alles wat bui­ten het geloof in God omgaat. Want we weten hoe het geloof van de wereld in onze dagen zich ook uitstrekt naar de onzichtbare dingen, maar dan op het occulte vlak, op het terrein van de duivel. Men gelooft niet in de God van wonde­ren, in de levende God geopenbaard in Jezus Christus, maar wel bijvoorbeeld in alles wat de wetenschap naar voren brengt, ook al is dat soms nog zo tegenstrijdig.

Twee belangrijke dingen

Als kind van God is het belangrijk twee dingen goed vast te houden. In de eerste plaats dat wij door het geloof kinderen Gods zijn gewor­den. Johannes 3 vers 36 (Joh. 03:36) zegt: “Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; doch wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem”.

In de tweede plaats – en dat is niet minder be­langrijk – behoren wij door het geloof te leven. Paulus formuleerde het met deze woorden in Galaten 2 vers 20 (Gal. 02:20): “Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik (dat is), niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de zoon van God, die mij heeft liefgehad en Zich voor mij heeft overgegeven”.

Hoe zijn wij kinderen Gods geworden? Door het geloof. Hoe behoren wij als kinderen Gods te leven? Door het geloof. Daarom mogen we ook nooit onverschillig staan ten opzichte van ons geloof. Het is de meest belangrijke factor in ons leven als kind van God. Vele kinderen Gods zeggen: Ons eigen geloof doet er helemaal niet toe; God doet het de ene keer zus en de andere keer zo. We zijn toch maar kleine mensjes te­genover een grote God. We moeten maar afwachten wat God gaat doen. . . . Dit is een soort nederige hoogmoed die door en door on-Bijbels is.

Wat zou er gebeurd zijn als de hoofdman uit Matteüs 8 niet zijn geloof had uitgesproken dat Jezus bij machte was zijn knecht te genezen? Of wat zou er gebeurd zijn als de twee blinden uit Matteüs 9 ‘neen’ hadden gezegd op de vraag van Jezus of zij geloofden dat Hij hen genezen kon? U raadt het al: Niets, helemaal niets. En Jezus zei ook niet tot de hoofdman: Wat ben je brutaal om zo maar te komen vragen om gene­zing voor zijn zieke knecht. Neen, Hij prees juist zijn grote geloof met de woorden: “Voor­waar, zeg Ik u, bij niemand in Israël heb Ik een zó groot geloof gevonden”. Matteüs 8 vers 10 (Matt. 08:10) .

Hoe komt het nu dat het geloof van vele kinde­ren Gods vaak nog zo zwak is, dat zij zich ver­wonderen als God hun gebeden beantwoord. In plaats van dat zij zich veel meer zouden moeten verwonderen als God ze niet beantwoord? Laten we daarvoor de uitspraak die Jezus hier in bei­de genoemde gebeurtenissen gebruikt: – “U ge­schiede naar uw geloof” – maar eens nader onder de loep nemen.

Geloof is Gods kracht in ons

U geschiede naar uw geloof. Met andere woorden, wij zullen beleven wat wij geloven. Geloof is iets wat in ons is. Niemand kan zeggen: Ik heb geen geloof, want Gods Woord zegt dat God elkeen een mate van geloof heeft toebedeeld. Romeinen12 vers 3 (Rom. 12:03). Geloof is een geweldige kracht (Gods kracht) die in ons is. De hoofdman was zo over­tuigd van die kracht dat Hij tot Jezus zei: “Spreek slechts een woord en mijn knecht zal genezen” Matteüs 8 vers 8 (Matt. 08:08).

Het geloof in ons moet echter de kans krijgen “iets te kunnen doen”. Zoals een plant in een pot groeit en op een gegeven moment over­geplant moet worden in een grotere pot, zo behoort ook ons geloof tot groei te komen. De duivel zal er alles aan doen om ons geloof af te remmen en “verborgen” te houden. Als we zo rondom ons kijken is hem dat al aardig gelukt. Hoe? Door gelovigen gebonden te houden of weer aan zich te binden. Er zijn heel wat gelovigen die niet (meer) in de vrijheid van Christus staan. Daarnaast zien wij bij velen gebrek aan geestelijke groei, wat ook een ernstige belem­mering voor ons geloofsleven betekent. Tijdens de campagnes met Hans Koornstra vorig jaar, was er een voorganger die vertelde, dat hij nu had teruggevonden, wat hij twintig jaar geleden was kwijtgeraakt. Op zich een verblijdend te­ken, ware het niet dat het toch wel een droevi­ge zaak is als iemand twintig jaar niet geeste­lijk groeit. En dan te bedenken dat Hans Koorn­stra alleen nog maar sprak over de fundamentele dingen van het geloof. Laat iedere gelovige daarom zichzelf onderzoeken of hij verkeerde aards gerichte inzichten en gebondenheden af moet leggen, want God wil dat we geestelijk groeien, zodat we de mannelijke rijpheid berei­ken. (Efeze 6).

Geloof is persoonlijk

Wat verder uit de uitspraak van Jezus, “U ge­schiede naar uw geloof”, duidelijk naar voren komt is het feit dat geloof persoonlijk is. Wij kunnen ons niet achter het geloof van de ander verschuilen. Hoewel anderen ons wel kunnen helpen en wij anderen kunnen helpen. De Bijbel spreekt zegt zelfs dat de sterken geroepen zijn de zwakken in het geloof te helpen.

Maar het is verkeerd als we ons op negatieve wijze bezig houden met het geloof van de ander. Wat kan men soms op een liefdeloze manier verwijten maken door bijvoorbeeld te zeggen: “Je hebt geen geloof”. Al moeten we ook oppassen niet door te slaan naar de andere kant, want in zijn algemeenheid mogen we wel stellen dat gebrek aan geloof één van de voornaamste oorzaken is van niet-verhoorde gebeden.

In ieder geval laten we onszelf onderzoeken op dit punt, zoals Paulus dat ook adviseert in 2 Korinthe 13 vers 5 (2 Kor. 13:05) met de woorden: “Stelt uzelf op de proef, of gij wel in het geloof zijt, onderzoekt uzelf. Of zijt gij niet zo zeker van uzelf, dat Jezus Christus in u is? Want anders zijt gij verwerpelijk”.

Geloof komt tot openbaring

Geloof behoort tot openbaring te komen. Als het verborgen blijft is er iets niet goed. Maar hoe gaat dat in zijn werk? Hoe wordt geloof geopen­baard? In de eerste plaats door het woord of de woorden die wij spreken. Denk aan Romeinen 10 vers 8 tot en met 10 (Rom. 10:08-10): “Nabij u is het woord, in uw mond en in uw hart namelijk het woord des geloofs, dat wij predi­ken. Want indien gij met uw mond belijdt, dat Jezus Heer is, en met uw hart gelooft, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij be­houden worden; want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis. Immers het Schriftwoord zegt: Al wie op Hem zijn geloof bouwt, zal niet be­schaamd uitkomen”. De woorden die wij spreken zijn dus zeer belangrijk. Zij openbaren het geloof (Gods Woord) wat in ons is.

In de tweede plaats komt geloof tot openbaring door de handelingen die wij doen. Jakobus 2 vers 26 (Jak. 02:26) zegt: “Want gelijk het lichaam zonder geest dood is, zo is ook het geloof zonder werken dood”. Het is niet mogelijk “in stilte” te ge­loven. Onze belijdenis is dus uitermate belang­rijk. En die moet te alle tijde in overeenstem­ming met Gods Woord. Niet met de omstandigheden of symptomen. Bij ziekte bijvoorbeeld is het belangrijk dat wij belijden genezen te zijn in de striemen van Jezus. Natuurlijk hoeven we geen struisvogelpolitiek te spelen, door te zeggen dat we gezond zijn, terwijl we ziek zijn. Dat zou oneerlijk zijn. Maar ook al zijn de symptomen misschien nog aanwezig is, belijdt op positieve wijze Gods Woord, zodat Zijn beloften in ons leven in vervulling gaan.

De garantie die Jezus geeft

Weet u wat zo heerlijk is? Dat – als wij gelo­ven – Jezus garant staat voor de functionering van ons geloof. Hij heeft gesproken: “U ge­schiede naar uw geloof”. Zijn woorden zijn geest en leven en vol autoriteit. De garantie van Jezus ten opzichte van het geloof is:

  1. Dat het kan functioneren,
  2. Dat het wordt beantwoord. (Soms niet direct, maar altijd op positieve wijze).

We moeten er in deze tijd alles aan doen om een levend, werkzaam, functionerend geloofsleven te hebben. Want, nogmaals, zonder geloof is het onmogelijk God welgevallig te zijn. Hoe kan ons geloof optimaal functioneren?

Ten eerste door ons geloof te funderen in het Woord van God. Dan gaan we ontdekken dat God goed is en ons in Jezus “leven en overvloed” heeft geschonken. Johannes 10 vers 10 (Joh. 10:10). Laten we dus veel bezig zijn met Gods Woord en door gebed en door de vervulling met de Heilige Geest Gods Woord leren verstaan. Geloof vindt altijd zijn basis in het woord van God.

Ten tweede moeten wij er naar streven geeste­lijk te groeien. Wij behoren te staan in de volle waarheid en de geestelijke weg te bewan­delen. Zo als wij in ons natuurlijk leven niet rondlopen in te kleine of versleten kleren, behoort dat ook in geestelijk opzicht niet. Daarom is er bij een waarachtig kind van God geen plaats meer voor gebondenheden en verkeer­de inzichten. Hij leert geestelijk te strijden en te overwinnen. Paulus zegt: “Laten wij dan de werken der duisternis afleggen en aandoen de wapenen des lichts” Romeinen 13 vers 12 (Rom. 13:12).

Als wij bereid zijn deze weg van geloof te gaan komt in ons leven de kracht, de overwinning’ en de volheid van Jezus tot openbaring en zijn wij daardoor anderen ten zegen en bruikbare instru­menten tot eer van zijn Naam!

U geschiede naar uw geloof! De knecht van de hoofdman en de twee blinden ervaarden het. Ook wij mogen het ervaren en niet alleen in nood­situaties, maar altijd en overal. Want wie op de levende God zijn geloof bouwt, zal nooit beschaamd uitkomen!         

 

Geloften en beloften door J. Noë

“Offer Gode lof en betaal de Allerhoogste uw gelof­ten” Psalm 50 vers 14 (Ps. 050:014).

“Op mij, o God, rusten ge­loften, u toegezegd” Psalm 56 vers 13 (Ps. 056:013).

Wat is een gelofte?

Een gelofte is een belofte van ons aan God gedaan. In Gods Woord staat heel wat over geloften en beloften. Een gelofte is heilig en is een overeenkomst tussen de mens en God. Daar moe­ten wij goed van doordron­gen zijn.

Ik las eens jaren geleden een Engels boekje onder de titel: “In His steps; what would Jesus do?”, (“In Zijn voetstappen; wat zou Jezus doen?”) van Charles H. Sheldon. De inhoud van dit boekje heeft mij zeer getroffen en hieronder doe ik dan ook een kort uit­treksel er uit volgen.

“Een ‘elite’ kerk in een plaats in Amerika werd tijdens een zondagmorgendienst op een sensationele wijze wakker geschud, door­dat een zeer slecht uit­ziende man plotseling naar voren kwam en op ontroeren­de en indrukwekkende wijze, gebaseerd op eigen erva­ring, de toehoorders wees op het falen van de kerk en zijn leden: men matigde zich wel de naam “christen” aan, maar de daden getuig­den daar zeker niet van, men handelde niet zoals Je­zus dat van Zijn volgelin­gen verwachtte.

Na de toespraak viel de man bewusteloos neer en stierf kort daarop. Het een en an­der maakte diepe indruk. Het gevolg was dat de pre­dikant tot inkeer kwam en zijn schuld aan God beleed. Tijdens de zondagmorgendienst daaropvolgend, stortte hij zijn hart voor de gemeente uit en vroeg of er mensen genegen waren een belofte af te leggen om ge­durende een geheel jaar in alles wat ze zouden doen zich zelf eerst de vraag te stellen: “Wat zou Jezus doen?” en dan overeenkoms­tig te handelen.

Er meldden zich ongeveer 50 mensen, welk aantal later veel en veel groter werd. Onder hen bevonden zich vooraanstaande persoonlijk­heden, onder andere een uitgever van een grote krant, een spoorwegman, een directeur van een instituut en andere zakenlieden, als­mede een rijke vrouw.

Deze mensen hielden hun be­loften en kwamen daardoor voor geweldige problemen te staan. Ze veroorzaakten een geweldige opschudding in de nogal corrupte zaken­ en politieke wereld. Ze verloren cliënten, hun baan, familieleden, vrien­den en leden vanzelfspre­kend financiële schade. Maar ze hielden vol, ze droegen het evangelie uit en waren getuigen van Christus.

In de beruchte buurten wa­ren ze het licht in de duisternis. De rijke vrouw gaf haar vermogen weg en verdeelde het onder diege­nen die het geld het hardst nodig hadden.

De samenkomsten, waar ze ook gehouden werden, waren tjokvol en velen gaven hun hart aan de Heer. Een gro­te opwekking vond plaats, Gods zegen was merkbaar en het sloeg over op andere kerken in Amerika.

Het spreekt vanzelf, dat, degenen die de belofte ge­daan hadden, hun verdere leven beschikbaar stelden voor de Heer”.

Waarvoor Prediker ons waarschuwt

Tot zover dit uittreksel. U ziet, het geeft ons wel iets om over na te denken. Weet u dat Prediker 5 vers 1 tot en met 6 ( Pred. 05:01-06) ons een ernstige waarschuwing geeft inzake het geven van geloften en beloften? We laten het hieronder volgen: “Wees niet overijld met uw mond, en uw hart haaste zich niet om een woord voor Gods aangezicht uit te spreken; want God is in de hemel en gij zijt op de aarde, laten daarom uw woorden weinige zijn. Want gelijk de droom komt door veel bezigheid, zo dwaas gepraat door veel woorden. Als gij God een belofte gedaan hebt, talm er dan niet mee die in te lossen, want Hij heeft geen welgevallen aan de dwazen; Wat gij beloofd hebt, moet gij inlossen. Het is beter, dat gij niet belooft dan dat gij belooft en niet inlost. Geef uw mond geen gelegen­heid om u te doen zondigen, en zeg niet in tegenwoor­digheid van de Godsgezant, dat het een vergissing was; waarom zou God ver­toornd worden over uw woor­den en het werk uwer handen verderven? Want er zijn dromen in menigte, zo zijn er ook talrijke ijdele woorden; vrees echter God”.

Hoe gauw wordt er niet in een opwelling onnadenkend en lichtvaardig een gelofte aan God gedaan, terwijl men er nauwelijks van bewust is wat men doet. Zo dik­wijls wordt het bekende lied (335 Glorieklokken) gezongen:

“Ja ik volg U,

ja ik volg U,

waar de weg ook henen leidt.

Ja ik volg U,

ja ik volg U,

op de weg naar ‘d eeuwig­heid” .

In feite doet men dan zin­gend een gelofte en ik vraag me af: Hoevelen zin­gen het met volle aandacht en mensen het werkelijk?

Zijn de kosten berekend?

Jezus wist zo goed, wat in de mens is en daarom zegt Hij in Luc. 14:28-30:

“Want wie van u, die een toren wil bouwen, zet zich niet eerst neer om de kosten te berekenen, of hij het werk zal kunnen vol­brengen? Anders zouden, als hij de fundering gemaakt had, en het werk niet kon voltooien, allen, die het zagen, beginnen hem te be­spotten, zeggende: Die man begon te bouwen, maar hij kon het niet voltooien”.

Wandelen in de voetstappen van Jezus houdt zo intens veel in en daarom waar­schuwt Hij er ons ook voor, dat, als wij Hem inderdaad willen volgen, wij heel wat voor Hem moeten Loslaten. In feite alles wat een innig contact met Hem zou kunnen belemmeren. We zullen, om Zijns Naams wil, heel wat te verduren krijgen en door allerlei verdrukkingen, in welke vorm ook, moeten heengaan. En dan komt het er op aan of wij inderdaad Zijn geboden bewaren en de door ons gedane beloften gestand doen, zoals de men­sen in het verhaal, wat ik in het begin van dit arti­kel heb beschreven.

Jezus zegt in Johannes 14 vers 21 (Joh. 14:21):

“Wie Mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het, die Mij liefheeft, en wie Mij liefheeft, zal geliefd worden door Mijn Vader en Ik zal hem liefhebben en Mijzelf aan hem openbaren”.

Dit zegt Jezus als wij Zijn geboden bewaren. Wonderbaar niet?

In aansluiting hierop laat ik volgen wat Jezus in Markus 12 vers 30 (Mark. 12:30) zegt op de vraag, welk gebod het eerste (grootste) is van alle:

“Hoor, Israël, de Here, onze God, de Here is een, en gij zult de Here uw God, liefhebben uit geheel uw hart en uit geheel uw ziel en uit geheel uw verstand en uit geheel uw kracht.

Het tweede is dit: Gij zult uw naaste liefhebben als u zelf. Een ander gebod, groter dan deze, bestaat niet”.

Als ons hart, ons hele we­zen, zo vervuld is van dit geweldige gebod, wat alleen mogelijk is door de Heilige Geest, want het is de vrucht daarvan, dan zullen wij Gods liefde en heerlijk­heid uitstralen, dan wande­len we in de voetstappen van Jezus, hand in hand met Hem, in absolute gehoorzaam­heid aan de Vader. Dan be­waren we Zijn geboden (denk aan de Bergrede), onderhou­den wij al wat Hij gezegd heeft en handelen dienovereenkomstig. Dan zijn wij in staat lief te hebben, diege­nen, wie het ook zij, die ons teleurstellen, verdriet en pijn doen, die ons haten, die ons vijandig gezind zijn en zijn wij ook in staat de door ons gedane ge­loften en beloften na te komen.

Waakzaamheid blijft geboden

We dienen echter zeer waak­zaam te zijn, want de dui­vel en zijn trawanten zul­len alles in het werk stel­len om te verhinderen, dat wij onze geloften gestand doen. Daarom moeten wij wat staat in 2 Korinthe 10 vers 3 tot en met 6 (2 Kor. 10:03-06) terde­ge ter harte nemen.

“Want al leven wij in het vlees, wij trekken niet ten strijde naar het vlees, want de wapenen van onze veldtocht zijn niet vlese­lijk, maar krachtig voor God tot het slechten van bolwerken, zodat wij de re­deneringen en elke schans, die opgeworpen wordt tegen de kennis van God slechten, elk bedenksel als krijgsge­vangene brengen onder de gehoorzaamheid aan Christus, en gereed staan, zodra uw gehoorzaamheid volkomen is, alle ongehoorzaamheid te straffen”.

Als wij onze geloften nako­men, zullen wij ervaren, dat God, de Vader, ons alle dingen zal schenken in Zijn Zoon Jezus Christus en Hij Zijn beloften aan ons waar zal maken.

“Want hoeveel beloften Gods er ook zijn, in Hem is het: Ja; daarom is ook door Hem het: amen, tot eer van God door ons”! 2 Korinthe 1 vers 20 (2 Kor. 01:20).

God zegene u allen!

 

Van maand tot maand door Gert Jan Doornink

Van Juliana naar Beatrix

Als op 30 april koningin Juliana afstand doet van de troon en wordt opge­volgd door koningin Bea­trix, betekent dit een bijzondere dag voor iedere Nederlander. Men kan ui­teraard opmerken dat wij als “burgers van een rijk in de hemelen” Filippenzen 3 vers 20 (Filip. 03:20) ons niet meer druk behoe­ven te maken over derge­lijke aangelegenheden. Toch mogen wij niet over het hoofd zien dat de Bij­bel ook duidelijk maakt dat dit “hemelburgerschap’ in deze wereld zichtbaar moet zijn. Vandaar dat we niet onverschillig behoe­ven te staan ten opzichte van de dingen die in deze wereld gebeuren, als wij

het maar beoordelen vanuit onze nieuwe (geestelijke) plaats in Christus. Dan zijn wij er op de juiste wijze bij betrokken. Bo­vendien gaan we ons dan niet begeven, zoals sommi­gen dat doen, in allerlei speculaties, over bijvoor­beeld de geloofsbeleving van de leden van het ko­ninklijk huis.

Het enigste wat we wel kunnen doen is voor hen bidden. Zoals Paulus des­tijds reeds schreef aan Timótheüs: “Ik vermaan u dan allereerst smekingen, gebeden, voorbeden en dank­zeggingen te doen voor alle mensen, voor koningen en alle hooggeplaatsten, opdat wij een stil en rustig le­ven mogen leiden in alle godsvrucht en waardigheid. Dit is goed en aangenaam voor God, onze Heiland, die wil, dat alle mensen behouden worden en tot erkente­nis der waarheid komen” 1 Timoteüs 2 vers 1 tot en met 4 (1 Tim. 02:01-04).

Laten wij de Heer danken voor de vele jaren van ge­loofsvrijheid ten tijde van koningin Juliana en bidden dat dit ook voort­gang mag vinden als prin­ses Beatrix onze nieuwe koningin wordt. Vele kin­deren Gods geloven niet meer in een “stil en rus­tig leven” waarvan Paulus hier spreekt. En inderdaad spreekt de apostel in de tweede brief aan Timoteüs ook over het feit dat er “in de laatste dagen zware tijden zullen komen” 2 Timoteüs 3 vers 1 (2 Tim. 03:01). Maar het is de duivel voet geven als wij elkaar onrust, paniek en vrees aanpraten, terwijl dit nog niet aan de orde is. Bovendien heeft een kind van God zijn rustpunt ten alle tijd in Jezus Christus die gezegd heeft: “Vrees niet, geloof al­leen!”. Laten we de vrij­heid die er nu nog is, zo­veel mogelijk benutten door verder te gaan met de ver­kondiging van het volle evangelie. Dat is het waar­aan de wereld en het naam- christendom behoefte heb­ben!

35 jaar na de bevrijding

Op 5 mei aanstaande is het weer bevrijdingsdag. Het is dan 35 jaar geleden dat Nederland bevrijd was van vijf jaar onderdrukking door de Duitse bezetters. De ouderen onder ons kun­nen zich nog heel goed herinneren welk een inten­se vreugde en blijdschap deze bevrijding meebracht. Uitbundig waren dan ook de feestelijkheden in de eerste tijd na de bevrij­ding en iedereen was vol i- dealen om aan een gelukkige en welvarende tijd te be­ginnen. Wie nu, vijf en dertig jaar later, de ba­lans opmaakt, moet constateren dat er weliswaar, vooral de laatste jaren, een ongekende welvaart is geweest, maar dat ook de ontevredenheid en ondank­baarheid bij velen ongeken­de vormen heeft aangenomen.

Als kinderen Gods weten wij wat daarvan de oorzaak is. Satan gaat nog steeds rond als een briesende leeuw, zoekende wie hij zou kunnen verslinden. De vrijheid die de mens zonder Christus meent te bezitten, is geen werkelijke vrijheid, want die wordt pas gevonden in Christus. Wie door Hem is vrijgemaakt is werkelijk vrij!

Het geluk en de vrede die de mens zonder Christus meent te bezitten is slechts op drijfzand ge­bouwd. Alleen wie zijn ge­loof in Christus de Rots gefundeerd heeft, zal de eindtijdstormen kunnen doorstaan.

In de afgelopen vijf en dertig jaar is er ook op geestelijk terrein het één en ander gebeurd. In de vijftiger jaren werd het oorspronkelijke evangelie voor het eerst weer op gro­te schaal gebracht en velen zowel binnen als buiten de kerken, werden er door ge­grepen en gingen het echte geloof weer ontdekken en beleven. Tegelijkertijd za­gen wij een verdere degene­ratie van het naam-christendom. Een ontwikkeling die doorgaat tot op de dag van vandaag. De scheiding der geesten is in volle gang. Zorg dat u er op de juiste wijze bij betrokken ‘ bent, want Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11) zegt: “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie hei­lig is, hij worde nog meer geheiligd”.  

“Party poppers” of feestknallers

Welk een geraffineerde wa­pens de duivel gebruikt om zijn vernietigend werk in mensenlevens te doen, blijkt weer eens uit onder­staand bericht, wat niets te maken met de feesten van 30 april of 5 mei, al zou de titel dat wel doen vermoeden. Het gaat name­lijk om een berichtje uit Amerika, waarbij volgens de psychiater Leonard Sigell in de “American Jour­nal of Psychiatry”, het zogenaamde “snuiven” van amylnitrit, een medicijn tegen hartkloppingen, steeds meer ingang vindt. Als je de capsule waarin deze drup zich bevindt, stukmaakt. breekt deze met een luide plof, vandaar dat bij jonge druggebrui­kers de uitdrukking “par­ty poppers” of feestknallers is ontstaan.

In steeds meer Amerikaan­se discotheken gaat er op een bepaald moment een lampje branden dat aan­geeft dat er binnenkort amylnitrit over de dans­vloer wordt verstoven. De uitwerking is dan dat men “meer ontspannen kan dansen, creatiever kan den­ken en de muziek fijner kan ondergaan”, aldus Sigell, die tevens melding maakt dat dit “snuiven” steeds meer populair wordt bij onder andere me­ditatie, ter verbetering van het bewustzijn en om seksuele belevenissen in­tenser te ondergaan.

De mens in de greep van de duivel heeft steeds ster­ker prikkels nodig om nog bevredigd te worden, en dan is het nog een surrogaatbevrediging van een moment. Wat een genade en blijdschap als men door Jezus vernieuwd is en ver­lost is van elke binding uit het rijk der duister­nis. Dan hebben we niet allerlei “feestknallers” of andere “injecties” no­dig om blij te zijn, maar Jezus zelf is onze blijd­schap. En wie Hem volgt zal nimmer in de duister­nis wandelen.

 

Pagina 16 rechtsonder

Jezus tot Zijn discipelen: Het is u gegeven de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen te kennen. . . .

Want wie heeft,. die zal ge­geven worden en hij zal  overvloedig hebben; maar wie niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem ontnomen worden. Matteüs 13 vers 10 tot en met 12 (Matt. 13:10-12)

 

Levend geloof door Judith Jacobs

1 Korinthiërs 3 vers 7 (1 Kor. 03:07)

Geloof is een (genade)gave Gods zegt 1 Kor. 12:09. Het is heerlijk als je kunt zeggen dat je geloof bezit, vooral als dat geloof groot en sterk zou zijn.

Als ik mezelf beschouw en op een eerlijke manier de mate van mijn geloof zou onderzoeken, voel ik me jammerlijk, ellendig, arm en naakt Openbaring 3 vers 1 (Openb. 03:01). Dat komt omdat je meent iets te bezitten dat bij nader inzien (als je ge­toetst wordt) niet in zo’n grote mate aanwezig blijkt te zijn als je zelf wel had verondersteld. Of misschien was er in wezen wel helemaal niets aanwezig. Dat zullen de omstandigheden (mede leren) bepalen.

Gelukkig hoeven we onszelf en anderen niet meteen de grond in te boren, want de Here Jezus ging uit van het standpunt dat Hij verwachten mocht enig geloof (hoe klein ook) bij ons aan te treffen. “Al zou dat geloof zo klein zijn als een mosterdzaadje”. Als het er maar is’.

Geloof moet groeien, dat is een normale zaak. Er is nie­mand die op een ladder klimt teneinde op dezelfde trede te blijven staan. Geloof dat niet groeit (waar geen be­weging in zit) is te vergelijken met stilstaand water. Het bevat geen stroom (energie) die de kracht opwekt iets tot stand te brengen: er is geen ontwikkeling en dus geen eindproduct. Zulk een geloof heeft dan ook geen waarde; als er helemaal geen geloof is, is het onmoge­lijk de Here te behagen. Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06).

Ik mag om beide zaken bidden: wat ik niet bezit mag ik vragen en uit genade ontvangen. Hetgeen ik ontvangen heb (hoe klein ook) mag groeien. God geeft leven en was­dom.

Bede: Heer, maak mijn geloof tot goud dat door U gelou­terd is, opdat ik rijk mag zijn en witte klederen mag ontvangen om mijn naaktheid te bedekken alsmede ogenzalf om te zien. Amen.

 

Het mosterdzaadje (gedicht) door Judith Jacobs

(Matth. 17:20-21)

Als mijn geloof in God zou wezen

Zo “groot” als ’t kleine mosterdzaad,

Dan zou ‘k mijn rijkdom méér ervaren:

De kracht van Zijn genade-maat.

 

Er zouden wonderen gebeuren,

In mijn bestaan van alle dag;

De trotste bergen zouden wijken

Op ’t machtig woord van Zijn gezag.

 

In Christus heeft God mij gegeven,

Zijn hemelschatten vol en vrij;

Maar ongeloof bindt Hem de handen,

’t Werkt negatief maar. . . ’t komt door mij.

 

Wat me ontbreekt, Heer, wil mij schenken,

Naar Uw genade, zonder maat:

Geloof, door U geplant in ’t harte

En wasdom. . . van ’t ontkiemend zaad.

 

Het uitverkoren volk door Nico Goverts

Zijn wij ons bewust een uitverkoren volk te zijn?

In zijn eerste brief spreekt Petrus de gemeente aan met de volgende woor­den: “Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk (Gode) ten eigendom” 1 Petrus 2 vers 9 (1 Petr. 02:09) . Maar wat betekent dat nu, dat wij een uitverkoren volk zijn? Dat is iets waar we ons vaak veel te weinig van bewust zijn. Als we dit werkelijk zouden gaan zien, in al zijn consequenties, dan blijkt dit een buiten­gewoon verstrekkende uit­spraak te zijn. Voor wie zich dit gaat realiseren, kan het een omwenteling in zijn denken betekenen. Zo krijgt men een veel scher­per zicht op de gemeente. Vaak is dit verwaarloosd en het gevolg is dat men niet de rechte kijk heeft op het plan Gods met de gemeente.

Er is bij veel christenen een enorm gebrek aan gemeentevisie. Men spreekt over groepen en samenkoms­ten, men bezigt het woord ‘gemeente’ veelal ook nog wel, maar men heeft er vaak nog weinig idee van, wat de gemeente eigenlijk is. Som­migen denken: een gemeente, dat is een fijne samen­komst. Men kijkt alleen naar de buitenkant: enthou­siasme, een goed lopende organisatie. Maar wat nog veel gevaarlijker is: men berooft de gemeente van haar doel. Hoe algemeen is niet de gedachte: de ge­meente heeft binnenkort haar tijd gehad. Het loopt af. Zo kan men meemaken dat kinderen Gods vol overgave het lied zingen: “Het duurt niet lang voor we verdwenen zijn”. In gedachte en fantasie is men op allerlei wijze bezig met de verdwij­ning van de gemeente.

Waar de schepping op wacht

Paulus had een heel ander perspectief, als hij aan de gemeente van Kolosse schrijft: “Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijk­heid” Kolossenzen 3 vers 4 (Kol. 03:04) . De apostel was niet bezig met het ver­dwijnen, maar het ver­schijnen van de gemeente. De schepping wacht op het openbaar worden, niet op de verdwijning, van de zonen Gods. En dat openbaar wor­den, dat is de onthulling.

Wanneer nu een beeldhouwer een standbeeld maakt, dan werkt hij ergens naar toe. Dat beeld moet af. Hij zit niet voortdurend op zijn horloge te kijken, of het al tijd is om naar huis te gaan. Hij heeft een doel, een ideaal: dat het beeld klaar komt, en dan wordt het onthuld. Hij laat niet, als het beeld nog maar half af is, de hele zaak ver­dwijnen. Neen, zijn doel is: de onthulling. En hij weet: de onthulling komt pas, als het beeld af is.

Het denken van velen over de gemeente is vaak weinig logisch. Men weet en be­lijdt dat God de bouwmees­ter is van het huis, maar men gelooft niet dat Hij het huis afmaakt. Men zegt dan: er zal een bepaald aantal mensen behouden wor­den; als nu het getal vol is, dan wordt deze bedeling beëindigd. Dan is de vol­heid der heidenen ingegaan. Daarbij vergeet men dat het God niet te doen is om een bepaald getal; er is hele­maal geen getal vastgesteld van mensen die gered wor­den; ieder die wil, mag ko­men .

Het is God om iets heel an­ders te doen: om een gees­telijke volheid. God be­doelt niet iets in de trant van: wil de laatste chris­ten die gered wordt, het licht uitdoen? God werkt juist aan een gemeente waar het licht opgaat. Een ge­meente die tot volheid, tot volwassenheid, tot heer­lijkheid komt.

God doet geen half werk

Velen menen: de tijd van de gemeente is bijna voorbij. Maar waar blijft men dan met Gods karakter? Hoe kan men dan nog zingen: “God is getrouw, Zijn plannen falen niet”? We kunnen alleen op de juiste manier over de gemeente denken, als we dat doen vanuit het karakter van God. En van God wordt gezegd: al Zijn werk ge­schiedt in trouw. Dat geldt dan zeker voor de gemeente.

God doet geen half werk. Geen enkele architect laat een half huis bouwen. Wij hebben een bouwmeester die goed is en getrouw; zou die het dan wel bij een half huis laten? Jezus zei dat wie een toren wil bouwen, eerst de kosten moet bere­kenen, of hij het werk wel zal kunnen voltooien. An­ders zal iedereen hem be­spotten. Zou God dan de kosten niet berekend heb­ben? God wist waar Hij aan begon. De gemeente is niet bedoeld als een voorwerp van bespotting, maar als een sieraad voor God. En dan moeten we bedenken: voor God kan zij alleen een sieraad worden door de heerlijkheid die zij bezit in de geest. Daarom is het doel van de gemeente in de­ze tijd: het voltooien van die geestelijke heerlijkheid.

In dit verband is het zo belangrijk te gaan ontdek­ken: wat wil het zeggen als de gemeente genoemd wordt het uitverkoren volk? Vaak denkt men bij uitverkiezing alleen maar aan een bepaald schrikbeeld: God heeft van tevoren vastgelegd wie er behouden wordt en wie niet.

Maar zo werkt God niet; bij Hem wordt je niet gepro­grammeerd. Maar door dat verkeerde idee is vaak ver­duisterd wat een rijkdom van gedachten Gods er in dat begrip ‘uitverkoren volk’ opgesloten ligt.

De functie van het boek Deuteronomium

Om de achtergrond te ver­staan moeten we teruggaan naar het boek Deuteronomium. Dit boek heeft namelijk een heel belangrijke functie in het plan van God. Het is niet maar, zoals dikwijls gedacht wordt, een herhaling van de wet. Het is de voorbereiding voor wat er in het boek Jozua gaat gebeuren. In Jozua zien we de verovering van Kanaän; in Deuteronomium de instructies voor Kanaän. En één van de voornaamste pun­ten die Mozes de mensen gaat inprenten, lezen we in Deuteronomium 7 vers 6 (Deut. 07:06): “Want gij zijt een volk, dat de Here, uw God, heilig is; u heeft de Here, uw God, uit alle vol­ken op de aardbodem uitver­koren om zijn eigen volk te zijn”.

Dit is een kerngedachte van het hele boek Deuteronomi­um. Dit is een absoluut noodzakelijke voorbereiding voor Kanaän. Alleen wie de­ze gedachte gaat vatten, is klaar om Kanaän binnen te gaan. Want alleen wie Gods gedachten verstaat, kan het Koninkrijk der hemelen beërven. Daarom gaat Deuteronomium vooraf aan Jozua.

En hier lag juist het groot­ste probleem bij het volk van het oude verbond. Ze verstonden hun roeping niet. Ze wisten dat ze uit Egypte geleid waren, maar de meesten wisten niet met welk doel. Ze hadden geen perspectief. Daarom gaat Mozes hen toespreken: Weet je wel wat je bent? Weet je wel wat Gods plan is? Je bent bedoeld als een uitverkoren volk.

Is dat ook niet het probleem bij vele christenen vandaag, ’ het probleem van vele ge­meenten? Wel geleid uit het diensthuis, maar zonder vi­sie. En omdat men de gedachten Gods niet kent, mislukt de verovering. Men kan niet opklimmen in de hemelse gewesten. Velen in de tijd van Mozes hadden alleen maar een individualistische visie, hun denken was gericht op aardse zegen: hoe kom ik zo I vlug mogelijk bij de melk en de honing? Maar wie klom er op tot de gedachte van God? Ook nu zijn er velen met al­leen een melk en honingvisie. Maar God roept ons om Zijn uitverkoren volk te zijn.

Twee fundamentele principes

Hier komen we meteen al twee fundamentele principes op het spoor. Uitverkoren zijn betekent: je bent er voor God. God wil een volk hebben voor zichzelf. En het twee­de: God wil een volk hebben met het oog op een bepaald plan. God gaat dat volk er­gens voor inzetten. Uitver­koren zijn heeft niet te ma­ken met je redding, maar met je bestemming. Het gaat hier bovendien niet om enkelingen maar om een volk.

Zo is het God vandaag ook te doen om een volk. Dat zijn diegenen die zich bewust worden van hun bestemming. De gemeente wordt vaak in het denken van menig chris­ten onderschat. Men beseft de waarde ervan niet. Het is niet maar een groep gelovi­gen. Het is het volk Gods. Een volk met een hemelse bestemming. Dat wil zeggen: niet een volk dat bestemd is om eenmaal naar de hemel te gaan, maar een volk dat be­stemd is om nu in de hemel te functioneren.

We ontdekken hier nog een geestelijk principe: er is tijd voor nodig, om je bestemming te leren kennen. Dat geldt voor ons persoon­lijk en voor de gemeente. Er kan een gevaar in zitten, wanneer iemand een kind van God wordt on zich meteen stort in een stroom van activiteiten. Hij weet niet wie hij is. En ook iemand die al jaren een christen is, kan zich zo verliezen in allerlei bezigheden en bij­zaken, dat hij er niet aan toekomt, te ontdekken: waar­voor ben ik er? waar ga ik heen?

Waardoor worden wij in beslag genomen?

Wat is van enorm belang dat je als gemeente je die vraag stelt:

wat is onze bestem­ming?

waar gaan we heen?

waarvoor zijn we er?

Er zijn gemeenten die nooit aan deze vragen toekomen. Dan is men bezig net als Martha, be­zorgd en druk over vele dingen, in beslag genomen door het vele bedienen. Maar Je­zus wil dat we in beslag ge­nomen worden door Hem. Onze geest vervuld van God. Anders zijn we als die auto­mobilist die alleen maar dat rode stoplicht ziet en zich zit te verbijten: wan­neer wordt het eindelijk groen? En hij ziet niets van de prachtige wolkenhemel boven hem. De tactiek van de boze is altijd, ons denken in beslag te nemen met beuzelingen, zodat we omkomen door gebrek aan perspectief.

Daarom roept God ons op: volk van God, ontdek je be­stemming. Neem de tijd om visie te verwerven. Laat je geest verlichten. De geest van veel oprechte kinderen Gods wordt terneer gedrukt door een verkeerd beeld van God. Maar, en ook dat is een punt dat we duidelijk moeten onderkennen: de geest van velen wordt ook geremd door een verwrongen beeld van de gemeente. Velen zijn door schade en schande ontnuch­terd. Zé hebben geen bij­bels ideaal meer. Ze laten hun denken bepalen door hun ervaring, door teleurstel­lingen. Daarom moeten we ons afvragen: waar haal ik mijn visie vandaan? Het ge­heim van Kaleb was dat hij zijn visie niet haalde bij de buren. Hij liet zijn denken niet beïnvloeden door wat hij om zich heen hoorde en zag. Dan was hij binnen de kortste tijd een pessimist geworden. Maar Kaleb haalde zijn visie bij God. Er staat van hem: hij had een andere geest. En God zegt van hem: hij heeft Mij volkomen gevolgd. . En God volgen, dat is Gods denken volgen. Zijn visie overnemen.

Sta op, word verlicht

Menigeen zit bij de sche­merlamp van zijn ervaring. Men zegt: het is een donke­re tijd. De gemeente gaat als een nachtkaars uit. Maar God komt tot ons en zegt: Steek de lampen aan in je geest. Laat het licht opgaan in je hart. Sta op, wordt verlicht. Want er is licht voor je geest, er is hoop voor je toekomst, er is visie voor je volk, er is perspectief voor je oog. Misschien zijn er nog don­kere hoeken in je geest; je zegt: over gemeenten hoef je me niets meer te vertel­len; ik heb zoveel meege­maakt. Maar God zegt: drink het beeld in dat Ik je geef. Drink dat beeld in van het uitverkoren volk, en ga daarmee door tot heel je geest verlicht is.

In het nieuwe testament wordt Jezus de uitverkorene genoemd. En wel op een heel bijzonder moment. Als Jezus met drie van Zijn discipe­len de berg opgaat, lezen we: “En er klonk een stem uit de wolk, die zeide: Deze is Mijn Zoon, de uitverkore­ne, hoort naar Hem” Lucas 9 vers 35 (Luc. 09:35). Wat gebeurt hier? Hier gaat God de Vader iets open­baren over de bestemming van Jezus. Dat Hij is de uitver­korene. Nu zijn er twee punten die in dit verband op­vallen en die ons een sleu­tel geven met betrekking tot het uitverkoren zijn van de gemeente.

In de eerste plaats zien we: God gaf deze openbaring aan de drie discipelen, maar ze moesten er wel voor de berg op. Jezus nam hen mee om­hoog. Alleen op de berg, in de wolk, in de hemelse ge­westen, ga je ontdekken wat je bestemming is.

Van de discipelen staat er dat ze bevreesd werden, toen ze de wolk ingingen (vs. 34).

Ook nu is vrees vaak het wa­pen dat de boze hanteert.

Vrees om de berg te beklim­men, vrees voor je hoge roe­ping. Veel kinderen Gods hebben hoogtevrees. Ze heb­ben misschien anderen zien vallen, ze hebben wellicht gemeenten zien vallen, en ze zijn bang. Er zijn er die bang zijn voor de toekomst, bang voor mislukking: je kunt wel een gemeente gaan bouwen, maar vandaag of mor­gen komt er toch weer een kink in de kabel. Sommigen zijn bang voor de ander: ze zijn geschokt in hun vertrouwen, ze durven zich niet meer te geven in een gemeen­te .

Denken vanuit het bestemmingsplan van God

In het oude verbond was er angst, bij de berg Sinaï. En het volk klom niet op. Ook de discipelen waren nog bevreesd omdat de geestelijke wereld voor hen nog zo vreemd was. Nog geen ver­trouwd terrein. Maar nu komt Jezus en Hij zegt tot ons: Ben je bang voor de hoogte? Ben je bang voor je bestem­ming? Kom maar, Ik neem je mee. Dan gaan we samen de berg op.

Dit is zo van fundamentele betekenis, dat we leren denken, niet vanuit het verleden, maar vanuit het bestemmingsplan van God. Als een stedenbouwkundige een ontwerp maakt voor een bepaalde stad of wijk, dan moet er soms eerst heel wat gesaneerd worden. Krotwo­ningen worden afgebroken, kleine kronkelige straatjes worden recht gemaakt en doorgetrokken. Zo is het ook vaak in de gemeente. Velen hebben gebouwd naar hun beste inzicht. Maar de tijd is gekomen van Gods uitverkoren volk. Daarom komt het er nu voor alles op aan dat we ons gezamen­lijk, met heel ons hart en wezen, on met eensgezind­heid, gaan richten op het bestemmingsplan van God.

Het is niet genoeg dat we wat regels uit de Bijbel halen voor het gemeenteleven. Dit gaat veel dieper. Hot gaat er om eens geestes ie worden met de bouwmees­ter. Daarom is het zo be­langrijk, samen als gemeen­te de grondprincipes van het plan Gods te bestude­ren, en dan ook zich die eigen maken. Neem bijvoor­beeld de Efeze brief, die een geweldig zicht geeft op Gods gemeenteplan. En bestudeer die, met elkaar, als gemeente, met heel be­wust als doelstelling: wij willen Gods visie indrin­ken. Wie werkelijk visie wil vinden, moet op de goede plaats zoeken: bij de God wiens gedachten ho­ger zijn dan die der men­sen. Waarachtige visie krijg je niet door te luis­teren wat ‘men’ er van vindt. Als een gemeentebe­stuur een nieuwe stadswijk wil bouwen, gaat het ook niet om ideeën vragen bij Jan Rap en zijn maat; het zoekt een bekwame bouwkun­dige, een man met visie, iemand van wie de man in de straat misschien zegt: die heeft zulke bizarre ideeën. Maar dat komt gewoon doordat hij zijn tijd vooruit is. Zo moeten ook wij leren luiste ren naar een architect van niveau. Hij heeft een ontwerp, een bestemmingsplan: het uitverkoren volk. Dat is Zijn visie.

Een profetische achtergrond

Dan zien we nog een tweede punt dat opvalt als God Je­zus op de weg aanspreekt als de uitverkorene. Dan doet Hij dit namelijk tegen een profetische achtergrond. Het zijn woorden van Jesaja, die de Vader hier toepast op de Zoon. In Jesaja 42 vers 1 (Jes. 42:01) horen we: “Zie, mijn knecht, die Ik ondersteun; mijn uitverkore­ne, in wie Ik een welbehagen heb”. Daarmee komen we tot een heel belangrijke zaak: Jezus wordt door de Vader de uitverkorene genoemd. Dat is niet zomaar een erenaam, dat betekent: hiermee is Hij aangeduid als de vervuiler van de profetieën. Maar dan moeten we de lijn ook door­trekken: als de gemeente dan genoemd wordt: uitverkoren geslacht, dan houdt dat dus in: de gemeente is bedoeld om de profetische woorden van Jesaja te vervullen.

Die profetieën slaan op de Christus, dat wil zeggen op Jezus en de gemeente.

Hier ontdekken we de kern van de zaak: gij zijt een uitverkoren geslacht, dat betekent in u gaan de profetische geschriften in vervulling.

Dan gaat Jesaja 42 vers 1b (Jes. 42:01b) verder: “Ik heb Mijn Geest op hem gelegd; Hij zal de volken het recht openbaren”. Het geheim van de uitverkorene is: de Geest. Hij moet eens geestes zijn met God. Dat is ook het geheim voor ons als gemeente: we kunnen alleen uitverkoren volk zijn, wanneer we niet slechts de Geest ontvangen, maar ons helemaal één maken met de Geest, met de gedachten van de Geest.

De openbaring van Gods recht en wezen

Wat doet dat uitverkoren volk? Ze openbaren Gods

recht. Ze zullen zijn tot een licht der natiën, zegt vers 6. Licht is het wezen van God. Dus is het hun taak, het wezen Gods te openbaren. Nu zien we het: als God ons noemt uitverkoren geslacht, dan betekent dat: Ik heb jullie bestemd om Mijn wezen te openbaren. Net zoals Jezus dat deed. Daarom zal het voor alles een volk moeten zijn dat Gods wezen kent. Hoe kan ooit een volk dat verwarde begrippen heeft over het ka­rakter van God, Zijn wezen openbaren? Het zal een volk moeten zijn dat zich Gods wezen eigen maakt, dat met Gods wezen doordrenkt is.

Van die uitverkorene wordt gezegd: “En het voornemen des Heren zal door zijn hand voortgang hebben” Jesaja 53 vers 10 (Jes. 53:10). Als God zegt: gij zijt een uitverkoren ge­slacht, dan ligt daarin op­gesloten: Mijn voornemen zal door jullie hand voort­gang hebben. In dit volk wordt Mijn plan gereali­seerd. Daarom is het be­slist niet toevallig dat de Efeze brief, waar de Geest het meest diepgaand Zijn ge­dachten over het volk Gods heeft ontvouwd, nu uitgere­kend begint met de woorden: “Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld” Efeze 1 vers 4 (Ef. 01:04). Daar hebben we de toonzetting en het thema van de hele Efeze brief: wat betekent het, uitverko­ren volk te zijn?

De belofte voor het uitverkoren volk

Samenvattend zien we deze wezenskenmerken van het uitverkoren geslacht: in hen worden de profetische schriften vervuld, Gods plan wordt in hen gerealiseerd, het wezen Gods komt in hen openbaar.

Voor hen geldt de belofte: ; “Uw volk zal geheel uit rechtvaardigen bestaan, voor ’ altoos zullen zij het land bezitten: een scheut die Ik gepland heb, een werk mijner handen, tot mijn verheerlij­king” Jesaja 60 vers 21 (Jes. 60:21).

Misschien zien we er nog maar een klein begin van, maar bedenk dan dat God be­gint in onze geest. Dat is het beslissende punt: kan God Zijn visie aan ons kwijt, kan God Zijn gedach­ten in ons leggen?

Waar dat gebeurt, waar een gemeente zegt: wij willen eens geestes worden met God, daar gaat de Geest een volk formeren, een geestelijk volk. En van hen wordt gezegd in Jesaja 60 vers 22 (Jes. 60:22): “De kleinste zal tot een geslacht worden en de geringste tot een machtig volk”.