Selecteer een pagina

Levend Geloof – 303

Levend geloof 1989.05 nr. 303

De kracht van het koninkrijk door Gert Jan Doornink

“Want het Koninkrijk Gods bestaat niet in woorden, maar in kracht” 1 Korinthe 4 vers 20 (1 Kor. 04:20).

Met deze uitspraak vat de apostel Paulus in één regel de werkelijke betekenis van het Koninkrijk Gods samen. Hij vertelt waaruit het Koninkrijk Gods niet bestaat en waaruit het wel bestaat: Geen woorden, maar kracht! Dit vraagt enige toelichting, want men zou kunnen denken dat daarmee bedoeld wordt dat woorden er niet toe doen. Uitgesproken of geschreven woorden of zelfs het Woord van God, zouden van minder of geen betekenis zijn. Het gaat toch immers alleen om de kracht?

Maar met deze ‘woorden’ van Paulus worden uiteraard die woorden bedoeld die negatief, afbrekend en zonder inhoud zijn en geuit door mensen die zelf niet ‘in het Koninkrijk’ zijn. Men kan praten of schrijven over het ‘Koninkrijk Gods’ zonder dat men weet waarom het werkelijk gaat. Het gaat immers om de openbaring van dat Koninkrijk in en door ons leven heen. Jehova’s getuigen bijvoorbeeld spreken over de ‘Koninkrijkszaal’ als plaats van samenkomst. Maar deze dwaalleer heeft geen weet van het werkelijke Koninkrijk zoals Jezus en de apostelen dat tot openbaring brachten en ook wij dat mogen doen.

De doorbraak van het koninkrijk

Maar ook vele kinderen Gods, die oprecht de Heer willen dienen, hebben vaak een versluierd of beperkt inzicht wat betreft de betekenis van het begrip ‘Koninkrijk’. Tot deze conclusie komt men in ieder geval als men eerst zelf onder een ‘bedekking’ heeft gezeten. Ik heb het in mijn eigen leven ervaren welk een afremming dit in het geestelijke leven veroorzaakt en hoe men blind is voor de werkelijke betekenis van het Koninkrijk Gods.

Ook bij de discipelen van Jezus was dit aanvankelijk het geval. Zij waren tot geloof in Jezus gekomen en volgelingen van Hem geworden. Maar zij maakten nog vele fouten, waren soms ongehoorzaam en vaak op ‘natuurlijke wijze’ bezig. Dat wil zeggen: als Jezus sprak over de geestelijke dingen, begrepen zij er vaak lang niet alles van. Daarom ontvingen zij ook veel onderricht van Jezus. Pas op de Pinksterdag, toen zij vervuld werden met de Heilige Geest, brak de werkelijke betekenis van het Koninkrijk Gods bij hen door en werden daarna ook volwaardige getuigen van het Koninkrijk.

Wie de werkelijke betekenis van het Koninkrijk Gods heeft leren kennen, is in een geheel nieuwe belevingswereld van het geloof terechtgekomen. Hij ontdekt de ‘kracht’ van het Koninkrijk en weet dat de kracht die in Jezus was ook in hem is gekomen, wanneer hij tenminste gedoopt en vervuld is met de Heilige Geest. Jezus sprak: “Gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt en gij zult Mijn getuigen zijn…” Handelingen 1 vers 8 (Hand. 01:08). Door de kracht, die in de Heilige Geest aanwezig is, worden wij waardige vertegenwoordigers van Zijn Koninkrijk en fungeren in en vanuit de geestelijke wereld als overwinnaars.

Jezus gebruikte in plaats van ‘Koninkrijk Gods’ ook dikwijls de uitdrukking ‘Koninkrijk der hemelen’ om daarmee duidelijk aan te geven dat er een strijd aan de gang is tussen licht en duisternis. Zelf behoorde hij tot het ‘Koninkrijk van het licht’ terwijl de duivel en zijn demonen behoren tot het ‘koninkrijk van de duisternis’. De grote strijd tussen licht en duisternis speelt zich af in de hemelse gewesten en in deze strijd zal uiteindelijk het Licht volledig zegevieren over de duisternis. Jezus zelf ontmaskerde en overwon reeds de duisternis. Hij openbaarde in elk opzicht de kracht van het Koninkrijk. Nu is het de beurt aan Zijn volgelingen: de gemeente van Jezus Christus.

De groei van het koninkrijk

In de tijd waarin wij leven gaan steeds meer gelovigen de kracht van het Koninkrijk ontdekken. Het blijft daarbij niet alleen bij een ontdekking, want daarna komt een geestelijk groeiproces op gang waarbij het mes aan twee kanten snijdt: Enerzijds komen wij los van natuurlijke, aardsgerichte visies en leringen die van geen enkele geestelijke betekenis zijn en anderzijds breekt het werkelijke geestelijke leven door. Vanuit onze plaats met Christus in de hemelse gewesten worden wij geestelijke strijders van Zijn Koninkrijk. De woorden die in het verleden over onze lippen kwamen hebben plaatsgemaakt voor nieuwe woorden, waarbij wij niet alleen denken aan het spreken in nieuwe tongen. Want ook de woorden die wij in onze eigen taal uitspreken hebben een totaal nieuwe betekenis gekregen omdat ze ‘in de Geest’ gedrenkt zijn. Dat was ook met de woorden van Jezus het geval, waarvan we in Johannes 6 vers 63 (Joh. 06:63) lezen dat ze ‘geest en leven’ waren.

De openbaring van het Koninkrijk bestaat natuurlijk niet alleen in ‘nieuwe woorden’ maar ook ’n ‘nieuwe daden’. De werken die wij nu doen worden niet meer tot stand gebracht uit eigen enthousiasme of als een dwangmatig moeten, maar worden in alle vrijheid geïnspireerd en geleid door de Heilige Geest. Het Koninkrijk Gods, waarvan wij deel uitmaken blijft niet langer verborgen maar kan door de Heilige( Geest geopenbaard worden. Zoals Jezus, in Johannes 7 vers 38 (Joh. 07:38), over de Heilige Geest zei dat daardoor stromen van levend water uit ons binnenste zullen vloeien.

Ook Paulus was zich daarvan ten volle bewust en hij Openbaarde daardoor ook te allen tijde de kracht van het Koninkrijk. En hij benadrukte ook telkens weer dat het ging om de geestelijke betekenis. Aan de gemeente te Rome schreef hij bijvoorbeeld dat het Koninkrijk Gods niet bestaat in eten of drinken, maar in rechtvaardigheid, vrede en blijdschap door de Heilige Geest (Rom. 14:17). En van hem is ook de uitspraak dat het Koninkrijk Gods niet bestaat in woorden, maar in kracht.

De volle openbaring van Gods Kracht

Het is de Heilige Geest die het Koninkrijk Gods, dat wij vertegenwoordigen, maakt tot een onneembare veste, een lichtbaken in de duisternis, een speerpunt waartegen de vijand zich te pletter loopt Want als de kracht van het Koninkrijk zich gaat openbaren moet de vijand wijken en manifesteert zich de overwinning. Het is Gods plan en wil dat elk kind van God zich dat ten volle bewust is, want zoals de kracht van het Koninkrijk zich in de dagen van Jezus en de eerste christengemeente zich openbaarde, zal dit in het laatst der dagen weer gaan gebeuren. Ja, dan zal de openbaring van Gods kracht nog veel groter en heerlijker zijn’

Het is onvoorstelbaar heerlijk en het vervuld ons met grote blijdschap, als wij de zekerheid in ons hebben dat wij behoren tot het Koninkrijk van God. Maar tegelijkertijd behoren we er altijd weer goed van doordrongen te zijn dat wij geroepen zijn dat Koninkrijk te vertegenwoordigen. Een geweldige opdracht’ Wij willen daarvoor lof, eer en dank toebrengen aan onze grote Koning, want Hij geeft ons de bekwaamheid om de kracht van Zijn Koninkrijk tot openbaring te brengen.

 

Zomeractie 1989 door Gert Jan Doornink

De zomer staat weer voor de deur. In de afgelopen meimaand hebben we, met vele uren zonneschijn, er reeds een voorproefje van gehad. We hopen dat al onze lezers en lezeressen een fijne en rijk gezegende zomer (vakantie )tijd zullen hebben. En dat betreft natuurlijk ook het ‘dienstbaar zijn in Gods Koninkrijk’. Want vakantie of geen vakantie, winter of zomer: Spreuken zei het reeds: Er is geen verlof tijdens de strijd.

Ook de “Levend Geloof”-arbeid gaat deze zomer gewoon door. Behalve dat er – evenals andere jaren – één nummer uitvalt (de nummers van juli en augustus worden weer gecombineerd), staat ons werk niet stil. Integendeel, vol overgave en toewijding blijven wij ons inzetten om van ieder nummer een zo goed mogelijk nummer te maken. We streven naar de hoogst mogelijke ‘geestelijke kwaliteit’. Ook zijn wij bezig met de voorbereiding van nieuwe brochures en de herdruk van bestaande.

Omdat ons werk een geloofswerk is, zijn wij ook dit jaar weer zo vrijmoedig om een extra financiële bijdrage te vragen. Alle uitgaven gaan uiteraard tijdens de zomermaanden gewoon door. Wij hopen en geloven echter dat ook dit jaar onze ‘zomeractie’ weer zal slagen. En dat is mogelijk als zoveel mogelijk lezers en lezeressen meedoen.

U kunt uw extra bijdrage overmaken ten name van “Levend Geloof”. Iedereen die een bijdrage overmaakt ontvangt in september een overzicht van de binnengekomen giften.

Met hartelijke groeten en Gods rijke zegen toegewenst.

 

 

Wijsheid en inzicht. Door Gert van de Kamp

Dit is het derde en laatste artikel in de serie “De kracht en werking van de Heilige Geest in het leven van Jezus”.

Wie verlangt naar volledige openbaring van de Heilige Geest in zijn leven , doet er goed aan om eens naar het leven van Jezus te kijken. Onze oudste Broer immers, was de eerste die door de Vader gedoopt werd in de Heilige Geest en daar volop uit leefde. Het was de Geest die de identiteit van Jezus bepaalde. Het is dus ook de Geest die onze identi­teit bepaalt.

De Heilige Geest manifes­teerde zich op vele wijzen in het leven van Jezus. Zo zien we ook dat Jezus wijsheid bezat, een manifestatie van de Heilige Geest in zijn leven. Wijsheid in het Grieks ‘Sophia’ is letterlijk het kunnen toepassen van kennis. Jezus had als geen ander kennis van Zijn Vader. Juist daarom kon Hij geïnspireerd door de Heilige Geest, die kennis toepassen in zijn dagelijks leven. En dat was hard nodig, want de leer die Jezus predikte werd enerzijds met grote verbazing ontvangen, an­derzijds echter werd deze fel aangevallen, met name door de Schriftgeleerden.

In de confrontatie met die Schriftgeleerden zien we hoe wijs en vol inzicht Jezus reageerde. Hij deed nooit concessies aan die­genen die hem op listige wijze in de val wilden lokken. Jezus was geen meeloper, kwam niet in het gevlei bij de heersen­de theologenklasse door deze naar de mond te praten.

Drie voorbeelden van wijsheid

Hieronder een drietal voorbeelden van hoe de wijsheid door de Heilige Geest zich in het leven van Jezus manifesteerde.

“Waarom eet Hij met de tollenaars en zondaars?”, vroegen de Farizeeën aan de discipelen van Jezus. Kennelijk durfden ze het de Meester niet zelf te vragen. Jezus heeft zijn oren echter wijd open en hoort wat wordt gevraagd. Vol van wijsheid antwoordt Hij: “Zij die gezond zijn, hebben geen geneesheer nodig, maar zij, die ziek zijn. Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars” Markus 2 vers 16 en 17 (Mark. 02:16-17).

En heel origineel is het antwoord van Jezus op de vraag, waarom zijn disci­pelen niet vasten, terwijl de volgelingen van de Farizeeën en Johannes dat wel doen. “Kunnen bruiloftsgasten dan vas­ten, terwijl de bruidegom bij hen is? Zolang zij de bruidegom bij zich hebben, kunnen zij niet vasten” Markus 2 vers 18 tot en met 22 (Mark. 02:18-22).

Zo’n antwoord kun je al­leen maar geven als je heel duidelijk weet wie je bent. En altijd is Jezus doordrongen van zijn identiteit, die Hem macht en wijsheid verschaft door de Heilige Geest, valse bedoelingen en leringen te ontmaskeren en openlijk ten toon te stellen. Jezus is de bruidegom; als je bij Hem bent is het feest. In de grondtekst staat dat de discipelen van Jo­hannes en de Farizeeën veel vastten. De Farizeeën zelfs twee keer per week, op maandag en donderdag, Lucas 18 vers 12 (Luc. 18:12). Dit vasten was een teken van vroomheid, om aan iedereen te laten zien hoe godsdiens­tig men wel was. Een vas­ten niet geïnspireerd door de Heilige Geest, maar bewerkstelligd door ‘vrome’ geesten, die uiteinde­lijk boze geesten zijn.

Maar Jezus is de bruidegom. Het was in die tijd zo dat als iemand gast was op een bruiloft, hij vrijgesteld was van be­paalde religieuze plichten gedurende de tijd dat het feest duurde. Als de Heer in de gemeente is, is het geen tijd van vas­ten (oudtestamentisch: rouwen of treuren), maar dan eten en drinken we samen. Het samen de maaltijd delen is een ster­ke uitdrukking van ver­bondenheid en vriend­schap. Dat is gemeente zijn met Jezus Christus. Openbaring 19 vers 6 tot en met 9 (Openb. 19:06-09).

Nog een voorbeeld van de wijsheid die Jezus bezat, is het antwoord van Jezus op de vraag van de Fari­zeeën waarom zijn discipe­len op sabbat aren pluk­ten op het korenveld. Ook nu weer is zijn ant­woord origineel en toont Hij daarin zijn identiteit: “De sabbat is gemaakt om de mens, en niet de mens om de sabbat. Alzo is de Zoon des mensen heer ook over de sabbat”. Jezus is de Kurios (Grieks voor Heer) van de sabbat, niet de slaaf. De Farizeeën draaien de zaak om. Zij verheffen de sabbat tot doel in zichzelf, ter­wijl het juist een geschenk van God aan zijn volk was, een weldaad Markus 2 vers 23 tot en met 28 (Mark. 02:23-28).

De wijsheid van Jezus is origineel. De gedachten die Jezus uitspreekt zijn oorspronkelijke, zuivere gedachten, geïnspireerd door de Heilige Geest. Een voorbeeld voor chris­tenen als het gaat om on­ze positie in de wereld. De kennis die wij van de Vader hebben – Jezus deed ons Hem begrijpen – mogen we toepassen in ons dagelijks leven, overal en altijd. Zo deed Jezus het immers ook.

Weten wij wie Jezus is?

Wie is Jezus? Dit is één van de kernvragen van het evangelie. Het ant­woord is namelijk de sleu­tel tot God. Als je weet wie Jezus is, weet je wie God is. Als je weet wie God is, weet je wie je zélf bent! Wij zijn immers naar zijn beeld geschapen?

De Farizeeën wilden maar al te graag weten wie Je­zus is. Maar met valse bedoelingen. In Markus 8 vanaf vers 11 (Mark. 08:11 vv) proberen ze te weten te komen wie Hij is, om Hem daarna aan te klagen. Ze willen van Je­zus een teken uit de he­mel, om te kijken wie Hij nou is. Om Hem te ver­zoeken, schrijft Markus erbij. Als Jezus de vraag van de Farizeeën aan hoort en hen doorziet (wijsheid) “zucht Hij diep in zijn geest”. Hij weigert mee te werken, laat hen alleen en gaat aan boord van het schip dat klaar ligt om Hem naar de overkant te brengen.

Jezus doorziet dat ze Hem proberen te ‘pakken’, zo­dra Hij aan hen zijn ware identiteit bevestigt. Daar­voor was het op dat mo­ment niet de tijd. Later wel, als Jezus voor Kajafas staat, die Hem vraagt: “Zijt Gij de Christus, de Zoon van de Gezegende?” Jezus antwoordt dan wel, terwijl Hij weet waarom ze Hem die vraag stellen: “Ik ben het…”

Jezus zucht in zijn geest om zoveel valsheid, geïnspireerd door de satan. Het werkwoord zuchten betekent in het Grieks: stugnazo. Dat is: ontstel­len, ontzetten of treurig of bedroefd zijn. Jezus is ontsteld en bedroefd. Zou de vraag tegen een andere achtergrond zijn gesteld, namelijk om Hem te aanbidden als de Zoon van God in plaats van Hem te kruisigen, dan was de droefenis van dat moment zeker een ogen­blik van grote vreugde voor Jezus geweest.

Wanneer komt het inzicht?

Als Jezus aan boord van het schip gaat, waar zijn discipelen al zijn, zien wij dat zij nog niet be­grijpen wie Jezus is. Je­zus waarschuwt hen, na de confrontatie met de Farizeeën op de vaste wal, voor het zuurdesem van de Farizeeën.

De discipelen hadden ver­geten brood mee te nemen. Dat was een probleem, omdat ze voorlopig geen brood zouden kunnen ko­pen en dus honger moes­ten lijden. “Waarom spreekt gij erover dat gij geen broden hebt? Ver­staat gij nog niet en be­grijpt gij niet? Hebt gij een verhard hart? Hebt gij ogen en ziet gij niet; hebt gij oren en hoort gij niet?”

Jezus vermaande zijn dis­cipelen. Eén en ander moet namelijk tegen de achtergrond van de twee wonderbare spijzigingen worden gezien. Tot tweemaal toe zagen zijn volge­lingen dat Hij van vrijwel niets brood maakte, maar ze “waren bij de broden niet tot inzicht gekomen” Markus 6 vers 52 (Mark. 06:52).

Nóg hebben de discipelen geen inzicht in de identi­teit van Jezus. Ze weten niet wiet Hij is. Anders zouden ze niet met elkaar hebben overlegd hoe dat nou moest met hun dage­lijks voedsel.

De harten van Jezus’ vrienden waren nóg ver­hard. Ze waren niet tot inzicht gekomen, ook niet na de vele vormen van manifestatie van de Heilige Geest in het leven van Je­zus. Zijn identiteit was nog steeds verborgen. Die identiteit in deze context is, dat Jezus de vermenig­vuldiger van het brood is. Met andere woorden: Jezus deelt zijn woorden uit aan wie er maar van wil eten! Dat is nu: bij de broden tot inzicht komen. Het duidt erop dat je inzicht krijgt in wie Jezus is, als je zijn woorden ‘opeet’.

De ogen gaan open

Bovenstaande staat in het evangelie naar Markus be­schreven in hoofdstuk 8 vers 11 tot en met 21 (Mark. 08:11-21). In Betsaïda gekomen, mani­festeert de kracht van de Heilige Geest zich ander­maal in het leven van de Heer. Een blinde wordt door Jezus op een origi­nele manier genezen. Zijn ogen gaan open (Mark. 08:22-26).

In Markus 8 vers 27 tot en met 30 (Mark. 08:27-30), zien we dat ook de ogen van de dis­cipelen opengaan vóór de identiteit van Jezus. Ze zien dan wie Jezus is.

“Wie zeggen de mensen dat Ik ben? Zij antwoord­den en zeiden: Johannes de Doper; en anderen: Elia; weer anderen: Eén van de profeten. En Hij vroeg hun: Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben? Pe­trus antwoordde en zeide: Gij zijt de Christus”!

Nu zien we dat de ogen van de discipelen open zijn gegaan. Ze bevestigen de identiteit van Jezus, nadat ze al een hele tijd van dichtbij hebben mee­gemaakt , hoe de Heilige Geest zich in het leven van Jezus manifesteerde.

Een zaak van identiteit

Het verlangen naar de volledige openbaring van de Heilige Geest in ons leven, is een zaak van identiteit. Wie ben je in Christus? Weet je daarop een antwoord, dan is de weg vrij voor de Geest om zijn heilzaam werk te doen. Net als in het leven van Jezus. Aan zijn iden­titeit ontlenen wij onze identiteit. Dat wordt mo­gelijk door de doop in de Heilige Geest, dat is de Geest van Christus, Romeinen 8 vers 9  (Rom. 08:09).

Wij behoren Hem toe. Dat komt tot uitdrukking in onze naam: christenen. Heb je je identiteit aldus gevonden, ben je bij de broden tot inzicht geko­men, dan kan de Heilige Geest de veelkleurigheid van God in ons manifes­teren .

Dan kunnen christenen de opdracht van Christus volledig uit voeren: “In mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven, in nieuwe tongen zullen zij spreken, slangen zullen zij opnemen en zelfs in­dien zij iets dodelijks drinken, zal het hun geen schade doen; op zieken zullen zij de han­den leggen en zij zullen genezen worden” (Mark. 16:17b-18).

Net als Jezus zijn, net als Jezus doen…

 

 

 

Zijn gedachten vrij? Door Tea Keuper Dijk

“Hieruit volgt, broeders, dat je je gedachten moet richten op alles wat waar, eervol, rechtvaardig, zuiver, mooi en aangenaam is, kortom alles wat voortreffelijk en bewonderenswaardig genoemd mag worden” (Filippenzen 4 vers 8 (Filip. 04:08), Het Levende Woord).

leder mens is geschapen met een denkvermogen. Hij bezit daartoe een geest, die zich ergens op kan richten, zich ergens mee bezig kan houden in de geestelijke wereld.

In feite ben je nooit zonder gedachten: je kunt ze niet uitschakelen of stopzetten. In de slaap ben je er vaak nog mee bezig, al kun je door slaap soms een poos alles om je heen vergeten.

We zijn God dankbaar voor ons geestelijk vermogen. Andere scheppingen: dieren, planten en bloemen hebben ook een levensgeest, maar die van de mens is van hogere orde. Immers: wij zijn naar Gods beeld geschapen en… God is geest.

Wanneer je hierover nadenkt begrijp je ook waarom God ‘onze geest begeert met jaloersheid’ Jakobus 4 vers 5 (Jak. 04:05). Waarom Hij, in Christus en dóór Zijn Geest in ons wil wonen: Hij verlangt naar gemeenschap met Zijns gelijke! Jezus Christus was de eerste mens, die aan God gelijk was. Hij was Gods Geliefde, in wie Hij een welbehagen had! En – omdat Jezus de Heilige Geest zond aan mensen op aarde – is het mogelijk door die Geest te groeien naar het zoonschap! Daar verlangt God zo naar! Want – in gemeenschap met God kunnen wij onze gedachten, onze geest alleen op het positieve richten, kunnen’ we bedenken wat waardig, waar, zuiver, mooi, eerlijk en aangenaam is!

Zodra onze gedachten bezig zijn met iets, wat negatief is of negatief beïnvloedt, zorg, haat, liefdeloos denken, eer- en zelfzucht, wat niet al, komen onze gedachten onder invloed van de tegenstander van God, de vernieler en kaalvreten. Het ‘vreet aan je’! Je kunt er ziek en overspannen van worden. En die gedachten kunnen – net als de positieve – tot daden worden. Positieve gedachten – positieve daden; negatieve gedachten – negatieve daden!

Wat is het goed, gedachten ‘krijgsgevangen te maken’! Ze te zuiveren en de kwade uit te bannen, satan te weerstaan. (Biedt weerstand en hij zal van u vlieden). Wat is het goed, het goede te bedenken en tegenover het kwade te zetten, zodat dat wordt overwonnen. Ook in de praktijk van elke dag, waar we ook zijn. Je richten op het Goddelijke en vandaaruit je medemens ‘beïnvloeden’, dat wil zeggen: in het goede laten meedelen, het goede met hem of haar delen. Dat werkt wat uit, zéker weten!

Mijn gedachten zijn vrij:

God kent mij van binnen,

Hij reinigde mij,

mijn hart en mijn zinnen.

Wil satan mij raken:

Gods Geest doet mij waken.

Hij overwint in mij!

Mijn gedachten zijn vrij!

Tea Keuper-Dijk

 

De grote lofzang door Wim te Dorsthorst

 

Wij lezen in de evangeliën dat Jezus aan het einde van zijn bediening met zijn discipelen het Pascha – dat is de paasmaaltijd – houdt. In Matteüs 26 vers 30 (Matt. 26:30) en Markus 14 vers 26 (Mark. 14:26) zien wij dat het Pascha werd besloten met ‘de lofzang’. “En na de lofzang gezongen te heb­ben, vertrokken zij naar de Olijfberg”, lezen we dan. Deze lofzang heeft de naam ‘het Hallel’ en bestaat uit de Psalmen 113 tot en met 118.

De paasmaaltijd is niet een bezigheid waar een ieder – in stil gepeins verzonken – eet wat voor­geschreven is, maar het is een feestmaaltijd waar­bij gegeten en gedronken wordt. De hele maaltijd is rijk aan symboliek, aan gesprekken, aan vraag en antwoord en niet in het minst aan lofzang.

Zo is het hele joodse gezin er intens bij betrok­ken, terwijl de heer des huizes in alles voorgaat en de maaltijd leidt. Het is alsof de tijd stilstaat als iedereen met zijn fa­milie dit feest viert en na de lofzang de tijd weer voortschrijdt. “Na de lofzang gezongen te hebben, vertrokken zij naar de Olijfberg”. Ook voor de Heer gaat nu de tijd weer verder en gaat Hij zijn opdracht van de Vader voleindigen.

De plaats van het Hallel

Het hallel is de grote hymnen-cyclus, die op hoogtijdagen gebeden en gezongen wordt. Ook op laatste dag van het Loofhuttenfeest is het opgeno­men in de liturgie van de viering in de tempel. Eveneens op het Pinkster­feest, het inwijdingsfeest van de tempel en het feest van nieuwe maan wordt het ‘groot hallel’ gezongen. ‘Hallel’ is een afkorting van ‘Hallelujah’ en dat betekent: ‘Loof de Heer’.

Het woord ‘Hallel’ is in zijn oorspronkelijke bete­kenis klankverwant met het woord ‘uitstralen’. Als de lofzang gezongen wordt dan straalt dat uit, dan breekt dat door de begrenzing van de tijd en plaats heen en komt het eeuwige, ja, De Eeuwige, nabij en bereikt het de einden van hemel en aar­de. De ‘eeuwigheid’ is dan ook een motiefwoord in deze zes psalmen, zoals we zullen zien.

Symboliek en werkelijkheid

Jezus viert zo dit laatste Pascha met zijn discipelen. Hij zegt: “Ik heb vurig begeerd dit Pascha met u te eten, eer Ik lijd.

Want Ik zeg u, dat Ik het voor­zeker niet meer eten zal voordat het vervuld is in het Koninkrijk Gods” Lucas 22 vers 15b en 16 (Luc. 22:15b-16). De Heer weet wat dit Pascha bete­kent voor Hem en voor de hele mensheid. Hij is op­gegaan naar Jeruzalem om als Lam geslacht te wort den.

Tot op deze avond was het lichaam van het Pascha’ het lam (met je geweest dat geslacht werd zoals voorgeschreven in Exodus 12. Nu zegt de Heer: “Dit is mijn lichaam” en “dit is mijn bloed” en spreekt de Heer van “mijn verbond” Matteüs 26 tot en met 28 (Matt. 26:26-28). Ook de gesprekken waarin de heer des huizes over het verleden vertelde, zien nu vooruit en kondigen de nieuwe, eeuwige dingen aan die op het punt staan openbaar te worden (Johannes 13 tot en met 17).

Alle symboliek krijgt nu de vervulling in Hem, het onberispelijke en vlekke­loze Lam Gods. “Hij was, van tevoren gekend, vóór de grondlegging der we­reld, doch is bij het einde der tijden geopenbaard terwille van u”, zegt Pe­trus in 1 Petrus 1 vers 19 en 20 zie ook Openbaring 13 vers 8 (1 Petr. 01:19-20; Openb. 13:08) .

Het hele Pascha, dat de Joden altijd weer met zo’n grote nauwgezetheid vierden , had zijn oorsprong en steunde op het Lam Gods, dat gekend was vóór de grondlegging der wereld en geslacht was sedert de grondlegging der wereld.

De Hebreeënschrijver merkt op dat Gods werken van de grondlegging der wereld af al ‘volbracht’ waren Hebreeën 4 vers 3 en Genesis 2 vers 2 (Heb. 04:03, Staten- vert.; Gen. 02:02). In de volheid des tijds echter is het Lam op de door God bepaalde tijd en wijze werkelijk geslacht en is er geroepen: “Het is vol­bracht” Johannes 19 vers 30 (Joh. 19:30). Van nu af aan is er geen bloed van dieren meer no­dig, maar is het Lam ge­slacht dat de mens met zijn bloed koopt voor God, Openbaring 5 vers 9 (Openb. 05:09).

Het nieuwe is gekomen

Jezus weet tot in details wat er gebeuren gaat als Hij als ‘de Heer des hui­zes’ de paasmaaltijd leidt. Hij heeft er vurig naar verlangd., zegt Hij, en Hij heeft over alles heen ge­zien, omdat Hij wist wat dit voor de hele schep­ping zou betekenen. Dit heeft Onze Heer met gro­te vreugde vervuld.

Telkens als de Joden ‘het Hallel’ zongen, zongen ze van Hem, want ook deze psalmen spreken en ge­tuigen van Hem die het leven is Johannes 5 vers 39 en Lucas 24 vers 27 en Lucas 24 vers 44 (Joh. 05:39; Luc. 24:27; Luc. 24:44). Het Pascha heeft zijn vervulling in Hem en als Hij met de discipelen de lofzang zingt, dan wordt het oude opgeheven om het nieuwe te doen gelden. En het is juist dit nieuwe wat in ‘het Hallel’ bezon­gen wordt en daarom is het voor de gemeente van Jezus Christus een heer­lijke en vreugdevolle on­derwijzing. Daarom gaan wij in enkele artikelen nadenken over de rijke inhoud van deze psalmen.

Van nu aan tot in eeuwigheid

Elk van de zes psalmen van de lofzang heeft wel een eigen karakter, een eigen boodschap, maar toch vormen ze ook een prachtig geheel. Als wij ze beluisteren vanuit dat gebeuren bij die laatste Paasmaaltijd, waar Jezus zelf aan het woord is in samenspraak met de eer­ste gemeente, zien we  hoe de woorden uitstra­len en de eeuwigheid om­vangen.

In vers 2 van Psalm 113 (Ps. 113:002) wordt dit uit gedrukt met de woorden: “Van nu aan tot in eeuwigheid”. Ook in Psalm 115 vers 18 (Ps. 115:018) zien we diezelfde uitdrukking: “Van nu aan”. Er veran­dert dus iets, er breekt iets nieuws door, wat er nog niet geweest is. Van nu aan tot in eeuwigheid zal het anders zijn, zal het nieuw zijn.

De naam des Heren

“Halleluja. Looft, gij knechten des Heren, looft de naam des Heren. De naam des Heren zij gepre­zen van nu aan tot in eeuwigheid. Vanwaar de zon opgaat tot waar zij ondergaat, zij de naam des Heren geloofd” (Ps. 113:001-003). Tot drie­maal toe lezen wij hier in deze eerste drie verzen ‘de naam des Heren’. Het is duidelijk ook een motiefwoord in deze lofzang, waarin elfmaal gesproken wordt van ‘de naam des Heren’. Jezus heft de lof­zang aan met een oproep aan zijn eerste dienst­knechten : “Looft, gij knechten des Heren, looft de naam des Heren. De naam des Heren zij gepre­zen van nu aan tot in eeuwigheid”.

Zeker, de Israëlieten heb­ben dit altijd gezongen en velen zingen het nu nog, maar zij kenden en ken­nen hun God niet. Ja, ze hadden ‘de Naam’. God had tot Mozes gezegd toen hij vroeg naar zijn Naam: “Ik ben die Ik ben”, Exodus 3 vers 14 (Ex. 03:14). Mozes moest tot de Israëlieten zeggen: “De Here, de God van Isaak en de God van Jakob, heeft mij tot u ge­zonden; dit is mijn naam voor eeuwig en zo wil Ik aangeroepen worden van geslacht tot geslacht”, Exodus 3 vers 15 (Ex. 03:15). In letterlijke opvolging van het gebod in Exodus 20 vers 7 (Ex. 20:07) werd ‘de Naam’ niet meer uitge­sproken en las men de naam: ‘Adonai’. Het was als een etiket dat je op iemand plakt om hem aan te duiden. Rekenen we dat de Israëlieten toe? Zeker niet, ze konden Hem immers niet kennen’

Jezus Christus heeft ons geopenbaard wie God is. Niemand anders in de ganse schepping is hier­toe bij machte Openbaring 5 vers 13 (Openb. 05:13). “Niemand heeft ooit God gezien; de eniggebo­ren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen ken­nen”, zegt Johannes 1 vers 18 (Joh. 01:18). Zelf zegt Jezus: “Gij hebt nooit zijn stem gehoord of zijn gedaante gezien”; en: “Ik ken Hem, want Ik kom van Hem en Hij heeft Mij gezonden” Johannes 5 vers 37 en Johannes 7 vers 29 (Joh. 05:37; Joh. 07:29).

Jezus openbaarde Gods wezen

Jezus heeft niet alleen geleerd wie God is, maar Hij heeft Hem geopen­baard. Dat wil zeggen, dat Hij volmaakt ‘eens wezens’ is met de Vader. “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien” Johannes 14 vers 9 (Joh. 14:09). Hij en de Vader zijn één (Joh. 10:30). Hij had voor het oog gestalte noch luister, maar Hij weerspiegelde op volmaakte wijze het wezen, het karakter en de heer­lijkheid van God, zijn Va­der. Uit zijn binnenste stroomde voortdurend de Goddelijke heerlijkheid. Iedere – in de Bijbel ge­noemde – eigenschap van God was in Hem aanwezig en kreeg in Hem zijn wa­re invulling.

Hij openbaarde niet alleen, maar Hij was en is vol­maakt wat God aan Mozes openbaart als hij de heer­lijkheid Gods wil zien. Wij lezen van deze gebeurte­nis in Exodus 34 vers 6 en 7a (Ex. 34:06-07a): “De Here ging aan Mozes voorbij en riep: Here, Here, God, barm­hartig en genadig, lank­moedig, groot van goedertierenheid en trouw, die goedertierenheid besten­digt aan duizenden, die ongerechtigheid, overtre­ding en zonde vergeeft”.

Zo openbaarde Jezus het wezen van God, het ka­rakter van God, de Naam van zijn eigen Vader. Hij was ten diepste in zijn wezen, Hij was zélf die Naam en noemde zich dan ook herhaaldelijk: ‘Ik ben’.

In het ‘Hogepriesterlijk gebed’ zegt Jezus: “Ik heb Uw naam geopenbaard aan de mensen, die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt; en: “Ik heb hun uw naam bekend gemaakt en Ik zal hem bekend maken, opdat de liefde waarmede Gij Mij liefgehad hebt, in hun zij en Ik in hen”, Johannes 17 vers 6 en Johannes 17 vers 26 (Joh. 17:06 en Joh. 17:26).

Aan zijn apostelen heeft de Heer geopenbaard wie God is en toen ze op de Pinksterdag de Heilige Geest ontvingen, werd dat voor hen werkelijk­heid in hun hart. Maar Jezus zegt: “Ik zal die naam blijven bekend maken”. Nu verkondigt en openbaart de Heer de Naam van God door zich­zelf te openbaren aan de Geest vervulde gelovigen die Hem liefhebben en Hem gehoorzamen, even­als de apostelen toen Hij in hun midden was, Johannes 14 vers 21 en Matteüs 11 vers 27 (Joh. 14:21; Matt. 11:27). Zo ontstaat er een volk die de Naam kent en op waarachtige wijze – in Geest en in waarheid – looft en aanbidt, Johannes 4 vers 23 en 24 (Joh. 04:23-24). En dat zal uitlo­pen op wat vers 3 van Psalm 113 zegt (Ps. 113:003): “Vanwaar de zon opgaat tot waar zij ondergaat, zij de naam des Heren geloofd”.

(wordt vervolgd).

 

Intermezzo door Gerry Velema

Zakdoekjes en gebed

Daar stond ik dan, te snuffen en te snikken. Zomaar. .., nou ja, dat gebeurt nooit zomaar. Maar het huilen overviel me! Verdriet, waar ik niet zoveel mee te koop liep, kwam naar buiten en zocht een uitweg. En ik had niet eens een zakdoekje bij me…

Achter op het podium zag ik door een waas van tranen een groot kruis gemetseld in de muur! Jezus’ lijden en sterven voor mij.

Dat grote sprekende kruis sprak van het volbrachte werk van Jezus, onze Heer. Naar Hem wilde ik gaan met al m’n verdriet.

Door mijn tranen heen zag ik ook vlak voor me, op het podium, een pakje papieren zakdoekjes liggen. Evengoed een oplossing voor al dat water op m’n gezicht en in mijn neus. Maar hoe dicht ze ook bij me waren, ik strekte m’n hand niet uit om ze te pakken! Het enige wat ik deed en kon was huilen en schuilen bij God!

Er stonden om me heen meer vrouwen die naar voren waren gekomen. Naast me stond een grote vrouw met een lichtbruine rok. Ik zag alleen de rok, omdat ik mijn hoofd wat beschaamd gebogen hield. Ik voelde hoe ze rustig, haast teder, een arm om mijn schouders legde en me een beetje tegen zich aandrukte. Met de andere hand gaf ze met het pakje zakdoekjes. Zonder dat ze het zei, wist ik zeker dat ze ook voor me bad.

Zakdoekjes en gebed: het troostte me zo!

Ze reikte me iets aan, waar ik zelf niet bij kon! Toen ik weer ging zitten had ik nog niet gezien wie deze vrouw was geweest. Pas de volgende morgen herkende ik de ‘rok’ en zo de vrouw!

Misschien was het niet nodig geweest, er werd wel meer samen gehuild en gebeden, maar ik wilde het toch even uitleggen. Het kwam zo onverwachts boven! “Ik moest gisteren ineens zo huilen, en ik vond het lief van u dat u me troostte…, ik had helemaal geen zakdoekjes bij me. Dan sta je daar zo te snuffen. Vond u het niet gek?”

“Weet je”, zo begon m’n zuster in de Heer, “de avond daarvoor was ik ook naar voren gegaan en over kwam me precies hetzelfde als jou. God raakt je soms aan, dat de tranen gaan stromen. Verdrukt verdriet dat een uitweg zoekt! Toen was er iemand die naast me stond en haar armen om me heen sloeg en me zachtjes troostte. Nu was het net of God tegen me zei: Troost jij nu maar, zoals jezelf getroost bent!”

 

De rechtszaal van God door Margreet Gast

“Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen, die in Christus Jezus zijn. Want de wet van de geest des levens heeft u in Christus Jezus vrijge­maakt van de wet der zonde en des doods” (Romeinen 8 vers 1 en 2 (Rom. 08:01-02).

In het Woord van God komen we regelmatig het beeld van het ‘recht­spreken’ tegen. Zo is er bijvoorbeeld in Jesaja 50 vers 8 (Jes. 50:08) sprake van het voeren van een rechts­geding. Wat zich in de gedachten en het gevoe­len van een kind van God afspeelt, is inder­daad vaak te vergelijken met het gebeuren in een rechtszaal.

Wat gebeurt er in de rechtszaal?

In de rechtszaal vinden we allereerst een rechter. Dat is God, Hij is de rechter die zal oor­delen over levenden en doden, Psalm 50 vers 6 en Psalm 75 vers 8 en Jakobus 4 vers 12 (Ps. 050:006; Ps. 075:008; Jak. 04:12).

Er is ook een gedaagde, een aangeklaagde, dat is de mens. Hij staat daar voor de Rechter. Om die mens is het alle­maal te doen. Over zijn leven zal een uitspraak moeten komen.

De gedaagde is gelukkig niet alleen. Hij heeft een advocaat, die erbij geroepen is om hem te helpen, om voor hem te pleiten. Dat is de Heilige Geest, de Parakleet, Johannes 14 vers 16 en Romeinen 8 vers 26b (Joh. 14:16; Rom. 08:26b).

Naast de mens in de be­klaagdenbank staat nog Iemand. Degene die voor hem Broeder-door-dik-en- dun zal blijken te zijn. Dat is Jezus. Hij is de mensenzoon, die gekomen is om zijn broeders bij te staan en niet te ver­laten, in welke moeilijke situatie dan ook, Hebreeën 2 vers 17 en 18 (Heb. 02:17-18).

Degene die het gehele ta­fereel vaak domineert is de aanklager. Die is onmiskenbaar aanwezig. De aanklager van de broeders Openbaring 12 vers 10b (Openb. 12:10b) die hen dag en nacht aanklaagt voor God, zal met gewéld en brutaliteit de leugens over de mens die rechtszaal in slingeren.

Angst voor veroordeling

De satan doet niets an­ders dan de mens be­schuldigen. Ook leugens over het wezen van de mens brengt de aanklager in de gedachten van de mens. Angst voor straf, voor veroordeling gaat dan de mens beheersen Angst ‘voor straf brengt een verwijdering tussen God en mens. Door Jezus Christus is de relatie hersteld, omdat door Jezus de veroordeling is weggenomen. Alle straf – welke eigenlijk het deel van de mens zou zijn – was immers op Hem! Deze volmaakte liefde van God, drijft alle vrees – angst voor veroordeling – uit 1 Johannes 4 vers 18 (1 Joh. 04:18).

Ontkomen aan veroordeling

Hoe ontkomen we aan de veroordeling? Gods ant­woord op deze vraag is in en door Jezus Christus gegeven. Er is geen ver­oordeling voor hen die in Christus Jezus zijn Romeinen 8 vers 1 (Rom. 08:01). God wil niets liever dan een innige relatie met elk van zijn kinderen. Hij heeft er alles aan ge­daan om dat mogelijk te maken. Want dan kan Hij vrijuit spreken met de mens en zijn herstel bewerken .

Maar desondanks gebrui­ken kinderen Gods nog maar al te vaak andere manieren om van de ver­oordeling af te komen. Het lijkt dan of hetzelfde doel is bereikt, namelijk ‘geen veroordeling’. Maar in werkelijkheid zijn het schijnoplossingen. Ze lei­den er namelijk niet toe dat er open met de Vader over de zonde gesproken wordt en dus leiden ze niet tot herstel!

Een mogelijkheid om niet veroordeeld te wor­den is: de beschuldigin­gen van de aanklager af­zwakken.

In de gedachten en het spreken van de mens worden dan allerlei ver­ontschuldigingen aange­dragen, waarom ‘het’ alle­maal zo erg niet is. Of de schuld wordt gegeven aan de omstandigheden. Kort­om : de mens staat in de rechtszaal maar te veront­schuldigen. Maar tot een gesprek tussen de rech­ter en de gedaagde komt het niet.

Een andere mogelijk­heid is: zich doof houden voor de aanklacht.

Wil je als mens de be­schuldigingen niet aanho­ren , bijvoorbeeld uit angst voor alles wat dat met zich meebrengt, dan is een hele ‘goede’ ma­nier: om je volledig doof te houden voor al het le­lijks wat er op je af wordt gevuurd. Is er geen aan­klacht’, dan is er dus ook ‘geen veroordeling’.

Wordt deze methode ge­bruikt, dan is het resul­taat helaas, dat er geen gesprek met deze mens meer mogelijk is! Er komt een bedekking over de geest van de mens. Elke uitspraak over hem of haar wordt niet verdra­gen. Dat er dan ook geen gesprek met de Rechter zal plaatsvinden, is dui­delijk. Er zal dus ook geen weg tot herstel zijn.

Nog een manier is: de rechtszaal mijden.

Sommige mensen – kinde­ren Gods! – hebben zo’n angst voor de aanklager, dat ze de rechtszaal bij wijze van spreken niet eens binnen gaan. Er is een grote moedeloosheid en een verlammende angst. Ondanks de Broeder Je­zus, ondanks de Pleiter de Heilige Geest, durven ze het leven niet aan. Het geloof in Jezus is dan nagenoeg weggedrukt door het ander ‘geloof’, namelijk de angst voor de aanklager. Ook deze men­sen zullen zo de weg van herstel niet vinden.

Nog een manier om van de veroordeling af te komen is: zelf gaan beschul­digen.

Ook door kinderen Gods wordt deze – duivelse – methode om van de straf af te komen, gebruikt. Diep in het hart van de mens is er pijn om het onrecht hem aangedaan. Hij gaat dan, als reactie op de valse beschuldi­gingen en uit angst voor de dreigende straf, de methode van de aanklager overnemen en even hard ’terugschreeuwen’. Ande­re mensen krijgen de schuld.

Als kinderen Gods zo re­ageren is dat vaak een aanwijzing ervoor dat ze zelf nog niet hebben be­grepen wat het betekent dat door Christus hun zonden zijn vergeven, en dat ze in liefde door de Vader zijn aangenomen. Want pas als men dat zelf begrepen en ervaren heeft, wat het is om niet veroordeeld te worden, zal men een ander ook niet veroordelen.

Tot slot kan aan de veroordeling ontkomen worden door: de duivel de schuld te geven.

Door ^e prediking van het Koninkrijk der heme­len is duidelijk geworden dat de duivel de bron is van alle kwaad. Hij zon­digt vanaf het begin, 1 Johannes 3 vers 8 (1 Joh. 03:08). Maar dit gege­ven kan worden gebruikt om de duivel de schuld te geven van de zonden die de mens doet. Het lijkt zo mooi en zo waar. De mens is van de schuld en veroordeling af, want de duivel is schuldig. Maar vaak komt het ook niet tot een gesprek met de hemelse Vader. De vraag naar het eigen fa­len en hoe dat te voorko­men, wordt niet gesteld.

In Christus geen veroordeling!

God wil niets liever dan in liefde en vrijheid met Zijn kinderen praten over hun leven, over de manier om de gezamenlijke vijand uit dat leven uit te ban­nen. God wil dat we volledig mens zijn.

De weg hiertoe gaat via de rechtszaal. Het geloof in Christus maakt de oren van de kinderen Gods doof voor de leugenachti­ge aanklachten van satan, en maakt die oren wijd open voor de raadgevin­gen van de Vader. Praten over de verkeerde dingen in het eigen leven?

Graag’ Maar dan wel met de Vader en zeker niet met de aanklager. Laat er recht geschieden. Laten de kinderen Gods de rechtszaal ingaan om tot herstel te komen. “En zij hebben hem – de aankla­ger – overwonnen…” Openbaring 12 vers 11 (Openb. 12:11). Gode zij dank, door Jezus Chris­tus.

 

Stille tijd (gedicht) door Piet Snaphaan

Het drukke leven aller dagen,

dat vraagt veel aandacht van de mens.

Daarom is ’t raadzaam God te vragen,

of Hij je dagelijks wil schragen,

met wijsheid, inzicht, ’t al intens.

 

Vandaar in stilte je bezinnen,

spreken met God, leren verstaan.

Gedachten Gods, die soms vergingen,

doordat je dacht aan andere dingen.

Hij reikt ze je opnieuw weer aan.

 

Daarom al aandacht, zoekt dat stille,

waar God u voor uw taak bereidt.

‘t Is Zijn verlangen, dat te willen,

Hij zal u boven ’t aardse tillen,

doen zegevieren in uw strijd.

 

De wereld van de engelen door Klaas Goverts -8-

De uitleiding uit het diensthuis

In het boek Openbaring wordt veel over engelen gesproken, maar ook veel over volkeren. Het boek Openbaring is helemaal een ‘boek van de uittocht’, een exodusboek. Het gaat in het boek om een viervoudige exodus: 1. De uittocht van de mens; 2. De uittocht van de gemeente; 3. De uittocht van de volkeren; 4. De uittocht van de schepping. De hele schepping wordt uit het diensthuis geleid. De wereld ligt in het boze, maar niet om daar te blijven. God gaat de hele schepping onder de machten vandaan halen.

In het boek Openbaring wordt 23 keer over volk of volkeren gesproken. In Openbaring 22 vers 2 b (Openb. 22:02b) lezen we dat de bladeren van het geboomte zijn tot genezing der volkeren. Ik geloof dat God juist voor de komende tijd iets op het hart heeft. Hij zegt: ‘Ik ga niet alleen ménsen genezen, maar Ik ga ook volkeren genezen’. Hoe vaak zijn volkeren niet beschadigd. De negers zijn als slaven verhandeld, vaak juist door christelijke naties. Het motto daarbij was: ‘Het zijn afstammelingen van Cham en Cham is vervloekt’. Het heeft er niets mee te maken, want niet Cham, maar zijn zoon Kanaän is vervloekt. In Kanaän wonen geen negers. Ik denk dat het principe van Kanaän vervloekt wordt, namelijk het principe van het occultisme, de afgoderij. Kanaän was door en door occult.

Veel volkeren zijn kapotgeslagen. Eén van de kenmerken van Babel is de dwang cultuur: alles onder één cultuur. Het principe van Babel is: de cultuur van een volk wurgen. Je maakt in zo’n volk iets wezenlijks kapot. Ik denk daarom ook dat God bedoelt dat, als een volk genezen wordt, de eigen cultuur van dat volk weer uit de verf komt. Dit is juist de veelkleurigheid. In de culturen zitten wezenlijke elementen, die geweldig goed zijn. De afgoden hebben deze kuituren tot hun instrumenten gemaakt. Je krijgt dan een karikatuur, een vertekend beeld. De volkeren worden als. het ware in een tang genomen en in een dwangbuis geperst. Je kunt eigenlijk niet spreken van primitieve volkeren. Ze zijn gedegenereerd.

We moeten twee dingen goed onderscheiden. Bij ‘Babel’ zijn de verschillende talen ontstaan. Daardoor is er een kloof tussen de volkeren gekomen. De klóóf tussen de volkeren is demonisch; de veelkleurigheid is echter niet verkeerd. Een demonisch element bij de spraakverwarring is dat de volkeren elkaar niet meer verstaan. Het wordt haat en nijd ten opzichte van elkaar. We komen hier later nog op terug.

Van het ene volk naar alle volken

We lezen in Psalm 147 vers 19 en 20 (Ps. 147:019-020): “Hij heeft Jakob zijn woorden bekendgemaakt, Israël zijn inzettingen en verordeningen. Aldus heeft Hij aan geen enkel volk gedaan, en zijn verordeningen kennen zij niet. Halleluja”. Een vreemde tekst op het eerste gezicht. ‘Halleluja’ slaat niet op de laatste regel. Je kunt niet blij zijn met de gedachte: ‘Er is maar één volk dat God kent en de rest weet nergens van’.

Deze Psalm toont ons een bepaalde geschiedenis. God is begonnen met dit ene volk. Aan hen heeft Hij zijn inzettingen toevertrouwd. Zo doet God het ook nu! Hij begint met de gemeente en zegt: ‘Ik ga jullie mijn woorden, mijn gedachten toevertrouwen; mijn verordeningen en principes. De andere volken hebben dit nog niet, maar het zal wél komen. Via dat ene volk zal het komen tot alle volkeren’. Daarom zegt Jezus: “Maakt al de volken tot mijn discipelen” Matteüs 28 vers 19 (Matt. 28:19). In vers 12 van Psalm 147 (Ps. 147:012) begint het met ‘Jeruzalem’: “Jeruzalem, roem de Here, Sion, loof uw God”. Dit wordt gezegd tegen het enige volk dat er verstand van heeft. De anderen kunnen nog niet roemen. God begint met dit ene volk. En als er in vers 15 staat: “Hij zendt zijn bevel op aarde, zijn woord loopt zeer snel”, doet ons dat denken aan wat Paulus schreef in 2 Thessalonicenzen 3 vers 1 (2 Thess. 03:01): “Voorts, broeders, bidt voor ons, dat het woord des Heren snelle voortgang hebbe”.

“Hij geeft sneeuw als wol, Hij strooit rijp als as; Hij werpt zijn ijs als stukken; wie kan bestaan voor zijn koude”, lezen we in Psalm 147 vers 16 en 17 (Ps. 147:016-017). Hier wordt de wintertijd bedoeld. Er zit een beeld in van de geestelijke geschiedenis der mensheid. Ook in die tijd zaten de volken in een wintertijd. Er staat: ‘Zijn verordeningen kennen zij niet’.

De lentetijd voor de volken breekt aan

Maar nu komt het woord in beweging, want we lezen in vers 18a: “Hij zendt zijn woord en doet ze smelten”. Dit is het evangelie. Zó gaat God de volken ontdooien. Er komt een lentetijd voor de volken. Voor deze tekst kun je ook zeggen: “Hij zond zijn woord, Hij genas hen”, zie ook Psalm 107 vers 20 (Ps. 107:020). In vers 18b, Psalm 107 vers 18b, (Ps. 107:18b) lezen wij: “Hij doet zijn wind waaien, – daar vloeien de wateren”. Hij doet de adem van zijn Geest gaan over de bevroren volkeren. Ze waren ingevroren in een geestelijke doodsstaat. Dan vloeien de wateren: stromen van levend water. De volkeren gaan tot leven komen.

We willen ook nog even het begin van deze Psalm lezen: “De Here bouwt Jeruzalem. Hij verzamelt Israëls verdrevenen; Hij geneest de verbrokenen van hart en verbindt hun wonden” (Ps. 147:002-003). Het is frappant dat het gelijk verbonden wordt met de geestelijke wereld, want we lezen in vers 4: “Hij bepaalt het getal der sterren. Hij roept ze alle bij name”. Sterren zijn vaak beeld van de engelen. God roept de sterren: de engelen, die over de volkeren zijn, bij name, opdat zij zullen uitgaan over de volkeren en opdat de ijstijd wordt verdreven. ‘Hij geneest de verbrokenen van hart’: God gaat de verbroken volken genezen.

De tekst: ‘De bladeren van het geboomte zullen zijn tot genezing van de volkeren’, krijgt nu een diepe betekenis. De bladeren van het geboomte zullen niet slechts dienen tot genezing van ménsen, maar ook tot genezing van volkeren, die vertrapt, verdrukt, geslagen en uitgebuit zijn. Ik geloof dat de gemeente, in de geestelijke wereld, voor de volkeren op de bres zal staan, om over de volkeren de duisternis terug te drijven. En de engelen zullen hieraan actief meewerken!

 

Volmaakte schepping door Tea Keuper Dijk (gedicht)

Stilte, bomen, die zacht hun bladeren wiegen in de wind,

Geuren van bloemen; de zon die te schijnen begint…

Warmte, weldadig en helend.

Wolken, zacht zeilend voortgedreven door de wind,

daar, waar het leven begint, z’n oorsprong vindt…

God heeft het gedacht en – zij waren,

de bomen, de bloemen en blaren,

de winden, de zee en de aarde –

’t Was goed en – ’t is God, die het spaarde.