Selecteer een pagina

Levend Geloof – 356

Levend geloof 1994.02 nr. 356

Wat is de juiste koers? Door Gert Jan Doornink

Hoewel het spreekwoord zegt dat er vele wegen zijn die naar Rome leiden, geldt dit niet ten aanzien van het geloof. Zeer duidelijk zegt Jezus, de Zoon van God, dat er om ‘vrede met God’ te ontvangen maar één weg is. Hij sprak: “Niemand komt tot de Vader dan door Mij”. En ook: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven”.

In het ‘oecumenisch denken’ dat bij vele naamchristenen een centrale plaats heeft ingenomen, vindt men dit vaak overdreven en niet noodzakelijk om te geloven. Hoe kan men ooit tot overeenstemming en eenheid komen met gelovigen van andere godsdiensten, als men dit blijft vasthouden?, wordt er dan opgemerkt.

Waarom Jezus de enige weg is

Het is goed om ons te realiseren waarom juist Jezus de weg is -de enige weg- om nieuw, eeuwig leven van God te ontvangen. Dat is niet alleen vanwege het feit dat Jezus op Golgotha een volkomen verlossing teweeg bracht en Satan onttroonde, maar óók omdat Hij openbaar maakte hoe God zich de mens voor ogen stelde: volmaakt en goed! In (Heb. 01:03) lezen wij dat Jezus ‘de afdruk van Gods wezen was en de afstraling van Gods heerlijkheid’.

Door de komst van Jezus was er weer een volmaakt voorbeeld aanwezig waardoor de mens kon weten hoe ook hij als beelddrager Gods zich kon openbaren. Want dat was (en is!) Gods bedoeling, zoals Petrus dat formuleerde door te schrijven dat Hij ons een voorbeeld heeft nagelaten, opdat wij in Zijn voetstappen zouden treden (1 Petr. 02:21).

Nog te weinig wordt er binnen de waarachtige gemeente van Jezus Christus stilgestaan bij het geweldige feit dat de mens een centrale plaats in het denken en handelen van God inneemt. God heeft Zijn hart in de mens gelegd. God kan niet leven zonder mensen! En het is daarom Zijn grootste wens dat de mens zich volkomen losmaakt van het rijk der duisternis en zich afsluit voor de infiltraties uit dat rijk. Duisternis hoort op geen enkele wijze bij God thuis en dus ook niet bij de mens die Hem heeft leren kennen.

Johannes schrijft: “God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis”

(1 Joh. 01:05b). De eerste mens die zich volkomen bleef afsluiten voor het rijk der duisternis was Jezus en Hij is daarom ook ons grote voorbeeld om na te volgen. Hijzelf had trouwens al in het begin van Zijn openbaar optreden -tijdens de eerste Bergrede- opgemerkt: “Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is” (Matt. 05:48). Jezus zou dit nooit gezegd hebben, als dit niet kon worden waargemaakt. Maar al te vaak wordt de gedachte dat de mens die gelooft, een even volkomen beelddrager van God zal zijn als Hij was, naar het rijk der fabelen verwezen. Niet te realiseren, ondenkbaar, een fatamorgana, een utopie, zijn evenzovele woorden die in ongeloof worden uitgesproken.

Gelukkig zijn er door alle eeuwen heen altijd mensen geweest die dit wel zo hebben gezien. Al over de eerste christengemeenten kunnen we bijvoorbeeld lezen dat Paulus de gelovigen te Rome attendeerde op het feit dat zij bestemd waren tot gelijkvormigheid aan het beeld van Jezus. Paulus wist dat dit een proces was dat met veel strijd gepaard ging, maar wat wel volkomen werkelijkheid kon worden. Daarom schrijft hij ook (aan de gemeente te Colosse) over de grote dag waarin Hij met verbazing aanschouwd zal worden in allen die tot geloof gekomen zijn.

We leven in een tijd dat door Gods Geest de ogen van vele waarachtige christenen opengaan voor dit geweldige plan en doel van God. God die, via Jezus Christus, de mens bevrijdde uit satanische overheersing, is niet eerder tevreden dan dat de mens, door de weg van geloof en gehoorzaamheid te bewandelen, weer volledig aan zijn doel -Gods doel- zal beantwoorden.

Het is daarom niet voldoende dat wij geloven in het volbrachte werk van Jezus op Golgotha, maar ook dat Hij het ‘goede werk’ in ons begonnen zal voortzetten!

Waarom ook de verdere koers belangrijk is

Wij hebben boven dit artikel de vraag gezet: ‘Wat is de juiste koers?’ en uiteengezet dat er maar één koers gevaren kan worden om in de waarachtige gemeenschap met God terug te keren, namelijk door geloof in het volbrachte werk van Jezus Christus.

Maar nu opgelet! Welke koers varen wij nadat we zijn gaan behoren tot het Koninkrijk van God? Het zou een grote vergissing zijn, en voor God een grote teleurstelling, als we zouden denken dat de verdere koers niet belangrijk is! God wil ons deelgenoot maken van Zijn volle rijkdom en heerlijkheid en dit is alleen mogelijk als wij via geestelijke groei -door Gods Woord en Geest- daarvan steeds meer leren ontdekken en beleven. De (Heb. 03:14) zegt: “Wij hebben deel gekregen aan Christus, mits wij het begin van onze verzekerdheid tot het einde onverwrikt vasthouden”.

En ‘deelhebben aan Christus’ betekent veel en veel meer dan alleen maar geloven dat onze zonden vergeven zijn. Het betekent dat wij het nieuwe leven in Hem in al zijn facetten leren kennen. Geloven ook in het evangelie wat Hij bracht, het evangelie van het Koninkrijk Gods. Elke vorm van compromis is in dit verband uitgesloten, want dan is het geen evangelie meer zoals God dat bedoelt.

Als we zo volhardend bezig zijn varen we de juiste koers en zullen het einddoel zeker bereiken. We zijn dan geen compromis-christenen door water in de wijn te doen. Ook zijn we dan niet bezig op fanatieke wijze onze leerstellingen te verdedigen, maar gaan meer en meer de volle heerlijkheid van Het Koninkrijk Gods beleven, het enige Koninkrijk dat standhoudt tot in alle eeuwigheid!

 

De zon door Truus van Kaam

Als de zon schijnt is het licht helder en kun je alles goed zien. De zon geeft niet alleen licht, ze geeft ook warmte. In dat klimaat is het heerlijk vertoeven.

Wolken kunnen de zon bedekken. De zon kan dan haar licht en warmte niet naar ons uitstralen. Ze kunnen soms lange tijd de zon bedekken, maar de zon keert terug en dan is het heerlijk haar licht en warmte opnieuw op te merken, te voelen.

Het beeld is duidelijk. We mogen dat zelf in ons leven uitwerken. Hoe deed Jezus dat? Sprak Hij veel met Vader? De Bijbel geeft ons een duidelijk inzicht in deze relatie.

Zo mogen ook wij ons openen, ons leven in Zijn hand leren leggen, elke dag opnieuw. We gaan Zijn stem herkennen, er ontstaat een vertrouwensrelatie. En zo willen we van dag tot dag gaan, onze handen in Zijn hand. Jezus ging een weg ten leven en wij mogen Hem daarin volgen. Al verder gaande op de weg zullen we méér licht, méér warmte ontvangen.

“Maar wie Hem liefhebben zijn als de opgaande zon in haar kracht” (Richt. 05:31).         

 

Wat is echte vriendschap? door Margreet Gast

Wat zijn de kenmerken van echte vriendschap? Wie daar voor zichzelf over nadenkt, verandert de vraag al snel in: Hoe zou ik willen dat een echte, waarachtige vriend met mij omgaat? En dan volgen er onder andere de vol­gende eigenschappen:

Genegenheid

‘Een echte vriend is me zeer toegenegen. Hij zal dat ook tonen in gedrag, in spreken en gevoelsuitingen. Een ware vriend accepteert me zoals ik ben. Hij respecteert me, acht me hoog’.

Deze eigenschappen komen we tegen, als Paulus schrijft over de manier waarop broeders en zus­ters in de gemeente met elkaar moeten omgaan (Rom. 12:10-12; Rom. 13:08-10).

Een mens is waardevol en wil dan ook naar die waarde erkend wor­den. Hij verlangt naar liefde en respect. Alleen in een positief, accepterend klimaat kan een re­latie groeien en sterk worden. Iemand die jou minacht, zul je niet tot je vrienden kunnen reke­nen. Genegenheid, die getoond wordt, zal er zijn tussen vrienden.

Trouw

‘Een vriend zal trouw zijn. En hij moet betrouwbaar zijn; hij zal staan voor wat hij zegt, doen wat hij belooft (Matt. 05:37). Ik moet op hem kunnen bouwen. Hij zal me een gevoel van zekerheid geven; bij mijn vriend kan ik terecht, altijd’.

Naast de warmte van de gene­genheid is de zekerheid van de ¿?

Naast de warmte van de gene­genheid is de zekerheid van de trouw ook voorwaarde voor ware vriendschap. Trouw is een God­delijke eigenschap. Het is de eigenschap, die bij God nooit zal ontbreken. Immers, als God on­trouw zou worden, zou Hij zich­zelf verloochenen (1 Tim. 02:13).

Trouw zijn aan een ander omvat het denken en spreken. Een vriend zal nooit kwaad over je spreken. Als iemand kwaad over je spreekt, of roddelpraatjes over jou rondstrooit, zal hij het voor je opnemen. Hij zal je eer altijd verdedigen. Hij schuwt de hoon en spot niet, die wellicht zijn deel zullen zijn. Echte vriendschap kan dat aan.

Betrouwbaar zijn, doen wat je be­looft, ook dat is een eigenschap van God. Hij zal zijn beloften altijd nakomen. Hijzelf staat daar garant voor. God doet ons ook geen loze beloftes, evenmin be­looft Hij maar wat, om er vanaf te zijn, zoals mensen vaak doen. Zij spreken nogal eens ondoordacht (Spr. 29:20). En later wordt de zaak dan weer teruggedraaid, onverschillig voor de gevoelens van de ander. Zo is God niet: wie op God zijn vertrouwen stelt, zal niet beschaamd uitkomen. Deze betrouwbaarheid verwachten wij ook van een echte vriend.

Hoe groot zal immers de teleur­stelling zijn, als de vriend onbe­trouwbaar blijkt, juist als het er op aankomt! (Spr. 25:19). Vrienden laten elkaar niet in de steek (Spr. 27:10a).

Gesprek en correctie

‘Een echte vriend corrigeert me. Hij zal me op mijn tekortkomingen wijzen. Hij zal er eerlijk en met oprechte betrokkenheid met me over spreken’.

Niet snel zullen we dit een ken­merk van ware vriendschap noe­men. Want wie vindt het nu leuk om aangesproken te worden op zijn tekortkomingen? Dit soort ‘moeilijke gesprekken’ lijkt weinig met vriendschap te maken te heb­ben. En toch is juist hij, die ons op onze fouten wijst, degene die echt om ons geeft (Spr. 27:9; Spr. 27:17). Is God ook niet zo? Hij heeft ons zijn Geest gegeven, opdat die ons zou overtuigen van waarheid, ge­rechtigheid en zonde. Wie luiste­ren wil naar de stem van de heili­ge Geest, leert zichzelf steeds be­ter kennen, omdat hij het Woord steeds beter leert kennen.

Gods woord, Jezus, is de spiegel, waarin we onszelf mogen bezien.

En wie ogen heeft, zal kunnen zien waar we nog veranderen moeten. Dat kan moeilijk zijn om onder ogen te zien.

Maar, is het niet nog veel erger, als we leven met leugens over onszelf?

Een echte vriend weet te spreken en te zwijgen. Hij kan wachten op het juiste moment. Juist, omdat hij oprecht met ons leven begaan is, zal hij ook de ‘moeilijke gesprek­ken’ niet uit de weg gaan.

Zo zal ook God zwijgen in zijn liefde en juichen met gejubel over ons (Sef. 03:17b).

Een echte vriend, één, die tijd en aandacht voor je heeft, die samen met je huilen en lachen kan, bij wie je jezelf kunt zijn…

Die hebben we, Jezus!

En als wij ons koesteren in Zijn vriendschap, zou Hij ons dan niet de opdracht geven, om in Zijn kracht: vriend te zijn voor de ander?!

(Dit is het tweede en laatste artikel over het onderwerp ‘Vriend­schap’. Het eerste artikel werd onder de titel: ‘Vriendschap: vreugde of teleurstelling ? ’ gepubliceerd in Levend Geloof van november 1993)

 

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Iedere maand staan wij weer voor de taak een blad samen te stellen, dat zoveel mogelijk beantwoordt aan de titel en ondertitel van ons blad: Levend Geloof, maandblad met de boodschap van het volle evangelie. Dat is altijd weer een spannende aangelegenheid. Geen spanning in de negatieve betekenis van gespannen zijn, krampachtigheid, etc. Maar juist een positieve spanning’: hoe komt het nieuwe nummer er uit te zien? Daarmee bedoelen we dan vooral de inhoud van het blad. Zijn de artikelen geloofsopbouwend? Bevorderen ze de geestelijke groei? Kunnen ook buitenstaanders begrijpen waarom het gaat? Neemt het evangelie, zoals Jezus en de apostelen dat brachten, een centrale plaats in? Is het leerzaam, maar vooral ook praktisch gericht? Kortom, beantwoordt het aan de doelstelling van ons blad?

We zijn blij en dankbaar voor allen die zich inzetten om ‘de boodschap’ zo goed mogelijk te presenteren. Het schrijven van de korte en langere artikelen vergt van onze medewerkers een creatief bezig zijn, waarbij Gods Woord en Gods Geest de ‘basis ingrediënten’ vormen die de artikelen gestalte geven. Daarbij is het resultaat altijd weer verrassend. Als eindredactie zijn wij de eerste die dat mogen constateren en we twijfelen er niet aan dat dit ook bij onze lezers en lezeressen het geval zal zijn.

En waar we ook niet aan twijfelen is dat dit ook in de toekomst zo zal blijven, want de schatkamers van Gods Koninkrijk zijn onuitputtelijk en nog veel meer ‘oude en nieuwe dingen’ komen in het volle licht van Gods heerlijkheid te staan. En wat zeker is: God wil ons deelgenoot maken van deze heerlijkheid. Lees in dit verband ook het artikel van broeder Schoenaers in dit en het volgende nummer.

 

Gods ijver voor Jeruzalem en Sion door Wim te Dorsthorst

Waarom wij wakker behoren te zijn

De apostel Paulus schrijft aan zijn jonge vriend Timotheüs dat er in de ‘laatste dagen’ zware tijden zullen komen. Hij somt dan een twintigtal kenmerken op die in de mensen kenbaar en zichtbaar zullen worden (2 Tim. 03:01-05). Jezus waarschuwt Zijn discipelen voor de gevaren die in de ‘laatste dagen’ Zijn volk betreffen. En dat is dan in hoofdzaak de ver­leiding door valse Christussen en valse profeten waardoor helaas ook velen verleid zullen worden (Matt. 24:04-05; Matt. 24:23-24).

Daar deze dingen duidelijk ge­beuren, kunnen we met Paulus zeggen: “Gij verstaat immers de tijd wel, dat het thans voor u de ure is om uit de slaap te ontwa­ken. Want het heil is ons nu meer nabij dan toen wij tot het geloof kwamen. De nacht is vergevor­derd, de dag is nabij” (Rom. 13:11).

Een oproep die zeker ook de gemeente in deze tijd geldt. Wakker zijn, opstaan, de tijd verstaan waarin het heil steeds meer nabij komt. Zien en ver­staan, openstaan voor openbaring. Horen naar wat de Geest in de gemeenten (meervoud) zegt (Openb. 02:07).

De Geest werkt en spreekt overal en wil openbaring geven om steeds verder te leiden in de volle waarheid (Joh. 16:13). Zelfs waar twee of drie in Mijn Naam ver­gaderd zijn, zegt Jezus. Drie of dertig of driehonderd, het maakt voor de Heer niet uit. Hij bouwt , wereldwijd Zijn gemeente.

De heilige Geest, die van de hemel gezonden is, openbaart steeds duidelijker hoe de profeten in het oude verbond geprofeteerd heb­ben van de voor de gemeente bestemde genade (1 Petr. 01:10-12). Maar ook om al de verhalen te begrijpen die tot ons onderricht, tot voorbeeld en ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is, opgetekend zijn. Paulus zegt er dan nog bij: “opdat wij in de weg der vol­harding en van de vertroosting der Schriften de hoop zouden vasthouden” (Rom. 15:04; 1 Kor. 10:11). Het zijn dus geen moei­lijke verhalen die wij met een kritisch oog moeten lezen of het wel klopt met onze verworven inzichten, maar die wij moeten verstaan door de heilige Geest en dan kostbaar en veelzeggend zijn. Juist ook voor deze tijd.

De hemelse verkenners

Zo’n vertroostende profetie lezen in het boek van de profeet Zacharia. Deze eindtijdprofeet heeft in de nacht een gezicht, waarvan hij door een engel uitleg ontvangt (Zach. 01:09). Het tafereel dat be­schreven wordt in (Zach. 01:07-17), speelt zich af te­gen het einde van de ballingschap (Zach. 01:12b en Jer. 29:10). Hij ziet een ruiterij met aan het hoofd een man gezeten op een rood paard, die staat in een diep dal tussen mirtenstruiken (vs.8). Het blijkt een engelenschare te zijn die de Heer heeft gezonden om de aarde te doorkruisen van oost naar west en van noord naar zuid.

God is vanuit Zijn grote liefde bij Zijn schepping betrokken en wil, menselijkerwijze gesproken, pre­cies weten hoe het erbij staat. (Ps. 113:004-006) zegt het zo prachtig: “Verheven boven alle volken is de Here, boven de he­melen is Zijn heerlijkheid. Wie is als de Here, onze God, die zeer hoog woont, die zeer laag neer­ziet, in de hemel en op de aarde?”

En de man die tussen de mirten ‘ staat is de Engel des Heren waaraan bericht wordt: “Wij hebben de aarde doorkruist en zie, de gehele aarde verkeert in volkomen rust” (vs.11). De plaats van uitgaan en weer samenkomen is tussen de mirten, wat een beeld is van het volk van God. Dat is het contactpunt tussen hemel en aar­de. ‘Alles is volkomen in rust’, wordt er gerapporteerd. (De Statenvertaling zegt: “Het ganse land zit en is stil”).

Er heerst letterlijk doodse stilte. Geen enkele beweging want alles ‘zit’. Het volk van God is opge­sloten in Babel en wordt daar geestelijk ontwricht en leeggezogen. Ze buigen zich voor de góden van Babel, eten en drinken het Babylonische voedsel en velen hebben het er best naar hun zin. Er zijn dus geen moeilijkheden, geen opstand, geen dreigen, maar doodse stilte.

Er is kennelijk geen enkele aanleiding voor de overste van deze wereld, de duivel, en voor de overheden, de machten, de wereldbeheersers en de boze geesten in de hemelse gewesten om in paniek te raken of oorlog te voeren. In grote overmoed wordt alles door Babel en Egypte geknecht en op slot gehouden om uit te roeien en te verdelgen.

Als we ons dit tafereel in deze tijd voorstellen, zou de rapportage kunnen zijn: ‘Zie de gehele aarde is in onrust. Nergens is nog vrede. Volkeren slachten elkaar af. Er zijn verschrikkelijke hongers­noden en aardbevingen. Er is geen eerbied meer voor God en Zijn schepping. De aarde treurt, verwelkt en wordt ontwijd door haar bewoners. De hoogsten van het volk -dat zijn de staatshoof­den, regeringsleiders en gezags­dragers- kwijnen weg, kunnen niet meer regeren (Jes. 24:04-50). Alles wordt onbestuurbaar’.

Gods grote ijver voor Jeruzalem en Sion

De vraag is nu: hoe kan dit? Waarom dat onbeschrijflijke verschil? Als we luisteren naar hoe de Engel des heren reageert -wat eigenlijk een bede is tot God- weten we het antwoord.

We lezen namelijk: “Toen nam de Engel des Heren het woord en zeide: Here der Heerscharen hoelang nog zult Gij zonder er­barmen zijn over Jeruzalem en over de steden van Juda, waarop Gij nu reeds zeventig jaar toornig zijt? De Here antwoordde daarop de engel die met mij sprak, met goede woorden, troostrijke woorden”.

Een echte profeet staat niet zon­der gevoel of emotie beelden en woorden door te geven, maar is daar met zijn hele wezen bij betrokken. Zo lezen wij van Daniël dat hij, na de droomgezichten, uitgeput en enige dagen ziek was. Hij was verbijsterd over al deze dingen (Dan. 08:27).

Zacharia wordt door de Heer versterkt met goede en troostrijke woorden, waarna de opdracht klinkt: “Predik”, andere vertalingen zeggen: “Roep uit”; “Verkondig”. De boodschap die verkondigd moet worden is: “Zo zegt de Here der Heerscharen: Ik ben voor Jeruzalem en voor Sion in grote ijver ontbrand, maar Ik ben zeer toornig op de overmoedige volken, die, terwijl Ik maar een weinig vertoornd was, meehielpen ten kwade. Daarom, zo zegt de Here: Ik keer in erbarming tot Jeruzalem weder; mijn huis zal daarin gebouwd worden, luidt het woord van de Here der heerscharen.

Predik verder: Zo zegt de Here der heerscharen: Wederom zullen mijn steden overvloeien van het goede; nóg zal de Here Sion troosten, Jeruzalem nóg verkie­zen” (Zach. 01:14-17).

Ziehier de reden van het verschil in waarneming. God is voor Jeruzalem en voor Sion in grote ijver ontbrand en de tijd dat Hij (schijnbaar) zonder erbarmen was, is voorbij en Hij keert in erbarming tot Jeruzalem weer.

Jeruzalem, en daarin de tempel op de berg Sion, wordt herbouwd. Als dit geschiedt dan is het ge­beurd met de stilte, dan wordt de hemel en aarde geschud en bewo­gen. De profeet Haggaï -een tijd­genoot van Zacharia- zegt: “Want zo zegt de Here der heerscharen: Een ogenblik nog, een korte wijle, dan zal Ik de hemel en de aarde, de zee en het droge doen beven, ja, Ik zal alle volken doen beven” (Hagg. 02:07).

En in (Hagg. 02:23) lezen wij: “Ik zal de hemel en de aarde doen beven, Ik zal de troon der koninkrijken omverwerpen, de kracht van de koninkrijken der volken verdel­gen, de wagens en wie daarop rijden, omverwerpen en de paar­den en hun ruiters zullen neer­storten, ieder voor het zwaard van de ander”.

Dan is er geen sprake meer van rust, maar is er oorlog!

De machten der hemelen wankelen

Als Jezus Zijn discipelen onder­wijst over deze tijd, zegt Hij dat deze dingen een begin hebben en dat je daarop moet letten. Hij sprak: “Let op de vijgenboom en op al de bomen. Zodra zij uit­lopen, weet gij uit uzelf, omdat gij het ziet, dat de zomer nabij is. Zo moet ook gij, wanneer gij dit ziet geschieden, weten, dat het Ko­ninkrijk Gods nabij is” (Luc. 21:29-31). Het zal net zo zichtbaar zijn als het uitlopen van een boom in het voorjaar, zegt Jezus. Ook zegt Hij: “Want de machten der hemelen zullen wankelen”

Dit is wat Haggaï profeteerde en wat wij nu voor ogen zien ge­schieden. Alles wat wij op aarde zien is een gevolg van het feit dat de machten der hemelen wanke­len, want de Here is voor Jeru­zalem en voor Sion in grote ijver ontbrand. Dat is de enige en ware oorzaak. Niet omdat Israël sinds 1948 weer een eigen land heeft of omdat er vele Joden emigreren naar Israël. Dat is de grote mis­leiding van de vader der leugen, de duivel.

De bouw van een geestelijk huis

De God, die de wereld gemaakt heeft en al wat daarin is, die de Heer is van hemel en aarde, woont niet in tempels met handen ge­maakt, zegt Paulus (Hand. 17:24). God is de bouwmeester van alles en Jezus Christus bouwt Zijn huis en Zijn huis zijn wij, zegt de schrijver van de brief aan de Hebreeën (3:4-6).

Het gaat nu om de gemeente van Jezus Christus, een woonstede Gods in de Geest (Ef. 03:23). Hij -Jezus- is de bouwmeester, maar ook de hoeksteen, die het bouw­werk draagt. De profeet zegt: “Zo zegt de Here Here: “Zie, Ik leg in Sion een steen ten grondslag, een beproefde steen, een kostbare hoeksteen van een vaste grond­slag” (Jes. 28:16; 1 Petr. 02:06).

Gemeente van Jezus Christus: wordt wakker, wees wakker en blijf wakker! Want u die dit ge­looft, geldt dit kostbare en aan u die gelooft worden al de beloften Gods, hoeveel er ook zijn, in Christus vervuld (1 Petr. 02:7a; 2 Kor. 01:20). Laat u niet misleiden zodat u het doel mist!

“En komt tot Hem, de levende steen, door de mensen wel ver­worpen, maar bij God uitverkoren en kostbaar, en laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers die Gode wel­gevallig zijn door Jezus Chris­tus”.

Dat is het hemelse Jeruzalem en het hemelse Sion, dat nu gebouwd wordt (Heb. 12:22-24).

Het meetsnoer over Jeruzalem

Het gaat nu om een terugkeer uit de geestelijke ballingschap. En om waarachtige geestelijke offers te kunnen brengen -als een heilig priesterschap- is er een diepe reiniging nodig van alles wat met Babel en Egypte te maken heeft, van alle religieuze en godsdien­stige vuilheid en alle wereldgelijkvormigheid.

De profeet Jesaja spreekt van “het afwassen van het vuil der dochters van Sion en het wegspoelen van de bloedvlekken uit Jeruzalem door de Geest van gericht en van uitdelging” (Jes. 04:04).

In de brief aan de Efeziërs heet het “dat Christus Zich uit liefde voor de gemeente overgegeven heeft om haar te heiligen en te reinigen met het waterbad van het woord, om zo zelf de gemeente voor Zich te plaatsen, stralend zonder vlek of rimpel, of iets dergelijks, zodat zij heilig is en onbesmet” (Ef. 05:25-27).

Dit is bezig zich te ontwikkelen en dat zal tot het einde toe volvoerd worden. Zalig wie dit ziet en zich eraan overgeeft. “Het meetsnoer zal over Jeruzalem gespannen worden”, moet Zacharia prediken (Zach. 01:16c).

Voor Jeruzalem, de gemeente van Jezus Christus, geldt maar één maatstaf en dat is de Heer zelf. Dat is “de maat van de wasdom der volheid van Christus” (Ef. 04:13) die in de gemeente tot stand komt.

 

 

 

Van eiland tot archipel Door Ron Gast

 

(Dit artikel is speciaal bedoeld voor mensen die zich (op) een eilandje voelen, alleen en afge­dankt. Aan de hand van een situ­atie uit het dagelijks leven van de schrijver wordt duidelijk dat God overal (dus ook daar) nieuwe mogelijkheden aanbiedt).

Het eiland, een groene strook land temidden van het grijsblauwe water. Ergens daar op ’t eiland moest er iets bijzonders zijn. Maar niemand had ‘het’ gevonden. Al vele generaties hadden het eiland bewoond en bewerkt zonder dat er wat opvallends was gebeurd.

De seizoenen wisselden elkaar af. Het voorjaar met haar prille groen als het land zijn ontkiemende zaad tevoorschijn bracht. De zomer met het wuivend geel en deinend don­kergroen, afhankelijk van het soort gewas dat het voorjaar had opgeleverd. De herfst met zijn razende machines en dito stormen. Wat door de mens niet geoogst was, dat plukten de weerselementen wel van de akkers. In de winter bogen tienduizenden hongerige snavels zich over de restanten en maaiden alles tot op de millimeter af.

Zo ging het jaar in, jaar uit, eeu­wenlang. En zo zou het als het ware eeuwigdurend kunnen blijven. Het eiland doorstond mens en natuur ogenschijnlijk met verve. Soms veranderde de natuur maar dan herstelde het eiland zich en paste zich aan.

Maar in de loop van de tijd wijzig­de de mens zijn activiteiten ook. Steeds zwaarder en zwaarder zette de mens zijn stempel op het eiland. Het eiland trilde op z’n grondves­ten als de zware werktuigen over zijn oppervlakte denderden.

En toen opeens… was het over. Het hoefde niet meer. De mens had het eiland niet meer nodig. Einde?

Veel mensen voelen zich een eiland. Ze ‘dobberen’ temidden van een grote, lege wereld. Vaak ge­bruikt en in de steek gelaten, veel­al misbruikt door mensen. Soms doorstaan ze dat ogenschijnlijk goed, maar ergens binnenin knaagt er iets. Er zou toch meer moeten zijn. Meer in het leven moeten zitten. ‘Het’ moet er toch zijn!

Mensen, eilandjes in het dagelijks bestaan, worden soms abrupt in de steek gelaten. Soms opeens is het over. Wat was, dat is niet meer. Het hoeft niet meer, het kan niet meer, het mag niet meer. En dan? Einde?

Dan blijkt Gods grote liefde voor Zijn schepping en Zijn schepselen. Zijn creativiteit maakt alles mogelijk. Geen einde maar een nieuw begin. Kale eilandjes worden paradijsjes voor plant en dier.

En uitgeputte en terzijde geschoven mensen mogen opbloeien in Gods hemels paradijs waar Zijn liefde nieuw leven doet ontluiken. Dan worden de eenzame, afgedankte eilandjes tot bewoonbare plaatsen voor een wereld die zoekt naar echt leven.

Tezamen vormen die bewoonde eilanden een archipel vol bruisend leven. Dan zal niemand meer kun­nen zeggen: ‘arme eilanden’, maar dan wordt erkend: ‘eilandenrijk’!

 

Moeder door Duurt Sikkens

De gemeente wordt ook wel omschreven als ‘onze moeder’. De kinderen die door haar het levenslicht aanschouwen zijn verwekt door het zaad Gods, Zijn woord. En als er Iemand is die jou heeft gewenst is Hij het wel. Je bent uit liefde (opnieuw) geboren en geen ‘ongewenst kind’. Hij heeft naar je uitgekeken en je met vreugde ontvangen! Daarom is het zo wezenlijk voor een kind om te weten ‘of mama en papa wel van elkaar houden’. Is dat niet het geval, dan raakt een kind in verwarring en het voelt zich niet meer veilig. Preken over Gods bescherming en veiligheid verliezen hun geloofwaardigheid ‘zodat iemand zich niet meer veilig weet in de gemeente. Of er worden dingen van je gevergd onder het mom van liefde, en de kreet: ‘Eert uw vader en moeder’ wordt als machtsmiddel gebruikt, om je maar aan een systeem of een persoon te onderwerpen. De broederschap is dan ver te zoeken.

Zelfs Jezus zegt dankbaar tegen zijn vrienden: ”Jullie zijn altijd bij Mij gebleven als Ik ’t moeilijk had” (Luc. 22:28). De vleugels van God bieden veiligheid. Die vleugels zijn mensen in wie de veiligheid van Hem gestalte heeft gekregen. Mensen die uit God zijn en die jou in waarde laten en als je hulp zoekt mag je zelf bepalen wie dat kan geven, namelijk degenen die veiligheid en vertrouwen uitstralen, die kunnen luisteren en betrouwbaar blijken.

Laat je niet hypnotiseren door mensen die wat van je moeten, lang bidden en je huis opeten, woorden hanteren van sluipend geweld om je in hun macht te krijgen. Je wordt als kind misbruikt, beroofd van je onschuld en je identiteit, gekleineerd door chantage met woorden als: Als je dat niet doet, houdt God niet van jou…’ ’t Is verschrikkelijk wat er soms aan pastorale miskleunen wordt uitgedeeld waarbij de naam van God ijdel wordt gebruikt.

Kortom, bepaal zelf aan wie je je toevertrouwen kunt. En dat kun je. Het zijn niet degenen die ‘Here, Here’ roepen en niet doen wat Hij zegt, maar het zijn diegenen in wie de ontferming van God gestalte heeft gekregen en in wier ogen de genegenheid ligt te glanzen die de Vader voor je koestert. Wie van jou houdt, dat is Zijn vrouw.

 

Leer ons bidden… door Cees Maliepaard -9-

“… maar verlos ons van de boze” (Matt. 06:13).

Net zoals de mens bij het uit­spreken van de bede “Vergeef ons onze schulden”, ervaart dat de Vader het kwade in principe al lang vergeven heeft, bemerkt diezelfde mens bij het formuleren van de woorden “En leid ons niet in verzoeking”, dat God geen sterveling voortijdig de vuurdoop doet ondergaan. De waterdoop hebben we nodig als een open­bare belijdenis van wat er in ons innerlijk tot leven is gewekt, de doop in Gods Geest is beslist onontbeerlijk om stand te houden tegen de machten der duisternis en de doop in (satanisch) vuur is een gegeven waaraan nu eenmaal niet te ontkomen valt, omdat de boze niet na zal laten ons in verzoeking te brengen.

Verlossing

“Verlos ons van de boze” wil niet zeggen dat we verwachten kunnen van het ene moment op het andere geen last meer van hem te zullen hebben. Totdat Sa­tan gebonden wordt (Openb. 20:01-10) is zijn pogen scheiding tussen God en de mensen te brengen, in zijn wezen verankerd. Daarna krijgt hij de kans niet meer. We bidden ook: “Uw Koninkrijk kome”, en we hebben weliswaar de toegang tot dit Koninkrijk verkregen -we maken er zelfs deel van uit- maar dat betekent nog niet dat het koninkrijk van Satan daarmee achter onze horizon verdwenen is. De discipelen die deze beden van Jezus leerden, zagen Gods Koninkrijk op dat moment alleen nog maar in de persoon van hun Meester. Pas enige jaren later (op de pinkster­dag) kregen ze zelf deel aan het hemelse Koninkrijk.

Ook algehele verlossing van de boze was op de dag dat het “Onze Vader” voor de eerste maal weerklonk, nog een on­haalbare zaak. Dit werd pas mo­gelijk door Jezus’ overwinning op de dood, via kruisiging en opstanding. Verlossing van de boze is ons door Jezus gegeven; niet wij hebben, maar Hij heeft Satan de beslissende slag toege­bracht. Onze overwinningen op de vorst der duisternis vinden hun basis in het volbrachte werk van Jezus Christus, maar ze worden wel degelijk door ons behaald. Jezus heeft zijn zending vol­bracht. Hij heeft ons voor God gekocht uit de macht van de boze – dat zou ons trouwens nooit gelukt zijn. En nu mogen wij leren die overwinning in de da­gelijkse praktijk van ons leven waar te maken.

Dat betekent dat we geen hul­peloze slachtoffers van de dictator der duisternis zijn. Zijn leugens zijn ontkracht. Hij is ontmaskerd als de inspirator van alles wat het plan van God tegenstaat. En hij is tegelijkertijd openbaar gekomen als de vader van de leugen, die tegen de mens-in-Christus niet meer dan slechts te doorzien blufkoker kan spelen. Dat valt echter alleen te onderscheiden door de Geest Gods, waarin Jezus ons gedoopt heeft en waarvan we van dag tot dag vervuld mogen zijn. Het “verlos ons van de boze” zal door ons niet vanuit een fatalistische achtergrond gebeden worden, maar vanuit de wetenschap dat de Vader ons in Christus machtigt om de werken van de boze in ons leven grondig aan te pakken.

Werk aan de winkel

Als bepaalde zondemachten nog een rol in ons leven spelen, ons denken vergiftigen en ons doen en laten in negatieve zin beïn­vloeden, is het zaak met hen te breken. Radicaal. Want anders raakt ons innerlijk met hen ver­weven. In veel gevallen gaat dat ons vermogen te boven (Heb. 02:14-15), in andere omstandigheden kunnen we dat (1 Petr. 02:01-20).

Waar het boven onze geestelijke krachten gaat, opent de Heer ongetwijfeld nieuwe mogelijk­heden (binnen het raam van zijn verlossingswerk).

De verlossing uit de macht van de dood vindt z’n uitbreiding naar vrijmaking uit de invloedssfeer van alle duistere machten. Door het onnavolgbare, niet voor her­haling vatbare verlossingswerk van Jezus Christus, zijn we onder satans botte dominantie vandaan gekomen. Kwaadwilligheid, be­drog, huichelarij, afgunst en kwaadsprekerij (en wat niet al!) werd ons opgelegd, het werd met geweld vanuit de geestelijke we­reld in ons wezen gedrukt. Dat heeft z’n invloed op onze per­soonlijkheid gehad, evenals bij­voorbeeld onreinheid, verwerping, leugen en weerspannigheid dat hebben. De mens komt zodoende zélf over als een bedrieger, een weerspannige, een kwaadspreker, enz., terwijl dat vooralsnog een leugenbeeld uit de projector van de duisternis is. Pas als de boze aan het eind in de geestelijke afgrond geworpen wordt, buiten bereik van de goedheid van de Almachtige, zullen de mensen die dan willens en wetens voor Satan kiezen, buiten de genade van de Heer terechtkomen en zonder enige beperking vol van ondoor­dringbare duisternis zijn.

Voorwaar: er is werk aan de winkel! Waar de gaven van de Geest in de gemeente van Christus functioneren, is er Goddelijke autoriteit verkregen om in de naam van Jezus scheiding te brengen tussen mensen Gods en diverse, inwonende machten der duisternis. Absolute scheiding zelfs, want we behoren de Heer volledig toe. De breuk met de denkwereld van Gods tegenstander dient volkomen te zijn, maar dat lukt lang niet altijd in één keer. Soms is er een zekere strijd voor nodig (Openb. 12:11) en zal het zich allengs meer vrij- vechtende kind van God, al of niet met ondersteuning vanuit de ge­meente, tot glorie van de Vader meer en meer op z’n plaats in het lichaam van Christus komen.

‘t Is nooit te vroeg om de werken van de boze in je leven aan te pakken. Dat wat zich vanuit het rijk der duisternis met je wezen verstrengeld heeft, raak je dikwijls niet zomaar kwijt! Al kan de één van bepaalde infiltraties van de boze in een ogenblik afstand ne­men, zal een ander daar wellicht jaren werk mee hebben. “Wie een dief was, stele niet meer…” schrijft Paulus in (Ef. 04:28). Nou, dat is op te brengen, denk ik. Vaak kan dat van het ene moment op het andere. Maar een kleptomaan zal daar aanmerkelijk langer over doen, want de boze heeft zo iemand met stevige ban­den in het innerlijk gebonden. Elke binding is wel-is-waar in de naam van Jezus te verbreken, maar daarmee is de persoon in kwestie zijn in de loop der jaren diep ingeslepen beschadigingen nog niet kwijt. Er zal (ook na een bevrijding) nog een zware strijd gestreden dienen te worden. Maar dat gebeurt nooit uit een onderliggende houding. We vechten niet met de moed der wanhoop tegen een oppermach­tige vijand, maar we strijden in het leger Gods tegen een overweldi­ger die weet dat hij de langste tijd gehad heeft. Ook al ervaren we de overweldiging van de boze in ons innerlijk, de verlossende kracht Gods, waar in het “Onze Vader” om gebeden wordt, helpt ons het initiatief naar onszelf toe te trek­ken. Als we in een concrete situ­atie aan de Vader vragen: “Verlos ons van de boze”, maakt deze ons ongetwijfeld duidelijk dat Jezus Christus ons in principe verlost heeft, en dat we dat van die basis uit facet na facet in ons leven waar mogen maken.

Volgende keer iets over het slot van het modelgebed. De bekende slotzin is niet door Jezus uitge­sproken, maar vindt z’n oor­sprong in de boeken van het oude verbond. De daarin tot uitdruk­king gebrachte gedachten zijn er beslist niet minder om.

 

Kunnen wij God doorgronden? door Jacques Schoenaers

 

Net als zovelen ben ook ik op­gevoed met de gedachten aan een God die niet te doorgronden is. Door de jaren heen, vooral nadat ik in Gods Geest gedoopt werd, heeft dit gegeven aan een niet te doorvorsen en niet te begrijpen God mij bezig gehouden. Vragen als: Hoe God beter leren kennen en begrijpen? Hoe Zijn wil ver­staan? Hoe Hem in en door mijn leven heen verheerlijken, als Hij dan toch niet te doorgronden is?, vroegen om een antwoord.

Het resultaat van mijn overden­kingen vanuit gegevens uit Gods Woord, de Bijbel, ligt hier dan ook voor jullie. Mijn verlangen is, dat bij het lezen en mede biddend onderzoeken van de opgegeven teksten, jullie evenveel vreugde en opwelling van grote dankbaarheid aan God, onze Vader, en aan Je­zus Christus, Zijn Zoon, zullen kennen als ik. Dat deze studie ook zal bijdragen tot het ophel­deren van foute begrippen aan­gaande een juist Gods- en mens­beeld.

Onze God is enkel en alleen goed. Hij is een openhartig en te vertrouwen God.

Mogen ook wij vanuit een juist beeld van God innerlijk veran­deren en komen tot openhartige, vrije mensen die te doorgronden zijn, open brieven, waar het aan­genaam is om mee om te gaan en samen te werken. Is er iets moeilijker dan om te gaan, je te geven aan mensen die ‘gesloten’ zijn, niet openhartig, waarvan je niet weet wat je aan ze hebt?

Heeft God ons, integendeel niet juist geroepen en bedoeld, af­schaduwing te zijn van Zijn wezen?! Zoals God voor de dag komt in het leven van Jezus als mens, zo wil Hij ook tevoorschijn komen in geestelijke mensen Gods. Zonen van Hem de Aller­hoogste, waarvan Jezus de eerste was, is en blijft.

De Geest van God doorgrondt de diepste geheimen

In (1 Kor. 02:06-16) heeft Paulus het in vers 10 over de Geest van God die zelfs de diepste geheimen van God doorgrondt (Willibrord vert.). (‘Doorgrondelijk’ betekent: volkomen doorzien, tot de grond van iets doordringen. Helemaal begrijpen; ‘ondoorgrondelijk’ betekent: niet te doorgronden, niet te doorzien, niet te begrij­pen).

In wat de verhouding God tot de mens betreft, weten we dat de Here God alle harten doorzoekt en doorgrondt al wat de gedach­ten beramen (1 Kron. 28:09).

David zegt in (Ps. 139:001-003): “Here Gij doorgrondt en kent mij. Gij kent mijn zitten en mijn opstaan. Gij verstaat van verre mijn gedachten. Gij onderzoekt mijn gaan en mijn liggen, met al mijn wegen zijt Gij vertrouwd”. En in vers 23 en 24 klinkt de bede: “Doorgrond mij o God, en ken mijn hart, toets mij en ken mijn gedachten, zie of bij mij een heilloze weg is en leidt mij op de eeuwige weg”. Hoe vaak heb ik, en samen met mij mogelijk velen van u, het lied uit de zangbundel van Johannes de Heer niet ver­langend gezongen, aan dit beeld te beantwoorden?

Vanuit heel wat plaatsen in het Oude Testament kunnen we zien en concluderen (besluiten) dat voor vele mensen in het oude verbond God ondoorgrondelijk is. In de rede van Elifaz aan Job (Job 05:09) staat: “Hij doet grote en ondoorgrondelijke dingen, won­deren zonder tal”. En in (Job 11:07) zegt Zofar: “Kunt gij de geheimen Gods doorgronden, de Almachtige doorgronden ten einde toe?” Of: -naar de Willibrordvertaling- “Dacht je God te doorvorsen, de almachtige afzij­dig te omvatten?”

Waarop Job antwoordt in (Job 12:13): “Bij Hem is wijsheid en sterkte, Hij heeft raad en doorzicht”. In (Job 37:05) is Elihu aan het woord: “Wonderbaar dondert God met Zijn stem. Hij doet grote dingen en wij begrijpen ze niet”.

Nu gaat God in de hoofdstukken 38 tot 41 tot Job spreken. In Zijn woorden legt Hij uit, Zijn almacht te aanschouwen in Zijn schep­ping. Dan gaat Job antwoorden in hoofdstuk 42. Volgens de verta­ling van Willibrord staat hier het volgende: “Inderdaad Gij kunt alles, voor U is niets onuitvoer­baar. Hoe durft onze kortzich­tigheid Uw plan te verdoezelen? En ik maar spreken zonder iets te weten over wondere dingen die ik niet begreep en dan nog in de trant van: luister ik zal spreken, ik stel vragen, probeer eens te ant­woorden. Alleen van horen zeg­gen kende ik U, nu heb ik gezien met eigen ogen (vanuit zijn diepste innerlijk). Alles herroep ik, over alles heb ik spijt”. De NBG-vertaling heeft staan bij vers 5: “maar nu heeft mijn oog U aanschouwd”. Heerlijk niet?

Job herroept hier dus dingen die hij uit onverstand heeft uitge­sproken. Een kenmerkend voorbeeld van onverstandelijke overwegingen blijkt weer uit (Pred. 07:24). Hier stelt de schrijver: “Onbereikbaar is wat bestaat, en onpeilbaar, wie kan het doorgronden?” Ook de profeet Jesaja zegt over God dat Hij niet te doorgronden is (Jes. 40:28). Opmerkelijk is dan weer dat diezelfde profeet, nu in hoofdstuk 53 tot en met 66 (Jes. 53:66), de sluier oplicht over een zogenaam­de ‘ondoorgrondelijke God’. Lees deze gedeelten er maar eens op na en stel samen met mij vast dat hier toch geen sprake kan zijn van God die niet te doorgronden of te begrijpen is.

Integendeel, nog interessanter wordt onze ontdekkingstocht als we luisteren naar wat God zegt tot de profeet Jeremia in (Jer. 33:01-03): “Roep tot Mij en Ik zal antwoorden en u grote, on­doorgrondelijke dingen verkon­digen waarvan gij niet weet”. En juist met het oog hierop zegt God: “Want mijn gedachten zijn niet uw gedachten en uw wegen zijn niet mijn wegen. Want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn mijn wegen hoger dan uw wegen en mijn gedachten hoger dan uw gedachten” (Jes. 55:08).

In (Ps. 025:014) weet David dat des Heren vertrouwelijke omgang is met wie Hem vrezen. Ontzag voor God hebben en communiceren zijn dan ook voorwaarden om God beter te leren kennen en te doorgronden. Ook Salomo heeft hier weet van: “Want de Here verafschuwt de verkeerde, maar met de oprechten

(rechtvaardige, Willibrordvert.) gaat Hij vertrouwelijk om” (Spr. 03:32).

Geheimenissen worden geopenbaard aan koningen en vertrouwelingen

Wordt niet van Mozes het volgen­de getuigenis afgelegd?: “Indien onder u een profeet is, dan maak Ik, de Here, Mij in een gezicht aan hem bekend, in een droom spreek Ik met hem, niet aldus met mijn knecht Mozes, vertrouwd als hij is in geheel mijn huis. Van mond tot mond spreek Ik met hem, duidelijk en niet in raadse­len, maar hij aanschouwt de ge­stalte des Heren” (Num. 12:06-08). Wat een getuigenis, wat een heer­lijke openbaring voor ons die nog mochten twijfelen aan een God die niet te doorvorsen is. De Willibrordvertaling geeft zo prachtig weer wat Gods wil is voor de mensen: “Mijn dienaar Mozes, hij is een vertrouweling in heel mijn huis”.

Wij mogen als vertrouwelingen in heel Gods huis omgang met Hem hebben. Vrienden, gaat hier iets bovenuit? Nee toch! Het feit is dat nog zo vaak gedacht wordt dat God niet te peilen of te door­gronden is. Heeft dit mogelijk te maken met gebrek aan dienaar, vertrouweling zijn in heel Gods huis?

De Spreukendichter zegt: “Het is de glorie van God dingen verbor­gen te houden, de glorie van ko­ningen is het dingen te door­gronden”.(Spr. 25:02, vert. Willibrord). Een koning is iemand die een land regeert, hij heeft er het hoogste gezag en bestuurt het.

Wie zijn die koningen? Petrus spreekt in 1 Petrus 2 vers 9 (1 Petr. 02:09) over een koninklijk priesterschap. Wij weten dat wij na bekering, weder­geboorte, doop in water en in heilige Geest, burgers zijn gewor­den van het Rijk in de hemelen. Gods bedoeling is dat we daarin als koningen zullen heersen: het hoogste gezag uitoefenen en daar besturen of, met andere woorden, het voor het zeggen hebben. Engelen staan ons daarbij ook terzijde.

Nu staat in (Openb. 21:24) van die koningen dat ze hun heerlijkheid in de Stad Gods brengen, in het nieuwe Jeruzalem. Ook van Daniël is bekend dat in hem gevonden werd: een uitne­mende geest, en kennis en ver­stand, uitlegging van dromen, onthullingen van verborgenheden en ontwarring van knopen (Dan. 05:12).

Als we de lijst van geloofsgetui­gen nagaan in Hebreeën 11, dan zien we dat al deze mensen geloof hadden in een God die wel dege­lijk te doorgronden is. Ieder voor zich was bezig om door te drin­gen in het kennen van God en door hun geloof hebben ze machtige waarheden Gods -toen nog verborgen en omhuld in raadsels, achterhaald en er hun voordeel mee gedaan.

Abel bijvoorbeeld ontdekt dat er zonder bloedstorting geen ver­geving was. Hij werd een recht­vaardige genoemd.

Henoch zocht God ernstig. Hij kwam tot God, hierdoor uitdruk­king gevend aan de stille ver­borgen omgang met God. Hierin is hij God welgevallig geweest. Resultaat: hij heeft de dood niet gezien.

Noach ontvangt een Godsspraak over iets dat nog niet gezien werd.

Heeft eerbiedig de ark toebereid in gehoorzaamheid, vol van ge­loof, en redt zijn gezin. En niet alleen dat, hij houdt ook Gods schepping in stand. De ark was immers ook verzamelplaats van de toenmalige fauna. Van de reine dieren zeven mannetjes en zeven vrouwtjes, en van de on­reine één paar, evenals van de vogels en van het kruipend gedierte, met de bedoeling hun geslachten op de aardbodem te behouden.

Zo kunnen we doorgaan, met Abraham, Isaak, Jakob, Jozef, Mozes en zovele anderen, ge­noemd in Hebreeën 11.

Hierdoor zijn wij in de gelegen­heid gesteld om, in deze ook voor ons geopende waarheden, verder te gaan in hun spoor. Daarbij mogen we er zeker van zijn dat, als ons denken omhuld, door­trokken en vol is van heilige Geest, wij mogen doordringen tot nog grotere openbaringen vanuit Gods denk- en belevingswereld.

De grootste van hét oude verbond en de grootste van het nieuwe verbond

Even nog een uitzondering ge­maakt voor de grootste profeet van het oude verbond: ‘Johannes de Doper’. Hij roept als wegbe­reider van Jezus Christus, de mensen op tot bekering en tot vrucht voortbrengen, die aan de bekering beantwoordt.

Onder belijdenis van hun zonden, laten ze zich door Johannes do­pen in water. Hoe is deze ‘stem in de woestijn’ te weten gekomen, om te gaan dopen? Er is hier maar één antwoord mogelijk. Niet anders dan door vertrouwd te ra­ken met- en zich inlevend in de gedachten- en leefwereld van zijn opdrachtgever. Hij zag het, ge­loofde het, en voerde het uit. Hoeveel te meer zullen de in het nieuwe verbond in Gods Geest gedoopten, zien, verstaan en doorgronden, alles wat nodig is aan kennis ten aanzien van de volle waarheid! (Joh. 16:12-15).

In de volheid der tijden wordt Jezus als mens geboren. Hij wijst ons de weg tot het doorgronden, het kennen van de Vader. Vóór Zijn doop in heilige Geest is van Hem bekend dat Hij bezig moest zijn met de dingen van Zijn Vader (Luc. 02:49). Van een hint gesproken!

Het gevolg van dit bezig zijn lezen we in vers 52: “Jezus nam toe in wijsheid en grootte en genade, bij God en bij mensen”. Na Zijn doop in heilige Geest zegt Jezus: “Mijn spijze is de wil te doen desgenen die Mij gezon­den heeft” (Joh. 04:34). Het gevolg hiervan lezen we in (Joh. 14:30: “De overste der we­reld komt en heeft aan Mij niets”. Dat alles als resultaat van het doorgronden en kennen van Zijn Vader.

Zijn gehele belevingswereld was omhuld en doortrokken van heilige Geest. Vanuit dit vorstelijk gegeven getuigt Jezus: “Niemand heeft ooit God gezien, de enig­geboren Zoon die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen” (Joh. 01:18).

Zoals Hij, Jezus -de mens Gods-, zo ook wij, als geestelijke zonen Gods. Let op de plaats van ver­toeven: de ‘boezem’ des Vaders. Ons hart, diepste innerlijk, onze kern, hemel. Totaal afgestemd op Gods innerlijke leefwereld, hart, geestelijke boezem.

Hoe heeft Jezus ons nu Vader doen kennen? Hoe ons dat prak­tisch voorgeleefd? (Hand. 10:38) zegt: “Hij is rondge­gaan, weldoende en genezende allen die door de duivel overwel­digd waren, want God was met Hem”. In (Heb. 01:03) wordt Jezus beschreven als de volmaakt geestelijke Zoon. De afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van Gods wezen. Door deze Zoon spreekt Vader nu nog tot en via hen die Hem liefhebben en Zijn geboden (geestelijke leefregels) bewaren.

Aan, in en door Zijn geliefden heen, openbaart de Heer zich nog steeds. Voorwaarden hieraan verbonden zijn: God liefhebben, Zijn wetten (leefregels) bewaren (Joh. 14:21). Gevolg: “Hij zal zichzelf aan en in ons openba­ren”. Dan komt Hij tot ons en woont bij ons. Wonen is een vaste verblijfplaats hebben. Erg belang­rijk voor het in stand houden van de relatie met God, de “Paraat- blijkende’.

In vers 26 wordt de Trooster, de heilige Geest beloofd, die ons alles zal leren en te binnen bren­gen hetgeen Jezus gezegd heeft.

Eén van de meest overweldigende openbaringen aan wezens- en karaktereigenschappen van God vind ik in Johannes 17, waar Jezus duidelijk ontboezemt wat in Va­der is. Ons hierbij tevens de mo­gelijkheid biedend onze Maker beter te leren kennen. Vers 3: “Dat zij U kennen”, is dan ook Jezus’ bede in dit Hogepriester­lijk gebed. En als Jezus dit bidt, houdt het tevens in dat het moge­lijk is, anders zou Hij Vader er niet om gebeden hebben.

In vers 6 heeft Jezus ons Vaders naam geopenbaard (doen ken­nen), dat wil zeggen: wat ver­borgen was onthuld.

De oorspronkelijke betekenis van het Hebreeuws voor ‘naam’ is ‘sjêm’ (teken, kenteken, datgene wat een persoon of zaak van anderen onderscheidt).

De naam is echter in de Bijbel, evenals in het oud-oosterse den­ken in het algemeen nooit een bloot etiket, zoals meestal bij ons, maar hij behoort bij zijn drager, is er één mee, hij is de afdruk van zijn wezen. Vaak ligt er ook de gedachte van ‘macht’ in. Gods naam is God zelf, in zover Hij zichzelf aan de mens bekend ge­maakt heeft. Dat geldt zo voor alle namen waarmee Hij zich tooit, bijvoorbeeld: de Almachti­ge, Here, JHWZ, de Ik ben die Ik ben. Gods naam is Zijn Zelfopen­baring, speciaal als Vader.

De kleinste in Gods Koninkrijk is meerder dan Johannes de Doper

In vers 6 tot 8 van Johannes 17 (Joh. 17:06-08) zegt Jezus; “Zij hebben Uw woord bewaard (aangenomen en erkend)”. Hier weer als voorwaarde om God ook als onze Vader, beter te leren doorgronden. Ook is Jezus in ons ver­heerlijkt (vs.10). In Gods naam bewaard om één te zijn (vs. 11). Hij waakt over ons (vs.12). En door Hem hebben wij ten volle Gods blijdschap in onszelf (vs.13).

Vaders woord is ons door Jezus daartoe gegeven. In deze wereld worden wij bewaard voor de boze. We zijn geheiligd in het woord der waarheid. Wij zijn in deze wereld gezonden als vertegen­woordigers; gezagdragers van en onder die naam van God. Jezus heiligt zichzelf voor ons, opdat ook wij geheiligd mogen zijn in waarheid. De heerlijkheid van God aan Jezus gegeven, is ook ons gegeven, opdat ook wij één zullen zijn. Vader in Jezus en Jezus in ons, op die wijze vol­maakt zijn tot één.

Het is ook Jezus’ wil, dat waar Hij is bij de Vader op de troon, wij ook zijn bij Hem om Zijn heer­lijkheid te aanschouwen. Dit alles niet verleg en voor later, maar nu, dit reëel belevend, elke dag en ieder moment. In de onzienlijke wereld, in het Koninkrijk Gods, aan de boezem van Vader, tafe­lend met Hem.

Geachte lezer(es), een ondeugend vraagje: Hoe kunnen wij één zijn met iemand die ondoorgrondelijk is? Maar glorie aan God, want alles wat in Jezus is, wordt ons verkondigd door middel van Gods Geest. Door God zelf dus (Joh. 16:11-15) met als doel: Hem verheerlijken.

In (Mark. 04:11) zegt Jezus tot de discipelen: “U is gegeven het geheimenis van het Koninkrijk Gods”. Deze woorden gelden ook voor ons als Zijn volgelingen.

(Het tweede en laatste deel van dit artikel wordt gepubliceerd in “Levend Geloof” van volgende maand. De schrijver is voorgan­ger van de volle evangelie ge­meente ‘Gibeon’ te Hasselt (B.).

 

 

 

William Shakespeare over de duivel door Gert Jan Doornink

William Shakespeare (1564-1616) was één van de bekendste toneelschrijvers die ooit geleefd hebben. Ook als dichter en acteur genoot hij grote bekendheid. Veel van zijn geschriften zijn bewaard gebleven. Hoewel van eenvoudige afkomst, met weinig opleiding, wist hij uit te groeien tot een zeer begaafd schrijver en dichter, die ook nu nog vaak wordt geciteerd. In zijn werk komen bepaalde thema’s telkens aan de orde, zoals schijn en wezen, bedrog en zelfbedrog, vrijheid en afhankelijkheid, passie en beheersing, rede en waanzin, orde en chaos, zijn en niet-zijn. Dit alles in het spel van leven, liefde en dood, in gezin en staat. Of en hoe Shakespeare in God geloofde is niet bekend, wel komt in één van zijn gedichten duidelijk naar voren hoe hij over de duivel dacht. We citeren:

‘De duivel zelf beroept zich op de Schrift. Een boze ziel, die heilige woorden aanhaalt, Is als een schurk met glimlachend gelaat; O, valsheid is zo schoon van uiterlijk’

Shakespeare wist de duivel beter te ontmaskeren dan velen in onze tijd, die of hem weggeredeneerd hebben als een niet (meer) bestaand wezen, of-als christen- niet in de gaten hebben hoe geraffineerd zijn optreden is. Vooral wanneer het gaat om het verstaan van de werkelijke (geestelijke) betekenis van de Bijbel, blijken velen zich te laten misleiden. Dat blijkt wel uit de talrijke dwaalleringen die er zijn. En dat terwijl de Bijbel zelf toch zo duidelijk aangeeft dat de letter doodt, maar de Geest levend maakt. Alleen door Gods Geest kunnen we op de juiste wijze de duivel ontmaskeren en overwinnen. Door de gave van onderscheiding des Geestes laten we ons geen rad voor de ogen draaien, zelfs niet als hij via gebruik van Bijbelteksten bij ons wil infiltreren. Wie daarbij vasthoudt aan de gezonde leer -die van het Koninkrijk Gods- behoeft voor hem niet bang te zijn, vooral niet als we bedenken dat Jezus hem al volkomen heeft overwonnen. Paulus zegt, schrijvende over de wapenrusting die wij allemaal nodig hebben: “Neemt het schild des geloofs ter hand, waarmee jullie al de brandende pijlen van de boze (ook die via vrome geesten op ons worden afgeschoten) zult kunnen doven”.