Selecteer een pagina

Levend Geloof – 327

Levend geloof 1991.07-08 nr. 327

De bouw van het geestelijk huis door Gert Jan Doornink

“Komt tot Hem, de levende steen, door de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en kostbaar, en laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus”, 1 Petrus 2 vers 4 en 5 (1 Petr. 02:04-05).

Wij zijn geroepen een geestelijk huis te bouwen

Bovenstaande woorden van de apostel Petrus laten aan duidelijkheid niets te wensen over. Wie gelooft in Jezus, wie tot de ‘levende steen’ is gekomen, is geroepen om ook zelf een levende steen te zijn. En als levende stenen moeten we ons laten gebruiken voor de bouw van een ‘geestelijk huis’. Zo zullen wij een ‘heilig priesterschap’ vormen en ‘geestelijke offers’ kunnen brengen.

Petrus eindigt dan dit gedeelte uit het tweede hoofdstuk met een opsomming te geven wie wij zijn. Wij zijn niet zomaar ‘verloste zondaars’, ‘gered voor de eeuwigheid’, ‘kinderen Gods’. Dat zijn van die bekende omschrijvingen die wij gebruiken zonder dat wij er bij nadenken wat de werkelijke inhoud er van is. Maar Petrus wil ons als het ware er van doordringen wat het werkelijk betekent nieuwe scheppingen in Christus te zijn. Hij schrijft: “Gij echter zijt

(a) een uitverkoren geslacht,

(b) een koninklijk priesterschap,

(c) een heilige natie,

(d) een volk Gode ten eigendom”, 1 Petrus 2 vers 9 (1 Petr. 02:09).

Dat mogen we ons bewust zijn. Daar mogen we diep van doordrongen zijn. Maar daar moeten we óók wat mee doen! Dat mag niet verborgen blijven. Petrus brengt het onder woorden door te zeggen: Dat ben je, met als doel: de grote daden Gods te verkondigen. Onze opdracht is door woord en daad te proclameren dat God een goede God is, dat Hij alle mensen lief heeft, (dat heeft Hij bewezen door het zenden van zijn Zoon), dat niet de duivel recht heeft op ons leven. In het nieuwe leven van Christus wat in ons is – en in allen die zich daarvoor gaan openstellen – behoort geen plaats te zijn voor de werken der duisternis, 1 Petrus 2 vers 1 (1 Petr. 02:01).

Uiteraard is dat een proces, een ontwikkeling wat in de praktijk van het dagelijkse leven niet van de ene op de andere dag gerealiseerd is, maar wat wel werkelijkheid behoort te worden. Hoe meer wij geestelijk groeien, hoe meer het ‘geestelijk huis’ gestalte krijgt, hoe meer wij ook daardoor functioneel zijn in dienst van Gods Koninkrijk. Daarom zijn wij geroepen het geestelijk huis te bouwen. Maar hoe gaat dat bouwen nu in zijn werk? En hoe moeten we ons dat bouwen nu voorstellen?

Bouwen wij in de Geestelijke wereld?

Wij behoren onderscheid te maken tussen het bouwen in de natuurlijke en het bouwen in de geestelijke wereld. Bouwen in de natuurlijke wereld is een normale zaak voor ons. Er worden huizen, fabrieken, scholen, kantoren, etc. gebouwd. Ook gebruiken wij het woord ‘bouwen’ als wij het hebben over onze carrière, onze toekomstplannen, etc. Al deze dingen zijn niet verkeerd, zij behoren bij het normale, natuurlijke leven. Maar ze zijn niet het belangrijkste! Het is een tijdelijke zaak, een voorbijgaande aangelegenheid. En iemand die daar geheel in opgaat bedriegt eigenlijk zichzelf. Zoals Jezus al zei: “Want wat zou het een mens baten, als hij de gehele wereld won, maar schade leed aan zijn ziel?” Matteüs 16 vers 26 (Matt. 16:26).

Een kind van God bouwt daarom ook niet alleen in de natuurlijke wereld, maar hij weet dat het allerbelangrijkste is te bouwen in de geestelijke wereld. Daar moeten we ernst meemaken. Satan, de grote tegenstander van God en mens, tracht dit op alle mogelijke wijze te verhinderen. En hij slaagt er maar al te vaak in kinderen Gods van het bouwen m de geestelijke wereld af te houden. Dit behoren we goed onder ogen te zien, opdat we niet door hem uitgeschakeld worden of op een verkeerde wijze bezig zijn te bouwen, want ook daar is de duivel op uit. Wij maken bijvoorbeeld een grote fout als we menen in de geestelijke wereld op natuurlijke wijze te kunnen bouwen. Daarom behoren we ons bewust te zijn dat de bouw van een geestelijk huis een geestelijke aangelegenheid is. Deze opmerking komt misschien wat overdreven over, maar is het beslist niet.

Enkele Bijbelse illustraties in dit verband:

In het gesprek wat Jezus had met de Samaritaanse vrouw vraagt deze op een gegeven moment, waar de plaats van aanbidding is. Zij zegt: “Onze vaderen hebben op deze berg aangebeden en gijlieden zegt, dat te Jeruzalem de plaats is, waar men moet aanbidden, Johannes 4 vers 20 (Joh. 04:20). Deze vrouw was dus bezig zich af te vragen waar de (natuurlijke) plaats van aanbidding was. Uit het antwoord wat Jezus geeft blijkt duidelijk dat de plaats waar aanbeden wordt niet belangrijk is, maar wel de wijze waarop. Jezus zegt namelijk: “De ure komt en is nu dat de waarachtige aanbidders de Vader aanbidden zullen in Geest en waarheid, want de Vader zoekt zulke aanbidders; Gos is Geest en wie Hem aanbidden, moeten aanbidden in Geest en in waarheid, Johannes 4 vers 23 en 24 (Joh. 04:23-24). Weliswaar gaat het hier over de aanbidding, maar het is duidelijk dat ook de bouw van ons geestelijk huis alleen maar geestelijk mogelijk is.

In zijn brief aan de Efeziërs schrijft Paulus dat onze plaats in de hemelse gewesten is in Christus Jezus, Efeze 2 vers 6 (Ef. 02:06). Hij heeft ons met “allerlei geestelijke zegen gezegend in Christus”, Efeze 1 vers 3 (Ef. 01:03). Het thema ‘geestelijk’ keert telkens terug. Denk ook aan de geestelijke strijd die wij hebben te voeren, waarover verder in dit artikel.

Dat de bouw van ons geestelijk huis een geestelijke aangelegenheid is, blijkt ook uit Hebreeën 11. In Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06) staat dat het zonder geloof onmogelijk is God welgevallig te zijn. En vers 1 legt duidelijk uit wat geloof is, namelijk “de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet”. Geloven is dus geestelijk bezig zijn. En een gelovige is een geestelijk mens. Maar dan moeten we ons ook realiseren dat dit een dagelijkse werkelijkheid behoort te zijn in ons leven.

Bouwen onder leiding van de Heilige Geest

Bouwen in de geestelijke wereld is ook niet mogelijk zonder de Heilige Geest. Jezus en de apostelen waren vol van de Heilige Geest. Petrus sprak op de Pinksterdag: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen”, Handelingen 2 vers 38 (Hand. 02:38). De doop- en vervulling met de Geest is een onmisbaar gegeven bij de bouw van ons geestelijk huis. Er zijn heel wat kinderen Gods die dat niet zien en daarom ook op een verkeerde wijze bezig zijn te bouwen. Ik ben altijd weer bedroefd als ik denk aan de afwijzing van de doop met de Heilige Geest in grote delen van de evangelische wereld. Wie niet bouwt in samenwerking en onder leiding van de Heilige Geest is bezig op ongeestelijke wijze te bouwen. Hij kan onmogelijk ingevoegd worden als een levende steen in het huis van God. Wanneer Paulus al zegt dat ons lichaam een tempel is van de Heilige Geest, 1 Korinthe 6 vers 19 (1 Kor. 06:19), hoe kunnen wij het dan stellen zonder die Geest?

De Heilige Geest doet ons ook het Woord van God op de juiste, dat wil zeggen geestelijke, wijze verstaan. Immers de letter doodt maar de Geest maakt levend, 2 Korinthe 3 vers 6 (2 Kor. 03:06). Petrus spreekt over ‘levende’ stenen. Wij kunnen dus nooit een levende steen zijn, als wij het zonder de levendmakende Geest willen doen.

Samen met onze medebroeders en zusters

Wanneer we tot de conclusie zijn gekomen dat we op ongeestelijke wijze bezig zijn te bouwen als we niet willen ‘samenwerken’ met de Heilige Geest, behoren we ons ook te realiseren dat dit geldt ten aanzien van onze medebroeders en zusters, wanneer zij tenminste ook de geestelijke weg bewandelen. Wij hebben elkaar nodig! Een huis komt niet tot stand met één steen of met een paar stenen. Alle stenen samen vormen het huis. En Jezus Christus is de hoeksteen, legt Petrus duidelijk uit, met een aanhaling van Jesaja 28 vers 16, (Jes. 28:16) waar wij lezen: “Zie, Ik leg in Sion een steen ten grondslag, een beproefde steen, een kostbare hoeksteen van een vaste grondslag”.

En “in Hem” – zegt Paulus – “wast elk bouwwerk, goed ineensluitend, (dus geen gaten in de muur; niemand kan gemist worden), op tot een tempel, heilig in de Here, in wie ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest”, Efeze 2 vers 21 en 22 (Ef. 02:21-22). (Let op: ook hier weer: ‘in de Geest’). Hoe meer nu dit ‘geestelijk bouwwerk’, dit huis Gods, deze tempel, of hoe u het verder ook noemen wilt, van de grond komt, (zichtbaar wordt), hoe meer wij onze taak in dienst van Gods Koninkrijk kunnen vervullen. Daarbij is het goed nog een paar dingen onder ogen te zien.

Het Geestelijk huis is onze woonplaats

In de eerste plaats is het geestelijk huis ook onze woonplaats, onze woonstede, zoals Paulus dat formuleert. Deze ‘geestelijke woonplaats’ is niet voor een poosje, maar voor altijd! We hebben nu nog te maken met ons tijdelijke, vergankelijke lichaam, maar in de Geest hebben we reeds onze intrek genomen in ons geestelijk huis. Daar verandert dus mets meer aan bij ons lichamelijk sterven. We gaan dan niet naar de hemel, daar zijn we nu al, ook begint er dan niet een soort zieleslaap zoals hier en daar nog geleerd wordt. Nee, we blijven in hetzelfde huis en gaan alleen bij wijze van de gewone kamer naar de pronkkamer.

En wat de omstandigheden in ons leven dan ook mogen zijn: dat geeft een ongekende zekerheid, zoals Psalm 91 vers 1 en 2 (Ps. 091:001-002) dat onder woorden brengt: Wie in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, vernacht in de schaduw des Almachtigen. Ik zeg tot de Here: Mijn toevlucht en mijn vesting, mijn God, op wie ik vertrouw”. Het doet ons ook denken aan de woorden die Jezus sprak aan het einde van Zijn eerste grote rede op de berg al Hij zegt: Een ieder nu, die deze mijn woorden hoort en ze doet, zal gelijken op een verstandig man, die zijn huis bouwde op de rots. En de regen viel neer en de stromen kwamen en de winden waaiden en storten zich op dat huis, en et viel niet in, want het was op de rots gegrondvest”, Matteüs 7 vers 24 en 25 (Matt. 07:24-25)

Ook de vijand bouwt zijn huizen

Behalve het geestelijk huis wat door God gebouwd wordt en waarvan wij de levende stenen vormen, moeten we er rekening mee houden dat ook de vijand aan het bouwen is. Hij is actief met zijn boze geesten zijn eigen huizen op te richten. Wat moeten we daarvan denken. Nu, wij moeten er niet wat van denken, maar wij moeten er wat doen! Paulus spreekt in 2 Korinthe 10 vers 4, (2 Kor. 10:04) over het slechten van bolwerken’. En dat is alleen mogelijk door de vijand met geestelijke wapens te bestrijden! Niet alleen hebben we een geestelijke plaats met Christus gekregen in de hemelse gewesten, maar van daaruit en van daaruit alleen – behoren we óók te strijden om te kunnen overwinnen. Paulus zegt: “Want al leven wij m het vlees, wij trekken niet ten strijde naar het vlees, want de wapenen van onze veldtocht zijn niet vleselijk , maar krachtig voor God tot het slechten van bolwerken…”, 2 Korinthe 10 vers 3 en 4 (2 Kor. 10:3-4).

Denk ook aan wat Paulus schrijft over de geestelijke wapenrusting in Efeziërs 6 vers 12 (Ef. 06:12): “Want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten”. Ook dat hoort bij het verkondigen van de grote daden Gods. Want als je het evangelie van Jezus Christus verkondigt in deze wereld door woord en daad – en dat is onze opdracht – krijg je te maken met felle tegenstand vanuit het rijk der duisternis. Je kunt niet zeggen: ik ontloop de geestelijke strijd, daar krijg je gewoon mee te maken. Maar dan kunnen we een voorbeeld nemen aan Jezus. Hij was niet bang voor de vijand. Integendeel: Hij weerstond en overwon de vijand!

En wij mogen hetzelfde doen in Zijn Naam en in de kracht van de Geest. Petrus noemt dit: ‘het brengen van geestelijke offers’. God heeft daar een welgevallen in. Hij ziet dan dat wij serieus onze taak in Zijn dienst opvatten. Hij kan ons dan als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis en daar gaat het om in deze tijd! Dan gaan we ook ten volle beseffen wat het betekent een ‘uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom’ te zijn. Uiteindelijk zullen alle huizen van satan ineenstorten, maar zal het geestelijk huis vol van Gods glorie en heerlijkheid zijn!

 

Zomeractie 1991 door redactie

De start van onze financiële zomeractie, zoals wij die in ons vorig nummer aankondigden, was bijzonder bemoedigend. Op het moment dat wij dit schrijven – eind juni – hebben reeds enkele tientallen lezers en lezeressen gereageerd door een bijdrage over te maken. Heel veel dank daarvoor!

Wij verwachten dat in juli en augustus nog velen zullen reageren. De opbrengst is zoals bekend bestemd voor de instandhouding en uitbreiding van het werk van “Levend Geloof”. Wanneer u nog niet gereageerd hebt vragen wij u uw bijdrage over te maken ten name van “Levend Geloof”, Postbus 101, Heerde, met vermelding: ‘zomeractie 1991’. Bij voorbaat hartelijk dank voor uw medewerking!

(Buitenlandse abonnees kunnen hun bijdrage per brief opsturen in de valuta van het land waarin men woont. Een ontvangstbevestiging wordt toegezonden).

 

De mens (gedicht) door Piet Snaphaan

God staat op, zijn vijanden worden verstrooid, zijn haters vluchten voor zijn aangezicht”, Psalm 68 vers 2 (Ps. 068:002).

De mens riep tot zijn God naar boven

van sta toch op, en help ons Heer!

Verdrijf hen toch die ons beroven,

dan zullen we U prijzen, daag’lijks loven,

U danken, Vader, altoos weer.

 

En God stond op, Zijn haters vluchtten.

Hij was bereid en wel terstond.

Zijn volk liet Hij niet langer zuchten,

die ’t kwaad van satan had te duchten,

God stond garant voor Zijn verbond.

 

En thans in ’t laatste van de dagen

is God in Christus opgestaan.

Hij sprak door Hem: ‘Ik blijf je schragen,

vertrouw op Mij en blijf Mij vragen,

maar doe het nu in Jezus’ Naam’.

 

Hoop op God (gedicht) door Piet Snaphaan

“De God nu der hope vervulle u met louter vreugde en vrede in uw geloof, om overvloedig te zijn in de hoop, door de kracht des heiligen Geestes”, Romeinen 15 vers 13 (Rom. 15:13).

Hoop op God, het doet ons leven

en naar ’t geestelijke streven.

Richt je blik dus naar boven,

en blijf hopen, geloven.

Want de God nu der hope,

verlangt ons te dopen,

met de kracht van Zijn Geest.

Die versterke ons steeds

om overvloedig te wezen,

in ’t hopen na deze.

Hoop maakt nooit beschaamd,

want Gods weg is gebaand.

 

Geloven en belijden -5- door Wim Dorsthorst

Geestelijke wetmatigheden

Het geloofsleven is zo veelkleurig en tegelijk zo alles omvattend dat in het kader van enkele artikelen daar lang niet alles over te zeggen is. Het meest fundamentele wat we altijd voor ogen moeten houden is, dat er geen andere weg is tot God, dat er geen andere weg door God geaccepteerd wordt, dan de geloofsweg.

Dat behoort tot Zijn eeuwi­ge, onveranderlijke raads­besluiten. Dit is de enige weg die de mens in liefde aan God verbindt, want geloof en liefde behoren onlosmakelijk bij elkaar. Dat is een geestelijke wet­matigheid. Waarachtig ge­loof kan alleen maar functioneren als er onverdeel­de liefde is tot Degene, die belooft en de schenker is van alles.

Eveneens een wetmatigheid is dat wat uit geloof is niet tegelijkertijd uit wer­ken kan zijn. Ook deze weg heeft God nooit opge­nomen in Zijn eeuwige raad. Dit is uiteraard niet in strijd met de geloofswerken waar Jakobus van spreekt in zijn brief. De mens behoort een dader van het Woord te zijn, Jakobus 1 vers 22 (Jak. 01:22). Als het leven en handelen niet in over­eenstemming is met wat men zegt te geloven, is het dood geloof, Jakobus 2 vers 14 tot en met (Jak. 02:14-16). De mens zal in liefde met God verbonden moeten zijn en alles in genade accepteren, zodat in de eeuwig­heid nooit iemand zich zal kunnen beroemen op eigen verdiensten. Paulus zet dit schitterend uiteen in de Romeinenbrief. Hij zegt in Romeinen 4 vers 2 (Rom. 04:02): “Als Abraham uit werken gerechtvaardigd is, dan heeft hij roem, maar niet bij God” (Rom. 04:02). Werken kunnen bij de mensen roem oogsten, maar in Gods bestel hebben ze geen enkele waarde.

Maar als het uit geloof is, dan heeft men voor zich­zelf en bij de mensen geen roem, want zelfs het ver­mogen om te geloven is uit God. Paulus gaat dan verder met: “Nu wordt hem die werkt, het loon niet toegerekend uit genade, maar krachtens verplich­ting. Hem echter die niet werkt, maar zijn geloof vestigt op Hem, die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid”, Romeinen 4 vers 4 en 5 (Rom. 04:04-05). “Indien het nu door genade is, dan is het niet meer uit werken; anders is de genade geen genade meer”, Romeinen 11 vers 6 (Rom. 11:06).

Geen gerechtigheid buiten God om

Buiten God en Jezus Christus is er niemand die een eigen gerechtig­heid bezit. Er is niemand die God loon zou moeten toerekenen krachtens ver­plichting. Alleen Jezus heeft, na Zijn werk geheel volbracht te hebben, de heerlijkheid ontvangen die Hij bij de Vader had eer de wereld was, Johannes 17 vers 4 en 5 (Joh. 17:04-05). “Er is geen andere gerechtigheid voor de mens dan de gerechtigheid Gods in Jezus Christus door het geloof”, Romeinen 5 vers 1 en 2 en 2 Korinthe 5 vers 21 (Rom. 05:01-02; 2 Kor. 05:21)..

Dit zijn eeuwige funda­mentele zaken die we bij het leven uit geloof in gedachten moeten houden. En dit leven uit geloof vereist een zuiver besef van het mens-zijn. Iedere zelfverheffing is uit de boze en staat haaks op de kinderlijke eenvoud die het geloofsleven vereist, Matteus 18 vers 1 tot en met 4 (Matt. 18:01-04).

Evengoed is iedere verwer­ping en kleinering ook uit de boze en belemmert een leven uit geloof. Als dat wat men gelooft niet beleden wordt, komt het niet tot leven en uitwerking in het leven. Dat is wat Pau­lus duidelijk maakt als hij spreekt van geloven met het hart en belijden met de mond, Romeinen 10 vers 9 en 10 (Rom. 10:09-10). Juist door te belijden rei­nigt het hart van ver­keerde gedachten, Handelingen 15 vers 9 (Hand. 15:09) en gaat het bepalend worden voor het leven wat uitmondt in behoudenis.

De Logos en het Rhema

De Bijbel is ons gegeven als het Woord van God, wat bepalend is voor ons geloof en dus voor ons leven. Paulus zegt in 2 Timótheüs 3 vers 16 en 17 (2 Tim. 03:16-17): “Elk van God ingege­ven Schriftwoord is ook nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbete­ren en op te voeden in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volko­men toegerust”. Andere vertalingen spreken van: “Al de schrift is van God ingegeven” en: “De gehele schrift toch is van God ingegeven”. Dat is het totaal van Gods zelfstan­dige en leven in zichzelf hebbende Woord, de ‘Lo­gos’.

Maar in het leven van iedere gelovige komen wel situaties voor, waarin niet gezegd kan worden: ‘Er staat geschreven’. Voor dergelijke situaties geeft de Heer dan heel persoon­lijk een woord met een speciaal doel. Het Griekse woord hiervoor is ‘Rhema’. Zo’n Rhema is nooit in strijd met de Logos, met het geheel, maar is er dienstbaar aan en komt er uit voort.

Zo lezen wij in Hebreeën 11 vers 3 (Heb. 11:03): “Door het ge­loof verstaan wij dat de wereld door het woord Gods tot stand gebracht is”. Het ‘woord’ is hier niet ‘Logos’, maar ‘Rhema’. Hier is het ‘Rhema’ dus het persoonlijk gesproken woord van God om de af­zonderlijke dingen tot aan­zijn te roepen, zie Genesis 1, terwijl alle dingen door de ‘Logos’ geworden zijn, Johannes 1 vers 3 (Joh. 01:03).

Zo’n persoonlijk woord kan tot je komen als je de Schrift leest. Het kan er staan in het geheel en door de Heilige Geest ver­sta je het speciale voor jouw situatie. In de geci­teerde tekst, 2 Timótheüs 3 vers 16 (2 Tim. 03:16), zegt de verta­ling van Prof. Brouwer: “Elk van Gods Geest doorademd Schriftwoord”. Zo’n Rhema is een door Gods Geest doorademd woord.

Als Jezus in de woestijn verzocht wordt door de duivel zegt Hij tot driemaal toe: “Er staat geschreven”. Op dat moment is dat een van Gods Geest doorademd Schriftwoord wat Jezus als het zwaard des Geestes gebruikt en waarvoor de duivel dan ook moet afla­ten.

Vervulling in en door het geloof

Maar zoals alle woord Gods vindt ook dit Rhema ver­vulling in het geloof. Zo zegt Maria tot de engel Gabriël, die een heel spe­ciale, unieke boodschap kwam brengen: “Mij ge­schiede naar uw woord”, Lucas 1 vers 38 (Luc. 01:38). En dan zegt Elisabeth tot Maria: “En zalig is zij, die geloofd heeft want wat vanwege de Here tot haar gezegd is, zal volbracht worden”.

Een schitterend voorbeeld van een Rhema Gods. Mij geschiede naar uw Rhema – zalig is zij die geloofd heeft.

Wie kent niet de geschie­denis van Petrus die vurig van geest als hij was, ook op het water wilde lopen, evenals Jezus. Eén ding was hem echter volkomen duidelijk namelijk dat hij dat niet zomaar doen kon: overmoedig, vertrouwend op eigen kunnen. De Heer kan het, dan kan ik het ook. Nee, Petrus zegt: “Here, als Gij het zijt, be­veel mij dan tot U te komen over het water”, Matteüs 14 vers 18 (Matt. 14:28). En dan zegt Jezus niet: Kijk maar naar Mij en doe Mij maar na, of: Waar is je zelfvertrouwen? Nee, Jezus zegt: “Kom”.

Dat simpele Rhema had de kracht in zich, voor dat moment als er in het geloof naar gehandeld werd, om Petrus over het water te laten gaan ondanks de storm. Toen Petrus ging twijfelen aan dat woord en op de omstandigheden ging zien, werd hij bevreesd en begon te zinken. En dan zegt Jezus: “Kleingelovige, waarom zijt gij gaan twijfe­len?” Matteüs 14 vers 29 tot en met 31 (Matt. 14:29-31).

Een heerlijke onderwijzing voor wie in bijzondere om­standigheden verkeert zon­der een duidelijke aanwij­zing in de Schrift hoe te handelen. Vragen, luiste­ren, soms biddend zoeken naar dat speciale woord van de Heer en dat in het geloof blijven hanteren zo­lang het op die situatie van toepassing is.

Het woord bewaren in het hart

Psalm 119 vers 11, (Ps. 119:011) zegt: “Ik berg uw woord in mijn hart, opdat ik tegen U niet zondige”. Twijfel is de grootste vijand van het geloof, het is ongeloof en dus zonde. Het woord be­waren in het hart, waar het een vaste grond heeft door het geloof, en met de mond uitspreken dwars te­gen alle omstandigheden in.

Van Maria lezen we ook dat ze de woorden in haar hart borg en ze bewaarde. Dat wil zeggen dat zij het niet prijs gaf ook als het verstand zei: ‘dat kan niet’. Ditzelfde geloof zien we bij Abraham, die de vader van de gelovigen genoemd wordt, lees Romeinen 4 vers 16 tot en met 25 (Rom. 04:16-25).

Zo roept de Heer voortdu­rend door het totale woord en door het bijzondere woord. En als Hij zegt: ‘Kom’ dan heb je de grond onder de voeten om te komen ook al is er voor het verstand geen enkele grond aanwezig.

De weg van volharding

Leven uit of door het ge­loof is een weg die volhar­ding vereist. Vanaf de eerste gemeenten tot nu toe hebben de woorden van de Heer geklonken: “Ik kom spoedig”, Openbaring 3 vers 11 (Openb. 03:11). Nu zijn we twintig eeuwen verder en zouden we ons af kunnen vragen: hoe spoedig is spoedig?

Het plan van God omspant vele generaties alvorens , de volle vrucht openbaar wordt. Jezus zegt: “Eerst een halm, daarna een aar, daarna het volle koren in de aar”, Markus 4 vers 28 (Mark. 04:28).

Maar voor ieder individu­eel geldt en heeft altijd gegolden wat Jezus erbij zegt in Openbaring 3 vers 11, (Openb. 03:11) namelijk: “Houdt vast wat gij hebt, opdat nie­mand uw kroon neme”.

Niemand zal door de Heer beoordeeld worden op wat hij nog niet had. Wie over­wonnen heeft in de strijd om te behouden wat hij wel had, zal door de Heer gemaakt worden tot een zuil in de tempel Gods, Openbaring 3 vers 12 (Openb. 03:12). Iedere ge­lovige heeft zijn eigen strijd te voeren en zal dienen te volharden, om, de wil van God doende, te verkrijgen hetgeen beloofd is, Hebreeën 10 vers 36 (Heb. 10:36).

En naarmate we het stadi­um naderen dat het volle koren in de aar gaat ko­men, zal deze strijd zwaar­der worden. De duivel is er alles aan gelegen om de gelovigen wel de kroon van het hoofd te stoten en hen wel te ontnemen wat zij hebben.

Valse leringen in de eindtijd

In de rede over de laatste dingen somt Jezus heel wat op wat op de gelovigen af zal komen, Matteüs 24; Markus 13 en Lucas 21. Er zal nog nooit zo’n geraffineer­de leugen geweest zijn om de gelovigen te verleiden en te misleiden als juist dan. Vanaf de eerste Pink­sterdag, toen het woord is uitgegaan en getuigd is van Jezus Christus, is er ook getracht een ander evangelie en een andere geest en een andere Jezus te prediken naar 2 Korinthe 11 vers 4 (2 Kor. 11;04).

Dat zal zijn hoogtepunt bereiken in de roep: ‘Hier is de Christus’, of ‘Ik ben de Christus’, door valse profeten en leringen, Matteüs 24 vers 5 en Matteüs 24 vers 23 en 24 (Matt. 24:05; Matt. 24:23-24). Dan zal het zaak zijn stand te houden en de goede strijd des geloofs te strijden “voor het geloof dat een­maal de heiligen overgele­verd is”, Judas vers 3 (Judas 01:03). Hoe meer iemand nu uit geloof leert leven, des te beter zal hij door de zwa­re tijden heen komen.

Het stormde behoorlijk toen Jezus gaande over de zee tot zijn discipelen  kwam in de laatste nacht­wake, Matteüs 14 vers 25 (Matt. 14:25). Hij was de blinkende morgen­ster in de vroege morgen­uren.

Ook nu is de nacht verge­vorderd en stormt het be­hoorlijk op de geestelijke zee. Maar evenals toen  roept Hij tot zijn discipe­len: “Houdt moed, Ik ben het, weest niet bevreesd”, Matteüs 14 vers 27 (Matt. 14:27). Hij heeft alles onder Zijn voeten en roept ons toe: “Wie volhardt (in het geloof) tot het einde, zal behouden worden”.

-Slot-

 

Kom tevoorschijn! Door Duurt Sikkens

Het spelen van een rol toont nooit je ware gezicht

“Komt te voorschijn!” Jesaja 49 vers 9 (Jes. 49:09).

Wanneer je een rol speelt ben je jezelf niet. Dat is niet echt. Er zijn mensen die zo opgaan in hun rol dat ze zichzelf verliezen en niet meer weten wie ze zijn of wat ze doen. Er zijn verwachtingspatronen op je gelegd of je hebt ze traditiegetrouw jezelf opgelegd of je hebt jezelf een pak aangemeten dat je helemaal niet past. Soms wordt God er nog bijgesleept bij gebrek aan autoriteit of om er een vroom tintje aan te geven. Op ’t laatst zucht je en bezwijk je onder een juk dat in schrille tegenspraak is met het juk dat Jezus bedoelt. Was dat niet zacht en licht?        ‘

De boze wil niet dat een mens zichzelf is en het is juist het evangelie van God dat de mens los pelt en vrijmaakt van allerlei gedragspatronen totdat de echte méns tevoorschijn komt. Je bent ‘anders’ juist doordat je jezelf bent. Eindelijk echt.

Dat gebeurt in een persoonlijke relatie met Jezus en de Vader. Dat is een wederzijds diep vertrouwen waarin je alle reserves en ingebouwde afweermechanismen weggooit want Jezus houdt van je zoals je bent. Niet wat je allemaal (voor Hem) loopt te doen, waarbij het verantwoordelijkheidsbesef een slavenjuk is geworden is belangrijk, maar wie je bent. Hij houdt van je om jouzelf en de rest is nep. ‘Blijf in Mij zoals Ik in jullie’. Kom eens te voorschijn als je durft…

Wat kunnen mensen toch goed verstoppertje spelen, Adam en Eva achter de struiken. Adam achter Eva door haar de schuld te geven, Eva wees de slang aan waarin de duivel zich had verscholen. Dat zich anders voor doen dan je  eigenlijk bent is typisch iets voor de boze die zich graag voordoet als een engel van God. Vaak zit er bij de mens angst achter om ontdekt te worden En dan? Wanneer dat gebeurt? Dan voelen ze zich duidelijk of heel vaag schuldig. Waaraan? Aan zonde. Het geweten is belast. Is het dan niet heerlijk om te voorschijn te komen bi, iemand die je schuld vergeeft? Jezus heeft gezegd: Kom maar hier met die schuld. Die is voor mijn rekening want Ik wil je zo graag bij me hebben”.

Zo diep en grondig vergeeft Hij dat je op licht van zuiverheid. Zijn vergeving is afdoende en de schuld is finaal weg. Met mensen kun je dan in orde maken wat ie ze aangedaan hebt en dat doe je graag omdat een schoon geweten een rein bewustzijn is.

Stap in dat warme, milde licht van Gods genade, Hij fronst niet z’n wenkbrauwen als je komt. Hij haalt je blij in en geeft een feest want je bent weer thuis. Terug van weggeweest. Kom je?

 

Gerechtvaardigd door Ada Karst

‘Heil hem, wie God zijn ontrouw heeft vergeven – en toegedekt al wat hij had misdreven, – God rekent hem zijn dwalingen niet aan – Heil hem, die recht voor God is komen staan!’

(Psalm 32 vers 1 uit het ‘Liedboek voor de kerken’).

Heil: Heil! oftewel: zalig! Zalig! Vanwaar deze ‘zalig­verklaring ?’ Dat wordt wel duidelijk als we dit lied lezen of zingen. In dit lied heeft de nu ‘zaligverklaarde’ mens, ook andere tijden gekend. Tijden van ‘ontrouw’, ‘misdrijf’ en ‘dwaling’.

Ontrouw? Aan wie? Bij ‘on­trouw’ is er een ander in het spel! Die wekt iets in je op. Al je aandacht móét je wel, of je wilt of niet, op die ander richten. Daar gaat dan je gevoel, je ge­dachte, je wil, je daad. Want die ander is een sterke engel, een zonde- macht. Die boze macht, die in dienst staat van de satan, maakt ook jou dienstbaar. Je wordt als een slaaf afhankelijk ge­maakt van het duistere rijk van zonde en dood. Daar is het overspel op uit gelopen. Ontrouw, mis­drijf en dwaling zijn nu aan de orde van de dag. Omdat je niet in dienst staat van de levende God. Dat heeft kwalijke gevolgen voor je geest, voor je ziel en voor je lichaam.

De kentering

En nu komt de kentering. Het Woord van God gaat in vervulling. Geen macht kan tegen houden wat de profeet Zacharia gesproken heeft in hoofdstuk 3 vers 4 en 5 (Zach. 03:04-05): “Doet hem de vui­le kleren uit. Zie, Ik neem uw ongerechtigheid van u weg, Ik trek u feestkleren aan. Ik nu zeide: Laat ze een reine tulband op zijn hoofd zet­ten. Toen zetten zij een reine tulband op zijn hoofd en trokken hem een staatsiegewaad aan, terwijl de engel des Heren erbij stond”.

Dat is heil! Dat maakt za­lig! Jezus Christus is on­ze Zaligmaker! Hij wist al­le kwalijke gevolgen uit! Hij maakt ze onvindbaar! Al onze zonden zijn ge­worpen “in de diepten der zee”, zegt Micha 7 vers 19 (Micha 07:19).

Weg met de vuile klederen! Feestkleren! Geen slaaf meer van de zonde, maar een heerser over de zon­de, ook al moet je soms tot “bloedens toe weer­stand bieden”, Hebreeën 12 vers 4 (Heb. 12:04). Daarom dus een staatsie­gewaad. Niet genoeg? Nee, een tulband nog. Een rei­ne tulband op het hoofd.

De leraar

Er gaat wat om in een hoofd! Dat hoofd heeft een nieuwe Leraar nodig. Om een juiste voorstelling van zaken te geven. Die Leraar is de Heilige Geest. Hij maakt je geest ” zonder bedrog”, zoals de Bijbel zegt in Psalm 32 vers 2 (Ps. 032:002): “Welzalig (alweer) de mens in wiens geest geen be­drog is”.

“Een reine tulband op het hoofd” betekent dat je denken verzegeld en gezalfd wordt met de Heilige Geest. Om ons onschend­baar tegenover de boze machten te maken. En tij­dens dit proces is daar Jezus. Hij omringt ons. Hij draagt woorden aan van bevrijding en waar­heid. Daarmee wakkert Hij het bevrijdingsproces aan. In de Bijbel staat in Psalm 32 vers 7b (Ps. 032:007b) dat God het zelfs uitjubelt!

De vreugde

Kun je je dat indenken? Een juichende Heer om je heen!? Het staat er echt: “Gij omringt mij met jubel­zangen van bevrijding!” Die vreugde wordt voor­taan ook de vreugde van de losgekochte mens. Want een nieuwe mens kan vreugde bedrijven. Lees maar wat er staat in Psalm 32 vers 11 (Ps. 032:011): “Ver­heugt u in de Here en juicht, gij rechtvaardigen. Jubelt allen, gij oprechten van hart”!

Wat een heil! Heiland Je­zus kan ons nu aan de Vader tonen: ‘Hier is een rechtvaardig mens, Vader’! Jazeker! Daar staat een mens ‘die recht voor God is komen staan’! Dat is zalig!

 

 

Intermezzo door Gerry Velema

Verschil moet er zijn

Of alles goed met hem ging? De barkeeper reikte zijn gast een koel glas drinken aan.

Alles was goed, zeker! Behalve dat ene lichtje dan; hij wees naar de sfeerverlichting boven de bar. Vier van de vijf lampjes brandden, maar de middelste liet het afweten.

De vaste gast glimlachte om een ingeving. Eens had de barkeeper hem beweerd dat alle kerkmensen grote huichelaars waren. Nee, hij wilde niets van het geloof afweten. Wanneer de gast langs kwam om hem te bekeren of lastig te vallen met vrome praatjes dan bedankte de barkeeper vrolijk voor zijn komst. Toch was de christelijke gast regelmatig terug gekomen in de snacktent, al was het alleen al om de befaamde kroketten die de eigenaar wist af te leveren. Het was een soort ‘ons kent ons’ relatie geworden. Over teksten uit de Bijbel en kerkzaken werd niet gepraat aan de bar.

Maar nu brandde er zo’n vrolijk ondeugend lichtje in onze gast, dat hij het niet langer binnen kon houden.

“Zeg, Kees”, vroeg de gast, wijzend op de sierlijke barverlichting, “hoe weet Jij eigenlijk dat het ene lichtje kapot is?”

Met de droogdoek nog in de handen kwam de barkeeper dichterbij: “Logisch toch, Je ziet dat de anderen branden en licht geven en deze doet het niet. Het lampje zal wel kapot zijn, denk Je dan al gauw!”

“Juist, Juist, Kees! Jij ziet het verschil! En zo, precies zo, moet het nu ook met christenen zijn. Eens moet Jij er achter komen dat Jouw lampje geen licht geeft. Dat ontdek Je alleen maar doordat Je andere lampjes ontmoet die wel branden!” Even zo’n blik van verstandhouding, Kees glimlachte schikkelijk en begaf zich toen naar zijn friteuse; de kroketten moesten weer gedraaid worden.

Geen betere taak had deze gast kunnen vinden, dan overal in het land, aan christenen te vertellen dat hun lampjes vooral wel moeten branden, anders zal Kees er nooit achter komen dat zijn lampje nog uit is!

Door verschil zal Kees het erkennen!

Er is geen andere manier om mensen in het donker te bereiken dan door zelf het licht te zijn.

Onze lamp moet branden. Niet alleen op de zondag, als we in een rijtje hangen samen met allerlei andere lampjes. Onze glorie- en aanbiddingsliederen wel aan God brengen, maar nog zo weinig buiten onze kerkmuren, gewoon op straat. We zingen wel eens, uit volle borst: “O, zegt het voort tot ’t verste strand…” Maar wanneer doen wij het ook…? Juist op plaatsen waar Kees was. waar nog zoveel anderen zijn die het evangelie alleen maar kennen als iets wat te maken heeft met huichelach­tige woorden. Juist daar is het zo hard nodig dat er een brandend lampje hangt om het verschil tussen licht en donker te laten zien! Het valt op, dan kun Je zeggen dat het licht getuigt in de duisternis. Niet door woorden, maar door het aanwezig zijn! Verschil moet er nu eenmaal zijn… “Gij zijt het licht der wereld. Een stad die op een berg is kan niet verborgen blijven. Ook steekt men geen lamp aan en zet haar onder de korenmaat, maar op de standaard! En zij schijnt voor allen die in het huis zijn. Laat zo uw licht schijnen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in

 

Het pad des levens (gedicht) door Piet Snaphaan

“Gij maakt mij het pad des levens bekend; overvloed van vreugde is bij uw aangezicht, liefelijkheid is in uw rechterhand, voor eeuwig” (Psalm 16 vers 11).

Gods Woord, een lamp, een licht, een pad,

God heeft mij bij de hand gevat.

Op ’t pad des levens, dank U Heer,

daar mag ‘k U volgen, daag’lijks weer.

Vreugde is mijn deel, Uw liefelijkheid

ervaar ik telkens, ‘k ben bereid

om steeds te luisteren naar Uw stem,

door Jezus weet ik wie U bent.

Leven geeft U en overvloed,

o, dank U God, wat bent u goed,

U wijst de weg tot heerlijkheid,

waar U mijn plaats reeds heeft bereid.

 

Wat is de mens? 3

Bijbelstudie door Hessel Hoefnagel

De ‘Hof van Eden’ en de gemeente nu

In een bepaalde fase van de ontwikkeling van de mens als ‘levende ziel’, werd deze dus door de Schepper geplaatst in de zo genoemde ‘hof van Eden’, Genesis 2 vers 8 en vers 15 (Gen. 02:08; Gen. 02:15). Deze hof is een schaduwbeeld van de ‘hemelse gewesten’, waar de ‘mens-in-Christus’ geplaatst wordt om als medewerker van God Diens gedachten van eeuwigheid te realiseren en daartoe te strijden tegen de boze geesten. De ooit ‘uit de hemel gevallen engelen, met aan het hoofd Satan, Jesaja 14 vers 12 en Efeze 2 vers 2 (Jes. 14:12; Ef.2:2), worden bij de openbaring van de ‘zonen Gods’ uitgeworpen en verbannen naar de ‘afgrond’, waar zij wachten op hun definitieve verwerping in de ‘poel des vuurs’, Openbaring 20 vers 10 (Openb. 20:10).

Door deze bevrijding tot de ‘heerlijkheid van de kinderen Gods’, wordt de schepping van haar ‘zuchten’ ontdaan en zal zij als een vernieuwde schepping functioneren naar de oorspronkelijke bedoeling van de Schepper naar Romeinen 8 vers 18 tot en met 23 (Rom. 08:18-23).

In het gegeven van de eerste mens, die geplaatst werd in de ‘hof van Eden’, komt het principe van ‘de oudste en de jongste’ al naar voren. De met een zeer hoge mate van intelligentie begaafde natuurlijke mens werd dienstbaar gesteld aan de vorming van de geestelijke mens, die vooral in de hémel een plaats en bestemming heeft. Ook voor de ‘mens in Christus’ geldt dat zijn natuurlijke mens dienstbaar moet zijn aan de vorming tot geestelijke volwaardigheid. Zolang wij als christenen nog niet de volkomenheid naar geest, ziel en lichaam hebben bereikt, moeten wij de mogelijkheden aangrijpen om tot deze volkomenheid te komen.

In dit kader staat de noodzaak van gemeentevorming. De gemeente op aarde, die een plaatselijk ‘gezicht’ vertoont, is het door de Heer ingesteld middel om Zijn ‘lichaam’ gestalte te geven. Een christen heeft medechristenen nodig, want “door middel van de gemeente zal de veelkleurige wijsheid van God bekend worden naar het eeuwig voornemen, dat Hij in Christus Jezus, onze Heer, heeft uitgevoerd”, Efeze 3 vers 10 en 11 (Ef. 03:10-11).

De ‘hof van Eden’ in de eerste tijd en de gemeente in onze tijd liggen op dezelfde lijn. Beiden zijn bedoeld om de ‘mens Gods’ tevoorschijn te doen komen. Deze mens heeft de Schepper al vanaf de eeuwigheid in gedachten. Van deze mens is Jezus Christus hét grote voorbeeld. Om deze mens (heid) gestalte te geven, zullen door geloof in Hem vele zonen geopenbaard worden, want de zuchtende schepping wacht daarop, Romeinen 8 vers 20 tot en met 23 (Rom. 08:20-23).

Kaïn en Abel

Na de zondeval verbond God Zichzelf met de mens in de zo genoemde ‘moederbelofte’, Genesis 3 vers 15 (Gen. 03:15). Hij stelde de mens in het vooruitzicht, dat zijn ‘zaad’, dus zijn nageslacht, éénmaal de ‘kop van de slang’ zou vermorzelen, al zou dit een proces zijn, waarin ook de ‘hiel’ van de mens zou worden vermorzeld, vanwege de voortdurende aanvallen van de duivel.

Toen Kain werd geboren, dacht Eva al aan de vervulling van deze belofte. “Ik heb een man van de Here gekregen”, zei ze, Genesis 4 vers 1 (Gen. 04:01). Het zou echter nog een lange tijd met een door God bedoelde ontwikkeling duren, eer de aanzet tot het beloofde ‘zaad’ zou worden gegeven in de komst van Jezus Christus.

Na Kain werd Abel geboren. Beide kinderen groeiden op en werden volwassen. Kain werd landbouwer en Abel werd schaapherder. Beiden waren godsdienstig en brachten offers aan God. Het offer van de godsdienstige Kain echter was een offeren ‘zonder verstand’, zoals later het aardse volk Israël, dat ook een zekere ijver voor God bezat, maar onbekend was met de gerechtigheid van God. Hun ijver was alleen gericht op eigen gerechtigheid, terwijl ze zich niet onderwierpen aan de gerechtigheid van God, Romeinen 10 vers 2 en 3 (Rom. 10:02-03).

Abel daarentegen was een geestelijk georiënteerd mens. De Here Jezus noemde hem (de eerste) profeet, Matteus 23 vers 29 tot en met 35 (Matt. 23:29-35). Zijn offer was gericht op het door God beloofde ‘zaad’, waardoor de mens van de claim van de Dood verlost zou worden. Hij wist (door openbaring!?) dat daarvoor een rechtvaardige zou moeten stérven, hetgeen echter juist het léven zou terug geven aan de mens, zodat deze weer bruikbaar zou zijn voor het doel van de Schepper. Abel slachtte daarom een dier, zoals God Zelf gedaan had om voor zijn ouders een ‘bedekking’ te maken tot de tijd van het herstel.

Kain was de oudste, maar hij had zich moeten conformeren aan zijn jongere broer. Daarmee had hij voor zichzelf verzoening en vrede kunnen bekomen, zodat de zonde niet zou kunnen doorwerken tot verderf. Zijn gelaat betrok echter en hij werd toornig, terwijl hij het juist had mogen op heffen. Uiteindelijk vermoordde hij zijn broer. Genesis 4 vers 1 tot en met 9 (Gen. 04:01-9).

Ismael en Izaak

Toen eeuwen later de ‘vader van alle gelovigen’, Abraham, op hoge leeftijd was gekomen en zich door zijn vrouw Sara liet misleiden om zélf gestalte te geven aan de belofte van God, werd Ismaël geboren uit de slavin Hagar. En toen tien jaar later het ‘kind der belofte’, Izak, ter wereld kwam, ontstond weer het spanningsveld: wie heeft het eerstgeboorterecht? De belofte van God gold echter Izak en ook hier zou de oudste dienstbaar moeten zijn aan de jongste. Ook Ismaël moest met zijn moeder worden weggezonden, omdat de “zoon van de slavin in geen geval zou erven met de zoon van de vrije”, Galaten 4 vers 21 tot en met 31 (Gal. 04:21-31).

De openbaring aan Rebekka raakte “precies de kern van de ontwikkeling van het plan van God met betrekking tot de mens. Hoewel Rebekka niet genoemd wordt in de rij van ‘geloofsgetuigen’ in Hebreeën 11, heeft ze als zodanig zeker een plaats daarin. Zij richtte zich op de beloften van God en was tot op zekere hoogte een voorbeeld voor haar man. Zij zorgde, dat aan Jakob de ‘eerstgeboortezegen’ ten deel viel en zond in geloof haar zoon weg naar haar familie in Paddan-Aram, waar hij uitgroeide tot een herdersvorst.

De zoon van zijn liefste vrouw Rachel (Jozef) werd door zijn broers naar Egypte verkocht en was in feite het begin van de slavernij, waarin later zijn hele nageslacht terecht kwam. Dit feit was al aan Abraham geopenbaard ver vóór de geboorte van Izak, Genesis 15 vers 13 en 14 (Gen. 15:13-14). Méér dan vier eeuwen vertoefde het eerste volk van God, dat God Zich had verkoren, in slavernij. Toen het met grote tekenen en wonderen daaruit bevrijd werd, kwam het via de woestijnreis van meer dan veertig jaar in het land, dat God aan Abraham had beloofd tot een erfelijke bezitting Genesis 17 vers 8 (Gen. 17:08). Het was met name koning David, die het eerste Kanaän tot het door God beloofde bezit van Israël maakte. Zijn zoon Salomo had vrede en genoot het aanzien van de hele bekende wereld.

In latere tijden echter waren er weer perioden van slavernij als gevolg van ongehoorzaamheid aan de geboden van God. Uiteindelijk kwam het volk Israël onder heerschappij van de Romeinen.

Uit dit eerste volk van Israël, dat in geestelijk opzicht in ‘slavernij’ was, werd in de ‘volheid van de tijd’ de Messias geboren, door God uitgezonden, om aan de slavernij van Zijn volk een einde te maken, Galaten 4 vers 4 en 5 (Gal. 04:04-05). In Hem zou voortaan het ‘zaad’ genoemd worden en het ware volk van God gestalte krijgen.

Alleen wie in Hem gelooft, behoort tot het ware nageslacht van de eerste mens, die dienstbaar moet zijn aan de laatste mens ‘in Christus’. Deze nieuwe mens is de levendmakende geest, de mens ‘uit de hemel’, met Jezus Christus als de centrale Persoon, voor eeuwig zichtbaar als ‘het Lam, dat geslacht is’ Openbaring 13 vers 8 (Openb. 13:08). Dit ‘nageslacht’ van Christus is niet te identificeren op aarde. Het is een geestelijk volk, dat haar plaats en taak heeft in de ‘hemel’, waar Christus is en van waaruit hij Zich in en met de Zijnen zal openbaren.

Het antwoord op de vraag: ‘Wat is de mens?’

Als we de vraag stellen: ‘Wat is de mens?’, dan kunnen we stellen dat deze zeer kostbaar is voor de eeuwige Schepper. Dus geen nietig ‘stofje aan de weegschaal’ of een ‘druppel aan de emmer’, zoals de ‘vrome geesten’ ons willen doen geloven, maar uitverkoren en kostbaar voor God.

De mens is niet slechts een onderdeel van een veelzijdige schepping, maar is bestemd tot een eeuwige medewerker van de grote ‘Schepper aller dingen’.

Om deze waarheid naar boven te halen, is kennis nodig van de waarheid. Alleen de Geest van God kan deze kennis in de harten openbaren en alleen het persoonlijk geloof kan deze kennis eigen maken. Door deze kennis zullen de ‘vele zonen’ zich openbaren om met Jezus Christus als Hoofd, de totale schepping onder het zegenrijke gezag van de eeuwige God te stellen.

De eeuwigheid is nodig om aan al de onuitputtelijke mogelijkheden van de grote God gestalte te geven. Hem alleen geldt onze aanbidding, want Hij is waardig te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de macht, want Hij heeft alles geschapen om uitdrukking te geven aan Zijn wil en Hij zal alles tot volle heerlijkheid brengen. “Gij, onze Here en God, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de macht; want Gij hebt alles geschapen, en om uw wil was het en werd het geschapen” Openbaring 4 vers 11 (Openb. 04:11).

Uit lied 70 van ‘Opwekkingsliederen’ citeer ik nog:

‘Heer, onze God, hoe heerlijk is Uw Naam…

Wat zijn wij mensen, dat U aan ons denkt?

en ons Uw heerlijkheid en luister schenkt!’

Het antwoord op de vraag: ‘Wat is de mens?’ Tot eer van de eeuwige Schepper!

– Slot –

 

Perspectief door Tea Keuper Dijk

“De vrijgekochten des Heren zullen wederkeren en met gejubel in Sion komen; eeuwige vreugde zal op hun hoofd zijn, blijdschap en vreugde zullen zij verkrijgen, maar kommer en zuchten zullen wegvlieden” Jesaja 35 vers 10 (Jes. 35:10).

Dit is een heerlijke profetie over het Messiaanse Rijk, het Koninkrijk van God. Het is het verblijven in Sion, de stad Gods. Daar zal geen verscheurend dier meer zijn, geen leeuwen en beren! Alleen de verlosten des Heren wandelen er. Kommer en zuchten zullen wegvluchten, (verleden tijd – vertaling ‘Het Boek).

Daar kun je naar verlangen omdat er nog zoveel zorg en kommer is, óók bij kinderen Gods, over hun familie of vrienden in nood en ziekte. Je zou het zo graag willen veranderen…

Tóch is er heling en verlossing, als er kennis des Heren komt en hierdoor gehoorzaamheid aan Hem, het volgen van Hem, het handelen in Zijn naam! Kinderen Gods zullen anderen winnen door Lichtdrager te zijn en anderen mee te lokken op de weg van de verlossing. Gods klimaat verspreiden om je heen, tot Zijn eer! Positieve gedachten uitwerken en negatieve inspiraties krijgsgevangen maken.

Zó zal de aarde vervuld worden van de heerlijkheid Gods. Zó komt de Heer Jezus in- en met de Zijnen: door Gods Geest, uit gestort in Zijn Gemeenteleden, waarvan Jezus het Hoofd, de Inspirator is, zal dit tot stand komen.

De vijand van God probeert zich te handhaven en sticht zijn ‘kerk’ van afval en verwoesting: het donker wordt nog donkerder, maar… Jezus sticht Zijn rijk, het Licht wordt nog lichter! Glorie voor Hem! En daarom: “Vestigt uw aandacht dan op Hem, die zulk een tegenspraak van de zondaren tegen Zich heeft verdragen, opdat gij niet door matheid van ziel verslapt” Hebreeën 12 vers 3 (Heb. 12:03).

 

Zoals ieder jaar verschijnen wij over de maanden juli en augustus met één nummer.

Dit gecombineerde juli/augustus­nummer wordt dus gevolgd door het septembernummer.