Selecteer een pagina

Levend Geloof – 278

Levend geloof 1987.02 nr. 278

Alle dingen werken mede ten goede door Gert Jan Doornink

”Wij weten nu,, dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn” Romeinen 8 vers 28 (Rom. 08:28).

Christen-zijn betekent optimist-zijn! Dit is geen holle frase of uit de lucht gegrepen kreet, maar werkelijkheid voor allen die het nieuwe levén met Christus beleven. Christenen bezien het leven niet van de donkere kant, maar van de lichte kant, dat wil zeggen van God uit, Hij is immers de bron van alle leven.

Ten onrechte wordt wel eens gedacht dat dit een oppervlakkig leven inhoudt, maar het tegendeel is waar Wie als christen de Heer werkelijk volgt weet dat we dagelijks te maken heeft met de aanvallen uit het rijk der duisternis. Alleen doordat wij met Christus onze plaats hebben ingenomen in de hemelse gewesten, kunnen strijden tegen de vijand en ervaren dat wij met Jezus overwinnaars zijn. Dan kunnen wij woorden van Paulus begrijpen als hij aan de Rome schrijft dat alle dingen medewerken ten goede voor hen die God liefhebben. Let wel: alle dingen.  In hetzelfde hoofdstuk schrijft hij dat niets ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, geopenbaard in Jezus Christus.

In gemeenschap met de Vader

Paulus is het standaardvoorbeeld van een ‘geloofsoptimist’! Wat hij ook meemaakte in zijn leven, hoe de omstandigheden ook tegen waren, het deerde hem niet. Zijn geheim was een leven van voortdurende gemeenschap met Jezus Christus. Hij attendeerde zijn medebroeders en -zusters erop dat ook zij hiertoe geroepen waren 1 Korinthe 1 vers 9 (1 Kor. 01:09). De apostel Johannes zei het met deze woorden: “En onze gemeenschap is met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus” 1 Johannes 1 vers 3b (1 Joh. 01:03b).

In deze (eind)tijd komt het er op aan dat wij ons niet van de wijs laten brengen door de vijand. Het is hem er alles aan gelegen ons uit de gemeenschap met de Vader te halen. Dan ebt de vrede, blijdschap en overwinning van ons geloof weg en gaat optimisme plaats maken voor pessimisme.

Ook is het mogelijk dat de groei van ons geloofsleven tot stabiele, overwinnende christenen die het leven ‘aankunnen’, nog onvoldoende tot ontwikkeling komt, doordat er nog gebondenheden of infiltraties uit het rijk der duisternis aanwezig zijn, die eerst opgeruimd moeten worden. Iedere christen behoort in deze tijd ‘schoon schip’ te maken, verkeerde dingen af te leggen, of als men meent daartoe zelf niet in staat te zijn, zich te laten bevrijden.

Dan krijgt ook de Heilige Geest die plaats in ons leven die hem toekomt. Wie alleen maar gedoopt is met de Heilige Geest en het verder alleen maar als een bijzondere ervaring beschouwd, kan niet groeien in kennis en inzicht, wat wij zo broodnodig hebben in deze tijd. Het is immers de Heilige Geest die ons de weg wil wijzen naar de volle waarheid en ons de enig ware leer, die van het Koninkrijk, doet kennen en beleven’

Kan de Heer zich door ons openbaren?

God heeft de leden van de eindgemeente een bijzondere taak toebedeeld. Zij zullen zich als zonen Gods gaan openbaren en zoals Jezus een begin maakte en ons ten voorbeeld is, mogen wij verder meehelpen de geruïneerde en beschadigde schepping te herstellen. Dat is de grote opdracht waarbij u en ik betrokken zijn!

Kan de Heer Zijn gang gaan in ons leven, dat wil zeggen zich door ons openbaren? Gods wil voor de mensheid laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Hij wil ‘het goede, welgevallige en volkomene’ Romeinen 12 vers 2b (Rom. 12:02b). Hij heeft altijd het beste met ons voor. Daarom weet een waarachtig kind van God ook dat alle dingen medewerken ten goede, omdat Gods doel met ons leven is dat het beeld van Zijn Zoon in ons zichtbaar wordt. En God wijkt niet af van deze doelstelling. Hij is in ons een goed werk begonnen en Hij wil dit tot het einde toe voort zetten Filippenzen 1 vers 6 (Filip. 01:06).

En wie werkelijk God lief heeft en Hem als oprechte discipel van Jezus volgt, behoeft niet bang te zijn dat er iets mis gaat en dat dit doel niet bereikt zal worden. De zekerheid dat alles meewerkt ten goede heeft tot gevolg dat we leren dat de tegenwerkende krachten uit het rijk van satan niet beslag op ons leggen of ons kunnen uitschakelen. Ons oog blijft immers gericht op Jezus de Leidsman en Voleinder van ons geloof? Met Hem zijn we overwinnaars en functioneren in het plan van God als Zijn medearbeiders! Zo heeft Hij het gedacht en zo zal het geschieden!

 

God is getrouw, Zijn plannen falen niet,

Hij kiest de Zijnen uit Hij roept die allen;

Die ’t heden kent, de toekomst overziet,

Laat van Zijn woorden geen ter aarde vallen.

En ’t werk der eeuwen, dat Zijn Geest omspant,

Volvoert Zijn hand.

  1. J. R. Doornink

 

Oog om oog tand om tand door Klaas Goverts

(In dit artikel wijst Klaas Goverts erop dat de vijf eerste Bijbelboeken, die door Mozes geschreven zijn en de Torah vormen, vaak ten onrechte met ‘wet’ ver­taald zijn, maar in werke­lijkheid ‘onderwijzing’ bete­kenen. Dit werpt een ge­heel ander licht op hei be­gin van de Bijbel en laat ons zien dat God ook toen reeds barmhartig was en niet pas barmhartig gewor­den is bij de komst van Jezus, zoals soms geleerd wordt. Omdat God onver­anderlijk en eeuwig is, is Zijn Woord dat ook. Daarom pleit Klaas Goverts voor een eerherstel van de Te­nakh (de boeken die het Oude Testament vormen). Het begrip Oude Testament is pas later gegeven. Het is van fundamenteel belang dat we de eenheid en continuïteit in de Schrift ontdekken)

Over de uitdrukking: ‘oog om oog, tand om tand’, wordt veelal wat negatief of laatdunkend gesproken. Men heeft het idee dat dit zoiets betekent als: wie niet horen wil, moet maar voelen. En vaak zegt men dan: Dat is nu typisch oudtestamentisch. Gelukkig leven wij nu in een andere tijd want met de komst van Jezus is dat allemaal voor­bij. En dan schudden we ietwat meewarig ons hoofd over die tijd van het Oude Testament want dat was toch maar gruwel en ge­weld .

Het lijkt mij noodzakelijk hierbij enkele kanttekenin­gen te maken, in de eerste plaats omdat we steeds weer moeten leren horen. Horen is het ABC, het fundament van heel de Schrift.

En nauwkeurig horen moet geoefend worden, want slordig horen is geen horen en juist omdat we in een gejaagde, haastige tijd leven, gaat ons dit zo moei­lijk af. Maar de basis van alles is en blijft: Hoor Is­raël. Zo gemakkelijk praat de een de ander na en dan gaan we leven bij kreten, bij slogans. Maar we zullen steeds moeten onderzoeken en vragen of deze dingen wel zo zijn.

Torah is niet wet maar onderwijzing

In de tweede plaats hebben we te maken met de eeuwi­ge God. Hij heeft het woord voortgebracht. Wat zou dit woord dan anders kunnen zijn dan eeuwig? Derhalve, de vijf boeken van Mozes zijn onvergan­kelijk en eeuwig. Zij vor­men de Torah en dat is niet Wet, zoals men veelal abusievelijk heeft vertaald, maar Onderwijzing. De Schrift begint met de vijf boeken Onderwijzing.

En hoe was God toen Hij die onderwijzing gaf? Ook hier dienen we goed op te letten wat we zeggen, want God is niet pas barm­hartig geworden met de komst van Jezus. Toen heeft God niet plotseling een ommezwaai gemaakt. In de tijd van de Torah was Hij net zo goed reeds barmhartig.

Daarom is het ook beter niet te spreken over Oude Testament, want dat wekt de indruk als zou het Oude minder zijn dan het Nieu­we. Men gaat dan twee zaken door elkaar halen. Van het oude verbond wordt gezegd dat het veroudert en verjaart en niet ver is van verdwijning.

Maar van het Oude Testa­ment niet!

We spreken derhalve liever over Tenakh. De naam Oude Testament is pas veel later gegeven, zo om­streeks de derde eeuw na Christus. Zo pleit ik voor een eerherstel voor Te­nakh. En het is van fun­damenteel belang dat we de eenheid en de continuïteit in de Schrift leren ontdekken. Want de God van Tenakh is geen andere God dan de Vader van Je­zus, de Messias.

Driemaal komen we de aan­duiding ‘oog om oog’ tegen in Tenakh, namelijk in de boeken Exodus, Leviticus en Deuteronomium. Nu is het een grondregel dat we een tekst moeten verstaan in en vanuit het verband waarin hij zich bevindt. Alleen dan hebben we een bepaalde tekst recht ge­daan. Die behandeling verdienen teksten; daar heb­ben ze recht op. Want eer­bied is één van de basisprincipes van het konink­rijk Gods; dat houdt in eerbied voor God, eerbied voor de mens, eerbied voor jezelf dus ook eerbied voor de schepping. Dat impli­ceert dan natuurlijk ook eerbied voor wat iemand (God of mens) spreekt. We zullen nu deze drie teksten de revue laten passeren en we beginnen bij de laatste.

Deuteronomium 19

In vers 21 horen we: “Gij zult niet ontzien (uw oog zal niet sparen): leven om leven (ziel om ziel), oog om oog, tand om tand, hand om hand, voet om voet”. Maar in welk ver­band staat dit woord? Om daar zicht op te krijgen behandelen we eerst het grote verband, het boek Deuteronomium, en ver­volgens het kleine ver­band: Deuteronomium 19.

  • Deuteronomium

Dit boek is geen herhaling der wet, maar instructies voor Kanaän: hoe zal de nieuwe mens kunnen leven in het nieuwe land dat straks opengaat? Het doel van God wordt aangegeven in Deuteronomium 26 vers 19 (Deut. 26:19):, “Dan zal Hij u verheffen tot een lof, tot een naam en tot een sieraad”. Is dat een oudtestamentisch doel? Hoger dan dit is er niet. Hoger is in het Evangelie (het zogenaamde Nieuwe Testament) niet denkbaar. Een mens, een volk als lof, als naam, als sieraad voor God.

En hoe wordt dat doel be­reikt? Doordat die mens, dat volk in de wegen van God gaat wandelen. Zo wordt het maar liefst zeven keer in Deuteronomium geformuleerd. Is dat oudtes­tamentisch, is dat verou­derd? Hebben wie iets hogers? Dit is het oerbegin­sel van de ganse Schrift, de mens zal gaan in de wegen Gods, met andere woorden: hij is gemaakt en geroepen om een navolger Gods te worden.

Want wat zijn die wegen van God? Dat zijn de we­gen die Hij zelf bewandelt, de wegen die Hij vanouds gewend is te gaan. En dan zegt Hij tot de mens: Kom, ga met Mij en doe als Ik.

Een centraal gedeelte daarover vinden we in Deuteronomium 10. “Nu echter, Israël, wat vraagt de Here uw God van u dan de Here uw God te vrezen, in al zijn wegen te gaan” Deuteronomium 10 vers 12 (Deut. 10:12). En wat zijn dan die wegen van God? Hij is onpartijdig, Hij neemt geen geschenk aan, wees en weduwe verschaft Hij recht, de vreemdeling heeft Hij lief, namelijk Hij geeft hem brood en kleding, zo zegt het vervolg. En daar sluit dan onmiddellijk op aan: “Hebt de vreemdeling lief, want gij zijt vreemdeling geweest in het land Egyp­te”.

Dus: de wegen van God houden volgens Deutero­nomium in: God neemt het op voor het zwakke: wees, weduwe, vreemdeling. Wanneer Jezus zich ont­fermde over de zwakken, dan ging Hij daarmee de weg van Deuteronomium, dan was zijn hele wandel gegrond in de Torah. Hij zegt immers ook: “Ik ben niet gekomen om de Torah en de profeten te ontbin­den, maar om die te ver­vullen” Matteüs 5 vers 17 (Matt. 05:17).

Gelukkig heeft Hij Deutero­nomium niet ontbonden.

Dan zou Hij de wegen van God ontbonden hebben. En waar hadden de vreemdeling, de wees en de we­duwe dan heen gemoeten? Dat zou een ramp geweest zijn. Gods wegen zijn: ont­ferming. In dat kader moe­ten we ook Deuteronomium 19 verstaan.

1.2 Deuteronomium 19

Het directe tekstverband begint in vers 16. Deuteronomium 19 vers 16 (Deut. 19:16) Daar wordt gesproken over een misdadig getuige, die te­gen iemand optreedt. Een getuige van geweld, zegt de grondtekst. En geweld is in de Schrift altijd ge­weld tegen je broeder.

God heeft de aarde zo be­doeld dat ieder daar een plaats zou hebben. Wan­neer nu de ene mens de andere mens geen plaats gunt, en plaats voor twee wil hebben, dan spreekt de Tenakh van geweld. Dan drukt die mens zijn broeder weg, zodat deze geen ruimte meer heeft om mens te zijn.

Nu wordt hier gezegd: een getuige van geweld staat op (zoals Kaïn op stond tegen Abel) tegen iemand, om hem aan te klagen. In dat verband staat het. Een zeer ernstige aangelegen­heid dus. Want dit kan niet en dit mag niet. Zo doet men niet in Israël. De bei­de mannen die de twist hebben, zullen gaan staan voor het aangezicht des ’ Heren. De priesters zul­len goed onderzoeken: er wordt niet lichtvaardig gehandeld. Als het inder­daad zo is, een leugengetuige is hij, leugen heeft hij tegen zijn broeder uit­gesproken , dan zult gij hem doen zoals hij zijn broeder dacht te doen.

Wat is het woord waar het om draait? Broeder. Hij heeft leugen getuigd tegen zijn broeder. Wat hij zijn broeder dacht te doen, wordt hem gedaan. En let wel, dit is een geestelijke’ wet. Wat jij je broeder denkt te doen, dat wordt jou gedaan. Zo zegt Jezus het ook: Al wat gij wilt dat u de mensen doen, doe gij hun evenzo.

Broeder is een motiefwoord in Deuteronomium. Het is een handleiding voor broe­ders om te laten zien hoe mensen als broeders moe­ten leven in het land dat de Here hun God hun ge­ven zal. Wie zijn broeder aantast, kan dit niet zo­maar doen. Want dan neemt God het op voor de zwak­ke; dat was immers de grondregel van Deuterono­mium. Dat waren (en zijn) immers de wegen van God? Als we hoofdstuk 19 in zijn geheel bezien, dan blijkt het thema te zijn: de be­scherming van het leven. Zo horen we in (Deut. 19:5-6) Deuteronomium vers  5 en 6: Als iemand per on­geluk een ander doodt (zijn naaste!) maar hij had geen haat tegen zijn naas­te, dan mag hij vluchten naar een van de vrijsteden. Anders zou de bloedwreker komen, de moordenaar na­jagen en hem om het leven brengen.

Nu is de uitdrukking ‘bloedwreker’ bijzonder in­teressant want daar staat in het Hebreeuws: de los­ser van het bloed (de go’ el). Zijn doel is niet wraak maar het lossen, het te­rugkopen van het bloed, zoals de losser tot taak had, het kwijtgeraakte land terug te kopen: zo immers was bijvoorbeeld Boaz losser voor Ruth.

Bloed dat vergoten is, moet teruggekocht worden. Want vergoten bloed mag niet zomaar spoorloos ver­dwijnen. God zegt niet: zand erover! Maar God zoekt het verhaal op. Want Hij zoekt het verlorene, net zolang totdat Hij het terugvindt.

Maar als iemand een hater was van zijn naaste, zo zegt Deuteronomium 19 vers 11, (Deut. 19:11) en hij loert op hem, staat tegen hem op en slaat hem aan, zijn ziel, dat hij sterft  dan moet hij gegeven worden in de hand van de losser van het bloed, dat hij sterve. Uw oog zal niet sparen, uitdelgen zult gij het onschuldig bloed uit Israël, opdat het u goed gaat. God neemt het op voor het onschuldig (on­straffelijk) bloed, een vas­te uitdrukking in de Tenakh, die trouwens in het Evangelie nog weer terugkomt. Zo getuigt Deuteronomium 19 van de eerbied voor het leven.

Het hoofdstuk past in de hele structuur van Deute­ronomium , waar we Gods hart leren kennen en zijn wegen.

  1. Leviticus 24

Leviticus 24 vers 19 (Lev. 24:19) zegt: “Wanneer iemand letsel toebrengt aan zijn volksgenoot”. Dit gedeelte staat in de context van Leviticus 23 tot en met 26, vier hoofd­stukken die handelen over het leven in de gemeen­schap. Hoe gedraag je je als mens ten aanzien van je volksgenoot. Elf maal horen we in Leviticus dit woord ‘volksgenoot’; Je hoort samen bij één volk en een volk is een gemeen­schap. Nu is hier iemand die zijn volksgenoot, be­schadigt, aantast. Leviticus 24 vers 20 (Lev. 24:20) zegt: “Zoals hij letsel geeft aan de ‘adam (de mens), zo zal hem gegeven worden”. En Leviticus 24 vers 21 (Lev. 24:21): “Wie een ‘adam slaat, zal tot sterven ge­bracht worden”. Waarom? Zoveel is een ‘adam waard voor God. Breuk voor breuk, oog voor oog, tand voor tand, zoals hij de mens een letsel geeft, zo zal hem gegeven worden. Enerlei recht zal er voor u zijn , hetzij voor de vreem­deling, hetzij voor de in-geborene, want Ik ben de Here uw God. Zo wordt hier het leven leven in de gemeenschap beschermd. Opnieuw zien we: God staat in voor de vertrapte.

  1. Exodus 21

Hier bevinden we ons in het boek Exodus, dat is het boek van de Bevrijding. Je bent nu bevrijd uit het diensthuis, uit het land van angst er tirannie; hoe ga je nu leven? Exo­dus 20 tot en met 23 kun­nen we typeren als Bondsboek; God sluit een ver­bond met de mens en Hij geeft de principes aan, hoe je als bondgenoten met Hem en met elkaar om­gaat. Exodus 21 vers 23 (Ex. 21:23) zegt: “Als er een kwetsuur is, dan zult gij geven ziel in ruil voor ziel, oog in ruil voor oog, tand in ruil voor tand, hand in ruil voor hand, voet in ruil voor voet, blaar in ruil voor blaar, wond in ruil voor wond, striem in ruil voor striem”. Let op dat er staat: gij zult geven!

De man die zijn naaste be­schadigd heeft, moet ge­ven. Wat moet hij geven? Vergoeding, in ruil voor wat de ander verloren heeft. Kort gezegd: invaliditeitspensioen .

We hebben hier een stuk sociale wetgeving waarvan wij vinden dat het nieuw is in de twintigste eeuw, maar God had het toen al. Iemand beschadigt het oog van zijn naaste. Wat doet God dan? Dan roept God die mens ter verantwoording: Wacht eens even’ Jij kunt niet zomaar weg­lopen en zeggen: Sorry, ik had het niet zo bedoeld. Neen, je zit nu aan je broeder vast, levenslang. Jij moet vergoeden wat hij aan inkomsten derft door­dat hij zijn oog niet meer kan gebruiken. Hij mist nu een oog; jij zult voor­taan zijn oog moeten zijn. Zo komt jouw oog in ruil voor zijn oog. Dat is Gods principe van oog om oog. Oog in ruil voor oog, staat er eigenlijk. Heb je hem zijn hand afgeslagen of verminkt? Dan ben jij ­voortaan zijn hand. Dan zul jij het werk moeten doen. Jouw hand zal moe­ten doen wat anders zijn hand had kunnen doen. Dat is toch rechtvaardig?

Zo neemt God het op voor de beschadigde, de invalide mens. Zo worden mensen aan elkaar geklonken; ze kunnen niet meer van el­kaar af. Ze zullen levens­lang oog of oor, hand of voet moeten zijn voor hun broeder.

Is dit wettisch? Is dit oud­testamentisch? Verre van dat. Moest God dan zeggen: die mens die zijn broeder beschadigd heeft, die kan vrolijk overgaan tot de orde van de dag, alsof er niets gebeurd is? Maar waar moest dan de invalide broeder heen? Dan zou God ophouden barmhartig te zijn. Het hele tekstverband van Exodus 21 getuigt nu juist van deze barmhartig­heid. Wanneer iemand het oog van zijn knecht be­schadigt, moet hij die knecht vrijlaten. Zelfs om een tand is hij verplicht zijn knecht zonder meer de vrijheid te schenken (vs. 26-27). En als de een de ander slaat zodat hij met een stok moet lopen, dan moet de dader de rusttijd vergoeden en hem laten genezen, helemaal laten genezen (vs.18-19).

  1. De rabbijnen

Belangrijk is het te vermel­den dat de rabbijnse uitleg vanouds is geweest: oog om oog, dat betekent: zorg voor vergoeding. Nimmer heeft men deze tekst in ge­welddadige zin toegepast. We mogen dus niet het jodendom in de schoenen schuiven dat het een religie is of geweest is van wraak en geweld; dan gebiedt de eerbied dat we eerst luiste­ren hoe zij deze teksten hebben verstaan. De religie van Tenakh is niet een godsdienst van geweld; we zagen juist dat waar geweld gepleegd wordt, dat God daar ingrijpt.

  1. Onschuldig bloed

Een twintigtal keren komen we de term ‘onschuldig bloed’ tegen in de Schrift. In Israël mocht geen on­schuldig of onstraffelijk bloed vergoten worden. Als dat toch gebeurt, neemt God het op voor de onschuldige. Dit wordt ons zo diepgaand verteld in het verhaal van Kain en Abel. Kain stond op tegen zijn broeder, zo horen we in (Gen. 4:8) Genesis 4 vers 8 (dus als een getuige van geweld)  en hij vermoordt zijn broe­der. Dan roept God hem ter verantwoording: Waar is je broeder? God zegt in Genesis 4 vers 10 (Gen. 4:10): “Hoor, het bloed van uw broeder roept tot Mij van de akker (de aard­bodem). Hier krijgen we een ongelooflijk diepe waarheid te horen. Het bloed van Abel heeft een stem. De stem van het bloed van uw broeder, zegt de Hebreeuwse tekst. Vergoten bloed van een onschuldige heeft een stem. En God hoort die stem. Want er staat: het roept tot Mij. Het roept niet zo­maar in een lege ruimte. Neen, het heeft een adres en dat adres is Adonai.

En waar roept het om? Het roept niet om wraak, want het Hebreeuwse woord dat hier gebruikt wordt, bete­kent: schreeuwen om hulp. Het bloed van Abel roept: Help! Is er dan niemand meer? Ik heb geen broeder! Waar moet ik heen? Ik ben zo alleen, zo onnoemelijk alleen… Dan wordt God een broeder van Abel.

God zoekt het vergoten bloed, het onstraffelijk bloed op. Dat zien we ook bij Mozes. Als hij in Egyp­te komt, moet hij zijn staf uitstrekken over de Nijl en de Nijl wordt bloed. Is dat zomaar een kunststuk­je? Neen, daarmee maakt Mozes alleen maar openbaar wat er in de Nijl verborgen was. Immers, al die kin­dertjes van Israël waren op bevel van de Farao in de Nijl gegooid: allemaal onstraffelijk bloed. En de Farao dacht: weg is weg! Wat in de Nijl verdwijnt, komt nooit meer terug. Maar God zegt: Mozes, strek je staf uit! En dan bedekt de Nijl het on­schuldig bloed niét langer. Het komt aan het licht. Jesaja 26 eindigt met deze woorden: “Dan zal de aar­de het op haar vergoten bloed aan het licht breng­en en haar verslagenen, niet langer bedekken”.

Jezus

Jezus sprak in Matthéüs 5: “Gij hebt gehoord dat er gezegd is: Oog om oog en tand om tand. Maar Ik zeg u, de boze niet te weer­staan, doch wie u een slag geeft op de rechterwang, keer hem ook de andere toe” Matteus 5 vers 38 en 39 (Matt. 5:38-39). Jezus ontbindt in Matthéüs 5 de Torah niet, maar Hij legt de oorspronkelijke bedoeling ervan bloot. En Hij geeft een toepassing met het oog op een concrete situatie. Dat is een situatie van vervolging (zie vers 11 en 12). Wat moet je dan doen? Dan moet je geen gebruik maken van je ’ recht; geen schadevergoe­ding eisen. Neem de ver­volger de wind uit de zei­len door een houding van bewuste weerloosheid, of anders gezegd: van geweldloze weerbaarheid.

Keer hem de andere wang toe.

De uitspraken van de Torah en het woord van Jezus vormen geen tegenstelling; de drie Torahteksten be­zien de zaak van de kant van de rechtspraak: de delinquent moet zich het lot van zijn slachtoffer aantrekken. Jezus be­schouwt de zaak vanuit het standpunt van het slachtoffer in een tijd van vervolging.

En al het onschuldige bloed dat vergoten werd door de geschiedenis heen, komt dan samen in Jezus, wan­neer Judas het uitspreekt: “Ik heb onschuldig bloed overgeleverd” Matteüs 27 vers 4 (Matt. 27:4). Zo werd Jezus het on­schuldig bloed dat uit gego­ten werd in de dood en zo werd Hij tegelijk de Losser van het bloed (niet de bloedwreker); degene die al het onstraffelijke bloed terugkocht uit het doden­rijk.

Johannes

Zoals ik reeds zei: oog om oog is een geestelijke wet en die is nog steeds onverminderd van kracht. Johannes schrijft in zijn eerste brief: “Wie zijn broeder haat, is in de duisternis en wandelt in de duisternis, en hij weet niet waar hij heengaat, want de duisternis heeft zijn ogen verblind” (vs.2,11). Met andere woorden: als een mens zijn broeder het licht in de ogen niet gunt, komt hij zelf in de duisternis. Wat hij zijn broeder denkt te doen, komt over hem­zelf.

Samenvatting

Oog om oog: principe van barmhartigheid. Zo zijn Gods wegen. Zo worden mensen aan elkaar geklon­ken. Je kunt niet meer los van je broeder. Je moet (mag) oog, hand, voet worden voor je volksge­noot. In leven en in ster­ven zit je aan elkaar vast.

Zo heeft Jezus gedaan. Hij ging de weg van Torah. Hij werd oog, hand, voet voor zijn broeder, in leven en in sterven. Zo heeft Hij de Torah vervuld.

 

De goedheid van God door Gert van de Kamp

“De perfecte moord bestaat wel degelijk. Ik geloof niet zo in de goedheid van de mens. Ik geloof dat veel goeie mensen niet slim genoeg zijn om slecht te zijn” (B. Asscher, recht­bankpresident) .

Meneer Asscher gelooft niet zo in de goedheid van de mens, getuige dit citaat uit het dagblad “De Gel­derlander”. Sterker nog, hij gelooft dat goeie men­sen gewoonweg niet slim genoeg zijn om slecht te zijn. Om bijvoorbeeld de perfecte moord te plegen, zonder dat justitie de (slechte) dader te pakken krijgt. En, zegt Asscher, die perfecte moord bestaat wel degelijk.

Waarschijnlijk is de heer Asscher door zijn beroeps­ervaring wijs geworden. Zo wijs, dat hij voor zich­zelf de conclusie trekt, dat mensen, als ze maar slim genoeg zijn, écht slecht kunnen zijn. Om bijvoorbeeld bewust een ander mens van het leven te beroven. Met voorbe­dachte rade en zonder wroeging achteraf. Zo slecht kan een mens zijn,, zegt meneer Asscher.

De goedheid van de mens. Daar wordt heel verschil­lend over gedacht. Chris­tenen en niet-christenen hebben daar zo hun ge­dachten over, waarbij het al of niet christen-zijn er vaak niet toe doet.

De mens is van nature ge­neigd tot alle kwaad, ver­telt de Heidelbergse Cate­chismus. Niet tot iets goeds in staat. Terwijl bijvoorbeeld het humanisme ervan overtuigd is dat de mens in principe goed is van binnen.

Hoe denkt u erover? Denkt u, als u eens om u heen kijkt en ziet wat er zich allemaal onder mensen afspeelt, dat de mens “ge­neigd is tot alle kwaad”? Of denkt u anders? Denkt u dat de mens, de zich zélf zijnde mens, eigenlijk goed is. Dat hij geneigd is om het goede te zoeken, het goede te doen?

Bijna goddelijk

David vraagt zich in Psalm 8 af: “Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en het mensenkind, dat Gij naar hem omziet? Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt , en hem met heer­lijkheid en eer gekroond”.

Mensen zijn bijna godde­lijk, als God dus, die el­ders in de bijbel de Vader der lichten wordt genoemd Jakobus 1 vers 17 (Jak. 01:17). Met heerlijk­heid en luister gekroond. Mooie en goede mensen. Dat klinkt goed, dat pleit ervoor dat de mens goed is, goed wil doen.

En hoe kan het eigenlijk ook anders? Zijn maaksel zijn wij (mensen) om goe­de werken te doen. Efeze 2 vers 10 (Ef. 02:10). Dat is het antwoord op de vraag of de mens goed is. God, die goed is, heeft mensen ge­maakt , die goed zijn en die op hun beurt goede werken doen. Mensen, geschapen naar zijn beeld, mensen die lijken op God.

Rechtzaak

Het bovenstaande pleit ervoor dat de mens goed is. Een mening die niet bij iedereen populair is. Zeker niet bij de duivel, die probeert mensen onder zijn invloed te brengen. Zo lijkt het alsof de mens in principe niet goed, maar slecht is. De duivel is de aanklager en depo­neert zijn eis: de slechte mens moet dood.

Hij vertelt er alleen niet bij dat zijn rol niet beperkt is tot die van aanklager, maar dat hij ook de aan­stichter is. Zoals hij Adam en Eva tot zonde verleidde, hen aanstichtte tot het kwaad, zo doet hij dat tot op de dag van vandaag. De duivel wil goede mensen slecht maken door in de geestelijke wereld pressie uit te oefenen. Eerst aan­stichten en dan aanklagen. Een valse rol.

En veel mensen spelen de rol van advocaat. Advocaat van de duivel. Vaak zijn ze zich er niet van bewust. Die mensen zeggen dat de mens alleen het kwade wil en dat de mens van het goede niets wil weten. En o wee, als je praat over de duivel, die mensen aan­sticht tot kwaad. Dat accepteert men niet.

Inmiddels is gelukkig het vonnis geveld. Vast is komen te staan dat Jezus Christus de in principe goede mensen heeft bevrijd van hun slechtheid, hun zonde. Dit door de satan als aanklager èn aanstich­ter te ontmaskeren.

Kolossenzen 3 vers 13 en 14 (Kol. 03:13-14): Hij heeft de overtre­dingen kwijtgescholden. Het bewijsstuk is er niet meer. De overheden en machten, de aanklager die ook aanstichter is, zijn ontwapend en openlijk tentoongesteld. Er is over hen gezegevierd. De uitspraak luidt dat de aan­klager, die – meteen al na zijn eerste misdaad in het paradijs – als aanstich­ter is ontmaskerd, de doodstraf krijgt. Genesis 3 vers 1 tot en met 15 (Gen. 03:01-15).

Opvoeding

Bij de opvoeding is het bijzonder essentieel dat je ervan uitgaat dat de mens, het kind in dit geval, goed is, goed is gemaakt door de Schepper. In het niet onderkennen van de duivel als aanstichter en aankla­ger, schuilt een groot gevaar. In plaats van de duivel als de schuldige aan te wijzen, wordt dan het kind “kind van de rekening”.

Kinderen opvoeden is jon­ge mensen begeleiden op de weg naar de volwassenheid. Een boeiende maar ook vaak moeilijke weg – waarbij er veel op het kind afkomt. Allerlei invloeden die kinderen ondergaan, kunnen een misvormende werking hebben. Ouders die inzicht hebben in de geestelijke wereld, weten kinderen te scheiden van duistere, misvormende machten. Kunnen op kri­tieke momenten partij kiezen voor het kind en tegen de duivel. Deze handelwijze voorkomt dat mensen en machten in een later stadium, dat van de volwassenheid, veel moeilijker te scheiden zijn. Dan gaat het vaak met veel meer geestelijke strijd gepaard. Het zijn de vruchten van het volle evangelie dat ouders kinderen opvoeden die van meet af aan – zelfs voor de geboorte al – in diezelfde ouders geheiligd zijn. Dat ze aan God ge­wijd zijn, aldus Van Dale over het geheiligd zijn. Om zo uit te groeien tot volwassen zonen Gods, die samen met de Heer gaan regeren.

‘Het erkennen van de goed­heid van de mens is een principiële zaak met grote consequenties. Het mens­beeld – de mens is goed – is het gevolg van het Godsbeeld – God is enkel goed -, een verworvenheid van het volle evangelie. Het is heel belangrijk dat dit gegeven van het evangelie ver­spreid wordt? Want het evangelie van Jezus Chris­tus is mensvriendelijk en de moeite van het versprei­den waard!

 

 

 

Intermezzo door Gerry Velema

Toeschouwers

De beste stuurlui staan “aan wal. Daar staan ze, met de armen over elkaar. Niet op het woelige water. Voor stormen bang en voor inspanning schuw.

Ze kijken liever en beoordelen graag op een afstand het hele gebeuren. Overal hebben ze hun mening over klaar en ze spreken veel met elkaar over wat er zoal op het water gebeurt. Dat de kapitein niet zo geschikt is voor zijn taak, de zwoegende matrozen geen juist inzicht bezitten. Het schip zijn zeewaardigheid mist en de koers wel eens helemaal verkeerd kon uit komen.

In de natuurlijke wereld is het niet leuk tot de ‘stuurlui aan wal’ te worden gerekend. Als je kunt kiezen, kiezen we toch liever voor de werkende matrozen, dan aan de kant te staan.

Maar geestelijk ligt dit nog wel even scherper. ‘Stuurlui aan wal’ zijn ronduit een groot gevaar binnen de gemeente, ze werken zeer ondermijnend in de gemeente en onder elkaar. We kunnen het niet maken met de armen over elkaar naar anderen te kijken en dan beoordelen hoe zij met de dingen van God omgaan. ‘Stuurlui aan wal’ met kritiek op de oudsten, op broeders en zusters, op het bestaansrecht van de gemeente, het reilen en zeilen van haar, of zelfs over de koers die zij vaart.

Toeschouwers dienen zich met schrik te realiseren dat ze buiten de boot zijn gevallen. Of zoals Gods woord in Nehemia 2 vers 20 (Neh. 2:20) zegt: “Gij echter hebt deel noch recht noch gedachtenis in Jeruzalem”.

Dit is natuurlijk erg hard, maar helaas wel waar. Laten we van kritiek hebben geen hobby maken. Ik moet u bekennen dat die neiging er bij mij ook in zat af en toe, dat beschouwende. Maar het gevolg was wel, dat, terwijl God zijn hemelsluizen opende, er in mijn hart maar weinig zegen kwam. Een hart gevuld met kritiek is reeds gevuld.

Het is zo jammer, lieve mensen. Zonde omdat je het doel mist. Ik geloof zelfs dat het beter is mee te werken in een ‘schip’ waarvan de kapitein niet altijd even aardig is, of waar het schip wel eens kraakt in zijn voegen, dan dat je aan de kant staat en niets doet. Voor werkende zeelui is meer waardering, immers: niet zij die zeggen Here, Here, maar zij die doen de wil van God!

Tot slot een liedje van Elly en Rikkert voor kinderen en dus ook voor u en mij:

Waar hoor je bij, waar hoor je bij,
de schapen of de bokken!’
Zeg ga je met de herder mee,
of blijf je zitten mokken?

Wie achteraan blijft sjokken,

dat is een held op sokken!

Waar hoor je bij, waar hoor je bij,
de schapen of de bokken?

 

Blinde ogen geopend Door Liesbeth Seepma

Ken je de uitspraak: “Eens een dief, altijd een dief?”

De betekenis ervan zou je als volgt kunnen omschrij­ven: als je eenmaal in je leven iets fout hebt gedaan, dan ben je nooit meer te vertrouwen omdat je die ene fout steeds wel weer opnieuw zult maken.

Maar dat is nu niet bepaald een gedachte­gang van God. Nee, Hij denkt er héél anders over. Hij zegt: “Al waren je zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw. Al waren zij rood als karmozijn, ze zullen worden als witte wol” Jesaja 1 vers 18 (Jes. 01:18). Bij God is altijd een nieuw begin mogelijk. Je kunt bij Hem met een schone lei begin­nen. Hij verandert je leven ten goede. Hij leidt je van­uit de duisternis naar Zijn licht. En als je Zijn levens­licht op sommige terreinen van je leven niet ervaart, als je je op sommige punten belemmerd, af geremd voelt, dan is het heerlijk om te mogen blijven weten dat dat niet een situatie is die eeuwig zo hoeft te blijven. Er is verandering, ver­nieuwing mogelijk.

Iemand die dat aan den lijve mocht ondervin­den, was de blindgebo­rene. Hij was dus, zoals het woord al zegt, blind vanaf zijn geboorte. Maar hij bleef niet blind. Hij werd ziende, door zijn een­voudige geloof in de macht en de autoriteit van Jezus Christus. In twee werelden tegelijk werden zijn ogen geopend.

Laten we het verhaal waarin deze fijne overwinning wordt beschreven, eens met elkaar lezen a om te kijken welke waarde het heeft voor jouw en mijn leven, hier en nu. Het staat in Johannes 9 vers a 9 tot en met 41. (Joh. 09:09-41)

In dit verhaal krijgen we te maken met verschillende personen die een rol spelen. In de eerste plaats is daar de Here Jezus. Dan komen we de blindgeborene tegen. De discipelen zijn aanwezig. De Farizeeën bemoeien zich er natuurlijk weer mee. Ook de ouders van de blinde passeren de revue.

En dan is er nog een persoon die zich weliswaar niet openlijk vertoont, maar wel degelijk aanwezig is en de zaak probeert te verleugenen en verdraaien: satan. De enige die overigens van deze verborgen vijand op de hoogte schijnt te zijn, is Jezus Christus. De vijand maakt echter geen schijn van kans tegenover Diegene, die alle macht heeft, zowel in de hemel als op de aarde.

Het verhaal begint op het moment dat de He­re Jezus een man ‘zag’ die – dat wist Jezus ken­nelijk – vanaf zijn geboor­te blind was. Ik kan me zo voorstellen dat die man niet de enige op straat is geweest. En toch ziet Je­zus, temidden van al die mensen, deze man. Ik denk dat Hij hem niet al­leen met Zijn natuurlijke ogen zag, maar ook met Zijn geestelijke. Hij, Die vol liefde en ontferming is, onderkende de nood in het leven van deze man. Jezus heeft ook vast wel het geloof van de blinde / gezien. Hij heeft vast wel geweten dat er een won­der stond te gebeuren, een overwinning in de on­zichtbare geestelijke we­reld. Een overwinning op het werk en het rijk van de duivel.

En dan vragen de discipelen aan Jezus:

“Rabbi, wie heeft ge­zondigd, deze of zijn ou­ders, dat hij blind geboren is?” Zó wordt dat door de discipelen dus bekeken: de handicap van deze man wordt veroorzaakt door zonde. Zó krijgt deze man, die in zijn leven tóch alzo wordt beknot door zijn blindheid, óók nog eens een zondeschuld in de schoenen geschoven. Wat een gemene leugen. Zó probeert de verborgen vijand de discipelen van Jezus te verleugenen.

Gelukkig heeft Jezus de situatie volledig in handen. Hij onderkent de leugen en veegt deze in één zwaai van tafel: “Noch deze heeft gezon­digd, noch zijn ouders” . Wat héérlijk klinkt dat, wat bevrijdend. Wat is die uitspraak liefdevol, vól van genade en waarheid! Direct volgt in Jezus’ ant­woord de zekerheid van de overwinning: “Maar de werken Gods moesten in hem openbaar worden” . En zoals je verder in het verhaal kunt lezen, wórden die werken Gods ook openbaar, tegenover de werken van de duivel.

Tevens verbindt Jezus aan Zijn antwoord een opdracht die geldt voor Zijn discipelen: “We moeten de werken doen van Degene Die Mij gezon­den heeft, zolang het dag is”. Die opdracht geldt ook voor jou en mij. Ook wij mogen de werken doen van onze Zender. We wor­den in Gods plan helemaal ingeschakeld! En die wer­ken Gods bestaan hierin dat ze Gods heerlijkheid tonen aan de hele schep­ping.

En Jezus tóónt Gods heerlijkheid, Zijn grote Majesteit. Hij maakt modder en legt dat op de ogen van de blinde. Wat een vreemde handeling lijkt dat. Het slijk op die blinde ogen symboliseert echter de heerschappij die de duivel denkt te kunnen voeren. Jezus zegt de (blinde dan ook dat hij dit slijk moet afwassen in het badwater ‘Siloam’. De blinde dóét het, in volkomen gehoorzaamheid. En hij : wordt ziende. God is toch sterker.

Wat een geloof toont deze gehandicapte! Zo’n geweldig, vertrouwend geloof mogen ook wij ontwikkelen! En dat geloof zal dan rijkelijk worden beloond. Ik moet denken aan de uitspraak die Jezus doet in Johannes 11 vers 40 (Joh. 11:40): “Heb Ik u niet gezegd dat gij, indien gij gelooft, de heerlijkheid Gods zien zult?” Ook jij en ik zullen Gods heerlijkheid zien en ervaren als we in geloof en vertrouwen Hem gehoorzamen. Als we een­voudigweg doen wat Hij van ons vraagt, dan’ zullen ook wij zien, en elke blindheid die in ons leven misschien nog heerst, zal verdwijnen.

Het badwater droeg de naam ‘Siloam’ dat, zoals de bijbel ver­telt, ‘uitgezonden’ bete­kent. Als je je wast met dit reinigende, verlossen­de water, dan ben je schoon en klaar om te worden uitgezonden in deze wereld opdat je de ogen van andere mensen zult kunnen openen.

Maar o wee, nu de blinde opeens kan zien heb je de poppen aan het dansen! Hij vertelt de buren het verhaal van zijn gene­zing. Meteen wordt hij door de verbaasde buren naar de Farizeeën gesleept. Hier klopt iets niet ! Opnieuw vertelt hij zijn verhaal, eenvoudig, precies zoals het is gebeurd, zonder om­haal van woorden. De Fa­rizeeën weten al hoe laat het is: die man uit Nazareth is weer bezig. En natuurlijk uitgerekend op de sabbat “Zie je wel”, zeggen sommigen, “die kan niet van God komen want hij houdt de sabbat niet” . Dat is het enige wat de Farizeeën kunnen opmerken. De wet, misbruikt door de duivel, maakt hen blind voor het wonder. Zij sluiten hun    hart toe voor de heerlijkheid van God, die door de werken van de Here Jezus zichtbaar wordt. Opstandig en jaloers zijn ze.

En waar loopt het geharrewar van de om­standers uiteindelijk  op uit? “De Joden  dan geloofden niet van hem dat hij blind geweest en ziende geworden was” . Wat erg dat je het wonder, zelfs als je het met eigen ogen ziet, niet kunt gelo­ven. De ouders van de jongen moeten uiteindelijk het bewijs leveren. Dat doen ze nu niet bepaald met blijdschap. Arme ou­ders! Ze worden beheerst door angst, angst om uit de synagoge te worden – verbannen. Ook in deze ouders slaat die verborgen persoon zijn slag.

In vers 24 wordt de genezen man opnieuw aan de tand gevoeld. De Farizeeën willen hem wijsmaken dat Jezus een zondaar is. Ze slagen er echter niet in. Dan willen ze het genezingsverhaal nog een keer horen. Nou, daarop heeft de genezen man een droog antwoord klaar: hebben ze het niet goed verstaan of willen ze soms ook een discipel van Hem worden? Wóést worden de Farizeeën en ze schel­den hem de huid vol. Maar die genezen man weet het zeker: Jezus heeft hem genezen. Hij weet wel niet wie Jezus is, maar één ding weet hij: dat God al­leen die mensen verhoort, die Hem dienen en gehoor­zamen. Dus Jezus móét wel van God komen

Dat is nog eens een belijdenis die het rijk van de duivel aan het wankelen brengt. Satan reageert hierop dan ook onmiddellijk – door de Fa­rizeeën heen – met een valse beschuldiging: “Jij bent totaal in zonden geboren en jij wilt ons leren?” Schamper, vlijmscherp en spottend komt het over hun lippen. En ze ‘werpen hem uit’. Er staat niet wat dat ‘uit­werpen’ nu precies inhoudt, maar leuk zal het allerminst zijn geweest. Zo zal de duivel het trouwens ook bij ons proberen. Als wij getuigen van de macht en autoriteit van Jezus in ons leven, dan zal hij proberen ons vast te pinnen op onze (misschien nog) zwakke punten en ons zo proberen uit te werpen, ons te verwerpen.

Maar laten we letten op de reactie van de genezen man. Hij schijnt van die schampere taal niet onder de indruk te zijn. Hij laat zich door de beschuldigende woorden niet ondersneeuwen. Hij is alleen maar ontzettend blij, kinderlijk blij genezen te zijn. Wat is het fantas­tisch om te kunnen zien.

Wat is het heerlijk om te mogen en kunnen leven in het licht, zoals God dat heeft bedoeld. De man kan wel juichen. Zijn ogen zijn geopend, in zowel de gees­telijke als de natuurlijke wereld. Hij is klaar om het heil van de Here Jezus te ontvangen. En zijn hart wordt even later gevuld met aanbidding voor Jezus, als hij te weten komt wie Jezus is: “Ik geloof, Here”. Spontaan werpt hij zich voor Jezus op zijn knieën.

Zo laat de Here Jezus in dit verhaal zien dat Hij in de wereld is gekomen om scheiding te maken tussen licht en duisternis. Hij is gekomen om licht in de duisternis te brengen, zo­dat blinde ogen kunnen worden geopend, ook in onze levens.

En dan, als jouw en mijn leven helder, zui­ver, transparant is, ontdaan van elke duister­nis of vertroebeling, dan mogen wij op onze beurt, met de autoriteit die Jezus had, in Zijn Naam, blinde ogen openen.

 

 

De geestelijke werkelijkheid door Wim te Dorsthorst (6)

Laat ons mensen maken

Na het scheppen van de hemel of hemelen, schept God de aarde, lezen we in Genesis 1 vers 1 (Gen. 1:1). In zes scheppingsdagen of -perioden wordt de aarde toebereid voor de mens die God schept aan het einde van de scheppingsdagen. Zo maakt God alles gereed om de koning van deze schepping te ontvangen. Alles is doortrokken van rust, vrede, harmonie en tintelt van onaangetast – door God voortgebracht – leven.

Op een geweldige wijze ontvangt God eer vanuit zijn werken, zoals Psalm 148 vers 13 (Ps. 148:13) zegt: “Dat zij de naam des Heren loven, want Zijn naam alleen is verheven, Zijn majesteit is over aarde en hemel”. Gods majesteit, kracht en goddelijkheid schitterde in de schepping. Al de engelen kijken toe en zien alles tot stand komen en ze juichen en jubelen voor hun God (Job 38:7).

Dat is het decor, dat is de sfeer, waarin God op de zesde dag spreekt en wat als een proclamatie door de hemelen geklonken zal hebben: ‘Laat ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis” (Gen. 1:26a). In dat gezegde ‘laat ons’ of zoals de vertaling van Reisel zegt: ‘God uitte zich’, ‘wij zullen maken’, ligt als het ware een oproep aan alles wat God tot dan toe scheppende tot stand had gebracht om een mens (of ‘mensheid’ want Adam is zowel enkelvoud als meervoud), te maken – via een proces van ontwikkeling – “naar ons beeld, als onze gelijkenis” . God zal het gezegd hebben tot de eerste en grootste engel, die in Jesaja 14 vers 12 (Jes. 14:12) genoemd wordt: ‘morgenster, zoon des dageraads’. En tot alle engelen, die geschapen waren als dienende geesten Hebreeën 1 vers 14 (Heb. 1:14), om mee te werken aan de realisering van dit grootse gebeuren. Maar in de allereerste plaats zal bedoeld zijn Gods Zoon, Jezus Christus, die nog als woord bij of in de Vader was Johannes 1 vers 1 (Joh. 01:01) en pas in een volheid des tijds geopenbaard zou worden Johannes 1 vers 14 en Galaten 4 vers 4 (Joh. 01:14; Gal. 04:04).

“Laat ons mensen maken naar ons beeld , als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissén der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem, man en vrouw schiep Hij hen. En God zegende hen en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aarde £n onderwerpt haar, heerst over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt” Genesis 1 vers 26 tot en met 28 (Gen. 1:26-28) .

Naar de gelijkenis Gods

“Toen formeerde de Here God de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levend wezen” (Gen. 2:7). De Statenvertaling, de Lutherse vertaling en de Septuaginta spreken van ‘een levende ziel’. Door de levensadem, de levensgeest, ontvangt ziel en lichaam het leven en dit leven is uit God. Zacharia 12 vers 1 (Zach. 12:1) spreekt van: “de Here, die de hemel uitspant en de aarde grondvest en de geest des mensen in diens binnenste formeert”. Deze geest is de drager van het leven en alle levenswetten en gedachten Gods aangaande de mens naar de raad van Zijn wil. “De raad des Heren houdt eeuwig stand, de gedachten zijns harten van geslacht tot geslacht” Psalm 33 vers 11 (Ps. 033:011).

God schiep de mens als man en vrouw en noemde hen tezamen ‘mens’. In Genesis 5 vers 1 en 2 (Gen. 05:01-02) zien we hoe daar in enkelvoud en meervoud over man en vrouw gesproken wordt: “Ten dage dat God Adam schiep, maakte Hij hem naar de gelijkenis Gods, man en vrouw schiep Hij hen, en Hij zegende hen en noemde hen mens, Adam. De specifieke eigenschappen van beiden tezamen geven dus het best het beeld en de gelijkenis Gods weer. Hoe nauw man en vrouw bij elkaar horen, blijkt al als Eva uit één component uit Adam genomen geformeerd wordt. Genesis 2 vers 21 tot en met 23 (Gen. 02:21-23). Hierin geeft God ons tegelijk al een prachtig beeld van Jezus Christus en de gemeente die ook samen Gods volheid en heerlijkheid zullen uitstralen en geestelijk vrucht zullen dragen. Genesis 2 vers 24 en Efeze 5 vers 28 tot en met 30 en Efeze 3 vers 18 en 19 en Openbaring 12 vers 1 en 2 en Openbaring 12 vers 5 (Gen. 02:24; Ef. 05:28-30; Ef. 03:18-19; Openb. 12:01-02; Openb. 12:05) ook de gemeente de vrouw wordt uit Jezus Christus geformeerd. Hij is het hoofd en Wij zijn het lichaam en dat in een onverbrekelijke eenheid. Efeze 2 vers 10 en Efeze 1 vers 22 (Ef. 02:10; Ef. 01:22), want de man is het hoofd van zijn vrouw, evenals Christus het hoofd is, zijner gemeente (Ef. 05:23. Zo is Adam, de man, en Eva, de moeder van alle levenden. Genesis 3 vers 20 (Gen. 03:20 een beeld van de geestelijke werkelijkheid: Jezus Christus en de gemeente.

God schiep alles zeer goed

Zo schiep God de eerste mens in zijn beginstadium als een natuurlijk wezen met alle vermogens om, al ontwikkelende, de aarde te bevolken, te onderwerpen en als koning te heersen. Paulus onderwijst later in 1 Korinthiërs 15 vers 45 (1 Kor. 15:45): “Aldus staat er geschreven: de eerste mens, Adam, werd een levende ziel”. En in vers 47a (1 Kor. 15:47a): “De eerste mens is uit de aarde stoffelijk”. Tot in de allerkleinste details was alles volmaakt naar Gods raad en gedachten. Alles overeenkomstig zijn wezen van liefde, trouw en goedertierenheid. Dat gold voor de mens maar ook voor de hele omgeving op aarde waarin de mens geplaatst was en de engelenwereld die hem zou mogen dienen.

“En God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed”. Zo op het eerste gezicht een totaal overbodige uitspraak van God. Vanuit het enkel goede kan God immers niet het kwade scheppen of voortbrengen! Maar dan moeten we bedenken dat, toen Mozes dit optekende, er al duizenden jaren verstreken waren vanaf de schepping en dat er geen enkele Godskennis op aarde was. Het volk dat Mozes uit Egypte leidde, had waarschijnlijk ook geen overleveringskennis meer. Het kende enkel onderdrukking en slavernij en het moest kennis gaan krijgen van de God van hun voorvaderen die enkel goed is.

Nog belangrijker is dat de eindtijdgemeente, het volk wat nu uitgeleid wordt uit de macht van satan, door de Heilige Geest, deze woorden in zijn volle betekenis leert verstaan. Met die bedoeling heeft God het op laten tekenen. Wat het betekent dat God enkel goed is, is ook zo’n verborgenheid1‘waar Daniël over spreekt, wat in de eindtijd geopenbaard zal worden aan de verstandigen die zich hebben laten reinigen, zuiveren en louteren Daniël 12 vers 9 en 10 (Dan. 12:09-10) .

Het kennen van het kwade vanuit het goede

“En God zag alles wat Hij gemaakt had en zie, het was zeer goed” . God spreekt hier een oordeel uit over wat ‘Hij’ gemaakt heeft en dat door Zijn woord tot aanzijn is geroepen. Psalm 119 vers 89 (Ps. 119:89) zegt in dit verband: “Voor eeuwig, o Here, houdt uw woord stand in de hemelen”. Dat zeer goede van God zal dus eeuwig stand houden! Dat is niet een constatering van een buitenstaander, maar van God zelf, die vanuit een volmaakte beoordeling deze woorden door Mozes op laat schrijven. Zijn beoordeling komt vanuit het enkel goede van Zijn wezen.’ Als er iets met dit goede in tegenspraak zou zijn geweest, dan. had dit niet. voor God verborgen kunnen blijven.

Juist vanuit dit enkel goede heeft God ook een volmaakt kennen van dat wat er tegengesteld aan is: het kwade.

Ook in Jezus Christus is dit volmaakte kennen aanwezig, waardoor Hij goed en kwaad altijd haarscherp kon onderscheiden. Jezus wist wat in de mens was Johannes 2 vers 25b (Joh. 02:25b) en scheidde door de Heilige Geest het kwade van het goede Matteüs 12 vers 28 (Matt. 12:28).

Ook in de gemeente wil de Heer, door de Heilige Geest, dit volmaakte kennen onderwijzen door de onderscheiding van geesten 1 Korinthe 12 vers 10 en 1 Johannes 4 vers 1 en 1 Thessalonicenzen 5 vers 21 en 1 Korinthe 2 vers 15 (1 Kor. 12:10; 1 Joh. 04:01; 1 Thess. 05:21; 1 Kor. 02:15). Zonder deze kennis zou de gemeente nooit tot dat eeuwig oordeel kunnen komen waar de Hebreeënschrijver over spreekt Hebreeën 6 vers 2 c (Heb. 06:02c). Uiteraard houdt de gemeente geen diepgaande studies om de werken van het rijk der duisternis te bestuderen of om de diepte des satans te leren kennen Openbaring 2 vers 24b (Openb. 02:24b) . De Heilige Geest zal de gemeente hierin leiden. Jezus zegt: “De Heilige Geest zal de wereld overtuigen van zonde en van gerechtigheid en van oordeel” Johannes 16 vers 8 (Joh. 16:08).

“En God zag alles wat Hij gemaakt had en zie, het was zeer goed”. Iedere belijdenis die hier tegen ingaat, maakt God tot een leugenaar. “Alzo werden voltooid de hemel en de aarde en alle groeperingen daarvan” Genesis 2 vers 1 (Gen. 02:01). (wordt vervolgd).