Selecteer een pagina

Levend Geloof – 378

Levend geloof 1996.02 nr. 378

Persoonlijk… door G J R Doornink

Vorige maand was ik bezig ons kantoor wat te reorgani­seren. Deze keer kreeg het archief een grote beurt.

Daarbij kom je allerlei dingen tegen waarbij je de vraag stelt: Is het nodig dat nog langer te bewaren? Een mens is geneigd veel meer dingen te bewaren dan vaak nood­zakelijk is. En soms bewaar je dingen die je nooit meer nodig hebt. Vaak doe je pas afstand van bepaalde din­gen als het beslist niet anders kan, bijvoorbeeld bij een verhuizing naar een kleinere woning. Maar ook als het niet direkt nodig is, zouden we veel meer af en toe ‘schoon schip’ moeten maken. Veel in ons leven is over­bodige ballast, materieel zowel als geestelijk…

En wat dat laatste betreft: het evangelie wat wij hebben leren kennen, en waaraan we via Levend Geloof invul­ling geven, laat dat ook duidelijk zien. Jezus bracht dit telkens weer op duidelijke wijze onder woorden. Hij wond er geen doekjes om, maar ging altijd recht op het doel af. Maar nooit vanuit de hoogte of op een autoritai­re manier. Hij was ‘mens met de mensen’. Dat was ook het geheim van Zijn bediening. Daardoor bereikte Hij de grootste zondaars. Maar tegelijkertijd keerde de schijn­vrome wereld zich van Hem af. Hetzelfde zien we in onze dagen. Daar waar het evangelie van het Koninkrijk wordt gebracht, compromisloos en praktijkgericht, zien we de positieve uitwerking. Mensen weten waarom het werkelijk gaat en reizen hun geestelijke weg -net als de kamerling uit Morenland- met blijdschap. En wat dat laatste betreft, ook dit nummer werd weer vol vreugde samengesteld. We willen u graag laten delen in het gezonde geestelijke voedsel wat u hopelijk in de ver­schillende artikelen aan zult treffen. Toen ik nog eens een aantal brieven uit het archief doorlas, bemerkte ik hoe velen dankbaar zijn voor de duidelijke en positieve wijze waarin wij in Levend Geloof uitleg geven aan het evangelie. Natuurlijk waren er ook die op onderdelen vragen hadden en het niet met alles eens waren. Ik dacht: het is eigenlijk niet anders dan in de dagen van Jezus en de eerste apostelen. We gaan daarom maar rustig door het evangelie wat zoveel kracht en heerlijk­heid in zich heeft, aan u door te geven.

 

Christus alles in allen door Jan W. Companjen

“En Hij heeft alles onder zijn voeten gesteld en Hem als hoofd boven al wat is, gegeven aan de gemeente, die zijn lichaam is, vervuld met Hem, die alles in allen volmaakt” Efeze 1 vers 22 en 23 (Ef. 1:22-23).

Het plan van God

Heeft u er wel eens over nagedacht waarom de mens door God ge­schapen werd? In de eerste plaats schiep God de mens naar Zijn beeld. Daardoor ontving de mens de mogelijkheid om ook te schep­pen, lief te hebben en in relatie met Zijn Schepper te leven. In de tweede plaats werd de mens ge­schapen om Gods rentmeester te zijn. Hij kreeg de verantwoor­delijkheid voor een goed beheer van de ganse schepping. Kortom, de mens was het ‘handwerk’ van een liefdevolle God, waardoor God en mens dagelijks met elkaar omgingen. Het was dan ook niet verwonderlijk dat God na de laat­ste scheppingsdag zei ‘dat alles zeer goed was’.

Toen kwam de zondeval met alle gevolgen van dien. Maar geloof nu maar niet dat de Schepper van al dat goede, van Zijn plannen afzag. Neen, vanaf de grondleg­ging der wereld liggen Zijn plan­nen vast. Gods plannen falen niet, ook niet door het falen van de mens. Hij maakte in Christus een nieuw begin. Lees bijvoorbeeld wat Paulus schrijft in zijn eerste brief aan de Korinthiërs: “Aldus staat er ook geschreven: de eerste mens, Adam, werd een levende ziel; de laatste Adam een levend­makende geest” 1 Korinthe 15 vers 45  (1 Kor. 15:45).

Deelgenoten van Gods plan

Het is onvoorstelbaar groot wat is toebereid voor hen die Christus toebehoren, zich in gehoorzaamheid aan Hem hebben toever­trouwd en Hem hebben aanvaard als Christus en Heer. Gods plan wordt ook nu, heden ten dage, uitgevoerd en iedereen kan er deelgenoot van zijn.

Het Koninkrijk der hemelen werd reeds bij de grondlegging der wereld toebereid, zoals we kunnen lezen in Matteüs 25 vers 34 (Matt. 25:34): “Komt, gij gezegenden mijn Vaders, beërft het Koninkrijk, dat u bereid is van de grondlegging der wereld af’.

Datzelfde geldt ook voor onze Heer, Jezus Christus, want in Johannes 17 vers 24 (Joh. 17:24) lezen wij: “Vader, hetgeen Gij Mij gegeven hebt – Ik wil, dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om mijn heerlijk­heid te aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt, want Gij hebt Mij liefgehad vóór de grondlegging der wereld”.

Maar datzelfde geldt ook voor u en mij! Daar schrijft Paulus over in zijn brief aan de Efeziërs: “Hij heeft ons immers in Hem uitver­koren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onbe­rispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht” Efeze 1 vers 4 (Ef. 01:04). Gods plannen staan voor eeuwig vast. Hij wist hoe alles zich zou gaan ontwikkelen. Maar Hij wist ook, dat er in het laatst der tijden een volk op zou staan die tot de erkenning komt: Wij, mensen, hebben het niet gekund. Wij moeten en zullen dan ook tot de erkenning komen dat wij onze Schepper nodig hebben. Dat wij in gehoorzaamheid de door Hem aangewezen weg moeten gaan.

De Boom des Levens

Evenals bij het begin heeft God, de Vader aan u en mij een eis van gehoorzaamheid gesteld, namelijk: eten van de Boom des Levens, Jezus Christus. Hij, het Lam Gods, nam de zonde van de wereld op zich. Hij voerde in gehoorzaam­heid Gods plan uit, zoals wij in Romeinen 5 vers 19 (Rom. 05:19) kunnen lezen: “Want, gelijk door de ongehoor­zaamheid van één mens zeer velen zondaren geworden zijn, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één zeer velen rechtvaardigen worden”. Bij Zijn uitroep aan het kruis: “Het is volbracht!”, zal Jezus zeer zeker aan dit geweldige feit hebben gedacht.

Indien wij -u en ik- werkelijk eindtijdgelovigen willen zijn, zullen we nu ook tot de kern moeten doordringen. Alle twee­slachtigheid moet worden opge­ruimd en we moeten ons richten op Jezus alleen. Wie is Hij voor u? “Wat zegt Gij, wie Ik ben?”, vroeg Jezus aan Zijn discipelen. Maar dat vraagt Hij ook aan u en mij.

Mijn antwoord is: Hij is de Zoon van de levende God. Hij heeft mij gekocht en betaald met Zijn bloed en Hij leidt mij door Zijn Geest naar de volle waarheid. In Jezus Christus heeft de Schepper aller dingen laten zien hoe Hij zich de mens gedacht heeft. Niet alleen Jezus als Zijn eerstgeboren Zoon, maar ook u en mij.

Wie is Jezus?

Het is opmerkelijk dat in 2000 jaar christendom de fakkel bran­dende is gebleven. Wat is er in de loop der eeuwen wat af gediscussieerd en vervolgens in concilies en synodes als ‘leer’ vastgelegd. Inmiddels heeft iedere geloofs­gemeenschap zijn ‘eigen stelling’ betrokken en heeft zich achter één of andere leer gesteld.

Mijns inziens is echter de vraag; ‘Wie is Jezus?’, het allerbelang­rijkste, de rest is bijzaak. Uiteraard is er over deze vraag ook einde­loos gediscussieerd. Er zijn -ker­kelijk gezien- twee grote stromin­gen: de eerste zegt: Jezus = God. Deze visie steunt bijvoorbeeld op een tekst als: “Het Woord dat bij God is en dat God is”. Jezus’ zoonschap is bij Zijn incarnatie (dat is dan toch zo) al zo compleet dat Hij geen geschiedenis meer heeft met God. Hij had, heeft alles al.

De andere stroming gaat er van uit dat Jezus mens is. De nadruk komt te liggen op het mens-zijn van Jezus. De eerste stroming gaat er van uit (discussie gesloten) Jezus is God en de andere stroming zegt: Jezus wordt de Zoon van God. In Zijn gehoorzaamheid wordt Hij de Verlosser, het Lam Gods.

De patstelling die hierdoor is ont­staan moet doorbroken worden. Tegenstellingen die er helemaal niet zijn, worden met hand en tand verdedigd om toch maar rechtop een ‘eigen’ bestaan te hebben. Mijns inziens is het echter niet ‘of-of’, maar ‘en-en’. Jezus werd door de Heilige Geest bij Maria verwekt en moet dientengevolge Gods Zoon genoemd worden. Maar dit is niet alles. In tegenstel­ling tot de eerste mens, Adam, die God alleen formeerde en de levensadem inblies, komt de Schepper aller dingen, bij de verwekking van Jezus de mens tegemoet. Hij gaat niet opnieuw beginnen, maar gaat samen met de mens verder. Dit is een wonder­baar gebeuren waar we zo nog op terugkomen.

 

Jezus werd uit Maria geboren en was/is dus ook de zoon van een mens. Jezus werd vanuit de on­zienlijke wereld, vanuit de hemel verwekt, kwam als mens op aarde en voer ten hemel toen Hij Zijn aardse opdracht had uitgevoerd. Dat staat zo mooi beschreven in Johannes 3 vers 13 (Joh. 03:13): “En niemand is opgevaren naar de hemel, dan die uit de hemel neergedaald is, de Zoon des mensen”.

Het moest een mens zijn in wie God de verbinding met de mens weer zou herstellen. Het moet ook een mens zijn, aan wie God de macht over Zijn aardse schepping weer zou kunnen opdragen. Die mens moet bewijzen dat hij die opdracht trouw wil volbrengen. Dat Jezus daar volkomen in slaagde kun je lezen in Mattheüs 28 vers 18 (Matt. 28:18): “En Jezus trad nader­bij en sprak tot hen zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde”. En in Handelingen 2 vers 36 (Hand. 02:36) staat dat God Hem tot Here en tot Christus heeft gemaakt.

Het waarachtige leven

Dit gebeuren houdt tevens de ves­tiging in van het Koninkrijk Gods. Het leven heeft de dood overwon­nen. Het waarachtige leven dat alleen in God is, is in Jezus opge­gaan. In Hem die de sleutels van de dood en het dodenrijk op de duivel heeft veroverd Openbaring 1 vers 18 (Openb. 01:18). Dat waarachtige leven heeft Hij ter beschikking gesteld aan mensen die Hem volgen, op de weg die Hij Zijn volk zelf wijzen zal. Wie Hem zo volgt en aanhangt wordt één Geest met Hem.

Het moet steeds meer en beter worden gezien dat het leven met Christus méér is dan een kerst-, paas- of pinksterboodschap. Het houdt niet op maar gaat steeds verder door totdat het is: Christus alles in allen. Dan lezen we Johannes hoofdstuk 1 zo: dat het Woord voortdurend vlees wordt, namelijk ook in hen die van Jezus zijn. Samen op weg in één Geest, namelijk in de geest van Christus. Wat een vooruitzicht hebben wij!

Geef u over, vertrouw u toe aan die Heer en Meester. Bekeer u vanuit dit verkeerde aardse ge­slacht en wordt vernieuwd in uw denken. Wordt wederom geboren tot een nieuwe schepping. Daarvoor is een persoonlijke band met Christus noodzakelijk. Hij wil een volk tot Zijn dienst bereid en opnemen (nu, zelfs op dit mo­ment) in Zijn heerlijkheid.

Terwijl ik zo bezig was met het schrijven van dit artikel, moest ik denken aan een visioen dat mij in de jaren zestig onder ogen kwam. Er kwam toen niet zoveel reactie op, maar ik denk dat wij het nu beter zullen begrijpen. In die tijd werden profetieën en visioenen door onkunde op een natuurlijke, aardse wijze uitgelegd en verstaan. Bijvoorbeeld: In onze gebedskring kregen we een visioen betreffende een zeer mooie donkere vrouw die in een gevangenis opgesloten zat. Het kwam in geen van ons allen op dat dit een beeld was van de situatie waarin de gemeente van Jezus Christus zich bevond. Onbegrijpelijk, maar wij dachten dat het een vrouw was die bestemd was voor een jongeman uit onze kring die nog vrijgezel was.

In de gemeente waar ik toen kwam en nog kom, werd door een zuster een beeld gezien van een zeer mooie en blij zingende vogel. Uit alles bleek dat het beestje het reusachtig naar zijn zin had. Het vogeltje zat echter in een gouden kooi. Gezien eigen ervaring is mij gebleken dat toen en nu nog niet wordt begrepen dat een ‘vogel’ niet in een kooitje, ook niet een gouden kooitje, thuis hoort.

Het visioen van de reus

Maar nu het visioen dat al wel een paar jaar oud is, maar nu toch wel erg actueel is. En ik denk dat velen met mij het nu veel beter zullen verstaan. Samengevat komt het op het volgende neer: De ontvanger, Tommy Hicks, een toen bekende opwekkingsprediker, zag onder zware donderslagen en bliksemflitsen, een beeld van de gehele aarde. Terwijl hij daar naar keek, zag hij de massieve gestalte van en geweldige reus. Toen zag hij dat de mens, die de aarde van pool tot pool bedekte, leefde en dat hij voor zijn leven vocht. Hij zag dat het reusachtige wezen met puinhopen bedekt was en dat hij geboeid was.

Toen zag hij dat het lichaam be­gon te beven en krampachtige bewegingen maakte. Ook zag hij duizenden kleine zonderlinge wezens die zich, zodra het lichaam zich bewoog, terugtrokken. Zodra de reus zich stil hield kwam ze weer op hem af. Toen werd ge­toond dat al die wezens machten waren die eeuwenlang het lichaam van Christus gebonden hielden. Plotseling ging eerst de rechter­hand en daarna de linkerhand naar boven en strekten zich uit naar de hemel. Langzaam richtte de reus zich op en begon puin te ruimen.

Vervolgens ging hij op zijn voeten staan. Zijn handen reikten tot in de hemel, terwijl zijn ene voet op de aarde en de andere op de zee stond. De lucht werd daarna be­dekt met wolken, die een zilveren glans kregen. Uit die wolken vloeiden druppels van licht en kracht over het lichaam van de reus. Langzaam smolt de reus weg en op zijn plaats stonden miljoe­nen zelfstandige mensen.

Hicks riep tot de Heer en zei: ‘Wat moet ik hiermee?’ En de Heer antwoordde met duidelijke stem: ‘Ik zal u vergoeden de jaren toen de sprinkhaan alles opvrat, de verslinder, kaalvreter en knager’. Terwijl hij luisterde en naar de mensenmenigte keek, zag hij dat uit de wolken grote druppels vloeibaar licht kwamen. Een heerlijke hemelse substantie, die bij aanraking tot gevolg had dat de gestalte van Jezus Christus in al die mensen duidelijk zichtbaar werd. Er waren geen grenzen, geen belijdenisgeschriften en geen richtingen meer. De stralende heerlijkheid van de hemel rustte op al deze mensen. Toen hieven zij de handen op naar de hemel om de Heer te loven en te aanbidden.

Vervolgens zag Hicks een grote witte gestalte uit de hemel komen die met zijn vinger dan de één en dan de ander aanwees. Het bleek dat Hij persoonlijke aanwijzingen gaf, want zij stonden op en gingen uit over het rond der aarde. Hijzelf ging met hen en op deze wijze werden zij een volmaakte gemeen­te. Hun gelaat was als die van overwinnaars en dat waren zij ook. Daarna raakte de wit geklede gestalte Zijn volk aan, uit Zijn handen vloeide een vloeibare kracht. Een ieder die door Hem werd aangeraakt kreeg handen die eveneens met dezelfde hemelse stof gevuld waren en het vloeide ook van hen af. Zij gingen naar ziekenhuizen en krankzinnigen­gestichten, trokken ook van land tot land en werden genezen. Het was een machtige manifestatie van het Koninkrijk Gods. Onder hen was niemand de eerste, maar zij herhaalden eenvoudig de woor­den: ‘Wees gezond op Zijn bevel’.

Het visioen is te lang om in zijn geheel weer te geven, maar het eindigt met het horen van een stem als een donderslag, die zei: ‘Zie de bruidegom komt, ga uit hem tegemoet. Heft poorten, uw hoofden omhoog en verheft u, gij aloude ingangen, opdat de Koning der ere inga’.

De reus staat weer

Terugziende op de tijd die voor­bij is gegaan, is er al heel wat gebeurd. Tommy Hicks is in de vergetelheid geraakt. Hij is over­leden en naar ik meen wel eens gehoord te hebben, niet op een normale manier.

Intussen is van zijn visioen al heel wat gerealiseerd. De vrijmaking en het opnieuw tot leven komen van het lichaam van Christus is in vol­le gang. Er is al heel wat puin ge­ruimd en de reus is op zijn voeten gaan staan. Hier en daar en mis­schien nog wat wankel, maar lang­zaam en toch zeker, wordt de reus (de gemeente) zich bewust, wie we zijn, wat we zijn en wat onze toekomst is. Namelijk met Jezus over­winnaar zijn!

 

Heer, U bent hét leven,

U geeft glans aan ons bestaan,

U doorstroomt ons wezen

en brengt Uw liefde in ons aan.

 

Voorwaarts, christenstrijders, drukt uw ’s Konings spoor.

En zet de feestmuts daarbij op. Laat zien wie u bent in Christus onze Heer.

 

Gepantserd in de hemel door Cees Maliepaard

De hemelen – -XIX-

“Stelt u dan op… bekleedt met het pantser der gerechtigheid” Efeze 6 vers 14b (Ef. 06:14b).

Gerechtigheid is als een pantser, waarop vele pijlen van de boze zullen afketsen. Want de vorst der duisternis is één en al ongerechtig­heid, maar bij de rechtvaardigen zullen zijn ideeën niet overkomen. Hun gerechtigheid is een onover­komelijk obstakel voor benaderin­gen uit het rijk der ongerechtig­heden.

 

In onkreukbaarheid

De rechtvaardige zal te allen tijde zijn onkreukbaarheid bewaren, want kreukels staan voor even zovele aantastingen van zijn gerechtigheidspantser. De toestand van dit gees­telijk uitrustingsstuk geeft keihard de werkelijkheid weer. Een breuk erin, zal onvermijdelijk tot gevolg hebben dat Satan zijn aanvallen op die breuklijn zal concentreren, want hij proeft met haast feilloze perfectie waar ongerechtigheid het pantser van de rechtvaardige heeft aangetast. Bij elk hernieuwd contact tussen de mens en de meester der ongerech­tigheid, zal de breuk in het pantser breder worden, zodat dit na verloop van tijd nauwelijks nog als pantser dienst zal doen.

Waar de rechtvaardige onkreukbaar blijft, kan de boze het beuken op het geestelijk pantser van de mens wel prolongeren, doch zonder ook maar de geringste kans te maken om het door hem beoogde doel te bereiken. Want het pantser der gerechtigheid is deugdelijk en door de Heer ver­strekt aan een ieder die Gods gerechtigheid serieus nastreeft. De duivel kan het leven van een onkreukbaar mens gewoon niet verkreukelen, zonder daar de medewerking van de mens zélf voor verkregen te heb­ben.

Geen kreukelzónes

In de kooien van onze auto’s hebben kreukelzónes ontegenzeggelijk hun nut bewezen. Dat staat buiten kijf. Maar in ons pantser der gerechtig­heid kunnen we ons geen kreukelzones veroorloven. Dat komt doordat het geweld dat in de natuurlijke wereld onze moderne vervoermiddelen belagen kan, sterker is dan de constructie van onze gemotoriseerde rijtuigen verdragen kan.

Ondanks de kreukelzónes worden ze even zo goed totaal de vernieling in gereden, maar zal de inzittenden veelal letsel (of erger) bespaard blijven, doordat de genoemde zónes het van buiten komende geweld afremmen. Maar het geweld dat ons vanuit de geestelijke wereld belaagt, is bij lange na niet opgewassen tegen het degelijke pantser dat ons in gerechtigheid gegeven is.

Ongerechtigheid kan de in Gods gerechtigheid levende mens niet onverhoeds overvallen, want Satan is altijd zwakker dan wat de Heer ons in volmaaktheid gegeven heeft. Adam en Eva waren weliswaar het slachtoffer van Satans leugenachtige propaganda, maar dat werden ze doordat ze zelf hun gerechtigheid prijsgaven. Wanneer ze vastgehou­den hadden aan hun van God ge­geven reine status, was Satan op voorhand onmachtig geweest hun zijn rebelse houding op te leggen.

Een gaaf pantser…

Alles wat van de Vader der lichten komt, is goed en volkomen. Ook de gerechtigheid die Hij van origine in de mens gelegd heeft, is van onge­limiteerd goede kwaliteit. Wat wij in nieuwheid van leven door Jezus Christus ontvangen hebben aan geestelijke wapenrusting, is een complex geheel. De onderdelen ervan sluiten echter wel harmonisch op elkaar aan. Gods waarheid (waar­mee we ons immers omgorden zullen) past uitstekend bij het ons verstrekte pantser van de gerechtig­heid. Want het is geen loodzwaar geheel, dat de mens in zijn bewegin­gen belemmert, maar het is betrek­kelijk klein van stuk. Sommige vertalers geven het weer als een borstharnas – een kogelvrij vest zouden we heden ten dage dus zeggen.

De gerechtigheid van de mens Gods biedt bescherming tegen de ongerechtigheid van de duivel. Het in­nerlijk van de mens die in de Chris­tus is, de kern van zijn wezen, wordt beschermd door zijn gerechtigheid. ‘Gerechtigheid verhoogt een volk’, luidt het woord van de Vader. Elk lid van het volk van God is vanwege zijn door Jezus bewerkte heil, en op basis van herwonnen gerechtigheid, verhoogd tot hemelse heerlijkheid. En vanuit onze positie in de hemel zullen we met succes stand kunnen houden tegen alles waarmee Satan ons zal trachten te verlokken of weg te drukken. Zaak is dus wel, dat we ons harnas nimmer afleggen of aan laten tasten.

… en ‘t zit ons als gegoten!

Voor de gepantserde ridder van vroeger, de soldaat met het borsthar­nas uit vervlogen eeuwen en de hedendaagse politieman of -vrouw met een kogelvrij vest, is het on­denkbaar dat ze altijd en overal in keurslijf aanwezig zouden zijn. Zo’n beproeving is ook nooit nodig ge­weest – als het maar wél gedragen zou worden bij die gelegenheden waar dat noodzakelijk zou zijn. Gelukkig zijn het maar uitwendige zaken, die derhalve gemakkelijk af te leggen zijn. Onze gerechtigheid wordt daarmee vergeleken: volko­men terecht als vergelijkings­materiaal.

Maar natuurlijk zullen wij onder geen enkele omstandigheid onze rechtschapenheid kunnen (en wil­len!) afleggen. Het is ook geen aangelegenheid van de buitenkant, die de mens Gods naar believen aan en uit zou kunnen trekken. Onze gerechtigheid is een deel van ons wezen en maakt onbedongen deel uit van de gezindheid van Christus. Niemand kan zich dus zonder nega­tieve gevolgen van zijn pantsering ontdoen. Een gezindheid is niet iets dat af en toe eens nodig afgelegd moet worden, omdat die teveel gaat knellen bijvoorbeeld. Dat zou er im­mers op duiden dat die gezindheid ons niet op het (geestelijke) lijf geschreven zou zijn!

De gezindheid van Christus is altijd een zaak van het hart en werkt dus nimmer vanaf de buitenkant, maar immer vanuit het innerlijk van de mens. Daaruit volgt dat een recht­vaardige onder alle omstandigheden rechtvaardig zal zijn, want hij of zij is gewoon zo! Dit pantser zit ons als gegoten. En mocht iemand zich toch in onachtzaamheid het borst­harnas hebben laten beschadigen (of misschien heeft hij het wel helemaal uitgetrokken en is het in de duister­nis weggezogen), dan mag men weten dat de gerechtigheid van Jezus niet is aangetast en dat bij Hem her­nieuwde rechtschapenheid verkregen kan worden. Nog steeds voor de­zelfde prijs: om niet.

 

Genade en heiliging: een spanningsveld? Door Gert Jan Doornink

Genade en heiliging zijn twee woorden die we in de Bijbel heel vaak tegenkomen. Alleen al in het Nieuwe Testament worden beide meer dan 100 keer genoemd. In eerste instantie zijn het woorden die niets met elkaar te maken hebben. In dit artikel willen we echter gaan ontdekken dat ze niet los van elkaar gezien mogen wor­den, maar dat ze alles met elkaar te maken hebben. En ook dat wij er mee te maken hebben.

Willen we optimaal functioneren in het plan van God, willen we een volwaardig getuige van Christus zijn, willen we ons als zonen Gods openbaren, dan hebben we te maken met zowel genade als heiliging. En dan behoort er geen spanningsveld tussen beide te bestaan, zoals vaak het geval is, maar dan vloeien genade en heiliging in elkaar over.

Wat is genade?

Het woord of begrip ‘genade’ kan op verschillende wijze om­schreven worden. Het is een woord met een rijke inhoud en betekent barmhartigheid, verge­ving, gunst, gave, goedertieren­heid. Genade legt het hart van God bloot. Het is de allesomvat­tende hulp die God de mens schenkt om Zijn oorspronkelijke bestemming weer te kunnen bereiken.

God toont door middel van ge­nade hoe Hij de mens liefheeft (en blijft liefhebben) met een ondoorgrondelijke, onuitspreke­lijke liefde. God laat de in het rijk der duisternis terechtgeko­men mens niet aan zijn lot over, maar ziet naar hem om.

Het grote bewijs daarvoor werd geleverd door Zijn Zoon.

Daarover lezen wij in Johannes 1 vers 16 en 17 (Joh. 1:16-17): “Immers uit zijn volheid hebben wij allen ontvan­gen zelfs genade op genade; want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen”.

Genade vindt dus zijn oorsprong in God zelf. In de troon van God zou je kunnen zeggen. Daarom spreekt de Hebreeënbrief over ‘de troon der genade’. (“Laten wij daarom met vrijmoedigheid toe­gaan tot de troon der genade, op­dat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden om hulp te verkrijgen te gelegener tijd” – Hebreeen 4 vers 16 (Heb. 04:16).

Het Nieuwe Testament, dat op de genade van Christus is gegrond­vest, wordt ook wel het genade- verbond genoemd. In Christus is ons genade verleend en zijn daardoor nieuwe scheppingen geworden Jesaja 55 vers 3 en Handelingen 13 vers 34 (Jes. 55:03; Hand. 13:34).

Nieuwe scheppingen in Christus

Genade is de brug die de kloof tussen de oude en de nieuwe mens overspant. Genade brengt de ver­binding tot stand. En het is na­tuurlijk een brug met éénrichtingverkeer. Je kunt niet meer terug. Wie in Christus is, is een nieuwe schepping. Het oude is voorbij, het nieuwe is gekomen. Het is goed om dit even nadruk­kelijk te constateren, omdat er nogal eens kinderen Gods zijn die toch blijven filosoferen over de oude mens, terwijl ze nieuwe mensen geworden zijn. Het oude is voorbij, het is net als met een hele oude auto. Als je een nieuwe hebt, ga je niet meer nadenken over de oude auto. Die is weg en gaat naar de schroothoop.

Natuurlijk staat de nieuwe mens in Christus nog aan allerlei aanvallen uit het rijk der duisternis bloot. Soms zijn er gebondenheden waarvan men bevrijd moet worden of die men moet afleggen. Maar dat heeft niets met de oude mens te maken. Die periode is voorbij. Ons is genade verleend. Anders zouden we trouwens ook afbreuk doen aan de genade.

Om dezelfde reden heeft de nieuwe schepping in Christus ook het verlangen in zich om als nieuwe schepping te leven. Vrij, en evenals Jezus zelf, vol van genade en waarheid. Heeft u daar wel eens over nagedacht?

Wie uit God geboren is, en dat is een feit als je wedergeboren bent, kan niet zondigen, zegt de Johannesbrief. Als je toch nog zondigt dan is dat altijd het werk van de tegenstander, die geïnfiltreerd heeft, die onze geest bevrucht heeft met zijn verkeerde geest.

Natuurlijk blijven we daarvoor zelf verantwoordelijk en als we onze zonden belijden, worden ons die vergeven, wordt ons weer genade verleend.

Maar genade is niet goedkoop! Jezus betaalde met de prijs van Zijn bloed en leven voor onze zonden. Daarom zal een waar­achtig kind van God ook meer en meer gaan leren zich af te sluiten voor het rijk der duisternis, door (en dat is de sleutel) vol te zijn van Gods Geest.

Paulus vindt dat heel vanzelfspre­kend. Dat blijkt wel uit de opmer­king die hij maakt in zijn brief aan de Romeinen, door te schrij­ven: “Mogen wij bij de zonde blijven, opdat de genade toeneme? Volstrekt niet! Immers, hoe zullen wij, die der zonde gestorven zijn, daarin nog leven?” Romeinen 6 vers 1 en 2 (Rom. 06:01-02).

Paulus wil zeggen: dat doe je toch niet, dat kan toch niet meer, je gaat de genade toch niet mis­bruiken?

Wat ga je dan wèl doen? Hoe toon je dat je leeft uit en door genade? Dat blijkt uit het heilige leven dat we nu openbaren! Heilig leven? Wat griezelig, wat vroom, wat overgeestelijk, zullen sommigen misschien denken of opmerken. Toch is het Gods wil, Gods ver­langen, dat we een heilig leven zullen hebben! Laat daarover geen enkel misverstand bestaan.

Alleen de duivel -de grote tegen­stander van God en mens- is er in geslaagd daar een zodanige voor­stelling van te maken dat vele kinderen Gods hiervoor een schrik hebben gekregen en het hele terrein van de heiliging en alles wat daarmee te maken heeft, maar links laten liggen.

Daarom is het woord ‘genade’ bij velen ook veel meer geliefd dan het woord ‘heiliging’. Achter genade kan men zich immers gemakkelijk verschuilen. Terwijl ik al eerder heb opgemerkt dat het één ondenkbaar is zonder het andere.

Dacht u dat er zomaar zonder enige reden zo vaak over heiliging, over volmaakt, volkomen en on­berispelijk zijn, wordt gesproken in Gods woord? Dacht u dat Pe­trus zomaar Leviticus aanhaalt als hij schrijft: “Wees heilig, want Ik ben heilig” 1 Petrus 1 vers 16 (1 Petr. 01:16)?. Of dat er in het laatste bijbelhoofdstuk zomaar staat: “Wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd” Openbaring 22 vers 11b (Openb. 22:11b)? Om ons maar tot deze twee voorbeelden te beperken.

Nee, natuurlijk! Het heeft alles te maken loet ons nieuwe schepping zijn, met ons getuige zijn, met het openbaar worden van ons als zonen Gods!

Toen Jezus niet meer lichamelijk op aarde was, was Zijn werk nog niet voorbij. Integendeel, toen begon het pas! Dat is de bood­schap van Pinksteren. Zijn werk gaat door, nu via u en mij. Wij zijn ingeschakeld in Zijn grote plan tot herstel en voltooiing van Zijn schepping. En wie zijn die ‘wij’? Dat is de waarachtige Gemeente van Jezus Christus, allen die be­horen tot Gods Koninkrijk, de heiligen.

Wie zijn heiligen?

Paulus had er geen enkele moeite mee de gelovigen heiligen te noemen o.a. Romeinen 1 vers 1; Romeinen 1 vers 7; 1 Korinthe 1 vers 2; Efeze 1 vers 1; Filippenzen 1 vers 1; Kolossenzen 1 vers 2 (o.a. Rom. 01:01; Rom. 01:07; 1 Kor. 01:02; Ef. 01:01; Filip. 01:01; Kol. 01:02). Hij wist: ze zijn afgezonderd, apart gesteld, want dat betekent het woord ‘heilige’. Wij vormen de ‘ecclesia’. (Wat de Katholieke kerk leert dat je alleen door bij­zondere verdiensten voor de kerk tot ‘heilige’ verklaard kunt wor­den is een leugen. Maar wat in orthodox protestantse kringen geleerd wordt dat je een zondaar blijft tot de dood, is natuurlijk een even grote leugen).

Dit afgezonderd of apart gezet zijn, wat dus het begrip ‘heilige’ betekent, geldt alleen ten aanzien van het rijk der duisternis. Daar horen we niet meer bij, dat is ver­leden tijd. Daarvan zijn we geïso­leerd komen te staan. Maar dat geldt dus niet ten aanzien van onze medemens, waar we dagelijks mee in contact komen. Het hoort juist bij onze opdracht hen over de streep te trekken. Wij zijn geroepen het zout der aarde en het licht der wereld te zijn.

Wat is heiliging?

Als we over heiliging spreken of over heiligmaking, dienen we ons te realiseren, dat dit -net als gena­de- niet iets is wat op zichzelf staat. Dat wil zeggen: het heeft een achtergrond, een bron waaruit het afkomstig is. En zoals genade zijn oorsprong vindt in het hart van God, zo geldt dat ook voor wat betreft de heiliging. “Ik ben heilig”, sprak God. En zo is het. Hij is Degene die ons genade verleend heeft, en Hij is ook onze Heiligmaker. “Dit wil God: uw heiliging”, schrijft Paulus in 1 Thessalonicenzen 4 vers 3a (1 Thess. 04:03a). God wil zo graag dat we Zijn karakter en wezen tot openbaring brengen. Hoe meer dat het geval is, hoe meer wij ook beantwoorden aan het beelddrager van Christus zijn, aan het gestalte geven aan het zoonschap.

Geen opgelegde wet

Nu moeten we oppassen dat we niet op een verkeerde wijze wer­ken aan onze heiliging. We kun­nen niet heiliger worden door als een soort opgelegde wet steeds maar bezig te zijn met gedachten als: Hoe heilig ben ik al? Doe ik nog verkeerde dingen? Doe ik wel genoeg mijn best? Lever ik wel genoeg (geestelijke) prestaties? Bid ik wel lang genoeg? Moet ik niet een half uur eerder opstaan om in plaats van een uur, anderhalf uur stille tijd te houden?

Ik denk als we zo bezig zijn, dat er een soort krampachtigheid, een streberigheid de kop opsteekt. Iets waar de duivel geen enkel bezwaar tegen heeft, omdat hij weet dat dat toch geen uitwerking heeft in de positieve zin. Dat veroorzaakt al­leen maar oververmoeidheid, angst om te falen, onvoldaanheid over het feit dat we toch niet bereiken wat we zo graag bereiken willen. Zoals bij de ‘goedkope genade’ zou je hier kunnen spre­ken van ‘dure heiliging’, we kunnen het niet betalen, het niet opbrengen, ondanks al onze inspanning. Zo werkt het niet, zo heeft het geen resultaat. Maar waar gaat het dan wel om?

Vier belangrijke punten

1.In de eerste plaats dienen we ons te realiseren dat heiliging uitgaat van de ‘Heiligmaker’. Het gaat van God uit. Het is Zijn werk in ons. “Hij is in ons een goed werk begonnen…”

Wat doe je als je je bewust bent dat het Zijn werk in ons is? Dan ga je Hem daarvoor danken, dan leef je in een geest van dankbaarheid.

Dan weet je: God is het die de mensen weer maakt naar Zijn beeld, zoals de mens ook oor­spronkelijk geschapen werd naar Zijn beeld: volmaakt en goed. Heiliging is (daarom ook) een vorm van aanbidding. Het is de aanbidding van het door Gods genade tot stand gebrachte nieuwe leven van de mens, die vergeving van zonden heeft ontvangen. Hoe meer je beseft dat Hij in ons werkt met Zijn Geest om ons om te vormen naar Zijn beeld, hoe meer je Hem daarvoor ook gaat danken. Zolang we dat nog ver­geten zijn we vaak nog met zoveel andere dingen bezig die niets met waarachtige heiliging te maken hebben. Het is dan net als bij de tien melaatsen die genezen waren. Er ging er maar één naar Jezus terug, om Hem daarvoor te bedanken Lucas 17 vers 16 (Luc. 17:16).

Als we onze dankbaarheid uiten jegens de ons verleende genade, dan is dat al een vorm van heili­ging. Dan geven we daarmee te kennen: Heer, ik wil in Uw ge­meenschap leven en U zult mij geheel omvormen naar Uw beeld, zodat ik meer en meer bruikbaar ben in Uw dienst.

2.Hieruit volgt al, en dat is een tweede punt van overweging, dat heiliging geen eenmalige aange­legenheid is, maar een proces, een doorgaande ontwikkeling naar het einddoel: de gelijkvormigheid aan het beeld van Jezus. De weg van heiliging is de enige weg die ons het einddoel doet bereiken.

3.Hoe meer wij geheiligd worden (en dus de weg van heiliging gaan) hoe meer wij ook afge­schermd zijn voor de infiltraties uit het rijk der duisternis, die soms heel subtiel tot ons komen.

Heiliging maakt ons bewust dat we betrokken zijn bij een geestelijke oorlog. Vanuit onze plaats met Christus in de hemelse gewesten, kunnen we, bewapend met gees­telijke wapens, de geestelijke strijd aan en overwinnen.

(Let wel: de geestelijke strijd waar wij bij betrokken zijn is een gees­telijke oorlog. Dat is heel wat an­ders dan de zogenaamde ‘heilige oorlog’ zoals de Islam die kent. Die vloeit voort uit de verplichting van de Mohammedanen om de Islam over de gehele wereld te verspreiden. Ook al noemt men dat ‘heilige oorlog’, in werkelijk­heid is het natuurlijk een onheili­ge, demonische en ongeestelijke oorlog. Alleen reeds hierom zal de waarachtige gemeente van Jezus Christus nooit samen kun­nen gaan met de Islam of met welke andere wereldgodsdienst ook, zoals vanuit het naam-christendom wordt gepropageerd).

4.Nog een belangrijk punt is dat we ons realiseren dat heiliging alleen mogelijk is als we de weg van geloof bewandelen. Geloof is de zekerheid van de dingen die we hopen en het bewijs van de dingen die we niet zien Hebreeen 11 vers 1 (Heb. 11:01). Soms zien we nog weinig uitwer­king van de heiliging, althans dat denken we dan. Als we bijvoor­beeld weer eens een fout hebben gemaakt, een negatieve uitlating, naar de ander toe, dan is de duivel er als de kippen bij ons aan te klagen. Maar wie dat weet te on­derkennen laat zich niet zo gauw van de wijs brengen. Hij weet dat Hij die in ons een goed werk is begonnen, dit ook zal voortzetten tot de dag van Christus Jezus.

Geen spanningsveld meer

Maar de vraag is: Kan Hij het voortzetten? Zeggen we ‘ja’ tegen de genade? Prijst God, als we dat doen. Maar zeggen we óók ‘ja’ tegen de heiliging? We kunnen ze niet scheiden. Ze horen bij elkaar. En als Gods Geest ons daarvan weet te overtuigen (en ik hoop dat ook dit artikel daartoe meewerkt), dan verdwijnt ook het spannings­veld wat er tussen beide bestaat. Dan vinden we heiliging even belangrijk als genade.

En zodra we gaan ontdekken dat er helemaal geen spanningsveld tussen die twee meer is, dat genade overvloeit in heiliging en omge­keerd, heeft de duivel weer een gevoelige nederlaag geleden. En tegelijkertijd betekent dat een overwinning voor het Koninkrijk van God. Het onwankelbare Ko­ninkrijk, waartoe u en ik behoren, en dat stand houdt tot in alle eeuwigheid.

Wat mogen we blij zijn dat we tot dat Koninkrijk behoren en zo invulling kunnen geven aan Zijn plan met ons leven. Daarom is mijn gebed, en ik hoop dat het ook uw gebed is: ‘Heer, ik dank U dat U mij genade hebt verleend, dat ik nu heilig ben en dat ik nog meer geheiligd wordt!’

 

Waartoe schiep God ons? Door Tea Keuper.

“Zijn goddelijke kracht immers heeft ons met alles, wat tot leven en godsvrucht strekt, begiftigd door de kennis van Hem, die ons geroe­pen heeft door Zijn heerlijkheid en macht; door deze zijn wij met kostbare en zeer grote beloften begiftigd, opdat gij daardoor deel zoudt hebben aan de goddelijke natuur, ontkomen aan het verderf, dat door de begeerte in de wereld heerst. Maar schraagt om deze reden met betoon van alle ijver door uw geloof de deugd, door de deugd de kennis, door de kennis de zelfbeheersing, door de zelf­beheersing de volharding, door de volharding de godsvrucht, door de godsvrucht de broederliefde en door de broederliefde de liefde jegens allen. Want als deze dingen bij u aanwezig zijn en overvloedig worden, laten zij u niet zonder werk of vrucht voor de kennis van onze Here Jezus Christus” 2 Petrus 1 vers 3 tot en met 8 (2 Petr. 01:03-08).

Altijd weer wordt ik bij het lezen van goede en minder goede lectuur teruggeworpen op de Bijbel, de inspiratiebron van elke ‘goed geaarde christen’. Wat is goed geaard?

Dat je de aard van Vader-God bezit. Je bent immers naar Zijn aard geschapen, naar Zijn beeld.

In het begin van 1996 putte ik weer eens kracht uit de brieven van Petrus, zoals bovenstaand gedeelte. Zo eenvoudig maar beslist schrijft hij, dat wij begiftigd zijn met zijn goddelijke natuur! Wij zijn ontkomen aan het verderf, dat door de begeerte in de wereld heerst! Dit is zoiets heerlijks, dat je daar niet zomaar overheen leest. Daar moet je steeds weer aan herinnerd worden.

Petrus schrijft dat dan ook een paar verzen verder: “Ik acht het mijn plicht, zolang ik in deze tent ben (zijn natuurlijke lichaam hier op aarde), u door herinnering wakker te houden”.

Zijn wij ons bewust wie wij zijn in Christus?

Ik bemerk in gesprekken met kin­deren Gods, en ook in christelijke lektuur, dat men zich vaak niet bewust is, wie je ‘in Christus zijnde’ eigenlijk bent: een bewust levend mens, die zijn normen aan de Bijbel ontleend. Hij of zij mag zich een Koningskind noemen, een kind van God opgroeiend tot een zoon van God!

Het begint bij je nieuwe geboorte (uit de Geest). Daarna groei je op en je groeit weer naar dat beeld van God toe. (Lees in dit verband nog eens het artikel ‘Hoe waarde­vol is de mens?’ in het januari­nummer).

Heel vaak hoor ik nog de uitdruk­king: ‘Wij zijn zondaars’, uit de mond van christenen. Zou God hier blij mee zijn? Ik denk van niet. Veeleer zal Hij ons door Zijn Woord, bijvoorbeeld door de brieven van Petrus, herinneren aan wie wij zijn of behoren te zijn, omdat we voor Christus gekozen hebben.

Zondaars missen het doel, zon­digen is ‘je doel missen’.

En ons doel en het doel van God met mensen is: leven in Zijn Koninkrijk, waar vrede, gerech­tigheid en blijdschap heersen! Zijn we dan al volmaakt? In Chris­tus zijnde: ja! Aan Zijn voeten zittend en luisterend: ja!

Innerlijke verdeeldheid

Maar als we onze dagelijkse be­slommeringen hebben, komen verzoekingen in allerlei vorm op ons af. En daarmee de strijd. In gezinnen, vriendschappen, hu­welijken, op je werk en bij je hob­by, overal. De Bijbel zegt: “Wedersta de boze en hij zal van u vlie­den. Nadert tot God en Hij tot u naderen” Jakobus 4 vers 7 en 8a (Jak. 04:07-08a).

Jakobus spreekt over mensen die innerlijk verdeeld zijn. Hij noemt hen terecht zondaren, zij staan immers in dienst van satan! Als je ‘innerlijk verdeeld ‘ bent, wordt je heen en weer geslingerd en uit de nabijheid van Jezus weggezogen. Als je hart, je gedachtewereld ver­vuild is en bijvoorbeeld aangetrok­ken wordt door verkeerde lectuur, behoort er reiniging en zuivering plaats te vinden. Jakobus zegt dat we dan onze handen moeten reinigen en onze harten moeten zuiveren Jakobus 4 vers 8b (Jak. 04:08b). Anders heeft de boze vat op je. Het liefst drijft satan de mens van de ene hoek naar de andere. Of hoogmoed en zelfin­genomenheid, of verwerping en aanklagen.

De les van de voetwassing

Toen Jezus de voeten van Zijn discipelen ging wassen en Petrus dit aanvankelijk weigerde, zei de Heer: “Petrus, als Ik je niet was, heb je geen deel aan Mij” Johannes 13 vers 8b (Joh. 13:8b). Dan vraagt Petrus aan Jezus, ook zijn handen en zijn hoofd te wassen. Daarop zegt Jezus: “Wie gebaad heeft, behoeft zich alleen de voeten te wassen, want hij is geheel rein; en gijlieden zijt rein, doch niet allen. Want Hij wist, wie Hem verraden zou.

Daarom zei Hij: Gij zijt niet allen rein”.

Wat bemoedigt Jezus hier Zijn leerlingen. Ze zijn nog lang niet volmaakt en toch noemt Hij hen ‘rein’! Waarom? Omdat Hij hun hart en hun verlangen kende, om Hem te volgen. Judas haakte af door teleurstelling en begeerte; Petrus ging letterlijk ‘de nacht’ in na zijn verloochening, maar kreeg berouw.

Hoe is onze houding ten opzichte van onze Koning?

Vier vragen

1.Is het ons verlangen Hem te volgen, Zijn discipelen te zijn? Dan zijn we rein, gewassen in Zijn bloed, dat vergoten werd voor ons, Zijn leven dat Hij gaf.

2.Is er berouw na een zondige daad of gedachtegang (= doel- missend). Een kind van de Vader kan immers niet zonder Hem?

3.Is er een positieve belijdenis wat betreft God, je medeschep­selen en jezelf? Daarmee verandert een eigenwijze houding in een nederige ten opzichte van God, waardoor Hij jou verhoogt en op de hemelse hoge weg plaatst.

4.Is onze belijdenis over onszelf positief? Zeggen we vanuit ons weten: Ik behoor Hem toe, Ik ben…, ik kan…, ik wil… en ik geloof?

Dan zijn we mét Hem, door Gods Geest geleid, méér dan overwin­naar en herinneren we ons wie we zijn in Christus: mensen met de goddelijke natuur!

Lees nu nog eens 2 Petrus 1 vers 3 tot en met 8 (2 Petr. 1:3-8) en herlees het, vooral als satan verzoekt. Ook Jezus hanteerde het Woord van God, toen Hij door de boze ver­zocht werd in de woestijn. Gods Geest leidde Hem in die woestijn, waar Hij de satan overwon! Hij is onze Verlosser en ook onze Koninklijke Broeder! Halleluja!

 

De verblijfplaats van het woord (De gelijkenis van de trechter) door Margreet Gast

Het is als met een trechter. De korrels worden er van bovenaf in gestrooid. Maar wanneer de trech­ter een brede tuit heeft, gaan de kostbare korrels verloren. Uitein­delijk is en blijft de trechter leeg.

Bij een ieder, die het woord van het Koninkrijk hoort en niet ver­staat, komt de boze en rooft wat in zijn hart gezaaid is.

Het is als met een trechter met een smalle tuit. De trechter is in rust, de korrels worden er in gestrooid en ze gaan niet verloren, want ze liggen klem tegen elkaar.

Maar dan wordt de trechter ge­schud. De korrels schieten los. En ze stromen eruit. Na korte tijd is ook deze trechter leeg..

Er zijn er, die horen het woord en nemen het terstond met blijdschap aan. Maar zij hebben geen wortel in zich, maar zijn mensen van het ogenblik; wanneer verdrukking of vervolging komt, omwille van het woord, komen zij terstond ten val.

Het is als met een trechter, sterk en stevig. De korrels zijn er intbver- vloed in gestrooid en blijven daar. Totdat er bovenop de korrels een gewicht wordt geplaatst. De druk perst de korrels eruit. Zo gaat ook hier de kostbare inhoud verloren.

En er zijn er die het woord horen, en de zorg van de wereld en het bedrog van de rijkdom verstikken het woord en zij worden onvrucht­baar.

Naar Matteus 13 vers 1 tot en met 9 en Matteus 13 vers 18 tot en met 23 (Matt. 13:01-09 en Matt. 13:18-23).

Vindt het woord -Jezus- blijvend plaats in ons? Hij wil in ons hart en leven doordringen. Hoe zijn wij? Als een ondiepe schaal, waar het woord oppervlakkig in ontvangen wordt en ook snel weer uit ver­dwijnt?

Of staan we toe, dat het woord -Jezus- levend, krachtig en scher­per dan enig tweesnijdend zwaard in ons leven doordringt, en wel zo diep dat het vaneenscheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en dat het overleggingen en gedachten van ons hart schift? Omdat wij niets voor Hem verborgen willen

houden maar gezien willen wor­den? Dan vindt Jezus zijn verblijf­plaats in ons en komt het zaad -zijn woord- tot volle bloei. Hij zal vrucht dragen: honderd-, zestig-, dertigvoud. Naar Hebreeën 4 vers 12 en 13 (Heb. 4:12-13)

 

Manipulatie – redactie

We mogen niet met het licht wat wij thans bezitten (na de openbaring van Jezus en na de uitstorting van de heilige Geest) geschie­denissen die een onvolledig Godsbeeld openbaren uit het Oude Testament overplaatsen en gebruiken (misbruiken!) om te proberen aan te tonen dat God niet enkel licht en goed is. Dat is een duidelijke manipulatie met het Woord van God geïnspireerd door de vorst der duisternis.

 

Verstaan wij de tekenen der tijden? Door Wim te Dorsthorst

Het einde aller dingen

De gemeente van Jezus Christus leeft in een bijzondere tijd. De apostel Petrus zegt: “Het einde aller dingen is nabij gekomen. Komt dus tot bezinning en wordt nuchter, opdat gij kunt bidden” 1 Petrus 4 vers 7 (1 Petr. 04:07).

Paulus schrijft in Romeinen 13 vers 11 en 12 (Rom. 13:11-12):”Gij verstaat immers de tijd wel, dat het thans voor u de ure is om uit de slaap te ontwaken. Want het heil is ons nu meer nabij, dan toen wij tot het geloof kwamen. De nacht is ver gevorderd, de dag is nabij” Indringende oproepen aan Gods volk om de tijd te verstaan en daar dan ook naar te gaan handelen. De vraag kan gesteld worden: Wordt de tijd wel verstaan?

Dringt de diepe betekenis door van wat de apostelen hier heb­ben geschreven?

Geestelijke blindheid

De Heer Jezus is in de volheid des tijds verschenen geheel vol­gens de Schriften, waar de Joden zo bekend mee waren. En toch moet Hij tot de Joodse leidslieden zeggen dat, wat het weer be­treft, ze de tekenen aan de lucht duidelijk onderscheiden, maar de tekenen der tijden, die vanuit het geestelijke zijn, niet verstaan Matteüs 16 vers 1 tot en met 4 (Matt. 16:01-04).

Hadden de Joden werkelijk de Schrift onderzocht met een een­voudig, Godvrezend hart, dan hadden ze hun Messias herkend. Alle woorden die Hij sprak en alle wonderen en tekenen die Hij verrichtte, waren immers door de profeten aangekondigd. God had wel een heel nauwkeurige profielschets gegeven van Zijn Zoon.

In Jesaja 42, vers 18 tot 20 (Jes. 42:18-20) o.a., kunnen we lezen waarom dit volk zo blind en doof was. “Ze hadden de woorden Gods niet in gedachtenis gehouden”.

Ze waren in de loop van de tijd meer waarde gaan hechten aan de overleveringen van de vroegere rabbi’s, de leer der vaderen, dan aan Mozes en de profeten.

Ze waren verstrikt in een geperfectioneerde godsdienst met een schitterende tempeldienst. Daar­bij gingen ze gebukt onder een zware last van menselijke inzet­tingen en geboden. Het was één groot, vroom, religieus gebeuren geworden!

Het badwater van Siloam

Als deze mensen bereid waren geweest naar de Heer Jezus te luisteren, dan hadden hun de ogen open kunnen gaan, bij het onderwijs van de Heer rond het gebeuren van de blindgeborene. Dit had helemaal betrekking op de geestelijke blindheid van het volk.

Het verhaal staat opgetekend in Johannes 9. Uitdrukkelijk stelt de Heer Jezus dat Hij “het Licht der wereld” isJohannes 9 vers 5 (Joh. 09:05) en dat in deze mens “de werken Gods” openbaar moeten worden Johannes 9 vers 3 (Joh. 09:03). Vervolgens legt Hij slijk van speeksel en zand op de ogen van de blinde en geeft hem de op­dracht: “Ga heen, was u in het badwater Silóam, hetgeen ver­taald wordt door: uitgezonden. Hij dan ging heen, wies zich en kwam ziende terug” Johannes 9 vers 7 (Joh. 9:7).

De blindheid wordt hier gesym­boliseerd door het slijk van speek­sel en aarde. Dat is aardsgerichtheid, menselijke godsdienstige in­spanning en overleveringen van mensen. Dat is zoals Psalm 44 vers 26 (Ps. 44:26) zegt: ‘Want onze ziel is in het stof gebogen, ons lijf kleeft aan de grond”.

In de naam “Silóam” is het woord Silo aanwezig, wat in Gene­sis 49 vers 10 (Gen. 49:10) duidelijk betrek­king heeft op de Messias. We le­zen daar: “De scepter zal van Juda niet wijken, noch de heersersstaf tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en hem zullen de vol­ken gehoorzaam zijn”.

Silóam betekent, blijkens de tekst: “uitgezonden”. De Heer Jezus is de “(uit)gezondene” des Vaders, “het licht der wereld”.

De werken Gods

De werken Gods die in deze mens openbaar worden is, dat de profetie vervuld wordt, die zegt: “De Here maakt de blinden ziende” (o.a. Ps. 146:008). En dat is in de eerste plaats de genezing van de geestelijke blindheid.

In vers 14 van Johannes 9 (Joh. 09:14) lezen we nog dat dit alles zich afspeelt op de “sabbat”, de dag waarop de Heer zo graag de werken van Zijn Vader werkte, de dag waar­van Hij Heer is! Matteüs 12 vers 8 (Matt. 12:08). De dag van de wederoprichting en de vernietiging van de sluiers. Het is de zevende dag, de dag van de voltooiing. “De heilige dag des Heren van gewicht” Jesaja 58 vers 13 (Jes. 58:13). Een dag waarop de werken Gods openbaar worden. Als de Joden de tijd hadden ver­staan, dan hadden ze begrepen wat tot hun vrede diende, zegt de Heer Jezus in Lucas 19 vers 42 (Luc. 19:42). En dan spreekt de Heer verder over de verschrikkelijke dingen die zullen geschieden… “omdat gij, zegt Hij, de tijd niet hebt op­gemerkt, dat God naar u omzag” Lucas 19 vers 44b (Luc. 19:44b).

Het waterbad van het woord

Dit onderwijs van de Heer Jezus, is voor de christenen van nu nog steeds zeer actueel. Trouwens, de hele Schrift is van belang om de tijd te verstaan.

Ook nu kan er een verblinding zijn door aardsgerichte, vleselij­ke, leringen. Of door meer waarde te hechten aan de leer van men­sen dan aan het woord van God. Maar ook door vroomheid, traditie, vooroordelen, eigenzinnig­heid, hoogmoed en religieuze systemen. Het geestelijk licht kan danig belemmerd worden door een dikke laag aards slijk Maar ook nu is daar “de gezon­dene des Vaders” om vol liefde de gemeente te heiligen en te reinigen met het waterbad van Zijn woord Efeze 5 vers 26 en 27 (Ef. 05:26-27). Wie in gehoorzaamheid zich door Hem laat wassen zal ziende worden. Ook nu is het een tijd dat de Heer naar Zijn volk omziet.

Voor het Joodse volk liep het uit op een verschrikkelijke tijd met de verwoesting van de tempel in het jaar zeventig. Ze waren geen natie meer en zijn onder alle vol­ken verstrooid Lucas 21 vers 24 (Luc. 21:24). Omdat ze het Licht der wereld, de Zoon van God, niet erkenden en verwierpen, bleef de toorn Gods -dat is het oordeel- op hen Johannes 3 vers 16 tot en met 21 en Johannes 3 vers 33 (Joh. 03:16-21; Joh. 03:33). En wat voorzegt was in de profeten en door de Heer Jezus zelf, geschiedde Lucas 19 vers 41 tot en met 44 en Micha 3 vers 8 tot en met 12 (Luc. 19:41-44; Micha 03:08-12).

Gods woord is betrouwbaar

Zijn wij als gemeente die bijzon­dere tijd, het laatst der dagen, de eindtijd, werkelijk binnen gegaan? Waaraan kunnen we dat betrouw­baar toetsen?

Zoals voor het Joodse volk de komst van de Messias te vinden was in Mozes en de profeten, het Oude Testament, zo zijn vele ken­merken van de eindtijd ook dui­delijk voor ons in de hele Schrift te lezen.

Zo somt Paulus een aantal ken­merken op welke zullen heersen in deze tijd. Hij noemt het “zware tijden” omdat wij als christe­nen temidden daarvan moeten leven. Hij schrijft: “Want de men­sen zullen zelfzuchtig zijn, geld­gierig, pochers, vermetel, kwaad­sprekers, aan hun ouders on­gehoorzaam, ondankbaar, onheilig, liefdeloos, trouweloos, laste­raars, onmatig, onhandelbaar, af­kerig van het goede, verraderlijk, roekeloos, opgeblazen, met meer liefde voor genot dan voor God” 2 Timoteüs 3 vers 1 tot en met 4 (2 Tim. 03:01-04). Dit zijn duidelijke, onloochenbare kenmerken die wij dagelijks voor ogen zien.

Er zouden nog best wat punten aan toegevoegd kunnen worden, wat betreft dat wat op de jeugd en de kleine kinderen afkomt. Zware tijden, ja, juist voor de christenen die hun kinderen in deze wereld geheiligd willen op­voeden. Hier is mede de taak voor de gehele gemeente om zichzelf te heiligen ten behoeve van deze kinderen, zodat het gras niet zal verbranden Openbaring 9 vers 4 (Openb. 09:04).

In de gezindheid van Christus zal er geen veroordeling zijn, maar mededogen met de men­sen in de wereld, die door een stortvloed van demonische mach­ten wordt overvallen en beheerst.

Het begin der weeën

Iedereen kent wel de drie hoofd­stukken in de Bijbel, waar de Heer Jezus Zijn discipelen onder­richt geeft over alles wat aan het einde van deze bedeling zal ge­schieden. Dat zijn: Matteüs 24, Markus 13 en Lukas 21.

De Heer Jezus spreekt hier over “weeën”.

In Matteüs 24 vers 7 (Matt. 24:07)lezen wij: “Want volk zal opstaan tegen volk, en koninkrijk tegen konink­rijk, en er zullen nu hier, dan daar, hongersnoden en aardbevingen zijn.” “Doch dat alles is het be­gin der weeën” zie ook Markus 13 vers 8 en Lucas 21 vers 10 en 11 (Mark. 13:08 en Luc. 21:10-11.

Weeën hebben te maken met geboorte, met iets nieuws wat komen gaat. Wat de Heer hier noemt als kenmerken van het “het begin der weeën”: volk zal opstaan tegen volk, koninkrijk tegen koninkrijk, hongersnoden en aardbevingen, is op dit mo ment voor iedereen te onder kennen.

Het is nog niet het einde zegt de Heer, maar het “begin” der weeën. Dit gaat vooraf aan de zevende bazuin. “Maar in de da­gen van de stem van de zevende engel, wanneer hij bazuinen zal, is ook voleindigd het geheime­nis van God, Gelijk Hij zijn knechten, de profeten, heeft ver­kondigd” Openbaring 10 vers 7 (Openb. 10:07). Dat is het einde. Dan is de gemeente van Jezus Christus tot de maat van de volle wasdom en volheid van Christus gekomen Efeze 4 vers 13 (Ef. 04:13). Dan breekt het duizend­jarig vrederijk aan, waarin de satan gebonden zal zijn en het Koningschap van Jezus Christus en zijn volwassen, onberispelijke gemeente, op de aarde gevestigd zal zijn Openbaring 20 vers 1 tot en met 6 en Openbaring 11 vers 15 (Openb. 20:01-06; Openb. 11:15). Maar nu staan we aan het begin van de weeën.

Zien en verstaan

Wat we voor ogen zien in de we­reld, is een gevolg van het tot vol­heid komen van de gemeente enerzijds, en de machtsstrijd in de geestelijke wereld der duister­nis anderzijds. Het zal uitlopen op die ene macht, de antichrist, die de hele wereld beheersen zal. Over deze machtsstrijd schrijft de profeet Daniël in de hoofd­stukken 8 en 9.

Maar het nieuwe zal komen, zij het door zeer pijnlijke weeën heen. De Heer Jezus zegt dat we op deze dingen moeten letten, want het is belangrijk de tekenen der tijden te onderscheiden. Het is de tijd, dat de Heer op een bijzondere wijze naar Zijn volk om­ziet.

In de gemeenten zal geluisterd moeten worden naar wat de Geest zegt. Alleen letten op de “zichtbare” tekenen is niet vol­doende, maar door de Geest zal Gods volk in deze tijd, door de weeën heen, naar de geboorte geleid worden.

De late regen

De tijd van de late regen is aan­gebroken. Door 20 eeuwen heen is uit het zaad het plantje, de halm en nu de aar voortgeko­men. Als de late regen niet zou vallen, dan zou alles verdorren en dan zou het koren in de aar niet tot volle wasdom komen. Dit beeld van de vroege en de late regen is ontleend aan de landbouw in Israël en op vele plaatsen in de Bijbel beschreven.

Het is door deze bijzondere wer­king van de Heilige Geest, dat de mogelijkheid van de volkomen heilige, onberispelijke gemeente werkelijkheid wordt. De profeet Zacharia zegt in dit verband: “Niet door kracht noch door ge­weld, maar door mijn Geest! zegt de Here der heerscharen” Zacharia 4 vers 6 (Zach. 04:06). Door het Woord en de Heilige Geest zal een diepe, alle terrei­nen van het leven betreffende, heiliging en reiniging plaats vin­den. Iedere vorm van aardsgerichtheid, religiositeit, traditie, buiten Bijbelse leringen, enz., zal door Woord en Geest aan het licht gebracht worden. Het is uit het vlees, het is slijk en dient vol­komen afgewassen en uitgeban­nen te worden.

De dag is nabij

Er zullen zeker ook spotters zijn in het laatst der dagen zegt de apostel Petrus. Die zullen alle verandering en voortgang ont­kennen om “naar hun eigen begeerte te kunnen blijven wandelen” 2 Petrus 3 vers 3 en 4 (2 Petr. 03:03-04). Als dit niet afgelegd wordt, leidt het tot eigen ondergang.

Zalig wie de tekenen der tijden onderkennen, die verstaan dat de nacht ver gevorderd en de dag nabij is.

“En de Geest en de bruid (de ge­meente) zeggen: Kom! En wie het hoort zegge: Kom! en wie dorst heeft, kome, en wie wil, neme het water des levens om niet” Openbaring 22 vers 17 (Openb. 22:17).

 

Gevaar… door Froukje Huis

‘En nu nog het weerbericht van Erwin Krol… Ook de komende dagen wordt er weer veel regen verwacht in het gehele land. De wind neemt toe tot windkracht 7 en…’ Ik zet de tv uit en vul in gedachten aan: de Maas zal nog verder stijgen, ook de Rijn… Ja, zo was het een jaar geleden. Terwijl ik mijn oog laat gaan over de natte tuin, zie ik weer de televisiebeelden voor me. Al dat verdronken land, de ondergelopen hui­zen en de evacuaties. Eindeloze rijen auto’s en vrachtwagens, het angstige kind dat zijn beertje stevig vastklemt en de verslagen oude mensen die zich afvragen hoe ze in dat stapelbed moeten klimmen.

Maar ook al die helpende handen, de zakken vullen, de bemoedigende woorden van de gastvrouwen in de opvangcentra, de dampende borden, waaruit men kracht kon putten.

Iedereen kon gelukkig na een paar dagen weer terugkeren. De grote ramp bleef uit en in de krant stonden al spoedig weer andere grote koppen. Tevreden zien we dat de dijken verhoogd en versterkt worden en dat het een dringende zaak is. ‘Ze’ heb­ben er toch wat van geleerd, merkte een wijsneus op.

De getroffenen hebben heel wat te verwerken gehad. Sommigen zijn er zelfs nog niet overheen. Maar heeft het bij óns ook wat uitgewerkt? Hebben wij, die veilig achter onze dijken zaten, er ook iets van geleerd? Ja, wat kunnen we daar nu van leren? Moeten we de dijken gaan bekijken, die onze omgeving beschutten? Maar daarvan hebben we toch geen verstand? Nee, daarvan niet, maar wat denkt u van de ‘dijken’ in ons eigen leven? Bij ons ligt niet het water op de loer, maar een vij­and die veel stiekemer en gemener is, die niet opgejut hoeft te worden door regen en wind, maar die onder alle omstandigheden zijn slag wil slaan. Feilloos weet hij de plek te vinden, waar hij kan binnendringen.

Er is maar één mogelijkheid, voortdurend de ‘dijken’ kontroleren. Zijn uw lendenen omgord, hebt u de helm op het hoofd en het harnas aan, is uw zwaard aangegord? Efeze 6 vers 10 v.v. (Ef. 06:10 v.v.) Denk eraan, we kunnen net als Nehemia en de zijnen Nehemia 4 vers 23 (Neh. 04:23), geen nacht uit de ‘kleren’, want onze vijand slaapt nooit.

Stel dat u moet vluchten. Weet u waarheen? Ik heb een adres waar u altijd welkom bent! “De naam des Heren is een sterke toren; de rechtvaardige ijlt daarheen en is onaantastbaar” Spreuken 18 vers 10 (Spr. 18:10).

En wat zegt Jezus? In mijn naam zullen ze de boze geesten uitwerpen, zieken genezen, en vragen wat ze maar willen en Ik zal het doen! Wij ‘hebben’ de naam van Jezus gekregen, daarom lieve vrienden: “Houdt vast wat ge hebt, opdat nie­mand uw kroon neme” Openbaring 3 vers 11 (Openb. 03:11).