Selecteer een pagina

Levend Geloof – 257

Levend geloof 1985.03 nr. 257

Hoe vieren wij echt Paasfeest? Door Gert Jan Doornink

Gezegend paasfeest’

Wij wensen al onze lezers en lezeressen een gezegend Paasfeest toe! Als gemeente van Jezus Christus gaan wij uiteraard weer met grote blijdschap in onze harten dit feest vieren. Daar is ook alle reden voor, immers het grote en machtige heilsfeit dat Jezus de dood heeft overwonnen en is opgestaan uit de dood, is één van de belangrijkste zekerheden van ons geloof. Jezus maakte openbaar dat God de dood niet wil, maar het leven’ Door de komst van Jezus naar deze wereld bracht God zijn volle heerlijkheid tot openbaring. Daarom lezen we in Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 01:03) dat Jezus de afdruk van het wezen van God is en de afstraling van zijn heerlijkheid. Elke twijfel over het karakter en de bedoeling van God gaat verdwijnen als we in de evangeliën lezen hoe Jezus op een volkomen wijze afrekende met het rijk der duisternis. Dat gebeurde niet zonder slag of stoot. Op verschillende plaatsen in de Bijbel wordt beschreven hoe Jezus de ‘volle weg’ voor ons is gegaan. Als voorbeeld een citaat uit Hebreeën 5: “Tijdens zijn dagen in het vlees heeft Hij gebeden en smekingen onder sterk geroep en tranen geofferd aan Hem, die Hem uit de dood kon redden, en Hij is verhoord uit zijn angst, en zo heeft Hij, hoewel Hij de Zoon was, de gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen Hij heeft geleden, en toen Hij het einde had bereikt, is Hij voor allen, die Hem gehoorzamen, een oorzaak van eeuwig heil geworden…” Hebreeën 5 vers 7 tot en met 9 (Heb. 05:07-09). Een waarachtig christen zal daarom ook nooit op oppervlakkige wijze het Paasfeest kunnen vieren. Hij weet dat Pasen werd voorafgegaan door Goede Vrijdag.

Jezus betaalde de prijs voor onze verlossing met zijn leven! Hij gaf zich op een volkomen wijze!

Er gaat meer gebeuren!

Toch behoren we ook te bedenken dat de overwinning van Jezus slechts één van de ‘onderdelen’ is van Gods grote heilsplan met zijn schepping. Er gaat meer gebeuren! En wat er gaat gebeuren is reeds in volle gang! Paulus zegt over Jezus dat Hij de eerstgeborene was onder vele broederen Romeinen 8 vers 29 (Rom. 08:29). Hij is het hoofd van de gemeente, waarvan de leden zelf tot volwaardige zonen zullen uitgroeien! Het herstel van de schepping gaat niet buiten de gemeente om. De gemeente, met Jezus als koning, zal naarmate de geestelijke groei van haar leden verder gaat, hoe langer hoe meer de werken van satan ontmaskeren en overwinnen.

Wij behoren derhalve, bij de viering van Goede Vrijdag en Pasen, niet alleen onze blik terugwerpen, maar vooral ook vooruit! Vanuit de overwinning van Jezus zullen ook wij de overwinning gaan realiseren. Wat Christus vóór ons deed, zal ook dóór ons tot openbaring behoren te komen. Dat is. een proces waarbij gehoorzaamheid gevraagd wordt, zoals ook Jezus de weg van gehoorzaamheid leerde kennen. Die gehoorzaamheid wil God door zijn Geest in ons bewerken. Want het is niet alleen Pasen geweest, ook Pinksteren is een realiteit! Dit betekent dat wij de volheid van Gods Geest nodig hebben, iedere dag opnieuw.

Zonder de Heilige Geest, die ons leidt in de volle waarheid, kunnen wij ook de werkelijke betekenis van het Paasfeest niet verstaan. Dan is het gevaar levensgroot aanwezig dat wij op surrogaatwijze het Paasfeest vieren. We geloven dan nog wel in de opstanding, maar de volle doorwerking van het nieuwe leven van Christus in ons blijft achterwege. En daar gaat het juist om! Wie hier (geestelijke) ogen voor heeft, kan pas echt Paasfeest vieren. Hij laat zich niet meer opjutten door vrome machten, die uiterst geraffineerd te

werk kunnen gaan en waardoor helaas sommige kinderen Gods verblind zijn. Dan zoekt men het in allerlei spectaculaire dingen, zelfs de lofprijs is dan onecht en de geestelijke groei om de ‘mannelijke rijpheid’ in Christus te bereiken is er niet meer bij. Natuurlijk is ‘lofprijs en aanbidding’ een wezenlijk en belangrijk onderdeel van ons christenzijn. Maar dan moet het wel écht zijn’ Gehoorzaamheid is nog altijd beter dan offerande. Wie een voorstander is van lofprijzing en tegelijkertijd de volle boodschap, zoals Jezus die bracht, afwijst, zit onherroepelijk in verkeerd vaarwater, ook al zou hij zichzelf in één of andere vorm van extase brengen. Uiterlijke vormen van blijdschap, zoals dansen springen, hebben dan voor God geen enkele waarde meer.

Het gaat om de volle blijdschap’

Wij zullen in de eerste plaats moeten verstaan dat Jezus een radicale en geestelijke boodschap bracht, rechtstreeks uit het hart van God. Hij leefde in volkomen afhankelijkheid en verbondenheid met de Vader. Daar was geen speld tussen te krijgen. Jezus bracht de boodschap van het (geestelijk) Koninkrijk van God. die de mens losmaakt van de aarde en haar aardsgerichte leringen. Daarom kunnen ook alleen ‘hemelburgers’ op een Gode welgevallige wijze (Paas)feest vieren’

Zorg dat ook u uw plaats met Jezus hebt ingenomen in de hemelse gewesten, want daar heeft dat rijk zijn domicilie. Alleen van daaruit kunnen we op de juiste wijze geestelijk strijden en overwinnen. En alleen van daaruit zijn we op aarde – zij het nu nog in een lichaam van     vlees en bloed – volwaardige

vertegenwoordigers van dat Koninkrijk. Elke vorm van schijnheiligheid en aardsgerichtheid heeft in Gods ogen geen enkele waarde. Dat is altijd al zo geweest, maar geldt zeker voor deze eindtijd, waarin God ten volle zijn heerlijkheid in en door de gemeente tot openbaring wil brengen. Het Paasfeest zal dit jaar pas écht een feest worden als we ons dit gaan realiseren en ernaar gaan handelen’.

 

Intermezzo door Gerry Velema

Er is hoop

Ineens lag er zomaar een pak prachtig witte sneeuw. Dus vegen en sneeuwruimen. Onze buurman was met zijn stoepje bezig. “Prachtig die sneeuw hè, buurman?” “Ach, dit wordt niks hoor. Het is zo weer weg, met dag of wat zitten we met de nattigheid”.          

Na een week, strenge vorst en nog steeds sneeuw uit de hemel. Weer samen met de buurman aan het vegen. “Het blijft toch liggen de sneeuw”. “Tja zo’n winter als we nu hebben is toch wel bar. Dit kost menig gezin een haast niet te betalen gasrekening. Het is me wat, zo’n vorst”. Genieten liet de buurman maar aan anderen over.

Een paar weken later weer zo’n ontmoeting met onze buurman. Hij stond te kijken bij de aanbouw van een grote supermarkt. “Het wordt allemaal groothandel. De kleine zaakjes gaan één voor één over de kop. Er is een grote economische crisis op komst. Ja dat weten de mensen nog niet. Maar de Bijbel heeft het al voorspeld. In 1990 bestaat er geen geld meer. Dan betalen we alles met pasjes en codes. Nou, je kent de Bijbel wel, daar staat dat van het teken aan je hand. Ja dat einde nadert! Dat wordt nog wat, en ik heb ook nog jonge kinderen. Hoe moet dat straks allemaal? Wat voor tijd gaan we tegemoet?” Hoofdschuddend vervolgde hij zijn weg.

Ach, veel heb ik er niet opgezegd. Onze belijdenis kan de buurman iedere dag op onze voordeur lezen: Er is hoop! Geen angst, geen vrees, maar een levende hoop, in ons, gevestigd op Jezus, de Koning die komt!

De nacht vordert, de dag nadert. De zon der gerechtigheid gaat steeds helderder schijnen. Wat een blije en perspectief volle boodschap leeft er in ons.

 

De opstanding tot ontferming door Klaas Goverts

“En er was een rijk man,..” Lucas 16 vers 19a (Luc. 16:19a).

Er staat eigenlijk: Er was een rijk mens. In de grondtekst is het woord ’mens’ het eerste woord waar dit verhaal mee be­gint. Ook de gelijkenis van de verloren zoon begint met: “Een mens had twee zonen”.

“Iemand had twee zonen” is veel te vrij vertaald. Het t om de kern: het mens- . Het woord ’mens’ is een sleutelwoord. Als in de grondtekst het woord ’mens’ staat, behoort ook met ‘mens’ vertaald te worden. Wij horen eerbied te hebben voor wat Gods woord zegt. De mens in dit verhaal is rijk. Het is de vraag of deze rijkdom een zegen is of niet.

Het kernpunt: Waaraan wordt elk menszijn getaxeerd?

Wat is het meest wezenlijke van de mens?

Zowel in het oude als in het nieuwe testament komen de­zelfde grondgedachten voor. Hieruit blijkt des te meer dat het oude testament niet minder is dan het nieuwe testament.

“…die gekleed ging in purper en fijn linnen..” Lucas 16 vers 19b (Luc. 16:19b).

Het is een koninklijk kleed. Je zou kunnen spreken van een koninklijk mens. ‘Fijn linnen’ is eigenlijk een priesterkleed. Deze man gaat gekleed als een koning en priester, maar gedraagt zich niet als een koning en een priester. Iemand wordt niet beoordeeld naar wat hij aantrekt, maar wat hij zich aantrekt: of hij zich het lot van de ander aantrekt. ?

Het wezen van God is, dat Hij zich het lot van de mens aantrekt.

“…en elke dag een schitterend feest hield”. Lucas 16 vers 19c (Luc. 16:19c).

Er staat: “…en elke dag schitterend vrolijk was”.

“En er was een bede­laar” (letterlijk: En er was een arme) Lucas 16 vers 20 (Luc. 16:20).

Deze arme krijgt, in tegen­stelling tot de rijke, een naam. In de Bijbel is het van groot belang als je een naam hebt. Je wordt dan bij de naam geroepen. Je naam is je identiteit.

“…Lazarus genaamd, vol zweren,…” Lucas 16 vers 20b  (Luc. 16:20b)

De arme (een woord uit de Boeken van Mozes) heette Lazarus. Lazarus betekent: God helpt. Het is de Griekse vorm van het Hebreeuwse Eleazar. Eén van de zonen van Aaron heette Eleazar. Het was van oorsprong een priesternaam. De arme had dus een priesternaam.

 “.. .nedergelegd bij zijn voorportaal, (Er staat: bij de poort) die ver­langde zijn honger te stillen met wat van de tafel van de rijke af­viel…” Lucas 16 vers 21 (Luc. 16:21).

De arme begeerde, maar kreeg niets. De rijke heeft de kans van zijn leven gemist. Hij had de unieke kans om navolger van God te worden. Juist in het evangelie van Lukas is het kenmerk van God, dat Hij rijk is aan barmhartigheid en ontferming. In Lucas 15 vers 20 (Luc. 15:20) werd de vader met ontferming bewogen.

Het wezen van het menszijn is de ontferming; het is het hart van alle menselijke bestaan.

In de ogen van de Schrift is de mens iemand die zich ontfermt. Het kenmerk van de Zoon des mensen is zijn ontferming. “Toen Hij de schare zag, werd Hij met ontferming bewogen”. De rijke man wordt gemeten naar de maatstaf van zijn ontferming. In hoeverre gaat hij zich ontfermen over zijn medemens die bij hem aan de poort ligt. Hij hoef­de niet ver te zoeken om zijn ontferming te kunnen tonen. De rijke mens faalt hier op het meest we­zenlijke van zijn bestaan.

”zelfs kwamen de honden zijn zweren lik­ken” Lucas 16 vers 21b (Luc. 16:21b).

Er was niemand die zijn zweren verzorgde. De hon­den waren de enige barmhartigen voor Lazarus.

“Het geschiedde…” Lucas 16 vers 22a (Luc. 16:22a).

Je moet hier nooit overheen lezen. Als er staat: ‘Het geschiedde’, betekent het dat er eindelijk iets heel belangrijks gaat gebeuren. De rijke mens had nooit in zijn leven iets gedaan dat ‘geschiedde’. Hij heeft nooit het gesprek gekend met La­zarus, die aan zijn poort lag. Hij gaat het gesprek pas zoeken als het te laat is: in het dodenrijk.

“… dat de arme stierf” Lucas 16 vers 22b (Luc. 16:22b).

De eerste geschiedenis vindt plaats als de arme sterft. ‘Het sterven van de arme is in Gods ogen veel belangrijker dan al de feesten van de rijke. God denkt vanuit zijn ontferming. Het sterven van de arme wordt in de hemel opgetekend. Als de arme sterft, komt de gehele hemel in beweging.

“…en door de engelen gedragen werd in Abra­hams schoot” Lucas 16 vers 22c (Luc. 16:22c).

De ‘schoot van Abraham’ wordt in het boek Genesis slechts één keer genoemd: in verband met de slavin Hagar. Zij was ook arm en rechteloos. De ‘schoot van Abraham’ is bedoeld voor de armen en ontrechten: voor degenen die zichzelf niet kunnen redden.

“Ook de rijke stierf en hij werd begraven” Lucas 16 vers 23a (Luc. 16:23a).

Het hele dorp loopt uit, maar er komen geen engelen aan te pas. Er was blijkbaar niemand die Lazarus heeft begraven. In de dagen van Jezus werd het begraven als liefdewerk gezien. In die tijd waren er in het Joden­dom twee soorten werken, a. aalmoezen; b. liefdewerk. Liefdewerk werd hoger aangeslagen dan de aalmoezen. De rijke heeft de laatste kans om ontferming te beto­nen gemist.

“…en toen hij in het dodenrijk zijn ogen op­sloeg onder pijnigingen, zag hij Abraham’ van verre en Lazarus in zijn schoot”. Lucas 16 vers 23b (Luc. 16:23b).

Het is de eerste keer dat hij Lazarus werkelijk ‘ziet’. Er staat geen enkele keer dat hij voor die tijd Lazarus ge­zien heeft. Ontferming be­gint met ’zien’. De rijke heeft Lazarus nooit gezien met de ogen van God. Uit Jezus’ zien van de schare, kwam zijn ontferming voort. Toen God de Israëlieten in Egypte in hun verdrukking zag, leidde dit tot daden van ontferming. Lazarus heeft nu geen problemen meer. Hij heeft het goed.

“En hij riep: Vader Abraham, heb medelijden met mij!…” Lucas 16 vers 24a (Luc. 16:24a).

Jezus zou gezegd hebben: ‘Doe dan ook de wérken van Abraham, als je hem ‘vader’ noemt!’ “Heb medelijden met mij”. Er staat: “Wees barm­hartig. Heb ontferming met mij”. De rijke vraagt in het dodenrijk om ontferming. In zijn leven is het woord ‘ont­ferming’ niet voorgekomen. In zijn leven heeft hij de kans gehad om een ontfermer te worden en om ontfer­ming te ontvangen, door zich over Lazarus te ontfer­men. Ontferming wordt in de mens wakker als hij het uitdeelt.

…en zend Lazarus, opdat hij de top van zijn vinger in water do­pe en mijn tong verkoele, want ik lijd pijn in deze vlam” Lucas 16 vers 24b (Luc. 16:24b).

‘Kunt u Lazarus als zende­ling tot mij zenden om mijn tong te verkoelen?’ Met deze tong heeft de rijke nooit een woord van ontferming gesproken. In het dodenrijk ervaart hij de gevolgen van zijn eigen leven. In wezen is de arme de weldoener. Bij veel christenen leeft het enorme misverstand dat de rijken de weldoeners zijn. Je zou misschien kunnen zeggen: ‘Wij hebben veel ontvangen en zijn geestelijk rijk geworden. Wij zullen hiervan ook iets uitdelen aan de wereld die in de duisternis is. Dit is erg sympathiek van ons. Wij zijn de weldoeners’. God zegt echter: ’Nee, de armen zijn de weldoeners voor de rijken. De armen maken het namelijk voor de rijken om ontferming in zich tevoor­schijn te laten komen’.

Het Hebreeuws heeft geen woord voor ‘aalmoes’. Er zit iets neerbuigends in. Het Hebreeuws heeft voor aal­moes: gerechtigheid.

Je geeft de arme geen aalmoes, maar je gaat de arme recht verschaffen.

 “Maar Abraham zeide: Kind. ..” Lucas 16 vers 25a (Luc. 16:25a).

…de vader zei tot de oudste zoon: Kind. De oudste zoon en de rijke man lijken als twee druppels water op elkaar. Ze worden aangesproken op wat ze in wezen zijn. Ze hebben hun oorsprong in God. Ze zijn uiteindelijk ‘kind’, maar zijn ook nooit verder geko­men dan een kind. Het zijn in wezen kleine kinde­ren. De oudste zoon zit te zeuren dat hij nooit een bokje ontvangen heeft.

 “… herinner u hoe gij het goede in uw leven hebt ontvangen en ins­gelijks Lazarus het kwade”; Lucas 16 vers 25b (Luc. 16:25b).

Letterlijk: “Hoe gij uw goede tijdens uw leven hebt ontvangen”. Dus: ‘Jij hebt jouw goede dingen reeds ontvangen tijdens jouw leven’.

De goede dingen horen bij het menszijn, maar de rijke heeft er niets goeds mee gedaan.

“Gelijk Lazarus het kwade”. Niet: zijn kwade. Het kwa­de hoort niet bij het mens­zijn .

 “…nu wordt hij hier vertroost en gij lijdt pijn” Lucas 16 vers 25c (Luc.16:25c).

Zij ontvangen elk het ge­volg van hun handelingen op aarde.

“En bij dit alles, er is tussen ons een onover­komelijke kloof, opdat zij, die van hier tot u zouden willen gaan, dit niet zouden kunnen, en zij vandaar niet aan on­ze kant zouden kunnen komen” Lucas 16 vers 26 (Luc.16:26).

De kloof is in wezen de kloof die de rijke zelf ge­maakt heeft. God haalt de mensen niet uit elkaar. De rijke heeft de kloof gescha­pen. Hij heeft nooit het gesprek gezocht en ontfer­ming betoond.

…Doch hij zeide: Dan vraag ik u, vader, dat gij hem naar het huis van mijn vader zendt, want ik heb vijf broers” Lucas 16 vers 27 (Luc. 16:27).

De vijf broeders zijn ken­nelijk ook onbekeerd.

 “Laat hij hen dan ernstig waarschuwen, dat zij ook niet in deze plaats der pijniging komen” Lucas 16 vers 28 (Luc. 16:28).

Er volgt een diepgaand antwoord.

“Maar Abraham zeide: Zij hebben Mozes en de profeten’,’ naar hen moeten zij luisteren” Lucas 16 vers 29 (Luc. 16:29).

Jezus zegt dit ook, want Hij vertelt dit verhaal. Abraham zegt: ’Er komt niemand uit de doden terug om ze te vertellen wat zij moeten doen, maar laat ze luisteren naar Mozes en de profeten’. Zij horen dan, dat zij zich moeten ontfermen, want in de Boeken van Mozes staat: ’De arme hebt gij altijd bij u’. De arme hoeft niet uit de doden terug te keren, want er zijn armen genoeg. Lazarus was inmiddels niet arm meer. Hij had geen ontferming meer nodig. Als ze uit Mozes en de profeten niet leren wat het karakter van God is, zullen ze het ook niet leren als iemand uit de doden opstaat, want dat is alleen maar een spektakel. Niet iemand die uit de doden terugkomt is je weldoener, maar de mensen die je altijd bij je hebt, zijn je weldoeners. Er komt een totale omzetting van denken tevoor­schijn.

Het valt mij de laatste tijd steeds meer op, dat, als je de Boeken van Mozes leest, je daaruit kunt leren wat God oorspronkelijk bedoeld heeft. Zij zijn één en al ge­tuigenis van de ontferming van God. Al de onderwij­zingen die God geeft, de hele Thora, zijn alle aanwij­zingen die de Heer geeft over de wijze waarop de mens zich moet ontfermen over zijn broeder. De pro­feten doen niets anders dan Mozes onderstrepen. Zij zeggen: ‘Mensen, jullie zijn afgedwaald. Jullie moeten weer terug naar de ontfer­ming. Daarom verwijst Abraham naar Mozes en de profeten. ”… zullen zij ook, indien iemand uit de do­den opstaat, zich niet laten gezeggen” Lucas 16 vers 31 (Luc. 16:31). (Er staat: “dan zullen zij niet overtuigd wor­den”).

‘Opstaan’ houdt veel meer in dan wij denken. Als in de Bijbel iemand opstaat, dan houdt dat altijd in ‘op­staan ten behoeve van’. Het is een grondgedachte van het Bijbelse denken.

In Jona 1 vers 2a (Jona 01:02a) zegt God tegen Jona: “Maak u op”; er staat eigenlijk: “Sta op”. Jona moet opstaan ten be­hoeve van zijn broeders.

In Jona 1 vers 5b (Jona 01:05b) lezen wij dat Jona in het ruim van het schip in diepe slaap was gevallen. ‘Diepe slaap’ komt in de Bijbel een paar keer voor.

Het wordt ook gebruikt in het tweede scheppingsver­haal. Daar komt ‘een diepe slaap over Adam’. Tijdens deze diepe slaap wordt een rib uit Adam genomen en wordt Eva uit hem gebouwd. Vooraf staat: “Het is niet goed dat de mens alleen zij”. Als Adam uit de diepe slaap komt, is hij niet meer alleen. De ‘diepe slaap’ bij Adam is de overgang van ‘de mens alleen’ naar ‘de mens met de ander’. De diepe slaap kwam omdat het ‘niet goed was’.

Bij Jona gaat hetzelfde ge­beuren als met Adam (met de adam: de mens).

In Jona 1 vers 6 (Jo­na 01:06) lezen wij dat de gezagvoerder bij Jona kwam en zei: “Hoe kunt gij zo vast slapen. Sta op!” Het wil zeggen: ‘Sta op, ten behoeve van ons’. “Roep tot uw god, misschien zal die god onzer gedenken!”

Jona moest opstaan ten be­hoeve van zijn broeders. Jona wist niet dat er op het schip broeders waren. Als hij wakker wordt, is hij niet meer mens alleen, maar mens tezamen met de mensen. Jona moet opstaan tot ontferming!

In Genesis 15 valt een ‘diepe slaap op Abraham’. Hij krijgt een visioen over het zaad. Genesis 15 begint te vertellen dat Abraham zich heel alleen voelt. Hij klaagt tegen God en zegt: ‘Ik heb geen zaad’. In de diepe slaap gaat Abraham over van mens alleen naar mens met zijn zaad.

En dan Psalm 68: God staat op! (‘De Heer zal opstaan tot de strijd, Hij zal zijn haters wijd en zijd, ver­jaagd, verstrooid doen vluchten…’).

Als God opstaat, staat Hij op ten behoeve van Zijn broeders; ten behoeve van de mens, ten behoeve van de armen en ellendigen, om zich over hen te ontfermen.

De aarde vreesde en werd stil, toen God op stond ten gerichte om al de ootmoedigen op aarde te verlossen” Psalm 76 vers 9b en 10 (Ps. 076:009b-010).

Er zijn ongeveer twaalf teksten waarin staat dat ’God opstaat’.

 “Toen zeide Jezus tot haar: Weest niet be­vreesd. Gaat heen en bericht mijn broeders dat zij naar Galilea gaan, en daar zullen zij Mij zien” Matteüs 28 vers 10 (Matt. 28:10).

Deze tekst gaat over de op­standing van Jezus.’ Als Hij is opgestaan, denkt Hij het eerste aan zijn broeders’ Hij is in wezen opgestaan ten behoeve van zijn broe­ders. ’lk zal jullie voorgaan naar Galilea’. Jezus had dit ook al gezegd in Matteüs 26 vers 32 (Matt. 26:32): “Doch nadat Ik zal zijn opgewekt, zal Ik u voorgaan naar Galilea”. Als Hij opgewekt is, zegt Hij: “Daar zullen ze Mij zien”. Jezus staat op ten behoeve van zijn broeders.

De opstanding van jezus was in wezen de grootste daad van ontferming van God. En als God tegen ons zegt: ’Sta op”, is dit een opstaan tot ontferming’.

Een ander ‘ópstaan’ bestaat er niet voor God.

Er is een prachtig verhaal over het ware opstaan en de karikatuur van ‘opstaan’ (Elia in Koningen). Het zijn twee koppelverhalen. Ook hier is ‘ontferming’ de sleu­tel.

 “Zo zegt de Here: Om drie overtredingen van Tyrus, ja om vier, zal Ik het niet herroepen. Omdat zij een gehele bevolking aan Edom hebben uitgeleverd en aan geen broederverbond hebben gedacht” Amos 1 vers 9 (Amos 01:09).

Een duidelijke tekst in dit verband. De zonde van Ty­rus is, dat zij niet heeft gedacht aan het broederver­bond, de broederbond.

 “Omdat hij zijn broeder met het zwaard heeft vervolgd en zijn mede­lijden heeft verstikt…” Amos 1 vers 11b (Amos 01:11b). (Er staat: “Zij hebben hun barmhartigheid verstikt”).

Het meest wezenlijke van de mens is zijn barmhartigheid. Als je de barmhartigheid verstikt, krijg je: “…zodat zijn toorn eeuwig verscheurt en hij zijn gramschap immer blijft koesteren”. Het vuur is het gevolg van hun eigen onbarmhartigheid zie Amos 1 vers 11 en 12 (Amos 01:11-12).

Er is in wezen maar één wet in het Koninkrijk Gods: de wet van de ontferming; het op staan ten behoeve van je broeders. Dan ga je je wel­doeners ontdekken. Het zijn zij, die in jou de ontferming naar boven halen. Het zit er in, maar het moet er ook uitkomen. Daarvoor heb je mensen nodig, die het bij jou tevoorschijn halen!

 

 

 

De waarde van de mens door Gert van de Kamp

 

Gedachten over de mens

Er zijn veel meningen over de mens, over wat de mens waard is. Om eens enkele gedachten te noemen: De Grieken zeiden dat er verschil was tussen mensen en alle andere levende we­zens, omdat het wezen van de mens in de rede (logos) ligt. Een mens kan denken, is in staat om zijn verstand te gebruiken.

Erich Fromm, een vooraan­staand man in de humanis­tische psychologie, zei over het menszijn: “Het humanistische standpunt luidt dat er niets hoger en waardevoller is dan het menselijk bestaan”.

Hitler verkondigde: “Du bist nichts, dein Reich ist alles”.

Calvijn gaf te kennen: “De mens is volstrekt verdor ven door de zonde”. De Heidelbergse Catechis­mus leert dat de mens van nature geneigd is tot alle kwaad.

Bovenstaande is een bonte bloemlezing van allerlei ge­dachten rondom het thema ‘mens’. Over oorsprong, bestaan, wezen en nut van de mens, is en wordt veel nagedacht. Er wordt heel negatief gedacht over de mens, èn gelukkig kan ik constateren dat er ook positief over de mens wordt gedacht. Ik wil in dit ar­tikel mijn aandacht niet richten op de gedachte dat de mens waardeloos is, een uiterst negatieve visie. Ik wil graag aantonen dat u en ik zeer waardevol zijn, dat niets ter wereld te vergelijken is met ons mensen. De reden waarom ik dit zo vrijmoedig naar voren breng is daarin gele­gen dat ik mijn Maker als énkel goed beschouw. God, zijn wezen, is goed, puur goed’ Een heel simpel, lo­gisch gevolg is, dat ook zijn maaksel goed is.

De hoge oorsprong van de mens

David maakte een psalm waarin heel duidelijke din­gen over de mens staan. Op een gegeven moment vraagt hij zich in Psalm 8 af: Wat is de mens, dat Gij aan hem denkt, dat Gij aan­dacht aan hem besteedt, dat Gij naar hem om ziet? David, geïnspireerd door de Geest, geeft ook ant­woord: “Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt en hem met heerlijkheid en luister gekroond”.

God wist heel goed wat Hij deed toen Hij de mens schiep. Wat Hij voortbrengt, wat Hij schept, is gewoon goed’ De mens is door God gemaakt. Bij God ligt de oorsprong van de mens. De mens, geschapen door God, bijna goddelijk, heeft een hoge oorsprong; ge­schapen zelfs naar het beeld van God. Zeer waar­devol, kostbaar in zijn ogen’

De apostel Paulus begreep dat terdege. In Efeze 2 vers 10 (Ef. 02:10) zegt hij over de mens “Want zijn maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen”.

Waarvoor zijn wij geschapen

Wij mensen zijn geschapen om goed te doen. De mens is geen vloermatje, is niet ‘minder dan een worm’. Als je dat wel belijdt, om zo de grootheid van God ergens ver van de mens te illus­treren, is dat een beledi­ging voor Hem. Dan is de bedoeling van God met de mens helemaal niet begre­pen. Ons nut is daarin gelegen dat we in staat zijn om ons te ontwikkelen tot het zoonschap van God. Daartoe zijn we in Jezus Christus, de Zoon van God, geschapen. Een geestelijke ontwikkeling, net zo reëel als de ontwikkeling van een baby tot een volwassene. Ons nut is tevens daarin ge­legen dat we als zonen Gods de strijd aangaan met dege­ne die de mensenmoorder is, de satan. Ook daar zit – paralcl lopend aan de groei van het zoonschap – ontwik­keling in. God, die goed is, zal door zijn goede mensen het kwaad uitbannen.

Daarvan begrijpen ze niets, ook al bedoelt men het goed. Erich Fromm schrijft in zijn boek “De Zelfstandige mens”, wat je wel de geloofsbelijde­nis van het humanisme zou kunnen noemen: “Geloof be­staat uit het aanvaarden van de ingevingen van de ziel; deze te verwerpen betekent ongeloof”. Naar mijn mening zit je hier op een verkeerd spoor. Als je leeft vanuit je ziel (je gevoel, wil en verstand) ben je bezig te geloven in jezelf, daarbij totaal onafhankelijk van God. Dan zul je je nooit kunnen ontwikkelen tot zoon van God en ben je met je vele goede bedoelingen nooit in staat het kwade aan te pak­ken.

Het is de bedoeling van God met de mens dat zijn Geest de geestelijke mens tot ont­wikkeling brengt, die juist niet alleen op zichzelf ge­worpen is, maar één geest is met God 1 Korinthe 6 vers 17 (1 Kor. 06:17).

Vanuit die positie hoef je je niet te laten beschuldigen. Er is in ons land onder be­paalde christenen de laatste tijd een tendens aanwezig om met een beschuldigende vinger naar zichzelf te wij­zen: “We moeten boete doen want we zijn medeschuldig aan het feit dat ons land…” en vul dan voor uzelf maar allerlei negatieve ontwikke­lingen in.

Een. eigenschap, een ken­merk van een mens die een zoon van God is, is dat hij zichzelf niet beschuldigt en zich ook niet laat beschul­digen. Zonen Gods zijn in de vrijheid gezet van de Geest en weten dat hun activiteiten niet hier op aarde plaatsvinden, maar in de hemelse gewesten Efeze 6 vers 12 (Ef. 06:12). Daar wijzen wij de schuldige aan en zullen hem de kop vermorzelen Genesis 3 vers 15 (Gen. 03:15).

God wil communiceren met de mens

Toen God de mens schiep was dat met de beste be­doelingen. God wilde gemeenschap met de mens, het hoogste wezen na Hem. God wilde communiceren, dat is van gedachten wis­selen. En dat wil Hij van­daag nog. Hij wil zijn ideeën aan zijn kinderen voorleggen zodat zij die ten uit voer kunnen brengen. Samen werken aan een nieuwe aarde, een nieuwe hemel, waar het goed zal zijn.

Als mens kun je die taak niet alleen volbrengen, als je weet dat je macht hebt, dat je kunt heersen, dat je groot mag zijn in het Koninkrijk der hemelen. Dat je goed bent, omdat Gods Geest in je woont die je voortdurend stimuleert het goede te doen en te zoeken. Je bént iets als je een zoon van God bent! En God de Vader, Hij weet dat zeer te waarderen. Hij kan er zich over verblij­den, want Hij hééft wat aan ons!

Met Paulus mogen ook wij weten en daarvan ten volle overtuigd zijn, dat Hij, die in ons een goed werk is begonnen, dit ten einde toe zal voortzetten, tot de dag van Christus Jezus Filippenzen 1 vers 6 (Filip. 01:06). God ziet ons mensen ’wel zitten’! U ook?

 

 

 

Brieven door redactie

 

Kennismaking op boekenbeurs

Broeder C. C. te Dadizele (België), maakte kennis met “Levend Geloof” op de Boekenbeurs te Antwerpen waar de Volle Evangelie gemeente van Rob Polderman een stand had ge­huurd. Hij schreef: “Te­midden van de grote hoeveelheid boeken op de boekenbeurs in Antwerpen heb ik uw volle evangelie maandblad “Levend Geloof” gelezen. Ik dank u harte­lijk voor dit positieve blad en Gods zegen toegewenst. U mag iedere maand het blad naar mij toesturen en ook alle brochures” .

De geest van nuchterheid

Hoewel het al weer enkele maanden geleden is dat wij in “Levend Geloof” een ar­tikel publiceerden over bo­venstaand onderwerp, wil­len wij nog gaarne melding maken van een brief welke wij ontvingen van de be­kende pinkstervoorganger W. J. L. te Koudekerke ( Z.), welke onder andere schreef: “Met belangstelling lees ik altijd het blad “Le­vend Geloof’1 . Wat mij deze keer opviel was uw artikel: De geest van nuchterheid. Ik weet niet hoe groot de oplage van uw blad is, maar feitelijk zou u indien dit niet het geval is, dit artikel nog eens in een fol­der moeten verspreiden in het land. Want twee zaken die u aantipt, baren zorgen in ons land, a. de weder­komst als een zeer over­trokken zaak, b. het vallen gedurende bepaalde bedie­ningen. Vooral dat vallen is nergens bijbels te sta­ven, toch worden deze za­ken verheerlijkt en toege­past. Het is goed dat men de gemeente keer op keer wijst op deze uitwassen. Het is zeker een zorgelijke zaak, dat velen in ons land achter dit soort merkwaar­dige zaken aanlopen en vaak de gemeenten daarmee infecteren. Moge de Heer u zegelen, en wijsheid en kennis schenken in uw ar­beid voor Hem”.

Duidelijk en eenvoudig

Zuster T. de W. te Rijswijk (Z.H.), zond haar abonne­mentsgeld op per brief en A schreef onder andere: “Het is altijd weer een heerlijk opbouwend blad, wat zo duidelijk en eenvoudig de boodschap van het evange­lie weergeeft en opbouwt tot geestelijke groei”.

 

 

 

Toegerust (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Heer, geef me daag’lijks van Uw levend brood,

en drenk mij met Uw levend, heilzaam water.

Dan ben ‘k in U geborgen, nu en later,

Want U verlost mij uit ellende en dood.

 

De werken Gods, die wil ik Heiland, doen.

Vanuit Uw Heil ‘ge Geest, vanuit Uw denken.

Zodat ‘k Uw liefde anderen kan schenken,

Dan blijft mijn leven altijd fris en groen!

 

Geestelijk licht op de eindtijd door Wim te Dorsthorst – 11 –

God de enige en rechtvaardige rechter

In de eindtijd zal aan iedereen ten volle geopenbaard worden dat God ‘enkel’ goed is, dat Hij enkel licht is en dat in Hem geen duisternis is. Ook zal in de eindtijd blijken dat God de enige en rechtvaardige Rechter is. Buiten Hem is niemand bij machte dit te zijn. Hij is de absolute Heer die troont boven zijn schepping 1 Korinthe 10 vers 26. Psalm 24 vers 1 en 2 (1 Kor. 10:26; Ps. 024:001-002). Nooit zullen we mogen stellen dat door de toenemende demonie er een scheiding of oordeel tot stand zal komen. De duivel – de oude slang – heeft maar één bedoeling en dat is de mens te scheiden van God en vervolgens te verderven. Jezus zegt dat zijn methode is: stelen, slachten en verdelgen Johannes 10 vers 10 (Joh. 10:10). Verder is hij een dief, een mensenmoordenaar van den beginne en de vader der leugen. In al deze hoedanigheden zal hij volkomen tot openbaring komen in de eindtijd.

Nooit echter is aan hem de eer tot enig initiatief, nooit zal hij rechtmatig iets in bezit kunnen nemen, want hij is van de berg der góden verbannen Ezechiël 28 vers 16 (Ez. 28:16) en heeft dus geen rechten of erfdeel. Nooit zal hem iets gegeven of een prijs betaald worden voor wat hij heeft, want hij heeft het gestolen. Hij heeft op onrechtmatige wijze bezit verworven, terwijl hij een ‘beschuttende en dienende cherub’ behoorde te zijn Ezechiël 28 vers 14 (Ez. 28:14). God erkent wel dat hij er is, maar Hij heeft in zijn raadsbesluiten nooit enige rekening met hem gehouden, hem iets toegekend of iets met hem besproken. Hij is door God veroordeeld, zijn kop zal vermorzeld worden Genesis 3 vers 15 (Gen. 03:15) .

God is rechter, buiten Hem is er geen ander en de maatstaf voor het oordeel is het eeuwige evangelie Openbaring 14 vers 6 (Openb. 14:06), wat in wezen overeenkomt met de ingeschapen wetten Gods. Als de Here uittrekt ter verlossing dan zegt Jesaja 42 vers 8 (Jes. 42:8): “Ik ben de Here, dat is mijn Naam, en mijn eer zal Ik aan geen ander geven, noch mijn lof aan de gesneden beelden”. Niet aan gesneden beelden, niet aan de duisternis, maar God heeft alles in handen gelegd van de Zoon, Jezus Christus, en zijn gemeente.

Sluiers en bedekkingen zullen vernietigd worden

Door te geloven dat de Schriften letterlijk vervuld zullen worden in de natuurlijke wereld, ontstaan er verschrikkelijke eindtijdbeelden, waarin God als een grote verderver wordt af geschilderd. Alles wordt dan met vuur verbrand. Een even groot – of misschien nog groter – gevaar is, als men de schriften gaat veranderen, om zo God als enkel goed voor te stellen. Op die wijze wordt de naam van God niet geheiligd, hoe goed men het misschien ook bedoeld. Jezus zelf, en ook de apostelen, hebben hier nooit enige aanleiding toe gegeven, terwijl we toch kunnen stellen dat het Nieuwe Testament uit het Oude geboren is.

Als de Hebreeënschrijver, zonder enig commentaar, de oudtestamentische tekst neerschrijft: “Want onze God is een verterend vuur”, dan geloof ik dat hij precies weet, wat dit woord probeert te zeggen in de context waarin het staat. Jezus verwijt de Emmaüsgangers dat ze onverstandig en traag van hart zijn en Hij zegt: “Dat gij niet gelooft alles wat de profeten gesproken hebben” Lucas 24 vers 25 tot en met 27; Lucas 24 vers 44 tot en met 46 (Luc. 24:25-27; Luc. 24:44-46). In Matteüs 5 vers 18 (Matt. 05:18) zegt Jezus: “Want voorwaar, Ik zeg u eer de hemel en de aarde vergaat, zal er niet een jota of een tittel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied” zie ook Lucas 16 vers 17 (Luc. 16:17). Petrus schrijft erover in 2 Petrus 2 vers 19 tot en met 21 (2 Petr. 2:19-21: “Dit moet gij vooral weten, dat geen profetie der Schrift een eigenmachtige uitlegging toelaat, want nooit is profetie voortgekomen uit de wil van een mens, maar, door de heilige Geest gedreven, hebben mensen van Godswege gesproken” . Ze begrepen zelf niet altijd wat ze zeiden, maar ze spraken door de heilige Geest van Godswege en zagen wel in dat het niet om een letterlijke vervulling of betekenis ging, maar dat ze spraken over de voor ons bestemde genade 1 Petrus 1 vers 9 tot en met 12 (1 Petr. 01:09-12). Paulus schrijft aan Timótheüs: “Omdat ge van kindsbeen af de heilige schriften kent (Mozes tot en met Maleachi) , die u wijsheid ter zaligheid kunnen geven, door het geloof in Jezus Christus”. De gehele Schrift is door God ingegeven, en is nuttig tot onderrichting, weerlegging, terechtwijzing en opvoeding in de gerechtigheid; opdat de man Gods erdoor volmaakt zou worden en toegerust tot ieder goed werk 2 Timoteüs 3 vers 15 tot en met 16 Canisius vertaling (2 Tim. 03:15-17).

Al deze Schriftplaatsen maken ons duidelijk dat niet ’de Schrift’ veranderd moet worden, maar dat de Schrift de mens moet veranderen, zodat ze tot alle goed werk toegerust zal zijn. Wij hebben de belofte dat op de berg Sion iedere sluier en bedekking vernietigd zal worden Jesaja 25 vers 7 (Jes. 25:07), zodat wij door de heilige Geest gaan verstaan wat de profeten van Godswege gesproken hebben 1 Petrus 1 vers 12 (1 Petr. 01:12). Niemand kan nu reeds zeggen: Ik ken volkomen! Ik geloof dat we met Paulus mogen zeggen: “Want nu zien wij nog door een spiegel, in raadselen, doch straks van aangezicht tot aangezicht”

1 Korinthe 13 vers 12 (1 Kor. 13:12).

Het verstaan van de beeldspraak

Het boek Openbaring is bijzonder rijk aan beeldspraak ontleent aan het Oude Testament, ‘de Schriften’. Zo lezen we in Openbaring 6 vers 16 en 17 (Openb. 06:16-17) over de toorn van God en van het Lam: “want de grote dag van hun toorn is gekomen en wie kan bestaan?” Om dit te begrijpen zullen we moeten leren verstaan wat de profeten daar van Godswege mee hebben willen zeggen. De profeet Sefanja, die bij uitstek geprofeteerd heeft over ‘de dag des Heren’ als de grote oordeelsdag, profeteert: “Daarom, wacht op Mij, luidt het woord des Heren, ten dage dat Ik zal opstaan tot de buit; want mijn vonnis is, volken te vergaderen, koninkrijken te verzamelen, over hen mijn gramschap uit te gieten, heel mijn brandende toorn, want door het vuur van mijn na-ijver zal de ganse aarde verteerd worden” Sefanja 3 vers 8 (Sef. 03:08).

Gramschap, brandende toorn, vuur, na-ijver, verteren! Beeldspraak die we in verband met de dag des Heren steeds weer tegen komen bij alle profeten en die zo beangstigend kan zijn als de geestelijke betekenis er niet van wordt verstaan. In Psalm 83 vers 14 tot en met 16 (Ps. 083:014-016) blijkt zo overduidelijk de rijkdom aan beeldspraak van de profeten: “Mijn God, maak hem als een werveldistel, als kaf voor de wind, gelijk een vuur, dat het woud verbrandt, gelijk een vlam die de bergen in laaiende gloed zet, vervolg hen zó met uw storm, verschrik, hen met uw wervelwind”. Of Psalm 18 vers 19 (Ps. 018:019) waar we lezen: “Rook steeg op uit zijn neus, verterend vuur kwam voort uit zijn mond, kolen raakten er door in brand”.

Deze en nog vele andere uitspraken komen wij steeds weer tegen in de Bijbel met betrekking tot de eindtijd: ‘de dag des Herén’. Toch moeten wij bedenken dat God zelf deze woorden, maar vooral ook de beelden, in de geest van de profeet heeft gelegd, zodat Johannes, die het boek Openbaring geschreven heeft, dezelfde beelden kan gebruiken met hun specifieke betekenis. Willen wij het boek Openbaring verstaan, willen wij de eindtijd gaan verstaan, dan is het nodig te weten wat er vuur, toorn, gramschap, enz. bedoeld wordt, en daarvan is het vuur wel het meest fundamentele beeld.

De Openbaring van God als vuur

Als God zich aan de mens wil openbaren dan zien wij dat Hij, nog voor Hij zijn Naam aan Mozes bekendmaakt, zich openbaart als vuur. Wij lezen dat in Exodus 3, waar Mozes die wonderlijke ontmoeting heeft met God. “Daar verscheen hem de engel des Heren als een vuurvlam midden uit een braamstruik. Hij keek toe, en zie, de braamstruik stond in brand, maar werd niet verteerd’ (Ex. 03:02) Het verteerde de braamstruik niet, maar Mozes mocht niet dichterbij komen om het te onderzoeken.

God wil hier al zijn heiligheid, heerlijkheid en zuiverheid in het bewustzijn van de mens leggen als vuur, wat men niet zomaar kan naderen. Hiermee krijgt dit beeld al gelijk een zeer diepe en rijke betekenis. Het is vuur, maar niet per definitie verterend, maar veeleer heiligend. Het heiligt de plaats waar God verschijnt. God spreekt tot Mozes: “Kom niet dichterbij; doe uw schoenen aan uw voeten, want de plaats waarop gij staat is heilige grond” Exodus 3 vers 5 (Ex. 03:05).

Wij kunnen hier al direct een belangrijke gedachte aan verbinden, namelijk dat in de nabijheid van God geen duisternis of ongerechtigheid kan bestaan. Ook niet een mens die met duisternis verbonden is. Gods ‘heerlijkheid’ is ontoegankelijk voor het kwaad en ook voor alles wat met het kwaad verbonden is. Als duisternis tot God zou willen naderen, zal dit ogenblikkelijk verteerd worden want het vuur heiligt. Als Mozes het volk vermaant geen afgodsbeelden te maken (dat wekt Gods na-ijver op, Hij begeert immers onze geest met jaloersheid, Jakobus 4 vers 5 (Jak. 04:05), dan zegt hij: “Want de Here, uw God, is een verterend’ vuur, een na-ijverig God” Deuteronomium 4 vers 24 (Deut. 04:24).

De heerlijkheid des Heren

Niet alleen aan Mozes, maar ook aan Israël als volk maalt. God zich bekend in het beeld van vuur. Als ze aangekomen zijn in de Sinaï’, bij de berg Gods, Horeb, waar God de eerste keer aan Mozes verscheen Exodus 3 vers 1 en 2 (Ex. 03:01-02), verschijnt Hij nu aan het gehele volk en wij lezen dan: “Toen leidde Mozes het volk uit de legerplaats God tegemoet en zij stelden zich op onderaan de berg. En de berg Sinaï’ stond geheel in rook, omdat de Here daarop nederdaalde in vuur” Exodus 19 vers 17 en 18  (Ex. 19:17-18). En Exodus 24 vers 17 (Ex. 24:17) zegt: “De verschijning van de heerlijkheid des Heren was als verterend vuur op de top van de berg ten aanschouwen van de Israëlieten”. Zo wil God zijn in het bewustzijn van de Israëlieten, een verterend vuur, wat men niet zomaar kan naderen of aanraken.

Zo heeft God zijn volk begeleid op hun tocht door de woestijn. Altijd was de wolk bij hen, waarin de heerlijkheid van God was en van waaruit Hij sprak

Exodus 16 vers 10 (Ex. 16:10) . In de   eindtijd is dus die wolk de gemeente. De laatste woorden van het boek Exodus luiden dan ook: “Want op de tabernakel rustte des daags de wolk des Heren en des nachts was er een vuur in voor de ogen van het gehele huis Israël, op al zijn tochten” Exodus 40 vers 38 (Ex. 40:38).

God woont temidden van Zijn volk

Zo was God heiligend aanwezig temidden van zijn volk en zijn heiligheid, heerlijkheid en gerechtigheid werd uitgedrukt in het beeld van vuur. God stelde zichzelf verantwoordelijk voor de heiliging van zijn volk. Als er grove zonde, ongerechtigheid of ongehoorzaamheid was, waarmee het voortbestaan van het volk (dus van het hele heilsplan Gods) op het spel stond, bedreigd werd, dan ging er vuur uit van God om zo het kwaad uit hun midden uit te roeien.

In Numeri 16 lezen we over de opstand van Korach, Dathan en Abiram. Ze staan met geweld op tegen Mozes die door God als leider is aangesteld. Als God dit had laten geworden, was dit de ondergang van het volk geworden, waaruit toch in de volheid des tijds de Christus geboren moest worden. Ze hadden, evenals Ananias en Saffira in het Nieuwe Testament Handelingen 5 vers 1 tot en met 11 (Hand. 05:01-11), de satan toegelaten in hun hart en waren zo tot tegenstanders (satan) geworden temidden van Gods volk Numeri 16 vers 11 (Num. 16:11). Maar God had gesproken: “Ik ben de Here, die u heilig, die u uit het land Egypte deed trekken, opdat Ik u tot een God zou zijn: Ik ben de Here” Leviticus 22 vers 33 (Lev. 22:33).

God onttrekt zich niet aan deze verantwoordelijkheid en volbrengt wat Hij gesproken heeft. Hij vindt het uiteraard verschrikkelijk als mensen lijden onder de gerichten, maar het kwaad – wat de mens toch zelf naar zich toehaalt – moet uitgeroeid worden temidden van zijn volk. Uitdrukkelijk staat vermeldt: “Immers niet van harte verdrukt en bedroeft Hij de mensenkinderen” Klaagliederen 3 vers 33 (Klaagl. 03:33). En: “Zowaar Ik leef, luidt het woord van de Here Here, Ik heb geen behagen in de dood van de goddeloze, maar veeleer daarin, dat de goddeloze zich bekeert van zijn weg en leeft. Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen. Want waarom zoudt gij sterven, huis Israëls?” Ezechiël 33 vers 11 (Ez. 33:11).

Als we dan deze bijzonder tragische geschiedenis doorlezen, die toch ook als voorbeeld en waarschuwing voor ons is opgetekend, dan zien we dat allen die bij Korach behoren, levend in het dodenrijk verdwijnen. In vers 35 lezen we dan: “Toen ging er een vuur uit van de Here en verteerde de tweehonderdvijftig mannen, die het reukwerk geofferd hadden”. Evenals in Leviticus 10 vers 1 tot en met 7 (Lev. 10:01-07), waar de twee zopen van Aaron in het heiligdom omkomen (zie aflevering 8), gaan hier de heilige engelen van God uit en voeren de boze geesten weg uit het midden van Gods volk. De heilige engelen kunnen door hun heiligheid en zuiverheid in de nabijheid van God verkeren en gaan als vlammen uit van het vuur van Gods heerlijkheid om zijn woord te volvoeren Psalm 103 vers 20 en 21 (Ps. 103:020-021). Psalm 104 vers 4 uit de Statenvertaling zegt: (Ps. 104:004): “Hij maakt zijne engelen geesten, zijne dienaars tot een vlammend vuur” zie ook  Hebreeën 1 vers 7 en 2 Thessalonicenzen 1 vers 8 (Heb. 01:07; 2 Thess. 01:08).

Zo heeft God in het beeld van vuur zijn heiligheid en gerechtigheid uitgebeeld. Gerechtigheid waardoor ongerechtigheid verteerd wordt. Vuur dat zwavel doet ontbranden. God heeft gewaakt over dit beeld en we zien dan ook hoe de profeten dit beeld op velerlei wijze gebruiken zonder het beeld van de gerechtigheid en de heiligende kracht aan te tasten (zie ook aflevering 8 over het vuur op het altaar) .

God is als een muur rondom Zijn volk

Zo is het vuur als een bescherming rondom Gods volk en als heerlijkheid midden in haar. “En Ik zelf, luidt het woord des Heren, zal haar een vurige muur (muur van vuur, Canisiusvertaling) zijn rondom een heerlijkheid binnen in haar” Zacharia 2 vers 5 en Jesaja 4 vers 5 (Zach. 02:05; Jes. 04:05). De vijanden deinzen terug, struikelen en vergaan voor Gods aangezicht Psalm 9 vers 4 (Ps. 009:004), maar ‘de glans’ van Gods aangezicht, zijn heerlijkheid, zal heil zijn voor zijn volk. Duisternis kan niet bestaan waar Gods heerlijkheid verschijnt. Juist omdat er in God geen enkele duisternis is, en ook geen compromis met welke vorm van duisternis dan ook, is Hij – ook in de eindtijd – zo veilig voor de mens, voor de zuchtende schepping, die gescheiden wil worden van de duisternis.

Psalm 9 vers 8 tot en met 10 (Ps. 009:008-010) zegt: “Maar de Here zetelt voor eeuwig, zijn rechterstoel heeft Hij ten gerichte gezet; ja, Hij oordeelt de wereld in gerechtigheid, Hij richt de natiën in rechtmatigheid. Daarom is de Here een burcht voor de verdrukte, een burcht in tijden van nood” . De mens mag zich veilig voelen bij God, die naast het beeld van vuur, toch vooral ook gekend wil worden als de God, die zich aan Mozes bekend maakt als: “Here, Here, God, barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw” Exodus 34 vers 6 (Ex. 34:06).

Jesaja, die ook veel geprofeteerd heeft over het vuur, beschrijft in hoofdstuk 33 de ondergang van de vijanden met deze woorden: “De adem des Heren is een verterend vuur voor hen”, Jesaja 33 vers 11 (Jes. 33:11). “Ze zullen als af gesneden doorns verbrand worden” Jesaja 33 vers 12 (Jes. 33:12). En dan is de uitroep van Jesaja in vers 14(Jes. 33:14): “Wie onzer kan verkeren bij een verterend vuur; wie onzer kan verkeren bij een eeuwige gloed?” Het antwoord is: “Niet de zondaar, niet de godvergetenden, niet hij die de duisternis liever heeft dan het licht, maar hij die in gerechtigheid wandelt en oprecht spreekt; die gewin, door afpersing verkregen, versmaadt; die zijn handen weerhoudt om een geschenk aan te nemen, zijn oor toestopt om niet naar een moordplan te horen en zijn ogen toesluit om het slechte niet aan te zien” Jesaja 33 vers 15  (Jes. 33:15). Voor hen is Hij geen verterend vuur, maar voor hen geldt: “Uw ogen zullen de koning in zijn schoonheid aanschouwen; zij zullen een wijd uitgestrekt land zien” Jesaja 33 vers 17 (Jes. 33:17). Een duidelijk beeld dat in de eindtijd de goddeloze door het vuur zal verbranden en de oprechte door datzelfde vuur gereinigd zal worden, behouden zal worden en leven.

Is niet mijn woord zo: Als een vuur?

-Heel vaak is door de profeten het beeld van vuur gebruikt voor het woord van God. Er is in wezen ook geen scheiding te maken tussen God en zijn Woord. Zo ook in Psalm 18 vers 9 (Ps. 018:009), wat we al noemden: “Rook steeg op uit zijn neus, verterend vuur kwam voort uit zijn mond”. Dat is zijn woord!

Jesaja 30 profeteert van het oordeel over Assur. Hij zegt dan in Jesaja 30 vers 30 en 31 (Jes. 30:30-31): “Dan zal de Here zijn machtige ‘stem’ doen horen en zal Hij doen zien het neerkomen van zijn arm in grimmige toorn; een verterende vuurvlam, overstroming, stortbui en hagelstenen. Want Assur zal voor de stem des Heren schrikken, wanneer Hij met de roede slaat”. Het woord van God is oordelend en is als een verterend vuur voor Assur, welke een beeld is van het rijk der duisternis. Jeremia zegt nagenoeg hetzelfde in Jeremia 23 vers 29 (Jer. 23:29): “Is niet mijn ‘woord’ zó: als een vuur, luidt het woord des Heren, of als een hamer, die een steenrots vermorzelt?”

(wordt vervolgd).