Selecteer een pagina

Levend Geloof – 236

Levend geloof 1983. 04 nr. 236

Het evangelie met positieve uitwerking door Gert Jan Doornink

Tot een getuigenis voor alle volken

Het evangelie van het Koninkrijk Gods – het volle evangelie – zal in de komende tijd van steeds grotere betekenis worden. Het is één van de grote tekenen van de eindtijd want Jezus sprak: “Dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele we­reld gepredikt worden tot een getuigenis voor al­le volken en dan zal het einde gekomen zijn” Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14).

Als eindtijdchristenen zullen we ons (steeds meer) moeten realiseren dat het gaat om het evan­gelie dat de mens werkelijk vrijmaakt uit de macht van satan, dat vernieuwing en herstel be­werkt, totdat het beeld van de Zoon in ons ten volle gestalte zal hebben aangenomen.

Iedere andere vorm van evangelieverkondiging is daarom in feite surrogaat, karikatuur en in strijd met de werkelijkheid zoals Jezus die be­doelde. Andere vormen van evangelieverkondiging zullen daarom ook nooit kunnen bewerken wat het volle evangelie wel kan: de mens zijn oorspronke­lijke plaats in het plan van God teruggeven, zo­dat deze weer ten volle beantwoord aan Gods doel.

Wanneer de Heer ons daarom de ogen geopend heeft voor het volle evangelie zijn wij geroepen en verantwoordelijk dit evangelie uit te dragen. Wij zouden ongehoorzaam zijn als wij water in de wijn zouden doen. Wij zouden Gods Geest bedroeven als we door compromissen te sluiten niet hetzelfde evangelie zouden brengen zoals Jezus dat bracht en later de apostelen.

De inhoud van het Volle Evangelie

Laten we nog eens onder ogen zien wat de inhoud is van dit evangelie. Toen Johannes de Doper de komst van Jezus aankondigde, deed hij dat met de woorden: “Bekeert u, want het Koninkrijk der he­melen is nabij gekomen” Matteüs 3 vers 2 (Matt. 03:02). Johannes de Doper bedoelde met het ‘Koninkrijk der hemelen’ in feite het ’totale optreden’ van Jezus, dat wil zeggen niet alleen Zijn verschijning in deze we­reld als mens van vlees en bloed, maar ook de woorden die Hij sprak en de uitwerking van deze woorden, doordat zieken genezen werden en mensen bevrijd werden uit satans macht, kortom het nieu­we, Goddelijke leven ontvingen.

Van het eerste optreden van Jezus in Kapérnaüm vertelt Mattéüs dat Jezus begon te prediken en te zeggen: “Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen” Matteüs 4 vers 17 (Matt. 4:17). “En Hij trok rond in geheel Galiléa en leerde in hun sy­nagogen en verkondigde het evangelie van het Koninkrijk en genas alle ziekte en alle kwaal onder het volk” Matteüs 4 vers 23 (Matt. 04:23).

Jezus bracht geen boodschap die in de praktijk geen uitwerking had. Zijn evangelie was een evan­gelie met bewijs, in tegenstelling met wat de Farizeeën en Schriftgeleerden brachten. Daarom staat er dat, toen Jezus zijn eerste grote Bergrede uitgesproken had, “de scharen versteld stonden over zijn leer, want Hij leerde hen als gezaghebbende en niet als hun Schriftgeleerden” Matteüs 7 vers 28 en 29 (Matt. 07:28-29). Jezus had gezag en autoriteit over de satan. Waar Hij sprak moesten de demonen en ziektemachten wijken. Zijn woorden bewerkten vernieuwing en herstel. Het is eigenlijk onbegrijpelijk dat in onze dagen velen het blijkbaar niet zo belangrijk vinden dat dit evangelie gebracht wordt. Zelfs binnen de pinkster- en volle evangelie beweging zien wij soms hoe men gaat ‘inleveren’ om toch maar acceptabel te zijn bij hen die dit evangelie afwijzen. Een werkelijk gelovige kan in zulke ge­vallen maar tot één conclusie komen: men geeft satan de gelegenheid te infiltreren. Een wie de, satan een vinger geeft, bemerkt al spoedig dat hij de gehele hand wil nemen, want hij haat nu een­maal het volle evangelie.

Tweeërlei positieve uitwerking

Het evangelie van het Koninkrijk Gods is een evangelie dat verbonden is met een persoon (Jezus Christus) en is werkzaam door de Heilige Geest. De doop c.q. vervulling met de Heilige Geest is dus nodig om dit evangelie te kunnen beleven, zoals ook Jezus zelf voor Hij zijn optreden begon eerst werd vervuld met de Heilige Geest.

Het gaat bij het evangelie van het Koninkrijk niet om het aanvaarden van een aantal leerstellingen zonder praktische uitwerking, maar om de werkelijke beleving van het nieuwe leven van Christus. Daar waar het evangelie van het Koninkrijk aan­vaard en beleefd wordt heeft het positieve uitwerking naar ‘binnen’ zowel als naar ‘buiten’. Naar binnen toe wil zeggen: geestelijke groei, zodat het beeld van Jezus in ons meer en meer zichtbaar gaat worden. Van baby’s in het geloof behoren wij op te groeien tot volwassenen in het geloof. We zullen de mannelijke rijpheid moeten bereiken, waarvan Paulus schreef aan de Efeziërs 4 vers 14 en 15 (Ef. 04:14-15). “Dan zijn wij niet meer onmondig, op en neer, heen en weer geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling ver­leidt, maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het hoofd is, Christus”.

De groei naar buiten richt zich op de verkondiging van het volle evangelie door woord en daad.

Zending en evangelisatie zijn daarom een essenti­eel onderdeel van ons geloofsleven. Maar we moe­ten wel op onze hoede zijn voor eenzijdigheid, dat wil zeggen: we kunnen zo in beslag genomen worden door allerlei activiteiten, dat we niet meer aandachtig luisteren naar de stem van de Heer. Want het gaat er om dat we alleen die din­gen doen die de Heer van ons vraagt. Een goed functionerend geloofsleven heeft altijd als ken­merk: ontspannenheid. Spreken en handelen vanuit de rust en het vertrouwen wat we bezitten in Hem. Wie leeft in gemeenschap met Hem weet dat Zijn Geest de weg aanwijst die wij moeten gaan.

Kwantiteit of kwaliteit

In deze tijd is ‘gemeentegroei’ in. Het lijkt wel of sommigen alleen nog in beslag genomen worden door de gedachte: hoe krijgen we onze gemeente groter, hoe krijgen we meer mensen in de samen­komst. Nu is dit op zichzelf een prijzenswaardige gedachte, maar we moeten wel waken voor eenzijdig­heid. En zeker als dat ten koste mocht gaan ten aanzien van de inhoud van de boodschap. We mogen nooit water in de wijn doen, want het gaat er pri­mair om dat de juiste, dat wil zeggen de volle boodschap gebracht wordt. In het Koninkrijk Gods gaat kwaliteit altijd voor kwantiteit! En als het met de kwaliteit in orde is, blijft ook de kwanti­tatieve groei niet achterwege. Een goede kwaliteit verkoopt immers zichzelf.

Zowel in ons persoonlijk- als in ons gemeentelijk geloofsleven zullen wij er daarom op moeten toe­zien dat het volle evangelie een centrale plaats inneemt. God zelf staat garant voor de positieve uitwerking van dat evangelie, omdat het geheel in overeenstemming is met Zijn wil. Een wat is er heerlijker en rustgevender dan te weten: ik sta in de wil van God en beantwoord aan het doel wat God met mijn leven voor heeft. Ik mag een levende steen zijn in het geestelijk huis wat in deze eindtijd gebouwd wordt. Het huis waarin en waar­door God Zijn volle heerlijkheid gaat openbaren. Zo zal de waarachtige eindtijdgemeente naar Gods bedoeling van de grond komen. Deze gemeente waar­van Paulus zegt dat het een gemeente zal zijn “stralend, zonder vlek of rimpel of iets derge­lijks, zodat zij heilig is en onbesmet” Efeze 5 vers 27 (Ef. 05:27), is de gemeente met positieve uitwerking, om­dat de groei van fundament naar einddoel zijn ba­sis vindt in het evangelie van Gods Koninkrijk.

Zo zal Jezus in Zijn gemeente ten volle tot open­baring komen tot een getuigenis voor alle volken!

 

Reacties van lezers door redactie

Verlangen om geestelijk te groeien

Zuster T. K. -D. te Heiloo, zend ons het elders in dit blad gepubliceerde gedicht: ‘Job-Jezus” en schrijft: “Het Job-gedicht had ik al gemaakt voor ik de artikelenserie in “Levend Geloof” las. Het is zo fijn, wanneer je de ware toedracht gaat zien van verhalen in Gods Woord. Van deze gelegenheid maak ik gebruik u Gods rijke zegen en inspiratie toe te wensen, Zijn omtuining en inzicht bij het schrijven van dit fijne orgaan. Ik er­vaar een liefdevolle geest die er vanuit gaat en liefde is een vrucht van de Geest! Zelf zit ik al zo’n 15 jaren in een volle evangelie ge­meente en ervaar dat het heerlijk is de leer van Je­zus van het Koninkrijk der hemelen te leren kennen en strek mij er naar uit, te mogen uitgroeien tot een volwassen Zoon van Hem!”

Positief, helder en getuigend

Broeder H. H. te Santpoort, schrijft: Na het lezen van enkele uitgaven van het blad “Levend Geloof”, welke ik als zeer positief, hel­der en getuigend van diepgang beschouw, zou ik graag enkele proefnummers van uw blad ontvangen”.

Gods Geest is bezig te herbouwen

Zuster A. M. te Stadskanaal schrijft: “Na het lezen van een geleend nummer van “Le­vend Geloof” zou ik mij hier graag op willen abon­neren. Het heeft mijn hart ontroerd en zeer verheugd om dit te lezen, om te be­merken dat Gods Geest bezig is te herbouwen, ook mede door dit blad. Ik bid u Gods rijke zegen toe voor deze grootse taak”.

Verschillende nieuwe abon­nees vragen ons om toezen­ding van het januarinummer. Tot onze spijt is dit num­mer echter geheel uitver­kocht.

Adm. “Levend Geloof”.

 

Vrijheid (gedicht) door Piet Snaphaan

Elk mens wil vrij zijn, dat is zijn verlangen,

Gebonden zijn of leven onder tucht,

Dat wil hij niet, hij voelt zich dan gevangen,

Vrij wil hij zijn, als vogels in de lucht.

 

Ja Hij wil vrij zijn, dat is steeds zijn streven,

Zijn vrijheid gaat hem immers boven al,

Hij wil zijn eigen leven zelf wel leven,

Beseft maar niet, dat dit eens kwam ten val.

 

Geweldig is ’t als hij dat gaat ontdekken,

Dat Hij gaat zien, wat hier toch achter schuilt,

De boze wil niet dat, dit uit zal lekken,

Want hij is juist de dader die vervuilt.

 

De eerste mens was vrij: God had hem zo geschapen,

De Schepper schiep hem immers naar Zijn beeld,

De boze wist de mens toch om te praten,

Zijn vrijheid werd noodlottig en verdeeld.

 

Zo werd de mens z’n vrije wil ontnomen,

Hij had gehoorzaamd aan een boze macht,

Toch – prijs de Heer – Hij is voor ons gekomen,

Hij baand’ een weg, en had een plan bedacht.

 

Hij offerde Zijn Zoon, die gaf voor ons Zijn leven,

Zo werden wij weer vrij: Hij kocht ons met Zijn bloed,

Nu hebben wij als doel, die vrijheid te beleven,

Want waarlijk vrij zijn, is een Goddelijk goed.

 

In vrijheid gaan wij staan, het is ons terug gegeven,

Het werd voor ons op Golgotha volbracht,

Laat ons dan juichen, Hem de hulde geven,

Want Hij alleen is onze levenskracht.

 

Vernieuwing en herstel door Folkert Pool -3-

Passieve en actieve verwerping

In 1 Korinthiërs 12 be­schrijft Paulus het goed functioneren van een gemeen­te. Indien de voet zou zeg­gen: omdat ik niet de hand ben, behoor ik niet tot het lichaam, behoort hij daarom niet tot het lichaam? De voet sluit zich buiten, we kunnen spreken van passieve verwerping. De voet is het lijdend voorwerp. Wanneer daarentegen het oog tot de hand zou zeggen: ik heb u niet nodig, spreken we van actieve verwerping. Het oog is de oorzaak dat de hand zich verworpen gaat voelen.

De discipelen vragen zich af: “Wie is wel de grootste in het Koninkrijk der heme­len?” Matteüs 18 vers 1 (Matt. 18:01). Het ant­woord van de Here Jezus is: “Voorwaar, Ik zeg u, wanneer gij u niet bekeert en wordt als de kinderen, zult gij het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan” Matteüs 18 vers 3 (Matt. 18:03). Wanneer gij u niet bekeert, wanneer gij niet stopt met deze wijze van denken, van elkaar bena­deren, van omgaan met el­kaar… Ziet toe, dat gij niet één van deze kleinen, die in Mij geloven, veracht, minacht of geen of te weinig acht op hen slaat…

Door de maatschappij waarin wij leven, worden ons vele normen opgedrongen. Voldoe je niet aan bepaalde normen dan tel je niet mee. Bepaal­de films of tv-programma’s moet je gezien hebben. Van wie? Wanneer je niet ge­trouwd bent, tel je nauwe­lijks mee. Waarom niet?

Weet u wat zo heerlijk is? Dat God maar één norm heeft. Hij stelt aan Petrus na de verloochening maar één vraag, namelijk: “Hebt ge, me waarlijk lief?”

Wat is bepalend voor ons leven?

De liefde is bepalend voor ons leven. Laat de liefde opwassen in ons leven. God is liefde. Gods vriendelijk aangezicht, geeft vrolijk­heid en licht. Wees kinde­ren van het licht en bedenk dat God de Vader der lichten is. Kom tevoorschijn, kom uit de duisternis, de een­zaamheid, de minderwaardig­heid, de verwerping en weer­spannigheid, in het licht! Kom in de ruimte van God door vernieuwing en bevrijding en draag er zorg voor dat anderen, ook je kinderen niet, door onze manier van leven niet in de duisternis komen, maar biedt hen de veiligheid van het Konink­rijk Gods. Wees je goed be­wust dat de kinderen er niet zijn om ons, maar wij zijn er als ouders om voor de kinderen te zorgen, om hen te dienen. Elk gezag, door God ingesteld, is om te die­nen. Jezus Christus was de Zoon van God en had veel ge­zag en toch zegt Hij: “Ik ben niet gekomen om te heer­sen, maar om te dienen”. Hij liet de kinderen en de men­sen tot zich komen en zegen­de hen.

Weet wie je bent! Wees je ‘waarde bewust’, ook in Christus. We hebben geweldi­ge mogelijkheden. Veronacht­zaam en verwaarloos jezelf en anderen nooit. De Spreu­kendichter zegt: “Wie zijn naaste veracht, is verstan­deloos; wie zijn naaste ver­acht, zondigt”.

De vraag is: zijn we bikkel­hard of barmhartig? Lucas 6 vers 36 (Luc. 06:36) zegt: “Weest barm­hartig, gelijk uw Vader barmhartig is”. En in Matteüs 28 vers 29 (Matt. 28:29) zegt Jezus: “Leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart”.

Onze benadering van andere mensen, wie dan ook, mag niet afhangen van omstandig­heden, status, geld, sympa­thie of antipathie. Als je denkt: die ligt mij niet of daar heb ik moeite mee, dan zijn die gedachten niet uit God. Had Jezus moeite met Petrus, die altijd maar met een zwaard liep te sjouwen en er soms zelfs mee zwaai­de? Had Jezus een hekel aan Judas, die niet van ander­mans centen af kon blijven? Aan het kruis hangt Jezus tussen twee gekruisigde mis­dadigers. Had Jezus moeite met die voor Hem uitgekozen plaats? Veroordeelt Hij hen? Verheft Hij zich boven hen? Integendeel, Jezus laat juist Zijn liefde blijken en zegt tegen degene die Hem daarom vraagt: “Heden – ja, ja, geen voorwaarde, niet eerst dit en dat, maar heden – zult ge met Mij in Mijn Koninkrijk zijn!” De liefde doet de naaste geen kwaad, maar tracht zijn naaste te behagen ten goede.

De grote vijand van de liefde

De grote vijand van de liefde is de duivel en hij zal al­tijd proberen alles wat goed en mooi is te verstoren, ka­pot te maken. Gods scheppingsharmonie schopt hij in de war. Gods norm wordt aan­getast. De relaties worden verbroken. Eén van de vier huwelijken in Nederland wordt een teleurstelling en de vei­ligheid, de geborgenheid en het vertrouwen zijn uit el­kaar gerukt. Men voelt zich aan de kant gezet en de mach­ten der duisternis, die het bewerken, gaan verder met hun vernietiging van al het mooie waartoe de mens bestemd is.

De duivel probeert altijd goede relaties te doorbreken. Job had een goed contact met God, de duivel heeft daar moeite mee en doet zijn uiterste best Job in zijn goede relatie aan te tasten, te beschuldigen. Maar het lukte niet.

Jezus Christus is de Zoon van God, die altijd doet wat de Vader zegt. Herkent u in dit verband de volgende aanval­len? “Indien gij Gods Zoon zijt, zeg dan… ” Matteüs 4 vers 3 (Matt. 04:03). “Hij heeft God gelas­terd… ” Matteüs 26 vers 65 (Matt. 26:65). “In­dien Gij Gods Zoon zijt, kom af van het kruis… “

Matteüs 27 vers 40 (Matt. 27:40).

Tegen Mozes, de man Gods, zegt men: “Wie heeft je aan­gesteld?”. De boze haat goe­de verhoudingen en gezag en probeert elke door God gege­ven wetmatigheid en orde te ondermijnen. Daarom volgt op verwerping bijna altijd weerspannigheid, welke ook door een macht der duister­nis wordt voortgebracht en opgezweept. Waarom slaat men met deuren, wordt er gescholden en gevloekt? Waarom gaan kinderen tegen de ou­ders opstaan en zijn er zo­veel pressiegroepen in onze maatschappij? Men voelt zich achteruit gezet, niet begre­pen, misdeeld en gaat rebel­leren. Zoals satan zelf in opstand kwam tegen God, zo probeert hij de mens op te zetten tegen alles wat ook maar iets met God te maken heeft. Hij is de tegenstan­der, de vijand van God en ieder schepsel die met de boze verbonden is, zal op dezelfde wijze reageren door te schoppen tegen iedereen, die gezag mag en moet uitoe­fenen. Sommige mensen kunnen niet anders dan fel reageren tegen iedere vorm van gezagsuitoefening, ook al wil­len ze dit niet. Men is dan duidelijk bezet door een geest van weerspannigheid. Ook in de man-vrouwverhouding leidt dit vaak tot grote spanningen en uiteindelijk kan echtscheiding het gevolg zijn. De man is het hoofd van het gezin, maar dan wel op de wijze zoals Christus het hoofd is van de gemeente, en de Vader het hoofd van Chris­tus is. Jezus en de Vader zijn één, maar Jezus deed precies wat Hij de Vader zag doen. Waar de relatie liefde gezag volmaakt is, is vol­maakt geluk en zal gezag niet als gezag ervaren worden, maar biedt het juist rust, veiligheid en geborgenheid.

Wat was het geheim in het leven van Jozef, waardoor hij onderhorige kon zijn van het land Egypte, nadat men hem jarenlang had verworpen, zelfs letterlijk in de put en in de gevangenis had ge­gooid? Hoe kwam het dat Jo­zef niet stuk te krijgen was? Jozefs ouders, Rachel en Jakob hielden van elkaar en uit die relatie werd Jo­zef geboren. De broers die Jozef in de put gooiden, hadden een andere oorsprong. Jozef had ook een goed kon- takt met zijn vader en doet wat deze van hem vraagt. De opdracht van Jakob was: “zoek je broers” en Jozef doet het. Ook kende Jozef, evenals zijn vader en grootvader, zijn hemelse Vader, in wie hij een groot ver­trouwen stelde. Dit was ook het geheim van Job en Jezus Christus, die ten diepste verworpen werden.

Wat doen wij als men ons eerst verwerpt?

Een belangrijke vraag voor ons is: wat doen wij, als men ons minacht, veroordeelt of verwerpt? Er zijn dacht ik drie mogelijkheden.

1 – Je sluit je op in een­zaamheid en zelfmedelijden en denkt: niemand accepteert me, zelfs God niet, waarom laat Hij dit anders toe? Doordat je meer en meer op jezelf gericht wordt, slaan depressies toe, gevolgd door wanhoop en gedachten aan zelfmoord dienen zich aan.

2 – Je verschuilt je achter onverschilligheid, rebellie en verzet. Haat, wrok en bitterheid steken de kop op en er ontstaan zeer grote spanningen in je leven, wel­ke zelfs tot hysterie kunnen leiden.

Voordat ik de derde moge­lijkheid aanhaal, wil ik nogmaals duidelijk stellen dat we deze nare situaties waarin we terechtkwamen, niet behoeven te accepteren. Bespreek het met andere kin­deren Gods, die vervuld zijn met de Heilige Geest. Laat u bevrijden en leer met Chris­tus in nieuwheid des levens te wandelen. Prijs de Heer voor deze mogelijkheid.

3 – Je stemt je af op de Heer en stelt je onder de leiding van de Heilige Geest. Wat deed Jezus en la­ter ook Stefanus? Wat was hun reactie? Ze baden: “Va­der, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen”. Wanneer we kracht nodig heb­ben om de goede gezindheid van Christus te realiseren, bid dan in nieuwe tongen en bouw uzelf op in uw geloof en uw God zal door u ver­heerlijkt worden’.

Vele mensen ontvingen in hun kinderjaren weinig liefde, laten we daarom elkaar in de gemeente veel liefde geven, zodat de jaren waarin de kaalvreter alles opat, zul­len worden vergoed en de dorsvloer en de perskuipen in de gemeente van most en olie overstromen. Joël 2 vers 25 (Joël 02:25)

Wat doen wij als kinderen moeilijk zijn?

Kinderen die moeilijk zijn en dreinen of zeuren, hebben het moeilijk en vragen om begrip en aandacht. Door dan een pak voor de broek te ge­ven of te zeggen: “stel je niet aan” en “als je nu niet ophoudt, loopt moeder weg” of door het kind naar bed te sturen, wordt het probleem niet opgelost, maar juist verergerd en brengt men grote schade toe aan de ziel van het kind dat nog zo toeganke­lijk is voor goede en kwade , beïnvloeding. Laat nooit toe dat de band, de veiligheid tussen moeder en kind wordt verstoord. Als moeder ben je ‘alles’ voor het kleine kind. Laat moeder verstek gaan dan valt zijn hele wereldje in elkaar.

Waar verwerping vat krijgt, weerspannigheid een rol gaat spelen en spanningen en hys­terie zich voordoen, zal dit vaak zijn weerslag geven in lichamelijke kwalen en ziek­ten zoals bijvoorbeeld astma, huiduitslag, maagpijnen, hoofdpijnen, hartkloppingen, etc. De medici weten daten vele lichamelijke kwalen hun oorsprong vinden in spannin­gen. De mens is niet gescha­pen om voortdurend onder spanning te staan en vooral een kind staat nog zo puur, zo afhankelijk en hulpbehoe­vend in het leven. Het be­grijpt zo weinig van die we­reld van de volwassenen en komt in innerlijke conflicten dat wil zeggen in conflict met zichzelf en met anderen en dus ook met het gezag. Men woedt geremd, in zich­zelf gekeerd, achterdochtig en wantrouwend en het leggen van blijvende vriendschappen en goede huwelijken zal dan een moeilijke zaak zijn. Paulus roept ons toe: Wees eensgezind, één in liefde betoon, één van ziel, één in streven, zonder zelfzucht! Weet u wat er dan gebeurt? Hetzelfde wat Jeruzalem mee­maakte :

– men was voortdurend ééndrachtig bijeen,

vele wonderen en tekenen geschiedden,

zij loofden God en stonden in de gunst van het volk,

de Heer voegde dagelijks toe.

Laat u door de Heer vullen met louter vrede en vreugde en breek met al het andere. Dit was het derde en laatste artikel in deze serie van Folkert Pool, die voor de duidelijkheid tevens nog een schematisch. overzicht heeft samengesteld.

 

Bescherming (gedicht) door Piet Snaphaan

Een toevlucht Heer zijt Gij voor mij.

Bij u vind ik bescherming.

Roep ik U aan dan antwoordt Gij,

Gij zijt een God van heel nabij,

Vol liefde, vol ontferming!

 

Verwerping

De gevolgen:

Eenzaamheid (je afsluiten).                               Onverschilligheid (ontevredenheid)

Zelfmedelijden (niemand begrijpt me,           Rebellie

waarom laat God het toe).

Depressies.                                                             Haat

Wanhoop.                                                               Wrok

Zelfmoord (of neigingen daartoe).                  Bitterheid

 

Grote spanningen

Hysterie met al haar gevolgen

 

(Van wie men liefde verwacht – wijst men af. Geen liefde kunnen ontvangen. Geen liefde kunnen geven).

 

De oplossing:

Bevrijding.

Vervulling en leiding door de Heilige Geest.

Tongentaal.

Overwinningsleven.

Geen contactverstoring.

Vruchten (liefde) en gaven van de Heilige Geest.

 

Van de redactie door Gert Jan Doornink

Welkom!

In de afgelopen jaren begroetten we van tijd tot tijd in deze rubriek vele nieuwe lezers en lezeressen die abonnee werden op “Levend Ge­loof”. Zo nu en dan wordt ons gevraagd hoe het thans gaat met ons blad en of de sterke groei nog steeds aanhoudt. We kunnen ook nu weer een posi­tief antwoord geven! De groei gaat nog steeds door en opnieuw kunnen we tot tientallen nieuwe abonnees die de afgelopen maanden toetraden zeg­gen: hartelijk welkom, met daaraan verbonden de wens en de bede dat de inhoud van “Levend Geloof” voor u tot grote zegen zal zijn.

Brieven

Uit de vele positieve reacties die wij over de inhoud van ons blad ontvangen blijkt dat, ondanks de eenvoudige uitvoering – of misschien wel juist mede daardoor – velen uit wat wij pu­bliceren ‘proeven’ dat wij slechts één doel nastreven: de compromisloze en duidelijke verkondi­ging van het volle evangelie in al zijn facetten. Helaas ontbreekt ons de tijd om iedere binnenko­mende brief of reactie persoonlijk te beantwoor­den. Wij houden niet van ‘Amerikaanse methoden’, dat wil zeggen wij verzenden geen door de computer samengestelde antwoordbrieven. Wees er echter van overtuigd dat wij aan iedere binnenkomende brief grote aandacht schenken en de inhoud ter harte nemen. Een deel van de reacties publiceren wij in de rubriek “Reacties van lezers”. Dat geldt uiteraard niet voor brieven van vertrouwe­lijke of persoonlijke aard, die we zoveel moge­lijk persoonlijk beantwoorden. Dat geldt ook voor vragen die wij krijgen naar aanleiding van wat wij in “Levend Geloof” publiceren. Wij vragen echter wel geduld als een antwoord wel eens enige tijd op zich laat wachten. Tenslotte: vergeet u niet regelmatig voor onze arbeid te bidden? En bij alles wat wij mogen doen in Zijn dienst geldt: Hem zij alle dank en aanbidding!

 

Verstaan wij onze roeping? door Jan W. Companjen

“Daarom, heilige broeders, deelgenoten der hemelse roe­ping, richt uw oog op de apostel en hogepriester on­zer belijdenis, Jezus, die getrouw is jegens Hem, die Hem heeft aangesteld” Hebreeën 3 vers 1 en 2 (Hebr. 03:01-02).

Mozes is voorafschaduwing van Christus

Boven het Bijbelgedeelte dat begint bij Hebreeën 3 vers 1 staat: “Jezus boven Mozes verheven”. Eens heeft Mozes het volk Israël uit de sla­vernij verlost en uitgeleid. Dwars door de woestijn trok hij met zijn volk naar het door God beloofde land. Het was een geweldig gebeuren dat vergezeld ging van teke­nen en wonderen en toch is deze leider van het oudtestamentische volk van God slechts een onvolmaakte voorafschaduwing van Chris­tus en Zijn werk. Beiden, Jezus en Mozes, hadden één ding onomstotelijk gemeen, zij waren beiden geroepenen. Beiden vervulden trouw hun werk, maar toch krijgt Jezus meer eer. Hij werd boven Mo­zes verheven, omdat de bou­wer van het huis meer eer verdient dan het huis zelf.

Hoe moeten wij dit verstaan en wat is hierin de bood­schap voor ons? Elk huis is door iemand gebouwd, maar het heelal is gebouwd door God. Mozes nam binnen het geheel van het gebouw van God de vertrouwenspost van een dienaar in. Hij bouwde als het ware de eerste zichtbare tempel van God, een huis Gods in de zichtba­re wereld, en kreeg daartoe duidelijke opdrachten van God. Toen dit in twijfel werd getrokken door zijn zuster Mirjam en zijn broer Aaron, die zeiden: “heeft de Here ook niet tot ons ge­sproken” , kwam God neer in de wolkkolom en riep Aaron en Mirjam bij zich. Toen zei God: “Indien onder u een profeet is, dan maak Ik, de Here, Mij in een gezicht aan hem bekend, in een droom spreek Ik met hem. Niet al­dus met mijn knecht Mozes, vertrouwd als hij is in ge­heel mijn huis. Van mond tot mond spreek Ik met hem, dui­delijk en niet in raadselen, maar hij aanschouwt de ge­stalte des Heren” Numeri 12 vers 5 tot en met 8 (Num. 12:05-08). Mozes had de taak te ge­tuigen in woord en daad van de woorden die God zou gaan spreken. Zijn dienstwerk was schaduw, een kopie van dat­gene wat hij als model op de berg gezien had.

In dat oude Israëlitische heiligdom verrichten pries­ters hun dienst. De hogepriester droeg voor zijn zonden en de zonden van zijn volk dierenoffers op. Hij mocht, eenmaal per jaar, het allerheiligste betreden en voor korte tijd in Gods na­bijheid komen. Hoe onvol­maakt ook, toch was het een voorafbeelding van Christus die zichzelf als een offer gaf en nu als Hogepriester altijd bij God is. Mozes vervulde, geheel getrouw, zijn roeping en hij deed dit alleen en op de wijze zoals God het hem opdroeg en getoond had, zie nogmaals Numeri 12 vers 5 tot en met 8 (Num. 12:05-08). Noch Aaron, noch Mirjam hielpen hem daarbij een handje. Zij wer­den als dienstknechten in dat huis aangesteld, doch Mozes was de bouwer.

Wij moeten onze roeping leren verstaan

Alzo ook Christus Jezus. Hij is de bouwer van het huis van Zijn Vader en dat huis zijn wij. Hij is de bouwer van het huis Gods in de onzienlijke wereld. Een huis Gods dat eeuwig is. Het he­melse is hoger en blijvend, het aardse lager en tijdelijk.

Wij mogen het heiligdom Gods, als huisgezin Gods, binnengaan. De christelijke gemeente is door de dood van Jezus, van haar schuld verlost. Jezus vervulde en vervult Zijn, roeping en was trouw in geheel Zijn huis, zoals Mozes dat was in het zijne. De roeping van Jezus is volmaakt en in Hem, in Zijn Geest, leven en bewegen wij ons op weg naar de vol­tooiing.

Nu ons zo’n grote genade en volheid geschonken is, zul­len ook wij onze roeping moeten leren verstaan en gaan leven uit de beloofde en ontvangen gemeenschap met God. Dat is waarlijk Pinksteren. Daarvoor gaf Hij ons Zijn Geest. Door de kracht, de zuivering en de leiding van die Geest zullen wij ons doel bereiken en werke­lijk lichaam van Christus zijn.

Onderkennen wij dat? Zijn wij werkelijk één lichaam, zijn we blij met elkaar om­dat de één dit en de ander weer wat anders heeft tot opbouw van dat lichaam, de eeuwige tempel Gods? Als wij weten in de wil van de Heer te zijn, onder andere in het dienen van elkaar, dan geeft ons dat zekerheid en kracht. Dan weten en ervaren wij op de goede weg te zijn om op te wassen tot alle volheid Gods. Op die weg beoordelen we alleen onszelf en niet die ander, omdat we ieder persoonlijk voor onze eigen opdracht staan.

Toen het volk Israël op weg was naar het beloofde land, kregen zij in de woestijn van hun leven de kans te le­ren afhankelijk te zijn van God. Zij moesten Hem ver­trouwen. Al voortgaande kre­gen ze er de wet, de tabernakel en vele andere voorschriften bij. Al die voorschriften in wet en eredienst hadden een functie. Niet alleen voor hen die toen door de woes­tijn trokken, maar ook voor ons. Denk bijvoorbeeld maar eens aan de tabernakel, met zijn voorhof, het heilige en het heilige der heiligen, het wasvat en de altaren.

Het is alles een heenwijzing naar Christus, onze verlos­sing en – ja ook dat – in het volgen van Hem. Na Zijn volbrachte werk mogen wij leven met een geopende hemel en onder Zijn leiding. Samen in het huis Gods, de eeuwige woning, waarin we samen één zijn door Zijn Geest, die ons tot Zijn tempel heeft gemaakt.

Gods Geest leidt ons naar de volle waarheid

De eis van God met Zijn schepping is dat de mens heilig is. Dat wil zeggen gereinigd en geheiligd door het bloed van het Lam en met daarop volgend een leven zo­als ons dat in Christus is geopenbaard. Die wet Gods om dat te bereiken is in Chris­tus vervuld. Niet de wet met overtreding en straf brengt of houdt de mens in het goe­de spoor, maar de Geest Gods die zuivert, loutert en leidt. Die leidt ons naar de volle waarheid, het volledig verstaan van het Woord Gods. Het openbaar worden van het beeld Gods in de mens en in de schepping.

God de Vader heeft als Schepper geloof in Zijn schepping. Toen Christus, een mens van vlees en bloed, als Zoon Gods openbaar werd, werd Hij onmiddellijk geroe­pen voor de taak waarvoor Adam geschapen werd. De eeu­wen van onwetendheid zijn voorbij en het wordt weer duidelijk dat wij van Gods geslacht zijn Handelingen 17 vers 28 (Hand. 17:28). Dat is Pinksteren, de vervulling van de wet Gods (de wet der liefde) in ons. Dat heeft Christus voor ons al­len mogelijk gemaakt. Dan is ons leven gericht op vrede en leven, op opbouw en ver­geving. Indien iemand ons iets aandoet, denken wij aan de woorden van Jezus en van Stefanus (de eerste marte­laar) : “Reken hun deze zonde niet toe… ” Zij doen het in hun onwetendheid. Zij weten het nog niet beter, zij heb­ben nog niet gezien dat de poort wijd open staat en dat daarachter alles anders is. Dat daar de zonne der ge­rechtigheid straalt en alles nieuw wordt. Dat daar de tijd der onwetendheid voor­bij is gegaan en mensen ge­lijkvormig mogen en kunnen worden aan het beeld van Christus. Niet aan het beeld gelijk aan een groot profeet of aan een groot prediker uit het oude verbond, maar aan Hem die onze bouwmeester is. Ook Hij heeft alleen, gelijk Mozes, Zijn huis gebouwd en Hij deed dit op de wijze zo­als de Vader het Hem getoond en gezegd had, zie onder an­der Johannes 8 vers 28 en 29 (Joh. 08:28-29).

Daarom is hij of zij die Je­zus volgt een gelukkig mens.

We krijgen weer inzicht in het hoeden waarom wij kroon der schepping zijn. De kleinste bewoner (geestelijk gezien) van het Koninkrijk Gods is meer dan diegenen die leefden onder het in­zicht van het oude verbond. Ons is het gegeven dat wij de Schriften steeds beter leren verstaan. Dat geeft een steeds grotere verant­woordelijkheid, ook daarin is er geen aanzien des persoons. Vrees niet, want Zijn last is licht en Zijn juk is zacht. Kom, ga op uw voeten staan, neem uw bed op en wandel. De tijd van slapen is voorbij.

Wees gehoorzaam aan de opdracht van God

God heeft de mens zelf ge­schapen en Hij weet wat onze mogelijkheden zijn. Dat is meer en beter dan dat wij nu zouden kunnen invullen. De mens is, ik herhaal het nog eens, van Gods geslacht. Zoals God, Mozes riep en uitzond met zijn volk, zo werd ook Jezus als Zoon Gods geroepen. Hij vervulde Zijn taak en maakte de hemel en de wereld voor ons open. “Ga dan heen… ” enz. enz. Zijn Goddelijke opdracht werd aan ons, Zijn lichaam, doorgege­ven. Daarom is ook alles wat hier op aarde nog moet ge­beuren een Goddelijke op­dracht aan ons. Jezus sprak: “Zoals de Vader Mij gezon­den heeft, zend Ik ook u!” Er zijn, dat moet worden ge­zegd, veel mensen die de Heer voor de voeten lopen. Zij doen veel meer dat Hij heeft opgedragen. Daardoor lijden zijzelf of hun omge­ving schade. Het gaat dan ten koste van blijmoedigheid en het geeft alleen maar een soort zelfbevrediging.

Het is echter alles een wis­selwerking, waarbij de mens een vrije keus mag maken. Hij moet zijn beslissingen nemen uit eigen vrije wil en niet uit angst. Zorg er voor dat de wereld, de mens om u heen, weet wie u bent… en de Heer en de toekomst, doen de rest!

 

Het boek Ruth als profetie door Jan W. Companjen

De vier artikelen die broeder Jan W. Companjen schreef in “Levend Geloof” van september tot en met december 1982, zijn thans samengebracht tot een brochure. Voor velen waren de artikelen, waarin het boek Ruth in het licht van de eindtijd werd geplaatst, reeds tot grote zegen. Dit zal ongetwijfeld met het boekje ook het geval zijn! De prijs is, evenals voor de andere brochures, f 3,–. Bij afname van 10 exemplaren en meer ƒ 2,25 (exclusief porto). Te bestellen bij: Admi­nistratie “Levend Geloof”, Wapenveld.

 

Gedachten over het boek Job door Nico Goverts -7a-

Zofar in het voetspoor van Elifaz

In feite is het onvoorstelbaar: na de diepe, intense geloofs­belijdenis van Job in hoofdstuk 19, neemt gewoon de vriend die aan de beurt Was, onverdroten weer het woord. Job heeft vanuit de bodem van zijn bestaan geworsteld om zijn identi­teit, en wat is de reactie? Wie volgt? Zofar is aan de beurt. Nu heeft Zofar erg weinig nieuws te vertellen, al ziet hij wel kans om weer een lang hoofdstuk te vullen; we willen dan ook slechts kort bij zijn ontboezemingen stil staan, om daarna wat dieper in te gaan op hetgeen Job zelf nog weet te melden.

Interessant is wel dat Zofar af en toe termen van Elifaz overneemt: zo begint hij zijn betoog met de woorden: “Nu dwingen mijn gedachten mij toch tot een antwoord, omdat het in mij stormt”(Job 20:02). En hetgeen hier vertaald is met ‘ge­dachten’, is dezelfde uitdrukking die Elifaz gebezigd heeft in zijn verhaal over de geest die hem bezocht had in Job 4 vers 13 (Job 04:13) en die daar weergegeven is met: overpeinzingen. Blijkbaar zitten beide vrienden wel op dezelfde golflengte.

In het derde vers voegt Zofar er vervolgens aan toe, letter­lijk overgezet: Uit mijn inzicht reageert de geest. Men vraagt zich daarbij wel af: welke geest? Immers, ook Elifaz wist in Job 4 een uitvoerig relaas op te dissen over een geest die voorbij gleed.

Het enige wat de geest van Zofar weet te bedenken, is: “het gejubel der goddelozen duurt kort, en de vreugde van de ont­aarde slechts een ogenblik” Job 4 vers 5 (Job 04:05). “Als een droom vervliegt hij, onvindbaar, hij wordt weggevaagd als een nachtgezicht” Job 4 vers 8 (Job 04:08). Deze laatste vergelijking moet trouwens voor de op­merkzame toehoorder wel ietwat onthutsend van aard geweest zijn, wanneer men bedenkt dat Elifaz in het reeds meer ge­noemde Job 4 juist zo hoog opgeeft van de nachtgezich­ten die hij pleegt te ontvangen. En hier tekent Zofar zomaar het heengaan van de goddeloze als het wegzweven van een nachtelijk visioen. Dit moet Elifaz, als hij goed geluisterd heeft, wel als heiligschennis in de oren geklonken hebben.

Jobs antwoord aan Zofar

Op de duur gaat het de goddeloze slecht; dit wordt door Zo­far omstandig uiteengezet. Daarop antwoordt Job in hoofdstuk 21: De schuldigen leven, ze worden oud, ja ze nemen zelfs toe in macht. Hun huizen zijn in vrede, zonder schrik, de staf (of roede) Gods is niet over hen. Ze heffen aan met pauk en lier, verheugen zich bij de klank van de schalmei. Ze verbruiken hun dagen om zich goed te doen en in rust zin­ken ze in het dodenrijk. Men zegt wel: God straft de kinde­ren van de schuldige, maar wat deert dat de man zelf, wan­neer hij dood is?

Job vermag in het lot der mensen geen rechtvaardigheid te ontdekken. De een sterft in de kracht zijner volkomenheid, de andere sterft met bittere ziel, hij heeft niets van het goede genoten, en samen liggen ze in het stof.

Job kan maar tot één slotsom komen: “Hoe kunt ge mij zo troosten met damp? Van uw antwoorden blijft enkel over trouweloosheid” Job 21 vers 34 (Job 21:34). Trouwbreuk: met dit smartelijke slotakkoord sluit Job de tweede gespreksronde af.

Job en zijn vrienden groeien uit elkaar

Dan volgt de derde cyclus, in de hoofdstukken 22-27. Hier zien we Job en zijn vrienden steeds verder uit elkaar groei­en. Elifaz begint met een opsomming van de zonden die Job mogelijk begaan kan hebben en die de oorzaak moeten vormen van de duisternis waarin hij zich nu bevindt. “Daarom zijn strikken rondom u, en heeft schrik u plotseling verbijs­terd”, zo weet hij met stelligheid te melden Job 22 vers 10 (Job 22:10). “Of ziet gij de duisternis niet, en de watervloed die u over­dekt?” zo voegt hij er bijna laconiek aan toe.

Maar Job behoeft niet in het duister te blijven: hij kan zich nog bekeren, aldus Elifaz in Job 22 vers 23 (Job 22:23) en dan zijn er prachtige beloften voor hem zijn weggelegd: Wanneer gij tot iets besluit, dan komt het tot stand, en op uw wegen straalt het licht” Job 22 vers 28 (Job 22:28).

Voor deze vriend zijn kwaal en recept zonneklaar; daartegen­over bemerken we bij Job dat hij steeds meer teruggeworpen wordt op de onnaspeurlijkheid van zijn God. Deze gedachte­gang vinden we met name in hoofdstuk 23 en dezelfde lijn wordt voortgezet in hoofdstuk 26. “Och, of ik wist dat ik Hem vinden zou! ik zou tot zijn stoel komen”, zo moet Job verzuchten, Job 23 vers 03 Statenvertaling (Job 23:03). “Zie, ga ik voorwaarts, zo is Hij er niet, of achterwaarts, zo verneem ik Hem niet. Als Hij ter linkerhand werkt, zo aanschouw ik Hem niet; be­dekt Hij zich ter rechterhand, zo zie ik Hem niet” Job 23 vers 8 en 9 (Job 23:08-09). Alle waarneming is hem ontnomen.

Elifaz heeft gezegd: schrik heeft u verbijsterd, en Job neemt tot tweemaal toe dit woord over: “Daarom ben ik voor zijn aangezicht verbijsterd; als ik mij dat indenk, ver­schrik ik voor Hem. God is het die mijn hart week gemaakt heeft, de Machtige is het die mij verbijsterd heeft” Job 23 vers 15 en 16 (Job 23:15-16). Is God dan onkenbaar? Hoe zit het dan met Gods identi­teit? Of kan een mens alleen maar vaststellen: Hij is de on­vindbare? Kan de mens iets ontdekken aangaande de identiteit van God? Hoe kan het schepsel leven als het de identiteit van zijn Schepper niet kan ontwaren?

Job verlangt ernaar getoetst te worden

Job beseft dat er een diep verband ligt tussen het wezen van God en zijn eigen wezensstructuur als mens. “Toetste Hij mij, ik kwam als goud te voorschijn” Job 23 vers 10 (Job 23:10); letterlijk: ik zou als goud uitgaan. Hier gaat het dus inderdaad om de existentie, het te voorschijn treden van de mens. In feite verlangt Job ernaar, getoetst te worden, het zou voor hem een verademing betekenen, want wat is toetsen eigenlijk? Vaak hebben we daar een negatieve voorstelling van; het houdt in het keuren van het gesmolten metaal. Welnu, Job is de smelt­oven ingegaan, de smeltoven van de ellende, de vuurgloed van de beproeving, en nu is het zijn diepste wens gekeurd te worden door God.

We zouden het ook kunnen aanduiden met het beeld van een examen. Iemand die zijn stof goed geleerd heeft, ziet uit naar het moment dat het examen wordt afgenomen en wat zou het voor de persoon in kwestie een teleurstelling zijn wan­neer de examinator in het geheel niet kwam opdagen. Nu heb ik me zo grondig voorbereid en de man laat me doodleuk zit­ten; hij is me misschien vergeten of hij had gewichtiger zaken aan zijn hoofd.

Wat gebeurt er dan? De leerling heeft zijn lessen wel goed doorgewerkt maar hij ontvangt geen cijfer, geen diploma, geen erkenning. Niemand zal ooit weten wat er in hem was; niemand zal ooit zijn verborgen talenten kennen, tevergeefs heeft hij zich afgemat, er volgt geen bekroning, want hij kan zichzelf wel gaan overhoren, dat heeft hij al zo vele malen gedaan, maar voor zichzelf een diploma schrijven kan hij niet want geen mens zal hem geloven als hij daarmee aankomt.

Hij heeft een ander nodig die hem bevestigt. Ja jongen, het is in orde, mijn goedkeuring heb je. Hij heeft de gestalte nodig van de examinator om tot identiteit te komen. Daarom is in dit verband het woord ‘examen’ ook zo’n treffend be­grip, want de grondbetekenis daarvan is: wat naar buiten gedreven wordt of wat naar buiten komt.

Alleen de examinator kan naar buiten brengen wat in de leer­ling verscholen ligt. Wat is een mens die niet door Hem be­vestigd is? Dan wordt het leven een wachtkamer en het enige wat je hoort, is het tikken van de klok die de lang verwach­te tijd weg tikt en langzaam maar zeker gaat het daglicht voorbij en in de schemer van de avond als de schoonmaker komt en de lokalen doorgaat, zit je er nog. Hé, is hier nog iemand? Ja vandaag had ik gehoopt iemand te worden maar helaas er kwam niemand.

Wie zul je dan zijn als de nacht valt en de schoonmaker ver­trokken is want na hem, wie heb je dan nog te verwachten? Zul je dan nog blijven zitten als de school gesloten is en denken: morgen misschien? Is er een dag misschien, waarvoor wij overnachten, zoals Willem Barnard die bezong? Of naar huis gaan en daar horen de onvermijdelijke vraag: Hoe is het gegaan vandaag? Ben je erdoor gekomen? Neen, zeg je dan met weemoed in je stem, de examinator is er niet door gekomen.

Zo zit Job daar in de wachtkamer. Maar het is een wachtkamer zonder spreekkamer. Als je de tussendeur opendoet, kom je weer in een wachtkamer. Wilt u hier wachten?

Wie ben ik als Hij niet komt en mij bevestigt? Wie is Hij als Hij niet komt en mij te voorschijn. roept?

“Waarom zijn vanwege de Machtige geen tijden uitgespaard, en aanschouwen die Hem kennen, zijn dagen niet?” zo vraagt Job zich somber af Job 24 vers 1 (Job 24:01). Het NBG vertaalt hier: oordeelstijden en gerichtsdagen, maar er staat zonder meer: tijden en da­gen. Job zegt als het ware: waarom houdt God geen spreekuur, waarom heeft Hij geen zitting op vaste dagen?

Job ziet de mens als verworpene

Job wacht op de God die hem bevestigt. Maar waar moet hij heen als God er geen dagen en tijden op na houdt? Wat rest er dan anders dan de ontwortelde mens? Job ziet de mens: “Zie, als wilde ezels in de woestijn zijn ze, ze gaan uit naar hun werk, ze zoeken voedsel” Job 24 vers 5 (Job 24:05). “Naakt overnachten zij, bij gebrek aan kleding, zij hebben geen dekking tegen de koude; van de stortregen der bergen worden zij doornat, en bij gebrek aan een schuilplaats drukken zij zich vast te­gen de rots” Job 24 vers 7 en 8 (Job 24:07-08).

Zo tekent Job zijn mensbeeld: het is het beeld van de ver­worpene: “Men heeft de wees van de moederborst weg geroofd, de zuigeling van de arme heeft men als pand genomen” Job 24 vers 9 (Job 24:09). Hier onderkennen we de tactiek van de duisternis: van meet af aan wordt de mens losgerukt uit de beschermende sfeer waar hij thuishoort. “Naakt lopen ze rond, bij gebrek aan kleding”, zo klinkt het als een refrein Job 24 vers 10 vergelijk Job 24 vers 7 (Job 24:10; Job 24:07). Dat is de mens zonder mantel, de mens zonder identi­teit.

Zo ziet Job de mens: als een ontheemde. “Ze dragen garven maar zelf lijden ze honger, ze treden de perskuipen en ze versmachten van dorst” Job 24 vers 10 en 11 (Job 24:10-11). “In angstkoorts moeten stervenden kermen” Job 24 vers 12 (Job 24:12). Zo is hun bestaan van geboorte tot dood, van begin tot eind bedreigd, tot donkerheid ge­doemd, een chronische vervreemding.

Maar God acht het niet ongerijmd. Zo vertalen we de laatste regel van het twaalfde vers, waarmee het eerste deel van hoofdstuk 24 wordt afgesloten. Met deze wrange conclusie moet Job deze eerste strofe eindigen. Hier horen we het­zelfde woord als in de proloog: Job schreef aan God niets ongerijmds toe. Nu moet hij vaststellen: al wordt een pas­geborene als pand genomen, al wordt een mens ontluisterd en ontmanteld, al dwaalt een mens ten dode af, God vindt het niet ongerijmd, God vindt het normaal.

In hoofdstuk 30 gaat Job voortborduren op dit thema: de van zijn anker losgeslagen mens. “Mensen die door gebrek en gemis verstijfd, het dorre land afknagen, de struiken van woestijn en woestenij Job 30 vers 3 (Job 30:03); ze worden uit de samenleving wegge­jaagd, men schreeuwt tegen hen als dieven. In huiveringwek­kende dalen moeten zij wonen, in aardholen en rotskloven; tussen de struiken blaken zij, onder de netels hokken zij samen, kinderen der dwazen, en kinderen van geen naam, zo de Statenvertaling, een andere vertaling zegt: zonen van een naamloze, weg gezweept uit het land”(Job 30 vers 5 tot en met 8 (Job 30:05-08).

Dat is het beeld dat Job voor zich ziet: de mens als naam­loze, anoniem, gebannen uit het land. Heer, herinner U de namen van hen die gestorven zijn, en vergeet niet dat zij kwamen langs de straten van de pijn, langs de wegen van het lijden, door het woud der eenzaamheid.

Wat is een naamloze? En wat is het kind van een naamloze? Een mens zonder naam kan nooit geroepen worden. Want hoe zal men roepen dat hij antwoord geeft? Wat zal men zeggen dat hij weet: ik ben bedoeld?

Wat zal men doen met het kind dat op school komt en men vraagt: hoe heet je? en het kind zegt: ik heb nooit een naam gehad. Dan kunnen we je niet gebruiken; we kunnen je geen bank geven en geen schrift, we kunnen je geen beurt geven en geen cijfer. Een mens zonder naam heeft in feite geen be­staan.

Mensbeeld en Godsbeeld zijn synoniem

Voor Bildad is de zaak erg simpel; hij kan dan ook kort zijn. In één zin zal hij Job even het godsbeeld meedelen dat hij er op na houdt: “De Heersende, bij Hem is schrik” Job 25 vers 2 (Job 25:02). Dat is klare taal. De consequenties zijn dan ook niet mis te verstaan: “Hoe zou dan een mens rechtvaardig zijn bij God, of hoe zou hij rein zijn, die uit een vrouw geboren is?” Job 25 vers 4 (Job 25:04). “Zie, zelfs de maan – zij schijnt niet helder, en de sterren zijn niet rein in zijn ogen; hoeveel te minder de sterveling, een made, het mensenkind (er staat eigenlijk: de mensenzoon, de Adamszoon), een worm?” Job 25 vers 5 en 6 (Job 25:05-06).

Bij Bildad zien we glashelder: zoals iemands godsbeeld is, zo zal ook zijn mensbeeld zijn. Bij God is schrik en de mens is een worm. Duidelijker kan het niet. Bildad heeft trouwens ook een vreemde visie op de schepping: zelfs de maan blijkt niet te deugen; jammer dat de man niet. vermeldt wie die maan dan wel gemaakt heeft. Als Bildad eens wat nagedacht zou hebben over de strekking van zijn eigen woorden, misschien zou er bij hem dan schrik geweest zijn. Het doet tenminste ietwat typisch aan: al die klachten over het scheppingswerk. Tot zeven maal toe wordt in Genesis verteld dat God zag wat Hij gemaakt had en het was goed. Maar Bildad heeft daar an­dere gedachten over.

Het is dan ook wel zeer op zijn plaats dat Job hem de vraag stelt: “Met wiens hulp hebt gij zulke woorden geuit, en wiens geest ging van u uit?” Job 26 vers 4 (Job 26:04). Want daar heb je wel een speciaal soort (vrome) geest bij nodig om op zulke ideeën te komen.

Nu gaat Job hierop inhaken en in hoofdstuk 26 gaat hij uit­eenzetten welke visie hij op de schepping heeft, in tegen­stelling tot de gezichtspunten van Bildad. En nu wordt het buitengewoon interessant want al sprekend over de schepping en de achtergrond daarvan raakt Job aan de grenzen van de onzienlijke wereld.

Job zoekt de weg naar de onzichtbare wereld

Allereerst spreekt hij over schimmen: “De schimmen krimpen ineen onder de wateren, en hun bewoners” Job 26 vers 5 (Job 26:05). Het gaat hier over de bevolking van de Hades; de woordstam waar de term ‘schimmen’ van afgeleid is, betekent: slap zijn of slap worden. Een schim is de mens die in de groeve afgedaald is, hij is geen gestalte meer, alleen nog een krachteloze scha­duw. Acht keer komt het woord in deze zin in het Oude Testa­ment voor; daarnaast kan dezelfde term ook aanduiding zijn van een volk, de Refaïeten, die behoorden tot de oude bewo­ners van Kanaän en naar wie ook een dal ten westen van Jeru­zalem genoemd was.

De schimmen, hun woonplaats is het dodenrijk, een terrein, afgesloten door poorten met grendels, een gebied zonder uit­gang, in het Hebreeuws Sjeool genoemd, diepte, slenk of groeve; in het Babylonisch Aralu, het land zonder terugkeer.

Parallel daarmee noemt Job in Job 26 vers 6 (Job 26:06) het verderf; daar staat Abáddon, dezelfde uitdrukking die we in Openbaring 9 vers 11 (Openb. 09:11) tegenkomen; de inhoud van de term is in wezen: de verloren­heid. Nu is het niet zonder reden dat Job juist hiermee be­gint: hij heeft immers wel heel bijzonder een kamp te voeren tegen het dodenrijk, dat hem als een kerker wil insluiten; een kamp tegen de macht van de verlorenheid, want dat is tenslotte toch de opzet: de mens Gods verloren te laten ra­ken, opdat hij nimmermeer gevonden worde. Daar is het om be­gonnen: die gestalte moet verloren raken, tot schim terugge­bracht worden.

Daarom, wat Job hier poneert, is maar niet een theologische hobby, het is voor hem een levensnoodzaak. Het dodenrijk ligt voor Hem open, de verlorenheid heeft geen bedekking.

Dat betekent dus: er is een weg ter ontkoming. Zelfs daar ben je voor God niet onvindbaar. Zo proclameert Job zijn ge­loof. Zo zoekt hij tastend zich een weg naar de onzichtbare wereld.

Tegenover de verklaring van Bildad: de mens is een worm, stelt Job: God regeert over de groeve. Dat gebied is niet aan zijn heerschappij onttrokken. En Gods einddoel is niet een schim, maar een gestalte.

We zien hier in hoofdstuk 26 hoe Job van vers tot vers de strijd voert tegen de machten die zijn geest willen vloeren, (wordt vervolgd).

 

Job – Jezus (gedicht) Tea Keuper Dijk

Job was een man, rechtvaardig voor de Here,

Hij had God lief en week van alle kwaad;

Zo kon God Job ook zegenen en vermeerde

zijn have en zijn huis in ruime maat’.

 

De satan kon zo ’n Godsman niet verdragen,

betwistte God dit mensenkind en zei:

“Geen wonder, dat hij U zo kan behagen,

Maar is hij zonder voorspoed niet voor mij?’. ”

 

God gaf toen Job ’s bezit aan satan over,

Jób ‘ s léven echter was in ’s Heren hand.

Toen zag men d’ aard van satan: hij is een rover,

die liegt en steelt, die moordt, verwoest, verbrandt.

 

Maar Job bleef in dit alles toch volharden:

Hij schreef niets ongerijmds de Here toe.

Hij loofde God; ondanks al het benarde

volhardde Job, ’t kwaad was voor hem taboe!

 

Toen vroeg de satan God: “geef zijn gezondheid”.

God stemde toe, “Doch ’t leven is van Mij!”

En Job belandde in zware geloofsstrijd,

zijn vrouw, zijn vrienden, wat begrepen zij?

 

De’ eerste ried hem, God vaarwel te zeggen,

Z’n vrienden kwamen vol van vroom verwijt.

Job wenste toen dat hij nooit was geboren

en raakte bijna zijn vertrouwen kwijt.

 

Wat wist hij van Gods valse tegenstander?

Hij kende niet de strijd in ’t hemels land.

Hij hoorde dan de één en dan de ander

en werd door leed en leugen overmand.

 

Maar ondanks alles bleef Job toch volharden,

al vatte hij de zin van ’t lijden niet;

hij riep zijn Schepper aan uit dat verwarde,

vroeg naar ’t “waartoe”, vanuit zijn groot verdriet.

 

God gunde hem in de hemelse gewesten

een blik, daar ligt ’t geheim van grote strijd!

Volharding en rechtvaardigheid was ’t beste

wat in ’t oude verbond God werd bereid.

 

Het nijlpaard en de krokodil zijn beelden

van d’ oude slang, het ongehoorzaam beest,

dat eens als engel in de heem’len deelde

in luister, maar hoogmoedig is geweest.

 

Sinds hij d’overste der wereld was geworden

verleidde hij de mensen keer op keer.

Ook zonder reden rukte hij op met horden,

maar Jezus kwam: Hij sloeg de vijand neer!

 

God spaarde Job, hergaf hem het ontroofde,

Job was rechtvaardig en volhardde in ’t geloof.

Veel later overwon de lang Beloofde

en overbrugde toen de zonde-kloof!

 

Jezus heeft alle leed en schuld gedragen.

Voor heel de wereld was Hij ’t vlekkeloos Lam!

Wie dit aanvaardt kan van de vreè gewagen,

de vreugde die er in zijn leven kwam!