Selecteer een pagina

Levend Geloof – 297

Levend geloof 1988.11 nr. 297

Hoe nemen wij de juiste beslissingen? Door Gert Jan Doornink

“Toen kwam hij tot zichzelf en zeide: Hoeveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed en ik kom hier om van de honger. Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan en tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u, ik ben niet meer waard uw zoon te heten; stel mij gelijk met een uwer dagloners. En hij stond op en keerde naar zijn vader terug” Lucas 15 vers 17 tot en met 20 (Luc. 15:17-20).

De gelijkenis van de verloren zoon is algemeen bekend. Het is één van de meest bekende verhalen uit de Bijbel waarin duidelijk de grote liefde van God voor de mens, de kroon van zijn schepping, tot uiting komt. We willen dan ook in dit artikel niet zozeer stilstaan bij de geschiedenis zelf, maar wel bij de woorden die de ‘verloren zoon’ op een gegeven moment uit sprak en die wij verwoord vinden in vers Lucas 15 vers 18  (Luc. 15:18): “Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan…” En wat hij zei bracht hij ook in praktijk. Want vers 20 (Luc. 15:20) zegt: “En hij stond op en keerde naar zijn vader terug”. Hij nam dus twee belangrijke beslissingen:

  1. hij stond op en
  2. hij ging naar zijn vader.

Je zou ook kunnen zeggen: de twee uitspraken die hij deed waren beslissingen die hij ten uitvoer bracht. En het waren beslissingen met positieve gevolgen!

Het nemen van beslissingen

Het leven van een mens bestaat uit een aaneenschakeling van het nemen van beslissingen. Bij de meeste staan we niet eens meer bij stil. Als een flits gaat het door ons heen: dit of dat moeten wij doen of niet doen. Bij belangrijke beslissingen denken wij er uiteraard eerst over na. Dit nadenken duidt er al op dat iedere beslissing die wij nemen zijn oorsprong vindt in onze gedachten wereld.

Nu wordt ook al duidelijk hoe belangrijk bijvoorbeeld de uitspraak van Paulus is als hij zegt: “Wordt hervormd (omgevormd) door de vernieuwing van uw denken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene” Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02). Paulus schrijft dit aan gelovigen, dus aan hen die de grootste beslissing die een mens in zijn leven kan nemen, namelijk als deze beslist Jezus te willen gaan volgen, reeds hadden genomen. Bij deze beslissing wordt het rijk der duisternis de rug toegekeerd en worden wij kinderen Gods.

Maar nu verder! Iedereen weet dat dan het nieuwe leven begint en dat de Heer dan van ons vraagt te leven tot eer van Hem en zijn Zoon tot openbaring te brengen. Maar dat gebeurt niet automatisch. Het functioneren in en vanuit het Koninkrijk Gods is geen automatisme, geen van te voren geprogrammeerd computerprogramma, die door een druk op de knop op het scherm verschijnt. Aan het tot openbaring brengen van het nieuwe leven in Christus moet door onszelf aan gewerkt worden. Paulus geeft Timótheüs het advies: “Oefen u in de godsvrucht”. Wees vruchtbaar in dienst van Gods Koninkrijk!

Een levensvoorwaarde voor elk kind van God

Het nemen van de juiste en goede beslissingen is een levensvoorwaarde voor ieder kind van God. Want van het ‘vruchtbaar zijn’ komt weinig of niets terecht als wij verkeerde beslissingen nemen. Laten we daarom eens een aantal punten onder ogen zien die beslist noodzakelijk zijn om goed te kunnen functioneren in het plan van God en om uiteindelijk het einddoel – de volkomenheid in Christus – te bereiken.

In de eerste plaats is het belangrijk dat wij de ‘geestelijke weg’ bewandelen. Hoewel het volgen van Jezus uiteraard altijd een geestelijke aangelegenheid is, is het behept zijn met ‘natuurlijke’ gedachten en visies één van de grootste belemmeringen, waardoor vele kinderen Gods zich niet verder gaan ontwikkelen tot beelddragers van Christus. Hoeveel kinderen Gods bezitten niet een zogenaamde natuurlijke eindtijdvisie. Zij weten haarfijn te vertellen hoe de verschillende gebeurtenissen in de eindtijd zich zullen gaan voltrekken in deze wereld, maar als er gesproken wordt over bijvoorbeeld de strijd in de hemelse gewesten’ geven zij op: ‘niet thuis’. Paulus zegt dat onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten om van daaruit te strijden en te overwinnen Efeze 2 vers 6 en Efeze 6 vers 10 tot en met 20 (Ef. 02:06; Ef. 06:10-20).

In de tweede plaats is het belangrijk om gedoopt te zijn met de Heilige Geest, opdat wij onder de leiding van de Heilige Geest onze beslissingen zullen nemen. Daardoor kunnen wij ook op de juiste wijze Gods Woord verstaan en – mede in verband met wat wij in de vorige alinea schreven – worden wij er voor bewaard dat wij ongeestelijke gedachten en visies er op nahouden.

In de derde plaats – en ook dat is nog een zeer belangrijk punt – behoren wij achter elke positieve beslissing te staan die wij nemen. Het is niet voldoende als men zegt: ‘Ik zie dat ik dit of dat moet doen’ en men laat het verder na om te doen. Het spreekwoord zegt niet voor niets dat de weg naar de “hel geplaveid is met goede voornemens. Jezus «ei: “Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil mijns Vaders die in de hemelen is” Matteüs 7 vers 21 (Matt. 07:21) .

De verloren zoon en de rijke jongeman

Stel dat de verloren zoon alleen maar gezegd had: “Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan”… Er zou niets gebeurd zijn. Maar het wordt gevolgd door: “En hij stond op en keerde naar zijn vader terug”. Je kunt tot een bepaald punt komen en dan toch niet, wat ik zou willen noemen, ‘doorstoten’. Zoals bijvoorbeeld bij de rijke jongeman uit Matteüs 19 het geval is. Na het gesprek met Jezus over het eeuwige leven, waaruit blijkt dat hij er een voorbeeldig leven op na hield door de geboden Gods punctueel te houden, zegt Jezus nog: “Indien gij volmaakt wilt zijn, ga heen, verkoop uw bezit en geef het aan de armen, en gij zult een schat in de hemelen hebben” Matteüs 19 vers 21 (Matt. 19:21).Dan lezen wij in vers 22 Matteüs 19 vers 22 (Matt. 19:22): “Toen de jongeling dit woord hoorde, ging hij bedroefd heen, want hij bezat vele goederen”. Ik vind het altijd weer tragisch als ik dit lees. Je zou kunnen zeggen: Hij had wel, zoals de verloren zoon, de beslissing genomen om ‘op te gaan staan’, maar bij het tweede: ‘het naar de vader gaan’, met andere woorden de bereidheid om on voorwaardelijk in gemeenschap met de Vader te gaan leven, nam hij een verkeerde beslissing. Hij keerde zich af van de Vader, zoals iemand die denkt, ik ga bij die of die op bezoek, maar vlak voor het aanbellen denkt hij: ik ga toch maar niet, ik ga terug.

Dan zien we het grote verschil. Bij de terugkeer van de verloren zoon wordt een feestmaal aangericht. Van de rijke jongeman lezen we alleen maar dat hij bedroefd wegging… Welke belangrijke les kunnen wij hieruit leren? Dat het nemen van goede en juiste beslissingen, en deze uiteraard ook uitvoeren, de sleutel is om als kind van God te functioneren naar de wil van God. Alleen dan zijn wij bruikbare instrumenten in Gods hand.

Verkeerde beslissingen

Nu is geen van ons reeds zo volmaakt dat hij nooit eens verkeerde beslissingen neemt. De duivel probeert daar een handig gebruik van te maken door ons dan aan te klagen en te beschuldigen. Hoe meer wij in gemeenschap met de Heer leven, hoe meer wij ook zijn intimidatiepraktijken weten te onderscheiden. Wij hoeven niet bang te zijn dat we niet eens verkeerde beslissingen nemen. Denk nog eens aan het verhaal van de verloren zoon. Hij is het grote voorbeeld van iemand die er totaal niets van terecht bracht. Hij kwam in de grootste ellende terecht. Maar toen hij tot zichzelf was gekomen en zijn zonden had beleden, kwam hij toch uiteindelijk goed terecht. Niet zomaar, maar door de twee belangrijke beslissingen die hij nam: “Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan”. Met andere woorden: Ik wil gehoorzaam worden en in gemeenschap met de Vader gaan leven. Dat is het geheim voor elk kind van God, in welke situatie hij of zij zich ook mag bevinden of op welke etappe van de geloofsweg. Want dan is er een klimaat ontstaan waarin het nemen van de juiste beslissingen de overhand gaat krijgen.

De opdracht om waakzaam te zijn

De duivel heeft uiteraard meer troeven in de hand dan iemand – zoals dat bij de verloren zoon het geval was – totaal vast te laten lopen. Hij kan ons bijvoorbeeld ook ‘gedeeltelijk’ uitschakelen. Het resultaat is uiteraard hetzelfde: we dragen geen vrucht meer voor Gods Koninkrijk. In dit opzicht zou ik één voorbeeld willen noemen, wat we nogal eens tegenkomen. Dat is het geval als wij ‘slapen’, als wij niet meer waakzaam zijn. Niet voor niets worden wij opgeroepen waakzaam te zijn! Wie niet waakzaam is, is geneigd verkeerde beslissingen te nemen. Wie niet waakzaam is, verricht verkeerde handelingen. Paulus zegt in 1 Korinthiërs 16 vers 13 (1 Kor. 16:13): “Blijft waakzaam, staat in het geloof!”. En in Kolossenzen 4 vers 13 (Kol. 04:13): “Volhardt in het gebed, wees daarbij waakzaam…” En denk ook eens aan de woorden van Petrus in zijn eerste brief, hoofdstuk 5 vers 8 (1 Petr. 05:08): “Wordt nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal kunnen verslinden. Weersta hem, vast in het geloof…”

In Efeziërs 5, waarin Paulus oproept niet deel te nemen aan de onvruchtbare werken der duisternis, komt hij op een gegeven moment tot de uitspraak: “Ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten” (Ef. 05:14). Misschien is dit slechts op enkelen van ons van toepassing, maar laten we in ieder geval het verlangen hebben te allen tijde gehoorzaam te zijn aan de opdracht om waakzaam te zijn. “Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan”, sprak de verloren zoon. Als wij deze twee beslissingen ook telkens weer nemen en ten uitvoer brengen, zullen wij ervaren hoe wij daardoor in de wil van God staan en hoe Hij daardoor een welgevallen in ons heeft. Want zo kan Hij ons ten volle gebruiken in Zijn dienst en leven wij tot eer en glorie van Zijn Naam!

 

De meester (gedicht) door Piet Snaphaan

Jezus als Heer en Meester aller tijden

voorzag in een totale nieuwe leer.

Hij had gezag en leerde geestelijk strijden,

doch nimmer tegen mensen meer.

Hij leerde ’t zichtbaar aardse te vervangen

door woorden Gods, thans geestelijk te verstaan.

‘Wie heeft’, sprak Hij, ‘die zal steeds meer ontvangen,

doch wie niet heeft, heeft slechts een aards bestaan’.

 

Het heil voor de volken door Wim te Dorsthorst

“Zingt de Here een nieuw lied, zingt de Here, gij ganse aarde.

Zingt de Here, prijst zijn naam, boodschapt zijn heil van dag tot dag.

Vertelt onder de volken zijn Heerlijkheid, onder alle natiën zijn wonderen. Want de Here is groot en zeer te prijzen, geducht is Hij boven alle góden; want alle góden der volken zijn afgoden, maar de Here heeft de hemel gemaakt; majesteit en luister zijn voor zijn aangezicht, sterkte en glorie in zijn heiligdom” (Ps. 096:001-006).

In deze verzen heft de psalmist een loflied aan voor de Here van hemel en aarde en verpakt daarin een opdracht. Hij zegt: “Boodschapt zijn heil van dag tot dag. Vertelt onder de volken zijn heerlijkheid, onder alle natiën zijn won­deren”. De vraag is: Wie zullen de boodschappers zijn van dat heil? Wie kun­nen vertellen van zijn heer­lijkheid en zijn wonderen?

De apostel Paulus zegt – sprekende over het heil voor de volken – : “Hoe zullen zij dan Hem aanroe­pen, in wie zij niet geloofd hebben? Hoe geloven in Hem van wie zij niet ge­hoord hebben? Hoe horen zonder prediker? En hoe zal men prediken zonder gezonden te zijn? Gelijk geschreven staat: Hoe lief­lijk zijn de voeten van hen, die een goede boodschap brengen” Romeinen 14 vers 15 (Rom. 14-15).

Ik geloof dat er maar één antwoord is: De goede boodschap van heil en heerlijkheid kan alleen maar uit gaan van de gemeente van Jezus Christus, die gebouwd is op het fun­dament van de apostelen en de profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is Efeze 2 vers 20(Ef. 02:20).

De grote opdracht van de Heer

In de drie evangeliën Matthéüs, Markus en Lukas lezen we hoe de Heer zijn discipelen onderricht geeft aangaande de laatste din­gen die over de aarde zul­len komen (Matteüs 24; Markus 13; Lucas 21). Hij leert: “En er zullen tekenen zijn aan zon en maan en sterren en op de aarde radeloze angst onder de volken, vanwege het bulderen van de zee en branding, terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen die over de wereld komen” Lucas 21 vers 25 en 26 (Luc. 21:25-26). Duidelijk zien we hoe deze zaken aan het geschieden zijn.

Maar we lezen daar ook – midden in die beschrijving over de laatste tijden – als een opdracht van de Heer aan zijn discipelen: “En dit evangelie van het Ko­ninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor al­le volken en dan zal het einde gekomen zijn” Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14). “En aan al­le volken moet eerst het evangelie gepredikt wor­den Markus 13 vers 11 (Mark. 13:10). “Het zal voor u hierop uitlopen dat gij zult getuigen” Lucas 21 vers 13 (Luc. 21:13). Voor dat het einde komt, zegt Jezus, moet eerst het evangelie gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken. Ik geloof dat deze woorden van de Heer nóg gelden voor Zijn discipe­len – en nu wij de nacht over de wereld zien komen – wel bijzonder actueel zijn.

Wij zijn het licht der wereld

De Heer leert ons ook dat er een nacht over deze wereld komt, waarin nie­mand werken kan. Die nacht zal de diepe duis­ternis zijn ten tijde van de antichrist. Daarom zegt Hij: “Wij moeten werken zolang het dag is. Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht der wereld” Johannes 9 vers 4 (Joh. 09:04). Hij is opgenomen in heerlijkheid en heeft zich gezet aan Gods rechterhand en nu is de gemeente in de wereld en is zij het licht der wereld en het zout der aarde. De Heer zegt: “Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u” Johannes 20 vers 21 (Joh. 20:21). In principe zijn wij allen gezondenen, wat niet wil zeggen, dat we alle­maal naar andere wereld­delen moeten trekken. Een ieder mag een gezondene zijn op de plaats waar hij of zij staat met de talenten die hem of haar zijn toe­vertrouwd.

Maar ook mag de bede van de gemeente zijn om arbei­ders die uitgezonden kun­nen worden in de oogst, zoals Jezus zegt in Matteüs 9 vers 37 (Matt. 09:37): “De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig. Bidt daar­om de Heer van de oogst dat Hij arbeiders uitzende in zijn oogst”.

Wie er oog voor heeft, ziet dat nu in deze tijd de velden wit zijn om te oog­sten Johannes 4 vers 35b (Joh. 04:35b). Zeer veel evangelisten zijn uit­gegaan en hebben overal het zaad gezaaid. Tiental­len miljoenen zijn tot be­kering gekomen. Ze heb­ben het evangelie van verlossing en schuldver­geving aanvaard en hebben daardoor de mogelijk­heid een kind van God te worden Johannes 1 vers 12 (Joh. 01:12).

Ook onder de jeugd is meer belangstelling voor het evangelie dan men denkt. Dit blijkt onder andere wel uit de vele duizenden die naar evan­gelische jeugddagen trek­ken. Hoevelen zijn daar niet bij die de Heer heb­ben aangenomen als hun Verlosser?

Dagelijks komen zo over de hele wereld velen tot bekering. Maar wie zal hen nu het evangelie van de heerlijkheid verkondi­gen? Jezus zelf spreekt over “dit evangelie van het Koninkrijk”. En Pau­lus zegt daarvan: “Daar­toe heeft Hij u ook door ‘ons evangelie’ geroepen tot het verkrijgen van de heerlijkheid van onze He- re Jezus Christus” 2 Thessalonicenzen 2 vers 14 (2 Thess. 02:14). En als Paulus spreekt van ‘ons evangelie’ of wat hij ook wel eens noemt ‘mijn evan­gelie’ Romeinen 16 vers 25 (Rom. 16:25) dan is dat het evangelie van het Koninkrijk Gods dat de Heer hem persoonlijk ge­openbaard heeft Galaten 1 vers 11 en 12 (Gal. 01:11-12) en dat is veel meer dan schuldvergeving al­leen .

Er zijn vele bekwame ar­beiders nodig die deze mensen binnen kunnen leiden in het Koninkrijk Gods, door het fundament f in hun leven te leggen zoals genoemd in Hebreeën 6 vers 1 en 2 (Heb. 06:01-02). Alleen dan is er behoudenis in heiliging door de Geest en geloof in de waarheid 2 Thessalonicenzen 2 vers 13 (2 Thess. 02:13).

Bekwame arbeiders gevraagd

Bekwame arbeiders zijn nodig die, evenals Jezus Christus, met ontferming over hen bewogen zijn, daar zij voortgejaagd en afgemat zijn, als schapen die geen herder hebben Matteüs 9 vers 36 (Matt. 09:36). De wereld schreeuwt om herders die vol geloof en de Heilige Geest zijn en, met de lief­de van de Heer, hun leven in willen zetten voor de verstotenen, de verworpe­nen, de diep en diep ver­wonde mensheid. Soms zijn ze in een toestand geko­men, dat ze apathisch alles maar over zich heen laten komen als schapen die naar het slachthuis gaan. Johannes schrijft in zijn brief: “Hieraan hebben wij de liefde leren kennen, dat Jezus Christus zijn le­ven voor ons heeft inge­zet, 1 Johannes 3 vers 16 (1 Joh. 03:16), ook wij behoren dan voor de broeders ons leven in te zetten. Wie nu in de wereld een bestaan heeft en zijn broeder gebrek ziet lijden, maar zijn binnenste voor hem toesluit, hoe blijft de liefde Gods in hem?” 1 Johannes 3 vers 16 en 17 (1 Joh. 03:16-17).

Niemand hoeft voor een ander te sterven, zoals Jezus dat gedaan heeft voor alle mensen, dat is duidelijk. Maar de inten­tie, de liefde om je hele leven in te zetten voor de ander, om mee te delen van de overvloed die wij hebben, dat moet aanwezig zijn en dat zijn de herders waar de wereld op wacht. Nu is het gelukkig niet zo, dat die er nu niet zouden zijn. Velen zijn er die met deze instelling werken in dienst van onze Heer. Prijst Zijn Naam daarvoor! Arbeiders zijn nodig die in hun eigen leven geleerd hebben een wandel in de geestelijke wereld te heb­ben. Die duidelijk zien dat er een geweldige strijd te voeren is tegen de over­heden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemel­se gewesten Efeze 6 vers 12 (Ef. 06:12). Zulke mensen zijn in staat om de volken te ver­lossen van hun afgoden, door wie ze geknecht en betoverd zijn. Wij lazen in vers 4 en 5 van Psalm 96 (Ps. 096:004-005): “Want de Here is groot en zeer te prijzen, geducht is Hij boven alle góden; want alle góden der volken zijn afgoden, maar de Here heeft de he­mel gemaakt. Het hier ge­bruikte woord voor afgo­den is ‘elilim en wil zeg­gen: ‘nietigheden’, ‘de niets zijnde’, ‘ondingen’. Zo ziet God de boze gees­ten die schuil gaan achter de afgoden als nietighe­den, als ondingen zie ook Psalm 115 vers 1 tot en met 7 (Ps. 115:001-007).

De schepping wacht op verlossers die in hun hart niet vrezen maar weten wat het zeggen wil dat Je­zus zegt: “Zie, Ik heb u macht gegeven om op slangen en schorpioenen te treden en tegen de ge­hele legermacht van de vijand; en niets zal u enig kwaad doen” Lucas 10 vers 19 (Luc. 10:19). En die de opdracht van de Heer verstaan als Hij zegt: “In mijn naam zullen zij boze geesten uit drijven, in nieuwe ton­gen zullen zij spreken, slangen zullen zij opnemen, en zelfs indien zij iets do­delijks drinken, zal het hun geen schade doen. Op zieken zullen zij de han­den leggen en zij zullen genezen worden” Markus 16 vers 17 en 18 (Mark. 16:17-18).

De hele schepping zucht in al haar delen en is in barensnood, zegt Paulus. “Want met reikhalzend verlangen wacht de schep­ping op het openbaar wor­den van de zonen Gods. Want de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om Hem die haar daaraan onderworpen heeft” Romeinen 8 vers 19 en 20 (Rom. 08:19-20) . “Maar er is hoop. Ook de schepping zal bevrijd wor­den uit de macht van de dood en dezelfde heerlijke vrijheid krijgen als de kin­deren van God” Romeinen 8 vers 21 Het Levende Woord (Rom. 08:21).

De velden zijn wit om te oogsten

Onze God is een goede God die met de schepping mee­ zucht. Hij is liefde, zegt Johannes en in die liefde voor de wereld heeft Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven zal ontvangen. “Want God heeft zijn Zoon niet in de wereld gezonden, opdat Hij de wereld veroordele, maar opdat de wereld door Hem behouden worde” Johannes 3 vers 16 en 17 (Joh. 03:16-17).

Het meest kostbare, het meest heilige, dat wat voor de Vader het meest waar­devolle is, zijn eniggeboren Zoon, heeft God uit liefde voor ieder mens individu­eel gegeven. En deze zelf­de liefde en gezindheid is in de Zoon Jezus Christus en daar moet ook de ge­meente van doortrokken zijn. Dat groeit en ontwik­kelt in de gemeente, waar de Heer met grote kundig­heid werkt door middel van apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars. De gemeente wordt toegerust tot dienstbetoon in de volheid van Chris­tus Efeze 4 vers 11 tot en met 13 (Ef. 04:11-13).

Uit de gemeente worden de zonen Gods geboren, de verlossers, de herders, de arbeiders, waar de zuchtende schepping op wacht. Maar nu al kan er gewerkt worden met dat wat we hebben ontvangen en dat is veel en veel meer dan we soms denken. “Zie, Ik zeg u, slaat uw ogen op en beschouwt de velden, dat zij wit zijn om te oogsten” Johannes 4 vers 35 (Joh. 04:35).

 

Intermezzo door Gerry Velema

Bloeien of verschroeien?

Hij wou gewoon niet wortelen in de grond. Ik had hem nog niet zo lang geleden gekocht bij de kweker: een prachtig vast plantje met een mooie Latijnse naam. Maar onder m’n ogen zag ik het misgaan. Water erbij gooien hielp zo weinig, het plantje wortelde niet.

De zon die zoveel goeds doet aan al het groen dat leeft op deze aarde, deed hier een ander werk, een verschroeiend werk. Zienderogen ging m’n plantje kapot, dood, en de warme zon deed hem uiteindelijk verdord op moeder aarde liggen. Alle leven was eruit; ik kon hem slechts nog in de vuilnisbak gooien.

Hoeveel mensen zouden niet verschroeien onder de zon, die hun levenskracht wil zijn, omdat ze weigeren te leven zoals de wet van de natuur het heeft voorgeschreven: In de aarde!

Hoeveel wedergeboren mensen zijn als dit plantje. Ze zijn een kind van God geworden. Bestemd voor bloei in de tuin van God. En God ‘poot’ je in de gemeente, de ‘aarde’, die liefde is. Daar mag je, samen met alle andere heiligen, ontdekken hoe groot, hoog, breed de liefde van God is! (Ef. 03:17).

Maar dat wil je niet. Je wilt niet in de gemeente. Je tooit jezelf misschien nog met een mooie naam, maar wortelen in de aarde, wortelen naast al die anderen in de gemeente, dat gaat niet of wil je niet.

Je bent te sterk een individu. Een alleen bloeier. Samen…? Dat is niets voor jou.

Maar leert de schepping zelf niet, dat niets kan bloeien zonder wortels en zonder relatie met de zon? Twee onmisbare elementen voor groei.

Bloeien of verschroeien is de keuze. Of je leeft in harmonie met de levenswetten van God, in de aarde en onder de zon, en je leven komt tot bloei, tot eer van je Schepper. Of je weigert een relatie met moeder aarde, met andere christenen, met een gemeente. Je weigert een leven naar de regels door God ingesteld; en je verschroeit, door de zon die jou tot leven wou brengen, op de aarde die jouw je voeding had kunnen geven.

Het is een keus. God wil leven zien, Hij wil niet dat er iemand verloren gaat. En toch spreekt de Bijbel over God, als over een verterend vuur. Dan denk ik aan het plantje, dat op de aarde verdord lag onder de zon. Zo’n triest gezicht. Daarvoor was het niet gemaakt.

Je bent bestemd voor bloei, maar bloeien begint bij een keus maken!

Wortel je in de geestelijke aarde van God, en baad in het zonlicht van de Schepper… en bloei!

 

De wereld van de engelen door Klaas Goverts (2)

“En Hij verdreef de mens en Hij stelde ten oosten van de hof van Eden de cherubs met een flikkerend zwaard, dat zich heen en weer wendde, om de weg tot de boom des levens te bewaken” Genesis 3 vers 24 (Gen. 03:24).

Het verband tussen Genesis en Openbaring

Wij willen nu een aantal lijnen gaan ontdekken, die in Genesis naar voren komen in verband met de engelen. Het boek Genesis is zeer belangrijk, want als je Genesis gaat verstaan, heb je de grondgedachten van het hele plan van God te pakken. Ik geloof dat je dan ook veel meer van de eindtijd gaat begrijpen. Als je het boek Openbaring wilt verstaan, moet je in Genesis beginnen. Ik geloof dat veel mensen vandaag aan de dag de fout maken, dat zij meteen in het boek Openbaring duiken. Zij gaan dit boek los van de achtergrond bestuderen. Ook mensen, die een boek over de eindtijd schrijven, maken vaak deze fout. Het boek Openbaring is eigenlijk de samenvatting van alle profetieën. Je kunt dit boek pas verstaan als je helemaal doordrenkt bent met het denken van de profeten. Alleen reeds daarom is het zo belangrijk dat wij ook het oude testament kennen. (Wij spreken van het ‘oude testament, maar oorspronkelijk noemden ze het ‘de Schriften’).

Het boek Genesis geeft ons als het ware de grondstructuur van Gods plan, namelijk: Hoe denkt God? Ook in het boek Genesis is sprake van veel engelen. Als we een lijn willen gaan ontdekken, moeten we eerst gaan verstaan wat het thema van het boek Genesis is. Het boek Genesis is één geheel; het is het boek van de wording. (Genesis: wording of geboorte). Ook vandaag leven we in een tijd van wording, van geboorte. Het boek Genesis is een boek voor de eindtijd.

In de eindtijd gaat God terug naar het begin. Spreuken 3 vers 14 en 15 (Spr. 03:14-15) zegt: “Ik heb ingezien, dat al wat God doet, voor eeuwig is; daaraan kan men niet toedoen en daarvan kan men niet afdoen; en God doet het, opdat men voor zijn aangezicht vreze. Wat is, was er reeds lang, en wat zijn zal, is reeds lang geweest; en God zoekt weer op, wat voorbijgegaan is”. Let speciaal op deze twee punten:

  1. God zoekt weer op wat voorbijgegaan is.
  2. Al wat God doet is voor eeuwig.

God raakt nooit iets kwijt! Ook wij moeten datgene opzoeken waar het mee begonnen is. Jezus gaf de discipelen ook onderricht uit Genesis. Als ze Hem iets vragen over het huwelijk, zegt Hij: “Van den beginne is het zo niet geweest” Matteüs 19 vers 8b (Matt. 19:08b). In de Hebreeuwse canon heet het boek Genesis: ‘In den beginne’. Deze boeken worden genoemd naar waar het eerste Bijbelvers mee begint.

Het thema van Genesis is: wording. Nader omschreven: ‘de wording van het volk Gods temidden van de volkeren’. Dit is de hoofdlijn, die we weer onder kunnen verdelen in drie gedeelten: Tot en met hoofdstuk 11 vers 26 (Gen. 11:26) lezen we over de wording van de mens. Daarna komen de thema’s: ‘vader en zonen’ Genesis 11 vers 27 tot en met Genesis 25 vers 19 (Gen. 11:27-25:19) en ‘zonen als broeders’ (Gen. 25:19; Gen. 37:01) aan de orde. Tenslotte lezen we over de zoon (Jozef) temidden van de broeders (Gen. 37:01 tot en met Gen. 50:26). Wat de wording van de mens betreft: Adam kan een eigennaam zijn, maar kan ook betekenen: de mens. In onze tijd gaat het om de wording van de mens Gods, de tweede Adam.

Wat is het wezen van de engelen?

In Genesis 3 vers 24 (Gen. 03:24)komen we een speciale categorie engelen tegen: de cherubs. Het woord ‘engel’ betekent eigenlijk: bode. In feite heeft het Hebreeuws geen apart woord voor ‘engel’; het Grieks heeft dit ook niet. In beide gevallen is dit het woord ‘bode’. Zowel in het oude als in het nieuwe testament wordt dit woord gebruikt voor wat wij ‘engelen’ noemen, maar ook voor ménselijke boden. (Boden: angelos). Jakob zendt op een gegeven moment boden naar zijn broer Ezau (Genesis 32). Dit zijn mensen, maar hier wordt hetzelfde woord gebruikt. In het boek Samuël wordt veel over ‘boden’ gesproken, die worden uitgezonden om een bepaalde boodschap over te brengen. Ook déze boden zijn mensen. In Lucas 7 vers 24 (Luc. 07:24) zendt Johannes de Doper boden uit naar Jezus. Boden kunnen dus zowel mensen als engelen zijn.

In het latijn is er een speciaal woord voor ‘engel’, namelijk: angelus. Engelen worden vaak in de sprookjessfeer getrokken; de Bijbel doet dit niet. Het wezen van de engelen is dat zij boden zijn. (In het Hebreeuws: mal’akh; denk aan Maleachi: bode Gods). Een engel wordt helemaal geïdentificeerd met zijn boodschap. Een engel is een geest; engelen behoren bij de geestelijke wereld.

De taak van de cherubs

Cherubs hebben altijd een taak om te bewaken. Het woord ‘cherub’ wordt soms in verband gebracht met een woord dat eigenlijk ‘bidden’ of ‘zegenen’ betekent: Karibu. Een tweede woordafleiding hangt samen met het woord ‘grijpen’. Bij het woord ‘grijpen’, denk je weer aan ‘bewakers’, je zou kunnen zeggen: de politie, die arrestaties verricht en de boosdoeners grijpt; de tegenstanders.  De cherubs vormen de lijfwacht van God en van de gemeente.

In Genesis 3 vers 24 (Gen. 03:24) zien we dat de cherubs worden aangesteld bij de hof, om de weg tot de boom des levens te bewaken. Je kunt ook vertalen met: bewaren of behoeden. Het is van groot belang om op het volgende acht te slaan: De cherubs doen hier wat Adam had moeten doen. Van Adam wordt in Genesis 2 vers 15 (Gen. 02:15) gezegd dat hij de opdracht krijgt om de hof te bebouwen en te bewaren (bewaken). Als Adam het erbij laat zitten, denkt God: ‘Ik moet hier nu maar een paar cherubs neerzetten, want de hof moet wel bewaakt worden’. We komen het principe wel vaker tegen, dat engelen soms plaatsvervangend doen wat ménsen zouden moeten doen. Soms stelt God engelen aan bij gebrek aan mensen.

We zien dat er in Genesis 3 vers 24 (Gen. 03:24) eigenlijk een stuk evangelie zit. Deze tekst wordt meestal negatief uitgelegd. Men denkt dan dat de cherubs bij de hof staan te dreigen en zeggen: ‘Hier komt niemand meer in!’ Maar deze cherubs bewaren de weg, opdat uiteindelijk weer ménsen deze weg zullen kunnen bewandelen. Deze weg wordt tegelijk bewaard met het oog op de tijd van herstel. Als het nieuwe verbond zal ingaan, is deze weg er tenminste nog. Deze weg wordt tijdelijk gesloten.

Er zit nog een gedachte in: De weg naar de boom des levens moest bewaakt worden om te zorgen dat de duivel deze weg niet zou gaan bewandelen. Hij had kunnen denken: ‘Ik heb de mens uit het paradijs gehaald, nu ga ik er zélf maar in. Ik neem die boom des levens wel onder mijn beheer!’ Het paradijs zou een soort ‘kraakpand’ geworden zijn. De cherubs moesten de weg tot de boom des levens in stand houden, zij moesten ‘de weg bewaren’. Deze uitdrukking komt later veel voor. Het is ook een opdracht die God aan de gemeente geeft. De gemeente behoort de weg te bewaren.

(wordt vervolgd).

 

Stille tijd door Ron Gast

‘Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst’, aldus een Oudhollands spreekwoord. Maar klopt die uitspraak? Als je niet zo jong meer bent, wat dan? Is ‘oud’ hetzelfde als ‘zonder toe­komst’? Wat is ‘jeugd’? Wat is ’toekomst’?

Een bijbels voorbeeld: oud en jong. Vader en zoon. Saul en Jonathan (1 Samuël 14). Saul is koning over Israël, maar de Filistijnen zijn feitelijk de baas. Niemand van de Joden heeft een zwaard of speer om de Filistijnen te verdrijven, alleen Saul (die er niets mee doet) èn Jonathan. Zo beheer­sten de Filistijnen de situatie. En wat gebeurt er?

Jonathan – de jeugd – laat zich de onderdrukking niet langer opleggen. Hij gaat, alleen vergezeld door zijn wapendrager, in de aanval. Hij spreekt aldus: Misschien zal de Here voor ons handelen, want de Here kan even­goed verlossen door wei­nigen als door velen” 1 Samuel 14 vers 6 (1 Sam. 14:06). Hij vraagt God om bevestiging van zijn voornemen 1 Samuel 14 vers 10 (1 Sam. 14:10) en God antwoordt hem 1 Samuel 14 vers 12 (1 Sam. 14:12) . God geeft de vijan­den in de handen van Jonathan; God zelf is er­bij 1 Samuel 14 vers 15 (1 Sam. 14:15). Zo verlost God Israël door een enke­ling! 1 Samuel 14 vers 23 (1 Sam. 14:23).

Eeuwen later volgt Jezus dit voorbeeld door de bo­ze te overwinnen. Alleen vergezeld door zijn wa­pendrager: de Heilige Geest. (Het Woord is im­mers het wapen). Zo verlost God door één enke­ling de gehele mensheid van dood en duisternis.

Maar nu? In deze tijd, in mijn dagelijkse leven? Wat ga ik doen? Durf ik afstand te nemen van de ‘leer der vaderen’, tra­dities, gewoonten? Mijn eigen weg gaan, alleen op stap – slechts verge­zeld door de Heilige Geest -, toegerust met het goddelijk Woord als wapen. Zal God zulke geloofsdaden niet zeker bevestigen?

‘Je bent jong en je wilt wel eens wat…’ Jonathan wist wat God wilde en dat wilde hij óók!

Ik ben jong; wat wil ik ook alweer? Jezus navol­gen! Dan betreed ik het vijandelijke kamp, vrij­moedig, onbevreesd. Mijn wapendrager zal mij hel­pen. Hij geeft mij gedach­ten van mijn hemelse Va­der; de woorden die ik spreek, ontvang ik van Hem.

Dat werkt vernieuwend en overwinnend. Dóór blijf ik jong bij. Jeugdig van Geest. ‘De lengte van mijn leven is niet te schatten meer’. Het heeft eeuwigheidswaarde gekregen, verkregen. Dan heb ik een ‘eindeloze’ toekomst voor mij liggen. Een toe­komst vol van Gods te­genwoordigheid. Een toe­komst die nu al begonnen is en die niet meer zal ophouden!

Of je nu jong bent of oud, grijs of groen, lenig of stram. Dan geldt niet meer: ‘Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst’, maar: ‘Wie God heeft, heeft de toekomst’. God is immers onveranderlijk: in verle­den, heden èn toekomst. Onveranderlijk – goed – hè ?

 

Stille tijd (gedicht door Tea Keuper Dijk)

Ik vouw mijn handen en ik sluit mijn ogen

en richt m’ op U, mijn Vader en mijn God.

Het is mijn keuze, ’t is niet een gebod,

het is geen móéten, maar een heerlijk mógen!

 

Want in de stilte weet ik: U bent daar,

U spreekt tot mij en ook – wij beiden zwijgen.

U leert mij tot Uw hemel op te stijgen,

waar ik Uw Goddelijke liefde ervaar.

 

En in mijn hart wordt een nieuw lied geboren

voor U, mijn Koning en mijn Herder, Heer!

Ik buig mij in aanbidding voor U neer:

U houdt van mij en wilt mijn loflied horen!

 

Herfstactie 1988 door redactie

Voor de laatste maal doen wij, in het kader van onze herfstactie, een beroep op onze lezers en lezeressen ons te helpen nieuwe abon­nees te winnen voor “Levend Geloof”.

Onze gezamenlijke inzet is nodig opdat ook in 1989 zoveel mogelijk mensen geconfronteerd worden met de volle evangelie boodschap en de zegen en heerlijkheid ervan gaan ervaren.

Mogen wij op u rekenen?

 

Jozua: Beeld van Jezus door Tea Keuper-Dijk

In het boek Jozua kom je vanaf hoofdstuk 13 de weergave tegen van de verdeling van het land, dat al dan niet veroverd is. Nauwkeurig, met ver­melding van steden en gebieden van de stammen, wordt alles beschreven. Zoals na oorlogen en vre­desverdragen altijd be­paalde afspraken worden gemaakt, waaraan de be­treffende landen zich te houden hebben.

Welke waarde heeft dit boek nu voor ons? AI lezende spraken de vol­gende dingen mij onder meer aan:

In hoofdstuk 13 vers 1 tot en met 7 (Joz. 13:01-07) zegt God tot Jozua dat er nog veel land is overgebleven om in bezit te nemen, en de vijand te verdrijven. God zegt: “Ik zal hen verdrijven voor de Israëlieten, wijs het bij voorbaat door het lot aan Israël ten erfdeel toe” (vs.6).

Gods belofte is dat Hij de ‘bergbewoners’, de vijan­den, zal verdrijven voor de Israëlieten. Jozua moest verschillende stam­men (vs.7, zie ook hoofd­stuk 18) vermanen om hun traagheid, dat ze het land, dat hen was toege­zegd, niet in bezit namen. Hij spoort hen tot verken­ning aan en als ze dit ge­daan hebben, verdeelt hij het onder de zeven stam­men.              

Uit dit gedeelte blijkt dat de Israëlieten ‘strijden moe’ waren en ongelovig. De Heer had beloofd de vijanden die er nog waren, voor hen te zullen verdrij­ven. Klinkt ons dit niet bekend in de oren? Gees­telijk zijn er nog zoveel vijanden in mensenlevens te verdrijven. Daarbij is geloof als levenshouding nodig om ons land in be­zit te nemen. En dan te bedenken dat God ons zo ’n kostelijke gave ge­geven heeft: de Heilige Geest, waardoor er zoveel mogelijkheden zijn! Denk ook aan de wapenrusting van God, zoals Paulus die beschrijft (Ef. 06:10-20). Wie wil staan in het machtige leger van God, de Almachtige, die zó de vijanden zal verdrijven?

De Levieten ontvingen geen bepaald gebied, maar overal tussen de gebieden der stammen, werden hen steden met hun weide­gronden toegezegd. Jozua 13 vers 33 (Joz. 13:33) zegt: “Maar aan de stam Levi gaf Mozes geen erfdeel: de Here, de God van Israël is zelf hun erfdeel, zoals Hij hen beloofd had”. In hoofdstuk 21 vers 3 (Joz. 21:03) lezen wij: “Toen gaven de Israëlieten, naar het bevel des Heren, van hun erfdeel deze steden en haar weidegronden aan de Levieten”. Lees hier­over eens hoofdstuk 13 vers 14b (Joz. 13:14b), hoofdstuk 18 vers 7 (Joz. 18:07) en Jozua 21. Hieruit blijkt dat de Is­raëlieten de geestelijke leiders zijn. Zij begeren niet zozeer de aardse goederen, wel woonplaat­sen en weidegronden.

Is dit niet het beeld van onze geestelijke leiders, navolgers van Jezus Christus de grote Voor­ganger, die hun huizen openen om geestelijk voedsel uit de delen aan behoeftigen. Zij laten hen die komen weiden op hun weidegronden (in de gemeenten). Zelf leven zij veelal van ‘vuuroffers’. Paulus schrijft in 1 Korinthiërs 9 vers 14 (1 Kor. 09:14) dat zij ‘van het evangelie leven’. Dit is ook een zaak van geloof, dat God door Zijn kinderen heen hen voor­ziet. Matteüs 10 vers 10 (Matt. 10:10) zegt dat de arbeider zijn voedsel waard is.

Jozua 20 vers 1 tot en met 9 (Joz. 20:01-09) handelt over de vrijsteden. Dit waren toevluchts­oorden voor hen, die on­gewild moordenaars waren geworden. In onze tijd zeggen wij: de mensen, overweldigd door geesten, gedachten van geweld, hebben iets gedaan wat ze niet wilden. Ze deden het niet met voorbedachte ra­de. Deze mensen konden een toevluchtsoord binnengaan. Daar werden zij door de gemeente berecht. Zij mochten daar blijven wonen en de stad zou hem of haar niet uitleveren aan de bloedwreker. De doodslager kon naar zijn eigen woonplaats terug­keren na zijn terechtstel­ling of na de dood van de hogepriester van die dagen.

Wat een treffend beeld voor ons, als we weten dat Jezus, dé volmaakte Hogepriester en Rechter niets liever wil dan Zijn schepselen bevrijden van elke macht, die hem of haar prest! Hij biedt wo­ning in Zijn gemeente. Hij beschermt tegen de ‘bloedwreker’, Zijn tegen­stander, de duivel! Met Zijn dood, als Hogepries­ter en Verlosser, waar­mee Hij betaalde op Golgotha, kocht Hij ons vrij en kunnen wij weer vrij­uit gaan!

In Jozua 24 vers 1 tot en met 33 (Joz. 24:01-33) lezen wij over de vernieuwing van het verbond. Jozua – beeld van Jezus – een goede leider en herder van het volk, herinnert hen aan de trouw van God en roept hen op te kiezen, wie zij voortaan willen dienen. Hij getuigt wie hij, met zijn huis, wil dienen: de Here! Je leest dan verder dat zolang Jozua leefde en zijn oud­sten, het volk stand hield, doordat zij de Heer dienden. Zij volgden het voorbeeld van hun leider en de oudsten en maakten een keuze. Ze getuigden ook nadrukkelijk daarvan (vs.22).

Voor het volk Gods een vermanend beeld, ook in onze tijd. In de dagen van Jozua werd er een steen opgericht als teken. Dit gebeurde nogal eens in die tijd. Het herinner­de hen eraan, wat ze hadden beloofd. Ze had­den – je zou kunnen zeg­gen – een steuntje nodig. Wat geweldig dat Jezus , na Zijn heengaan, ons een échte, lévende steun ge­geven heeft. Hij zond de Trooster, die in ons wil wonen en ons dagelijks wil leiden op de weg van het heil!

 

De gemeente, Gods geheim door Evert van de Kamp

Het staat er zo duidelijk: “En allen, die tot het ge­loof gekomen en bijéén vergaderd waren, hadden alles gemeenschappelijk” Handelingen 2 vers 44 (Hand. 02:44).

In onze tijd vraagt menig­een zich af hoe dat toch mogelijk is. Het verhaal van Handelingen 2 geeft ons echter zelf het ant­woord. Het verhaalt ons de geboorte van geeste­lijke mensen, die geeste­lijk gaan handelen. Zij verrichten geestelijke handelingen.

Velen onder ons hebben van kindsbeen af daar eveneens naar verlangd. Sluimerend is dat verlan­gen naar geestelijke ont­plooiing in ieder mens, hoe diep ook versluierd, aanwezig. Romeinen 12 vers 14 tot 16 (Rom. 12:14-16) wijst daar­op. Het trof mij dat dit ‘heimwee’ ook wordt uit­gesproken in de Hervorm­de nota: ‘Kerk-zijn in een tijd van Godsverduistering’.

Helaas komen velen terecht in allerlei spirituele bewe­gingen en praktijken van de tegenstander. Maar er zijn er ook – prijs de Heer – die het geheimenis Gods in het gemeente-zijn gaan ontdekken.

Een tijd van kerkverlating

De grote uittocht uit de gevestigde, historische kerken (vooral onder de jongeren) is schrikbarend. Terecht maken velen zich daar zorgen over. Er wordt uitvoerig over ge­praat en geschreven. De Kamper hoogleraar K. A. Schippers vindt het zo’n complex probleem dat de kerk maar niet met deel­oplossingen moet komen, zoals bijvoorbeeld meer gemeenschap. Die is ook buiten de kerk wel te vin­den zonder ‘de last van de godsdienst’. Hij schrijft: ‘De kern is dat God niet meer de echt er­varene is. Geloof is niet vanzelfsprekend en genade is geen erfgoed’.

In haar nieuwe boek: ‘Weggaan zonder groeten’, stelt Lize Stilma: ‘De zon­debok van de kerkverla­ting is nog niet gevonden, want het is een complex van aanleidingen’.

Ik denk dat we eenvoudig kunnen spreken van een complex van verleidingen vanuit het rijk der duisternis. De vraag is of wij wel radicaal hebben gekozen voor een leven door Woord en Geest met de Heer Jezus en of wij absoluut trouw zijn in on­ze keuze. Door de vele tegenwerkingen kun je het op den duur o zo gemak­kelijk niet meer zien zitten. Je onderkent het subtiele proces van de langzame maar voortdurende verlei­dingen niet voldoende en op een dag hoeft het voor jou gewoon niet meer. Je wist het wel, maar je merkte het niet meer dat je kon afvallen. Het woord van de Heer, opgetekend door de apostel: “Laat niemand je misleiden, op welke wijze ook” 2 Thessalonicenzen 2 vers 3 e.v. (2 Thess. 02:03 e.v.), ging aan je voorbij.

Velen is dat ‘overkomen’. Dat is smartelijk. Daarom bidden we dat datgene wat Paulus schrijft in 2 Korinthiërs 8 vers 5 (2 Kor. 08:05), weer spoedig waar zal zijn: “Zij gaven zich – zoals wij niet hadden durven verwach­ten – eerst aan de Heer en door de wil van God ook aan ons” (de gemeen­te) .

De gemeente: Gods blauwdruk

Onze Heer heeft geen an­der alternatief dan zijn gemeente. Het is zijn eigen lichaam, waarvan Hijzelf het hoofd is Efeze 1 vers 22 en 23 (Ef. 01:22-23) Wie christen wil zijn, kan daar als onderdeel van dat lichaam nooit omheen. Het volle accent valt op dat gemeente-zijn.

De Geest van God is nog maar nauwelijks uit gestort of dat principe begint zich meteen te ontwikkelen.

Gods blauwdruk komt tot ontwikkeling. En wie er deel aan heeft, geniet in­tens. Alles gemeenschap­pelijk, heel het geestelijke leven. “Door één Geest allen tot één lichaam ge­doopt, met (in) één Geest gedrenkt” 1 Korinthe 12 vers 13 (1 Kor. 12:13). ‘Samen in de Naam van Jezus heffen wij een lof­lied aan…’

Het Woerd van God is en blijft scherp. Je kunt de majesteit van God niet vervangen door iets an­ders Romeinen 1 vers 23 (Rom. 01:23). “Indien gij u met uw gehele hart tot de Here uw God be­keert, doet dan de vreem­de góden en de Astartes uit uw midden weg en richt uw hart op de Here en dient Hem alleen; dan zal Hij u redden uit de macht der Filistijnen (de machten der duisternis)” 1 Samuel 7 vers 3 (1 Sam. 07:03).

Onze Heer wil niet dat wij vroeg of laat ons (geeste­lijk) leven eindigen in een valkuil. En dat zal ook zeker niet gebeuren als wij Gods geheimenis in de gemeente – in het gemeen- te-zijn – ontdekken.

Dat er sprake is van een geheimenis lezen we in Efeziërs 5 vers 32 (Ef. 05:32) . Het heeft te maken met de on­zienlijke wereld van het Koninkrijk der hemelen. Het huwelijk is een illus­tratie van het goddelijk mysterie van Christus ten opzichte van zijn ge­meente. Om die gemeente van Jezus draait alles. Het gaat allereerst ook niet om jezelf, maar om de gemeente van Chris­tus, waarin je vervolgens een kostelijke plaats hebt mogen vinden.

Jezus is bezig om die ge­meente voor Zich te plaat­sen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets der­gelijks, zo dat zij heilig is en onbesmet Efeze 5 vers 27 (Ef. 05:27). Daar wil je in mee als christen om eindeloos te genieten. Want dat gehei­menis van God wordt vol­tooid. Dat krijgt goddelij­ke voltooiing Openbaring 10 vers 7 (Openb. 10:07). Daar wil je toch bij zijn?

‘Door de eeuwen heen wil Ik U prijzen, en met U regeren in uw Koninkrijk…’ Maar dat kan alleen als je ten volle deelneemt aan dat geheimenis van God.

Eigenlijk is er sprake van een tweetal geheimenissen. Onder andere in Openbaring 17 vertelt Johannes over het geheimenis van de ware kerk en dat van de valse kerk. Het geheim van de afvallige kerk is haar verbondenheid met het rijk uit de afgrond. In Openbaring 18 vers 2 (Openb. 18:02) wordt zij een woonplaats van duivelen genoemd, een schuilplaats van alle onrein en verfoeid gevo­gelte.

In onze dagen zie je dat groeien. Zo is er, om maar één voorbeeld te noemen, in West-Duitsland een spe­ciale kerk voor homosek­suelen gesticht. De eerste West-Duitse gemeente van de ‘Metropolitan Community Church’ begon op 11 september 1988 in Ham­burg haar werk.

Het geheimenis van God

Ten volle willen wij ons bezig houden met Gods geheimenis, de gemeente van de Heer Jezus Chris­tus. Het geheimenis of mysterie van deze gemeen­te is, dat deze met Chris­tus is opgewekt en met Hem een plaats heeft ge­kregen in de hemelse ge­westen. Met deze geweldi­ge opdracht om in de ko­mende eeuwen de overwel­digende rijkdom van Gods genade te tonen van zijn goedertierenheid over ons in Christus Jezus Efeze 2 vers 6 en 7 (Ef. 02:06-07).

Jezus sprak: “Verheugt u, dat uw namen staan opgetekend in de hemelen” Lucas 10 vers 20 (Luc. 10:20). Het gehei­menis is dat onze hemelse Vader ons met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend heeft in Christus Efeze 1 vers 3 (Ef. 01:03). Daartoe zijn wij door de Geestesdoop verzegeld met de Heilige Geest der belofte Efeze 1 vers 13 (Ef. 01:13).

Het geheimenis is een ge­meente die, door de strijd in de hemelse gewesten, totaal bevrijd is van de machten der duisternis en een leven bezit dat hele­maal overeenstemt met de wil van de Vader. De be­diening van dit geheime­nis houdt in dat die ge­meente aan de overheden en machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid van God bekend maakt Efeze 3 vers 9 en 10 (Ef. 03:09-10).

De heerlijkheid en de re­aliteit hiervan kun je al­leen maar in de gemeente beleven. Daar wordt God ervaren zoals Hij is. Daar zijn we op weg naar de onuitsprekelijke heerlijk­heid van de voltooide ge­meente, het paradijs Gods, zoals de apostel Paulus dat heeft gezien 2 Korinthe 12 vers 1 tot en met 4 (2 Kor. 12:01-04). Wie dat prijs geeft, geeft wel heel wat prijs.

Leven in het hemelse Jeruzalem

In de gemeente van Chris­tus komt het volle gehei­menis, het volle plan van God, tot openbaring. De gemeente is genaderd tot het hemelse Jeruzalem, de stad van de levende God Hebreeën 2 vers 22 (Heb. 02:22). Jezus Zelf heeft die heilige stad ont­sloten Matteüs 27 vers 53 (Matt. 27:53). Hij ontsloot de weg naar onze hemelse Vader en naar on­ze hemelse Moeder.

God is onze Vader en het hemelse Jeruzalem is onze Moeder Galaten 3 vers 26 (Gal. 03:26). Deze moederstad herbergt tien­duizendtallen van engelen, allen uitgezonden tot dienstbetoon aan Gods volk, en de gemeente van eerstgeborenen. Het hemel­se Jeruzalem – onze moeder dus – is nu reeds de plaats van alle wedergebo­renen. Van dit Sion wordt gezegd: ‘Teder van hen is in haar geboren” Psalm 87 vers 5 (Ps. 087:005). En wat ook heel mooi is, het is de stad van de volken.

In de gemeente komen alle geestelijke rijkdommen naar ons toe. Aan ons om samen te ontdekken wat dat allemaal inhoudt Psalm 48 vers 13 en 14 (Ps. 048:013-014). Het is de plaats voor de eenzamen om de volle gemeenschap te bele­ven met de Vader en zijn volk. “Uw inzettingen zijn mij tot snarenspel in het huis van mijn vreemdeling­schap” Psalm 119 vers 54 (Ps. 119:054). Zulke ‘eenzamen’ zijn wij allen.

De gemeente is Gods schuilplaats Openbaring 12 vers 6 (Openb. 12:06), plaats van geborgenheid en veiligheid, oase van warmte en rust. In de gemeente leren we genie­ten van alle goede dingen. In de gemeente zijn en worden wij bevrijd van de pressie der vreemde overheersers. Daar vinden we een bron van onuitput­telijke geestelijke rijkdom­men. Daar hebben we al­les in Christus gemeen­schappelijk.

 

Levend Geloof – 251

1984 september nr. 251

Er is maar een evangelie door Gert Jan Doornink

“En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken dan zal het einde gekomen zijn” Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14).

De grote opdracht voor de gemeente

Matteüs 24 is een veel geciteerd hoofdstuk uit de bijbel. Vooral schrijvers over de eindtijd nemen dit hoofdstuk vaak zeer uitvoerig onder de loep. Opvallend daarbij is dat de uitspraak van Jezus over de prediking van het evangelie van het Koninkrijk vaak weinig of geen aandacht krijgt. Terwijl dit juist de grote en aller belangrijkste opdracht is van de eindtijdgemeente. Want temidden van alle duisternis, destructie en verwarring blijft God zijn grote liefde jegens de mens de kroon   der schepping – betonen. God wil niet “dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen” 2 Petrus 3 vers 9 (2 Petr. 03:09).

Onze God is een goede God en zoals Hij eens zijn Volmaakte goedheid tot openbaring bracht in zijn Zoon, die is rondgegaan, weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren” Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38), zo doet Hij thans via de gemeente. Maar deze gemeente is  dan ook geroepen hetzelfde evangelie openbaar te maken wat Jezus deed: het evangelie van het Koninkrijk; het volle evangelie.

Een andere evangelieverkondiging is nooit Gods bedoeling geweest. Er is maar één werkelijk, Gode welgevallig evangelie: het evangelie, dat de mens die er op ingaat, werkelijk verlost uit satans macht en hem overplaatst in Gods Koninkrijk.

Het brengen van dit evangelie brengt als consequentie mee dat verdrukking en vervolging ons niet bespaard zullen blijven, want de duivel haat de verkondiging en beleving van dit evangelie. Daarbij zullen we er rekening mee moeten houden dat deze verdrukking niet alleen komt vanuit de wereld en het naam-christendom, maar ook via christenen die het volle evangelie afwijzen. Immers zolang we het echte evangelie afwijzen zitten we nog in verkeerd vaarwater en heeft satan een vinger in de pap.

Het evangelie zonder compromis

Jezus was altijd bezig op radicale en compromisloze wijze het evangelie te verkondigen. Voor Hem bestond er geen halfslachtigheid of vaagheid. Hij wist hoe geraffineerd en listig satan de mensen gebonden probeerde te houden. Maar in gehoorzaamheid aan de opdracht van de Vader was Hij ten alle tijde bezig satan te ontmaskeren en te overwinnen.

Het evangelie van het Koninkrijk is een geestelijk evangelie, daarom kan het nooit op één lijn gesteld worden met veel hedendaags evangelie, wat horizontalistisch is of allerlei theorieën naar voren brengt van wat er op deze aarde kan gaan gebeuren. Jezus sprak: “Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld” Johannes 18 vers 36 (Joh. 18:36). Het volle evangelie maakt ons juist los van deze wereld. Het bindt ons aan de Vader, dat wil zeggen maakt ons één met Hem. Johannes schrijft: “Onze gemeenschap is met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus” 1 Johannes 1 vers 3b (1 Joh. 01:03b).

Het bewerkt dat we de dingen gaan zoeken, die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods en dat we de dingen bedenken die boven zijn, niet die op de aarde zijn” Kolossenzen 3 vers 1 (Kol. 03:01). Het maakt ons bewust dat we hemelburgers zijn die, vanuit onze plaats in de hemelse gewesten, leren strijden en overwinnen.

Het is een heerlijke zaak betrokken te zijn bij de verkondiging van dit evangelie. Daarbij wordt niet van ons gevraagd of wij een speciale bediening of ambt hebben, maar ieder kind van God, dat door Gods Woord en Geest de ogen voor dit evangelie geopend zijn, is geroepen dit evangelie door woord en daad openbaar te maken. Wie trouwens eenmaal dit evangelie heeft leren kennen zal ook niet anders meer kunnen en willen. God heeft zo’n grote liefde jegens ons gehad dat Hij zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar voor ons allen overgegeven heeft, en heeft ons met en in Hem alle dingen geschonken Romeinen 8 vers 32 (Rom. 08:32).

Deze liefde zal bij een waarachtig kind van God nooit onbeantwoord blijven. Hij heeft zijn liefde in onze harten uitgestort door de Heilige Geest Romeinen 5 vers 5 (Rom. 05:05). Daarom zullen wij als eindtijdchristen niet zwijgen, maar het volle heil proclameren, dwars tegen alle tegenstand in. God zal ons er voor bewaren dat de vijand ons er toe zal brengen een ander evangelie te verkondigen, want er maar één evangelie! Aan dat evangelie willen wij trouw blijven! En al worden wij dan door allen gehaat om zijns naams wil, het is als een rotsvaste zekerheid gegrift in onze harten dat wie volhardt tot het einde behouden zal worden!

 

De mens Gods wordt voltooid door Jan W. Companjen

 

Lezen: Jesaja 11 vers 1 tot en met 10 (Jes. 11:01-10). Vanaf Jesaja 11 vers 9 (Jes. 11:09) staat daar: “Men zal geen kwaad doen noch ver­derf stichten op gans mijn heilige berg, want de aarde zal vol zijn van de kennis des Heren, zoals de wateren de bodem van de zee bedek­ken. En het zal te dien da­ge geschieden, dat de vol­ken de wortel van Isaï’ zul­len zoeken, die zal staan als een banier der natiën, en zijn rustplaats zal heerlijk zijn”.

De groei naar de volwassenheid

Opwassen tot het zoonschap houdt in dat wij de manne­lijke volwassenheid zullen bereiken. Dat wij geestelijk volwassen zullen worden is een geweldig perspectief. In 1 Korinthiërs 13 (het hooglied van de liefde) staat: “Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, dacht ik als een kind en re­deneerde ik als een kind; eenmaal man geworden legde ik mijn kinderlijke manier van doen af.

Wat we nu nog zien zijn de vage beelden in een spiegel, maar dan (als we volwassen zijn) staan we oog in oog. Nu is mijn kennis beperkt, maar dan zal ik kennen zo­als God mij kent”.

Paulus doelt hier op de gro­te gave van het nieuwe ver­bond in Jezus Christus, dat wij God leren kennen zoals Hij in werkelijkheid is en dat wij de Zoon Gods gelijk­vormig zullen worden.

Het Woord Gods zal ook in het lichaam van Christus, de gemeente, vlees worden. Dat wil zeggen dat wij als gemeente van Christus tot één Geest zullen gaan samengroeien met de Vader en de Zoon opdat wij één zijn zoals de Vader en de Zoon reeds een samen ge­smolten eenheid is. Deze eenheid van God en Jezus is het voorbeeld voor de eenheid van de gemeente en die eenheid komt voort en wordt mogelijk gemaakt door de doop in de Heilige Geest. Christus in ons, de hoop der heerlijkheid is daarbij ons devies. Gods Geest moet en zal aldus gestalte krijgen in ons vlees en le­ven. Alles wat daarvoor no­dig is, is volbracht op het kruis van Golgotha. De ak­ker is de wereld, daarop speelt zich alles af. Die ak­ker, de wereld dus, is ge­kocht en betaald met het leven van Jezus Christus. Hij heeft ons gekocht voor God met zijn bloed uit elke stam, taal, volk en natie Openbaring 5 vers 9 (Openb. 05:09).

Vermeerdering van de geestelijke kennis

Het opwassen tot het zoon­schap houdt in dat onze Geestelijke kennis vermeerderd wordt. Er zijn zo in de loop der jaren nogal wat leerstukken ontstaan die zeer belemmerend werken op het goed verstaan van Gods Woord en daardoor de groei van de kennis Gods in de weg staan. Het is de duivel gelukt om dusdanige barricades op te bouwen dat het zuivere uitzicht vol­komen verloren is gegaan.

Eén daarvan is het leerstuk van de drie-eenheid. Het geloven in een eenheid die bestaat uit God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest. Wie Jezus wil gaan volgen en zich wil gaan uitstrekken naar zijn beeld, zal bij het leerstuk van de drie-eenheid al spoedig merken dat dit leerstuk een geweldig ob­stakel is naar de ‘volheid Gods’. Uit dit dogma komt toch immers naar voren dat Jezus toch eigenlijk God zelf is/was, en geen mens van vlees en bloed zoals u en ik. Hij wordt boven het algemeen menselijke gesteld en zijn inspirerend voorbeeld, wat Gods Geest in een mens van vlees en bloed vermag, gaat volkomen verloren. Hij was God, handelde Goddelijk, maar wij, wij zijn maar mensen. Mensen van vlees en bloed, weliswaar ge­doopt met de Heilige Geest, maar toch… ergens zon­daars en mensen met een mankement die niet geheel de weg Gods kunnen gaan.

Nu, geliefde broeders en zusters, ik kan u verzeke­ren dat, als u zo denkt, uw denken nog kinderlijk is en/of door de duivel gebeten bent. (Drie-eenheid)De slang, die hielenbijter, is er de oorzaak van dat uw gang op het geestelijke pad nog niet vast en zeker is.

God is Geest en Hij open­baarde zich in Christus. Hij schiep na de eerste Adam een nieuwe Adam en zijn Woord, dat gesproken was voor het gehele menselijke geslacht, werd vlees, werd zichtbaar in deze wereld. Hij werd aldus de eerstgeborene van een nieuw menselijk ge­slacht waarmee God de Va­der van al het Geestelijke leven, contact kon onder­houden. Dé Heilige Geest is de Geest van God en die Geest van kracht, liefde, volheid en oneindige goed­heid, die alles wat door de duivel overweldigd is, weer wil herstellen, wil wonen in mensen, waarvan Jezus Christus de eerste was. Zo­als reeds eerder gezegd kunnen wij dit het beste vergelijken met het menselij­ke lichaam, dat ook een drie-eenheid is, namelijk geest, ziel en lichaam. Die drie zijn ook één en niet te scheiden.

Jezus koos bewust voor de weg Gods

Jezus, in wie het Woord Gods als eerste gestalte kreeg, was een mens zoals u en ik. Hij had een eigen vrije wil. Hij kon wel en ook niet naar Golgotha gaan. Hij wist dat God zijn Vader was en koos bewust voor de weg Gods. Hij kocht ons aldus vrij uit de macht van satan. Hij be­dacht de dingen die boven zijn. Hij was de eerste met een volkomen geestelijk le­ven die kon zeggen: Ik doe geen ding of de Vader heeft het mij gezegd, ge­leerd. Zijn kennis was vol­komen. Hij wist dat Gods Geest alles in Hem was en daarom kon Hij zeggen: Voor de wereld er was, was Ik. Zoals Ik, Jezus, ben zo heeft God, de Vader van de ganse schepping, zich de mens vanaf de schep­ping gedacht.

Wij zijn, door geloof in Hem, mede opgenomen in dat grote plan Gods en met Christus mede gezet in de hemelse gewesten om daar het plan Gods te gaan uit­voeren. Daarvoor is ken­nis, Goddelijke kennis no­dig. Door de eeuwen heen is er steeds een strijd ge­weest tussen de mens die de zintuigen (hetgeen je zag, voelde, hoorde, enz.) lieten meewerken bij hun inzicht betreffende de ‘wa­re kennis’ en hen die het werk van de zintuigen op een laag pitje hielden. Menigmaal is in de geschie­denis gebleken dat bepaal­de kennis radicaal omver werd gegooid. Onder andere vond dit plaats door de steeds verdere ontwikkeling van de techniek. Na alle onderzoek kwam men uitein­delijk tot de Bijbelse conclusie dat ons kennen als mens, ten dele is. Ware kennis, zowel in het Geeste­lijke als in het natuurlijke, is slechts mogelijk door communicatie met God de Vader en Schepper van al­les waarover wij als mens, als kroon der schepping, gesteld zijn. Zijn Geest zal ons leiden naar het juiste inzicht en daardoor tot de ware kennis, namelijk Gods plan met deze wereld.

In 2 Korinthe 2 vers 6 tot en met 16 (2 Kor. 02:06-16) lezen wij een duide­lijke uiteenzetting betreffen­de deze Goddelijke wijsheid. Het geweldige plan Gods, waarbij het gehele volk Gods dat door Christus gered is, betrokken is. Paulus zegt daarvan in het genoemde Schriftgedeelte dat het een wijsheid is bedoeld voor in­gewijden. Het is niet een wijsheid van deze wereld of van de machtigen van deze wereld, want aan hun macht komt een einde. Nee, wat wij verkondigen is Goddelij­ke wijsheid die zal dienen tot glorie van de ganse schepping. Zouden de anti- goddelijke machten die de kruisiging van Jezus uitein­delijk hebben bewerkstel­ligd, van dit plan op de hoogte zijn geweest, dan hadden zij Christus niet la­ten kruisigen. Zij hebben zich namelijk aldus zelf van hun macht beroofd.

God zelf wijst ons de weg

Het is daarom dan ook zo’n harde noodzaak dat wij in deze eindtijd door God zelf geleerd worden. Wij zullen er voor moeten komen open te staan dat Hij ons ook heden, vandaag, iets te zeggen heeft op de weg naar het herstel van alle dingen. Daarvoor is het openbaar worden van de zonen Gods noodzakelijk en dat de gaven van de Geest weer goed gaan functioneren. Ook is het belangrijk dat wij door profeten en leraars weer op het juiste pad, de hoge weg, worden gezet.

Voor een ieder die geloof heeft en met ons belijdt dat de toekomst, ook van deze wereld, des Heren is, gaan de deuren open, gaat de hemel open en wordt de boekrol geopend. Een rol tot de eindtijd bewaard voor hen die daartoe zijn opgeklommen.

In dat Messiaanse vrederijk zal men geen kwaad doen, noch verderf stichten, want de aarde zal vol wor­den van de kennis des He­ren. En het zal te dien dage geschieden dat de volken de wortel van Isaï (Jezus Christus) zullen zoeken. Dan zal Jezus in het middel­punt staan, als een banier van de natiën en zijn rustplaats zal heerlijk zijn.

Jezus komt alle eer toe, Hem het hoogste eerbetoon. Hij vervult Gods raads­besluit.

De mens Gods wordt in ons voltooid!

 

 

 

Het nieuwe Jeruzalem (gedicht) Piet Snaphaan

Een Stad onwankelbaar gebouwd.

Met kostbare talenten,

Als Gods stad werd zij eens ontvouwd,

Johannes had haar reeds aanschouwd,

Als Stad met fundamenten.

 

Een Stad van ruimte, levend Licht,

Versierd met edele soorten,

Jeruzalem door God gesticht,

Zij krijgt gestalte, komt in ’t zicht,

Als stad met open poorten.

 

Jeruzalem gij Stad in wien,

Geen zon zich hoeft te tonen,

Waar ook geen tempel is te zien,

God is haar Licht, en bovendien,

Is zij als Stad volkomen.

 

O, heil’ge Stad, die vol zal zijn,

Van heerlijkheid en luister,

Met hemelburgers, groot en klein,

Die door het bloed gereinigd zijn,

Ontkomen aan het duister.

 

De profeet Zacharia door Klaas Goverts – 6 –

Het gesprek wordt hersteld

Het thema van Zacharia 3 zouden we als volgt kunnen formuleren: het herstel van het gesprek. “Vervolgens deed Hij de hogepriester Jozua zien, staande voor de Engel des Heren, terwijl de satan aan zijn rechterhand stond om hem aan te klagen” Zacharia 3 vers 2 (Zach. 03:02). De gestalte die hier in het middelpunt staat, is de hogepriester; hij vertegenwoordigt het priesterschap. Zijn naam is veelbetekenend: Jozua wil zeggen: de Here bevrijdt. Dit is God op het hart geschreven; zo is zijn wezen: Hij doet niets liever dan bevrijden, in de ruimte zetten, zoals de oorspronkelijke zin van het woord is. Maar in welke ruimte zet God de mens? In de ruimte van het gesprek. Mens zijn is aangesproken zijn. Mens zijn is antwoord geven, nog dieper, nog intenser: antwoord worden aan God. God wil dat we onszelf leren zien: jij bent antwoord, waar Hij op wacht.

Er is nog een gedachte die door de naam Jozua wordt opgeroepen: de herinnering aan de oeroude daden van bevrijding ten tijde van de intocht in Kanaän wordt erdoor wakker gemaakt. Eenmaal was daar een Jozua die het volk voorging en die ruimte maakte in het land. Derhalve, wanneer hier opnieuw de naam Jozua klinkt, dan gaat er een heimwee leven, een diep verlangen, een hunkering naar die daden Gods van het begin, Jozua, die zoete naam met zijn verborgen schatten: zou die naam nog eens opnieuw door de hemelen gaan ruisen, zou die naam nog weer de geestelijke wereld in beweging kunnen zetten, zou de Here nog weer eens als in de dagen van de oertijd, als in de dagen van het begin, als in de morgenstond van de geschiedenis, een God van bevrijding kunnen worden?

De heenwijzing naar de volkomen mens

Jozua, naam die oertijd en eindtijd verbindt, want tegelijk is deze naam een heenwijzing naar de naam Jezus, de volkomen mens, de laatste Adam, dat wil zeggen de laatste Mens, of wel de mens van het eindstadium, de mens in wie alle bevrijdende daden van God hun concentratiepunt, hun realisering, hun eindvervulling vinden.

Zo staat daar deze Jozua, gestalte van priesterschap en bevrijding. Een priester is een oprichter, want het Hebreeuwse woord ‘cohen’ hangt samen met een werkwoord dat op richten betekent. Een heel diep verband, want daarin ontdekken we dat een priester in wezen betrokken is bij de wederoprichting van alle dingen. Zoals God oprichter is, wederoprichter, zo zal de ware mens daarin deelgenoot zijn; een priester is iemand die het gevallene opricht, het neergebogene opheft, het verdrukte doet opstaan, opdat het weer mens zal zijn.

De aangetaste identiteit

Zo zien we deze Jozua daar staan, maar er is iets met hem aan de hand, het beeld wordt verduisterd, zijn gestalte is niet helder, zijn identiteit is aangetast, zijn oog omfloerst. Er staat een aanklager aan zijn rechterhand; niet Jozua is degene die spreekt, maar die aanklager heeft het woord. Zo is er geen gesprek, datgene waar de hele geschiedenis op gebouwd is, het gesprek tussen God en mens, dat is geblokkeerd. We komen hier tot het hart van de zaak, het hart van de wereldhistorie: als er geen priesterschap is, staat de geschiedenis stil. Dan is er geen heling van de tijd. Zo priester, zo volk: dat wil ook zeggen: als de priester verstomt, als de priester faalt, geremd is, met beschaamd gelaat staat, dan is er geen hoop voor het volk, geen hoop voor de schepping, geen uitkomst voor de geschiedenis, dan is de historie niets anders dan een langzaam doodbloeden van de tijd, een sterven van volkeren.

Herkennen we hierin niet het beeld van de gemeente door vele eeuwen heen, in het verleden en nu nog? De aanklager staat aan haar rechterhand. In naam van God zijn heel vaak geen daden van bevrijding verricht, maar integendeel, juist daden van knechting. Zo lezen we bijvoorbeeld: ‘Geregeld doken er karavanen met witte vlaggen uit de woestijn op. De kamelen zwaar bepakt met ivoor en gom, en gevolgd door troepen aan elkaar gebonden negers. Een neger kostte een halve schepel tarwe en bracht in Portugal in onze waarde twee a drie duizend gulden op. De Portugezen vonden dat het fortuin hun zo langzamerhand wel toekwam. In een reisverslag staat ronduit: Eindelijk behaagde het God, de Beloner van alle goede daden, voor de menigvuldige in zijn dienst geleden tegenspoeden, hun roem voor hun moeiten en vergoeding voor de onkosten te geven, want aan mannen, vrouwen en kinderen werden tezamen 165 stuks gevangen’.

Zo werd het priesterschap verdonkerd; de bevrijding bleef uit. Aanklacht na aanklacht stapelde zich op. Wat gemeente moest heten, werkte niet mee met de Bevrijder, doch maakte gemene zaak met de slavendrijver. Zo staat de gemeente daar, met vuile klederen, een gestalte, belast en besmet, niet meer in staat tot gesprek, want de aanklager heeft gelijk.

Wie kan het gesprek herstellen

Is er dan nog een wending mogelijk? Kan priesterschap hersteld worden? Alleen als God een brandhout uit het vuur rukt. Het vuur woedt, het vuur spaart niets en niemand, het vuur kent geen mededogen; zo is de grimmigheid van de boze. De priesters hadden hun positie verspeeld en ballingschap was het resultaat, als een vuur had Babel het heiligdom en de dienst des Heren verteerd, de dienaren ontluisterd. De wegen naar Sion treuren, haar priesters zuchten, zo horen we in Klaagliederen.

Alleen God kan de aanklacht tot zwijgen brengen en het gesprek herstellen. “De Here echter zeide tot de satan: De Here bestrafte u, satan, ja, de Here, die Jeruzalem verkiest, bestraffe u” Zacharia 3 vers 2 (Zach. 03:02). Heel sterk komt in de wijze van formuleren naar voren: de vrijspraak gaat van God zelf uit. De Here, dat is zijn exodus- naam, Hij is de God van de vrijspraak, de God die er immer weer op uit is, het gesprek weer op gang te brengen. Door vrijspraak wordt het gesprek weer geopend. Het woord ‘bestraffen’ betekent eigenlijk: schelden. God scheldt de satan, dat is de hinderaar, de dwarsligger.

Dan gaat er iets veranderen. Dan is het niet meer: de satan aan mijn rechterhand, maar: de Here is aan mijn rechterhand, en daarom wankel ik niet Psalm 16 vers 8 (Ps. 016:008). Eerst zou de mens wankelen en vallen, hij kon niet staande blijven in het gericht, maar nu wankelt hij niet langer, hij kan staan te midden van de gerichten. Zo werd Jezus de eerste mens die stand hield in het gericht, zodat van Hem gezegd kon worden: “Want Hij (de Vader) is aan mijn rechterhand, opdat ik niet wankelen zou” Handelingen 2 vers 25 (Hand. 02:25), waar Petrus de genoemde psalm citeert en toepast op Jezus) .

De verwrongenheid gaat verdwijnen

Jozua was met vuile klederen bekleed, terwijl hij voor de Engel stond. Toen nam deze het woord en zeide tot hen die voor Hem stonden: Doet hem de vuile klederen uit” Zacharia 3 vers 3 en 4a (Zach. 03:03-04a). Er staan dienstengelen gereed en zij worden ingeschakeld om Jozua te ontdoen van de oude klederen. Dan komt het woord tot hem: “Zie, Ik neem uw ongerechtigheid van u weg, Ik trek u feestkleren aan” Zacharia 3 vers 4b (Zach. 03:04b). Het begrip ‘ongerechtigheid’ heeft als grondbetekenis: verwrongenheid. Zonde maakt het wezen van de mens verwrongen. Hij kan zichzelf niet meer zijn. Letterlijk staat er: Ik doe uw verwrongenheid van boven u overtrekken. Zoals een nevel boven het hoofd van een mens wegtrekt. De verwrongenheid moet plaats maken voor feestdracht. Het hier gebezigde woord voor feestkleren komt slechts tweemaal in Tenakh voor en duidt, vanuit het Arabisch afgeleid, op geschonken erekledij.

Nu is het frappant dat we in vers 5 lezen: “Ik nu zeide” . We bemerken dat de profeet hier zelf een aandeel krijgt in het restaureren van het priesterschap. Hij raakt betrokken in het gesprek. Hij geeft aan wat er nodig is om Jozua in zijn ambt te herstellen. God wil niet dat de mens maar gelaten alles over zich heen laat komen, maar dat hij bewust en met inschakeling van zijn denkvermogen meedoet. Van Zacharia als profetisch mens wordt verwacht dat hij gedachten aandraagt die in het herstelplan van God passen. God zoekt de mens die met Hem meedenkt, met Hem meeleeft, met Hem meevoelt. Die mens zal meer en meer gaan aanvoelen wat er nodig is voor de realisering van Gods bedoelingen.

“Ik nu zeide: Laat ze een reine tulband op zijn hoofd zetten” Zacharia 3 vers 5a (Zach. 03:05a). Met de tulband wordt aangeduid een doek die meermalen om het hoofd gewikkeld wordt, het teken van de hogepriesterlijke waardigheid. Toen Jozua daar stond voor God, was hij derhalve ook zijn waardigheid kwijt. Wat Zacharia hier naar voren brengt, is dus van de hoogste importantie; hij beseft dat er één ding urgent is: het herstel van de waardigheid. “Toen zetten zij een reine tulband op zijn hoofd en trokken hem een staatsiegewaad aan, terwijl de Engel des Heren erbij stond” Zacharia 3 vers 5b (Zach. 03:05b). Letterlijk staat er: ze bekleedden hem met gewaden. Speciaal wordt erbij vermeld dat de engel of bode des Heren tijdens deze plechtigheid stond, dat houdt dus in dat hij van zijn zetel opgestaan was. Staan duidt op een strijdbare houding. Het is een strategisch moment. Wanneer het priesterschap hersteld wordt, staan de engelen op. We bespeuren hier een geestelijke wet: wanneer de priesters weer tot waardigheid komen, heeft dat zijn uitwerking in de geestelijke wereld; de engelen verheffen zich dan om tot actie over te gaan.

De bewaring des Heren

“Hierop vermaande de Engel des Heren Jozua: Zo zegt de Here der heerscharen: Indien gij in mijn wegen wandelt en de door Mij opgedragen taak waarneemt, dan zult gij zowel mijn huis richten als mijn voorhoven bewaken, en Ik zal u doen verkeren onder hen die hier staan” Zacharia 3 vers 6 en 7 (Zach. 03:06-07) . Nauwkeurig vertaald staat er niet: hij vermaande Jozua, maar hij betuigde Jozua.

Vervolgens is er sprake van twee voorwaarden en drie beloften. De voorwaarden zijn: in mijn wegen gaan, en de opgedragen taak waarnemen, letterlijk staat er een uitdrukking die met name in Numeri nogal een rol speelt: mijn bewaring bewaren. Dit mogen we niet zomaar slordig vertalen; dan gaat de kracht eruit. Van Abraham zegt God in Genesis 26: “hij heeft bewaard mijn bewaringen” . In Leviticus 8 klinkt de oproep tot Aaron en zijn zonen: “bewaart de bewaring des Heren” Leviticus 8 vers 35 (Lev. 08:35) . Dat gaat dieper dan wat het NBG noteert: “gij zult het u door de Here gegeven voorschrift in acht nemen” . Het gaat hier om de bewaring des Heren. Dat wil zeggen: het gaat erom, wat God bewaart. Hij is principieel degene die bewaart. Wat bewaart Hij? Hij is de bewaarder Israëls, Hij bewaart de mens, de schepping die Hij gemaakt heeft. Nu ontvangt de mens de opdracht, te bewaren de bewaring Gods, anders gezegd: hij moet bewaren wat God bewaart. Hij is dus geroepen om navolger van God te zijn. Juist tegen de achtergrond van de ballingschap, waar immers zovele kostbare waarden verloren gingen, krijgt deze opdracht die Jozua ontvangt, zijn bijzondere reliëf.

Zo ook nu, in onze dagen: God plaatst ook ons als priesters voor de taak, te bewaren wat Hij bewaart. De gemeente heeft de roeping, te bewaren; wat zal zij bewaren? Het waarachtige mens zijn, de waarde van het bestaan, zo aangevochten in deze tijd waarin de mens gelijk gesteld wordt met een machine, een onpersoonlijk voorwerp. De gemeente zal bewaren de waarde van God, in een tijd waarin zovelen het kwade aan Hem toeschrijven. De gemeente zal bewaren de waarde van de schepping, in een tijd waarin zovelen zeggen: alles, hoe schoon ook, zal eenmaal vergaan; in een tijd waarin velen de aarde afschrijven als ‘wijlen de planeet aarde’ (the late planet earth) . De gemeente zal bewaren alles wat haar Meester bewaart.

De mannen van het wonderteken

Dan zijn er drie beloften: ten eerste, gij zult mijn huis richten, ten tweede, ge zult mijn voorhoven bewaren (weer dat woord ‘bewaren’), en ten derde, Ik zal u doen verkeren, letterlijk: Ik zal u toegangen geven tussen hen die hier staan. Dus hem wordt toegezegd de entree in de geestelijke wereld, de toegangen tussen de hemelse heerscharen zullen voor hem openliggen.

“Hoor toch, Jozua, hogepriester, gij en uw gezellen die voor u zitten – zij zijn immers mannen die ten wonderteken dienen – ”            Zacharia 3 vers 8a (Zach. 03:08a). Nu wordt hij aangesproken met zijn gezellen, er staat eigenlijk: uw genoten, dat wil zeggen uw deelgenoten, uw lotgenoten, uw reisgenoten of volksgenoten. Een mens is nooit alleen; hij is er altijd samen met zijn genoten, hij staat altijd in een gesprek. De mannen die hier met Jozua verbonden optreden, zijn de priesters. Zij zijn mannen van het wonderteken, dat houdt in dat zij zelf door hun aanwezigheid een teken vormen, een teken dat naar Gods toekomst wijst, teken van een nieuwe tijd, keerpunt in de geschiedenis.

De genezer van de eenzaamheid

“Voorwaar, zie. Ik zal mijn knecht, de Spruit doen komen” Zacharia 3 vers 8b (Zach. 03:08b).

We hebben hier te maken met een naam van de Messias; ook Jeremia sprak reeds over de Spruit: “Zie, dagen komen, is de uitspraak des Heren, dat Ik zal doen opstaan voor David een rechtvaardige (eigenlijk waarachtige) Spruit” Jeremia 23 vers 5 (Jer. 23:05). Trouwens we kunnen nog verder teruggaan: Jesaja heeft al een dergelijke gedachte doorgegeven: “Te dien dage zal wat de Here doet uitspruiten (letterlijk: de Spruit des Heren) tot sieraad en tot heerlijkheid zijn” Jesaja 4 vers 2 (Jes. 04:02). Een uitermate verkwikkend woord, juist tegen de achtergrond van de doorstane ballingschap. Na de dorheid en doodsheid, de jaren van onvruchtbare aarde, van vruchteloze moeite, van zinloosheid, eindelijk weer een sprietje boven de grond. Wat een vreugde na een lange barre winter, als er op de wijde kale vlakte weer iets groens opschiet.

Wanneer Jesaja het herstel van de ballingschap wil typeren, gebruikt hij maar liefst negen keer de woorden spruit of uitspruiten. Zo bijvoorbeeld in dat prachtige slotvers van Jesaja 61, dat letterlijk vertaald aldus luidt: Want zoals de aarde haar spruit doet uitgaan, en zoals een hof zijn zaaisel doet uitspruiten, zo zal de Here Here waarachtigheid en lof doen uitspruiten ten overstaan van alle volken.

Wat is die Spruit? Een mens, een knecht van God; een mens in gesprek met de hemel en in gesprek met de aarde. Zacharia ziet hem komen. Zo zal Jezus straks zijn; hij wordt de mens die volledig staat in het gesprek met zijn Vader, en die daarom het gesprek met de aarde aankan. Zo is Hij knecht, Hij dient de hemel en de aarde. Zo geneest Hij de eenzaamheid van de geschiedenis.     (wordt vervolgd) .

 

In de voetstappen van Jezus door G. J. R. Doornink

 

“Want hiertoe zijt gij geroe­pen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden”

1 Petrus 2 vers 21 (1 Petr. 02:21).

Als gemeente van de eindtijd zijn wij geroepen de volheid van Jezus te openbaren. Soms lijkt het wel dat we hiervan nog ver verwijderd zijn, als we zien op de ver­deeldheid , krachteloosheid en liefdeloosheid, die zich in de gemeente vaak nog openbaart, in plaats van de overwinning van Jezus.

Toch mogen we er zeker van zijn dat God die in ons een goed werk is begonnen dit ook zal voortzetten! Alle op­rechte kinderen Gods die het verlangen hebben meer en meer de heerlijkheid van God door hun leven heen tot openbaring te brengen, zullen ervaren dat God dit door zijn Geest ook be­werkt. Wie de weg met Je­zus in geloof en gehoor­zaamheid bewandelt, gaat ook steeds meer het beeld van Jezus openbaren. Hij laat zich niet afremmen door welke tegenwerkende macht uit het rijk der duis­ternis ook, maar heeft slechts één doel voor ogen: Gods wil te doen. En Gods wil is “het goede, welge­vallige en volkomene” Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02). Gods Geest is de grote inspiratiebron in zijn leven. En daardoor is het mogelijk ten volle Jezus als voorbeeld te volgen, daardoor is het iedere dag opnieuw mogelijk in zijn voetstappen te treden.

Vijf redenen om Jezus te volgen

Wij willen nu vijf redenen bespreken waarom wij in de voetstappen van Jezus behoren te treden.

– Omdat God liefde is.

God zond het allerliefste wat Hij bezat, zijn eniggeboren Zoon, naar deze wereld. Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16) zegt: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verlo­ren ga, maar eeuwig leven hebbe”. Toen Jezus op aarde was openbaarde Hij in ieder opzicht wat Goddelijke liefde was. Hij vergaf de zondaren hun zonde, Hij genas de zieken en bevrijdde de gebondenen. Hij toonde wat er leefde in het vaderhart van God. Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 01:03) zegt dan ook van Hem dat Hij de afstraling van Gods heerlijk­heid was en de afdruk van zijn wezen. Niet alleen in het doen van wonderen en tekenen bewees Hij Gods liefde jegens de mensen, maar het kwam door heel zijn leven tot openbaring. Petrus schrijft dat als Hij gescholden werd, niet te­rugschold en als Hij leed niet dreigde, maar het overgaf aan Hem, die rechtvaar­dig oordeelt 1 Petrus 2 vers 23 (1 Petr. 02:23).

Nu Jezus niet meer lichame­lijk op aarde is, heeft de gemeente tot taak deze God­delijke liefde te openbaren. Wij zijn nu het lichaam van Christus. Wij mogen dezelf­de dingen doen die Hij deed, maar ook zullen we er rekening mee moeten houden, dat ook wij veel onrecht zullen moeten ver­duren. Maar een waarachtig kind van God weet dat niets en niemand hem kan scheiden van de liefde Gods geopenbaard in Jezus Christus. Hij brengt niet alleen de gaven maar ook de vrucht van de Geest tot openbaring, want zóu dat niet het geval zijn, dan zou de wereld niets kunnen bemerken van het feit dat God een God van liefde is. Daarom willen wij treden in de voetstappen van Jezus!

– Omdat Christus een volkomen Verlosser is.

Jezus is de Verlosser naar lichaam, ziel en geest. Pe­trus schrijft van Hem dat Hij onze zonden in zijn li­chaam op het hout ge­bracht heeft, opdat wij aan de zonden afgestorven, voor de gerechtigheid zou­den leven; en door zijn striemen zijt gij genezen” 1 Petrus 2 vers 24 (1 Petr. 02:24). Dit werd reeds door de profeet Jesaja geprofeteerd en later ook door Matthéüs aan ge­haald als Jezus zieken ge­neest en boze geesten uit­drijft Matteüs 8 vers 16 en 17

(Matt. 08:16-17).

De gemeente van Jezus Christus zal daarom ook op dit punt nooit water in de wijn mogen doen, zoals he­laas hier en daar is gebeurd. We kunnen ons daarbij niet verschuilen achter fouten en fanatieke handelingen die door sommigen gemaakt zijn in het verleden. De gene­zing en bevrijding behoort altijd een wezenlijk onder­deel van de prediking van het evangelie te blijven.

Ook in dit opzicht mogen wij het nooit anders doen dan Jezus deed.

– Omdat Hij ons voorbeeld is .

Petrus zegt dat Hij ons een voorbeeld heeft nagelaten. Dat spreekt helemaal voor zichzelf. Hij deed voor, zo­als wij het ook behoren te doen. Zoals een onderwij­zer op school de kinderen voorbeelden geeft, die zij moeten navolgen, zo is Je­zus ons grote geestelijke voorbeeld. Van Hem zegt Hand. 10:38 dat Hij is rondgegaan, weldoen­de (goeddoende) en gene­zende allen, die door de duivel overweldigd waren; want God was met Hem”.

Zo zal God ook met ons zijn als we dit levende voor­beeld volgen. Zoals satan aan Jezus niets had, zal hij ook aan ons niets hebben, als we door het voorbeeld van Jezus te volgen, wan­delen in zijn voetstappen.

– Omdat wij door geloof moeten leven.

Paulus schrijft in 2 Korinthe 5 vers 17 (2 Kor. 05:17) dat wie in Christus is een nieuwe schepping is, en dat het oude voorbij is. Het nieuwe leven van Jezus is in ons. We leven nu door het ge­loof, zoals we ook door het geloof een kind van God zijn geworden. In Galaten 2 beschrijft Paulus dat op zo’n duidelijke wijze: “Ik leef, dat is niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God”.

Wij behoren ons veel meer te realiseren dat wij door het geloof moeten leven. Niet op de omstandigheden zien, niet vertrouwen op de zintuigen, geestelijk gesproken uiteraard, maar alleen zien en vertrouwen op Gods beloften geopen­baard in Jezus Christus. 1 Johannes 5 vers 4 (1 Joh. 05:04) zegt: “Dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons geloof”. In de voetstappen van Jezus gaan is alleen maar moge­lijk als we de geloofsweg willen bewandelen.

– Omdat wij er toe geroepen zijn

Met dit facet begint onze aanvangstekst. Feitelijk is deze reden de meest belang­rijke. In het natuurlijke le­ven is het een vanzelfspre­kende zaak dat wanneer ie­mand door een autoriteit geroepen wordt om bijvoor­beeld bij hem te komen voor een bespreking of opdracht, hij ook daaraan gevolg geeft. Hoeveel te meer zullen wij gevolg moeten geven als God ons roept om in de voetstappen van Jezus te treden!

Daarom mag geen enkel kind van God deze oproep van Petrus naast zich neerleg­gen en voor kennisgeving aannemen. Wij zijn geroepen om in de voetstappen van Jezus te treden. Hij heeft voor ons geleden, Hij heeft de volle prijs voor on­ze verlossing betaald. Hij heeft ons een voorbeeld nagelaten, opdat…

Het gaat in deze eindtijd om de waarachtige navolging van Jezus. Ieder compromis, iedere halfslachtigheid is uit de boze. Wie deelgenoot wil zijn van Gods grote her­stelplan met zijn schepping behoort zich volledig te la­ten inschakelen. God zoekt in deze tijd naar oprechte arbeiders. Het enige wat waardevol is in deze materialistische en occulte wereld is ingeschakeld zijn in dit grote plan van God.

Daarbij mogen we bedenken dat God niet iets van ons vraagt wat wij niet zouden kunnen verwezenlijken. Als Hij iets van ons vraagt geeft Hij ons ook de moge­lijkheden en de middelen om het te kunnen doen. Dat geldt ook ten opzichte van het gaan in de voet­stappen van Jezus. Hij heeft ons zijn Woord gege­ven en niet te vergeten de Heilige Geest. Zij bepalen de weg die wij hebben te gaan.

En deze weg, dit treden in de voetstappen van Jezus, is een geestelijke aangele­genheid, maar waarvan de resultaten op aarde zicht­baar worden. Onze plaats is met Jezus in de hemelse gewesten. Van daaruit opereren wij als vertegenwoordigers van Gods Ko­ninkrijk .

Wie in eigen kracht of door eigen inspanning in de voetstappen van Jezus wil treden zal al spoedig falen. Maar wie zich door Gods Woord en Geest laat leiden, zal ontdekken dat er niets heerlijkers denk­baar is dan Jezus als voorbeeld te volgen en in zijn voetstappen te gaan. Want hij is daardoor voor anderen een levende wegwijzer naar het Konink­rijk van God.

 

Geestelijk licht op de eindtijd door Wim te Dorsthorst – 6 –

De vervulling van Daniël 2

Bij de opening van het zevende zegel gebeurt er niet plotseling iets, maar alles wat in de vorige zegels op gang is gekomen, zal ten tijde van het zevende zegel voltooid worden. Het zal tot volheid komen. Het zevende zegel wordt onderverdeeld in de zeven bazuinen, de drie weeën en de zeven schalen. Deze periode wordt beschreven in Openbaring 8 tot en met 19. Al de profeten spreken er van. Ook Jezus heeft vaak over deze dingen gesproken. In het bijzonder in Matthéüs 24 en 25, wat daar genoemd wordt: ‘Rede over de laatste dingen’ (zie ook Markus 13 en Lucas 21).

Twee zaken komen nu tot volheid. In de eerste plaats de gemeente van Jezus Christus, het geheimenis Gods Openbaring 10 vers 5 tot en met 7 (Openb. 10:05-07) , wat dan uitloopt op het koningschap. In Openbaring 11 vers 15 (Openb. 11:15) wordt de zevende bazuin geblazen en met gejubel in de hemel wordt met luide stem geproclameerd: “Het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Heer en aan zijn Gezalfde en Hij zal als koning heersen tot in alle eeuwigheden” . Hier zien we de vervulling van de profetie in Daniël 2 waar gesproken wordt over de steen, die zonder toedoen van mensenhanden losraakt, het beeld (Babel) verbrijzeld, en wordt tot een grote berg, die de gehele aarde vulde Daniel 2 vers 34 en 35 (Dan. 02:34-35) . De God des hemels richt een eeuwig Koninkrijk op, dat in eeuwigheid niet onder zal gaan, en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal overgaan Daniel 2 vers 44 en 45 (Dan. 02:44-45) . Het is een Koninkrijk gegrondvest op waarheid en recht Jesaja 9 vers 6 (Jes. 09:06).

Het tweede dat tot volheid komt is ‘Babel’. Ook Babel komt tot volheid, tot vrucht dragen. Die vrucht is ook een koningschap, namelijk de antichrist met zijn gemeente: de zonen des verderfs. Ook dit vindt in het verborgene plaats, tenminste voor de ongeestelijke mensheid. Paulus spreekt ook over “het geheimenis der wetteloosheid, wat reeds in werking is” 2 Thess. 2 vers 7

(2 Thess. 02:07). Hij zegt over de antichrist in 2 Thessalonicenzen 2 vers 4

(2 Thess. 02:04): “De zoon des verderfs, de tegenstander, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een God is”.

Dit is het koningschap wat Babel voortbrengt, gegrondvest op de vader der leugen, de duivel. Het is het beeld uit Daniël 2, groot en indrukwekkend, vol van geweldenarij. Maar het fundament is een vermenging van waarheid en leugen – wat in wezen niet te vermengen is – wat we in het paradijs al zien in de boom van kennis van goed en kwaad Genesis 2 vers 9b (Gen. 02:09b). Het heeft wel altijd een schijn van godsvrucht gehad, maar in de dag des Heren zal blijken, dat het waardeloos is en in diepste wezen altijd antichristelijk is geweest, met als volle vrucht de antichrist.

Het zal ondergaan als het beeld in Daniël 2, wat getroffen wordt door de steen – beeld van Jezus Christus en de gemeente en later de herstelde volkeren – en het zal zijn als kaf op de dorsvloer in de zomer en de wind voerde ze mee, zodat er geen spoor meer van te vinden was Daniel 2 vers 34 en 35 (Dan. 02:34-35) . Ook in Openb. 18:20-24 lezen we van de totale ondergang van deze grote stad. En weer is er dan gejuich in de hemel en wordt er iets geproclameerd met een luide stem: “halleluja! Het heil en de heerlijkheid en de macht van onze God, want waarachtig en rechtvaardig zijn zijn oordelen, want Hij heeft de grote hoer geoordeeld, die de aarde met haar hoererij verdierf en Hij heeft het bloed zijner knechten van haar hand geëist” Openbaring 19 vers 1 en 2 (Openb. 19:01-02).

Dit is het kerngebeuren in de hele eindtijd: het openbaar komen van de waarheid, de waardigheid en rechtvaardigheid van God in een volk wat Hem toebehoort. Dat is dus de gemeente van Jezus Christus: “Een volk Gode ten eigendom. U eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen”. “Een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie” 1 Petrus 2 vers 9 en 10 (1 Petr. 02:09-10) . Daarnaast het openbaar worden van de zoon en de zonen des verderfs in de gemeente van de antichrist, met als fundament: leugen en verwarring, dus Babylon. Hierin is geen enkele waardigheid, maar volkomen wetteloosheid en duisternis. Het is een volk wat het merkteken van het beest draagt Openbaring 13 vers 17 (Openb. 13:17) .

Het half uur stilte in de hemel

“En toen Hij het zevende zegel opende, kwam er een stilte in de hemel, ongeveer een half uur lang” Openbaring 8 vers 1 (Openb. 08:01). Ten tijde van de stilte gaat de gemeente tot volle wasdom komen. Het is niet een tijd waarin niets gebeurt, maar tarwe en onkruid groeien naast elkaar op. Niemand ziet het, want het vindt plaats in de hemel, in het verborgene. De vrucht begint zich te zetten en dan zal ook het onkruid duidelijk afsteken tegen de steeds helder wordende hemel van de zonen Gods. Jezus tekent dit geheel in Matteus 13 vers 24 tot en met 30 (Matt. 13:24-30).

In Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11) lezen wij: “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd”. De heiliging van het volk van God gaat door. De Heilige Geest werkt met steeds meer kracht via de geestesgaven. Werkingen van boze geesten worden door de Heilige Geest meer en meer geopenbaard en bij degenen die zich laten bevrijden “komt er een einde aan het verbrijzelen van de macht van het heilige volk” Daniel 12 vers 7b (Dan. 12:07b). De blik in de hemelse gewesten wordt helderder en de enkel goedheid en waardigheid van God wordt steeds dieper verstaan. Van de andere kant trekt de duivel al zijn troepen samen om het volk van God te benauwen en de ontwikkeling van het zoonschap te blokkeren.

De vroege en de late regen

De gemeente die op dit niveau bezig is – dus in de hemelse gewesten – gaat bidden om de late of spade regen. Veel wordt in deze tijd gebeden om opwekkingen: Heer geef ons een Elia! Geef ons een Johannes de Doper! Heel goed bedoeld en voortkomend uit een bewogenheid voor de nood in de wereld, maar met Jezus Christus en de gemeente hebben we zoveel meer dan een Elia of Johannes de Doper. God laat de profeet Zacharia opschrijven: “Vraagt van de Here regen ten tijde van de late – regen. De Here maakt de bliksemschichten, een stortregen zal Hij hun geven, voor ieder gewas op het veld” Zacharia 10 vers 1 (Zach. 10:01) . Opvallend is dat Zacharia hier ook gelijk een groepering noemt, die we in het christendom kunnen typeren met de verontrusten. Ze zoeken het overal, ze letten op alles wat er gebeurt in de wereld, maar ze vinden geen troost. Er is geen herder die hen leidt en vertroost met de woorden Gods. In Zacharia 10 vers 2 (Zach. 10:02) volgt dan ook onmiddellijk: “Want de serafim (huisgoden) spreken ijdelheid, de waarzeggers schouwen leugen, bedrieglijke dromen spreken zij, nietswaardige troost bieden zij. Daarom trekken zij voort als een kudde die in nood is, omdat zij geen herder heeft”.

Deze mensen worden niet afgeschreven, maar ze zullen straks van de zonen Gods het evangelie van verlossing en herstel horen. Jezus was ook vol van ontferming over de schare die zo voortgejaagd werd. Markus 6 vers 34 (Mark. 06:34) zegt: “En toen Hij uit het schip ging, zag Hij een grote schare en werd met ontferming over hen bewogen, omdat zij waren als schapen, die geen herder hebben, en Hij begon hen vele dingen te leren” . En zo kwam Hij in het leven van deze mensen als de leraar ter gerechtigheid, waarvan de profeet Joël reeds profeteerde.

Het begrip van de vroege en de late regen is in Israël wel bekend. Wij komen het nog al eens tegen vooral in het oude testament. Het heeft dan een diep geestelijke betekenis.

Regen is onontbeerlijk voor leven, ontwikkeling en vrucht dragen. Jezus spreekt dan ook over ‘het levende water’ dat zal gaan stromen uit het binnenste van een gelovige, die vervuld is met de Heilige Geest Johannes 7 vers 38 en 39 (Joh. 07:38-39) .

De profeet Joël geeft zo prachtig de geestelijke betekenis weer. Hij zegt: “En gij kinderen van Sion, juicht en verheugt u in de Here, uw God, want Hij geeft u de leraar ter gerechtigheid; ja regenstromen laat Hij voor u nederdalen, vroege en late regen, zoals voorheen” Joël 2 vers 23 (Joël 02:23). Die regenstromen hebben dus te maken met onderwijzing. “Hij geeft u de leraar ter gerechtigheid; ja regenstromen…” Voor wie? Voor de kinderen Sion, die zich verheugen en juichen! Joël profeteert ook hier weer “over de voor ons bestemde genade” en niet zoals vele ongeestelijke christenen zeggen dat de woestijnen, de zandvlakten weer gedrenkt zullen worden met water en zullen veranderen in oases. (Dit komt nog wel eens bij het herstel van de aarde, maar dat is hier niet aan de orde) . God gebruikt dit beeld altijd in dezelfde betekenis. Dat is interessant om daar op te letten. God legt niet alleen de woorden in de mond van de profeet, maar zorgt ook dat een bepaald beeld altijd dezelfde betekenis houdt.

Regen houdt altijd verband met de onderwijzing of de openbaring van Gods woord en heerlijkheid. Deuteronomium 32 vers 1 en 2 (Deut. 32:01-02) zegt dan ook: “Neigt uw oor, gij hemelen, dan wil ik spreken en de aarde hore naar de woorden van mijn mond. Mijn leer druipe als regen, mijn rede druppelt als dauw, als regenbuien op het jonge groen en als regenstromen op het kruit”. Zie ook Deuteronomium 11 vers 10 tot en met 12; Spreuken 16 vers 15; 1 Koningen 8 vers 36 (Deut. 11:10-12; Spr.16:15; 1 Kon. 08:36).

In Joël 1 vers 10 tot en met 12 (Joël 01:10-12) ontbreekt duidelijk de regen en is er dientengevolge kaalheid en dorheid in het leven van de mensen. “Voorwaar, de blijdschap is beschaamd van de mensenkinderen weggevlucht” (12b).

In de landen van het Midden-Oosten valt in oktober en begin november de vroege regen. De grond die hard geworden is, wordt dan week gemaakt, zodat het bewerkt kan worden en het koren gezaaid. Psalm 65 vers 11 (Ps. 065:011) zegt: “Gij drenkt zijn voren. Gij verzadigt zijn kluiten, door regenstromen maakt Gij het week”. Dan volgen de winterregens, waardoor de grond tot diep toe met water verzadigt wordt Hooglied 2 vers 11 (Hoogl. 02:11). In de lente wordt het snel weer warmer en droger en er zou geen oogst komen als de late regen niet zou vallen. Als dit uitblijft, dan verschrompelt het gewas en kan de vrucht zich niet ontwikkelen. Daarom behoort omstreeks april, als de vrucht zich gezet heeft, de late of spade regen te vallen, waardoor het koren dat zich in de aar gezet heeft, tot volle rijpheid komt, waarna de oogst volgt.

Het is nodig dit beeld geestelijk te verstaan. Door de doop in de Heilige Geest krijgt een gelovige deel aan de vroege regen. Zo vaak iemand tot geloof komt en gedoopt wordt in de Heilige Geest valt dus de vroege regen in dat leven. Het is niet zo dat er een bepaalde tijd is, dat de vroege regen valt en dan niet meer. Nee, dat gaat altijd door, zolang mensen tot geloof komen. Door de doop in de Heilige Geest wordt de harde grond weer week gemaakt, zodat het goede zaad, dat is de leer van Jezus Christus over het Koninkrijk der hemelen, kan ontkiemen, opwassen en tot vrucht dragen kan komen. De Heilige Geest leert en onderwijst, zoals Jezus Christus zijn discipelen onderwees. Hij was de leraar ter gerechtigheid. De Vader getuigde van de Zoon en zei: “Hoor naar Hem”.

En Jezus zegt van de leraar ter gerechtigheid die wij ontvangen: “De Geest der waarheid zal u de weg wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen” Johannes 16 vers 13 en 14 (Joh. 16:13-14) . En zoals de eerste regen valt in ieders leven, zo behoort ook die late regen te vallen in ieders leven. Dat is dus ook individueel. De volle vrucht, die nu tot stand moet komen is het volle zoonschap. Bij het vallen van de vroege regen geldt Joël 2 vers 19 (Joël 02:19): “Zie, Ik zal u koren, most en olie zenden, zodat gij daarmee verzadigd wordt”. En bij het vallen van de late regen geldt vers 24: “De dorsvloeren zullen vol koren zijn en de perskuipen van most en olie overstromen” .

Voor het volk van God is de tijd van geestelijke hongersnood voorgoed voorbij. Wat gezaaid is, heeft vrucht voortgebracht en er is een overvloedige oogst zodat we uitdelers kunnen zijn van de menigerlei genade Gods! 1 Petrus 4 vers 10 (1 Petr. 04:10). Deuteronomium 28 vers 12 (Deut. 28:12) zegt dan ook: “De Here zal zijn rijke schatkamer, de hemel voor u openen om op zijn tijd de regen voor uw land te geven en al het werk uwer handen te zegenen, zodat gij aan vele volken zult uitlenen zonder zelf te leen te ontvangen” . Wij zullen uitdelen aan de volken als wij het zelf hebben! De profeet Zacharia zei: “Vraag de Here regen ten tijde van de late regen” . Door de Heilige Geest zal verstaan worden: dit is de tijd, en de bede is:’ ‘Heer, geef ons de late regen!’

De mens Gods komt tot openbaring

De late regen zal als een extra krachtige uitstorting – doorwerking – van de Heilige Geest ervaren worden, waardoor in de gemeente de volle vrucht te voorschijn zal komen. Het proces van heiliging en reiniging zal met grote kracht van de Heilige Geest (niet met geweld) voortgang vinden. Alle banden zullen verbroken moeten worden. De heerlijkheid van God kan niet doorbreken als er gebondenheden zijn. Er zal een duidelijk evenwicht moeten zijn tussen vrijheid en openbaring van heerlijkheid en kracht.

In de gemeente zullen mannen en vrouwen Gods openbaar worden. Paulus spreekt in 2 Timoteüs 3 vers 17 (2 Tim. 03:17) over “volmaakte mensen Gods, tot alle goed werk volkomen toegerust”. Het is het begin van de nieuwe dag, een nieuwe fase in het heilsplan van God. De nacht loopt ten einde. Nu is het niet zo dat de nacht zomaar ineens overgaat in de dag. Daar is dan eerst de dageraad.

De dageraad luidt het definitieve einde van de nacht in en het begin van de nieuwe dag Jesaja 52 vers 8 (Jes. 52:08).

Hosea brengt het vallen van de late regen en het aanbreken van de nieuwe dag ook met elkaar in verband. Hij zegt in Hosea 6 vers 3 (Hos. 06:03): “Ja wij willen de Here kennen, ernaar jagen Hem te kennen. Zo zeker als de dageraad is zijn opgang. Dan komt Hij tot ons als de late regen, als de late regen die het land besproeit”. Het is de tijd van het ochtendgloren, waarin de morgenster schittert. Jezus Christus is de blinkende morgenster Openbaring 22 vers 16 (Openb. 22:16) en Petrus zegt: “totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw harten” . Het oude is voorbij. Het nieuwe breekt baan. Er moet inderdaad iets doorbroken worden. Het is een fase van geboren worden. David bezingt in Psalm 110 de dageraad en hij zegt in Psalm 110 vers 3 (Ps. 110:003): “Uw volk is een en al gewilligheid ten dage van uw heerban; in heilige feestdos rijst uit de schoot van de dageraad de dauw uwer jonge mannen voor u op” .

In deze fase bevinden wij ons bij de opening van het zevende zegel. Het is inderdaad een fase waar we door moeten trekken de dag tegemoet.   (wordt vervolgd).

 

Bidden (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Bidden is – als je de Heer nog amper kent –

zoals een kind, hulpeloos en klein,

enkel een vragen… met een refrein…

omdat je wéét, dat je bij God veilig bent.

 

Bidden is – als je zijn Rijk bent ingegaan –

ontdekken dat je met de Vader spreekt,

Die naar je luistert, geeft waar ontbreekt,

Die je leert mét Hem vast in ’t leven te staan!

 

Bidden is – als je zélf zijn heling ervaart –

strijden voor and’ren, volhardend gebed,

waar je je leven voor vrienden inzet

door de kracht Gods, die zijn volk redt en bewaart.