Selecteer een pagina

Levend geloof 1988.11 nr. 297

Hoe nemen wij de juiste beslissingen? Door Gert Jan Doornink

“Toen kwam hij tot zichzelf en zeide: Hoeveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed en ik kom hier om van de honger. Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan en tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u, ik ben niet meer waard uw zoon te heten; stel mij gelijk met een uwer dagloners. En hij stond op en keerde naar zijn vader terug” Lucas 15 vers 17 tot en met 20 (Luc. 15:17-20).

De gelijkenis van de verloren zoon is algemeen bekend. Het is één van de meest bekende verhalen uit de Bijbel waarin duidelijk de grote liefde van God voor de mens, de kroon van zijn schepping, tot uiting komt. We willen dan ook in dit artikel niet zozeer stilstaan bij de geschiedenis zelf, maar wel bij de woorden die de ‘verloren zoon’ op een gegeven moment uit sprak en die wij verwoord vinden in vers Lucas 15 vers 18  (Luc. 15:18): “Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan…” En wat hij zei bracht hij ook in praktijk. Want vers 20 (Luc. 15:20) zegt: “En hij stond op en keerde naar zijn vader terug”. Hij nam dus twee belangrijke beslissingen:

  1. hij stond op en
  2. hij ging naar zijn vader.

Je zou ook kunnen zeggen: de twee uitspraken die hij deed waren beslissingen die hij ten uitvoer bracht. En het waren beslissingen met positieve gevolgen!

Het nemen van beslissingen

Het leven van een mens bestaat uit een aaneenschakeling van het nemen van beslissingen. Bij de meeste staan we niet eens meer bij stil. Als een flits gaat het door ons heen: dit of dat moeten wij doen of niet doen. Bij belangrijke beslissingen denken wij er uiteraard eerst over na. Dit nadenken duidt er al op dat iedere beslissing die wij nemen zijn oorsprong vindt in onze gedachten wereld.

Nu wordt ook al duidelijk hoe belangrijk bijvoorbeeld de uitspraak van Paulus is als hij zegt: “Wordt hervormd (omgevormd) door de vernieuwing van uw denken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene” Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02). Paulus schrijft dit aan gelovigen, dus aan hen die de grootste beslissing die een mens in zijn leven kan nemen, namelijk als deze beslist Jezus te willen gaan volgen, reeds hadden genomen. Bij deze beslissing wordt het rijk der duisternis de rug toegekeerd en worden wij kinderen Gods.

Maar nu verder! Iedereen weet dat dan het nieuwe leven begint en dat de Heer dan van ons vraagt te leven tot eer van Hem en zijn Zoon tot openbaring te brengen. Maar dat gebeurt niet automatisch. Het functioneren in en vanuit het Koninkrijk Gods is geen automatisme, geen van te voren geprogrammeerd computerprogramma, die door een druk op de knop op het scherm verschijnt. Aan het tot openbaring brengen van het nieuwe leven in Christus moet door onszelf aan gewerkt worden. Paulus geeft Timótheüs het advies: “Oefen u in de godsvrucht”. Wees vruchtbaar in dienst van Gods Koninkrijk!

Een levensvoorwaarde voor elk kind van God

Het nemen van de juiste en goede beslissingen is een levensvoorwaarde voor ieder kind van God. Want van het ‘vruchtbaar zijn’ komt weinig of niets terecht als wij verkeerde beslissingen nemen. Laten we daarom eens een aantal punten onder ogen zien die beslist noodzakelijk zijn om goed te kunnen functioneren in het plan van God en om uiteindelijk het einddoel – de volkomenheid in Christus – te bereiken.

In de eerste plaats is het belangrijk dat wij de ‘geestelijke weg’ bewandelen. Hoewel het volgen van Jezus uiteraard altijd een geestelijke aangelegenheid is, is het behept zijn met ‘natuurlijke’ gedachten en visies één van de grootste belemmeringen, waardoor vele kinderen Gods zich niet verder gaan ontwikkelen tot beelddragers van Christus. Hoeveel kinderen Gods bezitten niet een zogenaamde natuurlijke eindtijdvisie. Zij weten haarfijn te vertellen hoe de verschillende gebeurtenissen in de eindtijd zich zullen gaan voltrekken in deze wereld, maar als er gesproken wordt over bijvoorbeeld de strijd in de hemelse gewesten’ geven zij op: ‘niet thuis’. Paulus zegt dat onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten om van daaruit te strijden en te overwinnen Efeze 2 vers 6 en Efeze 6 vers 10 tot en met 20 (Ef. 02:06; Ef. 06:10-20).

In de tweede plaats is het belangrijk om gedoopt te zijn met de Heilige Geest, opdat wij onder de leiding van de Heilige Geest onze beslissingen zullen nemen. Daardoor kunnen wij ook op de juiste wijze Gods Woord verstaan en – mede in verband met wat wij in de vorige alinea schreven – worden wij er voor bewaard dat wij ongeestelijke gedachten en visies er op nahouden.

In de derde plaats – en ook dat is nog een zeer belangrijk punt – behoren wij achter elke positieve beslissing te staan die wij nemen. Het is niet voldoende als men zegt: ‘Ik zie dat ik dit of dat moet doen’ en men laat het verder na om te doen. Het spreekwoord zegt niet voor niets dat de weg naar de “hel geplaveid is met goede voornemens. Jezus «ei: “Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil mijns Vaders die in de hemelen is” Matteüs 7 vers 21 (Matt. 07:21) .

De verloren zoon en de rijke jongeman

Stel dat de verloren zoon alleen maar gezegd had: “Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan”… Er zou niets gebeurd zijn. Maar het wordt gevolgd door: “En hij stond op en keerde naar zijn vader terug”. Je kunt tot een bepaald punt komen en dan toch niet, wat ik zou willen noemen, ‘doorstoten’. Zoals bijvoorbeeld bij de rijke jongeman uit Matteüs 19 het geval is. Na het gesprek met Jezus over het eeuwige leven, waaruit blijkt dat hij er een voorbeeldig leven op na hield door de geboden Gods punctueel te houden, zegt Jezus nog: “Indien gij volmaakt wilt zijn, ga heen, verkoop uw bezit en geef het aan de armen, en gij zult een schat in de hemelen hebben” Matteüs 19 vers 21 (Matt. 19:21).Dan lezen wij in vers 22 Matteüs 19 vers 22 (Matt. 19:22): “Toen de jongeling dit woord hoorde, ging hij bedroefd heen, want hij bezat vele goederen”. Ik vind het altijd weer tragisch als ik dit lees. Je zou kunnen zeggen: Hij had wel, zoals de verloren zoon, de beslissing genomen om ‘op te gaan staan’, maar bij het tweede: ‘het naar de vader gaan’, met andere woorden de bereidheid om on voorwaardelijk in gemeenschap met de Vader te gaan leven, nam hij een verkeerde beslissing. Hij keerde zich af van de Vader, zoals iemand die denkt, ik ga bij die of die op bezoek, maar vlak voor het aanbellen denkt hij: ik ga toch maar niet, ik ga terug.

Dan zien we het grote verschil. Bij de terugkeer van de verloren zoon wordt een feestmaal aangericht. Van de rijke jongeman lezen we alleen maar dat hij bedroefd wegging… Welke belangrijke les kunnen wij hieruit leren? Dat het nemen van goede en juiste beslissingen, en deze uiteraard ook uitvoeren, de sleutel is om als kind van God te functioneren naar de wil van God. Alleen dan zijn wij bruikbare instrumenten in Gods hand.

Verkeerde beslissingen

Nu is geen van ons reeds zo volmaakt dat hij nooit eens verkeerde beslissingen neemt. De duivel probeert daar een handig gebruik van te maken door ons dan aan te klagen en te beschuldigen. Hoe meer wij in gemeenschap met de Heer leven, hoe meer wij ook zijn intimidatiepraktijken weten te onderscheiden. Wij hoeven niet bang te zijn dat we niet eens verkeerde beslissingen nemen. Denk nog eens aan het verhaal van de verloren zoon. Hij is het grote voorbeeld van iemand die er totaal niets van terecht bracht. Hij kwam in de grootste ellende terecht. Maar toen hij tot zichzelf was gekomen en zijn zonden had beleden, kwam hij toch uiteindelijk goed terecht. Niet zomaar, maar door de twee belangrijke beslissingen die hij nam: “Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan”. Met andere woorden: Ik wil gehoorzaam worden en in gemeenschap met de Vader gaan leven. Dat is het geheim voor elk kind van God, in welke situatie hij of zij zich ook mag bevinden of op welke etappe van de geloofsweg. Want dan is er een klimaat ontstaan waarin het nemen van de juiste beslissingen de overhand gaat krijgen.

De opdracht om waakzaam te zijn

De duivel heeft uiteraard meer troeven in de hand dan iemand – zoals dat bij de verloren zoon het geval was – totaal vast te laten lopen. Hij kan ons bijvoorbeeld ook ‘gedeeltelijk’ uitschakelen. Het resultaat is uiteraard hetzelfde: we dragen geen vrucht meer voor Gods Koninkrijk. In dit opzicht zou ik één voorbeeld willen noemen, wat we nogal eens tegenkomen. Dat is het geval als wij ‘slapen’, als wij niet meer waakzaam zijn. Niet voor niets worden wij opgeroepen waakzaam te zijn! Wie niet waakzaam is, is geneigd verkeerde beslissingen te nemen. Wie niet waakzaam is, verricht verkeerde handelingen. Paulus zegt in 1 Korinthiërs 16 vers 13 (1 Kor. 16:13): “Blijft waakzaam, staat in het geloof!”. En in Kolossenzen 4 vers 13 (Kol. 04:13): “Volhardt in het gebed, wees daarbij waakzaam…” En denk ook eens aan de woorden van Petrus in zijn eerste brief, hoofdstuk 5 vers 8 (1 Petr. 05:08): “Wordt nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal kunnen verslinden. Weersta hem, vast in het geloof…”

In Efeziërs 5, waarin Paulus oproept niet deel te nemen aan de onvruchtbare werken der duisternis, komt hij op een gegeven moment tot de uitspraak: “Ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten” (Ef. 05:14). Misschien is dit slechts op enkelen van ons van toepassing, maar laten we in ieder geval het verlangen hebben te allen tijde gehoorzaam te zijn aan de opdracht om waakzaam te zijn. “Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan”, sprak de verloren zoon. Als wij deze twee beslissingen ook telkens weer nemen en ten uitvoer brengen, zullen wij ervaren hoe wij daardoor in de wil van God staan en hoe Hij daardoor een welgevallen in ons heeft. Want zo kan Hij ons ten volle gebruiken in Zijn dienst en leven wij tot eer en glorie van Zijn Naam!

 

De meester (gedicht) door Piet Snaphaan

Jezus als Heer en Meester aller tijden

voorzag in een totale nieuwe leer.

Hij had gezag en leerde geestelijk strijden,

doch nimmer tegen mensen meer.

Hij leerde ’t zichtbaar aardse te vervangen

door woorden Gods, thans geestelijk te verstaan.

‘Wie heeft’, sprak Hij, ‘die zal steeds meer ontvangen,

doch wie niet heeft, heeft slechts een aards bestaan’.

 

Het heil voor de volken door Wim te Dorsthorst

“Zingt de Here een nieuw lied, zingt de Here, gij ganse aarde.

Zingt de Here, prijst zijn naam, boodschapt zijn heil van dag tot dag.

Vertelt onder de volken zijn Heerlijkheid, onder alle natiën zijn wonderen. Want de Here is groot en zeer te prijzen, geducht is Hij boven alle góden; want alle góden der volken zijn afgoden, maar de Here heeft de hemel gemaakt; majesteit en luister zijn voor zijn aangezicht, sterkte en glorie in zijn heiligdom” (Ps. 096:001-006).

In deze verzen heft de psalmist een loflied aan voor de Here van hemel en aarde en verpakt daarin een opdracht. Hij zegt: “Boodschapt zijn heil van dag tot dag. Vertelt onder de volken zijn heerlijkheid, onder alle natiën zijn won­deren”. De vraag is: Wie zullen de boodschappers zijn van dat heil? Wie kun­nen vertellen van zijn heer­lijkheid en zijn wonderen?

De apostel Paulus zegt – sprekende over het heil voor de volken – : “Hoe zullen zij dan Hem aanroe­pen, in wie zij niet geloofd hebben? Hoe geloven in Hem van wie zij niet ge­hoord hebben? Hoe horen zonder prediker? En hoe zal men prediken zonder gezonden te zijn? Gelijk geschreven staat: Hoe lief­lijk zijn de voeten van hen, die een goede boodschap brengen” Romeinen 14 vers 15 (Rom. 14-15).

Ik geloof dat er maar één antwoord is: De goede boodschap van heil en heerlijkheid kan alleen maar uit gaan van de gemeente van Jezus Christus, die gebouwd is op het fun­dament van de apostelen en de profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is Efeze 2 vers 20(Ef. 02:20).

De grote opdracht van de Heer

In de drie evangeliën Matthéüs, Markus en Lukas lezen we hoe de Heer zijn discipelen onderricht geeft aangaande de laatste din­gen die over de aarde zul­len komen (Matteüs 24; Markus 13; Lucas 21). Hij leert: “En er zullen tekenen zijn aan zon en maan en sterren en op de aarde radeloze angst onder de volken, vanwege het bulderen van de zee en branding, terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen die over de wereld komen” Lucas 21 vers 25 en 26 (Luc. 21:25-26). Duidelijk zien we hoe deze zaken aan het geschieden zijn.

Maar we lezen daar ook – midden in die beschrijving over de laatste tijden – als een opdracht van de Heer aan zijn discipelen: “En dit evangelie van het Ko­ninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor al­le volken en dan zal het einde gekomen zijn” Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14). “En aan al­le volken moet eerst het evangelie gepredikt wor­den Markus 13 vers 11 (Mark. 13:10). “Het zal voor u hierop uitlopen dat gij zult getuigen” Lucas 21 vers 13 (Luc. 21:13). Voor dat het einde komt, zegt Jezus, moet eerst het evangelie gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken. Ik geloof dat deze woorden van de Heer nóg gelden voor Zijn discipe­len – en nu wij de nacht over de wereld zien komen – wel bijzonder actueel zijn.

Wij zijn het licht der wereld

De Heer leert ons ook dat er een nacht over deze wereld komt, waarin nie­mand werken kan. Die nacht zal de diepe duis­ternis zijn ten tijde van de antichrist. Daarom zegt Hij: “Wij moeten werken zolang het dag is. Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht der wereld” Johannes 9 vers 4 (Joh. 09:04). Hij is opgenomen in heerlijkheid en heeft zich gezet aan Gods rechterhand en nu is de gemeente in de wereld en is zij het licht der wereld en het zout der aarde. De Heer zegt: “Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u” Johannes 20 vers 21 (Joh. 20:21). In principe zijn wij allen gezondenen, wat niet wil zeggen, dat we alle­maal naar andere wereld­delen moeten trekken. Een ieder mag een gezondene zijn op de plaats waar hij of zij staat met de talenten die hem of haar zijn toe­vertrouwd.

Maar ook mag de bede van de gemeente zijn om arbei­ders die uitgezonden kun­nen worden in de oogst, zoals Jezus zegt in Matteüs 9 vers 37 (Matt. 09:37): “De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig. Bidt daar­om de Heer van de oogst dat Hij arbeiders uitzende in zijn oogst”.

Wie er oog voor heeft, ziet dat nu in deze tijd de velden wit zijn om te oog­sten Johannes 4 vers 35b (Joh. 04:35b). Zeer veel evangelisten zijn uit­gegaan en hebben overal het zaad gezaaid. Tiental­len miljoenen zijn tot be­kering gekomen. Ze heb­ben het evangelie van verlossing en schuldver­geving aanvaard en hebben daardoor de mogelijk­heid een kind van God te worden Johannes 1 vers 12 (Joh. 01:12).

Ook onder de jeugd is meer belangstelling voor het evangelie dan men denkt. Dit blijkt onder andere wel uit de vele duizenden die naar evan­gelische jeugddagen trek­ken. Hoevelen zijn daar niet bij die de Heer heb­ben aangenomen als hun Verlosser?

Dagelijks komen zo over de hele wereld velen tot bekering. Maar wie zal hen nu het evangelie van de heerlijkheid verkondi­gen? Jezus zelf spreekt over “dit evangelie van het Koninkrijk”. En Pau­lus zegt daarvan: “Daar­toe heeft Hij u ook door ‘ons evangelie’ geroepen tot het verkrijgen van de heerlijkheid van onze He- re Jezus Christus” 2 Thessalonicenzen 2 vers 14 (2 Thess. 02:14). En als Paulus spreekt van ‘ons evangelie’ of wat hij ook wel eens noemt ‘mijn evan­gelie’ Romeinen 16 vers 25 (Rom. 16:25) dan is dat het evangelie van het Koninkrijk Gods dat de Heer hem persoonlijk ge­openbaard heeft Galaten 1 vers 11 en 12 (Gal. 01:11-12) en dat is veel meer dan schuldvergeving al­leen .

Er zijn vele bekwame ar­beiders nodig die deze mensen binnen kunnen leiden in het Koninkrijk Gods, door het fundament f in hun leven te leggen zoals genoemd in Hebreeën 6 vers 1 en 2 (Heb. 06:01-02). Alleen dan is er behoudenis in heiliging door de Geest en geloof in de waarheid 2 Thessalonicenzen 2 vers 13 (2 Thess. 02:13).

Bekwame arbeiders gevraagd

Bekwame arbeiders zijn nodig die, evenals Jezus Christus, met ontferming over hen bewogen zijn, daar zij voortgejaagd en afgemat zijn, als schapen die geen herder hebben Matteüs 9 vers 36 (Matt. 09:36). De wereld schreeuwt om herders die vol geloof en de Heilige Geest zijn en, met de lief­de van de Heer, hun leven in willen zetten voor de verstotenen, de verworpe­nen, de diep en diep ver­wonde mensheid. Soms zijn ze in een toestand geko­men, dat ze apathisch alles maar over zich heen laten komen als schapen die naar het slachthuis gaan. Johannes schrijft in zijn brief: “Hieraan hebben wij de liefde leren kennen, dat Jezus Christus zijn le­ven voor ons heeft inge­zet, 1 Johannes 3 vers 16 (1 Joh. 03:16), ook wij behoren dan voor de broeders ons leven in te zetten. Wie nu in de wereld een bestaan heeft en zijn broeder gebrek ziet lijden, maar zijn binnenste voor hem toesluit, hoe blijft de liefde Gods in hem?” 1 Johannes 3 vers 16 en 17 (1 Joh. 03:16-17).

Niemand hoeft voor een ander te sterven, zoals Jezus dat gedaan heeft voor alle mensen, dat is duidelijk. Maar de inten­tie, de liefde om je hele leven in te zetten voor de ander, om mee te delen van de overvloed die wij hebben, dat moet aanwezig zijn en dat zijn de herders waar de wereld op wacht. Nu is het gelukkig niet zo, dat die er nu niet zouden zijn. Velen zijn er die met deze instelling werken in dienst van onze Heer. Prijst Zijn Naam daarvoor! Arbeiders zijn nodig die in hun eigen leven geleerd hebben een wandel in de geestelijke wereld te heb­ben. Die duidelijk zien dat er een geweldige strijd te voeren is tegen de over­heden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemel­se gewesten Efeze 6 vers 12 (Ef. 06:12). Zulke mensen zijn in staat om de volken te ver­lossen van hun afgoden, door wie ze geknecht en betoverd zijn. Wij lazen in vers 4 en 5 van Psalm 96 (Ps. 096:004-005): “Want de Here is groot en zeer te prijzen, geducht is Hij boven alle góden; want alle góden der volken zijn afgoden, maar de Here heeft de he­mel gemaakt. Het hier ge­bruikte woord voor afgo­den is ‘elilim en wil zeg­gen: ‘nietigheden’, ‘de niets zijnde’, ‘ondingen’. Zo ziet God de boze gees­ten die schuil gaan achter de afgoden als nietighe­den, als ondingen zie ook Psalm 115 vers 1 tot en met 7 (Ps. 115:001-007).

De schepping wacht op verlossers die in hun hart niet vrezen maar weten wat het zeggen wil dat Je­zus zegt: “Zie, Ik heb u macht gegeven om op slangen en schorpioenen te treden en tegen de ge­hele legermacht van de vijand; en niets zal u enig kwaad doen” Lucas 10 vers 19 (Luc. 10:19). En die de opdracht van de Heer verstaan als Hij zegt: “In mijn naam zullen zij boze geesten uit drijven, in nieuwe ton­gen zullen zij spreken, slangen zullen zij opnemen, en zelfs indien zij iets do­delijks drinken, zal het hun geen schade doen. Op zieken zullen zij de han­den leggen en zij zullen genezen worden” Markus 16 vers 17 en 18 (Mark. 16:17-18).

De hele schepping zucht in al haar delen en is in barensnood, zegt Paulus. “Want met reikhalzend verlangen wacht de schep­ping op het openbaar wor­den van de zonen Gods. Want de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om Hem die haar daaraan onderworpen heeft” Romeinen 8 vers 19 en 20 (Rom. 08:19-20) . “Maar er is hoop. Ook de schepping zal bevrijd wor­den uit de macht van de dood en dezelfde heerlijke vrijheid krijgen als de kin­deren van God” Romeinen 8 vers 21 Het Levende Woord (Rom. 08:21).

De velden zijn wit om te oogsten

Onze God is een goede God die met de schepping mee­ zucht. Hij is liefde, zegt Johannes en in die liefde voor de wereld heeft Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven zal ontvangen. “Want God heeft zijn Zoon niet in de wereld gezonden, opdat Hij de wereld veroordele, maar opdat de wereld door Hem behouden worde” Johannes 3 vers 16 en 17 (Joh. 03:16-17).

Het meest kostbare, het meest heilige, dat wat voor de Vader het meest waar­devolle is, zijn eniggeboren Zoon, heeft God uit liefde voor ieder mens individu­eel gegeven. En deze zelf­de liefde en gezindheid is in de Zoon Jezus Christus en daar moet ook de ge­meente van doortrokken zijn. Dat groeit en ontwik­kelt in de gemeente, waar de Heer met grote kundig­heid werkt door middel van apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars. De gemeente wordt toegerust tot dienstbetoon in de volheid van Chris­tus Efeze 4 vers 11 tot en met 13 (Ef. 04:11-13).

Uit de gemeente worden de zonen Gods geboren, de verlossers, de herders, de arbeiders, waar de zuchtende schepping op wacht. Maar nu al kan er gewerkt worden met dat wat we hebben ontvangen en dat is veel en veel meer dan we soms denken. “Zie, Ik zeg u, slaat uw ogen op en beschouwt de velden, dat zij wit zijn om te oogsten” Johannes 4 vers 35 (Joh. 04:35).

 

Intermezzo door Gerry Velema

Bloeien of verschroeien?

Hij wou gewoon niet wortelen in de grond. Ik had hem nog niet zo lang geleden gekocht bij de kweker: een prachtig vast plantje met een mooie Latijnse naam. Maar onder m’n ogen zag ik het misgaan. Water erbij gooien hielp zo weinig, het plantje wortelde niet.

De zon die zoveel goeds doet aan al het groen dat leeft op deze aarde, deed hier een ander werk, een verschroeiend werk. Zienderogen ging m’n plantje kapot, dood, en de warme zon deed hem uiteindelijk verdord op moeder aarde liggen. Alle leven was eruit; ik kon hem slechts nog in de vuilnisbak gooien.

Hoeveel mensen zouden niet verschroeien onder de zon, die hun levenskracht wil zijn, omdat ze weigeren te leven zoals de wet van de natuur het heeft voorgeschreven: In de aarde!

Hoeveel wedergeboren mensen zijn als dit plantje. Ze zijn een kind van God geworden. Bestemd voor bloei in de tuin van God. En God ‘poot’ je in de gemeente, de ‘aarde’, die liefde is. Daar mag je, samen met alle andere heiligen, ontdekken hoe groot, hoog, breed de liefde van God is! (Ef. 03:17).

Maar dat wil je niet. Je wilt niet in de gemeente. Je tooit jezelf misschien nog met een mooie naam, maar wortelen in de aarde, wortelen naast al die anderen in de gemeente, dat gaat niet of wil je niet.

Je bent te sterk een individu. Een alleen bloeier. Samen…? Dat is niets voor jou.

Maar leert de schepping zelf niet, dat niets kan bloeien zonder wortels en zonder relatie met de zon? Twee onmisbare elementen voor groei.

Bloeien of verschroeien is de keuze. Of je leeft in harmonie met de levenswetten van God, in de aarde en onder de zon, en je leven komt tot bloei, tot eer van je Schepper. Of je weigert een relatie met moeder aarde, met andere christenen, met een gemeente. Je weigert een leven naar de regels door God ingesteld; en je verschroeit, door de zon die jou tot leven wou brengen, op de aarde die jouw je voeding had kunnen geven.

Het is een keus. God wil leven zien, Hij wil niet dat er iemand verloren gaat. En toch spreekt de Bijbel over God, als over een verterend vuur. Dan denk ik aan het plantje, dat op de aarde verdord lag onder de zon. Zo’n triest gezicht. Daarvoor was het niet gemaakt.

Je bent bestemd voor bloei, maar bloeien begint bij een keus maken!

Wortel je in de geestelijke aarde van God, en baad in het zonlicht van de Schepper… en bloei!

 

De wereld van de engelen door Klaas Goverts (2)

“En Hij verdreef de mens en Hij stelde ten oosten van de hof van Eden de cherubs met een flikkerend zwaard, dat zich heen en weer wendde, om de weg tot de boom des levens te bewaken” Genesis 3 vers 24 (Gen. 03:24).

Het verband tussen Genesis en Openbaring

Wij willen nu een aantal lijnen gaan ontdekken, die in Genesis naar voren komen in verband met de engelen. Het boek Genesis is zeer belangrijk, want als je Genesis gaat verstaan, heb je de grondgedachten van het hele plan van God te pakken. Ik geloof dat je dan ook veel meer van de eindtijd gaat begrijpen. Als je het boek Openbaring wilt verstaan, moet je in Genesis beginnen. Ik geloof dat veel mensen vandaag aan de dag de fout maken, dat zij meteen in het boek Openbaring duiken. Zij gaan dit boek los van de achtergrond bestuderen. Ook mensen, die een boek over de eindtijd schrijven, maken vaak deze fout. Het boek Openbaring is eigenlijk de samenvatting van alle profetieën. Je kunt dit boek pas verstaan als je helemaal doordrenkt bent met het denken van de profeten. Alleen reeds daarom is het zo belangrijk dat wij ook het oude testament kennen. (Wij spreken van het ‘oude testament, maar oorspronkelijk noemden ze het ‘de Schriften’).

Het boek Genesis geeft ons als het ware de grondstructuur van Gods plan, namelijk: Hoe denkt God? Ook in het boek Genesis is sprake van veel engelen. Als we een lijn willen gaan ontdekken, moeten we eerst gaan verstaan wat het thema van het boek Genesis is. Het boek Genesis is één geheel; het is het boek van de wording. (Genesis: wording of geboorte). Ook vandaag leven we in een tijd van wording, van geboorte. Het boek Genesis is een boek voor de eindtijd.

In de eindtijd gaat God terug naar het begin. Spreuken 3 vers 14 en 15 (Spr. 03:14-15) zegt: “Ik heb ingezien, dat al wat God doet, voor eeuwig is; daaraan kan men niet toedoen en daarvan kan men niet afdoen; en God doet het, opdat men voor zijn aangezicht vreze. Wat is, was er reeds lang, en wat zijn zal, is reeds lang geweest; en God zoekt weer op, wat voorbijgegaan is”. Let speciaal op deze twee punten:

  1. God zoekt weer op wat voorbijgegaan is.
  2. Al wat God doet is voor eeuwig.

God raakt nooit iets kwijt! Ook wij moeten datgene opzoeken waar het mee begonnen is. Jezus gaf de discipelen ook onderricht uit Genesis. Als ze Hem iets vragen over het huwelijk, zegt Hij: “Van den beginne is het zo niet geweest” Matteüs 19 vers 8b (Matt. 19:08b). In de Hebreeuwse canon heet het boek Genesis: ‘In den beginne’. Deze boeken worden genoemd naar waar het eerste Bijbelvers mee begint.

Het thema van Genesis is: wording. Nader omschreven: ‘de wording van het volk Gods temidden van de volkeren’. Dit is de hoofdlijn, die we weer onder kunnen verdelen in drie gedeelten: Tot en met hoofdstuk 11 vers 26 (Gen. 11:26) lezen we over de wording van de mens. Daarna komen de thema’s: ‘vader en zonen’ Genesis 11 vers 27 tot en met Genesis 25 vers 19 (Gen. 11:27-25:19) en ‘zonen als broeders’ (Gen. 25:19; Gen. 37:01) aan de orde. Tenslotte lezen we over de zoon (Jozef) temidden van de broeders (Gen. 37:01 tot en met Gen. 50:26). Wat de wording van de mens betreft: Adam kan een eigennaam zijn, maar kan ook betekenen: de mens. In onze tijd gaat het om de wording van de mens Gods, de tweede Adam.

Wat is het wezen van de engelen?

In Genesis 3 vers 24 (Gen. 03:24)komen we een speciale categorie engelen tegen: de cherubs. Het woord ‘engel’ betekent eigenlijk: bode. In feite heeft het Hebreeuws geen apart woord voor ‘engel’; het Grieks heeft dit ook niet. In beide gevallen is dit het woord ‘bode’. Zowel in het oude als in het nieuwe testament wordt dit woord gebruikt voor wat wij ‘engelen’ noemen, maar ook voor ménselijke boden. (Boden: angelos). Jakob zendt op een gegeven moment boden naar zijn broer Ezau (Genesis 32). Dit zijn mensen, maar hier wordt hetzelfde woord gebruikt. In het boek Samuël wordt veel over ‘boden’ gesproken, die worden uitgezonden om een bepaalde boodschap over te brengen. Ook déze boden zijn mensen. In Lucas 7 vers 24 (Luc. 07:24) zendt Johannes de Doper boden uit naar Jezus. Boden kunnen dus zowel mensen als engelen zijn.

In het latijn is er een speciaal woord voor ‘engel’, namelijk: angelus. Engelen worden vaak in de sprookjessfeer getrokken; de Bijbel doet dit niet. Het wezen van de engelen is dat zij boden zijn. (In het Hebreeuws: mal’akh; denk aan Maleachi: bode Gods). Een engel wordt helemaal geïdentificeerd met zijn boodschap. Een engel is een geest; engelen behoren bij de geestelijke wereld.

De taak van de cherubs

Cherubs hebben altijd een taak om te bewaken. Het woord ‘cherub’ wordt soms in verband gebracht met een woord dat eigenlijk ‘bidden’ of ‘zegenen’ betekent: Karibu. Een tweede woordafleiding hangt samen met het woord ‘grijpen’. Bij het woord ‘grijpen’, denk je weer aan ‘bewakers’, je zou kunnen zeggen: de politie, die arrestaties verricht en de boosdoeners grijpt; de tegenstanders.  De cherubs vormen de lijfwacht van God en van de gemeente.

In Genesis 3 vers 24 (Gen. 03:24) zien we dat de cherubs worden aangesteld bij de hof, om de weg tot de boom des levens te bewaken. Je kunt ook vertalen met: bewaren of behoeden. Het is van groot belang om op het volgende acht te slaan: De cherubs doen hier wat Adam had moeten doen. Van Adam wordt in Genesis 2 vers 15 (Gen. 02:15) gezegd dat hij de opdracht krijgt om de hof te bebouwen en te bewaren (bewaken). Als Adam het erbij laat zitten, denkt God: ‘Ik moet hier nu maar een paar cherubs neerzetten, want de hof moet wel bewaakt worden’. We komen het principe wel vaker tegen, dat engelen soms plaatsvervangend doen wat ménsen zouden moeten doen. Soms stelt God engelen aan bij gebrek aan mensen.

We zien dat er in Genesis 3 vers 24 (Gen. 03:24) eigenlijk een stuk evangelie zit. Deze tekst wordt meestal negatief uitgelegd. Men denkt dan dat de cherubs bij de hof staan te dreigen en zeggen: ‘Hier komt niemand meer in!’ Maar deze cherubs bewaren de weg, opdat uiteindelijk weer ménsen deze weg zullen kunnen bewandelen. Deze weg wordt tegelijk bewaard met het oog op de tijd van herstel. Als het nieuwe verbond zal ingaan, is deze weg er tenminste nog. Deze weg wordt tijdelijk gesloten.

Er zit nog een gedachte in: De weg naar de boom des levens moest bewaakt worden om te zorgen dat de duivel deze weg niet zou gaan bewandelen. Hij had kunnen denken: ‘Ik heb de mens uit het paradijs gehaald, nu ga ik er zélf maar in. Ik neem die boom des levens wel onder mijn beheer!’ Het paradijs zou een soort ‘kraakpand’ geworden zijn. De cherubs moesten de weg tot de boom des levens in stand houden, zij moesten ‘de weg bewaren’. Deze uitdrukking komt later veel voor. Het is ook een opdracht die God aan de gemeente geeft. De gemeente behoort de weg te bewaren.

(wordt vervolgd).

 

Stille tijd door Ron Gast

‘Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst’, aldus een Oudhollands spreekwoord. Maar klopt die uitspraak? Als je niet zo jong meer bent, wat dan? Is ‘oud’ hetzelfde als ‘zonder toe­komst’? Wat is ‘jeugd’? Wat is ’toekomst’?

Een bijbels voorbeeld: oud en jong. Vader en zoon. Saul en Jonathan (1 Samuël 14). Saul is koning over Israël, maar de Filistijnen zijn feitelijk de baas. Niemand van de Joden heeft een zwaard of speer om de Filistijnen te verdrijven, alleen Saul (die er niets mee doet) èn Jonathan. Zo beheer­sten de Filistijnen de situatie. En wat gebeurt er?

Jonathan – de jeugd – laat zich de onderdrukking niet langer opleggen. Hij gaat, alleen vergezeld door zijn wapendrager, in de aanval. Hij spreekt aldus: Misschien zal de Here voor ons handelen, want de Here kan even­goed verlossen door wei­nigen als door velen” 1 Samuel 14 vers 6 (1 Sam. 14:06). Hij vraagt God om bevestiging van zijn voornemen 1 Samuel 14 vers 10 (1 Sam. 14:10) en God antwoordt hem 1 Samuel 14 vers 12 (1 Sam. 14:12) . God geeft de vijan­den in de handen van Jonathan; God zelf is er­bij 1 Samuel 14 vers 15 (1 Sam. 14:15). Zo verlost God Israël door een enke­ling! 1 Samuel 14 vers 23 (1 Sam. 14:23).

Eeuwen later volgt Jezus dit voorbeeld door de bo­ze te overwinnen. Alleen vergezeld door zijn wa­pendrager: de Heilige Geest. (Het Woord is im­mers het wapen). Zo verlost God door één enke­ling de gehele mensheid van dood en duisternis.

Maar nu? In deze tijd, in mijn dagelijkse leven? Wat ga ik doen? Durf ik afstand te nemen van de ‘leer der vaderen’, tra­dities, gewoonten? Mijn eigen weg gaan, alleen op stap – slechts verge­zeld door de Heilige Geest -, toegerust met het goddelijk Woord als wapen. Zal God zulke geloofsdaden niet zeker bevestigen?

‘Je bent jong en je wilt wel eens wat…’ Jonathan wist wat God wilde en dat wilde hij óók!

Ik ben jong; wat wil ik ook alweer? Jezus navol­gen! Dan betreed ik het vijandelijke kamp, vrij­moedig, onbevreesd. Mijn wapendrager zal mij hel­pen. Hij geeft mij gedach­ten van mijn hemelse Va­der; de woorden die ik spreek, ontvang ik van Hem.

Dat werkt vernieuwend en overwinnend. Dóór blijf ik jong bij. Jeugdig van Geest. ‘De lengte van mijn leven is niet te schatten meer’. Het heeft eeuwigheidswaarde gekregen, verkregen. Dan heb ik een ‘eindeloze’ toekomst voor mij liggen. Een toe­komst vol van Gods te­genwoordigheid. Een toe­komst die nu al begonnen is en die niet meer zal ophouden!

Of je nu jong bent of oud, grijs of groen, lenig of stram. Dan geldt niet meer: ‘Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst’, maar: ‘Wie God heeft, heeft de toekomst’. God is immers onveranderlijk: in verle­den, heden èn toekomst. Onveranderlijk – goed – hè ?

 

Stille tijd (gedicht door Tea Keuper Dijk)

Ik vouw mijn handen en ik sluit mijn ogen

en richt m’ op U, mijn Vader en mijn God.

Het is mijn keuze, ’t is niet een gebod,

het is geen móéten, maar een heerlijk mógen!

 

Want in de stilte weet ik: U bent daar,

U spreekt tot mij en ook – wij beiden zwijgen.

U leert mij tot Uw hemel op te stijgen,

waar ik Uw Goddelijke liefde ervaar.

 

En in mijn hart wordt een nieuw lied geboren

voor U, mijn Koning en mijn Herder, Heer!

Ik buig mij in aanbidding voor U neer:

U houdt van mij en wilt mijn loflied horen!

 

Herfstactie 1988 door redactie

Voor de laatste maal doen wij, in het kader van onze herfstactie, een beroep op onze lezers en lezeressen ons te helpen nieuwe abon­nees te winnen voor “Levend Geloof”.

Onze gezamenlijke inzet is nodig opdat ook in 1989 zoveel mogelijk mensen geconfronteerd worden met de volle evangelie boodschap en de zegen en heerlijkheid ervan gaan ervaren.

Mogen wij op u rekenen?

 

Jozua: Beeld van Jezus door Tea Keuper-Dijk

In het boek Jozua kom je vanaf hoofdstuk 13 de weergave tegen van de verdeling van het land, dat al dan niet veroverd is. Nauwkeurig, met ver­melding van steden en gebieden van de stammen, wordt alles beschreven. Zoals na oorlogen en vre­desverdragen altijd be­paalde afspraken worden gemaakt, waaraan de be­treffende landen zich te houden hebben.

Welke waarde heeft dit boek nu voor ons? AI lezende spraken de vol­gende dingen mij onder meer aan:

In hoofdstuk 13 vers 1 tot en met 7 (Joz. 13:01-07) zegt God tot Jozua dat er nog veel land is overgebleven om in bezit te nemen, en de vijand te verdrijven. God zegt: “Ik zal hen verdrijven voor de Israëlieten, wijs het bij voorbaat door het lot aan Israël ten erfdeel toe” (vs.6).

Gods belofte is dat Hij de ‘bergbewoners’, de vijan­den, zal verdrijven voor de Israëlieten. Jozua moest verschillende stam­men (vs.7, zie ook hoofd­stuk 18) vermanen om hun traagheid, dat ze het land, dat hen was toege­zegd, niet in bezit namen. Hij spoort hen tot verken­ning aan en als ze dit ge­daan hebben, verdeelt hij het onder de zeven stam­men.              

Uit dit gedeelte blijkt dat de Israëlieten ‘strijden moe’ waren en ongelovig. De Heer had beloofd de vijanden die er nog waren, voor hen te zullen verdrij­ven. Klinkt ons dit niet bekend in de oren? Gees­telijk zijn er nog zoveel vijanden in mensenlevens te verdrijven. Daarbij is geloof als levenshouding nodig om ons land in be­zit te nemen. En dan te bedenken dat God ons zo ’n kostelijke gave ge­geven heeft: de Heilige Geest, waardoor er zoveel mogelijkheden zijn! Denk ook aan de wapenrusting van God, zoals Paulus die beschrijft (Ef. 06:10-20). Wie wil staan in het machtige leger van God, de Almachtige, die zó de vijanden zal verdrijven?

De Levieten ontvingen geen bepaald gebied, maar overal tussen de gebieden der stammen, werden hen steden met hun weide­gronden toegezegd. Jozua 13 vers 33 (Joz. 13:33) zegt: “Maar aan de stam Levi gaf Mozes geen erfdeel: de Here, de God van Israël is zelf hun erfdeel, zoals Hij hen beloofd had”. In hoofdstuk 21 vers 3 (Joz. 21:03) lezen wij: “Toen gaven de Israëlieten, naar het bevel des Heren, van hun erfdeel deze steden en haar weidegronden aan de Levieten”. Lees hier­over eens hoofdstuk 13 vers 14b (Joz. 13:14b), hoofdstuk 18 vers 7 (Joz. 18:07) en Jozua 21. Hieruit blijkt dat de Is­raëlieten de geestelijke leiders zijn. Zij begeren niet zozeer de aardse goederen, wel woonplaat­sen en weidegronden.

Is dit niet het beeld van onze geestelijke leiders, navolgers van Jezus Christus de grote Voor­ganger, die hun huizen openen om geestelijk voedsel uit de delen aan behoeftigen. Zij laten hen die komen weiden op hun weidegronden (in de gemeenten). Zelf leven zij veelal van ‘vuuroffers’. Paulus schrijft in 1 Korinthiërs 9 vers 14 (1 Kor. 09:14) dat zij ‘van het evangelie leven’. Dit is ook een zaak van geloof, dat God door Zijn kinderen heen hen voor­ziet. Matteüs 10 vers 10 (Matt. 10:10) zegt dat de arbeider zijn voedsel waard is.

Jozua 20 vers 1 tot en met 9 (Joz. 20:01-09) handelt over de vrijsteden. Dit waren toevluchts­oorden voor hen, die on­gewild moordenaars waren geworden. In onze tijd zeggen wij: de mensen, overweldigd door geesten, gedachten van geweld, hebben iets gedaan wat ze niet wilden. Ze deden het niet met voorbedachte ra­de. Deze mensen konden een toevluchtsoord binnengaan. Daar werden zij door de gemeente berecht. Zij mochten daar blijven wonen en de stad zou hem of haar niet uitleveren aan de bloedwreker. De doodslager kon naar zijn eigen woonplaats terug­keren na zijn terechtstel­ling of na de dood van de hogepriester van die dagen.

Wat een treffend beeld voor ons, als we weten dat Jezus, dé volmaakte Hogepriester en Rechter niets liever wil dan Zijn schepselen bevrijden van elke macht, die hem of haar prest! Hij biedt wo­ning in Zijn gemeente. Hij beschermt tegen de ‘bloedwreker’, Zijn tegen­stander, de duivel! Met Zijn dood, als Hogepries­ter en Verlosser, waar­mee Hij betaalde op Golgotha, kocht Hij ons vrij en kunnen wij weer vrij­uit gaan!

In Jozua 24 vers 1 tot en met 33 (Joz. 24:01-33) lezen wij over de vernieuwing van het verbond. Jozua – beeld van Jezus – een goede leider en herder van het volk, herinnert hen aan de trouw van God en roept hen op te kiezen, wie zij voortaan willen dienen. Hij getuigt wie hij, met zijn huis, wil dienen: de Here! Je leest dan verder dat zolang Jozua leefde en zijn oud­sten, het volk stand hield, doordat zij de Heer dienden. Zij volgden het voorbeeld van hun leider en de oudsten en maakten een keuze. Ze getuigden ook nadrukkelijk daarvan (vs.22).

Voor het volk Gods een vermanend beeld, ook in onze tijd. In de dagen van Jozua werd er een steen opgericht als teken. Dit gebeurde nogal eens in die tijd. Het herinner­de hen eraan, wat ze hadden beloofd. Ze had­den – je zou kunnen zeg­gen – een steuntje nodig. Wat geweldig dat Jezus , na Zijn heengaan, ons een échte, lévende steun ge­geven heeft. Hij zond de Trooster, die in ons wil wonen en ons dagelijks wil leiden op de weg van het heil!

 

De gemeente, Gods geheim door Evert van de Kamp

Het staat er zo duidelijk: “En allen, die tot het ge­loof gekomen en bijéén vergaderd waren, hadden alles gemeenschappelijk” Handelingen 2 vers 44 (Hand. 02:44).

In onze tijd vraagt menig­een zich af hoe dat toch mogelijk is. Het verhaal van Handelingen 2 geeft ons echter zelf het ant­woord. Het verhaalt ons de geboorte van geeste­lijke mensen, die geeste­lijk gaan handelen. Zij verrichten geestelijke handelingen.

Velen onder ons hebben van kindsbeen af daar eveneens naar verlangd. Sluimerend is dat verlan­gen naar geestelijke ont­plooiing in ieder mens, hoe diep ook versluierd, aanwezig. Romeinen 12 vers 14 tot 16 (Rom. 12:14-16) wijst daar­op. Het trof mij dat dit ‘heimwee’ ook wordt uit­gesproken in de Hervorm­de nota: ‘Kerk-zijn in een tijd van Godsverduistering’.

Helaas komen velen terecht in allerlei spirituele bewe­gingen en praktijken van de tegenstander. Maar er zijn er ook – prijs de Heer – die het geheimenis Gods in het gemeente-zijn gaan ontdekken.

Een tijd van kerkverlating

De grote uittocht uit de gevestigde, historische kerken (vooral onder de jongeren) is schrikbarend. Terecht maken velen zich daar zorgen over. Er wordt uitvoerig over ge­praat en geschreven. De Kamper hoogleraar K. A. Schippers vindt het zo’n complex probleem dat de kerk maar niet met deel­oplossingen moet komen, zoals bijvoorbeeld meer gemeenschap. Die is ook buiten de kerk wel te vin­den zonder ‘de last van de godsdienst’. Hij schrijft: ‘De kern is dat God niet meer de echt er­varene is. Geloof is niet vanzelfsprekend en genade is geen erfgoed’.

In haar nieuwe boek: ‘Weggaan zonder groeten’, stelt Lize Stilma: ‘De zon­debok van de kerkverla­ting is nog niet gevonden, want het is een complex van aanleidingen’.

Ik denk dat we eenvoudig kunnen spreken van een complex van verleidingen vanuit het rijk der duisternis. De vraag is of wij wel radicaal hebben gekozen voor een leven door Woord en Geest met de Heer Jezus en of wij absoluut trouw zijn in on­ze keuze. Door de vele tegenwerkingen kun je het op den duur o zo gemak­kelijk niet meer zien zitten. Je onderkent het subtiele proces van de langzame maar voortdurende verlei­dingen niet voldoende en op een dag hoeft het voor jou gewoon niet meer. Je wist het wel, maar je merkte het niet meer dat je kon afvallen. Het woord van de Heer, opgetekend door de apostel: “Laat niemand je misleiden, op welke wijze ook” 2 Thessalonicenzen 2 vers 3 e.v. (2 Thess. 02:03 e.v.), ging aan je voorbij.

Velen is dat ‘overkomen’. Dat is smartelijk. Daarom bidden we dat datgene wat Paulus schrijft in 2 Korinthiërs 8 vers 5 (2 Kor. 08:05), weer spoedig waar zal zijn: “Zij gaven zich – zoals wij niet hadden durven verwach­ten – eerst aan de Heer en door de wil van God ook aan ons” (de gemeen­te) .

De gemeente: Gods blauwdruk

Onze Heer heeft geen an­der alternatief dan zijn gemeente. Het is zijn eigen lichaam, waarvan Hijzelf het hoofd is Efeze 1 vers 22 en 23 (Ef. 01:22-23) Wie christen wil zijn, kan daar als onderdeel van dat lichaam nooit omheen. Het volle accent valt op dat gemeente-zijn.

De Geest van God is nog maar nauwelijks uit gestort of dat principe begint zich meteen te ontwikkelen.

Gods blauwdruk komt tot ontwikkeling. En wie er deel aan heeft, geniet in­tens. Alles gemeenschap­pelijk, heel het geestelijke leven. “Door één Geest allen tot één lichaam ge­doopt, met (in) één Geest gedrenkt” 1 Korinthe 12 vers 13 (1 Kor. 12:13). ‘Samen in de Naam van Jezus heffen wij een lof­lied aan…’

Het Woerd van God is en blijft scherp. Je kunt de majesteit van God niet vervangen door iets an­ders Romeinen 1 vers 23 (Rom. 01:23). “Indien gij u met uw gehele hart tot de Here uw God be­keert, doet dan de vreem­de góden en de Astartes uit uw midden weg en richt uw hart op de Here en dient Hem alleen; dan zal Hij u redden uit de macht der Filistijnen (de machten der duisternis)” 1 Samuel 7 vers 3 (1 Sam. 07:03).

Onze Heer wil niet dat wij vroeg of laat ons (geeste­lijk) leven eindigen in een valkuil. En dat zal ook zeker niet gebeuren als wij Gods geheimenis in de gemeente – in het gemeen- te-zijn – ontdekken.

Dat er sprake is van een geheimenis lezen we in Efeziërs 5 vers 32 (Ef. 05:32) . Het heeft te maken met de on­zienlijke wereld van het Koninkrijk der hemelen. Het huwelijk is een illus­tratie van het goddelijk mysterie van Christus ten opzichte van zijn ge­meente. Om die gemeente van Jezus draait alles. Het gaat allereerst ook niet om jezelf, maar om de gemeente van Chris­tus, waarin je vervolgens een kostelijke plaats hebt mogen vinden.

Jezus is bezig om die ge­meente voor Zich te plaat­sen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets der­gelijks, zo dat zij heilig is en onbesmet Efeze 5 vers 27 (Ef. 05:27). Daar wil je in mee als christen om eindeloos te genieten. Want dat gehei­menis van God wordt vol­tooid. Dat krijgt goddelij­ke voltooiing Openbaring 10 vers 7 (Openb. 10:07). Daar wil je toch bij zijn?

‘Door de eeuwen heen wil Ik U prijzen, en met U regeren in uw Koninkrijk…’ Maar dat kan alleen als je ten volle deelneemt aan dat geheimenis van God.

Eigenlijk is er sprake van een tweetal geheimenissen. Onder andere in Openbaring 17 vertelt Johannes over het geheimenis van de ware kerk en dat van de valse kerk. Het geheim van de afvallige kerk is haar verbondenheid met het rijk uit de afgrond. In Openbaring 18 vers 2 (Openb. 18:02) wordt zij een woonplaats van duivelen genoemd, een schuilplaats van alle onrein en verfoeid gevo­gelte.

In onze dagen zie je dat groeien. Zo is er, om maar één voorbeeld te noemen, in West-Duitsland een spe­ciale kerk voor homosek­suelen gesticht. De eerste West-Duitse gemeente van de ‘Metropolitan Community Church’ begon op 11 september 1988 in Ham­burg haar werk.

Het geheimenis van God

Ten volle willen wij ons bezig houden met Gods geheimenis, de gemeente van de Heer Jezus Chris­tus. Het geheimenis of mysterie van deze gemeen­te is, dat deze met Chris­tus is opgewekt en met Hem een plaats heeft ge­kregen in de hemelse ge­westen. Met deze geweldi­ge opdracht om in de ko­mende eeuwen de overwel­digende rijkdom van Gods genade te tonen van zijn goedertierenheid over ons in Christus Jezus Efeze 2 vers 6 en 7 (Ef. 02:06-07).

Jezus sprak: “Verheugt u, dat uw namen staan opgetekend in de hemelen” Lucas 10 vers 20 (Luc. 10:20). Het gehei­menis is dat onze hemelse Vader ons met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend heeft in Christus Efeze 1 vers 3 (Ef. 01:03). Daartoe zijn wij door de Geestesdoop verzegeld met de Heilige Geest der belofte Efeze 1 vers 13 (Ef. 01:13).

Het geheimenis is een ge­meente die, door de strijd in de hemelse gewesten, totaal bevrijd is van de machten der duisternis en een leven bezit dat hele­maal overeenstemt met de wil van de Vader. De be­diening van dit geheime­nis houdt in dat die ge­meente aan de overheden en machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid van God bekend maakt Efeze 3 vers 9 en 10 (Ef. 03:09-10).

De heerlijkheid en de re­aliteit hiervan kun je al­leen maar in de gemeente beleven. Daar wordt God ervaren zoals Hij is. Daar zijn we op weg naar de onuitsprekelijke heerlijk­heid van de voltooide ge­meente, het paradijs Gods, zoals de apostel Paulus dat heeft gezien 2 Korinthe 12 vers 1 tot en met 4 (2 Kor. 12:01-04). Wie dat prijs geeft, geeft wel heel wat prijs.

Leven in het hemelse Jeruzalem

In de gemeente van Chris­tus komt het volle gehei­menis, het volle plan van God, tot openbaring. De gemeente is genaderd tot het hemelse Jeruzalem, de stad van de levende God Hebreeën 2 vers 22 (Heb. 02:22). Jezus Zelf heeft die heilige stad ont­sloten Matteüs 27 vers 53 (Matt. 27:53). Hij ontsloot de weg naar onze hemelse Vader en naar on­ze hemelse Moeder.

God is onze Vader en het hemelse Jeruzalem is onze Moeder Galaten 3 vers 26 (Gal. 03:26). Deze moederstad herbergt tien­duizendtallen van engelen, allen uitgezonden tot dienstbetoon aan Gods volk, en de gemeente van eerstgeborenen. Het hemel­se Jeruzalem – onze moeder dus – is nu reeds de plaats van alle wedergebo­renen. Van dit Sion wordt gezegd: ‘Teder van hen is in haar geboren” Psalm 87 vers 5 (Ps. 087:005). En wat ook heel mooi is, het is de stad van de volken.

In de gemeente komen alle geestelijke rijkdommen naar ons toe. Aan ons om samen te ontdekken wat dat allemaal inhoudt Psalm 48 vers 13 en 14 (Ps. 048:013-014). Het is de plaats voor de eenzamen om de volle gemeenschap te bele­ven met de Vader en zijn volk. “Uw inzettingen zijn mij tot snarenspel in het huis van mijn vreemdeling­schap” Psalm 119 vers 54 (Ps. 119:054). Zulke ‘eenzamen’ zijn wij allen.

De gemeente is Gods schuilplaats Openbaring 12 vers 6 (Openb. 12:06), plaats van geborgenheid en veiligheid, oase van warmte en rust. In de gemeente leren we genie­ten van alle goede dingen. In de gemeente zijn en worden wij bevrijd van de pressie der vreemde overheersers. Daar vinden we een bron van onuitput­telijke geestelijke rijkdom­men. Daar hebben we al­les in Christus gemeen­schappelijk.